Raad Onderwerp:
V200701333 Aanvraag vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor de bouw van het geheel plaatsen van een carport en veranda op het perceel Laagstraat 14 te Oudheusden
Raadsvoorstel Inleiding:Ons college heeft op 15 december 2006 op bezwaar besloten een besluit tot bouwvergunning- en vrijstellingverlening te handhaven, voor een carport en veranda op het perceel Laagstraat 14 te Oudheusden (aanvrager de heer Riewald). De rechter heeft dit besluit van ons college vernietigd. De rechter vindt, dat de gemeente een verkeerde procedure heeft gevolgd. Nu moet er door ons college opnieuw worden beslist op het, namens de heer C.A.P.M. Schreuder, ingediende bezwaarschrift tegen het oorspronkelijke vrijstellings- en vergunningbesluit van 12 april 2006. Door de uitspraak is een ingewikkelde juridische situatie ontstaan. De rechter heeft de gevolgen van het besluit niet in stand gelaten. Hij vindt, dat de gemeenteraad had moeten besluiten over het meewerken aan déze carport en veranda. Om de fout zo vlug mogelijk te herstellen is het nodig, dat de gemeenteraad nu twee besluiten neemt: 1. een besluit waarin wat preciezer wordt gezegd wat u al in 2002 heeft besloten; 2. een besluit waarin u zich apart uitspreekt over de aanvraag van de heer Riewald. De gemeente heeft hoger beroep ingesteld. Zo nodig kan bij de Raad van State meteen worden gezegd wat u zelf precies van de aanvraag vindt. Het beroep bij de Raad van State is vooral belangrijk voor de volgende vraag. Namelijk, mag de provincie aan een eerder door haar afgegeven algemene toestemming later extra voorwaarden stellen (in een besluit over een aparte aanvraag). Bij deze aanvraag voor de carport heeft de provincie gezegd, dat de algemene toestemming van 2003 alleen geldt voor bijgebouwen, die niet hoger zijn dan 4,5 meter.
Feitelijke informatie:Op 19 februari 2002 heeft u een beleidsregel vastgesteld over de uitbreiding van burgerwoningen in het buitengebied. Op 11 februari 2003 hebben Gedeputeerde Staten de door u in die beleidsregel geduide bouwwerken aangewezen als e categorie, als bedoeld in artikel 19,2 lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De provincie gaf daarmee een soort algemene verklaring van geen bezwaar af. Zonder het genoemde raadsbesluit en zo’n algemene verklaring, zou voor medewerking bij elke aanvraag om vrijstelling, apart een verklaring van geen bezwaar moeten worden aangevraagd. De enige voorwaarde van de provincie aan het gegeven besluit was, dat er bij de individuele vrijstellingaanvragen wel een specifieke verklaring van geen bezwaar bij de provincie moest worden aangevraagd, wanneer bedenkingen zouden worden ingediend. Tegen de aanvraag om vrijstelling voor de carport en veranda, is door de heer Schreuder op 13 september 2005 een zienswijze ingediend. Bij besluit van 14 februari 2006 heeft de provincie de benodigde specifieke verklaring van geen bezwaar afgegeven. Bij de motivering van die verklaring geeft zij aan, dat naar haar oordeel sprake is van een vrijstellingsaanvraag, die gebaseerd moest zijn op artikel 19, 1e lid 1 /6
Raad Onderwerp:
V200701333 Aanvraag vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor de bouw van het geheel plaatsen van een carport en veranda op het perceel Laagstraat 14 te Oudheusden
van de WRO. De provincie geeft dus eigenlijk een andere verklaring af, dan de verklaring die is aangevraagd. Omdat op basis van díe verklaring ook vergunningverlening mogelijk was, was er geen belang om tegen het besluit van Gedeputeerde Staten bezwaar in te dienen. De bouwvergunning voor de beoogde bouwwerken is op 4 maart 2006 aangevraagd. Op 12 april 2006 is vrijstelling en vergunning verleend op basis van de in februari afgegeven verklaring van de provincie. Op 3 juni 2006 is daartegen een bezwaarschrift ingediend. Op 15 december 2006 is op het bezwaarschrift beslist. De vergunde veranda is inmiddels gerealiseerd. De beoogde carport strekt tot vernieuwing en vergroting van een bestaande bergruimte. De aanvrager wil de carport zo snel mogelijk bouwen. Formeel juridisch mag hij dat momenteel. Hij wil echter niet het risico lopen, dat een rechter besluit de bouw stil te leggen. Uiteraard kunnen wij op zo’n punt geen zekerheid bieden. Wij zijn van mening dat de verleende vergunning volgens alle gegeven bestuurlijke oordelen (college, raad en Gedeputeerde Staten) in stand kan blijven. Tevens, dat de rechter zich alleen heeft uitgelaten over een - naar het oordeel van die betreffende rechter - formele onjuistheid in de gevolgde procedure. Derhalve wordt dan ook zonder meer verwacht, dat op termijn tot een onherroepelijke vergunningverlening kan worden gekomen. Over de snelste termijn waarop tot die onherroepelijke vergunningverlening is te komen, is met geen zinnig woord iets te zeggen. Beoogd wordt om het nu aan u gevraagde standpunt tenminste in te brengen in de lopende bezwarenprocedure. Tegen de gegeven rechtbankuitspraak is door ons op 13 december 2007 hoger beroep ingesteld. Enerzijds, omdat met de door Gedeputeerde Staten gegeven uitleg van het categorieaanwijzingsbesluit van 11 februari 2003, in feite die categorieaanwijzing wordt ingeperkt. Anderzijds, ook omdat het voor aanvrager mogelijk de snelst denkbare procedure is om tot een onherroepelijke bouwtitel te komen. Over de op het beroep door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State te geven uitspraak is uiteraard ook niets met zekerheid te stellen.
Afweging:Gelet op de uitspraak van de rechter, is niet ondenkbaar, dat diezelfde rechter straks oordeelt, dat de doorlopen procedure van aanvang af opnieuw gestalte moet worden gegeven. Immers, op basis van het door u gegeven delegatiebesluit van 11 februari 2003, e met betrekking tot artikel 19,1 lid WRO-procedures, dient uw oordeel zich toe te spitsen op e de toepassing van artikel 19a, 4 lid c.q. over de start van een vrijstellingsprocedure. Aanvrager wil zo snel mogelijk een onherroepelijk besluit. Het opnieuw starten van een vrijstellingsprocedure van aanvang af, op basis van de aanvraag van 2005 ligt naar ons oordeel niet in de rede. Berusting in de uitspraak van de rechtbank dezerzijds betekent dan, dat de enige andere mogelijkheid is, het nu aan u gevraagde standpunt in te passen in de bezwarenprocedure. In het verlengde daarvan zal het bezwaar, met het nu van u gevraagde besluit, opnieuw aan de bezwarencommissie en de provincie moeten worden voorgelegd. Dit, onder meer in verband met wijziging van het vrijstellingenbeleid van de provincie sinds mei 2006. Daarenboven zou berusting in de uitspraak betekenen, dat ingestemd wordt met een inperking achteraf, van 2 /6
Raad Onderwerp:
V200701333 Aanvraag vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor de bouw van het geheel plaatsen van een carport en veranda op het perceel Laagstraat 14 te Oudheusden
meer algemeen geformuleerde categorieaanwijzingsbesluiten, in het licht van “toevallig” apart aan de provincie voorgelegde aanvragen. Er zijn geen materieel inhoudelijke aspecten in beeld gebracht, die redenen zouden kunnen geven om de gevraagde medewerking te weigeren. Bij de rechtbank is uitdrukkelijk te kennen gegeven, dat desondanks op termijn wederom beroep van appellant wordt verwacht. Een expliciet oordeel van uw raad, over de voorliggende aanvraag en besluitvorming, kan al van belang zijn in relatie met de mettertijd te geven uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Een uitspraak van uw raad over de reikwijdte van uw beleidsregel van 19 februari 2002 is niet alleen van belang voor de voorliggende aanvraag maar ook voor de wijze waarop door ons college toepassing wordt gegeven aan dergelijke beleidsregels.
in in in Inzet van middelen:Er zijn geen financiële en/of personele consequenties verbonden aan dit voorstel
in in in Procedure: Eventueel kan de lopende bezwarenprocedure worden gestaakt op basis van een door de Afdeling Bestuursrsrechtspraak te geven uitspraak. Indien de rechtbankuitspraak van 9 november 2007 onverhoopt door de Raad van State helemaal in stand wordt gelaten, dan moet tenminste de commissie bezwaar opnieuw om advies worden gevraagd. Daarbij moeten alle gewijzigde feiten en omstandigheden worden betrokken. Daarna moet opnieuw op het bezwaarschrift worden beslist. Na een nieuwe beslissing op bezwaar kunnen alle betrokkenen dan opnieuw beroep instellen bij de rechtbank en, in aansluiting daarop, hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Advies:Wij stellen u voor bijgaand besluit vast te stellen. Het college van Heusden, de secretaris, mr. J.T.A.J. van der Ven
BIJLAGEN: TER INZAGE: 3 /6
besluit
de burgemeester, drs. H.P.T.M. Willems
Raad Onderwerp:
V200701333 Aanvraag vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor de bouw van het geheel plaatsen van een carport en veranda op het perceel Laagstraat 14 te Oudheusden
De stukken liggen ter inzage in de leeskamer, locatie Vlijmen.
4 /6
Raad Onderwerp:
V200701333 Aanvraag vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor de bouw van het geheel plaatsen van een carport en veranda op het perceel Laagstraat 14 te Oudheusden
BESLUIT De gemeenteraad van Heusden in zijn openbare vergadering van 11 maart 2008; gezien het voorstel van het college van 08 januari 2008, doc.nr. V200701333; gelet op artikel 7:10 Algemene wet bestuursrecht in relatie met artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening; overwegende, dat met het geven van vrijstellingen op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling wordt verleend van een geldend bestemmingsplan, waaronder alle op een aanvraag om vergunning toepasselijke bestemmingsplanvoorschriften; dat het college van Gedeputeerde Staten bij besluit van 11 februari 2003 de in de beleidsregel aangegeven gevallen heeft geduid als categorie, als bedoeld in artikel 19,2e lid van de Wet op de Ruimtelijke Ordening; dat dientengevolge het college van Heusden bevoegd is om vrijstelling te verlenen van geldende bestemmingsplannen voor aanvragen om vrijstelling, die tot deze categorie van gevallen zijn te rekenen; dat in de op 19 februari 2002 gegeven beleidsregel, voor de uitbreiding van burgerwoningen in het buitengebied en de bouw van bijgebouwen bij burgerwoningen in het buitengebied, voor de maatvoering van bijgebouwen een maximale goothoogte en een maximale oppervlakte is aangegeven; dat de maatvoering van die bijgebouwen voor het overige is te relateren aan de hoofdbebouwing, waarbij bijgebouwen behoren; besluit: te verklaren dat de aanvraag van de heer B. Riewald, Laagstraat 14, te Oudheusden, bij de gemeente ontvangen op 4 maart 2005, een bouwplan omvat als is geduid in het raadsbesluit van 19-2-2002 tot vaststelling van de beleidsregel voor de uitbreiding van burgerwoningen in het buitengebied en de bouw van bijgebouwen bij burgerwoningen in het buitengebied; voorzover dat nog nodig mocht zijn, om met betrekking tot die aanvraag toepassing te geven aan het 4e lid van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening danwel dit oordeel te
5 /6
Raad Onderwerp:
V200701333 Aanvraag vrijstelling op grond van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, voor de bouw van het geheel plaatsen van een carport en veranda op het perceel Laagstraat 14 te Oudheusden
betrekken bij het eventueel door het college opnieuw op het bezwaar van 3 juni 2006 te geven besluit.
de griffier,
de voorzitter,
A.J. Emmen
drs. H.P.T.M. Willems
6 /6