Drs. Fabian VAN SAMANG
DE JOODSE GETTO-OPSTAND IN WARSCHAU ZESTIG JAAR LATER “Het is drie uur” schreef Adam Czerniakow, de voorzitter van de Judenrat in het getto van Warschau, op 23 juli 1942 in zijn dagboek. Het hoofd van de Umsiedlungsstab, Herman Höfle, had hem kort ervoor het bevel gegeven het getto te ‘evacueren’. “Momenteel staan er 4.000 klaar om te vertrekken. Volgens de bevelen moeten het er om vier uur 9.000 zijn.” Nog voor het quotum was bereikt, maakte Czerniakow met een gifcapsule een einde aan zijn leven. Medewerkers vonden naast zijn lichaam een korte nota. “Ze eisen dat ik de kinderen van mijn volk met eigen handen ombreng” stond erop te lezen. “Er staat mij niets anders te doen dan te sterven.”1 Het waren niet de ontberingen van het getto die Czerniakow tot deze wanhoopsdaad dreven. Hij had ze drie jaar lang allemaal geduldig verdragen, de schoppen, de vernederingen, de eindeloze onrechtvaardigheden. Drie jaar lang had hij door onderdanig jaknikken en het uitvoeren van zowat alle Duitse bevelen zijn gemeenschap van de complete vernietiging gevrijwaard. Hij was het die – met tegenzin - de 14 kilometer lange muur rond het getto had laten optrekken. Machteloos had hij toegekeken hoe honger, epidemieën en de bijtende vrieskou zijn gettobevolking hadden weggemaaid. 5.000 doden per maand. Sinds de oprichting van het getto had hij constant uitgemergelde lijken laten verwijderen, ongedierte en ziektes bestreden en desondanks het moreel van de stervende gettogemeenschap helpen opkrikken. Met toenemende onrust had hij de berichten over de brutale liquidatie van naburige getto’s opgevangen. Nu was het de beurt aan zijn Warschau. De bestemming van de deportatietreinen – het vernietigingskamp Treblinka - kende Czerniakow ongetwijfeld niet. Maar dat het ontruimingsbevel het einde betekende van de gemeenschap voor wiens overleven hij zo lang (tevergeefs, zo bleek nu) had gestreden, was ontegensprekelijk. Hij zou samen met haar ten onder gaan. “Ik herinner mij een film,” merkte hij twee weken voor het begin van de julideportaties op. “Het schip zinkt, maar de kapitein beveelt de jazzband te spelen, om de passagiers gerust te stellen. Ik heb besloten het voorbeeld van deze kapitein te volgen.”2 Hoewel Czerniakows zelfmoord niet bij de hele gettobevolking op positieve reacties werd onthaald – sommigen noemden het een daad van lafheid en verraad - was zijn dood vooral een symbool.3 Ze toonde aan dat de getto’s uitstel – en geen afstel - van executie waren. De strategie van het minste kwaad, samenwerking in ruil voor een leefbaar leven, had geen rekening gehouden met de genocidale intenties van de nationaal-socialistische overheden en was dus gedoemd om te mislukken. Met zijn zelfgekozen dood toonde Czerniakow aan dat zelfs hij, de vurige aanhanger van deze overlevingstactiek, begreep dat hij een doodlopend spoor had gevolgd. Het overleven zélf was een illusie gebleken; zelfbehoud was een feitelijke onmogelijkheid. Het enige waarover de gettojoden nog konden beslissen was de manier waarop ze zouden sterven.
1
CZERNIAKOW (A.), Im Warschauer Getto: Tagebuch des Adam Czerniakow (1939-1942), R. Hilberg, ed. München, 1986, citaat p. 285. 2 Idem, p. 276. 3 Een omvattend artikel over de appreciatie van Adam Czerniakow door tijdsgenoten en historici (VAN SAMANG (F.), “Adam Czerniakow, zijn tijdgenoten en de geschiedschrijvers.Portret van een dubbelleven”) verschijnt op het einde van het jaar in het Tijdschrift van de Stichting Auschwitz.
Het is deze vrijheid die enkele joden uit diverse politieke formaties twee weken na Czerniakows zelfmoord opeisten. Vastberaden de Duitse vernietigingspolitiek het hoofd te bieden richtten ze in augustus 1942 een joodse strijdorganisatie op, de Zydowska Organisacja Bojowa (ZOB), die onder leiding kwam te staan van de 23-jarige zionist Mordechai Anielewicz.4 De belangrijkste bezorgdheid van de ZOB was het informeren van de joden, die na de eerste liquidatiegolf in het getto waren achtergebleven, over het lot dat hen in ‘het oosten’ te wachten stond. De organisatie riep hen op zich te verzetten tegen de deporaties: als de Duitsers hen wilden, moesten ze hen zélf maar komen halen. In afwachting begon de verzetsbeweging wapens te verzamelen, de overgebleven joodse woonwijken te versterken en collaborateurs, die het voortbestaan van de organisatie bedreigden, te liquideren. De Duitsjoodse confrontatie die werd voorbereid berustte niet op een échte militaire strategie. De weg die naar de overwinning moest leiden was niet uitgestippeld – een militaire zege was immers geen streefdoel. Niemand meende het gevecht te kunnen winnen. De opstand moest een zelfmoordoperatie worden, die tot de dood van alle joden zou leiden – en daarmee paradoxaal genoeg ook tegemoet zou komen aan het Duitse streven. Geen overlevingsstrijd dus, maar een zekere dood in ruil voor datgene wat de joden al jarenlang was ontnomen: hun waardigheid. Nadat hij het getto op 9 januari 1943 had bezocht, gaf de Chef der deutschen Polizei und Reichsführer-SS Heinrich Himmler, het bevel de resterende 55.000 joden in Warschau voor 15 februari naar het vernietigingskamp Treblinka over te brengen. In de herfst van het voorgaande jaar waren daar de oude gaskamers vervangen door grote executieruimtes van zo’n 320 vierkante meter, waarin op kortere tijd tot vijf maal meer mensen konden worden vergast. Omdat tijdens de juli- en augustusdeportaties was gebleken dat grote groepen slachtoffers te verzwakt waren om zich op eigen kracht naar de gaskamers te begeven, was in de nabijheid van het laadperron tevens een ‘Lazarett’ opgetrokken, waar de pas aangekomenen met een nekschot werden omgebracht. Bovendien had de nieuwe kampcommandant, Franz Stangl, het kamp zodanig laten verbouwen dat het precies een spoorwegstation leek - niemand zou vermoeden dat men hier een plaats van massavernietiging had gecreëerd. Treblinka was klaar voor een nieuwe lading joden.5 Om de liquidatie van het getto vlot te laten verlopen bracht de bevelvoerdende SSObergruppenführer Ferdinand von Sammern-Frankenegg, een omvangrijke troepenmacht van een duizendtal zwaar bewapende politiemannen op de been. Daarmee marcheerde hij in de vroege ochtend van 18 januari het getto binnen. Zijn boodschap was duidelijk: dit was de laatste kans voor de joden om zich ‘vrijwillig’ naar het oosten te laten overbrengen; wie weigerde zou hardhandig uit zijn schuilplaats worden gehaald en gedeporteerd. Hoewel de joodse strijdorganisatie volkomen verrast was en slechts een zeer beperkt aantal wapens in de strijd kon gooien (19 revolvers, wat granaten en enkele met zuur gevulde gloeilampen), ging ze von Sammerns manschappen te lijf; drie dagen lang bracht ze de Duitse troepen zo veel schade toe dat Sammern op de vierde dag van de actie besliste ze voor onbepaalde tijd uit te stellen. Het eerste gewapende treffen was afgelopen.6 4
Voor de oprichting en vroegste activiteiten van de ZOB, zie: ZUCKERMAN (Y.), A surplus of memory. Chronicle of the Warsaw Ghetto Uprising, B. Harshaw, ed. Oxford, 1993, pp. 170-262. 5 ARAD (Y.), Belzec, Sobibor, Treblinka. The operation Reinhard death camps, Bloomington en Indianapolis, 1987, pp. 119-123; SERENEY (G.), De duisternis tegemoet. Bekentenissen van Franz Stangl, commandant van Treblinka, Utrecht, 2001, pp. 204-205; ARNDT (I.) en SCHEFFLER (W.), “Organisierter Massenmord an Juden in nationalsozialistischen Vernichtungslagern. Ein Beitrag zur Richtigstellung apologetischer Literatur”, in: D. BRACHER, M. FUNKE en H. JACOBSEN, eds. Nationalsozialistische Diktatur (1933-1945). Eine Bilanz, Düsseldorf, 1983, pp.539-571. 6 MARK (B.), Strijd en ondergang van het getto in Warschau, Hoorn, s.d., pp. 85-93.
Het succes van de januariopstand zat niet in de verliezen die ze de Duitse troepen had toegebracht, maar in de mentaliteitswijziging die ze bij de gettobevolking veroorzaakte. Voor het eerst had het zelfverklaarde herenvolk zijn kwetsbaarheid getoond. “Je kon Duitsers benaderen en toch in leven blijven,” merkte plaatsvervangend ZOB-commandant Yitzhak Zuckerman meer dan dertig jaar na de oorlog op, en hij herinnerde zich hoe overweldigend zijn gevoel van geluk en enthousiasme in die dagen was geweest.7 Na januari sloten heel wat joden zich bij de verzetsbeweging aan. Het vertrouwen groeide. Voor het eerst leek het Poolse ondergrondse leger bereid tot samenwerking met het joodse verzet: het leverde een veertigtal geweren, die nu verdeeld konden worden over de 22 joodse gevechtseenheden, samen 500 man sterk, die het beslissende gevecht zouden leveren – wijk per wijk, straat per straat, tuin per tuin.8 Drie maanden later vond de beslissende strijd plaats. Voorbereid op eventuele acties van de Poolse ondergrondse, maar onvoldoende ingelicht over de organisatie van het joodse verzet, ging von Sammern op 19 april 1943 over tot de liquidatie van het getto. De operatie zou snel afgelopen zijn, meende hij - een mooi geschenk voor de Führer, die de volgende dag zijn 54ste verjaardag zou vieren.9 Met één derde van de beschikbare manschappen, uitgerust met zwaar militair materieel, een tank, vlammenwerpers en machinegeweren, trokken von Sammerns troepen bij het krieken van de dag het centrale getto binnen. Tot hun grote verrassing werden ze vanuit diverse woningen op een kogelregen onthaald en met molotovcocktails en andere projectielen bestookt. Twee uur later moest von Sammern zijn uitvalsbasis prijsgeven en zich uit het getto terugtrekken. Dezelfde dag nog ontsloeg Himmler hem van al zijn taken en stelde Jürgen Stroop aan als nieuwe bevelvoerder van de actie. Stroop, een 48-jarige ambitieuze SSofficier met ervaring in vernietigingsoperaties, was vastberaden de fouten van de klungelende von Sammern niet te herhalen. Maar ook zijn troepen stuitten op dezelfde verbetenheid van de ZOB: dagenlang maakten de kogels van nauwelijks te lokaliseren tegenstanders tientallen doden; de Duitsers vielen in hinderlagen, trapten op mijnen, werden vanuit riolen en verborgen bunkers onder vuur genomen en leden elke dag zware verliezen. Stroop liet de riolen onder water zetten en de uitgangen exploderen. Op aansporen van Höhere SS und Polizeiführer Krüger begon hij vanaf 23 april het getto systematisch in de as te leggen. Joodse verzetsleden stikten in hun bunkers, verbrandden levend of waren gedwongen zich over te geven. “Niet zelden bleven de joden zo lang in hun brandende huizen tot ze het van de hitte en de angst voor de verbrandingsdood verkozen om naar beneden te springen,” schreef Stroop later in zijn verslag. “Met gebroken botten probeerden ze dan nog over de straat in de huizenblokken te kruipen.” Vervolgens werden ze door de Duitse troepen gedood of naar de vernietigingskampen gedeporteerd. 10 Op 8 mei 1943 – de ZOB hield ondertussen al bijna drie weken stand - bracht het Duitse leger het joodse verzet een vernietigende klap toe. In Mila 18 ontdekte het de bunker van waaruit de getto-opstand werd gecoördineerd en waar de leiders van de ZOB zich schuilhielden. Na een langdurig gevecht, waarbij de Duitsers hun opponenten met gifgas probeerden te verstikken, slaagden ze erin het hoofdkwartier te overmeesteren. Enkele gettostrijders konden nog op het nippertje ontkomen; de meeste verzetsleden, waaronder commandant Mordechai Anielewicz,
7
ZUCKERMAN (Y.), Surplus of memory, p. 285. HILBERG (R.), The destruction of the European Jews, 3 dln. New York, 1985, pp. 505-515. 9 Een appreciatie van von Sammerns werk door Jürgen Stroop vindt men in MOCZARSKI (K.), Entretiens avec le bourreau, Paris, 1979, pp. 173-176. 10 STROOP (J.), The Stroop Report. The Jewish Quarter of Warsaw is no more!, New York, 1979, facsimile 9. 8
hielden de laatste kogel voor zichzelf.11 Twee weken ervoor had Anielewciz in een brief aan Yitzhak Zuckerman geschreven: “Het belangrijkste is dat mijn levensdroom nu in vervulling is gegaan. Ik heb een joodse verdediging tot stand zien komen in al zijn grootsheid en glorie.”12 Het zou nog meer dan een week na zijn dood duren vooraleer het joodse verzet volledig gebroken was. Een klein aantal joden slaagde erin onder te duiken (ze zouden in ’44 opnieuw deelnemen aan de opstand in Warschau); meer dan 50.000 anderen werden echter gedeporteerd en vernietigd. Op 16 mei 1943 liet Stroop de synagoge - het laatste gebouw in het voormalige getto - opblazen. Trots meldde hij Berlijn: “Er bestaat geen joodse woonwijk meer in Warschau.”13 De joodse getto-opstand van april-mei 1943 kan als een belangrijke breuklijn in de joodse geschiedenis worden beschouwd. Uitgestrooid over de wereld, versnipperd over tientallen nationale staten hadden de joden zich eeuwenlang moeten schikken naar de wetten van koningen en keizers. Hoewel onderdanigheid vervolgingen en pogroms nooit met zekerheid uitsloot, leek het de meest aangewezen weg naar een vreedzame coëxistentie. Zelfs na de Franse Revolutie, toen de gettomuren overal in Europa werden gesloopt en gelijkheid voor allen werd aangekondigd, bleef het voor joden aangewezen een low profile aan te houden: naar de mening van hun niet-joodse landgenoten bleken ze immers nooit voldoende geassimileerd, zoals de Franse cultuurfilosoof Alain Finkielkraut in De imaginaire jood al terecht opmerkte.14 Volgzaamheid had evenzeer religieuze wortels – rabbi’s omschreven het lijden van Israël als een noodzakelijke loutering - terwijl het gebrek aan centraal gezag georganiseerd verzet in de praktijk vrijwel onmogelijk maakte. Gewapende opstanden, zoals die in Gomel en Odessa (1903-1905), waren daarom zeldzaam, kleinschalig, geïmproviseerd en vooral gericht op zelfverdediging en onmiddellijk resultaat.15 De opstand in Warschau was daarentegen grondig voorbereid en goed georganiseerd. Ze had geen materieel voordeel tot doel, en evenmin gelijke rechten of privileges. In wezen ging ze zelfs niet om het overleven van de gettobevolking. Het was niet déze gemeenschap die op het spel stond, maar dé joodse gemeenschap - haar inhoud, haar eigenheid, haar betekenis. Zelfs als de joden volledig waren uitgeroeid, als het jodendom als volk had opgehouden te bestaan, dan nog zouden de symbolen van zelfrespect, van individuele vrijheid, van waardigheid – van mens-zijn – voor altijd invulling geven aan de vernieuwde joodse identiteit. Beredeneerde bibliografie Een vlot leesbaar standaardwerk over de vernietiging van de Europese joden, waarin voldoende aandacht wordt besteed aan het gettoïseringsproces, is nog steeds: HILBERG, R. The destruction of the European Jews. 3 dln. New York, 1985, 1273 p. De meest gerenommeerde documentaire over de vernietiging van de Europese joden is ongetwijfeld het werk van Claude LANZMANN, Shoah. T.V.-documentaire, 1985, 566’, waarin diverse getuigen van de getto-opstand aan het woord komen. Gespecialiseerde studies over de joodse getto’s tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn schaars; voor Warschau is het verouderde, maar 11
EDELMAN (M.), Mémoires du ghetto de Varsovie. Un dirigeant de l’insurrection raconte, Krakow, 1995, pp. 80-81. 12 Documents on the Holocaust. Selected sources on the destruction of the Jews of Germany and Austria, Poland, and the Soviet Union, Y. ARAD, Y. GUTMAN, en A. MERGALIOT, eds. Jerusalem, 1981, pp. 316. 13 Foto’s van het getto van Warschau, inclusief de ruïnes van de oude synagoge, vindt men in: SCHWARBERG (G.), Het getto van Warschau, Amsterdam, 1980, 205 p.; zie ook: HEYDECKER (J.), Das Warschauer Getto. Foto-Dokumente eines deutschen Soldaten aus dem Jahr 1941, München, 1983. 14 FINKIELKRAUT (A.), De imaginaire jood, Amsterdam en Antwerpen, 1992, deel 2. 15 VITAL (D.), A people apart. The Jews in Europe (1789-1939), Oxford, 1999, 944 p.
nog steeds bruikbare werk van de joodse historicus Ber MARK, Strijd en ondergang van het getto in Warschau. Hoorn, s.d., 310 p. aan te raden. Voor een uitgebreid verslag over het dagelijkse leven en het verzet in de Oost-Europese getto’s verwijs ik tevens naar: VAN SAMANG, F., “Joods verzet en Duitse repressie in de getto’s van het Derde Rijk. Een empirische studie op basis van ego-documenten”, in: Driemaandelijks tijdschrift van de Stichting Auschwitz, LXII (1999), pp. 55-90. Toegankelijk voor leerlingen middelbaar onderwijs en bruikbaar als didactisch materiaal is het anekdotische relaas van Günther SCHWARBERG, Het getto van Warschau. Amsterdam, 1980, 205 p., waarin de foto’s van de Duitse officier Heinrich Jöst zijn opgenomen. Philip FRIEDMAN’s bundel, Roads to extinction: essays on the Holocaust, Philadelphia, 1980, 610 p. biedt een diepgaander analyse en is als dusdanig vooral geschikt voor de lesgever, maar kan enkel in gespecialiseerde bibliotheken teruggevonden worden. Dit laatste geldt ook voor de zeer bruikbare en waardevolle egodocumenten - dagboeken en memoires - van gettobewoners, waarvan de volgende zeker een aanbeveling verdienen: CZERNIAKOW (A.), Im Warschauer Getto: das Tagebuch des Adam Czerniakow (1939-1942), R. Hilberg, ed. München, 1986; KAPLAN (C.), Chronique d’une agonie. Journal du ghetto de Varsovie de Chaïm A. Kaplan , A. Katsh, ed. Paris, 1966; RINGELBLUM (E.), Notes from the Warsaw Ghetto, J. Sloan, ed. New York, 1958; en ZUCKERMAN (Y.), A surplus of memory. Chronicle of the Warsaw Ghetto Uprising, B. Harshaw, ed. Oxford, 1993 (dagboeken van gettobewoners zijn ter beschikking in de bibliotheek van de Stichting Auschwitz). Aan Duitse zijde is het befaamde Stroop rapport van groot historisch belang – foto’s en tekst zijn integraal op het internet gepubliceerd, zie: http://www.holocaust-history.org/works/stroop-report/htm/intro000.htm. Ook het Holocaust Memorial Museum heeft een gespecialiseerde webstek, waarop heel wat origineel en bruikbaar bronnenmateriaal kan worden teruggevonden, zie: http://www.ushmm.org/.
FILMTIPS The Pianist, van Roman POLANSKI, met Adrien Brody en Emilia Fox in de hoofdrol; V.S.A., 2001, fictiefilm, 2u28’. Wladyslaw Szpilman, een beroemde Pools-joodse pianist, weet zich te onttrekken aan de deportatie maar wordt met zijn familie in het getto van Warschau opgesloten. Dankzij zijn muzikaal talent ontsnapt hij aan een gewisse dood en weet hij te overleven. Uprising, van Jon AVNET, met Leelee Sobieski, David Schwimmer, Donald Sutherland in de hoofdrol; V.S.A., 2001, fictiefilm, 2u43’. De voorbereiding, verloop en het neerslaan van de getto-opstand van Warschau in 1943. Epische reconstructie van de gebeurtenissen doorheen de getuigenissen van de voornaamste protagonisten: Mordekhai Anielewicz, Yitzakh Zuckerman, Marek Edelman, Kazik... The Island on Bird Street, van Soren KRAGH-JACOBSEN, met Jordan Kizuik, Patrick Bergen, Jack warden, Stefan Sauk in de hoofdrol; Duitsland/Denemarken, 1997, fictiefilm, 1u47’. De langdurige en moeilijke overlevingsstrijd van de 11-jarige Alex die in de ruïnes van het getto van Warschau op de terugkeer van zijn vader wacht. A day in teh Warsaw Ghetto: A Birthday Trip in Hell, van Jack KUPER; Canada, 1991, documentaire, 30’.
Zonder toelating neemt Wehrmacht-officier Heinz Joest foto’s van het getto van Warschau op de dag van zijn verjaardag op 19 september 1941. De foto’s worden 40 jaar later opnieuw opgediept en dienen als basis voor deze documentaire over de schrijnende toestanden in het getto van Warschau. Tsvi Nussbaum: A Boy from Warsaw, van Iikka AHJOPALO, Frankrijk/Finland, 1990, documentaire, 50’. De geschiedenis van Tsvi Nussbaum, de kleine jongen met de opgeheven handen. Zijn beroemde foto staat symbool voor de overlevingsstrijd van de joden in het getto van Warschau. Aan de hand van archieven, foto’s en interviews, o.m. met Tsvi Nussbaum die de oorlog overleefde, toont deze documentaire het lijden en de eenzaamheid van kinderen die van hun ouders gescheiden werden. Au nom de tous les miens, van Robert ENRICO, met Michaël York, Jacques Penot, Macha Méril, Brigitte Fossey in de hoofdrol; Frankrijk/Canada, 1983, fictiefilm, 2u25’. 1970, in de Provence. Na de dood van zijn vrouw en kinderen bij een bosbrand komen bij Martin Gray de herinneringen terug naar boven: de Duitse invasie in Polen en de overlevingsstrijd in het getto van Warschwau.
Gepubliceerd in Auschwitz Bulletin 2000, juli-september 2003, nr. 14.