Auteur: Chris Hantzen Ontwerp kaft: Leander de Goede
http://www.chrishantzen.nl/
Dit werk is gepubliceerd onder een Creative Commons Naamsvermelding-NietCommercieelGeenAfgeleideWerken 3.0 Nederland licentie. Zie: http://creativecommons.org/licenses/by-nc-nd/3.0/nl/ De gebruiker mag het werk kopiëren, verspreiden en doorgeven, onder de volgende voorwaarden: •
Naamsvermelding: De gebruiker dient bij het werk de door de maker of de licentiegever aangegeven naam te vermelden (maar niet zodanig dat de indruk gewekt wordt dat zij daarmee instemmen met uw werk of uw gebruik van het werk).
•
Niet-commercieel: De gebruiker mag het werk niet voor commerciële doeleinden gebruiken.
•
Geen Afgeleide werken: De gebruiker mag het werk niet bewerken.
GRIZZLY Chris Hantzen
‘Ik ga je doodschieten,’ fluisterde de jongen door opeen geperste lippen. Glanzende ogen keken hem aan van boven een vervaarlijk uitziende muil. Een berenmuil. ‘Ik ga je doodschieten! En als mijn vader terug komt gaan we jou villen, opeten en bier op je vacht morsen!’ Een grijns flitste over het gezicht van de jongen als een bliksemschicht bij heldere hemel. ‘Als vader er weer is zal hij trots op mij zijn…’ De jongen draaide het veel te grote dubbelloops geweer, zo dat het recht naar de zwarte neus van de beer wees. Het kostte de jongen al zijn kracht om het staal en hout van het geweer omhoog te houden, de loop trilde, maar hij stond zo dicht op de beer dat hij onmogelijk kon missen. ‘Waarom?’ klonk de holle, donkere stem van de beer. ‘Waarom wil je mij dood schieten, kleine Frankie?’ Wenkbrauwen kropen naar elkaar toe, alsof ze op zoek waren naar warmte. Dat de beer sprak leek de jongen niet te verbazen, iets anders wel. En het maakte hem kwaad. ‘Noem me niet zo!’ Hij drukte de twee kobalt lopen bijna tegen de onverstoorbare berenkop aan, ‘ik ben al vijftien, noem me Frank!’ Twijfel fladderde over het gezicht van de jongen, ‘hoe weet jij mijn naam eigenlijk?’ vervolgde hij met licht trillende stem. ‘Dat zou je moeten weten, jonge vriend,’ sprak de beer met een kalme stem die een zacht grommen verborg, ‘je kent me je hele leven al.’ ‘Je liegt!’ spuugde de jongen, ‘je bent een smerige, stinkende beer en ik ga je doodschieten! Beren zijn er om doodgeschoten te worden.’ Een druppeltje zweet werd gevangen door de zwaartekracht en rolde onder de piekerige, blonde haren van de jongen vandaan. Een zucht ontsnapte aan de groteske berenmuil. ‘Waarom zou ik liegen?’ vroeg het monster zonder een spoortje van angst in zijn stem, ’ik zou er niets mee te winnen hebben.’ ‘Je probeert alleen maar tijd te rekken. Je probeert mij om te praten, zodat ik de trekker niet overhaal en jou niet overhoop schiet,’ sprak kleine Frank met een stem die heen en weer sprong tussen die van een kind en die van een volwassen man. ‘Maar het zal je niet redden! Je gaat eraan! En als pa dan terug is, dan zullen we genieten van een beerbarbecue!’ Een eenzame schaterlach ontvluchtte de keel van de jongen. ‘Jij wilt je beste vriend op de barbecue gooien?’ gromde de beer terwijl hij de jongen aankeek met glazige ogen, ‘dat is niet bepaald netjes.’ De wenkbrauwen van de jonge Mark vlogen omhoog. ‘Mijn beste vriend is mijn pa! Niet de een of andere stinkbeer!’ hij schreeuwde het bijna uit.
1
‘Ben je het dan vergeten? Al die jaren van vriendschap?’ De harige reus sprak op zachte toon, ongeloof klonk door in zijn diepe stem. Het schietijzer trilde steeds harder in de vermoeide armen van de jongen. ‘Hou je kop!’ Minuscule druppeltjes glinsterden in de ooghoeken van de jongen, als sterren die tussen een nachtelijk wolkendek door voorzichtig twinkelen. ‘Je bent mijn vriend niet! Pa is mijn beste vriend, wij altijd alles samen!’ ‘Zoals?’ mopperde de beer. ‘Nou… hij heeft me bijvoorbeeld leren schieten!’ schreeuwde de jongen in de richting van de monsterlijke berenkop. ‘Dus pas maar op!’ ‘Daar ben ik niet bang voor,’ sprak de beer met een bewegingloos gezicht. ‘Maar weet je dan echt niet meer dat wij vroeger iedere dag elkaar ontmoetten? Toen je nog een kleine jongen was? Iedere ochtend, soms zelfs voor de zon op was, kwam je naar mij toe gerend om de hele dag bij mij te spelen.’ De jongen beefde en zijn trillende armen lieten het loodzware geweer steeds meer richting grond richten. ‘Je kwam me dan altijd vertellen wat je meegemaakt had en wat je geleerd had. Soms keken we samen naar de–‘ ‘Hou je lelijke kop!’ schreeuwde de jongen. Hij stampvoette en richtte het geweer weer even op de kop, voordat zijn zwakke armen het weer richting grond dwongen. ’Ik ging helemaal niet iedere dag op bezoek bij een schurftige beer zoals jij! Ik ging iedere dag het bos in met pa, zodat hij me kon leren jagen.’ Een diepe grom ontvluchtte de wagenwijd geopende keel van de beer, ‘schurftig… hoe durf je! Ik ben misschien oud, maar verre van schurftig en mijn tanden zijn nog even scherp als vroeger.’ De jongen deed een halve stap terug. ‘Dat jagen deden jij en je pa pas sinds een paar jaar terug,’ gromde de stem terwijl twee bijbehorende ogen het bezwete gelaat van de jongen reflecteerden. ‘Daarvoor – toen je écht jong was – was je steeds bij mij.’ De jongen begon te stotteren. ‘J– je liegt! Ik was steeds bij pa! En p– pa steeds bij mij!’ Tranen begonnen over de rode wangen van de jongen te rollen. ‘Oh ja?’ kwam het grommend, ‘wie keek er dan steeds naar de televisie met je? Niet je pa, dat kan ik je wel vertellen! Dat was ik. Ík ben er altijd voor je geweest, niet je pa.’ ‘Genoeg!’ de jongen rechtte zijn rug, ‘ik ga je doodschieten! Je gaat eraan!’
2
Met een schrapend ‘chi-klik’ spande de jongen de twee hanen van het dubbelloopse geweer. ‘Je gaat eraan, en pa zal trots op mij zijn.’ ‘Je kunt mij niet doden,’ sprak de beer met kalme stem, ‘en dat weet je heel goed.’ De kleine Frank richtte de dreigende, donkere tunnels van de dubbelloops op de ogen van de roerloze beer en legde een trillende vinger op de trekker. ‘Je kunt me niet doden, want ik ben allang dood,’ vervolgde de beer kalm. Het geweer ontglipte de trillende, zwetende de vingers van de jongen en landde met een dreun naast zijn voeten. ‘W– wat?’ fluisterde de jongen met trillende stem. ‘Ik was al dood voordat jij geboren werd, dat is een van de weinige dingen die je vader wél voor elkaar kreeg.’ ‘Maar…’ de ogen van de jonge Frank draaiden omhoog in hun kassen, zijn wereld verwerd tot stilte en donker en hij viel voorover. Hij landde bovenop de zachte berenhuid, met zijn gezicht naast de wijdopen kop en zijn voeten richting de open haard. Hij leek daar volmaakt gelukkig. Buiten stopte een auto met piepende remmen. Een man stapte uit en liep richting zijn huisje, zijn huisje in het bos. Het was pa. Pa de berendoder.
3