De Duvaliers op Haïti: titanen onder de tirannen Eind van de Amerikaanse bezetting Na een periode van bijna 20 jaar bezetting (vanaf 1915) verlieten de Amerikanen Haïti. In augustus 1933 ondertekenden de Haïtiaanse en Amerikaanse overheid een verdrag waarin de volledige onafhankelijkheid van Haïti werd erkend, maar waarin tegelijk ook sprake was van een speciale relatie tussen de VS en Haïti. Op 14 augustus 1934 vond de afscheidsceremonie plaats. Haïti vierde haar tweede onafhankelijkheid met de nationalistische mulat Sténio Vincent als president (vanaf 1930). Over de gevolgen van de bezetting wordt verschillend gedacht. Op infrastructureel gebied is er in de jaren 1915 – 1934 veel vooruitgang geboekt. Er werden wegen, bruggen, ziekenhuizen gebouwd, havens aangelegd, Haïti kreeg het eerste automatische telefoonsysteem van Latijns Amerika. Er kwam straatverlichting, de drinkwatervoorziening verbeterde en er was aandacht voor herbebossing. Op politiek terrein heerste er rust. Veel van wat op infrastructureel terrein bereikt was, ging echter in de jaren erna verloren wegens gebrekkig onderhoud. Ook waren veel voorzieningen niet direct ten goede gekomen aan de grote groep arme plattelandsbevolking. Soms werkte de vooruitgang in hun nadeel. De aanleg van wegen opende tot dan toe ontoegankelijke gebieden, waardoor het land van de kleine boeren interessant werd voor grootgrondbezitters. Tegenstanders van de bezetting menen dat zij heeft bijgedragen aan een groeiende kloof tussen de mulatten en de zwarte bevolking. De bezetting heeft een gevoel van wrok achtergelaten bij de zwarte intellectuelen, die vonden dat de VS de belangen van de mulatten elite beschermde. Een van hen was François Duvalier. Tijdens de bezetting is de négritudebeweging opgekomen: een intellectuele beweging die te Afrikaanse wortels van het Haïtiaanse volk benadrukte. Elie Lescot Vincent hoopte dat zijn populariteit vanwege het vertrek van de Amerikanen hem wel in staat zou stellen zijn presidentstermijn te verlengen. Hij herschreef de grondwet hiertoe en liet deze in 1935 in een volksraadpleging goedkeuren. Tijdens een toespraak in 1938 verkondigde hij dat de Haïtiaanse volksaard ontoereikend was voor democratie. Zijn autoritaire optreden en de wijdverspreide corruptie (verkoop van Haïtiaanse paspoorten en nationaliteit aan politieke vluchtelingen uit Europa) ondermijnden zijn gezag. Na afkeurende opmerkingen vanuit de VS trad hij af en werd in 1941 opgevolgd door Elie Lescot, eveneens een mulat, maar minder nationalistisch en loyaal aan de belangen van de VS. Lescot kweekte veel goodwill bij de VS door na de aanval op Pearl Harbour de oorlog te verklaren aan Japan en Nazi-Duitsland. Hij gaf het Amerikaanse bedrijf Reynolds Metals toestemming bauxiet te delven. Zijn proAmerikaanse houding ging gepaard met een afkeer van de voudou. In 1941/42 werd een grootschalige anti-bijgeloof campagne gehouden met steun van de katholieke kerk. Nadat Lescot had aangegeven langer president te willen blijven, braken er stakingen en demonstraties uit Op 11 januari 1946 nam het leger de macht in handen en vertrok Lescot. Ook zijn regering had de groei van de zwarte nationalistische beweging in de kaart gespeeld. Opkomst van de zwarte elite Tijdens verkiezingen in mei 1946 kwam de gematigde zwarte kandidaat Dumarsais Estimé als winnaar uit de bus. Gedurende zijn regering kwamen er meer zwarten op belangrijke posities terecht, waaronder François Duvalier binnen het Ministerie van Gezondheid. Estimé voerde een aantal hervormingen door, zoals het opzetten van inkomstenbelasting. Hij stimuleerde het vormen van landbouwcoöperaties en remde grondbezit door buitenlanders af. De voudou werd bevorderd tot een semi-officiële religie. Hij begunstigde een kleine groep zwarten. Evenals zijn beide voorgangers probeerde ook Estimé een verlenging van zijn termijn te
forceren. Het leger onder leiding van de zwarte kolonel Paul Magloire pleegde op 10 mei 1950 een staatsgreep, waarbij geen bloed vloeide. Hoewel de regering van Estimé niet de grote stap voorwaarts was voor de zwarte nationalisten, was de machtspositie van de mulatten behoorlijk verzwakt. In oktober 1950 werd Magloire tot president gekozen. Magloire voerde een liberaal beleid met open relaties richting de VS en toename van het toerisme. In 1954 bereikte de export een recordhoogte. De 150-jarige herdenking van de onafhankelijkheid werd uitbundig gevierd. De orkaan Hazel richtte in 1954 echter veel schade aan. Ook was er groeiende onvrede over de armoede op het platteland en gonsde het van geruchten over vriendjespolitiek en corruptie. Er volgden stakingen en zelfs bomaanslagen. In december 1956 kondigde Magloire aan dat zijn ambtstermijn erop zat, maar dat hij met aarzeling bereid was in te gaan op het verzoek van het leger om aan te blijven als tijdelijk president, en om het parlement te ontbinden en de staat van beleg af te kondigen. De stakingen bleven echter voortduren. Binnen een week na zijn speech was hij vertrokken. Duvalier wordt president Op 22 september 1957 vonden nieuwe verkiezingen plaats. In de achterliggende maanden waren er al verschillende tijdelijke regeringen geweest. Een waarnemend president, Daniel Fignolé (bijnaam: le rouleau compresseur – de stoomwals) van de Mouvement Ouvrier Paysan (MOP), was al na 19 dagen uit zijn ambt gezet door het leger. De verschillen tussen zwart en mulat, leger en burger waren doorlopend zichtbaar. Aan de verkiezingen deden drie kandidaten mee. Louis Déjoie, een welgestelde mulat. Clément Jumelle, minister van financiën onder Magloire. En François Duvalier. Deze laatste kreeg de steun van het leger. Duvalier won de verkiezingen met een overweldigende meerderheid. François Duvalier (14 april 1907) kwam uit de lagere middenklasse. Op het Pétion lyceum was Dumarsais Estimé een van zijn leraren. Al vroeg schreef Duvalier politiek getinte artikelen onder de naam Abderrahman. Hij volgde een opleiding tot arts en studeerde ook in Amerika. Hij had een praktijk in de plaats Cabaret. Hij ontwikkelde een zwart-nationalistische visie en verzette zich tegen het overwicht van de mulatten. Duvalier ontpopt zich als dictator Niemand zag veel kwaad in de plattelandsdokter, maar men vergiste zich. Hij leende zich niet voor een „politique de doublure‟, waarin de president als een marionet aan het touwtje van de legerleiding zijn werk mocht doen. Een staking van winkeleigenaars beëindigde hij door hun winkels door aanhangers (cagoulards) te laten plunderen. Vervolgens waren de oppositie kranten aan de beurt. Politici uit de oppositie werden gearresteerd. Vakbonden waren niet gewenst. Al in 1960 was er geen een meer actief. Binnen het leger liet Duvalier hoge officieren overplaatsen naar verafgelegen posten. Hij zette een eigen presidentiele garde op en liet de wapenvoorraden overplaatsen naar het paleis. Aan het eind van de regering van Estimé was hij getuige geweest van de macht van het leger. Deze probeerde hij daarom nu te neutraliseren. Onder leiding van Clément Barbot zette hij een eigen militie op. Eerst heetten ze de cagoulards, later de Volontaires de la Sécurité Nationale (VSN), in de volksmond de Tontons Macoutes. Zij traden zowel op als geheime dienst als ook als knokploeg en waren een belangrijk instrument van terreur. Verzet tegen Duvalier Verzet tegen Duvalier bleef niet uit. Op 28 juni 1958 vond een eerste invasie plaats. Acht of negen opstandelingen kwamen in Saint Marc aan land, stalen een bus en bezetten de barakken vlak bij de nationale paleis. Duvalier stond op het punt om te vluchten toen hij te horen kreeg dat het maar om een paar man ging. De opstand kwam vervolgens snel tot een bloedig einde.
In 1959 kreeg Duvalier een ernstige hartaanval. Clément Barbot had vier maanden lang de touwtjes in handen, maar stond de macht vrijwillig weer af aan Duvalier. Als dank werd hij in juli 1960 gearresteerd en veertien maanden gevangen gezet. In 1963 had Duvalier al verschillende invasies overleefd. Toen vond er een aanslag plaats op zijn kinderen. Barbot bleek hier achter te zitten. Hij pleegde diverse bom- en schietaanslagen voordat hij op 14 juli werd doodgeschoten. In augustus 1964 landde een groep van dertien mulatten opstandelingen - bekend geworden onder de naam Jeune Haïti - in Cap Dame Marie in het zuiden van Haïti.. Ze hoopten de boerenbevolking achter zich te krijgen en een opstand uit te lokken. Zonder succes. 83 dagen wisten ze uit handen van het leger te blijven. Toen viel het doek. Duvalier wilde wraak en liet in Jérémie honderden mulatten om het leven brengen, waaronder bijna de hele familie Sansaricq. Het Duvaliërisme wortelt zich Duvalier wist de VS te manipuleren door te dreigen zijn toevlucht te nemen tot andere landen (lees Cuba) als er niet mee steun kwam uit de VS. De VS wilden niet nog een communistisch land in hun achtertuin. Op 22 oktober 1961 vonden verkiezingen plaats voor het parlement. Er kon maar op een partij/persoon gestemd worden. In 1963 wist Duvalier een tweede termijn als president te krijgen en in 1964 liet hij een referendum houden om zichzelf tot president voor het leven uit te roepen met het recht een opvolger aan te wijzen. De positieve uitkomst van het referendum werd vastgelegd in een nieuwe grondwet. Duvaliërisme werd een vorm van staatsterrorisme. Als monument voor zichzelf wilde hij van het dorp Cabaret een moderne stad maken die kon wedijveren met Brasilia in Brazilië. De naam Cabaret werd omgedoopt tot Duvalierville. Luckner Cambronne kreeg de leiding over het project om hier geld voor binnen te halen. Zakenlieden en ambtenaren moesten „vrijwillige‟ bijdragen leveren; en bezitters van telefoons –die al nooit werkten – moesten een toeslag betalen. Duvalier creëerde een sfeer van mystiek om zich heen door zich de „ apostel van nationale eenheid‟ te noemen en „waardige erfgenaam van de stichters van de Haïtiaanse natie‟. Hij benoemde zich als de incarnatie van Dessalines, Toussaint Louverture etc. Zijn regering combineerde dit mysticisme en (voudou)symboliek met wijdverspreide corruptie en terreur. De kleur van de vlag werd veranderd van blauw naar zwart en zo sprak hij: “Ik ben de Haïtiaanse vlag, één en ondeelbaar”. Duvalier claimde een bovennatuurlijke missie te hebben en integreerde dat met voudousymboliek. Hij kleedde zich als Baron Samdi, de god van de dood. Hij bevorderde een ideologie van zwart nationaal bewustzijn, zonder daar in de praktijk veel invulling aan te geven, gericht als zijn regime was op zelfverrijking. Machtsoverdracht Op 14 juli 1967 – jaar tien van de Duvaliëristische revolutie – ontploften er bommen in de buurt van het paleis. Als tegenreactie liet Duvalier negentien officieren executeren. Ook zijn schoonzoon Max Dominique bleek betrokken bij de aanslagen en werd als straf in ballingschap naar Europa gestuurd. In 1969 werd Duvalier ernstig ziek en bereidde zijn opvolging voor. Op 22 februari 1970 werd hiervoor een referendum gehouden. Mensen konden aangeven of zij er mee instemden dat Jean Claude Duvalier tot president werd benoemd. Slechts een tegenstem werd geteld op meer dan twee miljoen uitgebrachte stemmen. Om de machtswisseling mogelijk te maken was eerder de minimumleeftijd om president te kunnen worden verlaagd van veertig naar achttien jaar. Op 21 april 1971 overleed Papa Doc. De Amerikanen zorgden ervoor dat rebellen niet van de gelegenheid gebruik maken om het land binnen te vallen. De machtswisseling was met hen besproken. De veertien jaar lange machtsperiode was een grote sociale en economische ramp. Tussen de dertig en zestig duizend mensen werden vermoord en velen waren naar het buitenland vertrokken. “Papa Doc
heeft ons leren leven zonder geld, eten zonder voedsel, leven zonder leven”, zeiden de HaÏtianen. Beginperiode Jean Claude Duvalier Jean Claude Duvalier - die de bijnaam Baby Doc kreeg - leek nog weinig geschikt voor zijn nieuwe functie. Hij was een playboy en vertoonde weinig belangstelling voor staatszaken. Zijn moeder Simone en zijn zus Marie Denise - die met haar man Max Dominique weer uit ballingschap waren teruggekeerd - hadden daarom veel invloed op hem: zijn moeder in behoudende richting (zij behoorde tot de conservatie groep van de „dinosauriërs‟ die alles wilde voorzetten zoals het was onder Papa Doc) en zijn zus in de richting van modernisering. Voordat hij zijn eigen stijl ontwikkelde, bewoog hij tussen beiden in. Luckner Cambronne werd ontslagen vanwege een schandaal over het verkopen van bloed van HaÏtianen naar de VS. Cambronne gold als de sterke man en vormde een gevaar voor de zwakke president. Roger Lafontant trad op de voorgrond, maar viel korte tijd later weer in ongenade. Het aantal bootvluchtelingen nam ondertussen steeds meer toe. Aanvankelijk verlieten politici en de elite het land, op de voet gevolgd door ambachtslieden. Uiteindelijk probeerden ook de arme en ongeschoolde boeren en sloppenwijkbewoners de wijk te nemen richting Miami. De VS eisten dat de Haïtiaanse regering een verdrag zou ondertekenen waarin zij aangaf ermee in te stemmen dat de Kustwacht de vluchtelingen tegen zou houden en terug mocht sturen. De Amerikanen maakten daarbij een onderscheid tussen economische (uit Haïti) en politieke vluchtelingen (uit Cuba). De uitbuiting van HaÏtianen in de Dominicaanse Republiek ging ook verder. De Haïtiaanse regering kreeg onder andere geld van de Dominicanen voor het rekruteren van HaÏtianen, en daarnaast nog geld om de Tontons Macoutes te betalen die hierbij hadden geholpen. Kleptocratie Met de komst van de Carter-regering in de VS in 1976 veranderde ook de situatie op Haïti. De VS waren niet tevreden alleen maar met anticommunistische leuzen, maar wilden verbeteringen zien in de mensenrechtensituatie en eisten een liberalisering van het beleid. De machthebbers voerden enkele cosmetische veranderingen door, maar grosso modo bleef alles bij hetzelfde, al was er wel sprake van een wat opener houding en meer vrijheid. Ondertussen bleef humanitaire hulp toestromen; wellicht ook uit angst dat het regime zonder die hulp wel eens aan zou kunnen kloppen bij de andere buurman (Cuba). Veel van de hulp verdween echter op de bankrekeningen van de Duvaliers. In een Canadees regeringsrapport werd in 1982 gesproken over een kleptocratie. De komst van de regering Reagan betekende een definitief einde van de liberalere periode. Liberalisering Op 27 mei 1980 trouwde Jean Claude met Michèle Bennett, een mulattin en dochter van de rijke zakenman Ernest Bennett. Het huwelijk was een schaamteloze vertoning van overdaad en verkwisting in het straatarme land. Zijn verbintenis met de mulatten en het zakenleven deed de invloed van zijn moeder en die van de zwarte sector in de samenleving afnemen ten gunste van die van mulatten. Er werd ingezet op economische liberalisering. Dit werd het Jean-Claudisme genoemd. “Mijn vader heeft de politieke revolutie voltooid; ik zal de economische revolutie leiden”, zei Jean Claude. Marc Bazin, een door Amerika gesteunde econoom, werd in 1982 benoemd tot Minister van Financiën, maar hij moest al binnen vijf maanden vertrekken, omdat hij een bedreiging vormde voor de financiële belangen van bepaalde families. Op 11 mei 1984 werden alle niet Jean-Claudisme gerichte politieke partijen verboden. In 1983 bracht de paus een bezoek aan Haïti. Hij hield een toespraak met als thema „Fok sa chanje: Dingen moeten veranderen‟. In deze toespraak verzette de paus zich tegen
ongelijkheid, onrecht en onderdrukking. Ook keerde hij zich tegen de „slavernij van de voudoucultus‟. In toenemende mate speelden priesters, onder andere de later president Aristide, een rol in het streven naar sociale en politieke verandering. De kerk was in de ogen van de bevolking niet besmet met het Duvaliërisme. De regering had gehoopt een goede PRstunt uit te halen met het bezoek van de paus, maar het bezoek keerde zich tegen haar. Grondwet 1983 In 1983 werd een nieuwe grondwet aangenomen waarin werd bepaald dat de wetgevende kamer slechts drie maanden per jaar bij elkaar zou komen. Volgens artikel 216 had de president voor de rest van het jaar de exclusieve uitvoerende verantwoordelijkheid. De president kon op ieder gewenst moment de kamer ontbinden, hij kon magistraten en rechters benoemen, ook kon hij zelf zijn opvolger aanwijzen. Verder werd opgenomen dat zijn salaris slechts 10.000 gourdes per maand zou bedragen. Niettemin bevatte de grondwet enkele vooruitstrevende sociale doelen, zoals vrije toegang tot onderwijs voor alle kinderen, vrijheid van godsdienst. De grondwet van 1983 verving die van 1964. Economische neergang en hervormingen Economisch gezien ging het ondertussen bergafwaarts. Het aantal (vooral Amerikaanse) toeristen was enorm afgenomen. Van 190.000 in 1980 tot 40.000 drie jaar later. De slechte mensenrechtentoestand - samen met de relatie die er gelegd werd tussen Haïti en aids - zorgde voor deze daling. Slecht voor de boeren was het uitbreken van de varkenspest en de manier waarop de regering hier onder druk van de VS mee omging. Boeren werden verplicht hun veestapel van inheemse varkens af te slachten en deze te vervangen door varkens uit VS die niet tegen de slechte omstandigheden op Haïti konden. De financiële compensatie die boeren in het vooruitzicht was gesteld, was zeer gebrekkig. De enige sector die wel groeide was de assemblage industrie. Als lage lonenland, zonder vakorganisaties, en vanwege de politieke rust en allerlei belastingvoordelen, was Haïti een goede vestigingsplaats voor Amerikaanse bedrijven. Haïti ontwikkelde zich zo bijvoorbeeld tot de grootste producent van honkballen. In deze periode ging ook de landbouwsector sterk achteruit. Het beleid was erop gericht Haïti te laten produceren voor de buitenlandse markt, ten koste van de eigen voedselvoorziening. Rijst moest vanuit het buitenland – lees Amerika die zijn gesubsidieerde rijst zo kon dumpen – ingevoerd worden. Onder druk van de VS werden sociale hervormingen doorgevoerd. Een ervan was het toelaten van politieke partijen. Ze moesten echter wel 15.000 leden hebben, geen binding met het buitenland hebben en geen totalitaire, communistische of nazistische ideologie voorstaan. Ook moesten ze het recht van het presidentsschap voor het leven van Jean Claude erkennen en zijn recht om zelf een opvolger te kiezen. Kortom, ze moesten zich neerleggen bij het Jean Claudisme. Op de achtergrond was Roger Lafontant een belangrijk man geworden; in september 1985 viel hij echter onverwacht in ongenade. Ook andere hardline Duvaliëristen moesten het veld ruimen,zoals Clovis Désinor. De verwijdering van deze mensen uit de traditionele zwarte machtsbasis van de Duvaliers ging ten gunste van mensen uit de welvarende mulattenbevolking. Dit zorgde voor spanning. Een ander spanningsveld was het moeizame samengaan van de sociaaleconomische hervormingen met het vasthouden aan de dictatoriale regeringswijze. Zo ontstonden er barsten in het Duvaliëristisch bolwerk. Opstand De bevolking was al die jaren behoorlijk passief gebleven en voelde zich machteloos. Het merendeel van de HaÏtianen kende geen ander leven dan dat onder het bewind van de Duvaliers en wist niets van het leven in andere landen af. Er heerste niet zozeer een stemming van angst als wel van hopeloosheid. De terreur van de regering richtte zich doorgaans niet op
de gewone Haïtiaan, al was de aanwezigheid van de Tontons Macoutes wel overal merkbaar. De kerk heeft een belangrijke rol gespeeld in de bewustwording en mobilisatie van de bevolking. Sinds de komst van de paus was er op grass-root level van alles gebeurd. De ti kominote legliz (tkl) was ontstaan. Het grondvlak van de kerk politiseerde; overigens zonder dat de kerkhiërarchie hierin mee ging. Eind 1985 ontstond er een golf van verzet. Gonaïves was de grootste brandhaard. Op 28 november werden hier vier jongeren doodgeschoten en veertien mensen raakten gewond. Het zette een rad van rebellie en repressie in gang. De regering sloot de radiozender Radio Soleil. In december sloegen de opstanden over naar Port-au-Prince. Vanuit de VS kwam druk op de regering om niet meer hardhandig op te treden en hervormingen door te voeren. Op 30 december werd een aantal ministers ontslagen. Duvalier hoopte dat deze maatregel de VS tevreden zou stellen. Feitelijk werd echter de positie van de traditionele hardliners erdoor versterkt. De eerste dagen van januari heerste er een ogenschijnlijke rust. Het leek alsof de opstand over zijn hoogtepunt heen was. Het momentum was verdwenen. Ondertussen gingen er geruchten over een op handen zijnde staatsgreep van het leger. De namen van de militairen Namphy en Regala deden de ronde. Op 6 januari braken er weer rellen uit in Gonaïves. Dit keer meer dan ooit tevoren gericht tegen Duvalier. De roep om democratie klonk luider en het leger werd opgeroepen de kant van het volk te kiezen. Deze tweede opstandgolf werd breder gedragen dan de eerste. De slogans waren ook vijandelijker en publieke symbolen van het Duvaliërisme (zoals straatnaamborden) werden gesloopt; ook werden regeringsvoertuigen aangevallen en werd de zwart rode vlag verbrand. Vertrek Duvalier De opstand had geen echte leider. Het voordeel hiervan was dat er door de regering ook niemand gevangen genomen kon worden, waardoor de beweging zou „onthoofd‟ worden. De protestantse kerk liet ook van zich horen via een statement waarin ze onrecht en onderdrukking veroordeelde. Het leger nam een ambivalente houding aan ten opzichte van de regering; zakenlui uit de middenklasse lieten kritiek horen. Studenten en scholieren waren actief betrokken bij de protesten en de grote massa arme plattelanders en bewoners van de sloppenwijken, die niets te verliezen hadden, sloten zich aan bij de protesten. De presidentiële elite en de Tontons Macoutes bleven trouw aan Duvalier. Tot op dat moment was de onrust nog niet zo zeer doorgedrongen in Port-au-Prince. Op 25 januari 1986 begon de derde golf van rebellie. Twee ontwikkelingen speelden een belangrijke rol. Het bericht deed de ronde dat legerofficieren hun troepen opdracht hadden gegeven niet op de menigte te schieten. Ook werd het bericht naar buiten gebracht dat de regering Reagan $ 26 miljoen hulpgelden niet ging uitbetalen. Larry Speakes, de woordvoerder van Reagan, meldde dat Duvalier het land was uitgevlucht. Duvalier kwam gelijk op de radio om deze berichten tegen te spreken. De staat van beleg werd afgekondigd en Tontons Macoutes probeerden door terreur de zaak nog bij elkaar te houden. In de nacht van donderdag zes op vrijdag zeven februari verliet Duvalier het land.
Waarom viel het regime van Baby Doc? Baby Doc vervreemdde de traditionele zwarte machtsbasis teveel van zich door allianties te sluiten met de mulatten (onder andere via zijn huwelijk met Michèle Bennett) en de zakenwereld. Duvaliërisme werd Jean Claudisme (met als kenmerken schijndemocratie en economische liberalisering). Gevoeligheid voor kritiek vanuit de VS op mensenrechtensituatie en de angst om daardoor hulpgelden te verliezen, leidden tot hervormingen. Daardoor verloor Duvalier ook steun van traditionele Duvaliëristische hoek.
Het afslachten van de varkensstapel en de slechte financiële afhandeling zorgden voor verdere verarming en creëerden veel onrust. De katholieke kerk versterkte het proces van verval. Niveau van corruptie en onderdrukking nam buitensporige proporties aan.
Nationale regeringsraad Het vertrek van Duvalier was in overleg met de VS georganiseerd. De foutieve aankondiging van zijn vertrek had waarschijnlijk te maken met een eerdere regeling, waar Duvalier op het laatste moment op terug kwam. Er werd een voorlopige nationale regeringsraad ingesteld, met generaal Namphy aan de leiding en twee militairen (Valles, Avril en Regala) en twee burgers (Gourgue en Alix Cineas). Tontons Macoutes en huizen van bekende Duvaliërisme werden aangevallen. De tombe van Papa Doc werd gesloopt. Zijn beenderen waren er echter niet. Op 9 februari kondigde de nationale raad aan dat plunderingen en rellen streng gestraft zouden worden en dat de raad coulant zou zijn tegenover de Tontons Macoutes. Er werden enkele openbare daden gesteld: de kleur van de vlag ging terug van zwart naar blauw (17 februari), de Tontons Macoutes werden ontbonden, namen die herinnerden aan de Duvaliers werden van gebouwen en straatnaamboden verwijderd. De naam van de sloppenwijk Cité Simone werd veranderd in Cité Soleil, naar het bekende radiostation. Het volk riep om „dechoukage‟, om het verwijderen van alle mensen in de regering en overheidsinstanties die banden handen met de Duvaliers. Ze wilden ook dat er een raad kwam met daarin minder mensen uit het leger. Enkele personen werden afgezet (Vales Cineas en Prosper Avril). Gourges trad ook terug op 20 maart als protest tegen de voortdurende aanwezigheid van Duvaliëristen op belangrijke posities. Er ontstond een nieuwe junta bestaande uit Namphy, Regala en Jacques François en mevrouw Hector. Ook klonk de roep om verkiezingen zodat de militaire junta vervangen kon worden door een burgerregering. Namphy deed de belofte dat er in november 1987 verkiezingen zouden plaatsvinden. Duvaliërisme zonder Duvalier Het gevoel heerste dat Haïti terechtgekomen is in een periode van Duvaliërisme zonder Duvalier. De corruptie bleef bestaan, personen met een Duvaliëristisch verleden bleven in dienst of werden beschermd, er waren incidenten waarbij soldaten schoten op burgers. Er heerste een gespannen sfeer in het land. Er waren ook geruchten over een mogelijke invasie van de VS of van een tegencoup door Duvaliërisme. Ondertussen kwamen er wel politieke vluchtelingen terug uit hun ballingschap. De junta kondigde aan dat er op 19 oktober 1986 verkiezingen gehouden zouden worden voor een grondwetgevende vergadering die de verantwoordelijkheid zou krijgen om een post-Duvaliëristische grondwet te ontwerpen. Slechts vijf procent van de bevolking nam deel aan de verkiezingen. De bevolking had geen vertrouwen in het leger en evenmin in alle politici die de kop van zich lieten horen. Alleen de kerk leek nog het vertrouwen van de mensen te hebben. Er vonden stakingen plaats en er was veel onrust. De Raad raaktet meer en meer geïsoleerd. Niettemin werd Namphy met name ook door de VS gezien als de persoon die tussentijds het land in balans kon houden. Hij zou de belangen van de VS dienen en de weg banen voor een zakelijk rechtsgeoriënteerde regering. Er was sprake van een „unfinished revolution‟. De militaire leiding zat nog vol Duvaliëristen en sociaaleconomisch was er geen vooruitgang. Op 29 maart 1987 werd de nieuwe grondwet goedgekeurd met daarin onder anderen de voorwaarde dat iedereen van wie bekend was dat hij/zij banden had met de Duvaliers de komende tien jaar geen politieke functie mocht vervullen. Ook werd de presidentiële zittingstermijn teruggebracht tot een keer vijf jaar.
Marcel Catsburg
Meer lezen? Papa Doc Baby Doc - Haiti and the Duvaliers. James Ferguson, Blackwell 1987 Papa Doc, Haiti and its dictator, Diederich and Burt, Bodley Head 1969 Bon Papa, Haiti‟s golden years, Diederich, Markus Wiener Publishers, 2008 (over president Magloire) Written in blood, the story of the Haitian people 1492 – 1995, Heinl and Heinl, University Press of America 1996 De Komedianten, Graham Green