De doos van Pandora: openmaken of dicht laten? De negentien slechtste aanbevelingen voor DSM5 Allen Francesi
Inleiding Ik heb eerder het DSM5-proces bekritiseerd wegens de nodeloze geheimzinnigheid ervan, de riskante ambities, wanordelijke methoden en onrealistische deadlines (Frances, 2009a, b, c, d; Frances, 2010). Nu is eindelijk de tijd gekomen om de eerste versie van de recentelijk (op www.dsm5.org) openbaar gemaakte DSM5-product te evalueren.
Armzalig en inconsequent proza Misschien mag het geen verbazing wekken dat een gebrekkig proces een gebrekkig product oplevert. Het elementairste probleem is de armzalige en inconsequente tekst. Toegegeven: voorlopige werkgroepteksten zijn vaak weinig precies geschreven en van wisselende kwaliteit, maar het is verbazingwekkend dat de DSM5-leiding heeft nagelaten de teksten te redigeren op helderheid en consistentie. Het zou om die reden een verspilling van energie, tijd en geld zijn om onderzoek in het veld (field trials) te doen voordat de nieuwe criteria een verregaande revisie hebben ondergaan. (…)
Méér psychische stoornissen Inhoudelijk zijn het zorgwekkendst de vele amendementen die het aantal psychische stoornissen in DSM V dramatisch zouden verhogen. Zij nemen twee vormen aan: 1. Nieuwe diagnoses die extreem hoog zouden scoren in de ‘normale’ populatie (vooral na marketing door de altijd wakkere farmaceutische industrie). 2. Verlaagde diagnostische drempels voor al bestaande stoornissen. DSM V zou tientallen miljoenen nieuwe, ten onrechte aangewezen ‘patiënten’ (zogenaamde valspositieven) voortbrengen en daarmee de problemen verergeren die al zijn opgeroepen door de veel te veelomvattende DSM IV (Moffit en anderen, 2009). Er zou massaal worden overbehandeld met medicatie die onnodig, duur en vaak zelfs erg schadelijk is. DSM V lijkt te stimuleren wat we het meeste hebben gevreesd: de toevoeging van veel normale varianten aan de categorie ‘psychische stoornis’, met het gevolg dat het basisbegrip ‘psychische stoornis’ sterk wordt verzwakt.
Onvoorziene gevolgen Een derde ingrijpende zwakte van de aanbevelingen voor DSM V is dat zij geen blijk geven van enig besef van potentieel misbruik in forensische settings. Van leden van de werkgroep kan niet worden verwacht dat zij de vele manieren voorvoelen waarop advocaten hun goede bedoelingen zullen proberen te verdraaien, maar het is de plicht van de leiders van DSM V een uitgebreid forensisch overzicht op te stellen van de vele waarschijnlijke voorbeelden van aanbevelingen met belangrijke forensische consequenties (bijvoorbeeld: de uitbreiding van pedofilie met ‘zich aangetrokken voelen tot pubers (adolescents))’. Ruimtegebrek – alsook mijn eigen blinde vlekken en de lacunes in mijn deskundigheid – zorgt ervoor dat dit overzicht beperkt is, zowel in het aantal onderwerpen dat wordt besproken als in de reikwijdte die de discussie over elk van deze onderwerpen kan aannemen. Ik zou de beroepsgroep willen stimuleren om bijkomende problemen vast te stellen die correctie behoeven.
Problematische nieuwe diagnoses Psychoserisicosyndroom (Psychosis risk syndrome) PRS is stellig een van de zorgwekkendste van alle voorstellen die zijn gedaan voor DSM V. Het alarmerende aantal vals-positieven zou volgens de zorgvuldigste onderzoeken zo’n 70 tot 75% bedragen en waarschijnlijk nog veel hoger worden zodra de diagnose officieel is, algemeen wordt
toegepast en doelwit van de farmaceutische industrie wordt (Yung en anderen, 2007). Honderdduizenden tieners en jonge volwassenen (vooral, zo blijkt, zij die een beroep doen op Medicaidii zouden onnodig atypische antipsychotica voorgeschreven krijgen (Olfson, 2009). Het is niet bewezen dat de atypische antipsychotica psychotische episodes voorkomen, maar vaststaat dat ze grote en snelle gewichtstoename veroorzaken (zie de recente waarschuwing van de FDA) en gepaard gaan met een verminderde levensverwachting – en dan laat ik de hoge kosten, overige neveneffecten en stigmatisering nog buiten beschouwing. Dit voorstel kan leiden tot een ramp voor de volksgezondheid en met de beste wil van de wereld is er geen klinisch onderzoek (field trial) te vinden die de toevoeging van ‘psychoserisicosyndroom’ als officiële diagnose kan rechtvaardigen. De pogingen om individuen die risico lopen vroeg op te sporen en te behandelen is goed bedoeld, maar gevaarlijk voorbarig. We moeten wachten totdat er een specifieke diagnostische test en een veilige behandeling bestaan.
Gemengde angst-depressiestoornis (Mixed anxiety depressive disorder) MADD boort in de bevolking als geheel aspecifieke (nonspecific) symptomen aan die wijd verbreid zijn en MADD zou om die reden direct een van de meest voorkomende psychische stoornissen worden van DSM V. Die snelle stijging naar epidemische proporties zou vakkundig worden begeleid door farmaceutische marketing. Het is waarschijnlijk dat medicatie niet veel effectiever zou zijn dan placebo vanwege het grote effectiviteit van placebo bij lichtere (milder) stoornissen (Fournier en anderen, 2010).
Lichte neurocognitieve stoornis (Minor neurocognitive disorder) MND omvat symptomen van verminderde cognitieve prestaties, die in de bevolking veel voorkomen (wellicht zelfs alom aanwezig zijn) bij mensen boven de vijftig. Om het aantal vals-positieven zo veel mogelijk te beperken is een criterium nodig op grond van objectieve cognitiemeting, dat bevestigt dat het individu een verlaagd cognitief prestatieniveau heeft. Zo’n drempelwaarde is meestal onmogelijk vast te stellen en altijd willekeurig: nu is een streep in het zand getrokken bij maar liefst 13,5% van de bevolking (dat is het percentage van de gehele bevolking dat valt in de eerste en de tweede standaardafwijking). Bovendien zal de oproep tot objectieve toetsing in de eerstelijnszorg, waar het merendeel van de diagnoses wordt gesteld, waarschijnlijk alom worden genegeerd. Door de onvermijdelijke cognitieve neergang te medicaliseren zullen ouderen veel onnodige therapie en niet-werkzame medicatie voorgeschreven krijgen en kwakzalvers zullen in dit gat in de markt springen. (…)
Eetbuistoornis (Binge eating disorder) De prevalentie van BED onder de bevolking als geheel (nu geschat op ongeveer 6%) zal waarschijnlijk sterk toenemen zodra de diagnose populair wordt en in de eerstelijnszorg zal worden gesteld. Tientallen miljoenen mensen die (vr)eetbuien hebben met een frequentie van één keer per week gedurende drie maanden zullen opeens een ‘psychische stoornis’ hebben, met alle gevolgen van dien: stigmatisering en medicatie waarvan de werkzaamheid niet bewezen is.
Stemmingsdysfunctiestoornis met dysforie (Temper dysfunctional disorder with dysphorie) TDDD is een van de gevaarlijkste en slechtst doordachte aanbevelingen voor DSM V en een volkomen misplaatste medicalisering van driftbuien. Deze ‘diagnose’ zou zeer veel voorkomen in de bevolking als geheel en zou een grote uitbreiding van het gebruik van antipsychotische medicatie met zich meebrengen, met alle ernstige bijkomende gevolgen die we hierboven al hebben beschreven. Ogenschijnlijk heeft de werkgroep geprobeerd de excessen met de diagnose ‘bipolaire stoornis bij kinderen’ te corrigeren, maar dit voorstel is zo slecht geformuleerd dat het gestelde doel onmogelijk zou kunnen worden bereikt; in plaats daarvan zou het een nieuw monster in het leven roepen. Foutieve toepassing van deze diagnose zou iedereen het excuus van verminderde persoonlijke toerekenbaarheid verschaffen en zal zo leiden tot een forensische nachtmerrie. Dit voorstel is een doodgeboren kindje.
Parafiele-dwangstoornis (Paraphilic coercive disorder) PCD zou – omdat dan gevallen van seksuele dwang zouden worden geïncludeerd – resulteren in een grote aantal seksuele delinquenten (sex offenders) die in aanmerking komen voor onbeperkte overheidsbemoeienis, omdat ze dan immers een ‘psychische stoornis’ hebben. Eerder werd overwogen parafiele-dwangstoornis (onder de naam Paraphilic Rapism) op te nemen in DSM-III-R, maar uiteindelijk werd dit voorstel verworpen omdat het onmogelijk was om verkrachters wier handelingen het gevolg zijn van parafilie betrouwbaar en valide te onderscheiden van de grote meerderheid van verkrachters die door andere factoren worden gemotiveerd (zoals macht). (…)
Hyperseksuele stoornis (Hypersexuality disorder) HD zou een geschenk zijn voor vals-positieve apologeten en dus een potentiële forensische ramp. Alweer een morsdood geboren kindje.
Verslavingsgedrag (Behavioral addictions) De toevoeging van een categorie ‘Verslavingsgedrag’ aan de sectie middelenmisbruik staat op stapel, te beginnen met de stoornis ‘pathologisch gokken’ (verplaatst uit de sectie ‘stoornissen in de impulscontrole’). Volgende gegadigde zou zijn de nieuwe classificatie ‘internetverslaving’. Men komt op een spiegelglad hellend vlak terecht door via de achterdeur een verscheidenheid van dwaze en mogelijkerwijs schadelijke diagnoses (‘verslaving’ voor shopping, seks, werk, credit card, videospelletjes enzovoort enzovoort enzovoort) te rangschikken onder de ruimhartige rubriek ‘Verslavingsgedrag-NAO’. Het construct ‘Verslavingsgedrag’ staat voor medicalisering van bestaanskeuzes (life choices) en verschaft gemakkelijk een excuus om de persoonlijke toerekenbaarheid af te zwakken, wat waarschijnlijk in de forensische context leidt tot ernstiger misbruik ervan.
Verlaagde drempels Algemeen gesproken zou de grootste klap komen van het voorstel om het criterium van ‘klinische significantie’ te laten vallen. Dat criterium was in DSM IV vereist bij iedere stoornis die slechts vaag is afgegrensd van de normaliteit (dat geldt voor ongeveer tweederde van de stoornissen). Het werd toegevoegd om er zeker van te zijn dat de patiënt ook echt klinisch significant leed of klinisch significant geïnvalideerd was als de symptomen van de stoornis-in-lichte-vorm ook voorkomen in de normale populatie. Door dit vereiste op te geven zou het belang van het klinische oordeel, als poortwachter die bepaalt of de patiënt al dan niet echt een psychische stoornis heeft, worden afgezwakt, waardoor de inflatie van de psychiatrische diagnose nog verder zou toenemen.
Aandachtstekort/hyperactiviteitsstoornis (Attention deficit/hyperactivity disorder) De veranderde formulering in DSM IV – in combinatie met de extreem actieve marketing door farmaceutische bedrijven – droegen ertoe bij dat de ADD-aantallen sterk stegen. (…) Er zijn vier aanbevelingen voor DSM V gedaan die de situatie van overdiagnosticering nog verder zouden verslechteren: Het eerste wijzigingsvoorstel beveelt aan de vereiste aanvangsleeftijd (age of onset) te verhogen van 7 naar 12 jaar (Kieling en anderen, 2010).iii Het tweede houdt in de diagnose alleen nog op het bestaan van symptomen te baseren – invalidering is dan niet langer een vereiste. Het derde stelt voor het aantal symptomen dat vereist is voor volwassenen met de helft te reduceren. Deze drie wijzigingen maken de ADD-diagnose beduidend minder specifiek voor adolescenten en volwassenen en zullen resulteren in een nieuwe vloed van vals-positieven en misbruik van een stimulerend middeliv ten behoeve van prestatieverhoging (Bogle & Smith, 2009). De vierde wijziging is de diagnose van ADD mogelijk te maken bij autisme. Dit zou kunnen resulteren in een interactie van twee foutenepidemieën, die het gebruik van stimulantia zou bevorderen in een kwetsbare populatie.
Verslavingsstoornis (Addiction disorder) DSM V stelt voor het onderscheid tussen het misbruik van middelen en de afhankelijkheid van middelen op te heffen, waardoor de drempel om de nieuwe, gecombineerde categorie ‘Verslaving’ te diagnosticeren (…) wordt verlaagd. Dit door elkaar halen van tijdelijk ongecontroleerd (episodic binge use) en continu dwangmatig middelengebruik gaat ten koste van waardevolle klinische informatie, die van belang is voor de zeer gedifferentieerde behandeling en prognose. Etikettering met het beladen woord ‘verslaving’ lijkt bovendien onnodig stigmatiserend en misleidend voor mensen wier probleem beperkt blijft tot periodiek middelenmisbruik.
Autismespectrumstoornis (Autism spectrum disorder) Het syndroom van Asperger zou opgaan in deze nieuwe bundeling. (…) De associatie met klassieke autistische stoornis zal leiden tot stigmatisering van mensen met Asperger, dat veel minder invaliderend is. In de gemiddelde, dagelijkse praktijk zal het spectrumconcept in handen van ondeskundigen brandstof leveren voor de ‘epidemie’ van losjes gedefinieerd autisme, die al eerder was teweeggebracht door de introductie van Asperger in DSM IV.
Medicalisering van gewone rouw (Medicalizing normal grief) DSM V zou dertig jaar diagnostische praxis terugdraaien door toe te staan dat de diagnose van ‘Depressieve stoornis’ (Major depression) kan worden gesteld bij individuen wier rouw in haar symptomen lijkt op een ‘ernstige depressie-episode’. Bijvoorbeeld: twee weken depressieve stemming, verlies van belangstelling voor activiteiten, slapeloosheid, gebrek aan eetlust en moeite met concentreren direct volgend op verlies van de huwelijkspartner zou dan een psychische stoornis worden. Dit is een radicale en verbijsterende wijziging, waar wellicht een enkele individu bij gebaat is, maar die een enorm probleem van vals-positieven zal veroorzaken, vooral omdat er zo’n grote individuele en culturele variabiliteit in verliesverwerking bestaat. En rouw zou uiteraard een extreem aantrekkelijk doelwit worden voor de farmaceutische bedrijven.
Pedohebefilie (Pedohebephilia) Pedohebefilie is een van de slechtst omschreven en onwerkbaarste van alle voorgestelde criteriaverzamelingen (criteria sets). Uitbreiding van de definitie van pedofilie met puberende tieners zou crimineel gedrag medicaliseren en het eerder genoemde misbruik van de psychiatrie door het juridische systeem bevorderen. Seks met jeugdige slachtoffers moet – als belangrijk punt van openbare orde – stellig worden ontmoedigd, maar dit zou moeten worden bereikt met wettelijke middelen en passend strafrecht, niet met carte blanche voor psychische stoornis.
Het meerassensyteem opdoeken Dit zou resulteren in het verlies van veel waardevolle klinische informatie. (…) Er worden geen overtuigende argumenten geleverd voor zo’n radicale wijziging.
Verschillende kleine veranderingen Talloze kleine redactionele wijzigingen zijn bedoeld om de bestaande criteriareeksen (?) te verhelderen. Sommige lijken verbeteringen, veel ervan zijn triviaal en andere zijn erger dan de formuleringen in DSM IV. Elke mogelijke winst door formuleringswijzigingen moet worden afgewogen tegen het risico dat de nieuwe versie haar eigen reeks onverwachte consequenties zal oproepen. De oude beproefde en betrouwbare criteria hebben de toets van de tijd doorstaan – in sommige gevallen al dertig jaar lang – zonder forensische problemen te veroorzaken. Bovendien kunnen zelfs zeer kleine wijzigingen een dramatische invloed hebben op de definitie van een ziektegeval (caseness) en op de resulterende prevalentie van stoornissen (Regier en anderen, 1998), waardoor de interpretatie van al het klinische en epidemiologische onderzoek van vóór DSM V op losse schroeven komt te staan.
Dimensionele beoordelingen Drie dimensionele beoordelingen (voor ernst, comorbide symptomen en persoonlijkheidstrekken) zijn voorgesteld voor DSM V. Dimensies zijn het meest geschikt om continu verdeelde verschijnselen te beschrijven die kunnen worden uitgedrukt in cijfers. Het is al decennia lang een breed gedeeld inzicht dat de toevoeging van dimensies het probleem van de vage grenzen binnen het classificatiesysteem zou kunnen oplossen – en zo de betrouwbaarheid en precisie van de psychiatrische diagnose zou kunnen verbeteren (Frances, 1982). Helaas heeft het veld nooit overeenstemming bereikt over de keuze van de dimensies en de manier waarop ze het beste zouden kunnen worden gemeten. Bovendien, en dit is het allerbelangrijkste, zijn clinici niet vertrouwd met dimensionele beoordelingen en vinden ze ze te omslachtig voor gebruik in de dagelijkse praktijk. Alle pogingen om zelfs maar een paar eenvoudige dimensionele beoordelingen in vorige DSM’s op te nemen stuitten op weerstand en veronachtzaming door clinici. De voor DSM V voorgestelde dimensionele beoordelingen zijn heel erg ad hoc, onwerkbaar complex, vaag, niet getoetst en voorbarig. (…)
Ernstschattingen op maat voor elke stoornis Feitelijk werd deze benadering al in acht categorieën uitgeprobeerd in DSM III-R, maar zij werd in DSM IV weer verlaten omdat de ankers van de ernstschattingen niet gevalideerd waren en het systeem te omslachtig was voor de dagelijkse klinische procedure. De ernstschattingen die zijn voorgesteld voor DSM V verschillen per sectie op een verbijsterend inconsequente manier in hun vorm en hun kwaliteit; ze zijn erg ad hoc, extreem gecompliceerd en totaal onpraktisch voor gebruik in klinische settings. (…)
Dimensionele persoonlijkheidsbeoordelingen Deze zouden in theorie duidelijke voordelen hebben boven de onhandige categoriale persoonlijkheidsbeoordeling. Maar in de praktijk zijn de meervoudige, gecompliceerde, verwarrende en omslachtige systemen die zijn voorgesteld voor DSM V veel te zonderling en tijdrovend om ooit te worden gebruikt door clinici. Nog een neveneffect: vijf (namelijk: paranoïde, narcistische, theatrale, afhankelijk en schizoïde) persoonlijkheidsstoornissen zouden uit de handleiding (manual) verdwijnen.
Conclusies Het valt te verwachten dat de leiding van DSM V met het argument zal komen dat ik mijn boekje te buiten ga en te vroeg alarm sla, dat zij nog pas in de beginfase van de ontwikkeling van DSM V zitten en dat al het onkruid er uiteindelijk in het klinische vooronderzoek (field trials) zal worden uitgewied. Dit is het paard (te weten: voor toetsing bruikbare criteriumverzamelingen) achter de wagen (toetsing in het veld) spannen en het miskent het feit dat DSM V in grote problemen verkeerde en nog steeds verkeert. Ik meen dat het mijn verantwoordelijkheid is om nu duidelijke alarmsignalen uit te zenden, omdat de eerdere prestaties van de DSM5-leiders geen vertrouwen wekken in hun vermogen om ernstige fouten in de toekomst te vermijden. Wat brengt me tot deze pessimistische conclusie? Iedere stap in de ontwikkeling van DSM V was wanordelijk en in geheimzinnig stilzwijgen gehuld. De leiding heeft consequent een staat van dienst opgebouwd die bestaat uit onrealistische voorstellen, niet te realiseren tijdschema’s, te voorziene zwalkende koerswijzigingen en herhaaldelijk overschreden deadlines. (...) Inferieure planning en dito uitvoering hebben de beloofde publicatiedatum al een jaar vertraagd (mei 2013). Het ontwikkelingsproces van DSM V is nu bijna drie jaar aan de gang. Tegen deze tijd had een nauwgezette redactionele arbeid al moeten resulteren in verbeterde voorstellen die allemaal geloofwaardig zouden zijn en allemaal helder en consequent geformuleerd. Field trials zijn inspannend en kostbaar, en toetsing heeft alleen zin als de criteriumverzamelingen precies zijn verwoord en kans maken om de handleiding te halen. [Dat geldt echter] niet voor de vele slecht geformuleerde en bizarre voorstellen die openbaar zijn gemaakt. Het lijkt verstandig om de problemen nu te benoemen en uit te roeien opdat ze niet onopgemerkt voortwoekeren en opduiken in wat ten slotte onvermijdelijk moet uitmonden in een krankzinnige race tegen de klok om DSM V af te krijgen. Ik ben en blijf bang dat het DSM5-proces, mits overgelaten aan de eigen dynamiek ervan en mits druk
en hulp van buitenaf uitblijven, nooit en te nimmer een kwaliteitsproduct zal opleveren (ook niet met de verlengde termijn van 2013). Dat neemt niet weg dat één punt van kritiek op het DSM5-proces dient te worden weersproken. Er is beweerd dat degenen die werken aan DSM V financiële en/of professionele belangenconflicten hebben die hen aanzetten tot vooringenomen besluiten waardoor het aantal psychiatrische diagnoses stijgt – dat wil zeggen: om farmaceutische bedrijven te bevoordelen of om onderzoekssubsidies te verhogen of om het werkterrein (practice opportunities) van GGZ-werkers te verbreden. Ik ken de meeste mensen die werken aan DSM V en kan u verzekeren dat deze beschuldiging eenvoudigweg vals is. Ze zijn allemaal zeer integer en doen hun (naar mijn mening vaak verkeerde en soms zelfs gevaarlijke) aanbevelingen omdat ze oprecht, maar naïef, menen dat dit is waar de wetenschap – niet een of ander persoonlijk of professioneel gewin – hen toe aanzet. Hoe kunnen zulke intelligente en gewetensvolle mensen zulke slechte aanbevelingen doen? Ik heb voortdurend de ervaring gehad (opgedaan tijdens mijn werkzaamheden voor de vorige drie DSM’s) dat elke werkgroep altijd een sterke (en schijnbaar onweerstaanbare) neiging heeft om de grenzen van de stoornissen in een bepaalde sectie op te rekken. Dit te verwachten diagnostische imperialisme van DSM-werkgroepen dient steeds te worden onderkend en bestreden. Het is begrijpelijk dat experts er zeer aan hechten het aantal vals-negatieven bij hun favoriete stoornissen terug te dringen en het toevluchtsoord NAO (‘niet anders omschreven’) te vermijden. Ze hopen op deze manier patiënten al vroeg op te sporen en behandelingen te ontwerpen die in staat zullen zijn de ziektelast tijdens de levensloop (lifetime burden of illness) te verlagen. Helaas houdt deze hoop van de leden van de werkgroepen gelijke tred met hun blinde vlek voor het feit dat elke poging om het aantal vals-negatieven te verminderen onvermijdelijk het aantal vals-positieven – vaak dramatisch en met treurige gevolgen – doet stijgen. Met hun hoogst selectieve onderzoeks- en klinische ervaringen missen experts vrijwel zonder uitzondering het vermogen om in te zien hoe slecht hun onderzoeksbevindingen zich laten generaliseren naar de alledaagse praktijk, in het bijzonder die van de overbelaste clinici in de eerstelijnszorg, werkend in een omgeving die in hoge mate wordt beïnvloed door marketing van de farmaceutische industrie. Ze [deze experts] onderschatten consequent de kosten en risico’s van farmacotherapie als die wordt gegeven aan mensen die geen medicatie nodig hebben. Als we ooit de verlangde winst van vroege preventie willen incasseren, moeten we allereerst de beschikking hebben over zowel specifieke diagnostische tests als veilige en effectieve behandelingen. De aanbevelingen voor DSM V, daarentegen, verenigen in zich de bij uitstek riskante combinatie van niet-specifieke en onnauwkeurige diagnose en – daaruit voortvloeiende – niet-bewezen en potentieel zeer schadelijke behandelingen. (…)
Literatuur (ongewijzigd overgenomen uit het oorspronkelijke artikel) Frances, A. (2009a). A warning sign on the road to DSM5: Beware of its unintended consequences. Psychiatric Times, 26, 1,4. Frances, A. (2009b). Advice to DSM5: Change deadlines and text, keep criteria stable. Psychiatric Times, 26 (10). Frances, A. (2009c). Advice to DSM5: Integrate with ICD-11. http://www.psychiatrictimes.com/dispplay/article/10168/1448330. Frances, A. (2009d). Issues for DSM5. The limitations of field trials: a lesson from DSM-IV. American Journal of Psychiatry, 166, 1322. Frances, A. (2010). Alert to the research community: Be prepared to weigh in on DSM5. Psychiatric Times, 27 (2). Moffit, T., Caspi. A., Taylor, A. et al. (2009). How common are common mental disorders? Evidence that lifetime prevalence rates are doubled by prospective versus retrospective ascertainment. Psychological Medicine, Sep, 1-11. Yung, A., Yuen, H., Berger, G., Francey, S., Hung, T-C., Nelson, B., et al. (2007). Declining transition rate in ultra high risk (prodomal) services: Dilution or reduction of risk? Schizophrenia Bulletin, 33, 675-681. Olfson, M. (2009). Antipsychotic prescriptions for children and adolescents in the UK increased from 1993 to 2005. Evidence Based Mental Health, 12, 30. Fournier, J., DeRubeis, R., Hollon, S., et al. (2010). Antidepressant drug effects and depression severity: A patient-level meta-analysis. Journal of the American Medical Association, 303, 47-53. Kieling, C., Kieling, R., Rohde, L., Frick, P., Moffitt, T., Nigg, J., et al. (2010). The age of onset of attention deficit hyperactivity disorder. American Journal of Psychiatry, 167, 14-16. Bogle, K., & Smith, B. (2009). Illicit methylphenidate use: A review of prevalence, availability, pharmacology, and consequences. Current Drug Abuse Review, 2, 157-176. Regier, D., Kaelber, C., Rae, D., Farmer, M.,Knauper, B., Kessler, R., et al. (1998). Limitations of diagnostic criteria and assessment instruments for mental disorders. Implications for research and policy. Archives of General Psychiatry, 55, 109-115.
Frances, A. (1982). Categorical and dimensional systems of personality diagnosis: A comparison. Comprehensive Psychiatry, 23, 516-527.
i
ALLEN FRANCES, doctor in de medische wetenschap, was de voorzitter van de Taakgroep-DSM-IV en hoofd van de vakgroep psychiatrie aan Duke University School of Medicine in Durham, North Carolina (VS). Hij is thans met emeritaat. Dit artikel is eerder verschenen in de Psychiatric Times van 11 februari 2010 onder het hoofdje 'Commentaar’. Selectie en vertaling: M. Lauteslager. De hier afgedrukte, ingekorte vertaling verscheen eerder met toestemming van de auteur in het Tijdschrift voor Psychotherapie, nr. 6/2010, pp. 412-421. ii Medicaid is een hulpverleningsvoorziening in de VS dat gezondheidsverzekeringen verschaft aan individuen en gezinnen met een laag inkomen en vermogen. (…) Deze voorziening is de grootste bron van medische en gezondheidsgerelateerde diensten voor mensen met een beperkt inkomen in de VS. Ouders met een laag inkomen, kinderen zonder ouderlijke zorg, senioren met weinig vermogen en gehandicapten komen in aanmerking voor een Medicaid-regeling. (Bron: Wikipedia. Het beroerde Nederlands is hier en daar gewijzigd, ml.) iii Ik heb me er het hoofd over gebroken waarom deze verhoging tot meer ADD-diagnoises zou moeten leiden. Op het eerste gezicht lijkt het dat het er juist minder moeten worden. Zou het andersom zijn? (Er staan wel meer foutjes in het artikel.) Maar één goed ingelichte redacteur reageerde op mijn paniek met: ‘Eerst kon worden gesproken van ADD als de symptomen voor het 7e levensjaar aanwezig waren. Nu dus als de symptomen voor het 12 e levensjaar aanwezig zijn.’ En inderdaad: dat is een uitbreiding! iv Ritalin is een psychostimulantium.