Augustinus in het Nederlands 8 Ingrid van Neer-Bruggink mei 2014 Bibliotheek Augustijns Instituut Eindhoven
De civitate Dei – Over de stad van God De Nederlandse vertalingen 17de eeuw Van de stadt Godts : begrepen in 22 boecken ende verdeylt in vijf stucken / Den H. Outvader Aur. Augustinus ; uyt den Latyne verduytscht door Johannes Fenacolius ... ende by hem verciert met de rijcke aenteeckekeninghen Ludovicus Vives, als oock syns eyghen selfs.- Tot Delff : by Adriaen Gerritsz., 1621 (Bibliografisch Overzicht Augustinus (BOA) 17)
Van de stadt Godts /.. ; Fenacolius, 1621. titelpagina (BOA 17)
Augustinus, De civitate Dei. Basel: Frobenius, 1515. Houtsnede
Er volgt in 1646 een tweede druk bij Joost Hartgens in Amsterdam. Hierin zijn de opdracht 'Aan de Staten-Generaal en prins Maurits' en het 'Woord tot de christelijke lezer' niet meer afgedrukt. In 1660 volgt een derde druk bij Abraham de Wees in Amsterdam alsook bij Gerrit vander Tollen in Campen. In 1876-1878 komt een nieuwe naar de tegenwoordige spelling verbeterde druk bij Koopman in Lemmer waarin ook de voorrede bij wijze van historische inleiding op de Val van Rome niet meer is afgedrukt, De tekst uit de Retractationes (Nabeschouwingen) is gehandhaafd. Een fotomechanische druk van 1876 volgt in 1979 bij Van den Tol in Dordrecht = Vuurtoren,Urk. 20ste eeuw In 1947 verschijnen twee bloemlezingen in een nieuwe vertaling: Over den staat : gedachten van Augustinus /verzameld, vertaald en ingeleid door Alexander Sizoo (BOA 128) en Augustinus, de Staat Gods / bewerkt door J. Wytzes (BOA129). De stad van God /vertaald en ingeleid door Gerard Wijdeveld (BOA 172) verschijnt in 1983 bij Ambo (5de druk 2007) en is de eerste nieuwe volledige vertaling na die van Fenacolius.
Karakteristiek van de inhoud De val van Rome in 410 dreunde nog lang na bij de inwoners van het Romeinse Rijk. Christenen kregen de schuld omdat door hen de oude Romeinse goden niet werden vereerd. In De civitate DeiStad van God ontkracht Augustinus het oude heidense geloof en plaatst de val van Rome in de opkomst en neergang van steden in het algemeen. Daarna spreekt hij uitvoerig over het leven in de wereld vanuit het christelijk geloof. Augustinus gebruikt hiervoor het beeld van de wereldse (tijdelijke) stad van de mensen en de hemelse (eeuwige) stad van God. Het werk bestaande uit 22 boeken is direct een invloedrijk werk. De Rynck beschrijft het als 'een verdediging van het christendom, uitgroeiend tot een grootse 'theologie van de geschiedenis', bepalend voor de christelijke geschiedschrijving in de middeleeuwen.'1
Opdracht aan de Staten-Generaal en prins Maurits In 1621 heeft Fenacolius2 de vertaling van De civitate Dei voltooid nadat hij in 1614 De bello Gallico en De bello civili van Caesar en Tacitus' Annales in 1616 vertaald heeft. In Nederland is er tijdens de Gouden Eeuw een enorme belangstelling voor de klassieke oudheid. De voorspoed en de culturele smaak van de 17de eeuw zijn nog altijd zichtbaar in indrukwekkende stadspaleizen, beroemd geworden Hollandse schilderijen, muziek en poëzie. Maar begin 17de eeuw voert de jonge Republiek der verenigde Nederlanden, uitgeroepen in 1588, een onafhankelijkheidsoorlog tegen koning Filips II. Het is een tijd van grote contrasten in de Vrye Republijcke van de vereenichde Nederlanden, contrasten die de lezer ook tegenkomt in het werk van Augustinus. De hierna volgende alinea's zijn een parafrase van Fenacolius' Opdracht aan de Staten Generaal en prins Maurits. De vertaler draagt zijn vertaling Van de stadt Godts in 1621 op aan de Doorluchtige ende Grootmogende Heeren, mijn Heren de Staten Generael der Vereenigchde 1
De Oudheid in het Nederlands : repertorium en bibliografische gids voor vertalingen vanGriekse en Latijnse auteurs en geschriften / Patrick de Rynck en Andries Welkenhuyse. Ambo 1992. online: http://www.dbnl.org/tekst/rync001oudh01_01/ p. 106 2 Voor Fenacolius (Johannes Vennekool, 1577 – 1645) zie http://www.dbnl.org/tekst/molh003nieu07_01/molh003nieu07_01_0837.php en Biographisch Woordenboek van Protestantsche Godgeleerden in Nederland / J.P. de Bie en J. Loosjes (red.) III, p. 38-40
Nederlanden, Vaders des Vaderlants, ende ware Beschermers der 'Stad Gods' ende voornamelijck Aen den Doorluchtigen, Hoochgeboren Furst Maurits, by der gratien Gods Prince van Orangien… Fenacolius spreekt in zijn aanhef tot de leden van de Staten-Generaal en prins Maurits en handig houdt hij hun aandacht vast door te vervolgen in het meervoud: Als er zulke voortreffelijke mannen bestaan die zodanige dingen doen die het waard zijn beschreven te worden of zodanige dingen schrijven die het waard zijn gelezen te worden… dan is dat boven al den H. Outvader Augustinus. Van alles wat Augustinus geschreven heeft, steekt de Stad Gods er bovenuit. Het gaat hier namelijk niet om ijdele en beuzelachtige wetenschappen – zoals met hoeveel schepen de Grieken destijds tegen de Trojanen zijn uitgevaren- maar om de allervermaertste Steden, waer van d'eene is de stadt des Werelts, ende de andere de stadt Gods. Augustinus legt uit hoe deze steden tot bloei zijn gekomen en wat hen nog zal overkomen. Bovendien worden deze twee steden met elkaar vergeleken. Daarvoor doet Augustinus een beroep op alle kennis uit alle tijden om het even of het historische, theologische of filosofische bronnen zijn. Het welck hij verhandelt met een bovenmaten wonderlijcke cloeckheyt, met een allerhoochste scherpsinnichheyt, met een allergeoeffenste geleertheyt en met een allersuyversten stijl en wijse van schrijven… Want in desen man is geweest een allergeoeffenste kennisse der H. Schriftveren… ende een allerscherpsinnichste oordeel ende verstant, selfs tot mirakel toe. Welck alles om na behoren te verhalen, ick geerne my selven bekenne, al te gering te wesen. In louter superlatieven prijst Fenacolius de kennis, stijl en het oordeelsvermogen van Augustinus en cijfert zichzelf weg als een nederige vertaler. Bij zichzelf overleggend aan wie hij dit so heerlijkcken en de voortreffelijcken werck … soude moghen dediceren ende toeeygenen wendt Fenacolius zich tot de beschermers van de nieuwe staat, de Staten-Generaal en prins Maurtis. Hij verwijst naar de evangelist Lucas die zijn verhaal opdraagt aan de voortreffelijke Theofilus en refereert aan Augustinus die de Stad Gods opdraagt aan de Grootmachtighen Prince Marcellinum, een getrouw voorstander van de Kerk Gods in Afrika. De materie van de Stad Gods behelst immers de ware Kerk van Christus waarvan de Prins van Oranje en de Staten-Generaal de beschermers zijn. Hij vergelijkt hen met Augustinus die in zijn tijd het christelijk geloof krachtig verdedigd heeft. Uit godsdienstige motieven draagt hij dit stichtelijke werk op aan de regering waarbij hij Augustinus inbrengt in het protestante gedachtegoed.
Woord tot de christelijke lezer Zo bescheiden als Fenacolius in de opdracht is, waar alle aandacht uitgaat naar Augustinus en de regering, zo duidelijk aanwezig is hij in zijn woord Tot den Christelijcken Leser. Wellicht heeft hij zich laten inspireren door de Retractationes-Nabeschouwingen van Augustinus waarin de bisschop opmerkt dat het schrijven van het tweede deel van dit werk enige jaren is blijven liggen omdat er andere belangrijke opdrachten tussendoor kwamen. Aangezien Fenacolius eerst ander werk heeft vertaald, kan hij eenzelfde soort opmerking maken waarbij hij tevens zijn eigen vertaalwerk kan etaleren. Hij opent zijn voorrede met het noemen van vele auteurs uit de klassieke oudheid die nu in vertaling beschikbaar zijn. Hij signaleert dan ook een grote belezenheid bij velen maar eveneens dat deze cultuur tot uitwassen leidt, tot sotternye zoals bepaalde schilderijen, gedichten en toneelstukken laten zien. Zo schildert Fenacolius het gewenste contrast tussen de wereldse en de goddelijke stad. Hij kan geen betere remedie bedenken dan dit godvruchtige boek van Augustinus te vertalen. Weliswaar liet deze vertaling op zich wachten omdat hij eerst de historiën van Caesar,
Tacitus en, op aandringen van de uitgever, Suetonius moest vertalen, maar deze Romeinse geschiedschrijvers geven belangrijke historische informatie over ons Vaderlant. Bovendien leidt deze informatie tot een beter begrip van de boeken van de Stad Gods van Augustinus. Fenacolius verwerkt deze extra kennis in een stevige historische inleiding op De stadt Gods. Het beste werk bewaarde hij dus tot het laatst. Fenacolius, van 1608 tot aan zijn dood in 1645 predikant te Maassluis, schrijft dat het overzetten van de Stad Gods hem evenzeer verquickt ende vermaeckt heeft als de profaniteyten van het vuyle leven eeniger Keyseren ende Grooten my een walginge aengebracht hadden. Hij eindigt zijn woord tot de lezer met een bede: So laet toch dese boecken van de 'Stadt Gods' by de andere gevoecht werden, ende laet die by velen ghelesen werden. Hij hoopt dat het lezen ervan, als het met christelijke aandacht geschiedt, de lezer zal vormen. Daertoe de Heere zijn genade wil verlenen. Amen.
Johannes van de Vennekool / Fenacolius (1577-1645), portret door Jan Verveken, 1616. Consistoriekamer van de Grote Kerk in Maassluis3
Fenacolius ontvangt voor deze vertaling 18 pond van de Haagsche Magistraat. De Gedeputeerde Staten van Groningen kenden hem 12 Caroligulden toe.4 Zoals opgemerkt, houdt de vertaling van Fenacolius lang stand, van 1621 tot 1979. Pas in 1983 verschijnt een nieuwe integrale vertaling van de hand van Gerard Wijdeveld, De stad van God die nog steeds leverbaar is.
3
Overname met toestemming uit: Jacques Moerman, 't Woudt : de rijke geschiedenis van het kleinste dorp van Nederland. Schipluiden : Historische Vereniging Oud-Schipluiden, 2013, 2de druk. 4 Biographisch Woordenboek van Protestantsche Godgeleerden in Nederland / J.P. de Bie en J. Loosjes (red.) III, p. 38-40
Receptiegeschiedenis Terwijl er geen moderne tekstkritische uitgave is, is het werk in vele talen vertaald. De tekst in het CCSL (47-48) van 1955 is een herdruk met kleine correcties van 1928-29 van Dombart en Kalb, oorspronkelijk gepubliceerd in 1863. De tekst in het CSEL dateert van 1899-1900 door Hoffmann (CSEL 40, 1-2). Het grote tweedelig commentaar dat Juan Vives schreef bij De civitate Dei in opdracht van Desiderius Erasmus toont aan hoe belangrijk dit werk is. Zijn commentaar is twee maal gedrukt: in de Frobeneditie van 1522 en in 1529 in de editie van Erasmus, beide te Basel uitgegeven. Twee vooraanstaande humanisten, Machiavelli en Thomas More waren goed bekend met dit werk. Luther, Calvijn, Thomas Hobbes delen Augustinus' sombere visie op de menselijke natuur. Ook in de 17de eeuw wanneer het rationalisme domineert, blijft men verwijzen naar De Civitate Dei. De beroemde uitspraak van Descartes 'Cogito, ergo sum - Ik denk, dus ik besta') is zelfs geïnterpreteerd als gebaseerd op Civ. 11,26 'si enim fallor, sum - Als ik me vergis, besta ik'. De jurist en rechtsgleerde Hugo de Groot, wiens De iure ac bello iure belli ac pacis - Over het recht van oorlog en vrede uit 1625 de basis vormde voor het moderne volkenrecht, citeert het werk. In de 20ste eeuw ziet men Augustinus als een van de sleutelfiguren van het politiek realisme. Hij wordt de oervader van de 'just war theory' genoemd. 5
Jan Ludovicus Vives (1492/3 – 1540) portret. Bron: es.wikipedia.org
Vives was na Erasmus de belangrijkste vertegenwoordiger van het humanisme in de Nederlanden. Het commentaar dat hij schreef bij De civitate Dei in 1522 wordt voor het laatst genoemd in 1945 in The city of God / Saint Augustine ; [John Healey's transl., with a selection from Vives' commentaries ; ed. by R.V.G. Tasker ; introd. by Ernest Barker]. Commentaren zijn altijd meer tijdgebonden dan het originele werk, maar een commentaar waarnaar 400 jaar nog verwezen wordt, heeft zijn waarde bewezen. Het eerste gedrukte commentaar op De civitate Dei is van Thomas Valois (c. 1350) en Nicolaus Trivet (ca 1258-1328): Aurelii Augustini Hipponensis episcopi in libros De civitate Dei argumentum operis totius ex libros Retractionum ; Sacre pagine ... Thome Valois et Nicolai Triveth in libros beati Augustini De civitate Dei commentaria feliciter inchoant. Freiburg im Breisgau : [Kilianus Piscator], 1494 5
Bron voor deze alinea: The Oxford Guide to the Historical Reception of Augustine. Oxford, 2013. Lemma: De Civitate