2 De dramaturgie van corporate governance Bob Hoogenboom1
1 Toneel: spel en spelers Setting the scene Mijn gevaarlijke gedachte is dat corporate governance een toneelstuk is waar acteurs teksten uitspreken die naadloos passen in wat het publiek verwacht. Op het toneel wordt een beeld gecreëerd van transparantie, matiging, verbeterende interne controle en maatschappelijke verantwoordelijkheid. Acteurs spreken op het juiste moment over Tabaksblat, citeren Sarbanes-Oxley, benadrukken om de paar zinnen het belang van compliance en geven het belang aan van maatschappelijk verantwoord ondernemen. Sinds zijn film An inconvenient truth en Nobelprijs doet Al Gore het ook goed in het toneelstuk getiteld Corporate Governance. Toneel is ongelijk aan de werkelijkheid. Als we uit de magische wereld van het theater weer het daglicht zien, knipperen we niet voor niets met de ogen. Voor de korte duur zijn we meegevoerd in een spel met de werkelijkheid, maar de mise-en-scène van het toneel is niet gelijk aan de corporate boardroom op maandagochtend. Iedereen weet dat ook, maar lang niet iedereen spreekt daar ook over. Als acteurs niet in de spotlights staan, spreken en handelen zij anders dan voor hun publiek. Mijn gevaarlijke gedachte ontleen ik aan het werk van een van de bekendste Amerikaanse sociologen, die begrippen uit de toneelwereld gebruikt om te analyseren hoe mensen hun gedrag afstemmen op hun omgeving. In 1959 publiceert Ervin Goffman De dramaturgie van het dagelijks leven, waarin sociale interacties worden vergeleken met toneelspelen. Ik word ’s ochtends niet wakker
commissaris van nu
als hoogleraar, evenmin als een commissaris wakker wordt als commissaris of een CEO als CEO. Ieder van ons speelt een rol al naar gelang de tijd, plaats en het aanwezige publiek. Als ik een collegezaal binnenloop, verwacht de zaal vol met studenten een bepaalde voorstelling van mij; zodra een commissaris in een vergadering met de raad van bestuur de strategie voor de onderneming bespreekt, bestaan bepaalde verwachtingen bij het aanwezige publiek over de soort van teksten die worden gesproken; en als een CEO een toelichting geeft op het jaarverslag in een persconferentie, past ook hij zijn tekst, lichaamstaal, kleding, toonzetting en powerpointpresentatie aan de tijd, de plaats en de verwachtingen van het aanwezige publiek aan. In de kern, zo zegt Goffman, spelen mensen in sociale interacties toneel: van de serveerster in een café, de bankbediende, een prostituee, de voetbaltrainer, de moeder, tot aan de president van de Verenigde Staten die zegt vooruitgang te zien in Irak. Shakespeare dichtte: ‘Life’s a stage and each must play his part’. Elders in deze bundel vindt u vijf gesprekken die ik voerde met commissarissen. Aad Jacobs vertelde mij dat voorafgaande aan de presentatie van de code-Tabaksblat de aanwezigen in kleine groepjes van gedachten wisselden over corporate governance. Menig kritisch geluid werd vernomen over de zin, maar in het bijzonder de onzin, van meer en nieuwe regels. Totdat de voorzitter Tabaksblat het podium betrad en de relatief kleine – en veilige – omgeving van de tête-à-têtes opging in een veel groter podium waartoe het publiek zich en masse richtte. De rolverhoudingen veranderen vervolgens. De mise-en-scène verandert. De belichting wordt anders. De verwachtingen ook. De voorstelling kan beginnen. Dit is Goffman in optima forma, de dramaturgie van de handeling wijzigt zich. Een nieuwe hoofdrolspeler betreedt het toneel. De plaats, de locatie en de verhoudingen tussen hoofd- en bijrolspelers wijzigen zich en het publiek past zich aan. Tabaksblat spreekt een tekst die hoort bij het tijdsgewricht en de tijdgeest. Hij kan niet anders, omdat niet zozeer deze zaal met ondernemers dat van hem verwacht, maar het grotere publiek daarbuiten, in de Tweede Kamer en delen van de samenleving. Velen zijn zich bewust van het dramaturgische karakter van de voorstelling en spelen mee. ‘Het bewaren van zo’n overeenstemming aan de oppervlakte, zo’n vernisje van consensus, wordt bevorderd wanneer elke deelnemer zijn wensen verbergt achter uitspraken waarin waarden verkondigd worden die elke aanwezige wel met de mond moet belijden’, aldus Goffman. Anderen zijn zich van dit alles niet bewust en spelen ook mee, omdat zij geloven in de voorstelling en de teksten die worden uitgesproken door hoofd- en bijrolspelers. Goffman plaatst ons als toneelspelers langs een continuüm. Aan het ene uiterste zien we iemand die een voorstelling geeft en geheel opgaat in zijn eigen show. Dat kan omdat hij oprecht overtuigd is van zijn rol en bovenal van de teksten die hij uitspreekt. Aan het andere uiterste ziet Goffman iemand die een voorstelling geeft, doch in het geheel niet gelooft in zijn eigen act. Waarom? Omdat deze toneelspeler dwars door zichzelf en de voorstelling
de dramaturgie van corporate governance
heenkijkt en dit toneelstuk opvoert omdat het publiek (afhankelijk van tijd, plaats en locatie) wordt bespeeld, louter als middel om later andere doeleinden te bereiken. Goffman onderscheidt twee soorten spelers: de oprechte mens en de cynicus. De eerste gelooft echt in de woorden die hij spreekt, de indruk die hij maakt op het publiek en dus de voorstelling in haar geheel. De laatste staat cynisch tegenover de dramaturgische handeling. Maar beiden spelen een rol. Zij dragen een masker, gelijk in de klassieke drama’s, en spreken gedragen hun teksten al naar gelang het tijdstip, de plaats en de locatie. Ieder van ons speelt een rol en de oprechte mens is zich niet meer bewust van de rol die hij speelt: het individu is de rol geworden. Zij zijn naadloos in elkaar overgegaan. Ik kijk soms op zondagochtend naar Amerikaanse kerkdiensten waar televisiedominees letterlijk en figuurlijk met passie en gevoel voor presentatie het woord Gods aan hun publiek verkondigen. Ik ga ervan uit dat zij overwegend geloven in de rol die zij spelen. Hetzelfde geldt voor de imam die het woord van Allah verkondigt. Zij zijn de rol die zij spelen. Zij ontlenen hun identiteit aan deze rol en zijn ook in andere sociale interacties veelal de dominee, de imam of de premier. Goffman spreekt hier over ‘façades’: ‘dat deel van de voorstelling die het individu geregeld een algemeen en blijvend houvast geeft voor definities van de situatie ten behoeve van degenen die de voorstelling bijwonen’. Niet voor niets begint Goffman zijn inleiding met de zin dat wij in nieuwe sociale interacties steeds op zoek zijn naar informatie over nieuwe gesprekspartners. Hiervoor bestaat een aantal praktische redenen. Informatie over iemand draagt bij tot een definitie van de situatie. Op grond hiervan zijn we over en weer in staat in te schatten wat we van elkaar mogen verwachten en dus welke teksten horen bij dit nieuwe toneel. Wij passen onze teksten aan het publiek aan en het publiek past zijn (non)verbale gedrag aan de spreker aan. Ik herhaal: ‘Life’s a stage and each must play his part’. Toen ik midden jaren negentig werkte bij de afdeling Strafrecht en Criminologie aan de Erasmus Universiteit, hoorde ik verschillende malen het mooie verhaal over de hoogleraar Ter Heijde die zijn eerstejaarscollege gaf in een strak driedelig grijs kostuum. De eerstejaarsverwachtingen werden bediend. Het tweede college kwam hij op een Harley Davidson in een spijkerbroek, wit T-shirt en een leren jas en gaf college over façades, buitenkanten en eerste indrukken. Wordt mijn collegetekst anders ervaren en ‘geloofd’ als ik in driedelig grijs optreed of als een reïncarnatie van James Dean? ‘Ja, natuurlijk’, aldus Goffman. Hebt u weleens een autoverkoper in een showroom gesproken die geen slecht zittend blauw tweedelig pak aanheeft? Dit is Goffman. Kleding, houding, taal en opstelling worden aangepast aan het publiek. Het is dit perspectief dat ik wil loslaten op het thema corporate governance. Op verschillende corporate-governancepodia worden toneelspelen opgevoerd door hoofd- en bijrolspelers (bestuurders, toezichthouders, management), souffleurs
commissaris van nu
(juristen, consultants, accountants) en bijvoorbeeld decorbouwers (media, congresbureaus). Ik gebruik denkbeelden van Goffman die ik vervlecht met corporate-governanceontwikkelingen. Soms put ik uit de literatuur, soms uit de vijf elders in deze bundel opgenomen interviews en op voorhand zeg ik dat ik niet weet hoe de verhouding is tussen de oprechte corporate-governancemens en de cynische corporate-governancemens. Goffman zelf schrijft dat ook. Hij biedt een sociologisch perspectief dat als analysekader dient. Theoretische verantwoording De façade van ondernemingen kent overigens een bredere theoretische en empirische basis dan Goffman. Maurice Punch geeft in Dirty Business. Exploring Corporate Misconduct (1996) een literatuuroverzicht. Hij stelt: ‘There is one feature, however, that unites most instances of business deviance and that is deception and the accompanying necessity to engage in institutional impression management.’ Vanuit dit perspectief zijn organisaties soms ‘labyrinten van bedrog’ doordat constant sprake is van interne en externe druk die dilemma’s en spanningen veroorzaken, die op hun beurt leiden tot: liegen, deceptie, double-think, morele ambiguïteit, samenzweringen en doortrapt rollenspel (Reed, 1989; Thomas, 1993). De façade dient de clandestiene ‘backstage’ te vrijwaren van priemende ogen van buitenstaanders. ‘The majority of major corporations are formal bureaucracies (...) business, especially big business is about committees and paperwork’ (Turner, 1986). Deze formele werkelijkheid verhult dat ‘the real works gets performed in an inherently non-bureaucratic manner’ (Jacobs, 1969; Gouldner, 1954). Er is veel empirisch werk dat aantoont dat ‘organisational life substantially deviates from the bureaucratic norms’ (Blau, 1955; Crozier, 1964; Merton et al., 1952). Organisaties kenmerken zich door ‘low levels of incompetence (that) may become institutionalized and informally supported’ (Goode, 1977) en bovendien hebben veel organisaties ‘an intricate pattern of ordinary, undramatic, low levels deviance’ (Dalton, 1959). Formele regels en normen worden uitgevoerd door mensen die op twee niveaus opereren. Op het eerste niveau wordt ‘ for the record and appearances’ gewerkt. Daaronder, meer weggedrukt en ondergronds, vinden gedrag en sociale interacties plaats die functionarissen trekken in ‘networks of mutually advantageous commitments, for ‘real’, for simply getting things done’. In ‘real life’ moet een balans worden gevonden tussen deze twee werelden. Zwakke managers zijn regelgericht en werken volgens de normen. Zij zijn in feite gehandicapt door hun eigen rigiditeit. Sterke managers tolereren dilemma’s en maken daar een spel van: hoe kan ik tegenstrijdige situaties in mijn voordeel draaien. Voor hen zijn regels en procedures flexibel en kneedbaar. Er wordt gewerkt volgens het boekje, of ervan afgeweken als het nuttig of noodzakelijk is. Individuen en dus organisaties werken op twee niveaus: op het niveau van de publieke ideologie
de dramaturgie van corporate governance
(wat de samenleving verwacht) en op het niveau van de actie. Mensen wisselen even gemakkelijk van niveau als zij andere kleren aantrekken. Dit is afhankelijk van de situatie, hun positie en datgene wat men wil bereiken. Er is dan ook sprake van een zekere ‘institutionele schizofrenie’. Organisaties en individuen zijn geen statische, eendimensionale grootheden, maar veel meer complex en gelaagd dan de formele woorden toestaan. Er bestaan binnen organisaties ‘myth systems, which publicly bolster institutional values, and the ‘operational code’, which is covered in secrecy and which is concerned with how things are actually done’ (Reisman, 1979). Dit Jekyll-and-Hyde-karakter van organisaties betekent dat managers constant moeten goochelen met hun mentale en morele boekhouding. Volgens Bowles (1991) worstelen individuen en organisaties met hun eigen schaduw. We hebben een bepaald zelfbeeld dat we krampachtig in stand houden, maar de meer donkere zijden van ons denken en handelen werpen steevast een schaduw over dit zelfbeeld.
Voorstellingen Ik vraag vijf commissarissen (zie elders in deze bundel) ‘waar zij optimistisch over zijn’ en zij praten over de jeugd, dertigers die met lef en flair ondernemen, en een brede horizon hebben. Zij praten over meer vrouwen (maar nog te weinig) die het glazen plafond doorbreken. Zij praten over een bredere discussie in de raad van commissarissen waarin niet alleen groei en rendement centraal staan, maar ook de maatschappelijke positie van de onderneming. Ik houd hun Goffman voor en vraag of zij niet voor de bühne praten? Tenslotte ben ik niet het publiek, maar er komt een tekst van in een Nyenrode-voorstelling in de vorm van een boek. Een van hen antwoordt dat Goffman deels onzin is, omdat ondernemers en commissarissen niet alleen een rol spelen, maar ook geloven in die corporate-governancerol. Zij zijn vergroeid met die rol. Dit is Goffman die schrijft: ‘Uiteindelijk wordt de opvatting die wij van onze rol hebben onze tweede natuur, een integrerend deel van onze persoonlijkheid. Wij komen in deze wereld als individuen, verwerven daar een karakter en worden personen’. Er zijn oprechte corporate-governanceacteurs. Publieke figuren als Rinnooy Kan, Tabaksblat en Wijffels zijn, denk ik, oprecht. Ik denk Al Gore ook. In hun toneelvoorstellingen voor Nova, de Tweede Kamer en andere voorstellingen op verschillende tijdstippen, locaties en publieken. Groen investeren (Triodes Bank), het oprichten van ideële stichtingen (Bill Gates) en het uitdragen van ‘Profit, People, Planet-gedachten’ is niet alleen een ordinair woordspel van Het Kapitaal voor de bühne, maar wordt intrinsiek beleefd door deze kapitaalkrachtige en andere figuren in het debat over de verantwoordelijkheid van ondernemingen. Het is niet denkbaar, ja zelfs onaanvaardbaar – maar volgens Goffman wel mogelijk – dat zij hun teksten toch uit cynisch eigenbelang in de nabije toekomst zullen uitspreken. Maar wij als publiek willen en kunnen dit in veel
commissaris van nu
opzichten niet erkennen. Het publiek, zo zegt Goffman, wil ook – soms tegen beter weten in – geloven in de voorstelling. Ik kom hierop terug. Idealisering Toneelspelers presenteren hun toeschouwers een indruk die in tal van opzichten geïdealiseerd is. Goffman spreekt over het belang van ceremoniën. De wetenschap, een begrafenis, godsdiensten, de geneeskunde en ja wellicht zelfs ondernemen (en het uitoefenen van toezicht daarop), kenmerken zich door ceremoniën. Kunnen we deze lijn doortrekken naar corporate governance? Heeft Goffman gelijk als hij schrijft dat ‘in al dergelijke gevallen de werkplaats en de officiële activiteit een soort dekmantel worden waaronder degene die de voorstelling geeft, verbergt wat hem werkelijk bezighoudt’? Maar doen we dan de oprechte corporate-governancemens geen geweld aan? Kort voor de eindejaarswisseling wordt een interview uitgezonden op de Nederlandse televisie met Naomi Klein, die niet alleen beroemd werd met het boek No Logo, maar ook een uithangbord is van de anti-globalismebeweging. Nu praat zij over haar nieuwste boek Shocktherapie. Ik luister naar haar en blader het boek door, terwijl ik zit onder de kerstboom. Het andere gezicht van ondernemen toont zich pagina na pagina met zijn meest brutale gezicht: martelingen en andere mensenrechtenschendingen, grensvervagingen tussen corporatistische belangen en die van de staat of grove ontduikingen van milieuwetgeving. Natuurlijk moeten we de context in ogenschouw nemen. Naomi Klein schrijft over Chili in de jaren zeventig, maar ook over Irak anno nu. Wiens tekst heeft een grotere betekenis, die van Klein of bijvoorbeeld Wijffels? Wiens publiek is groter, dat van Rinnooy Kan of de pamflettist die Al Gore citeert om de teloorgang van de wereld te verkondigen? Wie is de oprechte mens, wie de cynicus? Ideale indruk: opleidingen De ideale corporate-governance-indruk – de overheersende, gevraagde en als noodzakelijk geachte taal voor een bepaald tijdstip, een bepaalde locatie en een bepaald publiek – wordt geschraagd, volgens Goffman, door de ‘retoriek van de opleiding’. Daarmee eisen vakbonden, universiteiten en beroepsverenigingen en andere instellingen die diploma’s en vergunningen afgeven, van de beoefenaren van het vak dat zij een voor buitenstaanders onbegrijpelijk lange en overdreven intensieve opleiding ondergaan. Deze opleidingen – van het Dutch Security Institute, het Nederlands Compliance Instituut, de voormalige opleiding van het Instituut voor Forensische Accountancy – geven sprekers in het corporate-governancedrama/-blijspel een zeker cachet. Zij spreken met gezag over het onderwerp. Naar de achtergrond verdwijnt, zo houdt Goffman ons voor, dat ‘veel scholen en inrichtingen (...) weliswaar bij toelating strenge eisen stellen ten aanzien van kwalificaties en prestaties, maar dat zij in feite slechts zeer weinige kandidaten afwijzen’. In zijn ‘voorstellingenhoofdstuk’ bepreekt Goffman onder andere deze opleidingen. Ik weet niet precies hoe zwaar de
de dramaturgie van corporate governance
eisen zijn en hoe lang de opleidingen zijn van de genoemde instituten. En ook niet of er meer zijn en wat hun toegevoegde waarde is. Mijn collega’s Van de Bunt en Diekman zijn begonnen met een complianceprogramma aan de Erasmus Universiteit. Ongetwijfeld zijn zij begaan met de maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen. Van de Bunt schrijft sinds begin jaren tachtig over witteboordencriminaliteit. Hij lijkt daarin een ‘oprecht mens’. Zijn afgestudeerden hebben dadelijk ‘doorgeleerd’ over ethiek, integriteit, compliance en maatschappelijk verantwoord ondernemen, maar zijn zij ook ‘oprecht’ of juist ‘cynisch’? Als een afgestudeerde een publiek toespreekt en hij wordt geïntroduceerd als afgestudeerd in compliance aan de Erasmus Universiteit, geeft hem dat een façade, of hij nu oprecht of cynisch is. Ik wil zonder meer aannemen dat hier mensen werkzaam zijn die geloven in de bijdrage die zij leveren aan de integriteit van het bedrijfsleven. En ook wil ik geloof hechten aan de acceptatiegraad van de studenten in dit geheel. Maar ook staat mij dat fantastische verhaal voor ogen dat ik eind vorige eeuw hoorde in Kingston, Jamaica. Het financiële stelsel van Kingston was in een aantal jaren volledig van binnenuit leeggeroofd door samenspanning van toezichthouders, financieel bestuurders, accountants en juristen. Ik werkte toentertijd voor Ernst & Young en een partner uit London vertelde mij dat bij huiszoekingen bij de zes hoofdverdachten papers waren gevonden van twee Harvard-professoren die enkele jaren daarvoor lezingen hadden gegeven in Kingston over de kwetsbaarheid van het financiële stelsel. Uit de reconstructie bleek dat de zes hoofdverdachten de modus operandi hadden gekopieerd. Wetenschappers en consultants niet als waarschuwing, maar als lichtbakens. ‘Echt’ en ‘gemaakt’ Goffman is consequent bezig met mensen die ‘echte, oprechte of eerlijke voorstellingen (geven)’ en diegenen ‘die onechte voorstellingen geven, de vertoningen die voor ons in elkaar worden gezet door mensen die ons volledig willen misleiden en waarvan het ofwel de bedoeling is dat men ze niet serieus neemt (zoals het geval is bij het werk van toneelspelers) ofwel dat men ze wel serieus neemt (zoals het geval is bij het werk van oplichters)’. Bij het doorlezen van steeds nieuwere versies van dit hoofdstuk moest ik bij de passage waar ik schrijf over de door mij als oprecht ervaren televisiedominees op de zondagochtend denken aan een van hen die in de jaren tachtig door de mand viel, omdat hij voor vleselijke genoegens buiten het huwelijk was ‘gevallen’. Dus in veel van zijn voorstellingen heeft toch ook een vorm van façademanagement gezeten. Nu is dit nog een individueel geval, maar ook geef ik college over wijdverbreid seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk (in het bijzonder in de Verenigde Staten) en de jarenlange cover-up daarvan. Dit ging niet om een individueel geval, maar betrof vele honderden geestelijken. Maar Goffman is, net als ik, een positief ingesteld mens. Hij gaat ervan uit dat ‘er veel mensen zijn die oprecht geloven dat de definitie van de situaties die zij doorgaans projecteren de echte werkelijkheid is’. En daar ook naar handelen.
commissaris van nu
Gebieden en het façadegebied Er zijn gebieden waar de officiële taal moet worden gebezigd en gebieden waar vrijer kan worden gepraat. Goffman spreekt over het eerste gebied in termen van een ‘façadegebied’. Hier zijn we beleefd en praten we de taal die van ons wordt verwacht. In ons geval de corporate-governancetaal. In dit ‘façadegebied’ is het decorum van belang. Veel functionarissen zijn ‘druk-druk-druk’ met hun werk en het naleven van corporate-governancewet- en regelgeving. Natuurlijk zijn mensen hier echt hard aan het werk, laat daarover geen misverstand zijn, maar tegelijkertijd ‘moeten zij ook bereid zijn om desgewenst de indruk te wekken dat zij op een bepaald moment hard aan het werk zijn’. Op het toneel moet drukte worden geënsceneerd. Het publiek dient overtuigd te worden van de handelingen op het toneel. De hausse aan workshops, congressen, in-housetrainingen, artikelen in gezaghebbende media en wetenschappelijke publicaties (waaronder deze) levert een beeld op van vrijwel constante governancetaal. Het gebied achter de coulissen De essentie van toneelspelen is dat het zich beperkt tot het toneel, dat deel van de verhandeling dat zichtbaar is voor het publiek. Backstage behoeft de toneelspeler geen rekening te houden met de verwachtingen die het publiek van hem heeft. Ondernemen – als toneelspelen – heeft eveneens een front- en backstage. Er wordt voor de bühne gesproken en achter de bühne. De teksten, maar ook de handelingen, kunnen wezenlijk verschillen. 2 Spel en werkelijkheid Tot zover heb ik Goffmans indeling in ‘oprechte’ en ‘cynische’ mensen gevolgd. Beide categorieën voeren een toneelstuk op. Met dramatische middelen wordt een beeld van de werkelijkheid gecreëerd. Deze werkelijkheid – de voorstelling – is echter kwetsbaar. Ten koste van veel – zo niet alles – dienen aantastingen, verstoringen of laat staan vernietiging van de corporate-governancebeelden te worden voorkomen of gedempt. Goffman noemt dit ‘destructieve informatie’: alles wat niet strookt met het toneelspel, dient te worden vermeden. Het toneelspel dient immers ongestoord te worden uitgevoerd. Niet alleen de spelers, maar ook het publiek verwacht – neen, sterker: eist – dit (‘Ordnung muss sein!’). Hier is de voorstelling echter kwetsbaar, omdat verschillende soorten mensen verschillende soorten van kennis hebben over de kloof tussen spel en werkelijkheid. Goffman noemt dit ‘discrepante rollen’ die beschikken over ‘diepe geheimen’. Laten we deze nader bekijken.
de dramaturgie van corporate governance
2.1 Diepe geheimen Diepe geheimen hebben betrekking op kennis over de kloof tussen de façade en de backstage van het toneelspel. Er zijn mensen binnen en buiten de organisatie – of zo u wilt: het theater – die weten dat er tot op zekere hoogte sprake is van onverenigbaarheid van bepaalde feitelijkheden en de beelden die op het toneel worden geprojecteerd. Er is soms sprake van ‘valse voorstellingen’. Sommige van deze ‘diepe geheimen’ noemt Goffman ‘exclusieve geheimen’: een beperkt aantal mensen binnen de organisatie heeft beschikking over afgeschermde kennis die hen daardoor lid maakt van een exclusief gezelschap. Iedereen heeft baat bij het afschermen van de groep van geheimhouders. Met vriend en collega Marcel Pheijffer schreef ik in 2007 in Nyenrode Now over de Hewlett Packard Paradox. HP krijgt een aantal jaren achter elkaar prestigieuze prijzen voor maatschappelijk verantwoord ondernemen en transparantie van de bedrijfsvoering. Tegelijkertijd wordt echter door een select gezelschap van de raad van bestuur een recherchebureau in de hand genomen om een lek te onderzoeken. Gemakshalve wordt voorgesteld aan het recherchebureau om ook te infiltreren in de redactie van de Wall Street Journal dat eerder publiceerde over de inner sanctum van de HP-Board. Opnieuw Goffman in optima forma: de jaarverslagen (en de daarop gebaseerde prestigieuze prijzen) construeren een voorstelling van HP – en ik heb geen enkele aanleiding te vooronderstellen dat HP in zijn algemeenheid niet handelt volgens deze geschreven principes en uitgangspunten – die himmelhoch jauchzend ist. Tegelijkertijd kent een deel van de board ‘diepe geheimen’ die een morbide doorkijk geven in een deel van de backstage van HP: een soort criminele organisatie in een corporate-governancefaçade. Een oprecht gelovende governanceman of -vrouw moet dan toch zu Tote betrübt sein? Maar we hoeven niet direct over de oceaan te gaan om voorbeelden van discrepanties tussen front- en backstage te vinden. De parlementaire enquête Bouwnijverheid bijvoorbeeld geeft een lucide doorkijk in de formele taal en de informele werkelijkheid van prijsafspraken tussen bouwondernemingen. 2.2 Discrepante rollen Er is dus een aantal ‘dubbelzinnige deelnemers’ aan het corporate-governancetoneelstuk dat zich beweegt tussen hoofdrolspelers (ondernemers) en publiek (werknemers, maatschappelijk verkeer, Tweede Kamer). ‘Dubbelzinnige deelnemers’ hebben door hun rol en functie zicht op de kloof tussen publieke taal en werkelijkheid. Goffman onderscheidt verklikkers, lokvogels en tussenpersonen. De ‘verklikker’ is iemand die tegenover de deelnemers van de voorstelling pretendeert een lid van het team te zijn. Hij wordt toegelaten tot het gebied achter de coulissen en verzamelt daar destructieve informatie. Hij doet dat openlijk of in het geniep en verraadt deze aan het publiek. Maar ook: de klokkenluider, de onderzoeksjournalist of de bovenwereldrunner van de Nationale
10
commissaris van nu
Recherche op zoek naar witteboordeninformanten. De geschiedenis wemelt van de politieke, militaire, industriële en criminele varianten hierop. Spionage is het op één na oudste beroep ter wereld en vaak vinden we een alliance amoureuse met het oudste beroep. Denkt u maar aan Mata Hari. Een hedendaagse variant is het medialek: alles en iedereen vindt op enig moment zijn weg naar de media. ‘Lokvogels’ zijn personen die zich gedragen alsof zij een gewoon lid zijn van het publiek. In werkelijkheid spelen zij onder een hoedje met degenen die de voorstelling geven. De lokvogel geeft het publiek een voorbeeld van hoe zij moeten reageren – zoals de toneelspelers verwachten dat het publiek zou moeten reageren – door te klappen, ingezonden brieven te sturen, gunstige recensies te schrijven en op de juiste tijd, de juiste locatie en voor het juiste publiek de voorstelling te schragen. Lokvogels zijn onontbeerlijk. Een lokvogel is dus iemand die lijkt op een nietsvermoedend lid van het publiek en die zonder dat het publiek dat beseft, de voorstelling positief beïnvloedt. Mooie voorbeelden zijn de ingeblikte lach en het applaudisseren op bevel (bordje omhoog: nu klappen!!) in de televisiewereld. Lokvogels zitten ook in aandeelhoudersvergaderingen, op redacties van media, in de wetenschap. Zij spreken op het juiste moment een tekst uit, laten zich interviewen of schrijven een recensie over een belangrijk nieuw rapport, bijvoorbeeld over beloningsstructuren in het Nederlandse bedrijfsleven. Voor of tegen, dat maakt niet uit. Lokvogels zijn er in alle soorten en maten en van diverse pluimages. ‘Tussenpersonen’ in de dramaturgie van corporate governance zijn fascinerend. Goffman (1959) schrijft natuurlijk niet over de macht en invloed van analisten, fiscalisten, juristen en accountants vandaag de dag. Maar toch for arguments sake een paar opmerkingen. Goffman wijst op het feit dat tussenpersonen ‘geheimen’ van verschillende partijen te weten komen. Dat kan niet anders uit de aard van hun werk. De tussenpersoon komt de geheimen van beide partijen te weten en geeft elke partij de juiste indruk (toneelspel) dat hij die geheimen zal bewaren: tegelijkertijd geeft hij echter elk van beide partijen meestal de onjuiste indruk dat hij loyaler is tegenover haar dan tegenover de andere partij. In de overnamestrijd van ABN-Amro – maar het argument geldt voor alle grote deals – worden op grote schaal specialisten ingehuurd die allen op enig moment wetenschap krijgen van ‘diepe geheimen’. Bij de voorstelling betrokken buitenstaander De tussenpersonen worden door Goffman meer in de diepte geanalyseerd in zijn behandeling van de bij de voorstelling betrokken buitenstaanders. Hier heeft hij het meer in concreto over ‘de dienstverlener’. De rol van de ‘dienstverlenende specialist’ wordt vervuld door mensen die zich specialiseren in het ‘construeren, repareren en onderhouden van de vertoning die hun cliënten voor anderen opvoeren’. Goffman bespreekt ‘economen, accountants, juristen en
de dramaturgie van corporate governance
11
wetenschappelijk onderzoekers’ die gegevens verwerken ter ondersteuning van de verbale vertoning van de cliënt. En de wetenschap over backstage In de praktijk blijkt dat dienstverlenende specialisten door hun werk voor degenen die de voorstelling geven, vrijwel altijd evenveel, zo niet meer, destructieve informatie over bepaalde aspecten van de voorstelling te weten komen als de personen in kwestie zelf. Anders dan de leden van de organisatie die hen inhuurt, deelt de specialist niet in het risico, de schuldgevoelens en de bevrediging die voortkomen uit het presenteren van de vertoning voor het grote publiek. Ook al heeft hij daar wezenlijk aan bijgedragen. De specialist blijft op de achtergrond en dient zijn declaraties in. De specialist leert de geheimen van zijn opdrachtgever, maar andersom niet. Dit verklaart waarom de beroepsethiek van de specialist vaak eist dat hij ‘discretie’ betracht en dus niet de vertoning in het water laat vallen door geheimen te verraden waar hij in de uitoefening van zijn functie achter is gekomen. Het spreekt voor zich dat de specialist (de fiscaal jurist, de advocaat, de accountant, de consultant) die in het bezit is van een bepaald geheim, in de gelegenheid verkeert om concessies los te krijgen van degene die een voorstelling geeft en wiens geheimen hij nu kent. Dat gaat natuurlijk niet zo karikaturaal zoals door de Amsterdamse penoze, of als in iedere maffiafilm in de vorm van fysieke bedreiging en het eisen van beschermgeld. Neen, concessies door specialisten worden overwegend verworven binnen de grenzen van de wet, professionele ethiek en welbegrepen eigenbelang, in de vorm van (verlenging) van contracten, het verstrekken van opdrachten of het opnemen in de eigen organisatie (bijvoorbeeld ook als commissaris?). Dit zien we in de praktijk bij functionarissen van de Belastingdienst, toezichthouders, juristen, adviseurs, die worden aangenomen door ondernemingen en in het bijzonder financiële instellingen. Maar ook andersom nemen bijvoorbeeld toezichthouders (OPTA, AFM en NMa) mensen in dienst die ervaring hebben in de business en dus praktische kennis meebrengen dat het toezichtproces ten goede kan komen. 3 Communicatie die niet bij de rol past Achter de coulissen wordt een andere taal gesproken, omdat het publiek de spelers niet kan zien of horen. Dit varieert van denigrerende taal over het publiek, andere toneelspelers of het toneelstuk zelf. Zo teken ik op dat de uitlatingen van de minister van Financiën Bos over het aan banden leggen van topsalarissen een vorm van partijpolitiek is om min of meer goedkoop te scoren voor de potentiële achterban (en nieuw electoraat). Velen beseffen dat de opstelling van de minister niet zo realistisch is, maar er is ook een bühne waarop hij spreekt. Dat geldt ook voor de denigrerende opmerking die nooit gebezigd zal worden in een aandeelhoudersvergadering. Goffman zegt dat we gewoon niet altijd en
12
commissaris van nu
overal kunnen zeggen wat we vinden. En eigenlijk weten we dat ook allemaal. En handelen we ernaar. In dienstverlenende beroepen, zo schrijf Goffman, worden klanten die men tijdens de voorstelling met respect bejegent, vaak belachelijk gemaakt of in roddelachtige termen omschreven. Er is sprake van parodie, kritiek en ordinair gevloek. Zo verkrijg ik in officiële voorstellingen (congressen over return on investments, compliance, risk management en beloningen) veel gesproken teksten over nut en noodzaak van de besproken onderwerpen, maar wordt in de wandelgangen gefoeterd over ‘doorschietende regelgeving’ en ‘ritueel gedrag’. Officieel wordt gesproken over rule-baseddenken en handelen en backstage over een afvinkcultuur: ‘we doen wat we moeten doen ‘to cover our ass’, dat is alles’. Over risk management wordt backstage vaak zeer negatief gesproken als weer een nieuw speeltje: ‘die modellen zijn te rationeel, te technocratisch en niemand begrijpt ze eigenlijk, maar we doen wel veelal alsof’. Er is een ware risk-managementindustrie ontstaan waarin voorstellingen worden gegeven over steeds meer risico’s die steeds ‘nauwkeuriger’ worden met behulp van geavanceerde rekenkundige programma’s. Maar hebben we er werkelijk iets aan? Is en blijft de essentie van ondernemen immers niet risico nemen? Toch wordt morgenochtend in boardrooms weer menige powerpointtoneelvoorstelling gegeven waarin spelers noch publiek echt geloven. Over de compliance-industrie wordt kritisch gesproken in termen van juridische voorstellingen die ver afstaan van de business. Er is sprake van vele compliancevoorstellingen, die echter veel minder zijn geborgd in de vezels van de onderneming dan wij willen accepteren. Samen met Capgemini publiceerden wij over ‘implementatieangels’.2 Er bestaan verschillen binnen en tussen ondernemingen en tussen verschillende business lines. De juridische voorstellingen (onder andere in geldverslindende opleidingsprogramma’s) verschillen van de dagelijkse werkelijkheid in primaire processen. En dat is ook logisch. De hoeveelheid wet- en regelgeving is onoverzichtelijk en vergt dus gewoon tijd. Maar er moet ook ‘gewoon’ worden ondernomen. Over de toezichtindustrie wordt backstage kritisch – en nogal eens laatdunkend – gesproken. De Nederlandsche Bank, de NMa en de AFM spelen frontstage het toezicht- en handhavingstoneelspel en marktpartijen spelen daarin veelal braaf mee. Backstage wordt ‘gefoeterd’ over de kennis en kunde van toezichthouders, over de selectiviteit in optreden, op de pretenties die in het toezicht zitten en op de bureaucratie van toezicht en handhaving. De façadetaal is natuurlijk goed en de daarin uitgesproken waarden zijn dusdanig abstract dat vrijwel niemand ertegen kan zijn. Sarbanes-Oxley bijvoorbeeld is een voorbeeld van wat Foucault een ‘taalkundig dwangsysteem’ noemt.3 Het louter noemen van deze Amerikaanse wetgeving in een voorstelling roept associaties op met strakke regulering van markten, draconische verplichtingen en beelden van ‘Vadertje
de dramaturgie van corporate governance
13
Staat’ die de ‘blinde hebzucht’ van ondernemers nu eindelijk onder controle heeft. Misschien is dat zo, en misschien geldt het ook voor de toezichtexpedities vanuit de AFM-burelen. Maar misschien ook niet. Zo schrijft Partnoy dat Sarbanes-Oxley eigenlijk ‘broddelwerk’ is: ‘the reforms were largely cosmetic, and did not address the profound changes in financial markets’.4 De verklaringen? In de eerste plaats had de wetgever geen verstand van de markt, de veranderingen daarin, de nieuwe producten en waar de markt nu werkelijk had gefaald. In de tweede plaats was de wetgever primair gedreven door de publieke opinie, de grote verontwaardiging over de grote fraudezaken rondom de eeuwwisseling. Op het politieke toneel bestaat grote behoefte om wraak- en strafgevoelens in de samenleving te kanaliseren en voor eigen politieke belangen aan te wenden. Dus ontstaan toezicht- en handhavingstaal die op de juiste podia, op de juiste tijdstippen en voor het juiste publiek worden uitgesproken. In de Verenigde Staten wordt gesproken over de ‘bad apples’ die aangepakt moeten worden: het publiek heeft behoefte aan dramatiek. In Nederland spreken we al eeuwen over ‘Barbertje die moet hangen’. Dus wordt op het toneel de taal van het verbeterde toezicht gesproken en wordt een klein aantal witteboordencriminelen voor de camera’s van CNN geboeid door de straten van New York gevoerd. Toezichthouders groeien als kool en een beeld van controle, regulering en transparantie wordt gecreëerd. Spelers blij, publiek blij. Natuurlijk is dit een karikatuur. Natuurlijk bestaan er schakeringen tussen zwart en wit, maar in de façadetaal wordt daar geen – of in de marge – aandacht aan besteed. Daarom vind ik het als wetenschapper interessant de genoemde Partnoy te betrekken in de discussie. Hij stelt simpelweg: ‘Politicians had rushed their responses, and, not surprisingly, it was incomplete and inadequate’. Een van zijn hoofdargumenten is dat Sarbanes-Oxley dat deel van financiële markten ‘reguleert’ dat we al kennen vanuit de jaren dertig: ‘an antiquated system of financial regulation (that) no longer fits modern markets (...) markets are now like Swiss cheese, with the holes – the unregulated places – getting bigger everyday, as parties transacting around legal rules eat away at the regulatory system from within’. Partnoy noemt in het bijzonder de derivatenhandel, maar misschien is zijn argument nog meer van toepassing op private-equityfondsen en vergelijkbare investeringsmaatschappijen die wereldwijd nu zo’n dominante rol spelen in overnames. Partnoys argument is dat veel nieuw toezicht eigenlijk slechts de buitenste schillen van markten reguleert. Als er ook maar een kern van waarheid zit in zijn argument, is een deel van de toezichttaal louter voor de bühne. 4 ‘Ensceneringproblemen’ Wanneer het publiek niet meekijkt en luistert, gaan gesprekken vaak over ‘ensceneringsproblemen’. Men probeert bepaalde houdingen uit, of nieuwe tekstvarianten en posities die op het toneel kunnen worden ingenomen. Persberichten, de vormgeving van het jaarverslag, folders en brochures in de hal van het
14
commissaris van nu
hoofdkantoor en de sponsoring van congressen maken deel uit van de ‘ensceneringsgesprekken’. Een SWOT-analyse, zouden we nu zeggen, vindt plaats over de kwaliteit van de voorstellingen: wat kan beter, wat dient aangepast te worden. Het moreel van het team wordt hiermee ook op peil gehouden. Er worden nieuwtjes doorgegeven en de ontvangst van de jongste voorstelling wordt doorgenomen en als het nodig is, worden de wonden gelikt en het moreel opgevijzeld voor de volgende voorstelling. Dit noemt Goffman ‘toneelpraat’. 5 Tactvol publiek Het publiek is niet louter passief en is veel meer betrokken bij de voorstelling dan op het eerste gezicht lijkt. Dat blijkt bijvoorbeeld wanneer de spelers een fout(je) maken. Er ontstaat dan een discrepantie: de illusie wordt doorbroken en de werkelijkheid wordt even zichtbaar. Het publiek zal zo’n vergissing soms tactvol ‘niet gezien hebben’, of zonder meer het excuus daarvoor aanvaarden. Het publiek onderhoudt een stilzwijgende verstandhouding met de spelers om de voorstelling overeind te houden. Het publiek wil onderhouden worden en wenst niet dat de voorstelling wordt verstoord. Goffman bespreekt twee algemene strategieën in het kader van de zo noodzakelijke tact. In de eerste plaats dient iemand die een voorstelling geeft, zich open te stellen voor hints van het publiek en bereid te zijn deze op te volgen. Het publiek kan immers hints geven en de toneelspelers zo waarschuwen om de voorstelling aan te passen. In de tweede plaats dient een toneelspeler die een fout(je) maakt zich niet onwaarachtig te gedragen en gekunstelde excuses te maken. Neen, hij dient de hand in eigen boezem te steken en zich – zo mogelijk – van enige zelfspot te bedienen. Prinses Maxima deed dat perfect met haar opmerking ‘ja, dat was een beetje dom’ toen zij sprak over een verspreking van haar echtgenote. Noten 1 Prof. dr. A.B. Hoogenboom is hoogleraar Forensic Business Expertise aan de Nyenrode Business Universiteit. 2 NIVRA-Nyenrode/Capgemini/Nederlands Compliance Instituut 2007. 3 Foucault 1976. 4 Partnoy 2003.
Bronnen NIVRA-Nyenrode/Capgemini/Nederlands Compliance Instituut (2007). Compliance Survey 2007. Breukelen: NIVRA-Nyenrode Press.
de dramaturgie van corporate governance
15
Foucault, M. (1976). De orde van het vertoog. Meppel: Boom (L’ordre du discours, Paris: Gallimard, 1971). Goffman, E. (1959) De dramaturgie van het dagelijks leven (vertaald door P. Nijhoff). Utrecht: Bijleveld. (The Presentation of Self in Every Day) Partnoy, F. (2003). Infectious Greed. How Deceit and Risk Corrupted the Financial Markets. New York: Times Books/Henry Holt and Compnay.