Te verschijnen in: D. Pollefeyt e.a. (red.), Als gist in de deeg: 16 uitdagende stemmen voor geloofscommunicatie en levensbeschouwelijke reflectie in onderwijs en pastoraal. Leuven:. ACCO, ergens in 2011. [Een bundel over grote theologen uit de geschiedenis en wat we er vandaag van kunnen leren voor onderwijs en pastoraal.] Reacties steeds welkom bij de auteur:
[email protected] (De lezing was op deze tekst gebaseerd, maar fel ingekort.)
De geestelijke zintuigen herontdekt Hans Urs von Balthasars theologie van de waarneming Yves DE M AESENEER Het derde oog, het zesde zintuig, de zevende chakra, theta perceptics,…1 Waarneming van hogere dimensies fascineert jongeren van vandaag. Wat heeft de christelijke traditie op dit punt te bieden? Spontane respons is waarschijnlijk dat dit niets te maken heeft met wat christenen onder ‘geloven’ verstaan. Zo wordt echter voortijdig de onderliggende uitdaging onder
de
mat
geveegd:
zinvolle
communicatie
veronderstelt
een
mededeelbare
ervaringswerkelijkheid. Dit geldt ook voor het christendom. Hoe kan ik geloven als ik Jezus nooit gezien heb? Hoe voelt het om te geloven? Hoe weet je dat God aanwezig is? Kan God mensen aanraken? De concrete vragen van leerlingen confronteren ons met de fundamentele kwestie op welke wijze de geloofswerkelijkheid toegankelijk is. Zij mag dan nog het zintuiglijke overstijgen, ze ontsnapt er niet aan dat menselijke kennis altijd op één of andere wijze bemiddeld moet zijn door lichamelijke ervaring. Voor christenen is er bovendien een fundamentele theologische kwestie in het geding: de incarnatie. Als het Woord werkelijk vlees is geworden, kan men er niet in louter abstracte termen over spreken. Het Woord moet tastbaar zijn. Zoniet is het christendom een vrome fantasie. Een begin van een antwoord is misschien te vinden in de ‘geestelijke zintuigen’, een uitdrukking die in de moderne theologie zo goed als verdwenen is2. Tegendraads als hij is, wijdt Hans Urs von Balthasar er wel zestig bladzijden aan. Het hoofdstuk over geestelijke zintuigen vormt zowaar het scharnierpunt van het eerste volume van zijn theologische esthetica (1961)3. In wat volgt zullen we eerst als ruimer kader von Balthasars definitie van wat geloven is voorstellen in het licht van zijn diagnose van de christelijke traditie en de 1
moderne context. Vervolgens zullen we gaandeweg op het spoor komen hoe hij de geestelijke zintuigen opvat. Bij wijze van besluit worden de verschillende aspecten hernomen met het oog op hun didactische relevantie. I. GELOVEN ALS WAARNEMINGSACT 1. Tegen de theologische tendens tot desincarnatie Het gemak waarmee veel christenen de zintuigenkwestie afwimpelen, wijst op wat von Balthasar aangeeft als de hardnekkige tendens tot ‘desincarnatie’ van de geloofsact. De term ‘des-incarnatie’ duidt het omgekeerde aan van incarnatie: het ontdoen van vlees en bloed, van concrete waarneembaarheid. De geloofsact – wat doen gelovigen wanneer ze geloven? – wordt vaak uitgelegd in gedesincarneerde termen. Zo reduceert de woordenboekdefinitie ‘geloven is zonder bewijs of zelfs blind aannemen van bepaalde leerstellingen’ geloven tot een theoretische kwestie. Andere benaderingen situeren geloof in het diepste van zichzelf, het terrein van de ziel, het gevoel, of het geweten. In ieder geval zit het van binnen, en is dus niet zintuiglijk toegankelijk. Daartegenover plaatst von Balthasar een alternatieve expliciet zintuiglijke benadering, aansluitend bij de traditionele definitie van het geloof als inchoatio visionis (‘begin van het zien [van God]’). Geloven, zo stelt hij, is een ‘theologische waarnemingsact’4. Wie wil begrijpen waarin geloven als waarneming bestaat, vergelijkt deze act best met de esthetische ervaring. Een esthetische ervaring behelst steeds een intense zintuiglijke waarneming van een figuur buiten het eigen ik, die de ervarende persoon in vervoering brengt en zo het louter zintuiglijke overstijgt. Von Balthasar ziet christelijk geloven als een analoog proces: in de ontmoeting met concrete gestalten (bijbelse figuren, iconen, symbolen, kunstwerken, mensen,…) komen gelovigen tot een waarneming van de werkelijkheid die van God getuigt. Geloof opent de zintuigen voor Gods openbaring. Men merke op dat von Balthasar geloof en waarneming niet verbindt op de wijze van ‘eerst zien, dan geloven’, maar eerder omgekeerd: pas door het geloof begin je echt te zien. 2. Tegen de wetenschappelijke blikvernauwing
In de moderne context belemmert de dominantie van de positief-wetenschappelijke werkelijkheidsbenadering echter het menselijk waarnemingsvermogen. Waarnemen wordt verengd tot het observeren en constateren van louter empirische data met het oog op de analyse en technische controle van de werkelijkheid. Von Balthasar verwijst hierbij graag 2
naar de verhouding van de chirurg tot zijn patiënt. In de operatiekamer waarin een verdoofd lichaam onder een groen laken ligt, maakt de specialist abstractie van de concrete persoon en heeft enkel oog voor het te behandelen orgaan. Naast die fragmentatie van de menselijke blik, wordt het moderne perspectief ook gekenmerkt door de wil om de werkelijkheid te beheersen. Dit leidt tot een verarming van de zintuiglijke waarneming, die uit zichzelf juist het menselijke vermogen tot ontvankelijkheid zou moeten zijn. Dit mag een efficiënte wijze zijn voor bepaalde medische behandelingen, maar wordt hoogst problematisch wanneer een dergelijk eenzijdig perspectief het dominante paradigma wordt. Specialisatie verwordt tot een blindstaren op een onderdeel zodat het geheel uit het blikveld verdwijnt. Deze blikvernauwing verhindert authentieke esthetische, laat staan gelovige, ervaringen. Von Balthasar verwijt een dergelijke attitude ook aan de moderne bijbelwetenschap. Met hun historisch-kritische methode analyseerden ze de bijbel tot er van het woord van God niets meer overschoot dan een verzameling puzzelstukjes. In plaats van de toegang tot de levende Heer mogelijk te maken, voltrokken ze met wetenschappelijke precisie een dissectie tot op het bot, een finale lijkschouwing van God – de vergelijking is van von Balthasar. Dat de openbaring zo opgebaard werd, droeg er (ongewild) toe bij dat de moderne mens nog meer bijbelblind werd. Wie de bijbel als geloofsboek wil ontdekken, moet in staat zijn tot het waarnemen van iets anders dan bits and bytes.
II. GEESTELIJKE ZINTUIGEN? 1. Bijbelse lichamelijkheid tegenover een eenzijdig spirituele opvatting Een cultuur die waarneming herleidt tot de positief-wetenschappelijke blik, versterkt de theologie in haar neiging om geloven tot het domein van het niet-waarneembare te reduceren. In deze culturele en theologische context speelt von Balthasars concept van geestelijke zintuigen een strategische rol. Onder de strikte scheiding tussen geloven en waarneming schuilt immers een dualistische opsplitsing tussen lichaam en geest. Daartegenover wil von Balthasar aanknopen bij een bijbels geïnspireerd mensbeeld waarin de persoon als concrete en ondeelbare lichamelijk-geestelijke eenheid wordt opgevat. In dit verband dient de notie ‘geestelijke zintuigen’ herontdekt te worden in al haar paradoxaliteit. Ze verbindt twee van nature tegengestelde dimensies: geest én lichaam, innerlijk én uiterlijk. Von Balthasar gaat terug naar het denken van de kerkvader Origenes (3de eeuw na Christus), die de term ‘geestelijke zintuigen’ introduceerde in bijbelcommentaren op passages 3
die expliciet naar de zintuigen verwijzen. Geïnspireerd door uitdrukkingen als de ‘geoefende zintuigen’ (aesthètèria gegymnasmena, Hebr 5,14) maakte Origenes gewag van een ‘goddelijke waarneming’ die de mens in staat stelt om de mysteries van het geloof waar te nemen. Von Balthasar beklemtoont dat deze geestelijke zintuigen niet mogen worden verzelfstandigd tot een onbestemd etherisch vermogen, maar dat het wel degelijk om dezelfde vijf zintuigen gaat als de lichamelijke, maar dan in een andere staat. In Origenes’ visie is de oorspronkelijke relatie van de menselijke zintuigen tot God verstoord door de zondeval. In de dood en verrijzenis van Christus werden de gevallen zintuigen verlost. Zo kunnen ze in navolging van Hem door Gods genade tot geestelijke zintuigen getransformeerd worden. Von Balthasar is er zich van bewust dat zijn interpretatie die de continuïteit tussen de lichamelijke en geestelijke zintuigen handhaaft, een minderheidspositie vertegenwoordigt. Hij herinnert aan een massieve theologische traditie – van Evagrius Ponticus tot Karl Rahner5 – die de geestelijke zintuigen spiritualiseert. In een neo-platoons geïnspireerd mensbeeld werden ze op de de spits van de ziel (caput animae) gesitueerd. De reductie van de vijf geestelijke zintuigen tot één geestelijk zintuig illustreert deze tendens – voor de ziel is die vijfdeling irrelevant. Dit ‘orgaan’ stond in functie van het toppunt van geloofservaring die als de mystieke vereniging met God, voorbij alle beelden, gedacht werd. [Zie stippellijnen in schema verderop.] Op die manier heeft de christelijke traditie de spanning in de uitdrukking ‘geestelijke zintuigen’ trachten op te heffen door ze eenzijdig te vergeestelijken en verinnerlijken. Volgens von Balthasar botst deze visie echter met de bijbelse geloofservaringen die niet abstract, puur geestelijk zijn, maar steeds in de concrete historische werkelijkheid ingebed. De psalmist of profeet die zijn Godservaring erg zintuiglijk uitdrukt, koos zijn metaforen niet willekeurig. Als ze naar God ‘smachten’, ‘hongeren’, als ‘hun gebeente siddert of juicht’ of ‘hun ingewanden gloeien’, dan is dat niet omdat ze filosofische concepten ontbeerden om de geestelijke werkelijkheden exacter uit te drukken, maar omdat de mens in de bijbel als een integrale eenheid van lichaam en geest wordt opgevat. Bij Johannes bijvoorbeeld klinkt het enerzijds dat niemand ooit God gezien heeft (Joh 1,18), maar anderzijds getuigt hij dat hij het Woord dat leven is, gehoord, met eigen ogen aanschouwd en aangeraakt heeft (1 Joh 1,1). Om die paradox te behouden kan een christelijke notie van geestelijke zintuigen zich niet enten op een (neo-platoonse) spirituele opvatting van de ziel, maar op de door en door lichamelijke ervaring van Jezus Christus.
2. Geloven als participatie in Christus’ waarneming 4
Von Balthasar illustreert zijn punt met een lang citaat uit Thomas van Aquino’s Commentaar op de Filipenzenbrief: ‘Voel in jullie (hoc sentite) wat in Jezus Christus is.’ [Fil 2,5] Paulus zegt dus: word nederig. Voel zo, dat wil zeggen vat met eigen ervaring (experimento), wat er in Christus Jezus omging. Men bemerke echter dat wij dit op vijf manieren moeten voelen, namelijk op de weg van de vijf zintuigen. Ten eerst: zijn liefde zien, om door haar verlicht aan hem gelijkvormig gemaakt te worden. […] ‘Wij allen echter zien met onthuld gelaat de glorie van God’ (2 Kor 3,18). Ten tweede: zijn wijsheid horen om er door zalig gemaakt te worden: […] ‘In het horen van het oor heeft hij mij gehoor gegeven’ (Ps 18,45). Ten derde: de geur van de genade van zijn vrijgevige goedheid waarnemen om hem tegemoet te snellen. ‘Trek mij naar je toe, wij willen lopen naar het parfum van je balsems’ (Hoogl 1,3). Ten vierde: de zoetheid van zijn genade smaken, om ons steeds in God te verheugen. ‘Smaakt en ziet, hoe zoet de Heer is’ (Ps 34,9). Ten vijfde: zijn kracht aanraken om erdoor genezen te worden. ‘Als ik maar de zoom van zijn kleed aanraak, zal ik genezen zijn’ (Mt 9,21) (In Phil 2,12)6.
In de lijn van wat gezegd werd, geeft de nadruk op de vijf zintuigen aan dat de geestelijke ervaring niet eenzijdig gespiritualiseerd kan worden. Het devies is te voelen wat in Christus omging, waar te nemen wat in Christus is7. De geestelijke zintuigen ontwikkelen zich voorzover de christen zich de gevoeligheid van Christus eigen maakt, en op de wijze van Christus leert waar te nemen. De geestelijke zintuigen zijn op te vatten als onze participatie in de zintuigen van Christus. In Jezus komt God onze wereld binnen, leeft en lijdt met alle zintuigen, sterft en verrijst. In het proces van menswording, kruis en verrijzenis worden de zintuigen opgenomen en opent zich de mogelijkheid van een transformatie van de zintuigen. Cruciaal is hier dat de incarnatie van Christus niet alleen God is die zintuiglijk waarneembaar wordt, maar God die onze waarneming deelt zodat wij in die van God kunnen participeren. Geloven als ‘theologische waarnemingsact’ betekent dus dat de gelovige deel krijgt in de manier waarop God de wereld en onszelf waarneemt in Christus. Geloven houdt in dat onze waarneming een nieuwe oriëntatie krijgt. 3. Kenotische omkering van de spirituele weg
5
Het aangehaalde Thomascitaat komt uit diens commentaar op de bekende Christushymne (Fil 2,6-11) over de kenosis (Grieks voor ‘ontlediging’), de beweging waarin het goddelijke Woord de nederige gestalte van een mens aanneemt, tot op het kruis, en daarom verheerlijkt wordt. De gelovige navolging van Jezus Christus vereist een deelname in die kenotische dynamiek, waardoor de zintuigen dezelfde weg van de nederigheid gaan. Deze kenosis betekent een omkering van de religieuze logica die de spirituele ontwikkeling spontaan in een opwaartse beweging voorstelt. Tegenover het beeld van de ladder die in alsmaar ijlere sferen leidt, wijst de christelijke weg niet van de aarde weg, maar is de geloofservaring juist ten diepste lichamelijk geaard – humilitas (Latijn voor ‘nederigheid’) bevat het woord humus (Latijn voor ‘aarde’). In volgend schema wordt in stippellijn en cursief de klassieke religieuze logica voorgesteld, welke ook in de traditionele theologie sterk aanwezig is. In het vet gedrukt wordt deze doorkruist door de omgekeerde beweging (neerwaartse pijl) van de christelijke kenosis:
GOD
zielespits geestelijk zintuig
KENOSIS klassieke religieuze logica
ZICHT GEHOOR REUKZIN SMAAK TASTZIN (boom der zintuigen)
Christus
AARDE
6
Von Balthasar verwijst in dit verband naar zijn favoriete middeleeuwse theoloog Bonaventura, die in zijn visie op de geestelijke zintuigen de orde van de ‘boom der zinnen’ omkeert8. De boom der zinnen was een traditioneel schema om de hiërarchie onder de zintuigen voor te stellen – ook Thomas hanteert deze orde in bovenstaand citaat. Aan de top staat het gezichtsvermogen, vervolgens het gehoor, de reukzin, de smaak en onderaan de tastzin. De hoogste twee zijn bij uitstek cognitieve zintuigen – onderwijs richt zich bijvoorbeeld haast exclusief op deze twee – terwijl de andere eerder affectief geladen zijn. Een andere manier om de rangorde te verantwoorden is hun respectievelijke vermogen tot abstractie. De tast wordt als laagste zintuig beschouwd omdat ze niet in staat is zich van haar object te distantiëren. Bonaventura wijst erop dat God in de incarnatie het laagste zintuig uitkiest. Vooraleer iemand Christus kon horen of zien, voelde Maria hem al in haar schoot. Hier openbaart God zich niet in een visioen, maar in de tastbaarheid, tot in de wonden van de Verrezene toe. Von Balthasars nadruk op de zintuiglijkheid kadert binnen zijn theologische esthetica waarin hij de schoonheid als weg naar God wil herwaarderen. De scheppingsgedachte impliceert dat in de wereldlijke schoonheid van natuur en cultuur authentieke sporen van God te vinden zijn. Christus, beeld van de onzichtbare God, kan zich laten ervaren in alle beelden, of ze nu religieus zijn of niet. Schoonheid is bij uitstek een didactische weg voor initiatie. Maar von Balthasar is daar niet naïef in. Het schone kan bedriegen of verblinden. Daarom is een christelijke omgang ermee ook altijd getekend door een kritische confrontatie9. Cruciaal is dat Gods Heerlijkheid, von Balthasars theologische naam voor Gods schoonheid, maar verschijnt via een kenotisch traject. Onze zintuigen moeten een proces van bekering doormaken. De biografie van Franciscus van Assisi (1182-1226), model van Bonaventura’s theologische esthetica, is in dit verband tekenend. Als zoon van een rijke textielhandelaar was Franciscus een estheet die met volle teugen genoot van oogverblindende kostuums en populaire muziek. Op een bepaald moment raakt hij als krijgsgevangene een jaar lang uit circulatie. Na deze periode komt het luxeleven hem te oppervlakkig over. In de ruïne van het kerkje van San Damiano wordt hij sterk aangesproken door een beeld van de Gekruisigde. Bij een ontmoeting met een melaatse wordt hij zo geraakt dat hij de zieke omhelst en kust. Hij kiest radicaal de weg van de armoede. Doorheen de grauwe werkelijkheid ontdekt hij de 7
nederige schoonheid van God. Franciscus is bijvoorbeeld de uitvinder van de kerststal waarin de glorie van de Allerhoogste in een voederbak verbeeld wordt. Op het einde van zijn leven, doodziek en blind, componeert hij zijn Zonnelied waarin hij de schepping bezingt. Pas hier zijn de zintuigen doorheen lijden en loutering gegaan en werkelijk in staat Gods heerlijkheid waar te nemen10. 4. Transformatie van de zintuigen Von Balthasar beroept zich onder meer op de Franse schrijver Paul Claudel (1868-1955), die zich in diens essay La sensation du Divin (‘De zintuiglijke waarneming van het Goddelijke’, 1933) lyrisch uitlaat over bijvoorbeeld de smaak als zintuig waarmee de gelovige het woord van God kan leren proeven11. Eerst en vooral vertolkt Claudel echter scherp dat de specifiek christelijke weg aanvangt bij een ontnuchtering van elk goedkoop spiritueel enthousiasme, dat al te graag de wereld ontvlucht. Wanneer gelovigen zich openen voor de figuur van Christus, antwoorden ze door Zijn kenotische houding aan te nemen. De Zoon werd gezonden tot de wereld, met alles wat dit inhoudt. Dit betekent dat er voor christenen geen binnenweg is naar God. De al te gretige verinnerlijking van het spirituele leven, te verstaan als een poging om de omwegen van de zintuigen te vermijden, is geen optie. Dat de zintuigen voor de menselijke geest of ziel een belemmering, of minstens een begrenzing vormen wordt door Claudel niet ontkend, maar juist aanvaard. Uitgangspunt zijn ogen die niet zien, oren die niet horen. Het eerste wat je doorheen de zintuigen ervaart, is je eindigheid. De zintuigen herinneren de mens aan een simpele waarheid: ‘ik ben niet God’. Ook de soms schitterende wereld is dat niet, meer nog: vaak leidt ze ons af van God. In die zin vergt de spirituele oefening van de zintuigen een breuk met de vertrouwde schoonheid. In het traject van bekering dat de zintuigen gaan, opent zich de waarneming voor God. Of juister: God neemt ons waar, en daarin worden wij geroepen God waar te nemen. Wel is dit gebeuren gekenmerkt door een dialectiek van onthulling en verhulling. Verstilling kan tot Godservaring leiden, maar evengoed blijft de stilte stom. Von Balthasar wijst erop dat in de christelijke sacramenten het zintuiglijke cruciaal is, maar tegelijk ook door haar schamelheid ontgoochelt. Wie kan in een onooglijk geutje olie, of een schamel stuk brood Gods aanwezigheid waarnemen? Toch is dit de weg die Christus ging en waar God ons komt ontmoeten. Wat de zintuigen leren waarnemen, is Gods deemoed. Er komt een loutering op gang waarin de zintuigen ontvankelijk worden voor de broosheid en de pijn in de wereld. Het draait er niet zozeer om God waar te nemen dan wel waar te nemen zoals God. De zintuigen participeren in Gods 8
liefde tot de wereld en gaan met Christus de nacht van lijden en dood in. Deze ervaring illustreert von Balthasar met een paradoxaal citaat uit Eckharts commentaar op het Hooglied: Daar hoorde ik zonder geluid, zag ik zonder licht, rook ik waar geen geur waaide, daar smaakte ik wat er niet was, daar voelde ik waar niets te grijpen was12.
Hedendaagse westerlingen zullen hierin een out of body experience of het nirvana menen te herkennen, theologisch geschoolden verwijzen misschien naar de ‘donkere nacht van de ziel’ (Johannes van het Kruis), de staat waarin horen en zien vergaan op weg naar de ultieme extatische eenheid met God. Von Balthasar wijkt af van deze standaard neoplatoons geïnspireerde interpretatie en situeert deze zinsverduistering binnen ‘de kenotische dynamiek van God tot de wereld en van de wereld naar God’. Deze nacht van de zintuigen ziet von Balthasar dus eerder als een delen in de godverlatenheid van de lijdende Christus, zoals in de ervaring van Gods afwezigheid bij hedendaagse spirituele gidsen als Moeder Teresa en Chiara Lubich13. Met Christus gaan ‘de zintuigen ten onder om – onzegbaar zintuiglijkbovenzintuiglijk – tot de Vader op te staan’. De zintuigen gaan ten onder om op te staan, te delen in Christus’ verrijzenis. Christelijke spiritualiteit gaat dus niet om een onthechting tot alleen de ziel overblijft, maar is uiteindelijk gericht op een herstel van een oorspronkelijkere hechting tot de aarde, de mensen en God. De moed tot radicale kenosis ontspringt uit de belofte dat de wereld, waarin we leven en lijden, voltooid zal worden. De geestelijke zintuigen anticiperen op de opstanding van het lichaam. Von Balthasar eindigt zijn betoog met volgend citaat: En al ben ik nog zo geschonden, ik zal God zien vanuit dit lichaam. Aan mijn zijde zal ik Hem zien, met eigen ogen, ik en geen ander; ik sterf haast van verlangen. (Job 19,26-27 - NWV)
5. De naaste Von Balthasar herleidt de geestelijke zintuigen dus niet tot instrumenten voor een platte waarneembaarheid van God, maar plaatst ze binnen een kenotisch traject. Dan ontstaat de ruimte waarin de zintuigen getransformeerd worden, hersteld in hun godsrelatie. Von Balthasar suggereert allerminst dat je voor geestelijke zintuigen speciale technieken nodig zou hebben. De confrontatie met de Christusfiguur volstaat. Gelovigen verdiepen hun zintuigen
9
door beelden van Christus waar te nemen in de schepping, de sacramenten, de Kerk. Bij uitstek is Christus te ontmoeten in de naaste. In de liefde tot de naaste bekomt de christen definitief zijn christelijke zintuigen, die weliswaar geen andere zijn dan zijn lichamelijke, maar dezelfde, voorzover ze in de Christusfiguur getransformeerd werden14.
Hier worden twee karakteristieke aspecten van von Balthasars visie duidelijk. Ten eerste is er de verhouding tussen de lichamelijke en geestelijke zintuigen. Om het met een actuele metafoor te zeggen: de zintuiglijke hardware blijft dezelfde, maar er werd een nieuw bijbelskenotisch programma op geïnstalleerd. De lichamelijke zintuigen werden als het ware herschreven doorheen leven, dood en verrijzenis van Christus. Dat deze herprogrammering een loutering impliceert, is nergens evidenter dan hier. Werkelijk contact met de naaste werkt ontnuchterend. Von Balthasar doet daar niet zeemzoeterig over. Eerder dan Christus (Mt 25,31-46) verschijnt de ‘ambetante’ ander15. Zo concreet is kenosis. Een tweede aspect is dat de geestelijke zintuigen niet in de eerste plaats gericht zijn op bijzondere kennis, maar in dienst staan van liefde. De zintuiglijkheid wordt verlost zodat de zintuigen leren de heerlijke en afzichtelijke realiteit waar te nemen in het licht van Gods beeld van mens en wereld. Dit oefent de gelovige om “‘attent te worden voor de intentie die God had toen Hij ons in het bestaan riep’, met die nieuwe naam die Hij ons schonk in zijn Zoon”16.
III. GEESTELIJKE ZINTUIGEN IN DE KLAS? 1. New Age Wat is een halve eeuw later de relevantie von Balthasars pleidooi? Hoe verhouden de geestelijke zintuigen zich tot de fascinerende waarnemingsmogelijkheden uit de wereld van de ‘New Age’ waarnaar we in de inleiding verwezen? Op het eerste gezicht lijkt New Age net als von Balthasar tegenover de positief-wetenschappelijke reductie van de werkelijkheid een holistisch alternatief te bieden – al dan niet verpakt in pseudo-wetenschappelijk jargon. Ook New Age wil de grenzen van onze moderne ervaring verbreden. Anders dan von Balthasars herontdekking van de vijf geestelijke zintuigen als transformatie van de lichamelijke, lijkt New Age echter op zoek naar een extra zintuig – het derde oog, het zesde zintuig, de zevende chakra,…17 Net als de oude platoniserende theologie spreekt er een verlangen uit aan onze eindige lichamen te ontsnappen richting het goddelijke [zie schema: New Age volgt de stippellijnen]. De bijbelse weg levert echter geen handleiding om uit jezelf te treden (out of 10
body experience), maar culmineert in de belofte van verrijzenis van het lichaam, antipode van een al te etherisch occultisme en spiritualisme18.
2. Beeldcultuur In de huidige beeldcultuur worden de zintuigen sterk geprikkeld. De onophoudelijke stroom van beelden leidt echter niet noodzakelijk tot een beter geoefende waarneming van de werkelijkheid; veeleer werkt ze afstomping in de hand. Televisie en multimedia communiceren hun informatie louter voor de twee hoogste zintuigen. Je krijgt dagelijks beelden te zien van stervende mensen; je kan de computergame-achtige geluiden van de oorlog haast live horen, maar blijft op een afstand. Voor je scherm voel je de schok niet van de bomexplosie. Je wordt niet geconfronteerd met de helse stank van de armoede. Tegenover deze selectieve waarneming biedt von Balthasars kenotische omkering van de ‘boom der zinnen’ weerwerk. In onze spektakelmaatschappij is meer dan ooit nood aan geestelijke zintuigen.
3. Participatie als tegendraads theologisch perspectief
Hoe breng je dit over aan tieners vandaag? De belangrijkste moeilijkheid lijkt me dat von Balthasar redeneert vanuit Gods perspectief. Waar de huidige fascinatie voor spirituele zintuigen vertrekt vanuit de vraag hoe het zou zijn om als mens een beetje God te zijn, is zijn theologisch vertrekpunt: hoe is het om als God mens te worden? En vandaaruit: wat leert ons dat om als mens mens te worden? In zijn benadering van de zintuigen staat de figuur van Jezus Christus als mensgeworden Zoon van God centraal. Zoals gezegd is Christus niet alleen God die waarneembaar wordt, maar God die ons waarneemt en zelfs onze waarneming deelt zodat wij in die van God kunnen participeren. Het draait er niet in de eerste plaats om God waar te nemen dan wel waar te nemen zoals God in Christus waarneemt. Daarin ligt de originaliteit van de christelijke geestelijke zintuigen.
4. Bijbelse zintuiglijkheid
Vanuit die optiek kan bijvoorbeeld ingezoomd worden op de rol van de zintuigen in de bijbel. Hoe wordt er gekeken, geluisterd, maar ook geroken, gesmaakt, getast? Leerlingen zullen ontdekken dat in de bijbel niet alleen mensen, maar ook God met erg gevoelige zintuigen 11
worden voorgesteld19. De schepping begint met God die ziet dat het goed is. De zevende dag worden de mensen uitgenodigd te delen in die goddelijke visie. In het tweede scheppingsverhaal laat de menselijke blik zich verleiden. In het boek Exodus is er God die de jammerklachten van het volk hoort en afdaalt om hen te bevrijden (Ex 2,23-25). Dan volgen de episodes waarin Mozes God hoort en ziet, met heel het spel van onthulling en verhulling (Ex 3; 19; 33), en de Wet ontvangt als goddelijk perspectief op het leven. In de Schrift leren mensen van God om zichzelf en de wereld op vernieuwde wijze waar te nemen. De beeldtaal van de Psalmen (bijvoorbeeld 34 en 119) of het Hooglied is op dit punt onuitputtelijk. Laatstgenoemd boek is in de spirituele traditie trouwens een belangrijke bron om over geestelijke zintuigen te spreken – de relatie tussen bruidegom en bruid staat voor die tussen God en mens.
5. Transformatie door Christus’ kenotische oriëntatie
In heel wat scènes uit Jezus’ leven wordt de kenotische oriëntatie van zijn zintuigen aanschouwelijk. De evangelisten maken ons geregeld attent op de blik waarmee Jezus naar mensen kijkt: naar de geplaagde menigte (Mt 9,36), naar de rijke jongeling (Mc 10,21), naar de weduwe van Naïn (Lc 7,13), naar Petrus die hem verloochent (Lc 22,61),… Dezelfde bewogenheid kenmerkt ook Jezus die aanraakt en zich laat aanraken (Mt 9,20; Mt 20,34; Lc 7,38;…). Jezus volgen betekent zich gaandeweg de zintuigen laten openen, zoals de blinde in Betsaïda die eerst wel mensen ziet, maar ‘als bomen’, en hen pas na een tweede handoplegging werkelijk als mensen kan zien (Mc 8,22-25). Het is omgevormd worden tot deelname in Christus’ zintuigen. Zoals de oude woestijnvader Isaak de Syriër het uitdrukt: doorheen die kenosis zal de nederige de geur van het paradijs terugvinden20.
6. Moeder Teresa anders
Von Balthasars visie werpt een nieuw licht op de christelijke verhouding tot de naaste, die niet louter ethisch op te vatten, maar ook spiritueel-zintuiglijk. De parabel van de barmhartige Samaritaan draait bijvoorbeeld rond de waarneming – alledrie zien de man liggen, maar slechts één wordt erdoor bewogen (Lc 10,31-33; cf. Lc 11,33-36). Een figuur als moeder Teresa verschijnt dan niet louter als model van radicale inzet, maar als iemand die de harmonie van het kloosterleven vaarwel zegt omdat ze de realiteit anders begint waar te nemen. In de lange uren van gebed werden haar zintuigen zodanig in kenotische zin 12
omgevormd dat ze in de arme Christus’ kreet hoorde: ‘Ik heb dorst’ (Joh 19,28). Von Balthasars perspectief laat ook toe haar postuum gepubliceerde brieven te plaatsen waaruit blijkt dat ze God jarenlang als afwezig ervoer. Met Christus deelde ze de ervaring van de arme die schreeuwt: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten?’ (Ps 22,2) Ze leefde in het geloof dat de zintuigen ten onder gaan om op te staan, want ‘de Heer heeft zijn gelaat niet afgewend, nee, Hij luisterde toen om Hem werd geroepen.’ (Ps 22,25)
7. Waarnemen als getuigenis
De godsdienstles kan een plaats zijn om de zintuigen te oefenen, in confrontatie met getuigen die in hun leven, hun engagement, hun gebed en liturgie, hun kunst,… de werkelijkheid anders waarnemen21. Getuigen van het christelijk geloof begint bij een welbepaalde manier van waarnemen. Dit confronteert leerlingen en leerkracht met hoe zij zelf de wereld en elkaar waarnemen. Von Balthasar benadrukt dat voor een gelovig perspectief de relatie tot Jezus Christus cruciaal is. Ultiem – en dat is misschien de grootste uitdaging voor onze context – vindt het getuigenis van de geestelijke zintuigen haar oorsprong in het gebed: Wek mijn zachtheid weer Geef mij terug de ogen van een kind Dat ik zie wat is En mij toevertrouw En het licht niet haat.
(Huub Oosterhuis22)
VERDERE LITERATUUR Alleen een aantal kleinere werken zijn in vertaling verschenen, waarvan de meest essentiële: Hans Urs VON BALTHASAR, De moderne mens op zoek naar God, Brugge, Desclée De Brouwer, 1957. Hans Urs VON BALTHASAR, Geloofwaardig is alleen de liefde, Hilversum/Antwerpen, Paul Brand, 1963. Inleiding tot von Balthasars theologische esthetica: Jozef B.M. WISSINK, Te mooi om onwaar te zijn. Theologisch vragen naar het schone, Vught, Skandalon, 1993.
13
Yves DE MAESENEER, Geloven in de eenentwintigste eeuw. Een perspectief vanuit de theologische esthetica van Hans Urs von Balthasar, in Collationes: Vlaams tijdschrift voor theologie en pastoraal 38 (2008) nr. 4, 363-388. Stephan VAN ERP & Yves DE MAESENEER, Verheerlijkte traditie, genegeerde geschiedenis? De moeizame receptie van de theologie van Hans Urs von Balthasar, in Tijdschrift voor Theologie 45 (2005) nr. 4, 348-373. Omtrent de theologisch-esthetische betekenis van de christelijke spiritualiteit in de hedendaagse cultuur: Yves DE MAESENEER, Sint Franciscus versus McDonald’s? Globalisering onder theologischesthetische kritiek, in Thomas KNIEPS-PORT LE ROI – Lieven BOEVE (eds.), Gods sacramentele aanwezigheid in de wereld van vandaag (Nikè, 54), Leuven, Acco, 2008, 45-62. Benoît STANDAERT, Spiritualiteit als levenskunst. Alfabet van een monnik, Tielt, Lannoo, 2007. (Niet rechtstreeks op von Balthasar gebaseerd, maar een verwant perspectief op spiritualiteit als transformatie.) Renilde VOS, Experimenteren met mediteren, ervaringsgerichte werkvorm: http://www.kuleuven.be/thomas/pastoraal/bezinningsdagen/mediteren/
Biografie Hans Urs von Balthasar Hans Urs von Balthasar werd op 12 augustus 1905 geboren in het Zwitserse Luzern. Als telg uit een voorname katholieke familie kreeg hij een brede culturele bagage mee en een bijzondere liefde voor de muziek. Hij studeerde in de jaren 1920 Germaanse letterkunde, wat resulteerde in een doctoraat over eschatologie in de moderne literatuur en filosofie. In Wenen en Berlijn kwam hij in contact met de grote intellectuele stromingen van die tijd. Tegelijkertijd trof hem de ontreddering van de westerse cultuur na de gruwel van eerste Wereldoorlog. In 1929 trad hij in bij de Jezuïeten. Hij studeerde filosofie in München (bij onder andere Erich Przywara), en theologie in Lyon. Daar leerde hij bij Henri de Lubac hoe theologie geen droge theorie hoeft te zijn, maar kan putten uit sprankelende bronnen van de kerkvaders. Van Ireneüs, Maximus Confessor en anderen leerde von Balthasar spiritualiteit en theologie samen te houden. Aan hen dankt hij ook de grondstructuur van zijn theologisch denken: de incarnatie begrepen als de dynamiek van God die mensenkind wordt opdat de mens kind van God zou worden. Zijn theologie gaat aldus uit van de patristieke leer van de participatie: God deelt het menselijk leven om de mens te laten deelnemen in het goddelijk leven. In 1940 keerde hij terug naar Zwitserland om te werken als studentenpastor. Daar raakte hij bevriend met de calvinistische theoloog Karl Barth. Barth versterkte von Balthasar in de intuïtie dat de levende Jezus Christus in het centrum van de theologie moet staan, en niet één of ander metafysisch systeem. Hij ontmoette er ook Adrienne von Speyr, die zich onder zijn toedoen bekeerde. Zij ontpopte zich tot een mystica die in visioenen en andere spirituele ervaringen sterk de klemtoon legde op de kenosis van God, dit wil zeggen: dat God zich in Christus nederig en kwetsbaar heeft gemaakt tot de dood toe. Dat von Balthasar von Speyrs soms excentrieke visie (bijvoorbeeld over Christus’ nederdaling ter helle) verdedigde en verspreidde, veroorzaakte overigens een breuk met de Jezuïetenorde in 1950. Von Balthasar, die nooit aan een universiteit werkte en zelfs geen doctor in de theologie was, werkte in de marge verder aan een eigenzinnig oeuvre van meer dan tienduizenden bladzijden. Ten tijde van het Tweede Vaticaans Concilie begon hij aan zijn meesterwerk: een meerdelige theologische esthetica (getiteld: Herrlichkeit, 1961-1969). In tegenstelling tot de klassieke theologische aanpak die vertrekt van de waarheidsvraag ontwikkelde von Balthasar 14
een theologie vanuit de invalshoek van het schone. Centraal bijbels begrip is hier Gods Heerlijkheid, die volgens von Balthasar niet adequaat begrepen kan worden zonder de esthetische dimensie. Gods Heerlijkheid (in het Latijn ‘gloria’) werd al te vaak in termen van macht opgevat (‘eer, majesteit’), maar betekent in de eerste plaats ‘stralende kracht, schitterend licht’, zoals in ‘ochtendgloren’. In de theologische esthetica komt met hett bijbels perspectief ook de confrontatie van het schone met de lelijkheid van kwaad en lijden sterk naar voren. Von Balthasar werkt dit verder uit in zijn Theodramatik (1973-1983) waarin hij het Christusgebeuren als een heilsdrama in meerdere bedrijven presenteert. Eertijds niet eens uitgenodigd op het Tweede Vaticaans concilie, kreeg hij later erkenning als lid van de Internationale Theologencommissie. Hij was medestichter van het tijdschrift Communio (°1972), tegenhanger van Concilium (gesticht door onder andere Karl Rahner en Edward Schillebeeckx). Hoewel hij tegelijk ook innovatief en kritisch aan theologie bleef doen, produceerde hij ook korte polemische stukjes waarin hij omtrent hete hangijzers binnen de Kerk vaak behoudsgezinde stellingen innam. Zijn soms polemische en literaire stijl zorgde ervoor dat hij lang onbekend en onbemind bleef in het academisch milieu. In de Lage Landen is hij nog steeds onderbelicht. Elders groeit zijn invloed gestaag. Naar verluidt is von Balthasar voor paus Benedictus XVI (en tevoren ook voor Johannes Paulus II) dé theologische referentiefiguur – alsook voor toonaangevende bisschoppen als wijlen Lustiger, Danneels, Schönborn, Léonard, Fisichella,… Ook het hoofd van de anglicaanse Kerk, Rowan Williams, rekent von Balthasar onder zijn favoriete auteurs.
Biografie Yves De Maeseneer Yves de Maeseneer (Gent, ° 1976, middelbare studies aan het Sint-Jan Berchmanscollege te Westmalle), studeerde godsdienstwetenschappen, literatuurwetenschap en theologie aan de Katholieke Universiteit Leuven, waar hij in 2004 een doctoraat verdedigde, getiteld ‘Seraph crucifixus: esthetisering onder theologische kritiek. Hans Urs von Balthasars Herrlichkeit postuum geconfronteerd met Theodor W. Adorno’s Ästhetische Theorie’ (promotor Prof. Lieven Boeve). Sinds 2009 is hij docent fundamentele theologische ethiek aan de Leuvense faculteit Godgeleerdheid en coördinator van de onderzoeksgroep Anthropos. Zijn huidig onderzoek focust op de theologische antropologie. Hij is gehuwd en vader van twee kinderen. 1
Dank aan Johan Ardui voor zijn commentaar op eerdere versies van deze tekst. Interessante uitzondering: S. COAKLEY, Powers and submissions. Spirituality, Philosophy and Gender, Oxford, Blackwell, 130-152. 3 Cf. H.U. VON BALTHASAR, Herrlichkeit I. Eine theologische Ästhetik. Schau der Gestalt, Einsiedeln, Johannes Verlag, 1961, 352-410. (Verder afgekort als ‘H I’ – alle vertalingen zijn van mijn hand.) 4 H I, 148. 5 Cf. S. FIELDS, Balthasar and Rahner on the Spiritual Senses, in Theological Studies 57 (1996) 224-241. 6 H I, 366-367. 7 Thomas en von Balthasar baseren zich hier op de Vulgaatvertaling die het Grieks enigszins geweld aandoet. In het Griekse origineel gaat het eerder over het delen van Christus’ gezindheid (‘phroneite’), terwijl het Latijnse ‘sentite’ (‘voelt’) met zintuiglijkheid verbonden kan worden. Niettemin strookt hun interpretatie met de strekking van Paulus’ brief. 8 Cf. H.U. VON BALTHASAR, Herrlichkeit II. Fächer der Stile. Teil 1: Klerikale Stile, Einsiedeln, Johannes Verlag, 1962, 326, nt. 312. 9 Cf. Ibid., 317-328. 10 Over de kracht van het Zonnelied zelfs in een ‘trein des doods’ in 1945: cf. E. LECLERC, De zon komt op over Assisi, Averbode: Altiora, 2003, 21-22. 11 Cf. H I, 385-391. 12 H I, 410. Alle citaten in deze alinea. 2
15
13
Cf. MOEDER TERESA, Kom, wees mijn licht, Utrecht, Tirion, 2008; C. LUBICH, The Cry of Jesus Crucified and Forsaken, New York, New City Press, 2001. 14 H I, 409. 15 Cf. H.U. VON BALTHASAR, De moderne mens op zoek naar God, Brugge, Desclée De Brouwer, 1957, 155-168 (‘Het sacrament van de broeder’). 16 H I, 390 (von Balthasar citeert Claudel). 17 Via google zijn van die verschillende termen (zeker in het Engels) makkelijk visuele voorstellingen te vinden. 18 Cf. Th.W. Adorno, Minima Moralia, Utrecht/Antwerpen, Spectrum, 1971, 219-224 (‘Thesen tegen het occultisme’). 19 Met de zoekfunctie in de online-Willibrordbijbel kunnen leerlingen de bijbelse zintuigen op het spoor komen. Voor het ene zintuig liggen de zoektermen al meer voor de hand dan voor de andere: ‘zien/zag/oog/ogen/blind/…’, ‘horen/luister/doof/…’, ‘proef/smaak/zoet/zout/…’, ‘geur/wierook/…’, ‘raakte/handen/…’. 20 Cf. B. STANDAERT, Spiritualiteit als levenskunst. Alfabet van een monnik, Tielt, Lannoo, 2007, 166. 21 In een film als Des hommes et des dieux (2010) laat de regisseur de kijker op meesterlijke wijze participeren in de zintuigen van de broeders van Tibhirine, die werkelijk tot geestelijke zintuigen getransformeerd worden. Hun waarneming wordt ten diepste georiënteerd door hun gebed en confrontatie met de Schrift en liturgische symbolen. 22 H. OOSTERHUIS, Verzameld liedboek, Kampen, Kok, 2004, 742.
16