(De Boer in de ~roninger Letteren
K. TER LAAN
CDe Boer in de &]roninger Letteren
EN GELHARD, van EMBDEN & Co., AMSTERDAM
Boeyen. Borgers bin moar borgers. Boeren hin verzdrgers
Vian ,het h,aile laancl: A'aImoa-I, groten, RIaainen, Loat wie 'ot ,brood verdainen, 't
Geld oet onze haand,
(Un de operette As de hoagdoom bluif; woorden van B. H. de Gr,aaff en J.elte Dijkstm; mlwiek van Fl1ieso MooIIenaur.)
Inhoud. I.
De Sohrijvers.
Inleiding Teerlaidje . De Hoofdig,e Boer T.idde Winnen'gha Een nierrw klaaglied . Ds. G. J. Cool ]\/lr. Synco Reynders .
7 21.
23 24 26 28 30
IvIr. T. P. Tresling
34 36
lIhineus
Os. G. Bal{ker Widher Rein,kingh ,Wiepke Bouman-Geertsema L. Doorn'hos
43 48
G. ZijIma .
50
38 41
C.
54
Mw. T. 1(. E. de Huas-Okken G. W. Spitzen .
56 58 62 68
Sinnige . H. K. W. Haarman . Mr. A. S. ,de. B'Iecourt
GerJ.'lit Kwast
78
B. H. de Graaff .
80
G. F. Crone
84
P. Keuning J. Bs. Westerdiik J. Riete-m-a .
92 93
87
K. ter Lann E. Marerna . B. H. Broekema . A. Doorn\boscn .
100 106 108
.
111
Jan Boer
112
Ger Griever
118
J. F. Vos P. Beishuizen E. van Dijlk M. A. Polman J. Bus. Sien Jensema G. Leeuwerke J. ZijI . Rein Bl'ouwer Jant Nienhuis Wytze Keuning. Mw. C. J. Ooms-Vinckers J. de Graaf . Mw. T. Wijnholds-Mein A. M. J. DeeIman A. AIting . Mw. G. Hamstra-Vo,s W. J. EeIssema . II. De Gewesten. Fivelgo. bIz. 30. 48. 58. 62. 118. 126. 129. 169. HUllJzingo. bIz. 41. 50. 93. 106. 108. 112. 131. 133. 138. Oldambt. bIz. 24. 44. 190. Stad. biz. 34. VeenJmIonH!n. bIz. 54. 56. 68. 87. 136. 144. 175. 174. Westerkwartier. bIz. 38. 111. 155. 162. Westerwolde. bIz. 172. 't Wold. bIz. 21. 78. 80. 84. 100. 145, 150. 182.
u6 129 131 133 136 138 144 145 150 155 162 167 169 172 175 182 184 190
Inleiding. (1\
I.
U
e Gronin,ger letteren begi.nnen ongeveer in ·t jaar 1820; voor die tijd wer-d er niet in de voI:kstaaJI geschreven. Maar van het eerste ogenblik af speeIt de boer zijn ro], gelijk ook 'Diet anders te verwaohten is in een 'boerenvolk. Het alIereerste stuk in ooze Groninger letteren Ioopt over de hoer; ,het'is het riog aItij.d hekende gesprek tussen Pait en Joap. De eerste Gronin,g'er schrijvers waren g,een boeren. Ook aI geeD wonder; de boer hanteerde de ploeg en de ,hooivork lichter dan de pen. Onze voortrekkers op 't gebied der Ietteren waren zonder uitzondering gestudeerden: in de eerste plaats predikanten: Ds. Cool. Ds. van Duinen, Os. Baikker. Verder een netarts, S. Reynders. en nog een andere Meester in Ide rechten, het Kame~lid Tresling. Zij Ieven allen met de boer mee, maar ze kij;ken hem van buiten aan, uit de hoogle. Een boer is een nuttig lid van de maatschappij; het mag hem weI ,goe-d gaan en zij willen hem
<;
weI goede raad geven,
* '** Dan komt de boer tegen het midden van de 1ge eeuw in de hoogte; het gaat hem goed: hij wordt de voorname man in het land; hij h,eers,t over de ambachtsrnan en over de meester en de domi,nee; hij behandelt zijn volk sIeoht en het ,geld is zijn god. Zo komen zijn vrienden dan in de weer, die h,em zfjn feilen tonen; zachtztrmig zijn ze niet bepaald: er is een vijanidelilke toon j,n hun werk. Dat b'c.gint met de satire van de Oetmiening in de /achtwaaide en dat bereikt aImeteen zijn toppunt in de Golden Kette. Scherper is de ,hoer noolt uitgetekend, Maar er zijn vcle, vele navolgers gek·omen: Doornbos, Haarman, Mw. de Haas----Okken. Ja, aIzij:n in menig opzicht de toestanden veranderd, dat werkt nog na tot op vandaag. Hoe soherp is ,dat hoek over Aarbaidersmensken van K'euning;
7
hoe ontroerend her!: toneelspeI van Rietema onder de veelzelg.gende titeI Ofloond! En weer diezeIfde wran,ge toon hij Broekema, hij Ger Griever en hij E. van Dijk. En zeUs twee schrijvers op Ieeftijd kunnen niet naIaten de herinneringen op te haIen uit de dagen van hun jeugd: J. F. Vos en J. de Graaf; het is 001< weI heel erg geweest.
* ** Maar al lang was de hoer z·eIf als sohrijver opgetreden. Niet om zijn straatje sohoon te vegen: geen van hen, die 't beproefd heeft: het was ook niet te doen. Doch om te Iaten zien, dat een hoer 66k wat anders is; dat hij zijngrote taak heeft in de maatschappij; dat hij vechten moet, om !boer te Mijven en dait zijn pIaats zijn kosthaar en kos,teIijk bezit is. De eerste boer ibij ons, die schrijver wa·s, is Zijlma, en ,hij was g,aaf en goed aIs schrijver. Hij tekent met onverbeterIijke Groninger humor het boerengezelschap op Daipswaal. Maar hij schetst ook het medeleven van de rijke hoer met de arme arbeider, die zich in zijn nood heeft vergrepen. Zonder grote WOOfden, maar met innige bewogenheid. Z6 is de hoer 66k. Ben andere hoer was W·esterdijk, weer een man van grote betekenis op maatschappeIijk ,gehied. In zijn rede in de Harmonie (1922) gaf hij het heeId van het Ieven ,op de boerderij, hij uitstek Groninger Ieven; z6 is het missdhien nergens anders. Ben de:ocle hoer, mede van ',t Hogeland, is PoIman. Ook hij tekent naar het leven. Maar hij spreekt van :oorg en kommer en geestelij,ke nood. En nog weer later Sien Jensema, de boerendochter uit Stedum. Zij wint het in de 'kunst van vertellen. Met -weIkeen Iiefde tekent zij het dorp uit met al die verschillende boerenmensen in baar novelle van Berend Kopstubber. En hoe weet zij aI die karakters uit te beelden T En weer anders is het in haar roman van de g.l'ote boe:oclerij, de Elema's. Daar is bet ganse boerenbedrijf: het gezinsleven, de ·kinderen en d'e verwanten; d·e rust en de vreugde van Ihet bestaan, de zegen Vain de arheid en de gehechtheid aande grand.
** * 8
Maar J-tetzijn nu niet aIleen ,de boeren zeIf meer. die zo schrijven. Met de nieuwe eeuw begint er een nieuwtijdperk in de Groninger letteren. Dan komt het besef tot ulting. dat het gehele landelijke Ieven beheerst wordt. zo niet door de boer. dan toch door de hoel1derij. Van de grond moet aIles komen; het boererJ,edrijfis de spiI. waar alles Qffi draait. Dit bedrijf eist veeI kennis en veel ervaring; het is een rijk op Zibh zelf. De boer moet weten van eggen en ploegen, van zaaien en maaien; hij moet de .grond kennen en het vee~ ,hij moet de maI1kt kennen en ha:ndel drijven; van zijn welslagen hangen veel anderen af. Hij staat mid,den in het leven van zijn dorp en hij heeft stem mee lin het gewest. En wa't een doening is de boerderij op zibh ·zelf. Dat begint in 'tvroege voorjaar en dat eindigt ook in de winter niet; er is geen bedrijf. dat meerzorg eist en dat die zorg nog niet eens aItijd beloonot. Zo zien onze ,schrijvers in de nieuwere tijd de boer. Niet. dat ze blind zijn voor de gebreken, maar ze leven met hem mee; ze weten wat hij waard is en wat hij betelkent; ze waarderen hem. Dat is begonnen met De Hlecourt. op de drempel van de nieuwe eeuw. De zoon van de notaris was weI mee geweest naar de Bouldag op Grauwdie~, en hij heeft zijn ogen en oren goed open ,gehad te midden van de boeren op de Damster markt. Dan voIgt Spitzen, altijd vol lbewondering voor wat de boeren gemaakt hebben van de veenlm:IonIaIe grond. Een heel andere man is Crone.groot geworden tussen de meeT eenvoudige landlieden van het Wold. Maar evenzeer vervuld van de beteokenis van de landbouw. Ook Rietema tekent met liefdezijn figuren uit de boerenstand in zijn voortreffelijke Hunzingoer vel'tellingen. En dan weer Zijl en Bus en Mevrouw Hamstra in hun toneelwerl<. en zo zijn er velen. Maar dankomen de schrijvers, die om 2lO te zeggen geheel opgaan in,het boerenleven, die dat Ievenkennen en liefhebben. Zozijnze in staat. de boerenroman te scheppen. het ve~heu gende verschijnsel in onze Ietteren van de laatste jaren. Met een wijziging van de bekende versregel mag men van hen zeggen: de boeren hebben overwonnoo.
9
Het werk van PoIman en van Mw. Jensema heb ik reeds genoemd. Daarnaast trad Rein Brouwer op, uit he,t Wold. Hoe leeft hij mee met die jonge boer en hoezeer slaagt hij er in, die gehelegroteboerenwereld naar het leven te schilderen. In dezelfde tijd kwam Jant Nienhuis: Mens en koren, de boerderij cn al het yolk, dat er woont en werkt en leeft, de boeNlerij en de boer met zijn gezin en net dorp, en AI de begrippen, die daar het leven helheersen. Weer een ander: Wytze Keuning, ook uit het Westerkwartier, met evengrote ·heMe voor de ,hoerenwereld. Zo Mw. Ooms, en ook Mw. Wij,n:holds met haar eenvoudig verhaal uit Westerwolde, dat toch zo eoht is en ,zo zuiver. 't Is weI merkwaanlig, dat juist de vrouwen oog hehben voor het leven ophet land: Mw. De Haa·s-Okken was al begonnen, en nu al dezeanderen, die haar werk hehben voortgezet en op hoger plan gebeurd.
**' *
En dan tenslotte onze diohters. Dat de prozaschrijvers zo van harte meeleven met de boer, dat zcgt veeI. Maar dat het boerenleven de stof wOldt voor de poezie, dat is meer. Jan Boer was de eerste: een paar van zijn gedichten zijn in dit hoek opgenomen. Hier moge een vers van JeIte Dijkstra een plaats vinden. Dijkstra was lange jaren de redacteur van het MaanJhlad: hij was de lcider en de sclhifter. Hij Wa's zelf een goed sdhrijver. Van !hem kregen wij oolk de Vos Reinaerde, in 't Grunnegers overgezet. Maar bovenaI was Ihij de fijne natuunIichter, de dichter ook van de Groninger legenden en van zoveel ander doorvoeld Gt.oninger werk. Hij schreef zijn verzen 'in ihet zuiverste OIdambster dialekt: hij veItoefde altijd weer zo graag in NooNlhroek. Maar hij was in Grijpskerk gehoren: Nicolaas Griep is zijn schuilnaam. En allerkeurigste gedidhtjes zijn de verzen, die hij ons naliet in de taaI van het Westen van ihet Westerkwartier. In die tongval is Ihet lied van de boergeschreven, dat hier voLgt, ovellgenomen uit de Keur uit zijn werk, hem in 1941 aangeboden door zijn vereerders. Het is de lof van de boer als de koning van het land in de oogsttijd: men Ihoort in de maat van het vers het ,gedaver van de boerenwagens. 10
OOGSTT Nou doavern ,de woagens deur gloeiende polder; Veuruut nouT deur wolken van stof op de loan; Zij wieken niet uut - zij nemen de rechten, Want sunner heur vracht ,kan gien leven bestoan I De boer is nou boas op ons Gmnneger laand, Van hinnen en huten is er verbraandI Nou swoaien de sichten, woar vonken uut schieten; Veuruut nouT moar hukken ien 't stekende lichtT Moar bienden I en 'set nou de schoven as kerels len hokken en riegen, woar de gaffeI heur krigtT De boer kikt noar ales - so mom 't en so sel 't: Veul ken gebeuren met menskengeweld T Op ploats ien de goel is 't 'n heI onner pannen; Veuruut nouT lllle'Sjienes Ieven nog met, As vrachten noa vradhten op schuurdelen wachten. Woar blieven de uren...... of de da
11
D. Dit nu zijn onze schrijvers, die meer dan honderd jaar lang hun aandacht .gewijd hebben "an de ihoer in ons midden. Nu rijst de vraag, hoe zich die ,boer in onze letteren weerspiegelt. 't Alleroudste stuIc, dat wij bezitten, ver voordat de Groninger letteren beginnen, loopt alvast over de eigengeretcle boer, de man die 't aUeen weet en die zich door geen sterveling. van zijn stuk laat brengen. 't Is 't verhaal van Tidde Winnengha, de Oldambster; de Hoolclige Boer van s.taring is er een J
12
besehrijft alIergezeIIigst Writserooms Gasterij van net Vl'oege begin tot het late einde. Maar dan I
het geld heelt de boer. Zijn ziel is dik engehard. sehrijft Ds. van Duinen aI. nog v66r het midden ,der tge eeuw. En hij was een dominee en een voorziehUg man; Ihij zei ·het nog maar zaeht. Zie dan Ihet tafereel in de ;achtwaaide van \ouwe wijfje. dat uitgemijnd wordt en waar de hoeren doodvaUen op een dubbeltje. En ook, meer dan een naive eeuw later. een sehilderij met nog feller Meuren, van de rijke boer. die een zielce Friese al'beider {aat wegbrengen op een nohbelende boerenwagen, am maar van hem af te zijn. 'De oude heer Vas Jteeft nog in onze dagen de behoefte. am op sohnEt te ~etten. hoe ellg het wei was: beter een oud paard te zijn, dat genadebrood vindt in de Ikribbe. dan een oude arbeider na v,eertig jaar dienst. En zo de jonge schrijver Wytze Keuning uit een andere hoek van bet gewest: er is geen plaats in het armhuis. dan maalc je maar plaats: de oude arbeider dan maar in 't zelfde kamertje als de oude Weduwe; de hoe~ moet Ihem kwijt ..... . Op versehiIlende wijzen tonen onze sehrijvers. welke rol het geld speelt. De ,macllt van 't geld doet zich in de eerste plaats gevoeIen :bij
de arme schoonzoon. Oit is het onderwerp van de onvol,prezen OIdambster noveIIe van De Golden K.ette. Nagevolgd door Mevrouw Okken en Haarman en vele anderen. Weer in andere vorm verteld door Keuning. Ook een van de vele Vl'aagstukken in de rijke roman van Jant Nienhuis. Het is hij uitstek 001< ihet onderwerp voor een roerend toneelstnk, want ihet is uithet zeer volle leven gegrepen en het Ileachte publiek is bij voorbaat op de 'hand van het mtinnende paar. Spitzen is een van de vQol'ganllers:fazanten ihoren hij fazanten
13
en ldppen, dat iseen ander en veel minder gedierte, zo heet dat in ,de fantasie van Mans Wils: di:z;:z;epie--di:z;:z;epu. Maar Sinnige's oude hoer was hem tooh aI meer dan dertig jaar voor. En na hem ,kwamen Leeuwerke en ZijI en heel scherp Evert van Dijll:. De hele roman van Wytze Keuning Waarheen gij gaat is aan dit onderwerp gewijd. En oOik het bockje van Ger Griever Opgesloten Kracht. Deze begint met het gesprek tussen de vader van de rijke dochter en de vader van de rijke zoon: je reinste handel. Bus bezie,t het geval vande vrolijke 'kant; hij maakt er een levendig hlijspel van. En - gezellige uitzondering in de meestaI zo stemmige Groninger Ietteren - bij Marema is 't nog vroIijker, daar is 't een operette ,geworden; ze 'z,eg,gen van ja en ze menen van nee, en aI zingende komt de 'z:aak gesdhikt 1norde. Natuurlijlk komen de za-ken in de roman en op het loneel ,allemaaI in orde, zij het met wa't 'kunst en vIiegwerk: de koppige boer gaat net op tijd dood, of er gebeurteen wonder en 'hij wordt nog net op tijd ibekeerd. In 't verhaal van de Golden Kette r,aakt de vader met paard en sjees dronken in het d,iep. De wereId staat nie,t stil. Dron'ken boeren zijn er nu niet zoveeI meer als toen en ,de sjeesstaat in het Openluchtmuseum.Maar koppige vaders zijn er nog weI. Jant Nienhuis verteIt er van in haar novelle van 't Olweer en Konrebberstee. Dit zijn de namen van twee boerderijen; de boer van 't OIweer is arm en die van ,de 'andere pIaats is heeIrijk. En heel erg driftig ook. De doohter, Alida, ligt in 't ziekenhuis; 'tkan zo afgelopen zijn. Op de tafel staa't een mand met rozen, van Douwe Jansmoa, de arme jongen. Nait kwoad wezen, zegt het meisje. Dut ja niks, ik wor toch nait weer :beder. Maar in al zijn ellende, dit is de boer te veel. Zijn arm schiet uit en de mand suistover 't vloerzeil. Een tierende man wordt buiten gezet, gevoIgd door een schreiende vrouw. Op de deur lmmt een kaartje: Geen hezoek. Lang blijft dat hangen. OnderwijI gebeurt Ihet, dat Douwe met de zichtmachine op het land van de rijke boer komt om te werken. De boer s,tapt, om te tonen dat hij 't beter kan dan Douwe, z,elf op de machine.
14
't Loopt mis. Hij ,krijlgt een onge'luk zo ernstig, dat hij aIleen noll' maar door de uiterste zorg van Douwe het leven houdt. Maar ook dit helpt noll' niet en noll' lang niet. Dolder vertelt hem, dat hij zijn leven te danken heeft aan die jonge kerei. De hoerantwool'dt: Douwe? Lag dei zulf moar ien 'thoesholtl Nee, aan Douwe denkt hij niet, dat is een vreemde. Maar hij denkt wei aan zijn dochter, die daar ginds ligt.. .... door zijn
schuld. En pas, als er eindelijk weer eigenhandig bericht komt van de arme zieke, dan "gebeurt er iets vreemds", dan vl'aagt de hoer: Woar is Douwe? Loat hom hier komen. En :liO is de oude gesohiedenis hier nieuw verteld; men kan het lezen in de verhalenbundel Elf, uitgegeven door de Arbeiderspers in 1943. Knap verteld, met treffende ,karaktertekening. Een oud vertelseI. geworden tot een modern verhaaI. dat aile jonge minnende harten ontroert.
** * Bij Mevl'ouw OOInS loopt ihel: andel'S af. Haar roman is ovel'igens fantastisch ,genoeg, maar zij blijft toch in het einde diohter bijde waal'heid, dat is bij de ervaring van elke dag. De jonge boer weet, dat hij zonder geld de plaats niet houden kan; hij ·offel't zijn liefde en hij ,geeft zich over. Aan Tietje, die niet mooi, die niet opgewekt en niet ontwikkeld is. Het moet. Zo is het immers iIi de wereld en de rijtke meisjes weten het zeIf ,ooik best. Zo aIs er een was op 't Hoogezand, die ten minste een snedig antwoord gaf: wie binnen Ielk wie binnen stoens en wie binnen moar dolO, moar ..... . wie hebben de centeno En dan, in veeI gevaUen is het toch 'Ook noll' lang niet aIleen om het geld. Het komt bij onze bes,te schrijvers heel g()ed uit, dat het is om de stand. Oat is weer een Iheel onderwerp 'apart:
de boerentrots. Die ,komt het ,best tot zijn reoht, Waar mens en koren rijpen, bij Jant Nienhuis, waar de oude Mevrouw aan het woord is. De
15
voorname Groninger boeren vormen een stand op zich zelf. waar geen andere mee gelijk komt. Dit is 66k hetbeginsel van de oude boer in de tweede roman van Wytze KeuniIlJg: op .de hoerderij kan geen meid, kan aileen een hoerin regeren. Het ged~ag van de vader heeft bij ZijI zoweI aIs bij Van Dijk dezelfde ondergl1Ond. Ook in ander verband is de hoerentrots .het onderwerp van onze schrijvel's. Kwast drijft er goedmoedig de spot mee: 'n snieder zaI een diaken worden en boven in de kel'k zitten: %0 wat mos naif maggen. Die 't meeste hetalen moet, die moet het ook te zeggen .heb.ben. De hoer is de haas van 't land en Ihij wil de baas hlijven, 66k over de dominee, de andere· macht in het dorp. Heel watstukken lopen dan ooL: over Boer en dominee. De BIecourt Iaat het een van de Damster hoeren al .heel duidelijk zeggen: het binnen joen Imechten, moar wie binnen heur knechten naif. De Graaff heeft er een toneels,tuk vangemaakt en 't gaat -er hard tegen hard, wie 't winnen zaI. de hoer of de preekheer. Nu,dit .gaat 'zo ver aIs 't voeten heeft. Maar wat de rijke en trotse boer gehaat gemaa·kt heeft bij het volk en wat telkens weer onze schrijvers naar ·de pen deed grijpen, da,t is de
behandeling van dienstboden en arbeiders. Dit Iheeft gedurende de tweede heHt der 1ge eeuw zoveel kwaad bIoed gezet, dat de ,gevoIgen ook nu nog niet vel'dwenen zijn. Het was oolk meer dan erg. Men moet maar weer in De Golden Kette Iezen. Mevrouw Boumangebruikt geen grote woorden; zij vertelt aileen maar wat't ol minsk al beleefd haar. En dan de geschiedenis van Pail Doddel, boerenknecht hie Del/siel, vande ,hand van L. Doornbos. Dat iis een humoristisohe schrijver en 't -is goede Groninger humor ook. Maar het afscheid van Pail Doddel uit het ()uderlijke huis is, voor wie zich de toestand indenlkt, nog met geen dl'oge ogente lezen. Keuning Iaat ons zien, hoe er geIeefd werd met de arme Friese arbeiders; de 'grimmige toon is waarlijk geen wonder. Daar is ,in Ihet veIihaal een brave Christelijke boer, maar zijn
16
stem klin~t nietdoor. VOOl de meesten was het Ohrishmdom aIleen maar voor •s Zondags. En ...... bij de meeI'derheid van de Christelijke iboeren was 't niet beter dan bij de anderen; men kan het lezen hij De Graaf. die zelf GereformeeI'd is. In het toneelstuk van A. Doornhosoh vindt men de vergelijking van de al\beider met de Ihond en daarkrijgt de hond het beste deeI. Het publiek hoort het aan en zegt:zo is het. Of nu: zo was het. want er 'zijn nieuwe krachten opgekomen in de maatschappij. Maar het i'8 een veI'bmetde worsteling geweest. Wat het meest verbittering wekte. dat was de behandeling van de oude. afgewerkte arbeider. die wegge-stuutd weI'd met niets na een leven van hard werk. T eIkens weer komtdit onderwellp bij onze schrij'Vers ten tonele. Ten tonele. in letterlijke zin. Bij niemand komt du beter uit dan bij Rietema.
Ofloond. is de titel van zijn drama. De schrijveris een ~unstenaar. d,ie zulk 'een versdlI'ikkelijk afsohei,d van weI'k en leven uitbeeldt zonder cen hatelijk wool\d. Maar het leeft. al wat er aan is. Hij doet als Mevrouw Bouman: hij tekent alleen maar: Hij fotografeert de haI'de boer en de moegemoeWe man. om een wooI'd van GUido GezeIIe te gebruiken. die nu geen verdienste meer heeft en geen leven meer. Die zich in eens oud gevoelt. Hoe schrijnend komt dat uit ibij Mevrouw de Haas-Okken. de zachte domineesVIOUW. die zulk een vonni-s. zulk een ondank. die zo zware onchTistelij
Was net
of kneien
hom cleurknikten.
Scherper nog is B. H. de Graaff: Hai het ook nog 'n gullen op toavel legcl. Maar ,dat was danook voor eenoude vrouw. die een steek met de opvorkersvork in de horst ,kreeg. Zoo n gift van cen gulden is erger dan Ihet ,gewone ,afscheid: je ,hebt altijd je loon Ilehad. Nog -scherper is KeunIng: Alles nemen ze. ons liggoam en ons leven en ons kiender. Alles! Even 'scherp is Broekema. Maar deze socialistische schrijver tekent meteen de maatschappelijke gevolgen uit van zulk een afdanking. waardoor de ijverige en bouwe werkman overgeleveI'd wonIt all:n een armenzorg. die een versobrikking was.
17
De boer jaagt de afgewel'kte anbeider weg: de dominee s,taat er bij. maar ,aan de vel'keerde :kant. T e laatziet de oude man in. dat ihij in zijn .Jeven 66k aan de verkeerdekant gestaan heeft. Zijn oude Vl'OUW zegt het: Sooialisten waren we niet. maar de boer en de ,dominee zorgen weI. dat wij het worden. Een zo'n .. dramatische schets" deed net zoveel als twee of meer van ,de beste rooie sprekers. Men zag het voor zijn ogen en menkende de eHende door en door. Maar oak anderen getuigden. Vos is zekel' .geen socialist: in de tijd.die hij beschrijft. waren er nog geen socialisten. Nu zijn er heel veel ten plattelande: deze boeren hebhen er weI hun uiterste best voor ged'aan. Het is een eer voor de Groninger schrijvers. dat ze de gevoelens van he,t vol,k vertolkt hebhen tegen de iboeren in. Hoe nodig du was. blijkt misschien het aIle'rel'gste bij Wytze Keuning. Daar is ook een dominee en deze staat welaan de goeie kant. Maar wat helpt het? Drie hoeren en een smid zijn stokdoof voor zijn vermanend woord. De boer. die zijn oude al'beider kwijt wiI. zegt zelf. dat hij Christelij,k is: hij heeft altijd het loon uilbetaald en Ale, de arheider. mocht bovendien nog elke avond praan meenemen naar huis. Hijkan 't ook niet helpen, dat zo'n ouwe man maar door blijft leven. Hiermee hoodt alles op. Zoveel hardheid wordt niet goedgemaakt. op geen enkele wijze. Ook niet door de zorg. die elke boer ,heeftdat zijn plaats .blijM in zijngeslacht. Dit is een ander onderwerp. waaraan onze 8chrijvers bun aandacht wijden.
de gehechtheid aan de grand. Hoofdman in ,dezen is Spitzen. die er een heel toneelstuk op gebouwd heeft en die er ook in 'zijnander werk gedurig op terugkomt. OO'k bij Polman komt het zoduidelij,k uit: de hoerderij moet hlijven ,in ,het geslacht: men heeft er zo hard en zo ingespannen voor gewerkt. Zo bij Sien Jensema: er gaat niets in de wereld boven zulk een bezit. En alweer hetzelfde hij ZijI. bij Brouwer. bij Keuning in de roman Waarheen gij gaat. bij Mevrouw Ooms, bij Jan Boer. de dichter. bij Mevrouw Hamstra en hij Van Dijk: ieder
18
weer op zijn eigen wijze, maar altijd weer hetzeIfde: de boerderij is de heerlijkheid en het leven zelf. Ook al is dat leven vaal< nog zo stoer geweest. Zo bij Rietema in zijn Fleddermoezen. maandblad Groningen 1948. bIz. 151. het gesprek tussen tw~e zusters. Aantje is weduwe ,geworden: 't is maar een armzalige boerderij, maar ze kan er niet hlijven. Aantje: Daartig jhar Iaank hem~en Geert en ,il!: mit ons haaident dO'an wat wie .konnen. en nou. op mien oIle dag ... Gittje: Nou kens nog n nuver levent ·kriegen ... Aantje: Zeit weI geliek hemmen. moar 't is stoer waark veur mie. dat hegripst toch weI? En dan vervo}.gt de sahrijver met fijn gevoel: Moar nee. dat begreep Gittje nait: heur hade levent haar ze dainstboar west. en zodounde haar ze der gain ibegrip van wat 't zeggen woI. om ofstand te doun van n ploats, doar ales ienstopt was, wat n mensk mitkregen haaraan levensmoud en levenskracnt. Mevrouw Jant Nienhuis beurt Ihet onderwerp op hoger plan. De Groninger boer iheeft 'grootse taak te vervuIIen: de stand van de grote Groninger boer is enig in Nederland e~ misschien in ,heel de wereld. Als de zonen advO'kaat of leraar worden, dan worden ze minder: de boer ishet hoogste, wat er bestaat. Zo redeneert de oude Mevrouw: ·de bQerengeslac'hten moeten zorgen, dat
een
19
Lachende Aarde. en terecht. want ihet Groninger bouwland is een heerlijk land. als de zon schijnt op ,hetgolvende ,koren. Maar het is ook een duur en een ihaNl land. Er zijn nietaltijd toegevende vadef's. odk al omdat menige vader maar al te, zeker weet. dat de zoOn .het niet boIwerken kan. als er geen nieuw gdd inkomt. Meni'ge zoon is daar ook volkomen van overtuigd en de boerendodhters denken er veelal zeIf ook niet andel's ·over. Ook ,bij Eelssema de harde strijdtussen de jonge Iiefde en de oTJde eigenerfde grond. De liefde verl.iest. de ,grand wint. Goud voader! zegt de zoon; het is de nood.
... ** AI deze vraagstukken en nog veel meerkomen aan de oNle bij de sohrijvers van de laatste tijd. die ons
het gehele. volle boerenleven voor 'ogen stellen. AI ,het voorafgaande is goed werk en vaak ook ,heel ,goed geschreven. Maar nu komt pas de boerenroman op: de boer in zijn werk. in 'zijn gezin. in zijn dorp. in de maatsChappij . .oat is nu eens de boer in een eenvoudige 'streek als Westerwolde. dan de hereboer van de klei. Het is de boer in zorg en in 'flood of de boer. die met zijn beide benen vast staat op zijn eigen grond. Het Is de boer. die vooruit wil in de wereld of de boer. die blijven wi! wie hij was en is. Het is de boer met menselijke gevoelens: de karaikters wol'den ,geschdderd' en de handelingen worden uit die karakters duidelijk, Maar bij al onze schrijvers is de boer de man van betekenis en dat kan bij ons ook niet anders zijn. En nu zullen wij onze schrijvers zelf aan het woord laten. zo als zij allen wat tot ons te zeggenhebben . .ooch vooraf eeo boerenstukje uit de oude doos.
20
7'eerlaidje. Mien dochter. wiltoe traauwen? Joa. Voader. joa. Wiltoe din n ·snieder hehben? Nee. Voader. nee; n Snieder nebhen wil ik nait. Lappen stelen kin ik ·nait. Nee. Voader. neeT Mien doohter. wiltoe traauwen? Joa. Voader. joa. WiItoe din n schoumoaker ,hebben? Nee. Voader. nee: n Schoumoa:ker Ihebben wi! ik nait. Pikdroad draaien kin it: nait. Nee. Voader. neeT Mien doohter. wiltoe traauwen? Joa. Voader. joa. Wi!toe din nkoster hehhen? Nee. Voader. nee: n Koster hebben wi! ik nait. Kinder ploagen I<:in ik nait. Nee. Voader. neeI Mien doohter. wiltoe tmauwen? Joa. Voader. joa. W.iltoe din n stelmoaker ihebben? Nee. Voader. nee: Stelmoaker hebben wi! ik nait. Popkes moab kin ik nait. Nee. Voader. neeT 21
Mien doehter. wiltoe traauwen? Joa. Voader. joa. Wiltoe din n boer hehhen? Joa. Voader. joa. n Boer hehhen wil ik weI. Zoepenhrij dat Ius 'ik weI. Joa. Voader. joaI
**' * De teerlaidjes werdengezongen tbij de kluchtverteringen en potverteringen en natuurlijk oak weI bij andere feesteIijke gelegenheden. Maar vooraI. aIs de klucht hijeenkwam. eenmaaI in het jaar. om een nieuwe olderman te kiezen. Men zong dan hijdekoffie eerst psa:lmen en andere stidhtelijke liederen. Later. als de borrel op tafel kwam. stelde men welgauw zulk een vrolijk teerlaidje in. (Zie Gron. Overleveringen. lIe deel).
22
(De hoofdige Boer. Sprkw. Wat ik wil, dat wik, Zee de boer, en
hai broadde botter op taang. 't Begint niet hij vandaag of gister. Er is een overlevering bewaard van 't ontstaan van de Dollard. En wat niet vaak met volksverhalen gebeurt, deze overlevering is amhtelijk bevestigd. Dit geschiedde voor 't hoogste Gron. gerecht op 19 April 1565. T oen hielden Stadhouder en Hoofdmannen van Stad en Ommelanden zitting in naam 'Van ,de Koning van Spanje, ,de welbeminde Philips II. Zij lieten heer Theodorus Nicolai a Gouda, kellner van Grysemoncken (onder Termunten), oud 48 jaren, en 'zeven andere mannen voor zioh verschijnen, van wie de oudste 99 jaar was. En zij ~bezwoeren onder ede de overIevering van TIDDE WINNENGHA. .. Seggen voerts de voornaemde deposanten (getuigen), dat, soo lange hoergedencken can, aItoes bij hoer olderen end voerO'lderen een gemeen naem end faam is gewest,dat, ten tyde van 't inbreken der Dollart,eener genoempt Tidde Winncngha up Reyderlandt gewoent heft, seer ryck van goeden,endoeckeen regent ofte mederegent van Reyderlandt. end namaeIs ·door groete ·armoet een provener (bedeelde) in Palmaer (het klooster :1 uur ten Z.O. van Termunten) geworden; dewelcke, angesproken by de huyslueden (door de hoeren) en gemeente aldaer, om de dycken toe maeken, ter antwordt gegeven Iheeft, dat he niet wolde dycken,eer end voer de vloet een speetse hoghe (ter hoogte van een spies of speer) over syn landt solde loepen; door wiens negligentie (nalatigihetd) endgroete schult d.e dyck Jansem quaelicken h~waert is geweeSlt, end vermidts dien ingehroken een groete water (d.e Dollart genoempt) gemaeckt heft; in welcke Dollart vier en ,dartich grote schoene dorpen endtwe kloesters,
23
als Menterwolde end Palmaer, vergaen end doer t water verdrone1:en syn, gelijc1: nooh huydendages toe seen end toe vernemen i's;onder weI eke vergangendorpen een, ReyderwoIde genoempt, soe groet en ryek is geweest, dat ter negen 'styghe vrouwen waren, die elek een golden span voer Ihaer borst hadden, daer een Groninger kroes natsin moehte gaen, end een, Middewolde genoempt, daer negen styghe steenhuesen waeren; van weIe1:e dorpen end kloesters de dorpen Swaegh, T ysweer met PaImaer voer een deeI noah eorts in esse (in orde} end in neur syn geweest, end nu ,geheeI 'Vergaen."
Dit is 't oude veIlhaal. J. A. Buurma ,heeft er een nieuwe baIlade opgemaa'kt; de overIevering Ieeft nog aItijd voort. Het oude geJSchrift berust op het ar~hief in Stad; /het is vemneId in het Register van Mr. H. O. Feith, II, no. 89. Driessen heeft het afgedru1:t in zijn Monumenta Groningana, III, 443. De ballade, opgenomen in 't MaandbIad Groningen, 1947, bIz. 97, en daama in Stad en Lande 1948, bIz. 26, vinde ook hier een pIaats. TIDDE WINNENGHA. In wiede zwaarte boog s-!ait de naeht over 't RaiderIaand, mit vair en dam,g dorpen en twei rie'ke .kIoosters, moar groter is de macht van de grote heuv'ling Tidde W~nnenghoa. Moar gunder grauwt en ·grommeIt Dollerd en storm jagt wild ,het grauwe woater tot schoem teegn de voesten van de dief<. - Winnenghoa, waoht joe veur 10aterI Het V'oIk vra·gt baange veur die dieken om geld en waark en kIaai en zaand. en Tidde: veur weI zoI if< goan dieken? weI duurt tegen mie en 't rieke RaiderIaand?
24
Moar wilder hoeIt engiertde wind en reegn slagt de ,kIaai tot modder 'en tot woater; n vrauw valt stil de handen van heur kind. - Winnenghoa, wacht joe veur 10aterI En Tidde: gain schop grond goa ik hesteden, aleer de vlO'Ud 'n spitlhoog over 't laand hinstait; loat de griezen en de vrauwlu beden, moar rk .wiek veur nog gain duvel nait I Moar doar boeten schoelt het volk tesoam, want tot boven aan de diek stait 't woater. Het volk vlokt noe zien haarde noam. - Winnenghoa, wacht joe veur 10aterT En Tidde: m hail Holland en het maohtige Fraislaand droagen ,de vrauwen nait zokse ,grote goMen spangen en stoan naoit zoveul stainen hoezen als in 't rieke Raiderlaand I en veur dei Dollart zol ik mien kop noe loaten hangen? Moar zwaarter kropt het duuster, aal leeger over 't laand en teegn diek, het luden van de toren klinkt as IgefIuuster. - Tidde, is dit 'het cnde van dien riek? God, doar brengt de storm de doodsroup van Ihail 'n volk, dat weerloos stait veur"dit ,geweld van kolkend woater, dat moordend over Iaand en dorpen gait. En Tidde bogt zien haarde, stoere kop over de gevollen handen ihin en heurt hou dood en Dollerd soamen zingen. - Tidde, mN: dien riek is 't Doe ,gebeurdT Het ,klooster Palmar nam 'noavend in koIIe dook en wimer 'nzwaarver op in zien genoa; het was I'lingroote, kromme kereI; zien noam was Tidde Winn~lJhoa ...
25
cen nieuw Klaaglied. gemaakt door een huisman. Na Rennenberg's Verraad in 1580 was de Stad in Spaanse handen. De Geusgezinden in de Ommelanden waren ·gevIucht; de boer hIeef op zijn grond en werd het kind van de rekening. Moesten de Ommelanders anders f 11000 per jaar opbrengen, nu eiste de Spanjaard in de stad zeven 'Van die jaartaxen in de tijd van vier dagen te leveren. Daarbij kwam de overlast van de soldaten, die in de dorpen ingekwartierd werden. Zo is het , boerenkIaaglied begrijpelijk Jat dn Ihet Geu(ZenlieJboeJk bewaard hleef. Hier volgen eIlikele ,koepletten, in nieuw Nederlands overgebracht: Ik zal u doen verstaan Hoe de wereld is geIegen, Oat ziet men nu dagelijks plegen, Van haat en nijd, Van oorlog en strijd, Van sohatten en scheren Tot de boer het zijne iskwijt. Als de boer dan kIaagt, dan luidt het antwoord: Wi! je geen geld opbringen, Wij weten je te dwingen; Wij hebben vroed SoIdaten goed, Die kunnen wij je oplegg'en, Die verteren aI je goed.
'.
**
Dan komen de soldaten stout, Zeer dik en menigvoud, am grote stukken te behhen,
26
Daamaar staan harde nebben. Geeft men ze niet, Zo nemen ze 't, Somma, de boer moet 'het missen, AI is 'f hem nog zo Ieed.
Is dat niet een grate spijt, Dat de boer dus slijt zijn tijd, AI zijn winnen en ,sparen Ziet men een 'ander vergaren; Er is geen stad en geen legaat, Of 't milet aI van de Boer leven, En nog wordt d'edele boer gehaat. De boer wordt vergeleken bij een ropgans: 'f is weleen echte Grunneger 'geweest, d:eze dichterl De een wi! het vel, de ander de veren en 't vlees willen ze aIIemaaIl 't SpuI 2:aI niet eerder uit zijn, eer de boer aI zijngoed heeft verloren: De boer, de boer, de edele boer, Dit spuI vaIt hem aI te zoer; Och, kreeg hij wat verlichten, Dat 2:0U 2:ijn hart zo stichten. Het ware goed Voor 'tedele bloed: Hij is toch onze vader, Waar het ,toch al van Ieven moet. Een mooi gedicht is 't niet, maar weI een heel echt boerenlied uit de ,bange tijd, toon de Ommelanden behoorden tot de "Bedorven Provincien" (1S8o--.-'94).
27
(])s. ~. ]. {9001. 1802-1866.
ZUNEGE PAlTER. In 1822gaf Ds. M. T. Laurman bi} Van Boekeren in Stad zijn Proeve van kleine taalkundige Bijdragen uit. Heel merkwaardig die woordenlijst van de dominee uit Westerbroek En nog merkwaardiger. dathij achter in zijn boekje een plaats inruimde aan een van de pennevruchten van zijn Damster ambtgenoot Cool: Zaamenspraak tussdhen Pijter en Jaap. dij malkaar op de weg ontmuiten boeten Stijntilpoorte. Men schreef ,toen het Grunnegers nog. z6 dat men toch vooral niet al te ver afweek van 't Hollands. Jaap is een hoer. die te veel in de herberg zit. in ,koren speculeed en niet op zijn bedrijf past. Paiter is een oppassende boer. die geen geld onnodig uitgeeft: Ihij leeft nog altijd onder ons voort aIs de Zunege Paiter. In deze samenspraak leest hij Jaap de les en Jaap belooft ,beterschap: ,hij ,geert Pait er de band op: hij zal geen agootsie meer maken. d.w.z. nij zal niet meer spekuleren in koren ofkoolzaad. Pijter:
'Ie Wi! dij helpen. as ik kan. Heur dan tou. en laat dij raaden: Kijs de beste van twij kwaaden. Biet de zoere appel deur: Heste 't nou nog in dien Ic:eur. Hoi dij bij dien boerenzaaken; Dan moust gijn agootsie maa'ken: Ploug en zaij. maar koopgijn zaad: Sta vroug op. en arbaid laat. Moust ook nijt zoo los meer leven ..... .
28
Jaap:
Pijter: Jaap:
...... Dan zal mi de DuveI naaIen, As ik ooit weer koren koop Of mi in de drank verloop. Mout ik dan in e stad rais wczen, Krieg 'k doar op n bret te Iezen: Goud Iogies, Jannever, BijrI Dan 'krigt satan gijnkertijr. JaapI onthoI wat .ik dij zeg, Duste 't nijt, bist ijwig weg. Heur PijtI 'k wd der nijt op vluiken, Maar gijn mens zaI mij meer zuiken As in hoes en QP mien land; Daar, 01 jong, door hest mien hand. Oet.
Geert Jans Cool werd: in Appingedam gehoren. Hij was een van de eersten, die in de volkstaal schreef. In 1827 gaf hij de Schuitpraatjes uit naar de mode van de daJg: gesprekken over aI wat toen de gees ten bez-ig hield in goedmoed-ig vrijzinnige stijI. Er kwam in 1836 nog een vervolg op in de Nieuwe Schuitpraatjes. Cool was sedert 1827 predikant te Asten in Brahant. Hij stond te Bierum 1830-'58; verder te Garijp; dan te Niekerk, OIdekerk en Faan; het Iaatst te Gerkesklooster.
29
mr.
Synco 1Reijnders. (1793-1873.)
Op. zijn Zondags. In haarstmoand heh ik lest Mit mien wief noa Stad tou west, En nou wo',k van mien hedrieven Gaauw erais n houkje ·schrieven. 'k _iaar aart vedde vij verkoft, Waait en gaarst in hulten brocht, En nou mos wie ja es :kieken, Hou of 't wei in Stad zol lieken, Want mien wief haar ja in Stad Nooit nog nait heur vouten had. 's Morgens tiedeg oet de veren, Spande ik onze Ihroene meren Veur de nije foajeton; 't Wief der op, en raais begon. Ik mien rok mit glinneknopen, Om ais mit deur Stad te lopen; 't Wief heur tierentaainen schoet En heur haais mit hlaauwe roet. lk mien ronde houd,zo'k mainen, Wiede boksem omme ,hainen; 't Wief iheur kanten muts op kop, En heur ,houd mit plumen op. Zo hegint n Roare de uitgave van 1941 Raais is voorgevaIIen lezen is in 'het hoekje,
30
Raais van 'f Hogelaand noa Stad, naar hij Van Gorcum in Assen. Die Roare in de Herfsllkermis 'Van 1828, gelijk te dat er van verscheen hij C. L. Meijer in
de Gelkingestraat. Aan dat volhboekjegaat een tweegesprel vooraf over de vraag, wie de dichter was. B.zegt, dat er honderd en een afschriften van in omloop zijn en dat het daarom beter is, dat het stuk in ,drul verschijnt. Maar de schrijver wil heel stelhg niet, dat zijn naam genoemd wOl'dt. Dat dankt je de koekoek. zegt A,die zeker van Oost wist. Want 't loopt niet al te best af met de boer. Die koml. in t Lemuuntje terecht. hie de wichter, en daar raakt hij zijn beurs kwijt ...... Nu, een notaris moet niets van een boer verteIIen, en de schrijver was de Damster notaris Mr. Synco Reynders. 't Verhaal was te mooi, om 't voor zich te houden; dan maargeen naam er op. Reynders was geboren in de Stad. In 1832 werd hij notaris te Appingedam; van 1833-'43 was hij er hovendien hurgemeester. Hij beoefende de dichtkunst en hij was mee van de eersten, die zich aan het dialekt wijdde. Zijn eersteling, de Roare Raaize, is tot op vandaa,g bekend en geIiefd gebleven en wordt nag steeds met genoegen voorgedragen en aangehoord. 't Heet, ,dat d·e boer en zijn vrouw naar de herfstkermis van 1828 geweest zijn, maar die tilel is een dekmantel; het verhaaI is uit de Damster tijd van de dichter. Nog veeI meer vieI en valt in de smaak de geschiedenis Hou dat Jan aan zien Soar homen is, de idyIIe op het ijs. De schrijver was uit de Stad en woonde in Appingedam; het is aan hetdiaIekt duidelij!k te merken. In 1941 zijn heIde Berijmde Vel'tellingen opnieuw uitgegeven hij Van Gorcum in Assen, als een IlUIde aan de eerste Groninger diaIekt-dichter, die deze naam verdiende. Het was meteeneen poging, om het verhaaI weer te geven in de Damster tongvaI. 't laatste werk van Prof. A. S. de BIecourt. Jan en Soar deden hun intree in de Groninger VoIksalmanak van 1837, de eerste jaargang. Nu stond de naam van de diohter er bij. Er was nu geen reden, ihem te verzwijgen. De eerste Groninger g'edichtjes verschenen aIle naamloos, doch met de verschijning van de Almanak was een nieuw tijdperk aangebroken. Het was niet bekend, ,dat ReijnJers ook nog een vervoIg gedicht heeft:
31
Houw 'f mit Jan en Soar gaan is.
't Is er mee gegaan als met meer boeren: al te weelderig door rijkdom. 't Was eerst heel eenvoudig begonnen. Wiekochten Veur wat wie tezoamen brochten Hail goudkoop en oet de haand n KIaain pIoatske op 't Lege Laand. Met hard weI1ken en zuinig Ieven in de ,goede tijd komt de vooruitgang, Oat dou onze Pait tien joar was, 'k Mit mien zoaken zo ver t:loar was, Dat ik, veur wat 'k overwon, Groter ploatse kopenkon. Maar nu komt oO'k de weelde; er moet een sjees zjjn en een faeton, alles voor de ,glorie en voor 't fatsoen: 'k Nam twij mooie kammenetten, 'k Luit 'n roemer schure zetten, En ODS nije binnenhoes Was oO'k lang nait venr de poes. Maar de tijden worden minder; de sIechte jaren kwamen met de Iage prijzen. De inkeer komt: 't Is zo, denr de sIechte tieden. Moar ons veuls te .groot hestoan, JanY het nog het mainste doan ..... . OohY moar 't is nog nait te loat, Ons te redden oet het ,kwoad. Nait meer swieren, beter waarken; Nait noa bonldag, nait noa maarken, Weg mit hovaaJ1dij en pronk. Minder oet en meer hie thonk.
32
Zo zegt Soar en ,zo doet Jan: En noukin 'k joe zeggen, minsken, Wie verkregen onze wins:L:en; Op de vliet kwam weergeluk En wie bin weer Iu in 't stuk. Het gedicht werd ,gevonden in de nagelaten papieren en ,het werd afgedrukt in ,bet maandblad Groningen VIII, 154, van 't jaar 19l5.
33
mr.
7'. 10. Tresling. (1809- 1 844.)
Slechte Tieden. Derk Bos, Kloas van Broggen en Haarm Mulder zitten op n Sunderkloas-oavend op 't Hooghoes in Slochter. Kloas. Aaltied pokkeln, swaiten, droaven, Krek zo haard as men moar kin: Plougen, aaiden, zichten, ,groaven, En men komt nait wieder hin Mit zien muite, mit zien lopen, As veur kinder en veur 't wief Doogs zien stokje brood te kopen En wat om en ean het lief. 'k Mout nog drij joar huur betoalen, En al stoa ik op mien ,kop, 'k Wait nait, woar ',k 't vandoan zel hoalen, Want mien geld is aaltied op. Derk.
'I< Leuf weI. doe hest stoere doagen, Moar is dat dien schuld ook woar? Kielc, wie zitten nou te proaten, Ik zeg aaltied, woar 't op staait ..... . Want mit olle kammeroaten Zai 'kgroag, dat 't veurdaileg gaaft. Doarom wil ik die 't ook zeggen: Doe hist veuI te veul Lie 't pad; Aanders mouste 't overleggen~ Meer hie honk en min noa stad.
34
Aaltied bie de weg ,te rieden, Dat verdut n hail hult geld, En in zokke slappe tieden Gaait het op as mit geweld. Dien geraais mout die weI schoaden; '1 Wief ,holt ook te veul van pronk; Doarom Ioat die van mie roaden, HoI die laiver wat bie honk.
As n boer moor op wil pazen, Och, din is 't zo slecht nog nait; Moar der nait te veui deurjazzen, Want din krigt e 't gaauw nait braid. Vout bie stok en zuneg Ieven, Waaineg oet en veul op 't laand, Aan gain draank zok overgeven, Zo blift best n boer in staand. De Idacht is oud en de raad is ond ...... en vandaag de dag no,g even nieuw. 't Stuk. overgebracht in de nieuwe spelling, is te vinden in de Groninger VoIksaImanak van 1839. De dichter is Mr. T. P. Tresling, redakteur van die almanak. een zeer bijzondere man in de geschiedenis der Groninger Ietteren. Hij was gehoren in de Stad, 1809. In 1830 behoorde hij bij de studenten, ,die uittro,ktken tegen de Belgen; als Groninger fIankeur nam hij deel aan de Tiendaagse VeIdtocht. Na zijn terugkomst behaalde hij de meesterstiteI. Weldra nam hij deel aan allerlei werk op het gebied van armenzorgen ·andere sociale zaken; hij was advokaat, maar ook gesohiedImndige en Ietterkundige; hij schreef historische opstellen en maakte Groninger versjes. Hij was de zieI van de Groninger VoIksalmanak. die in 1837 voor 't eerst verscheen. In 1843 werd ,hij ,gekozen als lid van de Tweede Kamer, maar reeds in ,het volgende jaar sneed de Dood dit veelbelovend Ieven af.
35
7hineus, 1817-'57.
Ons Dorp, "Schetsen en teekeningen", 1846, :1e dr. 1848, 3e dr. 1861. De dominee zit voor het raam en tekent portretten van ieder, die voonhijgaat. Nu is Jannes Fok aan de beurt. "de rijke boer en de type van aIle boeren op Ons Dorp": Wie hem ziet, gelijk hij daar henengaat, moet weI aanstonds aan een vaste rots of stevigen eik heginnen te denken ..... . De grondtrek van Jannes Fok is noch gierigheid, noch zucht om te verkwisten. GevoeI van onafhankeIijkheid, missohien weI wat overdreven, heeft den man gevormd. Neem dit uit hem weg, en Jannes Fok is geen Jannes Fok meer. Op dezen grondslag herust gebeel zijn karal
uw oog de.elIendigstegierigaard wordt. Maar kom daarentegen hij den man aan huis, en hij zaI u onthalen en tracteren, dlit gij nog den voIgenden dag naar uwe maag tast.
36
Ik geIoof niet. dat Jannes Fok ooit een cent aan de armen gegeven heeft. behalve die. welke hij regelmatig iederen Zondag in het armenzakje glijden laat; maar nooit vmagt eenarme tevergeefs aan zijnedeur om een zoodje aardappeIs of knoll en. dat het tienduhbeIe der genoemde waarde bezit ..... . Het gevoeI van onafhankelijkheid. dat in hem woont. heeft zijn zieI even dik en gehard gemaakt.aIs zijn stevig ligchaam is ..... . De godsdienst besC'houwt hij aIs een ze,kere geestelijh beIasting. die op de zieI is ,gelegd. en die hij. door iederen Zondag te kerk te gaan. even geregeId hetaaIt aIs zijne dorpsbeIasting; waarvan hij dan nu ook hoopt en verwacht; eenmaal als een burger des Hemels te zullen worden aangemerl
* ** Thineus was een schuilnaam. die reeds geprijkt had onder verschilIende gezellige stukjes in de Groninger Volksalmanak. 'f,hineus klinkt wat mooier dan Teunis. zoals de schrijver gedoopt was. Het was namelijI< Teunis van Duinen. ge'boren en getogen in de Stad in 1817. In 1842 werd hij dominee te Surhuisterveen op onze grens; daama stond hij op verschillende andere plaatsen. Reeds in 1857 overleed hij te Mantgum.
37
(])s. [3. Bakker. 1789-1871. Os. Bal,'ker was predi'kant bij de Doopsgezinden te Noordhorl! van 1818-'71. Uit zijn nagelaten papieren gaf A. A. Ganderheyden Writserooms Gasterij uit in de Xde Jaargang van de Driemaandelijksche Bladen. Het is een 'knap stu'k in dichtmaat. darl: een nauwkeurig versIag geeft van een boererrbezoe'kdag uit de eerste helft der tge eeuw in het Wester'kwartier. Oo'k de taal ,is heel zuiver. De spelling is nog onder invloed van de HoIIandse schrijftaaI.zoaIs dat met de eerste schrijvers in diaIekt aIgemeen he't gevaI was. Zo schrijft Os. Bakker Writser, uitgesproken Fritser; nijt voor nait; hijl voor hail, miss elk voor mizzelk; 'k har voor 'k haar, enz. Eo'kele regeIs mogen voIgen. dieeen denkbeeId geven van wat er aIzo op zuIk eeo gasteJij in Ietterlij,ke zin ter tafeI gebracht werd: De meeIklont was al gau verdijId ien onze moagen; Wie zollen nou op vlah en schdnk n storm woagen; EerappeIs. ,dikke ries. met soI~ker en kenijI En botter tougemoakt. en proemen goar en hij!. len stroopnat goargekookten 't nat weer oppe proemen. En onder al deihouI wat bak'ken iene koemen: Oat alles ston pIanteit op toaveI hie mekoar; 't Smoa,kte aliens opperbest.dat toonden w' allegoar. De bakken zijn de twijbakken; planteit = pIantaait, zoaIs nu no~ overal gezegd wordt. dat is: in overvloed. Men Iwn het er behoorlijk op voIhouden. maar zuIk een bezoek duurde van elf uur 's morgens tot de late avond en er werd dan ook nog heel wat meer opgedist: Breng ons den bakken. stoet, de botter en wat keeze; n Stopke heurt er op, nijt volk? zee vrau; dat zee ze En legt de bakkenzoo wat oppe toavel rond;
38
De botter was n stuk van roem ijn Neerlands pond, De stoeten groot en mooi en vol van Torksche ,hinten, WeI lekker, moar te vol van groote enklaine vlinten. D' oil' boer snee d' ijne korst en dijlt ,de plakken om, En Geeske hrocht nog wat streusokker ien n kom. Da's heerlel< kIain:brood, ,ze de vrau van ne~boer, en dei bakken, Dei binnen groot en bros, doar mou'k ais ijn van pakkcn! Na deze overvloedige maaltiJd moeten de deelnemers nodig eens opstaan. De mannen gaan naar de achterdeel en bekijkcn de ossen. Ze mozzen overend, el,k heeg n schop ien 't gat Of peuter mitte vork; doar ston wie n stark of wat Op 't kantje van e group; de neiboer gong aan 't voamclI En wol op zien menijr 't gewigt van d'ossen roamen: Men ,trok ze an de staart as trok men an n scheI. D' ijn vuilde ze ien e nek, n ander trok an 't vel. Van de ossen gaat men naar de hollandse koien, de koeien voor de Leidse mal1kt bestemd: "Dei's dreiuurd, moar hij geft hie 't moal n emmer vol; Dei is van n hloarde kou en van onz' hIesde hoI". Zoo wazzen w' an de gang om Writsers vij te schouen, Dou nog de lestestal bezet wuir deur de vrauen: Ze harren 't duurfkers droken elk heeg doar heur beurt: Doar wuir verproat dat nooit noll' ijnig man het heurd. Zo is men eoht midden in het boerenleven. n Dri;uurde kou heeft maar drie gangbare tepels. maar deze gaf dan ieder maal tooh even goed een emmer vol melk. In 't leste staalje is boeren'humor voor ,de zel<eregelegenheid, heel achter in de achterdeel, 'in die tijd noll' open en bloot, maar daar trok men zich niets van aan. Ieder heeg haar beurt en onderwijl kregen de afwezigen hun heurt; het gezelschap der vrouwen stond er rusUg om heen. Onderwijl gaan de mannen naar de schuur. om op hun ,gemak het koren en de varkens te bekijken:
39
Dou mosten wie noad' schuur, om 't zoad en om de swienen. Doar was der ijn an 't wark, drok aan 't sloekschoven hienen. Sloeksdhoven zijn de hossen van 't Iangste stro, veeIaI hestemd voor 't dak van de schuur; bienen = hinden. En na deomtooht begint het onthaaI opnieuw: Vrau schonk vreli hoasteg ien, 't teedrinken was gou doan; Gees hoaIt de kopkes weg. Nou komt op toaveI stoan De hranwien ien e vies, de ,horrel mit jannever. Wie dronken nereg om. Dan koffie. En tegen 't afscheid weer van nieuws: Gou ston der sokIrer, bak en kees en hotter kIoar, Mit hies en stoet en spe'k en altegoar, Planteit, as ,harren wie de hij:le dag nijt eten En mit n horrel en wat proats de tied versleten.
Hies is noagelholt, gerookt rundvlees. En nu Iwmt dan tegen de avond heIemaal het afscheid; men had genoten van hies en stoet en van de koffie, die er hij hoorde: Het drin,ken was hestuurd, wie wazzen gou ien 't enne. Moar dat ston Writseroom igehijl njjt 'an, hij wenne 't Nou op n anner boug ·enschonk n borrel in Tot ofschaid en op rais en was ons recht noa 't zin. Men dronk n poar moal rond, om Writser te hedanken Veur 't heerliek gastmoal en zien kostelieke dranken.
'*** Gerrit Bakker was te Gronlingen gehoren. In 1811 werd hij prediker bij de Doopsgezinden te OIdehoorn; in 1818 ging hij naar Noordhorn, waar hij verder gedurende zijn gehele leven werkzaam hleef. Hij werd de stichter van de Groninger Doopsgezinde Societeit met het daaraan verhonden weduwenfonds, 18l5. Ook was hij een voorman in het Nut van 't AIgemeen, waarvan bij de zilveren medaiIIe verwierf. (Doopsgezinde Bijdragen, 1872, 1.)
40
'Wicher 1Reinkingh. (t8::u-t905.) 'n Oetmiening ien 'n /aehtwaaicle (t87t}.
Oat was een heel bijzondere hoeldag; er werd geen vee verkoeht, maar een oud moedertje, dat niet meer werken kon, al zei de stumper zelf: ik kin nog weI wat spinnen. 't Ging er om, \Vie haar 't goedkoopst in ,huis en in de kost wou nemen; ze werd bij afslag ver
41
En wat hoast hei je den, of is 't om joen zaike vrauw? Bist nou hailendaI mallil. kereI? Nee, 't is mit ain van mien bien te doun ...... Mien vrauw? de perfester kon der niks aan doun, wat zoI ik den? 't Baist het mie honderd en twintig gulden kost. Nou, ik stoa veur mien bod, drij stuver ien de week, moar ook gain doit meer. En toen deed het vrouwtje de ogen dieht, 't hoofd zakte haar op de borst en - de hoeren behoefden geen duit voor Ihlliar te LetaIen.
* '** OoI< Reinkingh was in de Stad geboren en hij heeft er gewoond tot 1873. Hij was onderwijzer, eehter niet aan een school verbonden; hij gaf privaatlessen. En hij had eengoede naam aIs sehrijver. In 1873 vertrok hij naar Holland; in Amstel1dam is hij overIeden. Nog in Groningen gaf hij een bundeI kinderversjes uil: In !mis en hoi, 1871. Te Amsterdam werd hij in 1875 redaeteur van De Nederlandsche Werkman.
42
Wiepke Heikes 13ouman-&}eertsema. (184~-'87.)
De Golden Kette, n Gronneger dorpsverhoal, door W. van Palmar, 1875. Zo Iuidt de titel van een boekje, dat dadelijk vee,l opgang maakte, zo als het ook verdiende. Maar wie was de schrijver? Geen mens, die het weten mochl. En dus zocht men des te meer. Palmar was een Middeleeuws klooster, midden in 't Oldambt, verdwenen in de .golven, die de Dollard over 't land stuwde. Verdwenen ook wit het geheugen van het volk; zeIfs de naam is er niet meer van -over. 't Moest dus weI een aangenomen titel zijn. Maar wie? Er was reden, om 't geneim te -bewaren. W. van Palmar was ·de vrouw van Herman Bouman, sedert 1845 hoofd der school te Beerta, 18~~-'99. Hij heeft zich buitengewoon verdienstelijk gemaaI
43
Nu 1an men zicb daar kwaad over maken, of men .kan er over redeneren of men 1an er de schouders over ophaIen. Maar 't ·kan ook anders, en zo is 't hier ,gegaan. De vrouw van de meester de longe vrouw van een meester op jaren - heeft het anders en beter gedaan. Zij is gaan zitten en 'zij heeft heel rustig het portret ,gete1end van zo'n Oldamhsterboer, naar het leven. Er is geen schddwoord in, geen hatelijkhekl, geenoverdrijving. De waarheid was weer eens heter dan de roman. Groningerland is heel rij1 aan humor. Deze zoete wraak is er een fijn VOOrbeeld van: meesterske tekent boer Robbers uit: n forse, draige kerel mit donker hoar en oogen, 'n vol rood geziohte en kort schoren board, 'n man nog in de volle kracht van 't leven, even in de vieftig ..... . 't Haar zoo'n heste dag west vandoagl Mit vair span ,haren ze aan 't mennen west, en aaI 't witkoren was mooi en dreuge hie nanderkomen. Dat was hom wat weerd; thai haar zoo'n groot gehroe·k, ''0 duchtige lappe Iaand, en wa,t vol 't koren tou in 't schuddenl En nu begint het venhaaI. Noaher Veldhoes verteIt 'hem, zo bij de neus langs, da! Alhert Korenhof zo welkom is bij Robbers' doohter Trudoa, als Vader niet thuis is: WeI verdraaidl as 't ais woar mls? Dei beroerdekoaIjoager!.. .... Zien, zien doc'hter zok ophollen mit aine oet zoo'n rottel1ge boudel?Moar nee, nee! - 'twazzen Ieugensl VeIdhoes mog geem wat steukeIn. 'tWas ja te gekT Vleden winter, dat wos e weI. haar ze ''0 moal mit bom westop ,sc'heuvels; moarkiek. op soheuvels, dat kin je aal. tied zo net nait hebben. Moar aans - 't leek ja niks 1 'n cent bie heurgulden! Zoo zol ze zo'k nait versmieten 1 En - mog 'ze 't in de hazzens ,knegen, - nooit, ,nooit wil ilk 't I'ieden, en de koaljoager komt mie nait weer over deure of druppeI. Dan was de enige zoon van Jan GoIdIand beter; die had 'n mooie plaats, 'n pak geld der boven, en nog een erftante. Maar Trudoa hadgezegd:
44
,dout moar gain muite, voader; ie maggen proaten wat ie willen, ik neem hom nait. 'k Mag hom nait lieden. Dat was dan zoo Maar nu weet Rohhers ook, waarom: Zoo, is 't den tooh woar? - ontoard schepsell - 0 Heerel wat mout ik van mien kind heIeven 1 - Mie zoo te hedraigen, - zok zoo te versmieten 1 - Nooit,zeg 'k die, nooit wi! ik
45
baarge, en hou daiper of e in 't glas keek. hou rieker en grooter ofe war. Ja, hij was rilk en in ei,gen ogen groot. Maar toch, 't was geen beste; hij hemgeen meeleven of medelijden met het droevig lot van de boerenarbeiders: Ze zoIIen beter oppazen, din haren ze 't ook wat beter. De mains ten binnen laai as vhnten en leven der te braid van, as ze dikke daghmen beuren; ze verdainen geld genog. En trauwt der weI hoast aine, dat nait te mouten is? Ze zoIlen hem kinder moar beteroptrekken, ,dat zoIIen ze. Trodoa zee den weI ais: moar Voader, hewwe doar zulf gain schuld mit uan, as we toustoan, dat ,ze 's nachts net in hoes komenkinnen, wenneer ze willen? 'I< Heh joe al zoo. voak verzocht, om hem der op te winnen, dat ze 's o.avends om tien uur in hoes wezen mouren. Hou ,geern wol 'k, dat wie hem's oavends vuur en kovvie in de keuI{en gavven en hem ais wat geschikte ibouken hezorgden; den zollen ze zoo nait overaal rondswaarven I Mooie dingen, zee Robbers den. As z'ai hie 'n aander dainen, hin ze tou hem joaren en mouten zuls waiten, wat ze doun ...... As ze mien waark moar doun, heb ik doar nait mit neudig T Dit is 't portret. Nu voIgt het roman tisch verhaaI. Op een Novemberdag ,gaat Robbers met de sjees uit; hij belandt in de herherg en van de herherg in de sloot, waar hij bovell!dien nog een trap I{reeg van zijn paard. Albert haalt hem er uit en hrengt hem in 't huis van zijn vader. Robhers komt nogeven weer hij; in de sloot is hij beherd en nu heeft hij nog net geIegenheid, om aan Albert en T rudoa zijn zegen te 'geven. En dan, in 't uiterste ogenbhk komt toch de Boer weer hoven: gain ikemissiener worren; - hlieft op ploatseI En op de tafel lag het horloge; 'tstond stil - de dikke golden kette was broken. Behalve die golden kette is er ook nog een andere keten in verhaaI. dat ,zulk een diep inzicht geeft in het hoerenleven van die tijd. Dat is de iezem kette van de aarmoude, waar de havden van de al'beiders Ievenslang meegehonden waren.
46
Ja, 't verhaaI is goed, goed van toon enook van taa!. En in 't verhaal loopt het dan met Trudoa en Albert goed af; daar is 't een vertelIing voor. Deze vertelling heel't -tot model gediend van tientallen andere Groninger schetsen, maar is tot heden niet overtroffen.
41
£.
Dou heh 'k nog hie n poar ,aander boeren daind, moar doar mog 'l< nait wezen; dei wazzen zoo trots, dat aal de boden in 't achterend blieven mozzen .en nooit n vout in ,heur woonhoes zetten mogQen. 't Was n schaa1'l.de, zeden boer en vrouw, dat heur kinder hie ODS verkeerden of vrundelk tegen ons wazzen, omdatzai zoo riek wazzen. Dainen is niks, aarhaiden is wei wat ongemaUeIk,
48
moar nait ongezond; moar ,dat de Iu, doar je wonen, joe zoo as honden benandeln, dat is gemain. Ie mouten joen genot aUin zuiken in eten en drinken; gain hoer, vrauw of kinder et mit joe aan toaveI; roeg g'aait voak op 't mooiste, en nou ,kenje weI .reken, hou dat 't ,daar tougaait. 't Is allemoal roegbekkerij, gain ordentelk woord komt ter veur n dag; ie hebben de boer aIIain om geld te verdainen, en de hoer net joe om zien waark te doun, meer niks.
49
~euchie
£ijlma.
( 184:1-19ll.)
I. Ben slimme boer. Boeren en burgers zitten in eengrote kring om 't vuur in de herberg op Daipswaal (Ulrum). Daar is Oarend ook bij, een boertje, tevens swienekoopman. Pait is aan 't wooNl: "Dat Oarend -mie bemieterd het, dat bel) 'k zegd, en duur 'k ook noll' weI weer zeggen", zee Pail op 'n toon, dat men nail vroagen hlUf, of e nog VJfanterg was, "Nee man", gaf Oarend nou hail zuitsappeg ten antwoord, "dat mout ie nait zeggen; ie mouten joe doarom nait zoo kwoad moaken; dat kwoad worren is nait goud, dat deugt ook nait veur 't menseIk liggoam; dat mout ie joe ofwennen". "Nait kwoad worren Y Nait kwoad worren, ~egst doe: wolt denk, noll' weI hemmen, da'k die bedankte veur das mie zoo hie 't hain had hez·ze? Nee, wat woarhaid is, dat zeg 'I" en doarom zeg 'kook, das mie bemieterd hez, want dat is woarhaid." "Odh, man", twimelde Oarend, "as Ie ien de woallhaid stonnen, dan prouten ie anners". "Anners proaten y" raip Pait, dei ookgain spinweh veur hel, wozzen was: "den mos 'k ja laigen. Hes mle kou verkoft, datter mak ien 't Iaand was, en 'tis n groode sdioemer; 't het aaI zien Ievend "n ,groode schoemer west, ',k loof datter deur 't Raidaip ging, dat is ongetlogen woad" ,:t Is nail woar, man, wat ie doar zeggen. lk heh tegen joe zegd, dat kou hie mie nooit tou 't laand oet west bet" . ..Noll denY hoe konst doe dat zeggen? Dei kereI. doar doe hom van kregen hezze, het ;hom ja oak al om 't schoemen deurzet, en dei het die 't zegd ook. Lopse mit dien vrome proatjes krekt zoo vaast as n hoes",
so
"Nee man", zee Oarend nog aaltied gelieke stoareg, ..wat ik joe zeg, is woar, en ken 'k bewiezen ook. Kou het bie mie nait tou 't laand oet west". Pait worde al kwoader en kwoader. Dou Oarend dat zegd haar, konner 't op stoul nait langer of: hai sprong overhen. Kouert, dei weI rais voaker mit Pait ingezelsdhop west haar, wis doarom vot weI. woar 't nou aan tou was. Hai was den ook zien tied neudeg om ien bedoardhaid, zunder ,greemen, zien zoopke van toavel te kriegen, veur Pait er op sloug, dat 't donsde, zoodat er verschaaiden ruimerkes omvoIIen en mains ten ien ainmoal meer as ihaalf leeg worden. "Bewiezen I" schreeuwde Pait - ,.bewiezen, dat dij kou nooit bie die tou 't laand oet west het, dat wol 'k weI rais heurenl" "Huift mie nait veul moUe kosten", zee Oarend, nog altied gelieke aingoaI. "want hai het bie mie altied op staal stoan". (G. Zijlma, Ommelander Sehetsen.)
II. De goede boer. Een van de beste schetsen van G. Zijlma draagt tot titel:
Van oud-Hooglandster slag (1885). Van dat slag is namelijk de hoer Van Slooten, zoals dan ook weI uit net vel'haaI blijkt. Maar dat een arbeidersgezin in de winter van zeven stuiver per dag niet Ieven kan, moest hij nog leren, en heeft hij geleerd. Er waseen schaap ,gestolen en geslaoht, en 't komt uit, dat juist Haarm Bultje 't gedaan heeft. en Haarm Bultje was zijn eerlijkste en trouwste arbeider. Nu komt de overpeinzing: Harm had geregeld zijn weekgeld, zeven stuivers per dag: dat was voor Harm, althans in vergelijking met de anderen, genoeg. Zeven stuivers, ja, 't was tooheen klein sommetje. Eene vrouw en vijf ,kinderen, dat was voor ieder dus nog geen zes eenten perdag. 't Is waar, andere boeren gaven soms meer, ,doeh die ,hadden ook weer voorreehten ingetrokken. Hier was alles nog bij 't oude gebleven. Ze kregen als altoos toereikend aardappelland, ihadden de gehele opbrengst van cen schaap, de halve aren, de Ihelft van bet toevaIIig omgekomen vee, zooveeI van de winter-
51
slaoht en zooveel van de landwaIlen, huiten andere kIeinigheden. Minder hadden de arheiders het bij hem niet, ·daar was hij van overtuigd. Doch de aardappeloogst was door de zielte weer tolaa} midlukt. Ook het arenzoeken had hen weinig voordeeI opgeleverd; doorziekelijkheid van een derkinderen hadden ze .het alweer om ,de helft aan anderen moeten afstaan, en was er hovendien om die reden door GeesI!ie (de Vl'DUW) in den .Lesten tijd weinig verdiend. Verval in spek of vleesch was er evenmin geweest, dezen nacht voor 't eerst een schaap verdronken. Hun schaap hracht natuurlijk in den winter ook niets op. Zoo mDest de hoer per slotte weI tot de conclusie komen, dat het inkomen aIleen hestond in ,het weekgeld van den man. De Vl'OUW had gedurende den wintertijd nagenoeg niets ibij kunnen verdienen, dus 'het hleef hij die zes centen voor ieder, en dat was te weinig, veel te weinig ...... ZuI.k eene mis·daad, hedreven doorzijn eigen vasten arheider, door dien man en om die reden, ,de hoer scheen het niet tekunnen opkrijgen. Hij aohtte zich zelven in dit gevaI verantwoordeIUk, zijne eigene eer was er mede gemoeid. Dagelij,ks nog geen zes oenten per hoofd, hoe was het toch mogelijk, dat .hij daaraan nooit eerder had gedaoht. Zijn .haast onhegrensd zeIfvertrouwen was geschokt als weI nimmer te voren ...... Is er weer wat hezunders? vroeg zijn vrouw. Joa, en dat mie nog 't mainst ien hoed vii van altemoal. Moar 't ken hulpen worren, loof 'k, en den zel mie 't 'n les wezen. 't Het mie donners nei doan, dat 'k nog zoo ain neudeg was. En tegen Haarm daarop, nadat hij :hem geld en aardappeIs gegeven :heeft: Haar ik dat alles moar eerder bedooht, 't zol zoover naitkomen wezen ...... As ooit weer verlegen WOlze, woarschouw mie hie tieds.
52
III. Zijlma was een boerenzoon uit Zuuvdijk. Op zijn tijd kreeg hij zelf een grote boerderij in de Westpolder onder Ulrum. Van 1891-1913 was hij voor de Liberale Partij lid van de Tweede Kamer, waar hij aller aehting genoot om zijn eerlijk endegelijk Imrakter. Hij trad niet op de voorgrond en was ookgeen groot redenaar, maar wat hij zei was helder en klaar en men wist, wat men aan hem had. Hij waseen overtuig.d voorstander van de vrijzinnige beginselen. Toen er in 1913 voor hem geen plaats meer was in de Tweede Kamer, zorgde de Liberale Unie dat hij een zetel lueeg aan de overzijde van het Binnenhof. Sehoolonderwijs had hij niet veel gehad; na de dorpsschool in ZuurdijI{ was hij noll' een jaar leerling van meester W. Bron·. neger Onnehs te UIrum. Veel had hij te danken
53
(9.
Sinnige.
Antie van Duren, kemediespul in vie! bedneven, deur C. Sinnige, 1886. Hier is 't ,gevaI weer anders. De hoerenzoon is verliefd op de doodarme veldwachtersdoohter Antje, en de vader wiI er niets van weten. Het stuk is voor mij van heel hijzonder helang: het was de inwijding in de schone wereld van de edele toneelspelkunst. Het werd namelijk nog in 't zelfde jaar 1886 opgevoerd door de rederijkers'kamer met de hescheiden naam Het Spruitje te Slochteren, onder leiding van Meester Jager. Dit was niet aileen een knappe man, maar ook een heel sekure haas, die voor ·alle veiligheid 'aan de grote geheurtenis van de eohte opvoering een kindervoorstelling vooraf liet gaan. Als er dan eens wat misliep, nu voor die schare van jongelui hinderde dat niet. En zo :eaten wij dan op 't 'Zoal van 't Hooghoes te wadhten op de dingen, die 'komen zouden. 't Gordijn ging op en doodsuI was 't, en heel mooi was 't .ook. Vooral
54
Lammert. Hier hin 'k voader: ie haren mie wat te zeggen. Boelens. Ja. zeker heh 'k die waIt te zeggen. - Wat is dat veur gekhaid mit Aantje van Duren. hen? Schoam die wat. - Is dat •n vrauw veur die? En zunder daste mie der 'n woord van vertelste. foi Lammert. dat haar 'k nait van die docht. 'k W 01 die wiezer hehhen. 'k Haar 't zoo hest mit die veur. en haarst meschain over .n joar schatrieke ainegSlte dOdhter kregen. Want haalf en haalf haar 'k 't al zoowat mit Will em de Boer kIoar over zien Betje en die. 't Huifde moar 'n haalf woord meer te kosten. of doe haarst ·n ...... Lammert. (hail hedoard) . . ..... .n schatrieke ainegste dochter had. 'k Heh laiver •n doodaarme ainegste doohter. voader. moak joe moar nait zoo driftig. Boelens. Nait zoo driftig? WeI ken doar den hedoard hie hlieven? 't Is 'n schaande; heh ik ,zoowat aan die verdaind? Achter mien rogge om aan 't vrijen mit zoo'n doodaarm wicht. - Moar doar ,l
55
H. K. W.
Ham-man.
Nog n Golden Kette. In 1892 gaf H. K. W. Haarman, hoofd der school te Niebert, twee .. oorspronkelijke" schetsen uit onder de tilel Vit het volk voor het volk in het dialekt uit de Veenkolonien. De eerste loopt over Kloas Velthuis, 'n aarme rieke boer. Er leefde veur omtrint daarteg joar aargens op 't Hoogelaand, opde klaai, 'n dikkeboer ...... Dik 1:on men hom gerust nuimen; want de man woog twijhonderd zes en ·daarteg pond en drij ons, en hai kon 'zoowat, as aal zien bezittens in dij Ued ,tegelde moakt wazzen, over 'n kaptoal van drij en 'n haalve tun beschikken. Oat was dus gain gekhaid. Kloas Veltlhuus, as men hom zoo zag, was juust gain persoon, dlj indruk moakte; hai keek moar wat bar en lomp uut; men kon zoo uterliek al zain, dat hij riek was. 'n Dikke golden halloziekette op 'n swaart zieden ferwailen fest, 'n lichte bukskinsche brouk, 'n groot wit overhemd mit 'n zieden haalsdouk; doarbie 'n fiene swaartloak·ensche role van achtguldende el en 'n swaart zieden ferwailen pette op; zoo as de pikeurs weI droagen ,bie de haarddroaverijen; din nog mooie gepoetste .gladde stevels in de winter en stovven leersies mit gladde snoetjes in de zommer ...... dat was Velthuus ziendoagsche pak. 't Zundoagsche was nog veul fiener. Nu, zo is 't portret mooi genoeg. 't Is de nagemaakte rijke boer uit Van Palmar's Golden Kette: De overdrevengehechtheid aan derieksdoalders; - zien giereghaid en doarbie zien trotshaid moakten, dat inwendeg naimand van Veltlhuis huiI. Nu komt het verlhaaI. De andere boeren uit het dorp laten een arheidersjongen studeren, en die arbeidersjongen is even
56
verliefd op Velthuus' dochter Mientje aIs Mientje op ,hem. De hoer komt er achter en de beer is los. En ook deze hoer gaat naar de heIiherg en ook hij ,komt in de sloot terecht en verdrinkt. Het hele stuk had heter ongeschreven kunnen ·hhjven. Niet aileen, dat het een volsIagen navoIging is, maar 't is in ieder opzicht veel slechter dan zijn voorheeld. Het enige wat de aandacht verdient, dat is: hier is aIweer eenonderwijzer, die de hehoefte heeft gevoeId, zulk een hoer uit te tekenen. Haarman was uit Hoogezand-Sappemeer; hij was een Ieerhng van meester Wildehoer.
57
mI'. fl. S. de 13lecourt. 1873- 1940. De Bleeourt was een Dams tel'. Hij studeerde te Groningen in de reohten en werd reehter te Zutfen. Utrecht en Den Haag. In 1917 werd hij benoemd tot hoogleraar te Leiden in het OudVaderlandse Recht en verkreeg hij de plaats, waarvoor hij zo bij uitnemendheid gesehikt was. Zijn studU!n op rechtsgebied zijn voor de Groninger geschiedenis van zeer ,groot belang: Beklemrecht en Stadsmeierrecht, 1920; Oldambt en Ommelanden, 1935. En toeh is voor ons van nog veel meer betekenis het werk van zijn jeugd, namelijkde bundel Damster schetsen, in 1901 verschenen onder de titel Fivelgoer Landleven. Hij hadze alg student al gesehreven in zuiver Damster diaIekt; ze vormen mee van het aIIel'beste proza, dat in onze volkstaaI ooit is geleverd. Hij is de onmiddelijke opvolger van Zijlma; hij heeft de beschikking over dezelfde Groninger humor: Maar Ihij ovemeft zijn voorganger, doordat zijn gezichtskring veeI ruimer is. ZijIma beschrijft de boeren, De BIecourtdoet dat 66k. maar ,hij geeft veeI meer en zijn blik is scherper. Ja, hij kende 66k de boeren goed: als zoon van de notaris had hij er nog meer dan menig ander gelegenheid toe; men moet zijn Bouldag op Grauwc diek maar lezen. Hij was zo keurig op zijn FiveIgoer dialekt: in zijn stukken staat geen woord, dat niet precies op zijn plaats is. Hij had zijn volk en zijn taaI lief. En daal'om wendde hij zich van 't Grunnegers af; er waren al te veel knoeiers: hij wanhoopte er aan, dat onze volkstaaI nog ooit een behoorlijke sehrijftaaI zou worden; ,hij leverde na 1901 geen Rieuwe proeven in diaIekt meer. En toeh, toen hij 65 jaar geworden was, legde ,hij zijn ambt neeI', om zich ,geheeI tekunnen wijden aan ,diezeIfde voIkstaaI;de oude liefde kwam weer boven. En nog op zijn sterfbed - de dood :beeft ook hem te vroeg ver-
58
rast - za,g hij de drukproeven na van de Twee Berijmde Vertellingen van Mr. S. Reijnders, ook een Damster. Na zijn dood is zijn eigen werk opnieuw uitgegeven hij Van Gorcum in Assen en vIug was het weer uitverkocht. Hier voIgt het portret van de eigengereide hoer, in een gesprek tussen Jan en Tjoard:
Het binnen joen knechten. - "Ja, moar woarom zeest doe nil
59
kekelbek bin 'I{ nait. Moar doomnei wait 't aIIainI Nou, Ioat homI En 't mout aalmoal opslag wezen bie homr" - "Och joa, man dei lopt wat haard, moar zoo slim as doe 't moakst is 't nait ........ - "Aoh, 'k mag d'r nait van heuren ...... ZeI ik die es witt zeggen? AI dei preekheeren willen boas wezen, en dat mout nait. Ie beroupen ze en den mouten ze preeken veur joe, het binnen joen .Jmechtert, moar wie binnen heur knechten nait. Kiek Jan Koeper, doe bislt olderling, nou most doe op hom touzain, moar hai nait op die; olderhngen, dat hi~nen touzainders .. Opzainders der gemainte I Op mie en op elk en ain, moar ook op doomnei I DoaromI En woarom mos mit dat kwArtjesgeld ik 't weer Allain zeggen?...... doe hest die ook laaiden loaten." - "Ik was van ain ,gedaohten mit doomnei." - "Lokst AlmoaI. hest die bedondem loaten, en dat vaalt mie van die of, en van oil' Egge Boltook.. .... 'k heb vot zegd, dat vaalt mie of, ·dAt dei zuk laaiden loaten hebhen." - "Doe wolt hehben, ik zoI deur die Iaaid wezen. Ik mag die geem lieden. moar dien veurstel was nait mien veursteI. Elk ledemoat kin toch weI ain kwArtje geven veur aarme g'emaintes ...... " - "Niks weerd, J'anI'" - "Doar hinnen gemainten,dei kennen zuk nait redden, dat waist doe ook welT En nou wol senode, dat dei zellen ulpen warren deur aander. gemainten." - "Juust, dat wil senode, en doarom juust wil ik nait, dat is hie mie ,dwang. Elk mout vrei wezen. Ons veuroIders hebben onder paus zeten, en wie mouten nait weer onder '0 neie." - "Doar is 't mit ain kwArtje vot ook nag nait an tou." - "Heur es, wat is sen ode ?" -- .. Joa, dat dut nait of, moar doarhinnengemainten, dei kennen zuk nait redden." - "Ja, weI zee dat? En hOll waist doe dat?" - .. Och, dat is zoo." - "Ja, hou waist doe dat? Van doomnei vaast? Moar doomneis willen aaI meer rappen." - .. Senode het dat goud veur."
60
- .. Ach 1 'k heb 't in kop ...... Moar wat is senode? doar hest mie nog gain antwoord op geven 1" - ..Den wilt doe 't vaast weI doun ...... .. - .. Joawel, 'k zel die 't kort zeggen ...... , dat binnen aalmoal doomneis ...... .. - .. Zoo, nait woar, oak nog olderIingen ...... .. - ..En wat olderIingen, dei heur geliek geven 1" - .. Nee, List dwaars in dizze zoak. Tjoard, slim dwaars. Kenst ook best wat geld d'r tou geven." - ..Ik wil mie naitdwingen loaten deur sen ode. " - .. Nee, List ,dwaars of.. .... zuneg." - "Nee, dat bin 'k nait, ik duur opsIag wei 'n flesch wien in 't gelachgeven." - .. 0, doarkenst wei mit begunnen, moar nou hest aaI wat veur kastelaain en niks veur kerk over ...... dat ken d'r doch nait langs. Kenst ja vreiwilIeg geld geven en ook weI wat meer as 'n kwartje, veur kerk." - "Nee, dat wiI ik nail. (Jachtwaaide en Deurrit.)
61
mevrouw T. K. C. de Haas-Okken. (1855-19~8.)
I. AibeI Geldzak. Dit is een nagemaakte rijke. domme boer; W. v. Palmar had hem al veel heter en bondiger uitgetekend. Maar hij staat v66r in de eerste bundel van Mevrouw De Haas-Okken. OUe Vrunden in Grunnegerlaand, van 1905. 't Boek is opgedragen aan de nagedachtenis van schrijfsters dierbare ouders, Dr. N. P. Okken en B. H. Okken-van der T uuk. Haar vader was lange jaren dominee in Solwerd en Marsum, onder de rook van Appingedam. De dochter ging op haar wijze ookop huisbezoek; zij kende aIle hoeren in de beide dorpjes. En wij moe ten aannemen, dat AibeI daar ook in de buurt woonde: Wat was nou dit haile dorp, as Aibel Willems zien spul der nait ston, en wat was dit dorp, as Aibel der zulf nait was? Niks en nog minder as niks. moar AibeI brengt het in hooghaid en eeren. Pas moar. ais op, wat b~n ik nou aaI; ten eersten de veurnoamste en de rie'kste boer wied en zied; ze mainen, de Iu, dat Ik nait wait, hou ze mfe nuimen en zai duren 't tegen mie lang nait zeggen. AibeI Geldza,k zeggen ze, nou en wat heurt ,dat mooi, ik mog weI geern ·lieden, dat ze 'if tegen mie zeden. AibeI Geldzak. joa AiheI. jong, dilt bist en niksaans. Aibel is op Zondagmorgen, als er toch geen preek is, bezig met het ,bekijken van zijn rijkdommen. Hij is aan 't miemem, zo als ze dat hij Mw. de Haas-Okken zo vaak doen: 't Is zoo benauwd. och 't ,is zoo henauwd. dat ik nail wait. mit weI dat ik trauwen zeI. want kie'k ais hier. dei ',k zoo stom geern lieden mag. dilt ,kin v'aast nait ... '" De Ieste woorden. dei Voader tegen- mie zee. wazzen
62
ook nog: Denk er om, Aibel. gelieke zwoar, jongl .gelieke zwoar ..... . Wilt meer, dat isook nait zoo sLim, moar minder, neel weI kon doar nou tou komen? Zo denkt Aihel; nee, ,hij heeft het dan ook uitgemaakt; AiheI Geld.zak en Gartje Censtroa, dat kan nu eenmaal niet. 't Moet maar op Rooie lekje aan; die brengt geld mee, en haar vader denkt er net zo over aIs AllieI: Heur ais Iekje, AiheI Geldzak Itet mien woord. mien woord, mien wicht, en nou mout het doar oak bie blieven. Voader, moar 'ik mag hom nait lieden. ',t Veur.noamste is, dat doe goud en weI onder dak hist; 't wordt tied veur die. Voader, moar as ik hom din toch nait lieden mag? Wat wolt doe din, as doe dien zin kreegst? Veul Iaiver nait trauwen as mit Willems. Joa, moar zoo onneuzel is dien voader nait, mien Iaiverd, dat ·dei nait aI laank zain het, dastoe zin hest aan dei aarme jong, dij Mans, moar zoo laank as ik lee£. komt doar nFks van in, Iteur ..... . Ik wi! joe en Moeke aalles altied noar 't zin doun, moar nou woI ik Iaiver, dat 'k dood was. Maar zo gauw gaat een mens niet dood. Geldzak en Iekje zullen trouwen en Mans en Gar.tje ook. Op de groene schuurdeur was 't met rooie verf aI uitgeheeld: twei poar schoalen, en vande bovenste was helans hailendal schaif; ain schoal ston op grond en doar ston 'n geldzak in en ,doar zat ik op, en in dei zoo licht was dat e omhoog gong, was gain geIdzak, moar doar zat Gartje in. Dei aander schoalen wazzen net liek, persies in 't knipwicht; doar ston in elk 'n geldzak en op ain zat Aihel en op aandp.r Iekje. Zo was Itet dan, als zo vaak. Maar bij de domineesdochter komt zeIfs een Geldzak tot irrkeer. AibeI en lekje krijgen wee dochters; de oud·ste is haar vaders evenbeeId, maar Zij sterft en AibeI is radeloos. Hij wordt zwaar -ziek, heeft de dood voor ogen en ziet nuzij,n eigen kwaad.
63
De arme Kloas, de zoon van Mans en Gartje, past hem op, Kloas, dei hai aaltied zo ofsnauwd haar, van kind of aan. En Dientje, de jongste doehter, houdt zo van Kloas. Nu komt het aUes in orde. Mecoakelaehteg mooi sehient nou weer de zun op Aibel WiUems zien spuI. Ale blinnen bin open en doar wappert 'n vIaag hoog hoven van 't veurhoes. Wat der nou den weI is? Feest, want Kloas en Dientje hebben brulof.
II. Veur die en dien geld. ..Moeke dit wol 'k zeggen. As ie eerlieks wat verkeerds of gemains waDten van Willem, den geef 'k hom vandoag nog de bons en aans ...... .. "En aans? wat aans, doe hertoale rakkertI Zeg op, wat aans?" .. Den hoI 'k vol vanzuIf, want den heb ie niks gain reden om d'r zo op tegen te wezen". "Zo-o, heb ik doar gain reden tou? En ik doehte, dat ik zulf old genog was om te waiten wat reden of ik haar, j·oa of nee, en dat zo'n .bekstuk, as doe bist, mie dat nait eers,t zeggen huift. 'n Sehandoal is 't, zo'n haffeItoet as doe bist, staaist ja zuver op aehterste poten en dat tegen dien aigen moeke. En dat aIIenneg omdat ik opkom veur die en dien geld. Zo' n koale krint, zo'u versohimmelde grau-aart, meugelk ·stief van sehulden. Dat denkt: "As il< dat onneuzeIe wioht. dei Gine, moar loskriegen ken, den bin ik hulpen, dat sehoap leuft mien mooie proatjes, en den ken ik mooi weer speulen van hem geld".
(In hom van heerd, 1906.)
III. Ofloond. Hoanenborg was riekste boer men wied hieromtou. Joap was 'n heste eerleke 'kereI. dei opkwam veur 't spuI. net zo goud of 't zien aigen was. 't Loon was nait hoog ......
64
Och menschen, en dou e der n dikke daarteg joar west haar en op n Zoaterdagoavend weer zien geld kreeg,zee Hoanenhorg tegen hom: "Ziezoo Joap, nou noll' twe, Zoaterdagoavends, en den heh wie mitnkander oMaon...... Doe waist toch zulf weI. dat doe nait aal te veul meer oet stroo zetten kenst, doe worst older en ...... " "Ik hin noll'. moar amper aarn in mien drei en zestegste", .Gee Joap. "Joa-oa-oa, gommes doagen dat wait ik weI", hegunde Hoanenhorg weer. "Mainst dat ik dat nait wait? Moar ain mensk is gaauwer of as n aander. Doe hestdie iZuIf hoast over kop vlogen en ..... . ..Veur joe", zee Joap ..... . ..Doar hest dien geld toch oak zeker voor kregen, ne? ..Ik ken der hait hie", zee Joap. "Den zel ikdie 't heter zeggen", hegunde Hoanenhorg weer...Heur es even, as doe n poar schounen hest. die deursleten hinnen en dei nait weer oplapt worden kennen, wat dust doe doar den mit? ..... Ik l(en veur 't aigenste geld weI weer n jongkerel in 't waark kriegen, en 'k was ja nait recht deeII', as 'k dat nait dee". Joap hegunde te stuUern: ..Den ...... wor ik ...... weggooid", zee e ..... . ',t Was net of kneien hom deurknikten. Was e nou in ins zooveul older worden? (Hoppersvolk. ) IV. Ds. U. p. Okken te Solwerd, onder de rook van Appingedam, was een man van grote gaven. Hij was van Leer vandaan en dus heel gemakkelijk Groninger geworden; hij gevoelde zich zo geheel thuis in zijn Damster omgeving,dat hij de uitnodiging om hoogleraar te worden rustig afsloeg. Hij was een degelijI( geleerde, doctor in de letteren en in de godgeleerdheid; hij deed meeaan .de strijd van zijn dagen als een van de voorvechters van de toen ontluikende modeme leer.
65
In ztilk een ,huis groeide de domineesdochter op; in die omgeving werd zij groot. Zij kwam hij de hoeren van Solwerd en Marsum.die tot haar vaders gemeente hehoorden; zij kwam bij de arheiders; ze kwam hij de hurgers van Den Dam. hij de voormannen en hij de nederigen en alhcht bij de kIeinen het meest. Zij doorvoelde hun ernst en hun scherts. hun weemoed en hun humor. maar voora.J weer al hun zorgen en verdriet en ook hun hoop en hun heEde. En dat neeft zijallemaaI uitgetekend in haar schier talloze schetsen en verteIJi.ngen. Zij heeft na haar huwelijk met Ds. de Haas nooit meer in Groningen gewoond. Ze was nog geen twintig jaar. toen 'zij de pastorie van Solwerd vt'rliet en hinnentrad in die van Kuinre; zij is haar man gevolgd naar Knijpe. naar Hoomsterzwaag. naar Hnkum. en ten slotte naar W.insum in Friesland. Maar in haar hoeken. in AI haar werk. is zij weer terug in het ouderlijke huis. Olle Vrunden in Grannegeriand heet ook immers haar eerste hundel. die in 1905 verscheen. Zij is hegonnen te schrijven. toen zij ziek werd: van 1902 a( moest zij zo goed als onafgehro[.-p.n hggen. Maar ,todh. hij zoveel verdriet en pijn een ongeoroken levensmoed in blijmoedige vroomheid. geduldig en dapper. werkzaam tot het laatste. Dan was zij met haar gedachten weer terug in haar oude land. Na de dood van haar man in 1919 woonde zij in Zwolle, waar haar zoon. Dr. Horreus de Haas, predikant was; doch ook toen liep het altijd weer over de mensen van daarginder. met hun deugden ...... en met hun tekortkomingen. Heel hijzonder is de lust. waarmee de hoerenstand is getekend. Niet dat elke hoer als' een mooie figuur wordt voorgesteld. 't Begon aI met Aibel Geldzak. de eerste schets in de Olle Vrunden, waar men de rijke hoer vOGr zich ziet, zo trots op zijn hezit en op zijn stand, en dus zo dom. Een andere schets voert Rieks Punter ten tonele, de overgegeven dronkaard. Maar toch, de boerenstand in zijn geheel trekt haar aan; hoe zou het in Oroningerland ook anders kunnen? Zij herinnert zich de oude gehruiken bij het koolzaaddorsen; ze praat mee over het werk op het land; zij weet nog, hoe ellendig het onkruid is. ,dat oart heet: Ik krieg dat heroerde goud der nooit oet. al aarhaid ik der oak vairtien doagen in om. En as 't er in zitten blift.
66
en men der hoaver op zaait. den komt doar niks van te vlucht. hailendaI niks. wat ikdie zeg ...... Oetscheuren? ja zoo is 't nou moar net. Oart is zoveuI as wilde hoaver. en dat ken gain mensk onderschaaiden van gewone hoaver. Moar as 't riep is. den wordt men 't geno'g wies. want 't is •n zwarte verkeerde korreI.
67
fJerard Willem Spitsen (Geert T eis pzn.) (StadskanaaI. 13 November 1864-RuurIo, April 1945.)
I. 1909·
We zaten bij elkaar, een Groninger cIubje in Den Haag. Er was wat nieuws. Een klein boekje was er versdhenen bij De Lange in Veendam; de Nieuwe Rotterdammer had het gunstig beoordeeld. Het was Mien Broddellabbe van Geert T eis, een onhekende dichter. Wij gevoelden allen: dat is waf voor ons I dat is van ons eigen land en volk daarginder, dat is lin onze moeders taal. Met waardering voar al het mooie, dat er is in 't Hollands: dit zegt ons meer...... En zo is het sedert altijd (leble'Ven. 't Werk van Geert Teis is vaak meewarig beoordeeld, als zou hij 'geen groot· dichter zijn. De vaart van VondeI is anders dan de gang van de Grunneger riemsels. Maar die rijmpjes zuIIen onder 't volk blijven leven, want ze zijn naar 't hart van 't volk. ze zijn uit het volk zelf. Wie was die onbekende, die zo dat Groninger gevoel vertolkte? Spitzen was op 13 November 1864 te Stadskanaal geboren. Zijn ouders behoorden tot de nijvere middenstand; er werd hard gewerkt in de zaak. maar er was ook tijd en lust voor muziek en letteren; ·aan 't open haardvuur werden de oude en de nieuwe verhalen verteld en in huis werden liederen gezongen. Zo groeide de jonge Spitzen op, tot hij op 14-jarige leeftijd naarde Kweekschool te 's-Hertogenbosch ging, wanr ook de latere hoogleraar Prinsen op de banken zat. v'an 1883-'85 was Spitzen onderwijzer te Winschoten; van 1885-'90 te Oudewater; van 1890-'93 te Voorschoten. Hij had gelegenheid college te lopen bij Prof. Verdam te Leiden en haaIde zijn middelbare akte voorDuits en voor Nederlands. Van 1893-'95 was hij leraar aan de H.B.S. te Den Briel. waar hij
68
op 20 Dec. 1894 trouwde met Jantina Brouwer, bummeisje van vroeger, te StadskanaaI: het geIuk en de zon van zijn leven. Spitzen werkte in Wageningen van 1895-1906 en daarna van 1906-'24 in Den Haag aIs Ieraar in 't Duits. Het was dus in die tijd, dat zijn Broddellabbe, zijn eerste dichthundeltje, in 't lichtkwam. Er volgden meer; er volgde een hele reeks van verzen, liedjes, verhaaItjes, humoresken. Ener kwam toneelwerk bij: Dizzepie-dizzepu, zo als een Groninger hereboer zei; mundus vult decipi moest dat beduiden; 1917. 't Stuk werd opgevoerd in Den Haag en in de Stadsschouwburg van Amsterdam en in die van Groningen; As,sepoester was prinsesg'eworden:
TOU T ou...... Aaskepoester wastoe moar, Mien spraok. mien Grunneger taoI; Dien zusterschaomde zich veur die, En stOtte die uut 'it zoaI.
NOU Nou ...... heerlik straolt dien golden schien, Prinses I doe Grunneger taol; Nou bokt ,zok rogge an rog veur die, W oarst opgaaist noa dien zaoIT
II. 1919. De mooiste ·zaaI in Zaandam zU vol van mannen en vrouwen, die opgegaan zijn om Geert T eis te horen, die een voordracht zal houden in het Groninger dialekt met stukken proza en met gedichten van hemzeIf. Die gedichtjes hehben nu tienjaar telkens meer lezersgevonden ...... en hoorders; overal in het land droeg de dichter ze 'zeIf voor. Daar sltaat hij al voor ons op de kateder. Van 't begin af boeit hij de vergadering; de Iaoh davert door de zaal. de humor sIaat in, 't is een en al vroliJkheid. Maar afgewisseld met ernst; het is vaak heel std ... , .. Hoe rijk is die tongval; hoe sterk is die taal. en toch ook weer hoe zacht. Er zit wat hijzonders in al dat werk, in die eenvoudige versjes. En in zijn voordrachten; humor, zo bij zijn neus Iangs; ernst, gericht van hart tot hart:
69
Leeft u uit naar eigen aard. Aapt geen Hollanders na, maar weest u zelfI De beste Groninger is tevens een goed Nederlander; het is geen provincialisme, dat tegen Holland ingaat. Maar wij kunnen aIleen goede Nederlanders zijn, als wij onze afkomst niel verloochenen. Spitzen was de ziel van de beweging.
III. 1945· En wat is dat? Daar komt een troepje jongens aan, zingende jongens: Van Lauwerzee tot Dollard tou, Van Drente tot aan 't Wad, Doar gruit, doar bluit aitl. wonderIaand Rondom ain wondre stad. Ain pronkjewail in golden raand Is Gronnen, Stad en Ommelaand. Wat is dat? Het Groninger volkslied; 't lied van Geert Teis, de muziek van G. R. Jager uit SIochteren, nu te Bussum. Dat zingen op straat, dat is de grootste hulde voor de dichter. Er waren pIannen o.m hem te huIdigen op zijn Soste verjaardag. De Groninger Vereniging zou er een mo.oie dag van gemaakt hebben en zeer velen uit de Pro.vincie zouden zich daarbij ongetwijfeld ,hebben aangesloten. Maar 't mocht niet zijn; op 13 N;)vember 1944 waren wij no.g in de hand van de overweIdiger; er was zelfsgeen verkeer mogelijk. Maar dit maakt veeI go.ed. Dil lied wordt gezongen op elke bijeenkomst van de Groninger afdelingen; het dringt nu door to.t de scholen in het gewest en zo zingt men het nu op straat. Er zijn meer liederen van Geert T eis, die graag gezongen worden. Zo. dat van de Neie Ko.Io.nies, het o.ntstaan van de VeenlmIo.nH;n, met de muziek van P. Gro.en: Do.ar kwammen in ro.o.ie ,bao.ntjes En o.nderboksems in blaauw, n Riege swoare kerels Mit scho.Ppen en gedo.u, Zai rudden de rusken en to.esten, Dij kerels - mit Imo.esten.
70
IV. Door aI dit werk werd Spitzen de voorman. Het begon met versjes, die vertolken wat 'er in 't gemoed van een Grunnegel' omgaat: versjes vol van humor, met nu en dan een stevig tikje sentimentaliteit. Zo zijn wij. Daar kwamen de toneeIstukken bij, die 't Groninger leven op de planken brachten: de humor nog een beetje aangedikt soms, desentimentaliteit ook nog wat zwaarder: wij mogen dat weI. Maar aItijd uitbeeld:ing van echt Groninger leven. En dan het proz'a, mee van 't allerbeste. En dan vooral ook die voordrachten, waar Spitzen mee door 't gehele land trok. Daar hoorden de Groningers, dat de zogenaamde platte taaI niet plat is, maar even rijk, even buigzaam, even hoog ook als het Hollands: 't hangt er maar van af. wie aan het woord is. T oen we,rden de venen op muziek gezet, en het was een wonder, hoe du voorheen gesmade dialekt zich leende voor de zang. 't Nieuwe volkslied voorop: de Knoalstel' LOl'elei; de Nije Kolonies; dan dat ,aandoenlij'ke afsoheidslied, dat ons allen zo diep heeft ontroerd, met de zangwijze van Jantina Rijkens uit Dordrecht, nu ook aI overleden: Ver weg is aI 't veurjoar Zo gaait 't ook ons, mensen; En geeI wordt het gras, Veur dat aine 't wait, Gries is nou 'aaI 't groin aI. Veurbie is 'zien zunne, Eer 't zummer nog hait: Dat zo fris ainmoaI was. Ik IeeE in 't verleden, De zOmmer het 't leden. En haarst is 't al domt: Gain ieme dei bramt, Mien koren is sneden, Het koren is sneden, De winter dij ,komt. Mien winter dei ,komt.
V. Het spreekt vanzelf, dat er ,in de gedichtjes, in het toneelwerk en in het proza geclurig boeren optreclen. Ja, meer en veeI meer dan dat: boer wezen is in de ogen van Geert T eis het mooiste, dat er op de wereld hestaat en besman kan. Hij Iaat het zeggen in de Kemedie van Stad door Haarm Wigge, die dominee geweest is, maar die weer naar de boerderij is teroggekeerd: Nou 'Zit wie hier vertrauwelk onder n ander, fermilie en
71
goie vrunden ...... hier op dit kosteIke spul en dat aander spul hiernaast midden in 't herelke laand; dat leven boeten mit vrucht en grond en vaL de hailc herelkihaaid, dat ales het mie nooit weer verIaoten. 11< heb hier veur hail mien leven vuild: de daipste, innerlekste, gelokkegste mens, de mensdei 't noast leeft aan en in de onbegriepelke gehaaimenizzen van de Scheppen, dat is de boer I Spitz en is hier zelf aan het woord; het zijn de innerlijkste gedachten. Hij heeft dit denlheeld 001 op maat en in rijm ge· braoht in ,zijn gedicht Akkerleven, "noa Poot z,ien hekend vers" staat er bij; het is te vinden in 't Knoalster Prikkelboukie van 1916:
Hou pelza:ireg rolt 't leven Van 'n Gronger boer doarhen, Dei zien spul en zo wat hen Veur gain keunenkskroon wol geven. Nee, de boer is beter of As de keunenk mit zien hor. 't Gaailste laand, de mooiste dalen, VeUe waaide. daartel vai Op de daalgrond, op de klaai. Baide sloden, gruine walen, Vrizze wind en overvloud Moakt 't boerenleven goud. As het veujoar weer gaait deien, As de zommer gluit en zwait. Hai waarkt deur. dat dut hom nait; As de winter wat wil sneien, Zit hai ,bie zienknappend vuur Mit zien vrunden uur aan uur. .. .. .. Doarom is de boer zo wies: Zien ploatse is zien parredies. Geert T eis zag de boer uit de verte. Hij had er midden tussen geleefd op StadskanaaI. maar opzijn veertiende jaar was hij
72
naar •s-Hertogenbosch gegaan. En sedert die tijd heeft hij niet meer in 't boerenland gewoond. Maar steedsdaoht hij er aan terug. Hij dacht aandie heerlijke bouwgrond, als hij ver weg in de stad zijn werk verrichtte. Hij had dit land nog voor een deel gekend, toen het er wild en OIIlontgonnen lag. En de dichterlijke geest werd vaardig over hem: Tou 'k nog zoo'n handege jong was, was 't nog ain haaidegrond, Ain roege, broene verte. moar ,goud veur schoap en hond; En hier 'n toeke rusken en doar 'n vaals moeras, 't Was net of bie de Schepping dat laand vel'geten was. En dan, zo zag hij het nu, als hij er weer kwam, en zo ziet hij het weer van uit de verte: Zai nou dat parredies doar I Woar is nou veen en Izaand? Doar wageIt 'n zee ja van zulver, doar golft 't ja van gold over 't laand. En zo is Ihet te Iezen inzijn derde 1undeltje, dat hij heel 11scheiden Magels heeft gedoopt, dOdh waarin nog weI heel wat meer moois te vinden is. Een nieuwe verheerlijking prijkt in de grote verzameltng Opslag in Stoppellaand, opgedragen aan Jantine, die immers ook van 't Kenoal was: Doar ligt ter 'n Iaand as 'n ,gruin parredies, Doar leeft ter .n voIk van stoavast. Doar gruit en doar bluit het .op welege grond, Doar gIuit levenslust btede last. o zing mie dat laid van dat oIle laand, Doar woar de waige mie ston. Doar ,gunne aan de wale Aan de wagels van de VD'art. Doar woar mien were.Jd begon. Daar in die roooie wereld is de boer de koqing en hij wordt
73
dan ook in het weilL: van Spitzen met aehUng en waardering hehandeId. Maar er zijn uitzonderingen. Ook bij Geert T eis treffen wij een hoer aan, die mal en dwaas is, maar dan ook heel erg. Oat is Wils, die aan de hoge politiek doet en die zich inheeIdt, dat de president van Amer.ika, Wilson, zijn volle neef is. En die in zijn hoogdravende taaI de vreemde woorden verhaspeIt: dizzepie-dizzepu. Natuurlijk is voor zijn dochter T rudoa een rijke en voomame man hestemd en Jurrie Kok komt niet in aanmerking, aI is hij eerste a:mhtenaflr op de seeretar,ie en overigens nog zo Oink. Zo zegt ihij tot zijn vrouw: Om T rudoa zaI dei ,kronen I Waistoe weI hou dat hait, z6 wilt? Oat hait zogezegd: misteljannie hait datI Is dat nou 'n partij veur Trudoa, veur mien dochter? Dei huift veur gain taehtegdoezend gulden nog nait omliggen ·goan ...... en dei zol? .... . JurIlie waagt het er toch maar op; ,hij heeft aI vast de moeder en- de dochter. Maar de vader, dat gaat zo vIot niet: Kiek ais even doarhen ...... hier uut 't venster ...... wat zai ie? ...... nee, doarII In dei vogeliereI ,kiek aan dei kaande, dat hrin fezaanten mit zuIvem veren. En kiek, doar in d' aander helfte van 't hok: wat zai ie doar? Oat bin gewone hounder...... nou I De Ieraar Spitzen thadeen grondige afkeer van wat men de paedagogie noemt, maar dit is dan toch weI eeht aanschouweIijk onderwijs. Bij zijndochter komen ,geen kippen en fazanten te pas; dan kan boer WiIs op Zondagmorgen zonder jas en boord weI zeggen, waar 't op staat: Wicht, hoI dien troanen toch bie d,ie. Bist ja net 'n geude. Liepste om dei jong, dei koaljakker? Haardkreten, gauw vergeten. hurT Moar nOll most toch moar ais uutschaaiden. Nu, 't komt aIlemaaI tereoht. Wils heeft bij de barbier de Duitse ·keizer uUgeschoIden voor uusderpoater en is 'fiU doodsbenauwd voor procesverbaal en gevangenis. En nu is JurIlie de schriftgeleerde, die uitmaakt, dat het woord niet strafhaar is.
74
Wils speelt nu de rol van de bekeerde vader, en bij die nieuwe rol tevens de oude van de hoge politiek; het spreekt vanzeIf, dat hij natuurlijk alles al lang zo bij zich zelf geregeld had· Jurl'ie Kok ...... hm ...... wie hebben mekoar ...... ie hebben mie.. .... 'n Vrijdag ...... verkeerd begrepen, ducht mie ...... De zoak. ..... mien zoak is in odder? ..... 'k Haar 't ook weI docht, moar toch: daank joe. daank joe. 'k Docht aI. dat zel weI los lopen, moar toch: ie hebben mie 'n dainst bewezen. En nou zel ik joe wat zeggen: 't Is soms neudeg ..... . nolens volens is 't neudeg soms ...... dat aine zok ..... dat e nait doadelk zain lot wat e wiI...... polletiek ne is ter in d' ha,ile wereId: AfijnT 'k Haar joe in de goaten ..... . joen verdainste in de pesietsie van eerste ambtenoar, dei was mie as notoabel van de gemainte naturelk nait onbekend ...... joen veuruutzichten ...... ja. dat haar ie nait docht, ne?.... .dei heb ik aI Iaank inzain r Men kikt wat secuurder en schaarper as 'n aander, ne? ..... Moar 'n man van mien pesietsie ken netureIk bie ~oo' n aanzu~k nait ,doadeIk zo moar apseptaiern...... summie summoari. ..... nou is joen zoak ook in odder. De dwaasheid ligt er weI heel dik op, maar 't is een vrolijk spel en zo ging het er best mee door. Spitzen heeft ook eens heel ernstig boerenspul geschreven over de gehechtheid van de boer aan de grond, waarop hij werkt, juistaan de grond van zijn 'eigen boerderij. Het stuk heet dan ook De Grond en speeIt in de VeenkolonUln, waar de boer aIs het ware zeIf ,de grond gemaakt heeft. De boer Dost vertelt, wat het dierbaarste is in de wereId: As ie joen waark doan hebben, as ie zwougd hebben in de grond en zwait op de grond en pIoeterd ...... en ie kennen zeggen: dat is van mfe, van mfe deur mien waark, deur mien hannen is 't van mfe ...... en doar aarbaiden noa mie mien kinder en noa heur mien kinds kinder. Hier deri grond, diz,ze grond, dei mien voader moakt het ...... mit aigen hannen moakt het van roege haaide en ruI zaand moakt het tot zokke grond, ,doar zien zwait in
75
drupt het. doar zien beste krachten bleven binnen ...... op dei grond hier heb i'k verder waarkt en zwait en doan ..... . En als de dominee"komt, om een stuk er van, dat de gemeente nortig heeft voor 't kerkhof: Nee, dat ,ken ie nait begriepen ...... dat wait ie naitl dat dat.. .... dat dat'n stOik 'is va'n joe zuls ...... 'n twaide haart ...... 't is as joen Voader, zo noa ...... as joen Mouder is 't oak ...... kind van mien voader en van mie 'zuls, kind van onze aadbaidI De dominee hiedt een hoge prijs; hiedt ander land, vlak in de buurt, in ruil. Maar 't helpt niet. Dominee - Overlegt maarY GoedI Ik theh zeIfs opdracht...... om U een som te noemen voor land en huis samen ...... de kerkeraad wil je geven ...... twaalf duizend gulden. Dost - Still StilhoIlen, zeg ikI.. .... Bin ie 'n pangeljeude of bin ie de dainoar van doar hoven (wist omhoog)? Wat bin ie? Dominee - Maar man, vliegtoch niet opT Ik doe je todh geen kwaad? Martje - Jobk, man, wat gaait die aan T Stiene - Voader, VoaderT Dost - Ik vroag wat ie hier binnen? 'n Sjaggeloar? ..... 'n wizzeloar?.. .... Den theur ie hier nait. Dei worren uut de tempeI gOOlid ... en as ie dat binnen, den ... wiI i'k ... Douwe (noar hom tou) - Voad'er, nait zo drifteg toch; Doomnei dut 't toch nait mit kwoadens. Dominee - 'k Vergeef je drift graag, Dost ...... ik weet, 't gaat je aan 't hart. je erfgoed, 't huis waar je gehoren bent, de grond van je vader ...... die je vader van woeste grond tot bouwakker maakle ...... Maar wie praat hier van tempeI. ..... laat de Schrift er ,buHen, als we praten van zaken, van stoffelijk goedI Dan waarsdhuwt hij, dat het stuk land onteigend zal worden. De boer threeft' het Iaatste woord:
76
Goud, moar zo laank as dat bevel det nait is ...... Man van 't RechtHI ... zo laank!.. .... Hier stoa ik (vinger omhoog) bie de groatsie Gods I. ..... (de scb.obhe stekt e drifteg in de grond) ...... hier op mien aigen grondlI Heel merkwaardig: dn stuk is met .grote bijval gespeeJd over de grens in 't plat-Duits, en oak in VIaaruIeren. Maar niet bij ons. Gehechtheid aan de grand, natuurlijk. daarin zijnaIIe boeren gelijk. Maar als je er een ander stuk voor in de plaats kan ,krijgen, dat nog beter is?
77
~errit
Kwast
(1865-19 11).
Boerentrots. Mee van 't heste Grunnegers, zowel wat de inhoud als de taal hetreft, zijn ,de hrieven van Jan: Laps en Geert BIas in het ochtendnummer van 't Groninger Dagblad van Oppenheim. Jan Laps is een rentenierende hoer in Stad en Geert BIas is de loze snieder oet Klaaiwerd. In werkelijkheid waren het B. H. de Graaff en G. Kwast, maar dat doet er niet toe: zij houden hun rol stevig vol. gelijk men Illagaan kan in het leul:e hoekje, dat er van gemaakt is: n Stuk of wat Braiven, 1910. Een enI,el staaltje kan voIstaan. Geert heeft kans, ,dat hij nog eens diaken wordt. Alhouwel. schrijft Jan, - 'tgeft hie mie toch gain pas, dat amhachtsIu hoven inkerk komen te zitten. Moar wereld komt glad op kop, wantoveraaI ,krigt dat volk ja wat mit te zeggen. In Road en in Tweide Koamer, overaaI zitten ze ja al in. (BIz. 9.) En weer over hetzeUde onderwerp: Wat veraandern tieden toch I Veur n daarteg joar wor der haildal nait om docht, om n amhachtsman in kerkenroad te hemmen. En tegenswoordig is 't moar haildal gain nais meer. En in gemainteroad gaait 't net 'zoo Hemmen ze mie doar lest in Meulenhorn Pait Brons der nait oetwipt 7 Haar der JORren in zeten. Is ain van riekste' hoeren en 'k leuf hoas-t ain van hoogsten in gemaintelasten. Kwam hom dus eerlieks n ploats tou, want dei 't mainste betoaIen mout, mag ook weI n beetje. mit ,te zeggen hemmen, ducht mie. Moar hai is der oet heuren Haarm schoumoaker zit veur ihom in ploats. Nou en zuks geft gain pas hie mie, dat zoo' n dikke boer moor ais even opstoan mont veur n schoumoaker. 't Zol mie den ais roar in hoed
zitten.
78
:.
Gerrit Kwast was dezoon van meester Kwast van SIochteren; ook hij weNi onderwijzer. eerst te Ten Boer. veNier in Stad. Hij sohreef onder pseudoniem Jan Laps. Van hem en Geert BIas verscheen ook een bundeI vertellingen: Oet Meulenhorn en Kl~taiwerd.
79
13. H. de &jraaff 1861- 1941.
I. Jan van Putten en Aarme Mattje. Nou den, en dou in 't mennen, dou ging datzo drok. dat ain van de jonges, dei opvorken mos, dei kreeg 't weg. Dou mos ik 01 mens veur hom invalen ..... . - Joa, ,doe luitst 't nait gaauw zitten, zeg ik. - Moar 't wol nait, zegt 't 01. En dou heb ik mie vaast wa:t te veul achterover geven en dou glee ik van 't vouer of. mit york en aaI. En dou besluig dat zo ongelokkeg, dat york stook mie net in borst. - 0 God nog tou 1 As ik der nag aan dink 1 - Hai, hai 1 Doe aarme stumper T zeg ik. Oat was toch ook ,gain waark veur die T - En dou 7 - En dou lag ik doar. - Vrezelk. wat 'n pien. En doukwammen zai noar mie kieken, of ilk nog leefde. Boer 'kwam ook. - En luu die op ber hriIllgen 7 vroag ik. - Nee, dat nou juust nait, zegt Mattje. Hai scliol en pandiesde, dat hom 't vandoag ook almoal tegenluip en dat hai op zoo'n wies dammce haildal gain yolk overhuiI. Want nou mos mie vanzulf ook nog ain noes tou hringen. In nl
80
- En hou stelde joen boer zok wi'eder aan? - n Week noa tieds dou het hai bie mie west, om te vernemen, hou of 't mit mie ston en of hai ook nog weer op mie rekenkon. Och, minsehen, endou was ik net zo min as 't kon. Dou ginrg zien stainen haart zo wied veur mie open, dat hai zee, dat hai woI nOll weI zo.goud wezen en go an veur mie noar 't aarmbestuur tou. Wat rhaiook doan het. En dou het hai op slag 'n aander aarbaidswief weer wonnen ...... Hai het ook nog n gullen op toaveI Iegd. Dei was veur mtie, zee hai. (MaandhIad Groningen II, 108; 1920.)
II. Boer en Dominee. Geert BIas rheeft een blijspel gesehreven in ,drie bedrijven onderde titel Dorpsstried, over de vraag wie er baas is in 't dorp, de rijke 'boer of de aNIle dominee. Eerst is 'tkoek en ei. De dochter van de boer is aI zo goed als verloofd met de zoon van de dominee. Vader zegl: As Aodolf nou dammee kloar is veur dokter, den toer moar deur, Ieutje wicht, heurI Wie geven ,die de zegen, ik en moeke. Den worst moar zo hen jriffrauw. Pot veur n dubbeItjeI 't ZeI die weI liekenI Centen hest ter ja veur, doar is niks mit te doun. Dat ,zel hail weI wat worden mit joe baaiden I Ja, eenten heeft de boer weI en dat is 't voornaamste. Van lezen ,houdt hij niet: Ik bin nait shm veur bouken. Aal dat bOUlkenleesderij doar wordt kop joe moar ge:k van ...... Ik heb n oom ,had, dei het zien haile verstand verleesd. Luit boerderij moar versloeren. Is der haildaI ofroaikt, alIain deur dat vervIokte bouken ,lezen. De kleermaker neemt de maat voor een nieuw pak. Onderwijl komt de doehter binnen; zij is juist bij desnijder thuis geweest; daar was bij moeder T rientje een kleintje ,gekomen. Grietje de boerendochter: Moeke, is dat nait oardeg? Ze zeglgen aalmoal. dat
81
Trientje heur Ieutje mO'a'gje zO'veuI O'p mie lield. De bO'er, nijdig: W'at, wat is dat veur n prO'at? n Sniederskind, en dat zol op die Iieken? Op de vreurnoamste boerendO'chter van 't haile 100ug? Doe kaalf van n maaidI Is dat O'O'k n vergelieken? Most mie nait weer ,zeggen, heur I Daar staat de kleermaker zeIf bij. De boer mag hem weI. daar Diet van. Hij belooft hem zeUs, dat hij 't haantje van hondesloOJger krijgen zaI. De boer is immers ook kerkvoogd. Maar dominee heeft een andere kandidaat. En dan: Zoo'n doomnieI Zoo'n permooksI Mout dei 'thirer te zeggen ihehben of ik? Dat wil we den toch nog es even pebaaiern. Hou komtkereI der bie?..... Ik loat mie nait onder 't mous stoppen, ook nog van gain tien doomnies .... Dei doomnie dei wil ons almoal op kop zitten. Hai maint, dat hai hier allain hoas is. En dan tegen 'zijn vrouw: Zeg ais, Oaltje, dat gesdharrel van ons wicht, onze Grietje, mit dei doomnie zien vent, dat mout moar ophollen. Ik wil 'tnait langer lieden. Zoo'n maal kereI as dei doomnie wiI ilk nait in mien femilie hebhen. Ja, 't was erg genoeg. Dooh dit is nog maar het eerste hedrijf, en 't is een hlijspeI. dus moet het goed alllopen. Daarvoor is de kandidaat-ihondesIager van de dominee 'een dief, die net op tijd ontmasketJ wordt. En daarvoor krijgt de boer in zijn nijdigheid een toeval. De jonge dokter iheeft nu de schoonste geIegenheid, om zijn kunsten te vertonen; de boer knapt weer op en de dominee erkent hovendien nog zijn ongelijl<; 't is aan het einde mirakel dik in ol1de. En dan nog: de schrijver zelf waarschuwt, dat het stuk ongeveer 50 jaar gel eden speek Wat ,zal die olijkend gnivueld hebbpn. toen hij dilt sClhreef.. ....
III. Boelo de Graaf wel1d geboren te Schildwolde aIs zoon van het hoofd der sdhooI. Hij werd opgeleid in het ambt van zijn vader; hij was onderwijzer en daarna Jang'e jaren hoofd der school te KIoosterburen.
82
Hij is een van de aIIerbeste sdhrijvers in de volkstaaI. Met Kwast schreef hij de Braiven 'van Jan Laps en Geert Blas. hij dan in de roI van de loze snieder Blas. Meesterlijk heeft hij die roI voIgehouden; Geert BIas en Izijn vrouw Minoa. weIk een span! Geert.die aItijd het hoge woord voert en die aItijd weer sneu wegkomt; Minoa. die de baas is over Geert en de kinderen en diealles weer terecht brengt. Er is ook cen apart boekje van: Mit onz' leujongs noa Stad tou. met ,kostelijke tekeningen van Albert Hahn. En met Kwast te zamen gaf De Graaff ook een bundeI schetsen uit: Oet Meulenhom en Klaaiwerd; de MeuIenhorn is Sdhal1lller-Hal1kstede en KIaaiwerd steIt KIoostel1buren voor. De Graaff Ieveroe verder een aantaIgraag gespeelde toneeIstukken. meest onder pseudoniem van Geert Bias. Uit het Hollands van Geral1d NieIen bracht hij Gebroeders Kalkoen in 't Grunnegel's over; uit het Oostfries van Albrecht Janssen Ihet drama van De Dieknchter. Dit s,tuk wero opgevoerd in de Stads-Schouwburg in tegenwoordigheiJdvan "velen. die de VQorsten waren op het gebied van het tonee!; Spitzen waser oak bij. die zelf zoveeI toneeIwerk geIeverd heeft. Men greep de ,geIegenheid aan die avond. om De. Graaff de hulde te bewijzen. die hem zo ruimschoots toe-
kwarn.
83
~.
p. (grone.
1849-1931.
I. Eenvoudige Mensen. 't Is in Jannewoarie van 1847, de hongerwinter. Boeren mozzen n tied Iaank ain of twij aaJ1haiders waark ,geven veur n schelIenk doags zunder kost. n Ac:ihtpondshrood kostte achttien stuver ...... Jopk Bos haar op zien pepierke stoan Tunnies Bovenhoes. Hai l~of 't ter goud; hai mos mit aan toaveI eten: attjesoep mit swienpootjes. En's oavens eerappeIs en hrij. Zo gong dat doudestieds in SIoc;lhter; ie kinnen 't Iezen hie G. F. Crone, De Winter van t846 op '47 in de Zeuven Wolden, in 't eerste MoandhIad "Groningen" 'Van 1917. Meester Kroon haar 't zulf zo voak verteUen heurd; hai woonde nou al joaren in 01 MeuIen op Drint, moar nai ~on SIochter nooit vergeten. Jopk zee gounoavend; 't is oOopen dij eerste dag. En nou verteIt Kroon wieder: ,,0, wacht even", zegt Graitje, "hier is n oaker mit n praan van vanmiddag, veur Beelie en de kinder. Dank joe weI. vrouw; wat zellen ze der bliede mit wezen en Ieller in eten. Dan~, Graitje." In 't kIaain hoeske van JopkBos zitten de kinder, WiIIem en Sikke, Paiter en Baauwchte, om 't vuur, mit de vouten op de waarme heerdpIoat, en Beebe mit n douk on' kop veur tocht hoven n waarme stoof. mit n dikke kool. Stip, stapf Heur, doar is Voader, Ik kin 't heuren aan 't lopen. Joa, doar is e. "Beebe, kinder I" Jopk, Voader. Wat hest in dij oaker? Joa, as ie dat ais wizzen T Vroagertjeszoad, zegt Beelie. Loat ais ·kieL:en. Attjesoep mit spek ter in I
84
Veur ons? Joa, voader? Joa, kinder. Mouder, geef ons gaauw n teller vol. hier hin al lepels. Joa, Jopk? Odh joa, tou moar. Hou is 't ,goan? Hail hest, 'k mos mit Tunnies' volk eten en drinken. Wat hest volk ,toch II Ze hehhen weI omdinken mit aarm volk. En nou nog zoo'n praan der hoven op. - Oeh mouder, ma.ggen wie ook n stokje spek? Joa, tou moar, nait Jopk? Joa, elk wat.. Wat hin 't toch heste minsdhenlI Nou de kinder z'o lek.ker eten, lopen mie de troanen over de wangen van hliedschop. Joa Jopk, 'k heh aaltied al zegd, a's de nood op 't hoogst is, is redden IDoa.bie. Joa, zo is 't, Beelie. Bid en waark. God geft ieder vogeltje zien brood, moar hai mQUt 't zuiIren".
o
II.
Meester Kroon, Ihou geern mag ik joe lieden T Ie hebben ja mien eerste meester west, en woar het ain meer aan te danken a'S aan zien eerste meester? Op Voader en Moe'ke noa vanzuIf. Kroon ston din in lutje-schoUil van Slochter, mit zowat honderd van dij lutje bUDsels; 't is mie nog aaltied n roadsel. ,hou dat e ze stiI kreeg. Hai wos ter soms zuIfook gain road tou, en din moar n vertelster, van Tanman in 'f Pampieren hoeske of van Snouk en Snik. En as 't din stiI was, din begunde de 'geleerdeghaid: lezen en schrieIVeifi en reken. Dat reken was 't slimste, zee Meester zuIf, want as wie de toavel lonnen aan honderd tou, din mos wie noa middelschoul en ,din roik hai onskwiet en hai wol ja ook nog gain ain van ons misten. Wat hevve sdhraifd, dou 't zo wied was; dij meesterkon hail gam vertelsters en hai sluig mit stot:; Kroon haar ,gain stok. ..... Moar zo gaait 't nou ainmoal in de wereld; doar is nooit gain ho in. En dou gong Meester zUlH ook vot, boven in 't laand, hail noa Drinte tou. Hai wor bovenmeester in Taarlo (1878), in 1880 in 01 Meulen. Hai was weg. Kinje begriepenl Dat Slochter hi zo'n wonderlaand; dijdoar heer is, dij ,blift er aallied.
85
Ale Vrijdoagsoavens, as om drij uurde sehoul daargunders oet was, din nam Meesterzien pongeltje goud op zien handstok over ,schoMer en in zien aander haand zien Duutse piep; doar gong nvarrel pond tehak in en dij 'konook as halllidstok dainen. En zo gong dat op Sloehter aan. Fietsen wazzen doudestieds nog in gain velden of wegen te zaino En's Zundoagsoavensgong 't net zo weer om; hai wos nou weer, hou dat 't mit ale hoeren en hargers goog. En din hai weer aan 't waaI1k veur de hoeren doar op Drint; hai mos ze winnen en hai 'het ze wonnen: boerenkel'diethaank, kunstmis, land,haauwvel1ainen, vee- en peerdefonds, veI1beterde wotterstand, Zuivelbond, der is ja gain lnne laan, meer as fieftig joar .faank. En din, ain van de alderveurnoamste dingen, de ·aanleg van veI1haarde wegen. 't Hud nooit op. De Drinten wazzen ook wies mit hom. In 1914 war Meester rid,der in de orde van Oranje-Nassau; in 1920 hebben ze in 01 Meulen de Cronebaank hin zet, doar 01 meester geern op zitten mog, nog aaltied mit dij aigenste Duutse piep. Meroakel is 't, as ain't zo drok het, din het e ook nog aalned geIegenhaid veur aander waark. Veur de Drinten sehreef e zien historisehe arUkeIs in de Volksaalmenak en in de Drintse Kraalllt, ook wase nog siktoares van 't Onderwiezersgezelsehop. En toeh...... 't laifste schreef e zien Grunneger stokjes in kranten en tiedsehriflen, n poarkemediestokjes oak nog; aaItied weer wat nii's. En dou e sehroahie taggendeg joar was, het e nog es bie mie west. J'a, hai wol ook nog wat veur Drinte doun; der mos neudeg n "Tehuis voor Ouden van Dagen" ikomen, doar ,hie Sehoonoord en ,doaromtou; hai woI derzulf nait in; hai was ja nait old. Moar Idoar e om kwam, dat was, wie mozzen mis ons baaiden n Gesehiedenis van 't Wold opmoaken ...... De dood het hom te gaauw of west. En dou hebben ze hom in Azzen hegllOaIVen; n monemint staait ter op ziengraf; Posturna, dij nog minister west het, dij het 't zulf inwijd. Kroon haar 't best verdaind, doarvan nait. Moar 't het toeh mis west; ze haren hom noa SIochter bringen most; doar het e nooit vandoan west.
86
P. Keuning. ge:b. 188:1 'te Nieuwe-PekeIa.
Arbaidersmensken. roman van P. Keuning. uitgegeven in 1918 bij J. H. Kok in Kampen. is een verhaal uit het boerenleven. in het Nederlands, maar met de ,gesprekken weergegevenin de voN<staaI. Hier wordt de wereld bekeken van onderen op. met de ogen van deboerenarbeider. 't Is in 'hoofdzaak de gesohiedenis van de boerenknecht Evert. een vrome en deugdzame jonge man. die v66r alles van de boer hevrijd wil zijn en diedaarom zijn uiterste best doet, om voor ,kommies te leren. En dan, aJs 't 2:0 ver is, zaI hij lrouwen met 'Zijn beminde Trientje, de dochter van een boerenarbeider, die met Ihem bij dezeHde boerdient. Maar eerst ;had zij een andere dienst ,gehad. bij de lelijke, dikke, domme Duurt. 'die haar niet met vree ,kon laten. Het verhaal begint dan ook op de avond, dat zij van die man wegloopt en thuis komt, midden in de winter, als haar vader geen werk en dus geen' inkomsten heeft. En meteen zijn we midden in die wereld. Vader wist er aHes van: Jaren en jaren aaneenhad hij als knecht bij de boer gediend, en hij wist hoe daal'de omgang was 'russen ,kneohten en meiden. Hij wist, we~e sC'haamteloze gesprekken er in de eetvertrekken gehoUiden werden: welke schandelijke gebruiken daar in zwang waren. Dat was dan lussen de knedhten en meiden onderling. Maar dit was el1ger: nuvel1greepde boer zichzeIf, de boer die een van de heren van 't dorp was. 't Is net tegen Kerstmis; de Stoetkemizzie was aI met de werkzaamheden hezig: uitdeling van wittebrood en van een paar kwartjes voor de arbeidersgezinnen zonder inkomen. Gewoonlijk werden er boerenzoons in de commissie gekozen, de ,kinderen van ouderlingen en diakenen. Een enkeIe :keer mocht eoo burgerjongen weI eens de eer hebben,
87
naast de hoerenzoons zitting te nemen. Oat kon geen kwaad; zoo'n hurger had toch niets te zeggen. en durfde ook niets zeggen. want hij of zijn ouders waren toch op de een of andere manier van de boeren afhankelijk. Van de hoeren afhankelijk waren ookde Friese wieders. nog weI in veel en veel erger mate: In de schuurhadden de Friezen Ihun nachtverhliif gevonden. Daar. in een hoop stroo. Ja,gen ze des nachts hijeen, mannen en vrouwen, jongens en meisjes. Zo waren Ze het gewoon van jaren her. Ze hekommerden zioh er niet meer om;ze wisten niet heter. al voelden ze elk jaar opnieuw. alsze hij de Groninger hoeren weI1kten. dat ze werden heschouwd ails minderwaardigen. Niemand hemoeide zich met hen; niemand steIde helang in hun leven, hun kleine vreugden en verdrietelijkheden. hun vermoeid-zijn en hun annoede. Niemand sprak ooit een woord tot hun vermoeide ziel. Ja, enkelen hunner gtngen des Zondags. moe en af van 'zes dagen zware aIiheid, naar de kerk. om daar te worstelen te'gen de slaap. maar dat waren dan ook maar de weinigen. De velen versliepen eengroot deel van de rustdag. speelden ,kaart of Ilagen onder een hoom lui in het gras, en vertelden grappen, ruwe z~deloze grappen. en vloekten. Voor hen was de schuur goed genoeg en het ,stroo, en het kwam er .oiet op aan, dat hun slaapplaatsen met aIle zedelijkheid spotten; zij waren maar Friea;en. Zo was het overaI. en hij diLle Duurt was 't niet heter. Daar geheurde het. dat een van die Friese arheiders doodzie:k werd. Om van hem af tekomen, zou de arme man in de regen op de open boerenwagen weggehracht worden naar 't station. Kom. zei Duurt tegen de knecht, krieg doe hom nou hie Iwp.den zel ik hom hie hainen kriegen. Ain .... __ twei. _.. _. veuroet nou. Maar er komt verzet. Als de arheiders zien, dat de zieke zo weggebracht wordt, dwingen 'ze de knecht, om terug te keren: Alles nemen ze. ons liggoam en ons leven en ons Idender. Alles. En asze aUes nomen hehhen. zeggen ze ook nog: 't Binnen moar arhaidells-;mensken.
88
Ze nemen niet aileen allesvan de arheidersmensen, maar ze nemen .ook het geluk van hun eigen kind,aIJeen maar om dat stomme geld. Daar is Martje, de oude huishoudster van Dikke Duut. Zij overdenkt op haar oude dag haar jouge leven: En toen was Klaas geleomen, Klaas, de Oiuke knecht. Martje mocht hem graag hjden, en zij zou niet te ,trots geweest zijn om hem te nemen, maar vader en moeder waren achter de "verkering" gekomen, en toen was 't uit geweest. AIs Martje de ogen sloot, was ihet haar nog, al.soE zij Klaas zag, zoaIs hij daar tegenover ha'ar had gestaan, op die regenachUge namiddag, in de wijde opening van de schuurdeuren. Ja, ze zag weer zijn droevige ogen, die smeekten, smeekten. Ze hoorde weer die stem, die zo droevig had geM onken, toen hij haar ,had gevraagd, of 't dan nu helemaal uit was. Dat hij weggejaagd werd, 't kon hem niet schelen, als zij hem maar trouw hleef. Wat kon 'ze doen? Ze kon haar ouders niet ongehoorzaam wezen, die in hun boerentrots hun dochter niet wilden geven aan een knecht, al was hij nog zo knap en Oink. Zoals het dan haast altijd ,gaat. zij liet de knecht lopen; en toen haar vader en moeder ,gestorven waren, is zij huishoudster geworden, zij, ,de hoerendochter. Maar wat ,is het lot van de hoerenmeid? 't Kan er mee gaan als met .de moeder van Evert, die in h,aar jeugd oak hij de hoer diende, tot heteeI'Ste onechte kind. moest kamen; die hoe langer hoe dieper wegzonk in de ellende; die op ihaar oude dag verslaafd raakte aan de drank. Het hoek is wrang van ver,driet, hitter van leed. Op Nieuw· jaarsavond is die oude Evertje weer droIl'ken, als zij hij haar hroer aanklopt, waar Evert en T rieutje ook zijn. Maar zo dronken is ,zij niet, of de herinnering 'aan haar jeugd 'komt weer hoven, al,g zij T rientje ziet: Kiek heur, 'n nuver wicht. Helder en schoon. Mit 'n mooi kIaid aan. Kop stekt 'ze .op as 'n jonlk peerd. 'n Dikke maaid. En zai mie den ais. 'n Old jak. Vol madder en sliek. En mien rok. Soheur hie scheur. 0, 0, o. En ik heh vrouger ook 'n jonk wicht west, net as zai. Joa, en ik heb Imp ook opst~en, net as zai. En nou zoo ..... .
89
'1< Was net as 2t8Ji en ik dainde hie hoer. WeI het mie zoo moakt? 'Ik Was ja 'n onneuzeI kiend. Moar bie boer hin ik zoo worren. Op achterdeeL Joa, weI het mie zoo moakt? WeI? Bie -boer hin ik zoo worren. Kiek dat wicht ais. Zoo was ik ',k W oal'schouw die, wicht. Pas op. Moar hie hoer kin ie ja nait goud oppa:ren. Ze dwingen joe ja ... Kom nait hie boer ...... Kenst beter 'n taauw om haaIs doun ...... En als zij weg is gegaan, dari e.!:egt haar hroer: Moeke het nait aIle schuld, Evert; 't wicht was twaaIE joar,dou ze hie boerkwam. En hougillig 't erdou hie hoer heer? Dat waist ook weI. Nog roeger as ien dizze tied. Wat hinnen. doar ien dei etenskoamers al 'n jonge mensken ongelukkig worren. En niL:s worde der aan doan. Gain mensk haar medelieden mit dei aarme schoapen van kiender en ze wazzen gauw hedurven. Ja, hatJ is die wereId, ollinoemelijk baNI. 't Is al om 't geld. De scheiding tussen hoer en arheider is scherp als een scheermeso Ten lange Ieste trouwt Dikke Duurt met Tatje, de hrutale meid, die hem geheeI in de macht heeft: Zijn familie was met zijn huwelijk heel weinig ingenomen en tante Aanje verkIaatde aan ieder, die 't hooren wilde, dat zij niet van plan was, hij de arheidersdochter een voet in huis te zett,en. T rotsch wezen mocht niet en dat wilde zij ook niet, maar niemand J
90
trouwd. Ze modht dat meisje ,niet wegstoppen, op een plaats, ergens achter in naar huis, om zich dan niet meer met haar te bemoeien. Du jonge kind moest zeopvoeden, vormen ,tot een flinke vrouw. Ook dit meisje had een ziel te verliezen. Deze ·boer en zijn vrouwzijn met liefde getekend. Zij ricnten htm eigen huis in, zoals .net wezen moet. Bouwman d·oet zijn best ook, om in 't algemeen verbetering te hrengen in het lot der arbeiders, maar hijkan daarin' niet slagen. Daarvoor was in 't eerste begin der 20ste eeuw de tijd nog niet gekomen. Daartoe moesten eerst de aI'beiders zeH hun ·eigen J
* .,. * Keuning was eerst werkzaam als 'onderwijzer. Hij werd directeur van de uitgeversmaatschappij Bosch & Keuning te Baarn.
91
]. 18s. Westerdijk, (1860-1934). hieId op 28 Augustus 1922 voor de Groninger Vereniging een rede over de toestanden tn de landhouw. Hij was er volledig van op de hoogte; hij had zelf een grote boerderij te Oosterwijtwerd en woonde later als herehoer te Uithuizermeden. Zijn rede is volkomen hetrouwhaar. Het stuk is opgenomen in de Gron. Volksalmanak van 1923. Men leest er. dat de werktijd van de hoerenarbeiders en dienstboden voor het IhooFdwerk elf tot twaaIf uur per dag bedroeg. In de winter hegon men d,ikwijIs reeds om twee UUT in de nacht te dorsen. In de zomer moest om vijf des morgens het voeren van het vee en het meI.ken afgelopen zijn.zodat men dan om half drie moest opstaan. Op hun elfde jaar ,kwamen de allheiderskinderen bij de boer in dienst. "De armoede en de grootte van het gezin dreven hen. veeI te jong nog. het ouderlijke 'huis uit".zegt Westerdijk, En hij vervolgt: .. Oat de arheidersvrouwen het ook huitengewoon moeilijk hadden. vooral met veel Ikleine kinderen. is hekend. Woning. voedsel en .kIeeding lieten alles te wenschen over". "Het arheidersleven was droevig ...... Zwaar en lang werken. slecht gehuisvest. sjofel gekleed en al1mzaliggevoed. hijna zonder onderwJjs en zonder eenige geeshHijke verheffing". Zo ,gcbrijft een liheralegrote boer; Westerdijk was sedert 1916 ook lid van de Eel1ste Kamer. Hetis al veeI. wat ihij meedeelt. maar hij Ihad nog veel meer 'kunnen zeggen. dat verkIaarl!. waarom er in de Groninger geschriften ,zo vaak spra,ke is van de grote opstand tussen de hoer en het volk. Hij hadkunnen meedelen. hoe verschrrkkelijk Iaag het loon was; 'hoe de diensthoden nooit "bo~en" kwamen. dat is in het woongedeeIte van de boerderij; hoe de knechten en meiden huisden in de vaak onverwarmde achtelikeuken en op dekoedeel en dat de hoer en de vrouw er heel vaal: nooit naar omkeken. Westerdijk hehoort thuis oJ> 't Hogeland; in 't rijke Oldamht was :het nOll een graadje erger.
92
]. 1Rietema. geb. 1879 te Leens.
Ofloond. Dieksmoa (de boer): 'k Heb die "n bosschop stuurd Jaan, omdat mie duchte, dat wie neudeg es mit nkanner proaten mozzen. Jaan (d'e aarbaider): Of 'k oast weer mit ien 't span ken, mainen ie, boer? Dieksmoa: Nee, dat main ik nait bepoald. Jaan: 'k Wor aans weer n bult staarker, hoer. Dieksmoa: Ja, dat verheels die meschain, moar vleden veujoar hes vief week op 'tthok legen en nou al drei week en ieder keer heb 'k diek()st veur ni,ks 'geven. Jaan: Joa boer, dat het mie ook genog ien weeg zeten. Dieksmoa: Ja, nou dat wil ',k nou weI loven, doe hes altied goud veur d,ien waark west, dat ,ken 'k nait aans zeg,gen, moar of die 't ien weeg zit, doar wordt 't veur mie nait anders van, dat begrips weI. Jaan: Joawel boer,dat begriep 'k toch wet "k wol toch zulf zoo geem dat ter gain sliet ien mie zat. Dieksmoa: Ja, moar ,dat zit er nou ainrnoal aal ien, en doarom was 't ducht mie moar 't beste, dat 't oet was tussenons. Jaan: Hou malin ie dat, boer? Dieksmoa: Nou, net ,zo as 'k zeg en 't ~s toch dudelk genog, dunkt mie., Jaan: Den, den maag ik hier nait weer op pIoats komen, as 'k domt haildaal weer heter ben? Dieksmoa: Joa, maags hiergerust komen heur, en dien eerappelakker rnaags ook hollen. zoo laank as ,der bizze, moar waa'l'k heb 'k :nait meer veur die. Lien (de ,dochter van de boer): Hou ken je dat doun? Dieksmoa: Wat doun? lien: Zo tegen dei olle man proatenT Ie, ollerwetse boeren, 't is net ,of ie van stain bennen, ,as 't om joen volk gaailT
93
Dieksmoa: Wicht. hoI die suIT Lien: V'eur jOelIl vei hei je nog meer over as vem joen volkI Dieksmoa: HoI die stiI. zeg ik die. doar mien aarbaider bie zit I (Maandblad V, 235.)
" "
"
Rietema was controleur bij degrondbelasting. Hij schreef een groot aantalzeer goede proza-verhalen in de taal van Hunzingo. waarvan sommige gehundeld zijn als Pluustergoud. Lange jaren was hij, met Dijkstra, de redactem van 't Maandblad Groningen. Hij is een van onze heste schrijvers. In 't Nederlands o.a. de bundel Uit Wad en Polder. Doch bij verreweg de meeste lezers - de lezeressen niet te vergetenI - is Rietema de man van het hefaamde Dagboek van Penna Tiessens, de nichte van Geert Teis, die het boerenplat veel te min vindt voor haar en die dus altijd ..Hollands" praat en schrijft. Hollands, dat zo door en door Grunnegers is in zijn uUdrukkingen, in ·zijn woordkeus, in zijn zinsbouw, kortom in zijngehelekara·kter. Dat kostelijke dagboek verschijnt nu aI vele jaren in het MaandbIad Groningen en .is vandaag nog even nieuw als de eerste dag. Wie de schrijver was, bleef lang een gelheim, waar veel Groningers vruchteloos naar zochten. Maar langzamerhand is het toch ruchtbaar geworden. In dat Dagboek tekent Mevrouw Slapsma, dat is Fenna dan, zich zelf uit. Maar ook haar hele omgeving; wie het Maandblad niet totzijn beschiUing heeft, moet zich het boekje aanschaffen: Keur uit het dagboek, uitgegeven bij Van Gorcum in Assen. De mooiste figuur uit Fenna's kring, dat is BOER KLOASSENS. Zukkent as Dieksmoa bennen d'r, of beter zukkent wazzen d'r - dat soort is geIukkiig aan 'toetstaarven - moar ond.er de allerdiksJten hei je ook genog van .n hail aner slag. Doar bei je. om .n veurbeeldte nuimen, Kloassens. dei olle boer ien Klaalstrom. dei 'n zefboer het op zien ploats van sostig bunder en zulf ienwoont bie mevrouw Stapsma-T1es'Sens, dei weduwvrouw
94
van Lammert Slapsemoa, dei geern wat "hogelk" proaten maag, al gaait dat heur voak nait al te Qllad of. Dei Kloassens, hai is aI 'n endje ien de sostig, is ook stief en aIgenzinIllig, en veuraaI "aars-conversatief", 'zo aIs mevrouw Slapsma zegt, asze 'f over hom Ihet, moar hai leeft nait allain maar veur hom zulf en denkt ook es om wat anders as om zien aigen belangen. En veuraal oo'k: hai is slim roechtoet, proat naarnsom tou. Zo het Reena, mevrouw Slapsma heur maaid, - Rainderdinaa zegt Kloassens altied, omdat hai gain mensk te kort doun WIilI - dei het vet1kering mit 'nkereI van niks, dei ook nog 'n hail stuk oller is as zai. Mit heur baaident ihemmen ze ',t wicht zo ver henkregen, dat ze nilks meer van hom waiten wiI en ze hemmen heur opdroagen om kerel moar bie heur in 't binhoes te sturen, as zai mit hom afproat het. En den gaattdat zo: ..Dat kereItje het nogal even waark", zei Klaassens tegen mij toen er na 'n aardig :zelje nog geen P,ikstra verscheen, ,:k zeI maar eseven ,kieken woar of hai blift", en zo stond hij op en liep naar gang toe... Gouienoavond boer", kwam er een verhongerd stemke V8iIl voordeur vand'aan, toen Klaassens hem vertoonde, ..zoI ilk joe weI even spreken kennen 7" ..Joa man, dat hemmen wie toch tegen Rainderdinoa zegd", prommelde KIaassens tegen hem, ..woarom blief ie doar den bie veurdeur stoan 7" ..Zai ihet nait zegd dat il< moar verd'er goan zoI", antwoordde hij, ..en ik heb 'n'slim beschaaiden noatuur, mout ie reken boer, dat zodounde ........ ..Zodounde ,zol ielvier mornlVl'o nog stoan hemmen, as 'Ik er nait over tou komen was", zei KIaassens, ..no, vooruit den moar, en zel wie 't hierbie deur den oak moar even 0·fdoun7 Of bennen '-1 g'ehaime'll, doar ie mit kome'll 7" ..Gehaimen, nee, dat nou nait bepoald", kekeIde dat Pikstrake, ..moar as 't kon, den woI ik tooh weI geern even rustig mit mevrouw SIapsemoa en mit joe proaten" . ..Iezellen joen zin hemmen man", zei KIaassens en hij kwam met 't kereltje bij mij in kamer, "trekt zuIf moar 'n stoul aan". ..Best boer", zei hij, ..moar ',k mag mevrouw weI eerst even 'n haand lange'll ne?", en toen was 't heel deFtig, .. dag mevrouw,
95
hou gaait joe 't, sunt ie bie mie ien Meersom west hemmen?" "Och, aardi,g nuiver Pilkstl'a", zei ik en ik langde hem ook een hand, .. maar 't zou toch beter wezen, alsdat ,geval met Reena er niet tussen komen was". "Kiek", 'zei hij en hij ging er heel parmantig bij zitten, "mooi da't mevrouw doar ienains over begunt, omred:en, doar koom ik noukrekt vem". "Man", 'kwam Klaassens er mank. ..wat hemmen wie mitdat geval verneuden - ie hinnen 'n end ien de fieftig en 't wicht is ook old en wies genog, mie ducht, ie mozzen dat moar mit joen baaident ofproaten" . ..Haar ik ook geern wild boer", kekelde hij, .. moar dat wicht het voak roare sltreken op hem kompas, wait ie dat wei?" "Ken best wezen", zei Klaas,sens, "moardat heb ik al laank begrepen, dei, trouwerij van joe mit dat wicht, doar ken Dliks van komen, en om joe eerliek de woarihaid te zeggen, doar ben ik blied om". "En .cIat woarom boer?" vroeg 't kereltje, en hij nam zo'n beetje een uitdagende houding aan . ..Dat zel ik joe krekt vel'teIlen", kwam Klaassens, ,.'ien eel'ste pI oats is d'r bi,e mie 'n bult op tegen, dat man en vrouw zo'n daartig joaT ,schelen, en den - 't k~mt mie d'r rondom noar vem, dat ie
96
prijkte hij op zijn stoel en met dat minnigekopke 'n beetje scheef zat hij Klaassens stijf aan te kijken, net of hij zeltllen wou: "komt er nog meer?" Maar er kwam dan niet meer, 't was ook mooizat, zou een' zeggen, en elk met wat fatsoen in 't Iijf zou gauw gemaakt hebben dat hij weg kwam, maar dat stumper had hem nu bepaaId eenmaaI in 't hoofd zet, dat ik of Klaassens zouden ·hem weI helpen. Daarom, toen hij hij Klaassens zo raar te maat kwam, toen draaide' hij hem doodsbedaard 'n kwart slag om, dat hij mij goed aankijken kon, en ",haio hai, mevI'OUW, wat gooit boer KIoassens d'r wat oet, nait?" kwam er toen, "Niets te veeI naar mijn gedachten", zei ik, aardig stroekel. "dat wicht is 't hier heel hest gewoon, en als die claar in Meersum op hongerkouw komen was ...... " "He~, heu mevrouw, dat woord is veul te dik", vieI hij mij in de rede. ..Niks 'le dik", kwam Klaassens er mank, ,:t was op hongerlieden aan goan mit joen baaident" . ..Nou, nou, honger lieden" ,kwam 't kereItje, ..moar 'k heb 't al laank begrepen - 'k ben hier ainlieks komen om te heuren, of ie nait 'n goud woordje veur mie doun wollen, moar doar zel weI t;li~s van ,komen, ben ik baang." "Nee, niks", zei Klaassens, "en zo ben wie den ook ien ains oetproat, dunkt mie nait?" "Joa, olVer dei trouwerij teminsent aaI", zei hij, nog al door gelijke parmantig, "doar zel veurIopig weI nait van komen, moar zol Kloas·sens 'toait aan 'n nei jak of 'n neie boksem tou hemmen?" "He?" vroeg Klaassens, stim verwonderd. "Ik zeg", beginde hij weer. "Ja, 'k heb best verstoan wat ie uden", viel Klaas·sens in, "moar haar ie nou zeker woar docht, dat ik d6m- over prakkezaiern zol?" "En dat woarom nait boer? 'tTaIjeursvak, dat heb ik oet 't'stuk Ieerd heurI't "Ja:", 'zei Klaassens, "hou ie '-t leeI'd Ihemmen, dat wait ik nait, 't is moar net wat ie d'r nou van moa:ken". "Nou, en wat zoI doar den aanscheIen boer?"
97
.. Oeh kereI. nait meer as van alles - dei 't 'ainkeer hie joe pehaierd het, dei komt nooit weerom, zeggen ze ien Meersom" . ..Laster hoer, ,Moare laster", praatte dat ·stumper, ..moar ',k zai 't al weI, aan nei hovengoud zel ik weI nait tou komen. Moar zol ik den nait wat neie hemdrokken of onderhoksems veur joe moa~en kennen 7" ..Nou", zei Klaassens en hij keek·wat spottend naardat snijderke, ..dat hennen dingen, doar goa ik zulf nait over, dat mout ie moar mit mevrouw heproaten", en hij haaJde kwispeldoor naar hem toe, om zijn pijp uit te preukelen. En zo wendde 't·kereItje hem dan voor de tweede keer tot mij, maar nu dan om zaken te doen zotrekent. Nu, dat kon heter aangaan, omreden Klaassens heeft het slim nodig toe aan ' n stuk of vier nieuwe hemdrokken, en 'k had er nog ,n lap rood haai liggen, dat ik in 'n uitverkoop es opdaan had, toen ik 't voor ,n klein prijsje ,krijgen ,kon. ..Moar den mos ik joe ainlieks even ien mien moathandje hemmen hoer", zei 't kereltje tegen Klaas'sens, toen ik met hem Q)~raat had van lange mouwen en twee rij:gen knopen en zoo .. Om de donder nait", viel Klaassens uit, den wordt houdel toch weer te groot of te Iuddik. Doarom, neemt ie moar •n old hemdrok van mie mU, en as ie dei vaier neien net zo moaken, den tis 't mie hest noar 'tzin." .. No, goud den boer", kwam hij toen, ..moar zoI ilk dat hoai den toch moar nait ·omruiIen 7 Dat is ainlieks gain goud meer veur nemdrokken" . ..KereI. hoI op Y" foeterde KIaassens en hij wier rood van kwadigheid, "ien 'n boaren hemdrok is mien voader viefentacn-tig worden, en doarom, moud of gain moud, i:k wi! 't zo hemmen en staait joe 't nait aan ........ ,,0, nee, nee hoer, den is 't vanzulf goud", stutjede dat Piksuake, aI .half hang reken fk, dat 't nog weer over ,gaan zou. En die lap haai en die oude hemdrok, die ik onder bedrijven aanhaaId had, die pakte hij in een paar kranten, en zo, wat scheef door die zware vracht, hij ons ,goeden 'avond zegd en zo toe kamer mt. ,,',t Is toch ainlieks wat moois", Iachte KIaassens, toen nij voordeur dioht sIagen hoorde, "dat stumper is oetgoan om ' n VI'OUW
98
en mit 'n hestellinkje veur wat gesnieder aan 'n lap hoai komt hai weer thoes". "Ja", zei ik, "elk moet inzijn leven alUjdeen hele hoel HieIuzies prijs geven, !heh ik laatst eens gelezen, en dat verneemt hij nu danook weI deeg".
99
K. fer £aan. l. De Boer in de Grunneger toal. Gekhtaid: wat mout 'u snieder nait heuren? Omdat e nait tegen 't boerenvoIk eten kon, Iaachten ze hom nog oet op koop tou en ,zeden: Stumper het mor ai'll daarmI In vrouger tied was 't nog slimmer: dou kregen kinder 'n schilder mit oet sehoul. en doar ston 'n haIans op. Aan ai'll aarm hong 'n hok, aan aander trokken 'n hail troep spitlikkers. Doar kon je op zain hou woar dat 't sprekwoord was: .. negentnegenteg snieders trekken tegen ain dooie segebok." Kinder Ieren nou beter op schoul. en meesters binnen ja voak zuIf ook nait hai,1 staark. Mor hoeren zeggen toch nog: Bie gebreik aan 'Volk wordt 'n sniederkerkvoogd. En wat zeggen hoeren oo,k nait van 'n ,kosterI Joa, allerdeegs van 'n pestoor, zo as doomnee ja voak nog hait. Zo is ter 'n riemke, doar mouten ze 't aaIbaident tougelieks ontgelden: 'tGaait 'n pestoor en 'n koster Net as 'n hond: Baaident verdainen ze De kost mit de mond. Is ook zo: ze aarbaiden ja nait.
* ** 'n Biezundere karaktertrek van de Grunneger toaI is,dat de boeren en de Iandbaauw der zoo'n veumoame pIoats innemen. Boeren binnen deboazen van 't Iaand, en dat waiten. ze oO'k weI. As 'n Hollander 'zegt: .. ere, wie ere toekomt", wie moaken dat zo: Boer in horn van heerd! En din Is 't nog nait mooi genog: mouf 'n boer ook nog niks in 'f vinster ozittenT De boeren scheren de aandern voak de gek aan. Mor ze ,kriegen heur po~zie ook weI weer. In WesterwoIzeggen de borgers:
100
As, "n boer 'nhinne opvret, Din wai'k, D~n is of de boer, Of de hinne dij is zailc:. Doar binnen ze ook licht wat zuneg. Mor bie aandern kin je heuren als "scheIdverske": Boer kild: zoer, ~ikt om thorn van hut; Of 't volk ook wat dut..... . Of ook, as 't zummer en mooi weer is: Mooi weer en }aange dQagen: Nou kin de boer zien voLk weer ploagenI Hou 'n meroakel hult sprekwoorden der nait van 't hoerenbedrief ofkomsteg binnen, datkinjehail nait Ieuven. En mooien. dat ter hie hinnen I As Iu goud mit 'n ,kander overain komen, din zegt de ain van d'aander: ik kin mit hom aaiden en plougen. Mor 't kin gebeuren, datain 't gat tegen duzzeLboom aansmit, zo as de onwiIIege peerden doun. Is 't nog ,slimmer, din zit 't op zien gat. Zo is 't ook ja mit 'n 01 peerd,
101
't Peerd is 'f vemoamste, mor de kou dut net zo goud mit in 't boerenspuI. Zo ook weer in ons toal. Wie mouten nooit zo wied hin komen, dat kinder tegen ons zeggen: kou is vergeten, dat e kaalf west het. Loat de jongelu mor gerust aan heur zulf over; ze redden 't best mit mekoar: 't kaalf mout oet zien noatuur dansen. Is 'n jong wicht 't kaalf, din is de mouderde kou. 't Komt op heur aan in de hoeshollen. Zai mout £link we'zen, en gain dwoaze dingen doun: .wat helpt 't, as kou 'n emmer vol melk geft, en hai schopt 'f weer om? Datktnje van 'n man ook net zo ,goud zeggen: zo sdtuur kin men dat bie 'n sprekwoord nait nemen. Zo wait elk en ain, wat 'n schoemze kou is, ain dij nait in 't laand blieven wiI. al 1tel e ook nog zoo'n dikke bungel aan. En toch zel'ie nooit van 'n vraauw heuren, dat 't 'n dikke schoemerd is. Dat is meer 'n mannelk veurrecht. Aansom kin 't nog eerder. Van der bin weI vraauwlu, doar ze van zeg,gen duren: zai het 'n bolbred veurT Mor Ioat dat din wezen zo as 't wiI. in aals ,gevaal is dit 'n hail verstandeg en verzichteg spre'kwoord: vrij joen noabers dochter en koop joen noabers fwu, din wait je, wat je kriegen. Mor genog over koien enpeerden. Der is toch gain in'ne aan. De haile boerderij levert zien aandail in aalderhande zegswiezen, sprekwoorden en vel'geliekens; is weI goa,in ain toaI. dij dat zo mooi het. 't Hollands zit vol van de schepen, en de zee, en de zeevoart; nog veul meer hebben wie van 't laand en van 't vij, totaan de 01 rebben, de hounder, tou, en van de boeren. Wie hebiben van de landbaauw aUain veul meer as vanaal de ·aander afferen mit mekoar. 't Haile minskelieke levent ,kin der weI in beschreven worden: Gounent kriegen 'f haalsboog vroug aan en trekken 't nooit weer oet. Aandern moaken in heur haile Ievent ook nog gain string stief. Minnegain Ildn ',t nait 'helpen,dat emit aal zien ~raben en
102
knooien tach nog aan de winakker komt. Mor paardij zetten 't ter oak ja deur, Jut ie gain spaik in 't rad zain kinnen. Zoks binnen der in 't Grunnegerlaand -ook weI. mor mainsten van ons holden der todh meer van, datze op tied kop deur 't helster kriegen; Din hebben ze ook ja beter op bonen op beun as verschimmelde graauwaarten!
(De Riekdom van de Grunneger Toal. 1924.)
U. 'N- MAAL RAAIS. (Verhoal van 'n boer oet Sapmeer, dij mit Napoleon mit mos. Het mie 't zulf verteld; dou was e 80 joar.) 't Haar al zo'n ielinne west op b.inraais. -aal mor lopen hail dag deur en dat aal verder van hoes of. En ieder bod oorlog; wie mozzen der aal mor liekbendeg op in. 't Duurde soms 'n uur, soms 'n schoft, ook weI es 'n nail dag van's morgens vroug tot aan de .loade oavend tou. Mor wie kwammen din toeh in Moskou en doar dochten wie, ,davve 't red haren. Mor ie waiten ja weI. dat 't net aansom worden is. Wie :Datten der nog mor ,goud en weI. of Ruzzen stoken heur aigen stad ~n hraand. Vot mos wie, haals over kop ter weer oet, aans was wie der Ieventeg in verbraand. Dou weer op hoes aan. Mor wat was 't 'n boudeI. ales verbraand, doar wie langs kwammen en aaltieddeur Keza,kken adhter ons en op zied van ons. Duvels goud was 't: ie 'konden ze nait onder 'sdhOt kl'iegen, din wazzen ze al weer 'k wait n't woar. En din dij verrekte 'kolIe I Overdag ook, mor benoam 's nachts. Mor 't slimste wazzen Kezakken, zodat wie momen aaltiedaan oppazen, dat wie bie 't leger bleven. Dij aehter mik, dij was verI oren. En dat ,het nou net mien gelok west; aans lag ik doargunder ook in de snei. 't Was op 'n dag in ',t begun van November; hailtiedaan snei, Iiiks as snei; snei mit 'n haalve storm; ie konden nait zain, woardat ie op wereld wamen. En zo is 't gebeurd, dat wie weer kwezzie haren mit de Kezakken. Wie luiten ons
103
deelvalen bie 'n boske, wiekonden oet ogen ja nait :zain. En dou 't schaiten over was, dou was 't zowat duuster, en van ons volk en van 't haiIe Franze Ieger niks meer te 'zaino Mainsten van ons loppeItje gongen der achteraan. Mor ik zee: nee, noa 't Noorden mouve. Doar ligt Rigoa, doar mouve hin. As wie Franzen aohternoa -goan, binve veur de Kezakken: dij swaarven overaaI: koomve noort van zien Ievent -deur. W oarom din juust noa Rigoa? Ik zee: doar liggenaaItied schepen oet Sapmeer en aans weI aander tjaaIken oet Holland. Oat is ons ainegste kaans nog, dat wie weer toudizze paaIternaksie oetkomen. Nou, twijgongen mit mie: ain was 'n Vrais oet Laiwoarn, aander was 'n Veelnk oet Meppen of dijkontraainen. Ie -konden hom soms mor haalf verstoan; haizee van ston en din ma'inde 'n uur, en aal zok gereveI meer. Mor aans was 't 'n beste kereI. was ()ok nooit verdraiteg, aI haar e ook nog zo' n honger. En dat hevve weI es :had in 't begun; doar was 't aaImoal verbraand, en 't was in November moie begriepen. Mor -hou wieder dat wie kwammen, hou beter dat 't wor. Bie deain kregen wie 'n stok brQ()d en bie 'n aander waarm eten en asmis 'n poar schounen of 'n poar hozen. 't Is ter zo koId in de winter, kinje hail nait begriepen. Mor dat was voak weer goud 001:. want nou konve overaaI over, en aans binnen doar paardij steden, dat is anbek ain groot sjompgat; 2lak ie aan haals tou in. Mor 't gong goud mit de Kezakken; waz,zen naarns meer te zain, zatten achter Franzen heer. Mor och mien laive tied en gain .jnne, wat is dat RusIand grootI Aal mor lopen, aal mor wieder over snei; wie zeden mor van Rilloa, 'aans nrks. En din wezenze ons 'f pad weer. Joa, -gounent wozzen hail nait waar dat Ri(!oa was, begriept es aan; mor aandern zeden ons 't din. Boeren wazzen ,best veur ons; van 't volk hevve gain last had, niks nait. Mor 't gong toch stoer genog. Dij aarme Vrais mos heerhoIIen; hai kon nait wieder: kree'g bloudspijen en is hie 'n boer in schuur bleven; dij nikte mit ikop: ze zoIIen op hom pazen. Vraizen is mor septiel volk. VeeInks is staaI1k volk Mor dij Veelnk jeuzelde midden insnei aI. dat e -op 't schip mos, had over Zee. Hai wol laiver deur-
104
lopen noa Meppen, zee e. Elk zien meug, zee ik, as wie mor eerst in RIgoa binnen. En doar ihulp e mie tou, as i,k es wat muWe wor of verlegen mit 't spu!. Din steunde mie en a'S ter gain brood veur twij was, din wol e hebben, dat ik zol 't allain opeten. Flinke kereI was 't, Mor soms din verloor e moud en 'begunde te snakken over Meppen ...... , As 't nou nog Sa'Pmeer was, zee ik din, wat is ter nou aan dat Ihaile Meppen? En din l:regen wie wooNlen en din was 't aI weer zoveuI wieder en din was 't vanzulf weer ,goud. Houveul doagen davve lopen hebben en hou wie der ainliek langs Ikomen binnen, doar waik hail nait van. Soms moggen wie es 'n dag oetrusten bie boeren of aal'baiders; ainmoal ihevve 't roakt, dat wie mit vaaren konden mit -'n slee. Zo binIVe der komen, mit niks -aans as mit 't woord Rigoa. En dou wie in Rigoa wazzen aan de hoaven mit 't wooNl Sapmeer. Doar hebben ze onsopburgen, totdat ter weer 'n Grunneger schip kwam. Goud dat ik nog wat geld haar, daip onder in buus. Doar ,koften wie 'n zeemanspak veur. Hou bliede dat ilk was, dou wie goud en weI op 't sdb.ip zatten en weer proaten konden, dat kinje begriepen; 't was ja Sapmeester yolk; ,kaptain kon mie 'ook weI. Mor Kouert was baang veur 't grade wotter; hai wol ook nail in 'n kooi aanboord sloapen; dat was Ievensgevoarlk, zee e. Nou, hai mos 't waiten; hai is weer aan loop goan en hai is ter 001 komen. Mor i1:kwam der gaauwer en makkelker. En ik ,kin joe zeg'gen: ik Iheb nooit weer vot west. En ongemak vande laange raais heb ik nooit had.
105
evert marema. Uithuizen. Marema is geboren te Uithuizen. 't Is hem gegaan als zo menig ander, waar oaventuur in zit: hij wou gaan varen als liohtmatroos, zo als het versje zegt. En hij heeft ook gevaren, al was 't niet lang. Toen is hij in de school ter1!cht gekomen, te recht in de goede betekenis van het woord. Als 'booEd der school te Engelbert en te Sappemeer, daama te Zaandam en ten sIotte aIs hoofd van de Openluchtschool te Haarlem, overal !had hij een welverdiende goede naam. En alweer zo aIs menig ander, zodra hij Groningen uit was, in Holland, gevoelde Ihij ziC'h eerst recht Groninger. Hij heeft ijverig deeIgenomenaan de Groninger beweging; hij was een van de beste en trouwste medewerkers aan het Groninger Woordenboek en 'hij schreef verschillende toneelwerken in de taal van Hunzingo. Zijn bekendste stuk is Op n dwaalweg. Natuurlijk beeft hij oo:k ten tonele gebradht - weI,k onderwerp is voor 't publiek en dus voor de dichter aantrekkelijker? de l1inke, maar arme vrijer en de rijke en dus onw-illige vader van 't nuvere wicht. Marema maakt van het geval een operette onder de titel 'n Balstureg Wicht:
Hai waas 'n Rinke, knappe vent, Zai waas 'n nuver wicht; Ze wazzen baaiden jo:nk en staark, En teIden 'zOrgen licht. Heur voader was 'n rieke boer, Het geld waas Dummer ain. Hai zee: as traauwen wilt. zeI ik Goud oet mien ogen zaino Ik wa,it .n jong. dij veur die paast. Oak wegens geld enstaand. Dou nou moar wat dien voader zegt. Geef dij moar gaauw dien haand.
106
Dou zaag 't ter maaI veur 't wichtje oet, Moar laifde dij is loos. Zai docht: mien Pa verannert weI. AI duurt 't ook nog 'n poos. As Pa der hie was, dee het w.icht Zo as heur was besteld; Ze dee, of gaaf ze Pa geliek. Ze het mie 't zulf verteld. Moar Pa haar naauw zien hakken licht, Ofze huiIsohoa weer in; Datkwam heur din 001< eerlek tou, En zo Ihaar elk zien zin. En dan in 't sIotbedrijf 'het oude recept: Jurrie zien peerd is op kIadder goan, Moar iL:, iL:greep hom bie beL: En brocht 't daier tot stoan. Dien Pa ,het zien bain dou n beetje ,bezeerd, 't Was n slim schichteg daier, dat nije jong peerd. En Moeder zingt mee in 't koor: Dij mit n man aaltied wee hollen wiI. Geft homgeliek. geft hom gebeL:, Proat moar nait tegen En ,holt heur moar suI. Geft hom moaraaltied geliek. Zachtjes aan drief ie joen algen zin deur, Moar toch ...... ,homgeef ie ·geliek.
107
13. H. 13roekema. (t94Q-t943?)
I.
Ofdankt. dramatisohe schets ien ain bedrief. Bolt, de oude boerenal'beider is een paar weiken thuis geweest. ziek van de reumatiek. Vier en dertig jaar heeft hij gewerkt bij boer Hendriks. Nu is 't 'zo ver, dat hij Maandag weer beginnen kan, maar de hoer zegt: Ik ken joe nait bruken T Vrouw Bolt vertelt het geval aan buurman Kobus: En ,dou l
108
het, soms dag en nacht, ien tied van neimeIken en dokte en 210, lopen I~aten? As n aander floar hoes ging, ik waarkte deur. Was ter ,stoaken, ik waarkte. En nou, nou ie heur joaren de hunneg aanbrocht hemmen, danken ze joe of. Nee domie, as dat n Christelieke opvatting is, ...... wait ik der nait meer van. Vrouw Bolt: (Sociali.sten) nee domie, wie wazzen 't nait. Mor de wereId en zoo'n moatschappij moakt joe 't.
II. Broekema, de schrijver van deze sdhets, was geboren in 1900 in Warfum, bezocht ,de lagere school en moest als kind aI mee verdienen. Een arm slachtsgezrn, ,eeo Kods gez~n. T otzijn jaren gekomen, kreeg het socialisme hem te pakken. T oen zag ,hij, dat bij arm en onwetend was, en nu trachtte hij voor alles zijn honger naar kennis te stillen. Hij was arm, zo eindeloos velen waren ann; hij zou meewerken naar de mate van zijn krachten, om de' maatschappij beter en rij,ker te maken. En tegelij,k ontwaakte de lust, die maatschappij uit te heelden. Hij waagqe zichaan toneeIwerk, onmogelijk onbeholpeneerst. maar hij ontwikkelde zich, en 't we:rk werd gaandeweg beter. Zo kwam er aI een hele rij, taferelen uit het dagelijkse leven. Daarbij twee stukken uit de tijd van de grote werkstaking van de boerenarbeiders op het Hogeland: Onderkroeper (1929) en eerder' al Ofdankt. Geen wonder, dat in deze beide dramatische schetsen de rij,ke, zeIfzuohtige, harde ,boer zich niet van zijn voordeligste kant Iaatkennen. En ook nog aI natuurlijk, dat juist deze drama's door het publiek begrepen en doorvoeld werden. Maar Broekema weet ook van andere boeren te vertellen. Hij heeft zich namelijk ookaan een loman gewaagd: Koos, een verhaal uit het Groninger dorpsleven. 't Is degeschiedenis van zijn eigen jeugd, de tijd vankwajongensstreken en avonturen. Maar ook al met de biUere nood: Vader ziek, .geen cent meer in huis. En nu gaat Koos'ke, een kind nog in de sdhoO'ljaren, de boer op met de negotie van zijn vader, bounders en faailen. De eerste klant is boer Kropman, die hemzijn hele mand Ieegkoopt, stuk voor stuk, VOOl weI tien gulden, en die bovendien alles weer
109
thuis laat hezorgen. Ben medelijdende hoer, maar een van het slag van: wie hebben 'f ja weC. zo als ook Geert BIas ze uittekent. En een, die tot overmaat van zijn miklheid het arme kind dwinllt, een oude pijp op te sieken en leeg te roken, tot de lezer misselijk wordt van 't verhaal en tot de boerin zegt: Hai man. schoams die naif? En die het kind dei lelke smeugeL aan kaant leggen laat. Er is toch ook nog een andere hoer. Koos en zijn vriendje zijn verdwaald. Ze komen in de donkere avond 'stijf verkleumd aan zijn boerderij. Daar worden ze onl!haald en de vrouw zegt tot haar man: Doe mos peurdenwoagen moar even ·aanspannen, deikiender mouten neudeg noar 'hoes. De boer stond zwijgend op: weldra staat de brik gereed en mogen de jon gens er in klimmen. Voomif mor. blesT
* .,. *
De oorlog kwam: 001: Broekema en de zijnen werden opgehaaId: zijkeerden nooit weerom.
110
fl. CDoornbosch. De hondo ',k Heb diend, op e kIei, bij n boer as Iutjeknecht. Die boer har n dikke hond en die boer was zulf ok n hond. Niet veuI beter all n hond. Wij I
111
Jan Boer. geb.te Rottum 1899.
I. Keuderboer. Zeuven zonde Zeuven radde Mit n wonner Is 't gain best
beudeItjes, reudeItjes, weerboar wief bedrief?
Soamen mit OIllS Laimeneer, Wie veur 't waark en hai veur 't, weer, Zorg wie, dat ons Iapke Iaand Schier is en aan kaant. Zit we nait te roem ien 't rai£. Stait de sc'huddeI weI ais sehalf. Nooit heb wie of 't Iutje goud Ain spier euveImoud. Want ons koppeltje is zond Ain noa aander dik en rondI Zond moar aarm, theurt dat zo min? Is 't gain mooi gewin? (Mndbl. Gron. 1930, 24.)
n. Boer. As boer zo op zien stukken staait Mit doemen hoog ien 'tvest, Den roeskert het deur 't roege raait: "Dit-het-aaI-woater-west"..... .
112
En as e -Roar zienkoren kikt, Oat willeg wolft ien wiend, Oat braid hom bie de borst opstrikt, Oen denkt e: "Nou is 'taaI mientT" En as e noar zien volkje zigt, Oat haauwt ien 't !hoaver om, Oat zwit en schript ien 't IzwouIe lidht, Oen - aarbaidt dat "veur !homI" Sums wordt hom 't weI es mooi tou, en Den .stapt e suI noar diek En kuurt e zo deur ogen hen En schoedelt hom - zo riek.
III. Boeren. Bunders bie bunders, tot door hail gunders, venneweeg,s nogachter Ieste diek, relrken heur rechten, heur madhteg riek. Boaren bie boaren braidvoudeg koren smitiuk doar smui over kanten van ree, pIooit deur de paller, tot stoe£ aan de ~ee. Bakken van ploatsen, doaromtou Jcoatsen hoog over wilgen de winden van 't wad, hoegen moul aaI. wat er Mgt op heur padI Binnen, de boeren lustern, loeren rusteg noar 't spul van Noordwester en 't zoad, loat hom moar lopen, heur dut egain kwoad.
113
IV. Boerenvolk. ,hoorspel van Jan Boer. opgenomen in 'f Maandblad Groningen. 1940. :14. Slot. GoMhoorn:
01 Geert: Goldhoorn:
01 Geert: Goldhoorn: 01 Geert: Goldhoorn:
01 Geert: GoMhoorn: 01 Geert: GoMhoorn: 01 Geert: Goldhoorn: Juffrau:
114
Goa doe moar gauw noar hoven SUefhool'n en loat Lien vel'hand hrengen. en kneeht opslag noar d~ter sturen. (jeuzelt) Boer ...... g,auw ..... gauwllI StiI moar. ,kereI.. .... Ik hen er aaI. Legt Ihom nog" wat stro onner. manlu. Zoooo...... Is 't Z(l goud. Geert, jong? ..... Joa .....• (stent) zo is 't goud st ...... staarm ien ... .. joen aal'ffi. boer. Oeh. goj - kerel - nee. nee ...... heur ...... Neeee, Geert.he. Ja...... wat aans...... Haile hondel is mie ja kepot ...... (tegen Lien) 0, hist er aaI. mien wicht. Oeh, wis hom 't hloud 'n beetje weg, jonges. Hier...... en doar ...... oeh here, ,overal ja ..... . OveraI... bIoud... is 't ja gauw doan gelukkig ... waal'ffi bIoud. (hail haard) Waaaarm III SuI kereI.. .... zo nait.. .... Wie hrengen die dommit op her, he...... Geert ..... . Joa...... op mien aigen ber ...... in mien ...... in mien ..... . Joa ...... 'kereI... hur ...... ien dien aigen ,hoeske .... .. Nee ...... mien aigen naiL .... joenent. (waarm) Nee doe, 'f zoldienent ja worren wezen. Ne, vrau, is 't nait z01 (Rerend) Joa, doe oIle stumper, dat haar wie die ja zeggen wild. Doe koms veur 't lest nog ien dien aigen Ihoes,ke.
01 Geert:
Ach heden...... nou is 't aal 2:0 as 't wezen mout ...... nou wordt 't ja zo licht ...... aal.. ... . steek...... laamp moar even op...... zo ..... . Kick...... doar Jigt mien geldje ..... . Goldhoorn: Stil moar jong ...... stil moar heur, ik zai 't weI. En 't pampiel1ke d'r bie hou 't mot...... noast 01 Geert: Jaantje - mien olle Jaantje ...... doar is ze aal.. ... . ik kom d'r aan 01 hur ...... std moar ...... Boer dragt mie wei even noar die tou - ,he boer? Goldhoorn: Joa, mien jong - hur, ik droag die noar...... dien aigen stee tou...... (Vrau snikt) Stil Moeke, nait reren...... hai het zien leste wi! ja nog kre-gen...... jong he...... Loat mie even zo mit hom zitten ..... . Veur koetsewoagen, zeden ie, boer? Jan: Goldhoom: Ja wis en weradhtigzee ik dat. Veur zoIfde olle tilburie, doar hai ien traud is dou des tieds. Doar is e 't zwoare leven mit binnen voaren, doar stuur we hom ook mit noar zien aigen stee tou ...... zien aigen steeke. Geert he. Loat mie nou nogeven allain mit hom. Hat het nog wat te zeggen. (Jan of.)
Elide -toneel. (Goldhoorn en 01 Geert.) Goldhoom:
Wie moaken oIle koetsewoagen al kIoar, Geert, henrI
01 Geert: Goldhoorn:
~heel zacht) Goud ...... boer ......
Doe gaaize as 'n -keunink noar dien aigen pelaiske, jong, hur .... ..
01 Geert:
Goud ...... .boer ...... goud ......
Goldhoorn:
Zo is 'tgoud, he? Ja, dat wis ik weI.. .... Stil moar, jong hur...... Stil moar ...... Hail stil moar ...... Hail stil moar ...... zooooo ...... Ja, ik zel die wei 'n haand geven.
115
Twaalfde toneel. (GoIdhoorn, Stiefhoorn, Derk en Jan.) Stiefhoorn: GoIdhoorn:
StieFhoom: GoIdhoorn:
StieFhoorn: GoIdhoorn:
Aarbaiders:
Peerden stoan aanspand, Goldhoorn. 't Rietuug staaitkIoar1 Mooi.. .... den heb ik mien plicht doan. Wat er nou nog komt, is veur joe en de vrauIu. Woar bennen dei bIeven? Noar Geert zien hoeske. Ze moaken boudel doar ,kIoar. Mooi zol Zo is 't aaIgoud. OnthoI dat van mie, Stiefhoorn, doe bis nou boer, doe bis nou boas, moar denl< er om, wie blieven mensen mit 'n kanner hur, as 't er op 'aan komt. Heurst doe dat, jonge boer? Joa, Voader, ,dat hegriep ik nou. 00 zoo En joe baaide manIu heb ik ook nog wat te zeggen. Joen olle kammeroad Geert Stek het 't er tou doan. Is ien lIlIienaarm sturven. En wat zee 'e? .. Zo is 't goud, boer", zee 'e. Heur ie dat? Zo is 't goud. Vrede heb wie vonnen mit ons baaident ...... Boer en aarbaider. En nou goat joen gang moar. Brengt Ihom moar weg. Moar veuntichtig, hur. KereIsas Geert Stek doar mout we zuneg op wezen. As ik mien endje zo krieg as hai, den dou 'k 't d'r veur. lk 'zeI mien reken nou oak moar ais opmoaken. Dag manIu1 Dag boer.
V. Jan Boer was ondel'Wijzer in de stad; nu is hij werkzaam aIs directeur van de kweekschooI te Meppel. Door zijn beide bundeltjes gedichten heeft ,hijzich aanstonds b~end en bemind ,gemaa:kt bij allen, die prijs stellen op de beoefening van onze volkstaaI. Un deze bundeIs bleek opnieuw, hoe rij.k die taaI is en hoezeer geschikt, even goed als het HoI-
116
lands, om de fijnsteen tederste gevoelens tot uiting te hrengen. 't Eerste hoekje (1928), mit schilders van Jan Alfink, heette Nunerkes. Nunel'kes, schulpkes dei zingen, Deizingen van duustere dingen, Van duustere dingen oet vrouger tied Dou 'k jonk was en open en hlied ..... . Nunerkes, sc
117
&jer &jriever. geb. te Tjamsweer.
1900.
Handel tussen twee vaders. Mijn dochter krijgt honderdnegentiQ' bunder land. T ammo Ludde. - Wiert Wolbert is landbouwkundig ingenieur. Luurt AizoI Plus honderdtwintig bunder best bouwlandI - AIs al het land in een rechte lijn tegen elkaar aanlag, was he,t een dertig kilometer lang. Tammo Ludde. - Dat is zes uur lopens. Luurt AizoI - De grootste boerderij van de provincie. T ammo Ludde. groter dan de hele stad Croningen. - En van de allerbeste grond. die er in Nederland te vinden is. Luurt Aizo I Meneer Ubbens drUlId hem nog eens stij[ ,de hand. - Gegroet, Luurt Aizo I - Gegroet. T ammo Ludde I Meneer Westerdijk laat hem uit en komt rammelend met zijn sleutels terng. Hij gaat achterover inz' n armstoeI leunen en hult zich in rookwolken. De hereboer glimlacht.
* * '" Aldus in 't eerste hoofdstuk van Opgesloten Kracht, roman van Ger Griever (1936). Twee van de "aIIerdikste" boeren var.J. Groningerland handel en. niet over koeien. maar over hun eigen kinderen. Zij ,bedoelen het ongetwijfeld heel best, maar et behoeft geen woord meer bij: geld en land, land en geld is voor hen het hoogste. En dan komt later de !iefcle van zelf weI. zegt de vader van 't meisje. AIs die tenminste nodig is. En daarom: luister goedI.. .... Je moet niet denken. dat ik je ooit aan die kale domine zal geven I ..... . Nu komt ,het toch in orde: waarom zou 'anders die roman
118
geschreven zijn? Een heel fantastische roman. Er is een brand voor nodig eneen dominee, die een held is, en die de vader met bovenmenselijke moed uit de vuurgloed redt, nog net op 't allerlaatste ogenblik.
" "" Voor 't Caatst. (Fragment uit "Hoeve Klinkheerd", van Ger Grie:ver.) In de afgelopen nacht is er een stierkalf geboren en vader Klinkhamer heeft g~aagd het hem te Iaten zien, voor 't wordt afgeleverd. Wanneer Remko met het voornaamste wellk klaar is, gaat hij de bijschuur in en haalt het kalf. Hij tilt het op zijn beide armen, Ioopt .ermee naar voren en stoot de opkamerdeur open. At; vader Klinkhamerzijn zoon met het kalf ziet binnenkomen, kijkt hij verrast op. Hij probeert overeind te gaan zitten, maar de pijn wordt daardoor plotseling zo hevig, dat hij zich aIleen maar een weinig kan omdraaien. Remko zet het kalf voor de hoge bedstee op de vIoer, maar vader Klinkhamer wiI het beter kunnen bekijken, en daarom tilt Rem'ko het weer op en zet het voorzichtig vlak voor zijn vader op het bed. De ogen van vader Klinkhamerglinsteren en bewonderend betast hij het kalf. Hij laat het even op zijn vingers zuigen en zegt dat hetzo jammer is, dat het geen Imekalf is. Want ihet is zo prachtig getekend en de moeder is zuIk een beste melkgeefster. Remko moet het kaH stevig va'sthouden, daar het wil heginnen te springen en dan kon het zijn vader wei eenrs op zijn maag trappen. Hij zet het daarom maar weer op de vloer en zegt, lerwijl hij het dier op zijn vingers laat zuigen om het stiI te houden: "Ik woI 't vij morn hoast in boeten joagen. Wat dunrkt joe 'r van, paT' Vader Klirrkhamer ziet hem even geschrok'ken aan. "Morn aaI?" Remko knikt. "Staait grl}.s voldounde en IopenaI veuI meer". Vader Klinkhamer zwijgt even. Hij taImt met een antwoord. Eindelijk zegt hij zacht als voor zichzelf, terwijI hij door het raam naar huiten ziet: "Din zaik ze j'a nait meer".
119
Remlm begint ineens druk te praten en met zijn arm te zwaaien. "Ie kinnen ze tochkomende week of zo in 't Iaand opzuiken 7" Vader Klinkhamer ,knikt aIleen, doch antwoordt niet. Remko neemt het kalf weer op zijn armen, om :het terug te dragen naar de schuur. "Ik komdoalek weerom", zegt nij en wijst met zijn hoofd naar het kalf, ,:t daier kon hier ais wat doun en din zol je moeke heurenY" Vader Klinkhamer probeert te glimlachen en knikt. AIs Remko echter de deur achter zich ,heeft dichtgetrokken, werpt hij ineens het veren dek van zich af en steekt zijn benen buiten het bed. Hij moet de kiezen op elkaar bijten om te kunnen blijven staan. Remko kijkt vreemd op, wanneer hij in het kamertje terugkomt enziet dat zijn vader bezig is zich aan te :kleden. "Wat wollen ie7" vraagt hij. "Van ber of", bromt vader Klifilkhamer aIleen. "Wi! dokter dat din weI 'hebben7" Even moet de oude man zich weer vermannen en daarom antwoordt hij niet. "Zek joe helpen pa 7" vraagt Remko. "Nee", zegt vader Klinkhamer beslist. "Ze,k moeke din roupen 7" "NeeY" Remko ziet hoe zijn vader zich moet beheersen, om staande te Imnnen blijven. EindeliJk heeft de oude man zijn broek vastgeknoopt. Remko ,helpt hem inzijn jas. "Mien ,petY" Zonder zijn petje voelt hij zich niet aangekleed. Wan-neer hij de tafel voorbijloopt, moet ·hij 'zich vastgrijpen. Doch hij herstelt zich direct en probeert de hevige .pijnen te verbijten. Remko gaat snel naar de deur en wil zijn vader steunen om het trapje af te komen. Maar vader Klinkhamer wijst de huIp zwijgend af. Hij probeert zijn lichaam zo recht mogelijk te houden wanneer hij, zonder een woord te zeggen, door de gang naar het ,karnhuis stapt. "Woar willen ie hi'll pa7" VNlagt Remko verwonderd.
120
Even blijft vader Klinkhamer nu staan en draait zich een halve slag om. "Noar 't vii", zegt hij aIleen en loopt dan weer door. Juist komt moeke met een arm vol beddegoed van buiten. Als ze haar man de stal zietbinnengaan,gooit ze aIles op de grond en ,holt, zonder op Remko acht te slaan, hem achterna. Ze pakt hem bij zijn arm. "Wat wist doe, ScheIto7" vraagt ze angsUg. Vader Klinkhamer ziet haar even aan. "Niks",zegt hij en wi! weer doorlopen. Maar ze gaat vlak voor hem staan en tracht hem tegen te houden. "Hou kri.gst in dien harsens om van ber of te goan", zegt ze verwijtend. Remko is naast hem komen staan. "P'a wi! 't vij nog zain, veur dat 't mom 't Iaand injagd wordt", zegt hij. "Gait 't vij morn din noar boeten7" vraagt ze verwonderd, terwijI ze haar zoon aanziet. Remko knikt aIleen. "Zo" ,zegt ze, "en doar huif ik niks van waiten he 7" Vader Klinkhamer, die een paar pass en is doorgelopen, draait zich even om naar zijn vrouw. "Hai wait 't zulf nog mor pas", zegt hij en wijst naar Remko. "Ik heb ,hom 't net zegd". "Nou das wat aans", zegt ze en 'komt weer naast haar man staan. "As doe 't zegd hest, ,zeI 't welgoud wezen." Vader Klinkhamer knikt aileen en draait zich om naar het vee. Moeke legt nog even haar hand op zijn arm. "Most toch nait te Iaank moaken", zegt ze. "As dokter die non ais 'zag". Vader Klinkhamer kijkt haar niet aan. Hij knikt aIleen en Ioopt weer verder. Moeke gaat hoofdschuddend terug naar :haar beddegoed, terwijl Remko zijn vader zwijgendhij zijn Iaatste rondgang hlijft vol gen. Achter elke ikoe hliift vader Klinkhamer een ogenhlik staan en Iegt ,haar even z'n hand op deschonk, keurt haar en knikt.
121
Dan loopt hij naar de volgende. Dooh zeggen doet ,hij geen woord. AIleen wanneer hij bij het laatste dier is aangeland, draail hij zich even halverwege om naar Remko. "Most nog nait melken?" vraagt hij. Renko kijkt even op zijn horloge. "Joa...... 't is zowat tied". "Din zok mie mor omhoien". Even zien vader en ,zoon elkaar aan. Eindelijk zegt Remko: "Wollen ie din nait noar veuren?" Vader Klinkhamer schudt beslist het hoofd. ..Ik ,goa vot nait weer noar ber" , antwoordt hij. Hij wacht tot Rem;ko de stal is uitgegaan om de overall aan te trekken en gaat dan op het hankje tegen ,het lussen-schot zitten wachten. Hij krimpt van de 'pijn en de vingers van heide handen woelen door de kIeren hoven de maagstreek. Als Remko terugkomt, op een stal stapt en hegint te mel-ken, slentert vader Klinllhamer Iangzaam naar hem toe. Ineens kijkt hij, de stal Tondziende: ..Woar staait aander schoamel?" Remko kijkt hem verhaasd aan en wijst dan in de richting van de karnhuisdeur. Vader Klinkhamer raapt de schamel op en neemt een emmer van 't rek. Remilm rektzicIi. en ziet langs de achterpoten der koeien, hoe zijn vader op een der stallen proheert te stappen. Maar de stap over de hrede groep is hlijkhaar te groot voor hem en weifelend, hlijft hij met de schamel en de emmer stalin. Doch wat vader Klinkhamer zich heeft voorgenomen, zal geheuren. Hij schuift daarom de emmer en de schamel voor zich uit tussen de heide koeien en kruipt daarop als een klein kind op handen en voeten over de groep op de stal. Hij gaat onder een koe zitten en voor het laatst roezelt de schuimende melk in de emmer, uit de tepels getrokken door handen, die dit duizenden malen deden. Hij is een poosje hezig, als moeke in de stal ,komt om mee te helpen melken. "Woar is paT' roept ze naar Remko.
122
Deze wendt zijn hoofd even om. "Aan 't melkcnY" roept hij terug. Haastig loopt ze speurend langs de koeien en ontdekt eindelijk haar man. "Bist aan 't melken 7" vraagt ze verwonderd. Vader Klinkhamel' knikt en schuift de emmer opzij. Moeke komt juist op tijd, want hij kan het nu werkelijk niel langer uithouden. "Kinst nou weI overnemen", zegt hij en gaat staan. Maar hoe nu van de stal te komen 7 Zijn vrouw heeft er immers niets mee te maken, hoe moeilijk dit gaat en daarom kan hiJ toch niet weer op zijn knieen eraf kruipen 7 Hij bijt daarom zijn kiezen op elkaar en waagt de stap over de groep. Doch dezeblijkt te breed voor hem te zijn, waardoor hij opzij in de mestgoot glijdt. Moeke poogt hem nog op te vangen, doch het geIukt haar niet. Ze is echter een harde boerenvrouw en begint niet te gillen, als ze haar man daar ineens in het vuiI ziet Jig,gen. Ze bukt zich zwijgend en helpt hem weer op zijn benen. De ene zij van vader Klinkhamer is geheel bevuild en doortrokken van de gier. .. Nou hest wat", zegt ze, "wat hast Ielk te moat kommen kind 1" Remko heeft niets bemerkt en melkt rustigdoor. Moeke wil met haar man naar "oren gaan en neemt hem bij zijn arm. "Goa mor mit", zegt ze, .. din zek die op ber bringen. In '[ I~aarnhoes most ·die eerst wat ofhemmeIn. Bist zo te onnuur". Maar vader Klinkhamer maakt zich los en wijst naar de emmer. "Goa mor meIken", zegt hij met vreemde stem, "dat gaail " veur. AIs ze talmt en hem onderzoekend blijft aanzien, 'knikt hij nog eens met nadruk. Moeh haalt haar schouders op en klimt daarop op de stal om te voleindigen wat haar man begon. T och ziet ze scherp toe wat Ihij nu gaat doen.
123
Vader Klinkhamer loopt echter niet naar het karnhuis. Hij stapt de andere riehting uit. Aan het einde van de .stal hlijft hij staan. wendt zieh om en kijkt voor het laatst naar dekoeien. die nij s'tuk voor stuk heeft opgefokt. Ineens met een ruk draait hij zieh om. veegt zieh eendrup van zijn neus en loopt de hijsehuur hinnen. Hier loopt hij langs de lege kalverhokken naar de varkens en daarna over :het erf naar de sehapensehuur. Midden op het heem hlijft hij even staan en sohouwt over het land. waarvan hij elke vierkante meter evengoed kent als moeke dekamers. Diep in gedaehten verzonken. gaat hij nu door de appelhof naar voren. Hij trekt even een tak van eenpruimehoom naar heneden en zietgoedkeurend. dat deze dit jaar veel vrueht helooft voort te hrengen. Adhter de stookhut gaat hij zitten op het hankje tegen de oude linde. waartegen reeds drie Klinkhamers v66r hem. na net volhrengen van ,hun levenstaak. hun oude ruggen leunden. En nu vindt de vierde Klinkhamer voor delaatste maal hier steun. Hij zit roerloos op het bankje in de verte te staren over de vredige weiden en luistert naar de landelijkegeluiden. die hem zo vertrouwd zijn. Rechts hg't het wierdedorp met de heide draaiende molens. In het midden. op 't hoogste punt. staat .bet oude kerkje en de toren. die als een vinger naar hoven wijst. Aan de zUidzijde. hij de tweede steunheer. liggen de graven. die hij Klinkhamer' s hoeve hehoren. en daar zal ook hij worden neergelegd. AIs het bij de begrafenis maargoed weer is. want anders moet zijn lijk. evenaIs het met dat van zijn vader gebeurde. eerst op E'en hoerenwagentot de harde weg worden gehracht. De zon tegenover Ihem. die inmiddels alseen grote. goudkleurige sehijf tot de rand van de horizon is gezakt. lijkt 'een symhool van zijn eigen leven. dat eveneens op het punt staat weg te zinken. Vader Klinkhamer heeft op aarde zijn Plieht vervuld. Hij heeft gedaan wat Ihij moest doen en hehoeft daarom niet hevreesd te zijn voor wat er nadien moeht komen. T oen hij de hoerderij van ~ijn vader overnam. waren er twintig melkkoeien en nukan Remko met dertig heginnen. Roerloos zit hij te 'staren naar de staag ell onvellbiddelilk weg-
124
zinkendezon. die voor het Iaabst de 'a:~ers en weiden heglanst met Ihaar gouden licht. De gier uit de mestgoot is vader KlinMtamer door de Meren op de huid gedrongen. doch hij hemerkt het niet. Evenmin de stank. die het verspreidt. Ook voe'lt hij geheeIgeen pijn. Het is of tijdens deze gewijdeogenhlikken al het aardse van hem is weggevallen. Juist als nog slechts een 'klein stukje zonneschijf zicihthaar is. wordt er zacht een hand op zijn schouder ,gelegd. Vader Klinkhamer kijkt geschrokken achterom en ziet dat het Anje is. "Moeke zee. Ik mOtS joe roupen". 'Zegt 20e innirg . •:t Is goud wicht". antwoordt hij terwijI hij langzaam opstaat. En nueerst bemerkt hij. dat hij steenkoud is en zijn pijnen heginnen ook ineens weer te vlijmen. En hij voelt 'Zich 200 oud en zo ziel< en ;hij wijst de hulp van Anje. die hem bij het gaan wiI steunen. niet meer af. Op het ogenhlik dat ze samengearmd door de deur naar binneri gaan. zinkt. achter hun ruggen. het laatste sOhijfje zon achter de horizon weg.
125
]. P. Vos. geb. te Weiwerd 1868.
Als een Dieplood. Dit is "cen 'historisohe folkloristische roman" uit de jaren 1873-'85 uit Weiwerd bij DeIfzijl en omgeving. Aan het einde van 't verhaal wordt de titel van 't boek verklaard; "stel je de werking van het geloof voor als een dieplood". De schrijver heeft gelegenheid gevonden, zijn jeugdherinneringen op te tekenen. Er zit heel wat folklore in zijn werk en ook veel nauwkeurige, plaatselijkegeschiedenis. Zo is er een schets van een boerenbijeenkomst van + 1880: Jansmoa: Joen 01 meulenpeerd luit ie verleden zummer aaltied lopen in joen beste ,kloaverIaand. 't Peerd aut niks aans meer as kaam en tweimoal in week noa meulen tou. Brommer: 't Peerd is old en kin aanders niks meer, en nou mag e 't weI 'n heetje goud hehben. Jansmoa: Ik gun 't peerd 't groag. Brommer: 't 01 peerdhet 'n buIt waark doan. 'k Heb ter n bult wil van had. En nou zel e 't gaud hebben, tot aan zien dood tou. Jansmoa: En joen oIle aarbaider Berend, dei meer as vief-entwinteg joar bie joe op ploats waa"kt het, dei het ook 'n bult waark veur joe doan en doar heie ook 'n bult wil van had. Is dei nou niks meer weerd? Dei heie van 't winter doan waark geven, omdat hai twei gulden en 'n ,kwartje in de week verdainde. Nou is hai 't haile winter en veurjoar zunder waark. Mit zien oUe kwienende vraauw mout hai gebrek lieden. Brommer: 'k Haar gain waark meer voor hom. As 'k 'n aarbaider doan waark ,gee£. zo 'k main, din bin ik toch van hom of. 126
Jansmoa: Berend het zoveul joaren bie joe waarkt. Nou hai old en of is, stuur je hom zo moar in ains weg. Begroot joe 't 1I10U nait, ,dat hai en zien 01 minsk in oaarmoud zitten? Heie nou gain stukje spek. wat vet of aander eten veur hom over? Brommer: 'k Heb hom aaltied 'zien daghuui' geven, en nou hai vot is, heh 'k niks meer mit hom neude,g. De veUl'Zitter: Din was 'k moar laiver peerd hie joe as aarhaider. 1<
1< 1<
Op die hijeenkomst loopt het ook over de hehandeling van de knedhten en meiden, die zoveel verhittering heeft gekweekt. Jansmoa: Wie ,hinnen van oordaiI. dat 'n hail hult haldoadighaid, in haarhaarg zitten, zo,k doen zoepen en loater veohten, mainstied votkomt oet 's oavens omzwinnen. Ie waiten net zogoUJd .as lik, der hinnen moar inkele hoerenploatsen, doar 't yolk 'n vertrek het. doar ze 's oavens wezen kinnen. Doarom goan ze 's oavens 't loug in, slintem in duustel'n rond en do un nail veul gouds. Beukers:
\Vol jielu Iknechten en maaiden in ain van onz mooie koamers 'zetten?
Jansmoa: Benkers, ie waiten hail goud, dat je nou kwedelen. Da's 'n vroag van niI{s. Beukel's:
Woar wol ik din mit heur hin?
Kroegel:
'k Zel joe ais verteIIen, wat ain van dei knechten verkloard het veur de rechthaank: Wie zitten op ,koudeeI. meneer rechter, achter koien, op 'n holten hankje mit rug tegen kougaangschot ean. As ,koien wat in .group donn, din vlaigen sputters ons om oren. Onz laamplicht is 't pitje van 't schienvat. Binnen wie om haaIfnegen nog nait op her, din komt hoer of vraauw en hlast ons 't schienvat veur neus oet; din zit wie in 't duustern. Ieder oavend achter koien zitten in haaIf of haildal duuster. ie kin-
127
nen wei begriepen. meneer rechter. din goan wie laiver 't loug in. Landman: Oat ;begreep voader ook. en doarom het hai twei joar leden 't kaarn'hoes en ales vertimmem loaten. Kroegel: Op de mainste boerderijen is de sloaperei veur knechten en maaiden ook lang nait zo als 't heurt. Noukin wie wei wat proaten en schellen op 't v.olk, dei traauwen mouten en al jong in ellen en zorgen zitten, moar ik vroag joe: woar komt dat deur, en bie weI ligt veur 'n groot dail de schuld?
128
10. 13eishui:;cen. geboren te Garsthuizen 1878. Zijn levensloop ,is gauw verteld. Opgeleid -aan de Groninger KweekschooI. onderwijzer in Den Haag,daarna lange jaren verdienstelij'k ,Ieraar aan een van de handelsscholen te Amsterdam. Een van die talrijke Groningers, ,die zich een eervolle plaats veroverd hebhen in Holland en die daar om zijn werk en zijn persoon gewaardeerd is. En die toch Grunneger bleef, al die jaren. Nu voorzitter van de Bussumer afdeling van de landelijke vereniging. Nu ook de schrijver van schetsjes in het Vrije Volk, stukjes over de dagen van 'zijn jeugd in het Groninger boerenland, in het rijke land waar toch het lot van de arbeider zo "aak zo verschrikkelijk hard was. Een van die gete'kende portretten moge hier een plaats vinden:
Wel kreeg penzioun? Haaine Diekhoes gong mit 'n 'hizunner gelukkeg gevuil noa boer tou. Der was guster 'n braif komen, dat hai, nou vie fenzesteg, ook penzioun tre:lcken Ikon. 't W'as weI nait venI. mor jonge, drij gulden ien week betaikende toch nog al wat. Gain mins huifde hai doar dank veur te z'eggen, 't was zunner aarbaiden zo mor mitnomen. En ze konnen del' ja hail wat mit doun. G~aitje en hai. 'n Beetje sukker ien !kome, 'n Jitje en datje ,ien hoe,shollen. Och, ze wazzen totnogtou ook wei rondkommen mitzien vie-ftien gulden ien week bie Jan Elemoa as vaaste aarbaider. Mor verdi,kke,drij ,gulden m~er, 't was 'n doHie. Hai laip wat rechter op as aners, hai stapte wat harder en hai pakte, doue op aohterdeeI aankomen was en mit oetscheppen van group begunde, n beetje ongewoon stevig schop aan. "Mien gU, Haaine, wat scheelt die weI?" vruig maaid achter kou vandoan, doar ze mit aan 't melken was.
129
"Hest lronnerddoezend trokken 7 Denk derom jong, dag is nog jonk, heurI" "Ja wicht, hest geliek. '·k Bin der ook 'n beetje hui van." En Haaine verteMe van zien riekdom. "Wat bin ik doar ja blied om veurdie", zee Martje. Doug:>ng melken en mizzen weer deur. Om n uUI of negen kwam Jan El,emoa op schuurdeei. 01 boer laip nait zo hest meer. Haar last van rimmetiek; ogen wuiren minner,hai zat gewoneIk wat stiI hen ien binhoes. Nou ja, 't waark gong weI deur zunner hom. Hai haar 'n beste grootknecht en Haaine doar kone op reken, dij was nou al meer as vie fentwinteg joar bie hom; dij huifde je niks meer te zeggen. Dat Jan hleef zo doaglieks mainst ien 01 zorg z~tten en proemelde mor zo'n beetje hen. Haaine ston bie eerappels ien 't lege goul. Dij mozzen omschept worren, spieren wazzen 'aan 't opkomen. Dou boer noar hom tou strompeJde, docht e: dij zel ik 't nijs ook vertellen. Mor veur e wat zeggen kon, raip Elemoa hom, haizol even oet goul komen. "Haine jong, 'k moudie even Wilt zeggen. Hou laank hest doe bie mie aarbaider west 7" "Oat ze·k jO'e vertelIen, boer. Mit 01 Maathet dat viefentwinteg jO'ar west." "ZO', zo, viefentwinteg jO'ar. Ja, dat is 'n hade tied. 'k Wait nog gO'ud,das toe dou 'n filkse en verege jO'ngkerel wast. Vie fentwinteg jO'ar oller biste. Och jO'a, 'k zol die nait geem missen willen, wie binnen ja ~ aan n ikanner wend he 7· MO'r to'ch, 'k heb dO'cht, dO'e kim weI blieven, as·tO'e mO'r hedenkst, dadO'e nait meer zulfde bist as dou. En dO'arO'm heb ik ZO' docht, dat ik die vedan drij gulden ien week minner .geef. T rekst ja nou O'ok dien drijguIden penziO'un; 't blift v,eur diekrek geliek."
130
C. van ([)ijk. geboren 1880.
Wiek van Wiekshom, toneelspeI. bekroond, opgenomen in 't MaandhIad van 1939, hIz. 55. Wiek is herehoer en ook nog reder. Hij heeft zo juist een visserman ontsIagen, die hem te woord durfde staan. Nu is 't de heurt van de vissersdodhter. die aIs meid op Wiekshorn dient. Zij heeft de allerinnigste verhouding met Sebo. de zoon. Die troost WeImond in haar verdriet: V uil doe die moar vaaileg beur achter mien Iaifde en achter mien wil, dij veur voader nooit omIeggen gaait. Onner Ieste woorden is voader Wiek ien deur komen; hai hlift as 'n piloar stoan. Maar dan gaat hij geweIdig te keer. en aIs de zoon genoeg gehoord heeft. dan richt hij 'zich tot WeImoed: BIief. 'zeg ikdie en :zet oren goud open. Kiek ais hier ... zigs dij kaast... dij peslaain kaast? (hroezend van kwoadens.) AalmoaI pesIaainI Old peslaainI Van 't fienste. van 't duurste. As ter wat van hrekt, gaait ter 'nkaptoaI verIoren ...... Da',s 't gesIacht van de Wieken. 't gesIacht doars doe ,die iendringen woIs. En hier ...... (nimt 'n teller van toaveI. kwakt hom ien groezelmenten op deeI). dat hib Idoe. dat's dien hade femilie: staingouddig'geIs van nib. van niks I WoIt doe hier in peslaainkaast? Doe maank de Wieken? Ha. ha, ha ...... Begrips vaast weI. dat 210 aits oetsloten is, he? Ook as 't 'aaL .... ha, ha ...... te loat is. En nou ...... der oet...... vot...... oet mien dainst ...... doe ,klUse. doe voutveeg.
doe ...... Die taal Iaat aan duidelijkheid niet te wens en. Oat het in
131
orde ,komt, doet erniet toe. Er is een storm voor nodig en een dijkhretik en verder, dat de vader van Seho nog net op 't Iaatste ogenblikje v66r de dood 'gered wordt door de vader van Welmoed; En dan iis het o()lk helemaal goed. Vader Wiek is tot zich zelf -gekomen; hij zegent de 'Imnderen en Mooder de Vrouw is gelukkig, dat ze haar man weer heeft; Wat hin ik blied, Renne, da's doe die veraanderd hes. Wiek: Dat- dee de dood, dij mie van 'n gek 'n ,kIouk mensL: moakt het.
Van DijJc is de zoon van de woarman te Zoutkamp. Hij maakte zicJh bekend - door zijn Zoutkamper ,schetsen in het Maandhlad, naar Ihet leven geteIrend. Opgeleid voor het onderWijs, was hij werkzaam als ,hoofd van een ,school te Groningen.
132
m. fl. Volman. Uittocht. Hier is een man uit HUMin-go aan 't woord, die zijn land en zij~ voIk door en door kent; zulk een boek Imn aIleen maar geschreven worden door iemand met warm ,gevoel voor zijn streek en voor 'het leven daar. In dit opzicht in zijn werk volkomen geslaagd; er zijn maar heel weinig streekromans, die onszo doen meeleven en die zo duidelij,k hegrip geven van de omstandigheden. Die omstandigheden drijven deboerenarheiders naar Amerika: hier in 't dorp is geen vooruitzicht. daarginder is er ,kans. Geert Boot is aan 't slootgraven; we zien hem bij zijn werk; wij begrijpen hoe hijkomt tot het grote besluit, om weg te gaan uithet land van zijn geboorte; we volgen met gespannen aandadht, wat er allemaal nag gebeuren moet, eer hij met vrouw en Idnderen het dorp verlaat op reis naar de boot. Dit is de Uittocht. Maar er Is in dit zeIfde boek ook een tweede uittocht, die nog meer aangrijpt. En dan Immen wij in het leven van de boer. En weI van een boer, die zelf heeft moeten worstelen om zijn bestaan en die niet mansgenoeg is, om aan ieder van ziju drie 'zoous een hoerderij na te lateR. Die ook niet wi!. dat die zoons hetzeIfde zware lot vol zorg en nood zuIIen hebben, dat het deel was van hemzeIf en van Hilda, zijn vrouw. De drie zoons kwamen op studie. De oudste ,kon 't niet bolwerken: en week uit uaar In{lie. De twrede was nu Iel'aar in Utrecht, maar zijn hart was in de schuren en stalIen, bij de paarden en het vee, bij het land en de kwelder. De derde, Kees, nog student, maar op 't verkeerde spoor: drank, spelen en schulden. AUes verkeerd gedaan? Hadden we hem toch boer moeten laten worden, them toch moeten bloots'tellen aan het zenuwslopende bestaan, dat ous deel is Ileweest? Was het todh beter ,geweest, Hilda?
133
En hijdenkt terug aan hun eigen leven. Hoe ze. beiden jong. waren begonnen op de boerderij van 'zijn ouders. Zijn vier zusters waren allen .getrouwd. Eerst hadden ze de boerderij gehuurd; toen zijn ouders beiden kort na elkaar waren gestorven. hadden ze de plaats overgenomen. De taxatie viel juist in de dure tijden na aehttien zeventig. Toen 'kwam de ontzettende val. In twee jaar tijds waren ze ~o goed als ,geruineerd. Jaren aaneen had de hypotheek meer hedragen dan de waarde der landerijen. Eindelijk was er weerverandenng gekomen. waren de tijden beter geworden. Maar de aehter hen liggende jaren hadden hen .gevormd. vervormd; In zulke tijden wordt de eehte boerengeest geboren; dan is het de op de spits gedreven zuini~eid. die als een zuurdesem alles ·doortrekt: De zuurdesem. die de stedelingen dorpse gierigheid en sehraapzueht ·noemen. Dan ontstaan de woordkari,gheid. de schampere beschouwingen over de steedse gewoonten. de vlijmseherpe toespelingen op het versehil tussen stad en platteland. Dan wordt geboren de finantiele vrees. die elke boer stempelt. de gedachte.dat elke dag opnieuw toestanden kunnen intreden. die hem kapat slaan. Vreesgedaehten dIe in betere Ujden gedeeltelijk eerst afsterven in het volgendegeslaeht. Uit die jaren stamdeook het besluit. dat ,hun jon gens zou vrijwaren voor het zorgelijke leven. datzij zelf hadden gehad. Het was hem en ook zijn vrouw hard gevallen. dat eens hun hoerderij in andere handen zou komen en er geen Rietema meer zou wonen op het oude familiegoed. Maar hun besluit stond vast. En nu is het Mis gelopen. Kees komt weer thuis om geld. met diep ·berouw. Maar 't kan niet meer. Vader zal zijn sehulden betalen. hij zal een plaats op de boot kopen naar Amerika: Kees. wat was er geworden van jou moeder en mij. als wij in de erisisjaren van taehag tot negentig geweest waren zoals jij? Onze boterham heeft jaren aaneen bestaan uit roggebrood en Friese kaasT Hoor jij. Kees. jaren aan-
134
eenT Weet jij, Kees, dat men verteIt. dat er et'n van jou voorzaten op zijn sterfbed tot zijn huishoudster heeft gezegd: Poest keers moar oet, Graitje, ik ken in duuster ook weI staarven. Zie, als er iets, ook maar iets, van die geest in jou was overgebleven, dan stond jij nu niet voor mij te weeklagen. lk schaam mij yoor jou, jongen. Je hebt mij aI meer gekost dan je beide broeders te zamen, en nog is het aIdoor klagen over mijn schrielheid ..... . En daarom, Kees, hoe eerder weg hoe beter. Naar Amerika I Daar zal alles uit je zelf moetenkomen. Aan 't eind van 't verhaal komt het afscheid van Geert van zijn boer Rietema: Och, Geert, wie hemmen 't gain van :baaiden makkelk van oavend...... 'k Hoop, dat die 't er goud gait ien Amerikoa. En als Geert al weg gaat, loopt de boer hem na: En as -Qoit nog ais wat van Kees vernims, Geert, den mos mie 't waiten loaten. Och, Rietemoa, dat Ihaar ie mie nait zeggen huft ..... .
135
].13us. 'f Was in Maai, spul van jonge Iaifde in drei bedrieven. (Maandblad, 1939, 111.)
In 't eerste van die drie bedrijven in 't eerste toneel is de boerin aan 't woord; zij ziet de woIk ,hangen. De boer is trots, de dochter is trots. maar de nieuwe ,knec;:ht is knap en vIot; heel knap en vIol, waar moet dat heen? 't Is toch maar een knecht ...... Vrouw: Hai is mle te ,knap veur ODS Jaantje. Oat is 'n wazen wicht, even over de twinteg. Male leeftied, jong. Weer wat neis. Hou komst doar nou weer bie? Hest Boer: wat vemomen? Vrouw: Nog nait - moarNou, wat hest din veur zorge? Jong krigt ja nooit 'n Boer: goud woord van heur. Aaltied grommen en snaauwen tussen dei baaiden ...... 't Wicht is aaltied gelieke snoeterg tegen hom. Jong krigt nooit 'n goud woord. Vrouw: En is dit din gewoon? ~begript nait) Gewoon? Hou ,gewoon? Hest woar Boer: maal dreumd vannacht? 't Wicht mag dei jong nait lieden, dat is 't 'aaI. Gain gevoar hie mit ,die baaident. Wait i,k nog zo net nait. Vrouw: (zeker). ,Nou - ik hail we!. ..... Boer: Vrouw: WaIst weI. woarom dat 't wicht zo snoeterg tegen hom dut? Boer: Nee - doe weI? Vrouw: Omdat ze baange is, dat ze ,hom aans om haals vaalt. . Het 't aI slimmer te pa,kken as wie denken ...... As e moar gain ,knedht was. Zai dragt 't haart te hoog, krek as heur voader. Maor verlaizen dut ze 't toch den'k ais om mien woorden, ze snaauwt mie te haard. Boer: aIle vraulu zain aaltied .spouken.
136
Vrouw: Boer: Vrouw:
Boer: Vrouw: Boer: Vrouw: Boer:
Jaantje:
Boe.r: Jaantje:
En 01 kerels hinnen hie zowat stekehlind. Kennen allain wat kaauwen over peerden en vei.. .... (kwoad) As 'k wat verneem, gaait e vot. Ast doe wat vernemst - is 't aI laank te loat, stumper. ,Din let 't wicht hom nait meer lopen. Din mout e doalek vot - as 'f al nait tc loat is. Moar as 't nou 'n fil<se kerel is, - 200 ast doe zegst - din is der ook ja niks tegen. lk zol dokter moar ais komen loaten. 'f Begunt die deur te lopen. Nou - tou ais. Woarom ken dat din nait? Goa toch deur - 'n kecht? Zoaarm as 'n loes. Wat 2001 dat? 't Wicht het ja geld genog - en '11 mooie ploats. Bistdoe 't woar mit hom ains? Ons wicht - ons ainegste - mit 'n knecht? Din nog Iaiver vandoage vot. Ik hegriep die nail.. .... (jenteg nuver wicht, 'kop lnde' nekke) Voader - wil ie even tegen dei - hou hait e ook weer - tegen dei knecht zeggen, dat eons even belpt veur 't zwoare goud ...... Wie willen mit stale hegunnen. Hou wordt 't nou? Mout ik doar aan te pas komen? Vroag hom dat zuIf moar ..... . (niedeg) Zeker - 'k zel ook nog wat vroagen aan dei haaHmale. 'k Wol nog laiver. Dei slaif ,het 'n verheeIdens, doar wop je Oaauw van ..... .
* '** 't Loopt weer goed af;daar is 'f een heel vrolijk hIijspeI voor. Jaantje heeft het weJlkelijk heel erg te pa,kken; 't wordt eerst krabhen, maar dan knipt ze de nagels. Dat is anders niet meer no dig. want het loopt op zoenen uit. En als het zo ver is, dan hlijkt hovendien nog, dat Kloas, de vlotte knecht, zich maar als knecht heeft voorgedaan en dat hij de zoon is van een heel rijke hertfuoer. Daar wordt het niet minder van, maar dat wist Jaantje toch helemaal niet, toen zij zich overguf.
137
8ien ] ensema, geboren te Stedum, 1896.
I. Berend Kopstubber (1939). Berend is de man met de kiep, met zijn kopstubbers en faailen en bounders. Hij is de wijsgeer, die nagedacht iheeft over lot en leven. Hijkomt op aIle boerenplaatsen en hij kent aIle boeren en hun vrouwen, vooral de vrouwen, en hij weet hun -gedachten en hun ,geschiedenis. Hij gevoelt meer de volle heerlijkheid van het boer-zijn: Hou voak het 'n jonge boer mit zien vrouw laangs 't -koren lopen. Wat der ook verannem mag ien 't boerenbedrief, zel 't geluk om 't gruien van 't gewas der nait altied blieven? Hij weet, hoe erg het is, als het tegenloopt en aIle arbeid en noeste vlijt en aIle overle,g falen; de beste boer kan het lot niet dwingen: len sdhuurdeur staait nei--boer; allain. Hou laank -het e der -stoan? Hai is 't besef over tied kwiet, want hai beleeft op dizze dag ien Augustus zien aigen -onnergang. Hai wait, dat er veur hom niks meer te hopen is; allinneg 'n dreuge oogsttied haar hom helpen kend en nou staait zien koren as mis op 't laand. Nei-boer lopt sohuur ien. Doar zit zien vias: 'ngrauwe, kortle harreI. Hai trekt 'n bostke aartstro te goul oet:aalmoal aanvreten goud. Lege poul gooit e op dee!, wat kin hom 't nog aalmoalschelen: -alles is nou toch veurbie. 'n Aner mout maar zain, hou e hier boerken kin. Hai leunt weer mit scholler tegen deurpost aan en woar er nait aan denken wiI. moar aalaan denken mout, komt weer hoven: hou mout dat nou dommee, mit schul' van ploats of?
138
Dag in, dag uit, die eindeIoze stille regen, die tel'gende regen, die de boer rampzalig en mistroostig maakt. De jonge boer, de huurboer; het is zijn Iaatste bezit, waar 't om gaat. Op hetzeIfde.ogenblik zitten op een andere boerenpIaats de erfgenamen te wachten op de dood van de boerin, de zoons niet, maar de aangetrouwde dodhters: Op lindebIoaren van ',t Vinkenust drupt regen en tikt op vensterbanken en tegen 't glaas. len n stilte, woar 'alles ien bevongen is, beIeeft wereId hier oO'k zien oet-en ien 'n grieze mistroostighaid. Bie 't ber van Vrouw van 't Vinkenust zitten baaide z'euns, en troanen, waarme troanen, rollen ,dei grade kerels over wangen. Achter ien koarmer zitten schoondochters. Ze drukken heur dreuge ,buusdouken ien ogen, moarder ,komen gain troanen. En tussen-tied gIoepen ze noar 'nkander over toaveI hen: weI zeI 't hier nou te Izeggen kriegen, ik of doe? WeI van ons haaiden IzeI 't winnen? Moar op zuIfde ogenblikkrigt schienhaaileghaid heur weer te pakken en begunt weer 'tdreuge gesnoef.
II. De Edema's. Oit is de roman van het hoerenleven opde grote Edermaheert. De schrijfster kent dat land en dat voIk. Zij weet, hoe de dagelijkse gang in de boerderij is; zij kent de polssIag van de Tijd: zij laat de winter overgaan in het voorjaaT en in de hete zomer met al de aJ1beid op het veld. En dan is het aI zomer geweest; eer men het weet, is 't weer herfst en winter. En altijd voort duurt het werk in huis voor de vrouw, in de schuur en op het land voor het manvoIk. Vee en land heeft zijn verzorging nodig, eIke dag opnieuw en 't is net, of het vanzeIf gaat, omdat het zo ordeIijk verIoopt van uur tot uur, van ·dag tot dag en van het ene jaar in het ,andere. De zoon, Gerrit J.an, is aI een grote jongen, aIs hij begrijpt dat het zijn vader is, die alles regelt: Gerrit Jan keek zijn vader na, toen deze door het riel
139
over de sloot sprong en met hooggeheven stappen door de suikerhieten liep. E~ voor het eerst drong het hesef tot hem door.dat Vader de Boer was. degene; die over alles wat gedaan werd op Edema-heert besliste en die de werkzaamheden van aIle seizoenen kende en begreep. Tot nu was Vader aIleen "Vader" geweest. dat was: enkel goedheid en zachte liefde. degene die mad wist voor elIre moeilijkheid en iedere pijn wist te verzachten. Gerrit Jan had altijd gedacht. dat de dingen ,vanzeU geheurden, eIkaar' opvoIgden in een eens vastgesteld plan: nu hegreep hij dat er een kracht was. die alles hestuurde. en diekracht was Vader. (BIz. 271.) Hij had het al eerder kunnen' heden1ken; vader Jan GerrU had hem op eel) avond al een~ het houwplan van de grote heerd laten kijken: Onder de lamp dien avond werd de kaart van Edemaheerdt uitgespreid en Vader vertelde van de wisselhouw en hoe elk stuk land door de geaardheid van zijn grond een eigen gesohiedenis in de vruchtwisseltng .heeft. De landen. gelegen in de hedding van de oude rivier, waren hardnekkig in het verhouwen: ze eisten geduld en een moeizame 'hewerking: het was. alsoE nog altijd in de bodem de weerspannigheid en ;het verzet was tegen de mensen...... Hier groeiden de gewassen. die ·zelf veeIeisend en van een sterL!er groeikracht waren en die de tegenwiI van de grond konden overwinnen. Verder naar het dorp was het land meegaander en zachter. Jan Gerrit weesde stukken. waar het vIas gezaaid zou worden en waar de hieten; er zou veel wit koren zijn dit jaar en de boerderij zou in de zomer ingesloten liggen tussen de korenvelden, want de gerst en de tarwe hadden de winter Igoed doorstaan. Gerrit Janhekeek aandachtig de hart. waar al dehekende plekjes op waren getekend .... Hier was het einde; aohter de zwetsloot. een zware donkere streep. lag de grond van een andere eigenaar. (Biz. 238.)
De hoer is dus de haas. dekoning van het land. Maar 't staat er nergens uitdrukkelijk: het is de opgroei van debeide
140
kinderen; het is het Ieven op het land, met de sohooljaren en de kameraden en de meester; het is het leven van de boer en zijn vrouw, die goed zijn voor het volk en die in vree leven metdegehele wereld. Van de verhoudingtussen boer en arheider. tussen hoer en hurger. verneemt men in dit mooie boerenhoek heel weinig. Het is een idylle. 'il Avonds 71ei Geert (d. i. de hoerin): Jan Gerrit. '1< hen vandaag een slechte huisvrouw geweest. Ik hel> op zolder mijn tijd verdroomd, maar het was er zo prettig en stil hij al die oude dingen, en het uitzicht is er zo mooi. Jan Gerrit Iachte en zei: En ik hen zeker een slechte hoer geweest, Geert. Want terwijl het zaad uit de machine liep, iheh lk niet gedacht aan de ophrengst en niet aan de prijzen. Maar Ik dacht. hoe heerlij-k het zal zijn, om met jou in Juni langs de korenvelden te lopen. (mz. 66.)
III. Hidde Betuun. Het wondermooie verhafllI van wat een boerenknecht is en wat er uit hem worden kan. in 't maandhlad Groningen van 1947 ·e.v. In zeer zuiver Hog.elandsters verteld; mee van 't aIIerbeste. wat ooit in onze volks·taal geschreven is. Geen redenering, geen 'strekking. niets van dat aIIes:een simpele vertelling. Maar misschien juist daardoor een schot in de roos. Luister. hoe de schrijfster vertelt. hoe Hidde zijn I
141
meer Hidde :hom dbarien verdaipte, noumeer meelie Iaeeg hai mit 'homzulf en 't scheelde nait veul. of hai was hoast begumI te reren. Ja, hij moest nog heel veel Ieren over 't "mensdom". Maar er was toch ool< eengrote !roost: Doar zag e 'n poar kienderkopkes te onderwaal oetste.ken, doar haar ie kiender toch nog en ze hadden hom ,nog wei opwachtI En doar raipen ze al van: Hidde, mag wie mit voaren? Veur Hidde 't ,peerd sti!lhoIIen haar, 'zatten ze al op woagen en doar begon 't gevroag en geploag: Hidde, mos doar ook hounder mel,ken en swienen rozzen? Hidde. wanneer koms weer bie ons? Zo ondervond hij. datkinderen menselijker zijndan mensen. Hij had alweer wat geIeerd. En in zijn eerste drie leerjaren had hij toch al heel wat zware wijS'heid opgedaan: Der is 'n tied west - dou Hidde nog 'n Iut jonkje was - dat e ni,ks laiver dee as vroagen: Moeke, woarom tikt kIo,k? Moeke, woarom braandt kacheI? En den zee Moeke ien ,gedachten weg: "Hai, kiend, doe mos moe nait 81811 zo om kop tou zoezen". En dan wis Hidde genog, want 't was hom meer om 't vroagen te doun as om 't waiten en getroost ging e den weer aan 't speulen. Moar nou kwammen vroagen van ale kanten op hom tou en hai wol 't woarom waiten, 't woarom van aIles wat e ~ag en heur de en nail begriepen kon: begeerig overdag as e aan 't waark was tusschen 't aner volik en hai 't nog hoost drokker haar mit heur waark as mit zien aigen, mismoudig bie oavend ien 't tweidonker as e aIItnnig tegen muur :van 'achtergevel aan. ston te wachten tot knechten thoes kwammen. Woarom moch 'hai nait mit kiender te veurdeur ien en vailig op ber stopt worren? Kiender en hai wazzen toch speulkameroaden mit 'n ,kander en 81811 was vrouw zien aigen moeke nait, hai wol toch oo,k weI ais wat aans as dat aiwege geiberebie't ien 'tachteren. En woarom prout vrouw plat tegen hom en groot mit heur 'aigen kiender? Hai haar toch ook noar sehoul goa'll, wat zol ze weI
142
ma:inenI en den kwam 't aner hom weer ien 't zin: 't gegiebel en 'tgefluster van inaaiden ien 't kaamhoes: ze ~huvven hom niks Wlies moaken, hai wis net zo goud as zai Idat der jonges wazzen en wichter endat 't doar aid over ging, moar wat konnen hom dei 01 trutten schelen, ze wazzen hom 't aankieken nog naif weerd. Wi-end huverde deur toppen van bornen en al was muur nog waarm van zun, deider hail dag op braand haar, Hidde huverde 'ook. Der kwammen aal sreems aan Iucht; noaT zegd wordt 'kieken ze op joe deel of ie ook goud oppazen. Nou was Hidde toch weI hail slim van alles en elk en ain ,verIoaten. W oarom hadden Voar en Moeke ·hom ook op dainst doan en woarom wazzen ze oak zoo wied v-an hom v-andoan? AIles om hom ·tou was zo staark en groot, hai kon der nait tegen aan, 't was hom aalmoal te maans en der was naarns ain dei hom hilp. Hai drukte kop tegen kneien aan en hai schraiwde zoo erbarmeliek as e sunt zien kiendertied IIIaill meer doan haar. Hai reerde -tot der gain troanen meer wazzen, moar 't was hom te moud of der mit dei troanen 'n stuk ellen wegspould was en der weer roemte kwam. Hai snokte nog 'n poar keer, dou hoop e ien 't en en ging ien hoes, Dou e annerdoagsmoms mit Iutje maaid deur 't kloaverI'aand Iaip, haar e kop omhoog en schollers achteroet.
143
~. £eeuwerke. De
woare riekdom.
Diekemoa: Wei duvel nog touT Wat zai 'k doar? Vrijt mien dochter mit ·zoo' n Iamzak van 'n knecht en weI in mien aigen hoes. Dat is ja glad gain bondel gehek. Gaait dat ter hier zo om vot? KomeIioa: Voader, hedoar joeT Di'ekemoa: Versmitst toe die aan zoo'n loezerige boerenknecht? Zel de ·duvel verdraiten. Houpel opT De deure oet T Gauw ..... . of 'k smiet die d'r oet. Lammert: Diekemoa, waiten ie weI. dat ie mie ..... . Diekemoa: Moak dast d'r oetkomst en duvels gauw ook. 'k StOR veur mie zulfs nait meer in. Kornenioa: Voader, 0 voaderT Bedoar joe. lk hoI '1;0 veul van ... Diekemoa: Hai d'r oet; hai d'r oetIII Lammer: 'k Zel goan, doadelk 'k Huif mien pedde veur joe gain ogenhhk in mien ogen trekken. Diekemoa: D'T oet. D'r oetTY 'Schobhej~kII Kornelioa {schreiend}: Voader, voaderI Wat he je doan? Schoamt joe watT Ie hin jadeur 't hellege hen. Diekemoa: Mie schoamen? Ik mie schoamen? Veur weI en woarveur? Nee, as d'r aine ·zok schoamen mot. den bis toe dat. Doe, doe, 'k z·eg doe T l(ornelioa: 'k Schoam mie nait veur Lammert. 'k Heb hom lai£. hail laif, Lammert is 'n ...... Diekemoa: Hail gewone, aarmzoalige boerenknecht. Zo laank as 'k lee£. wordt dei vent mien schoonzeun nait. Nee, nooH, nooit, nooit. Doar wordt in ,deraivege doagen niks van. OnthoI. dat, zeg 'k die.
144
]. £ijl. Ook ZijI is een man van het onderwijs. Hij is uit het Lageland. gemeente Slochteren. afkomsug en is nu werkzaam als hoofd ·derschool te Ten Post. Van 'zijn hand verschenen een aantal toneelstukken in de volkstaal}, die alom met lust gespeeLd worden en hijval vinden. Ze zijn ·knap opgezet. zuiver van taal en geven .goed de volksgeest weer. Zo is het ook met De Beste Zet, waaruit hier een gedeelte voIgt. 't Is weer de geschiedenis van de hoer, die niets in de wereld kent dat hoven de plaats gaat. Hij heeft zijn oudste zoon z()nder een cent naar Ameri,ka laten gaan, omdat die zelf zijn vrouw wou uitzoeken en de vader geen sohoondochter kon aan'V'aarden zondergeld en die niets van '-1 hoerwerk af wist. En omdat Berend ook een hoerenkop had, is hij weggetrokken enzijn vader kent hem niet meer. Hoe zal 't gaan met de tweede zoon? Albert heeft geen zin in de hoerderij; er zit nu ·eenmaal geen hoer in. Oostman. de oude vriend. waarschuwt: -het loopt weer verkerd! Loahengoa ziet het weI aankomen. maar !hij kan zich niet geven. Dit tafereel is meesterlijk getekend: De Beste Zet. (Maandblad 1940.) Aalhert: lk I
145
Haarm het meer verstand van zuks wat as ik. Aalbert: Loabengoa: (narig) Joa ...... doe ...... doe...... (kart) Goa moar op ber. - 'k Zel zuIf dammee nog weI even kie-. ,ken. (Aalbert rechts of; Loahengoa zit mit 'n narig ,gezicht veurzuk oct ·te kicken.) (drinkt nog es) Wat kin joe 't Iekker smoaken, Oostman: Wiepko. Loabengoa: (kikt ingedachte,n veur zuk oet) Joa, proost. Prakkezaairst over dien verIus, 01 man? Oostman: Loahengoa: Nee, haildaI nait. - Ik kin hest over verlaizen, dat waist (stilte). Hest toch wat, Wiepko. Oostman: Loabengoa: Wat zoI ',k hemmen. - Steek moar es oet, din wi! we nog ain rkopen. (Ze drinken. StiIre.) ZeI ik die din es zeggen, wat 'rbie' die aan Oostman: scheelt? Loahengoa: (schinkt in) Nou? 't Gaait die nait noar 't 'zin mit Aalbert. Oostman: Loahengoa: Zo? 't Staait die nait aan, dat e· zo min over 't boerOostman: waal'k mag. Loabengoa: Doe hist 'r achter, (nang). Zit haildaI ga'in boer in dei vint. - Hest zulf heurd, om even noar de hroene te kieken is hom aaI veuI te veuI. - En zo gaait 't nou aaI doagen - en overaaI mit. 't Is d'r nait in te stampen, ast 'r nait in zit. Oostman: Loabengoa: Och, watT As de wild'r moar isT Loat hom wat aans begunnen. Oostman: Loabengoa: (verhoasd). Wat aans hegunnen? En Hooghaim din? Nog aaI glad: verkopen. Oostman: Loabengoa: (nog meer verhoasd). He? Verkopen? Hoogihaim verkopen I Dat mainst nait, Oalderk, (veur zuk hin). Hooghaim mout nait in aander handen. Dat mout nait. Mos ook aigelk nait. Oostman: Loabengoa: 'n Dikke honderdvieftig joar hemmen hier nait aans woond as Loabengoa's. (Haard, klem op eII<
146
Oostman: Loabengoa: Oostman: Loabengoa: Oostman:
Loabengoa: Oostman: Loabengoa: Oostman:
Loabengoa: Oostman:
Loabengoa: Oostman: Loabengoa: Oostman: Loabengoa:
Oostman:
Loabengoa: Oostman: Loahengoa:
woord.) Dat - mout - zo - bIievenI (stilte). (kalm) Binnen twei meugelkheden, dat dat kin. (Wacht even). Nou, tou aisl Aalbert gaait trouwen. - Dat 's ain. Joa, - wieder. Of most 't weer mit Berend in 't raaine moaken. Dei is trouwd en zel oak wei :kinder hemmen. Dat 's twei. (haard) Ik kin gain BerendT ~kaaIm) Doar is ain, dei hait Berend Loahengoa. ~haard) lk heb ain zeun en dei hait Aalbert. (kaalm) Doe hest twei zeuns en ain d'r van hait Berend, (wacht even). Ast doe 't nou es weer inschikste mit hom, Wiepko ..... . (driftig) As wiegoie vrunden blieven zeIlen, Oalderk, din most die doarover stil hollen 1 . (kaalm) As wie 't over Hoogihaim hemmen en over de Loabengoa's, din mout we ',t ook over hom hemmen. - En Joar kin we ook goie vrunden om blieven. (kort) Dat is 'gain Loabengoa meer, doar heb ik mit ofdo an I Zo? tkort) Joal Omdat e nou 'n vrouw woI. deist doe nait veur hom oetzocht haarst? (driftig) Wie hemmen t'r aal voaker over, had, Oalderk. Doe waist pel'sies hou ik t'r over dink. En hoi die ,d'r nou moarover still OphoIlen? - Woarom? - 't Gaait ja net zo mooi, net as jong tee en dou zat e hie veldwachter zien ,krudooms. (narig) Huifst nait zo lollig wezen, ik I'aach d'r toch nait om vanoavend. Nou, din dust dat morgenvroug. (Trekt sUef aan piep, ,kikt veur zuk oet; even stiIte.) (dudt op nes). WoIt nog ain ,hemmen?
141
Oostman: Loabengoa: Oosbnan:
Loabengoa:
Oostman: Loahengoa: Oosbnan:
Loahengoa: Oostman. Loabengoa:
Oosbnan: Loabengoa: Oostman: Loabengoa: Oosbnan: Loahengoa: Oostman:
148
Nee, daanke. - Moar gemst, Wiepko, Berend he't 'n hail Hinke vrouw kregen. (driftig). Ain zunder ointen en dei nilks .van 't boerwaark of wis. Dat haar ze leren kind. Zeest zulf net van Aalhert: as de wi! d'r moar is. Waist doe, of ze
Loabengoa: Oostman:
~aarcl) NooitTT
Din hlift nummer ain d'r over: Aalbert mout zuk 'n vrouw opzuiken. Loahengoa: Ik mout 'n vrouw opzuioken veur Aalbert, mainst doe vast? Oostman: (woarschouwend). Begun nou nait weer zuklke fratsen as mit Berend, WiepkoI Loahengoa: Ik hin 'n LoahengoaI Oostman: (kaaIm) AaIhert is ook 'n Loahengoal WeIterusten, Wiepko. (Loahengoa wiI mitlopen.) Nee, blief Ihier moar; ik kin 't Groot Maart dunkt mie weI vinden, net as jong zee en dou ston e d'r midden op. - Nou 't beste. Loahengoa: Welterusten. (Oostman reohts of; Loabengoa hangt 't schoakhordaan 'n hoakje aan wand en ~et stukken op 't buffet: Iopt hin-en-weer, hlift veur 't pertret van Hooghaim ,stoan.) Hooghaim. Hoogheim neurt hie' de Loahengoa's - de Loabengoa's heuren hie Hooghaim, (draait zuk om, kikt even veur zuk oet). Kom, 'k wi! nog even noar de hroene ikieken. (Gaait noar .links). 'tG,e d ie n. 't Is moeilijk genoeg. Maar in een toneeIstuk loopt het nog weI eens goed af. Berend, de Amerikaan, heeft goedgehoerd; hij komt als een rijke man terug. Hijkoopt een hoerderij naast Hooghaim en hij heeft een jongen, die in later tijd Hoog-heim weI overnemen kan. Die kleinzoon zoekt al vast grootvader 'op; Hooghaim hlijft voor de Loahengoa's hehouden. Verzoening is nu niet zo onmogelijk meer. Oostman en de oude Loabengoa zijn liefhehbers van het edeIe schaakspel. En wanneer dan eindelijk de oude hoer toegeeft en zijn verI oren 'zoon weer in zijn huis zal ontvangen, dan zegt huurman, dat dit is De heste zet.
149
lr(ein Brouwer. geb. te Siddeburen,
1901.
Dauw over dorstig laand. roman van Rein Brouwer, 1941, een boerenroman, al is 't dan maar van een keuterboer. Daarin wordt het jonge leven beschreven van de zoon van Jan Brons, wiens plaats staat onder de rook van Siddeburen. 't Is een verhaal van een eerste idyllische liefde, maar dat besloten wordt met een stevige vrijpartij, die al heel spoedig tot een huwelijk voert. Mooi om te Iezen, zander twijfeI. VooraI echter, omdat in dit boek aIs achtergrond van 't verhaal het boerenleven getekend WOI'dt, zo aIs men er egt en pIoegt en zaai en maaito Met nog veel meer "an de boerengebruiken, tot de Iiederen bij de harmonika toe. Het begint met het portret van de ideaIe boer: zo rustig en zeIfverzekerd, ;z.o wijs en zo sterk. dat het een wonder is. Nooit is een beeld van een boer met meer liefde uitgewerkt. Maar 't was des schrijvers vader ook. Brouwer, geboren in 1901, is nu Ieraar te Assen, maar hij is met zijn gedachten nog in het ouderIijk huis, en vandaar uit ·ziet hij rondom zich al wat op het land gebeurt. Hij weet het naar het Ieven uit te beeIden. Een enkeI staaltje moge voIstaan. Wim Brons, de zoon, heeft zijn hart verpand aan Knelske Diekgat. de naam Idinkt misschien wat vreemd. maar is in Siddeburen inheems. KneIske .heeft van Wim een prachtige goudenarmband gekregeu. en dat moetzij toch dadelijk aan moeder Geertje verteIIen. Maar Vader en Moeder zijn aI te bed; de vrijerij gaat daar weI goed om; wij kennen dat weI. Zij gaat met Wim naar 't binhoes, waar de bedstee is; rijk is het er niet en Moeder moet de gouden armband zien en Moeder moet nog, voor de nacht ingaat, weten dat het in orde is tussen KneIske en \-Vim. En 't eerste, waar Moeder in de vreugde van haar hart aan denkt
150
dat is aan de enterhengst, die Wim verkocht heefr voor twaaIf honderd gulden. Dat hjM haar go ed, zo waar als ze er een zondig woord op zegt. Doch het is beter, dat de sdhrijver het zeIf verteIt: "Ik goa moeke 't verteIIen, dei slept toch nog nait. Kom mor." Ze heeft z'n hand genomen. Zo gaan ze door de donkere gang naar de voorkamer. Als ze de kamer hinnengaan, hoort Wim het gesnurk van Diekgat, en vrouw Diekgat nuistert: "Wat zel wie nou .helhhen." Knelske zegt niets. Ze loopt naar de taEel en draait de vlam van het looplampje, dat even - aIs een hlauwe droppeI met een gele kern - te zien was, heMer op. "Dit heh ik van Wim kegen, moeke." Als vrouw Diekgat dat gouden armband z'iet, kan ze haar ogen niet gel oven. En Knelske steekt de grote lamp aan. Het .glas Hnkelt tegea de witglazen hall on. Bij het Ii~ht van de grote lamp zipt zij de gouden armband, zoals ze 'hem nog niet had gezien. "Moeke, rnoj hier eos komen. Hier kin je omgoud zaino Zit nog 'n ketje aandat je hom nait verlaizen kinnen." "Ooh kind, dat kin toch nait." "Woarom nait moeke? Wim en ik hinnen 't ains." "Is 't al zo wied? Dat wos ik nait," zegt vrouw Diekgat. En dan komt Ze warempel nog uit de hedstee. "Zoo' n ·kedo is ja veuI te slim." Als Wim de armband om Knelske's pols doet, als hij met z' n grote vingers het slot ineen wil schuiven, horen zij een poffende slag van een hand op het ,bed, en ·een stem die zegt: "Woar bist mouerl" En dan zien ze Jans Die.kgat overeind komen met verwilderde hlik; als hij al die mensen ziet, begrijpt hij er helemaaI niet meer van. Hij .komtonder het ,bed vandaan. AIs zijn knokige benen over de bedderand strijken en de tenen met de zwarte likdooms naar de stoel tasten, zien ze meteen al QI'n hoofd vooruitschieten, en een roodhaaien arm wordt uitgestrekt naar voren. Een hand klemt zich aan hout. Jans Diekgatstaat op de vIoer. En hij zegt, met .grote verwonderde ollen Irljkend:
151
"Wat delcsel. bin je noll' nait op ber?" "Moj es kie,ken Pa, wat ik van Wim kregen heb." En dan staat Jans Diekgat versteld. "lk mos ja aMaal nait, dat je venkeern haren. Goan ie aJ zo laank mit 'n ,kander 7" "Joa Pa. Kom Wim, wie goan weer noar aehter. "k Heb die ja aIdaal noll' nait bedankt." Als zij weer rustig in bed liggen, Jans Diekgat "in de waand" en Geertje ..veur," zegt Jans: "WOos toe doar weI wat van, Geertje7" "Och, men zigt weI es wat." ..Nou e, mor dit lie'kt mie goud tou; DuveI. 'n enterhengst van twaalfhonderd gulden Y" Vr.ouw Diekgat wiI er n,og bijzeg.gen: J.ans vIuik tOdh naitzo, maar bij zo'n gelegenheid zal z.e het hem maar vergeven.
... ... ... De roman iheeft een vervolg onder de titel Maar de :z:on overwon. Dan is Wim Willem geworden, en om vooruit tc komen in de wereld, boerkneoht op ,een heel grote en voorname plaats op 't Hogeland. En zo ziet hij ook van nabij dr. vijandige verhoudingtussen de rijke hoer en de ·arme arheiders. Er gaan geruchten van staking; Oarend WoIdman iseen vall die arbeiders; de schrijver vertelt er van: Enige da'gen later verweidde Brons met Oarend Woldman het y.ee. Zij stonden noll' even tekijken oaar de jonge dieren, die dansend sprongen door de hoge klaver. Oarend had een spriet in de mond en kauwde, leunend met zijn hovenlijf op de wring. De heweging van zijn sterke kaken was duidelijk 'te zien onde~ de rood verhrande huid. Plotseling hegon hij over het socialisme, waar hij vol van zit. Hij had gehoord dat Brons van een :klein spultje ,kwam, die hoorde dus feitelijk ook hij hen. Oarend is een half -hoofd groter dan Willem, en in zijn toorn leek hij noll' eens zo geweldig. Zijnogen schoten vuur, het bIoed joeg naarzijn hoofd, en deed de ,aderen, wier kronkelingen als hlauwe 'striemen te voIgen waren tot ver in het gemillimeterde haar, sterk zwellen.
152
De toom beheerste hem geheeI. toen hij begon uit te paHen over de rieke mieters die straks voor een appeI en een ei het koren weer in de schuurzouden willen hebben. Vroeger had Oarend weI eensacht gulden verdiend met de zieht en nuzou het weI met drie ophouden. Want de beste stukken worden er met de madhines afgepIunderd. zo, dat soms de stoppeIs tot de knieen reiken als jeze omhoogtrekt ...... Daar aahter in de oude heerd li.gt ook zo'n stukzomertarwe, het staat nu op wortel al in hokken. Maar dit wil hij nu alvast zeggen, ,dat zijn ziehter niet in zaI bijten, voordat Dijksterhuis het dubbele vande prijs heeft toegezegd. Will em moet eens met Ihem meegaan naar de vergadering van de socialisten. Daar kan hij van Ieren. De voorzitter heeft onlangs nog gezegd, dat 'ze solidair moeten zijn, ze moe ten de boeren voor de borst komen, juist nu, in de oogsttijd. Nu zijn de boeren doodsbenauwd voor stakingen, nu hebben ze wat mee te verteIIen. Oarend weet wet dat de boeren juist uit vrees ·danrvoor de machinerieen hebben aangeschaft. Zij denken dan onafhankelijk te zijn, ook in tijd van nood' Er zijn altijd weI boerenzoontjes uit andere streken, die over komen waaien. Maar als het hier eens tot een staking kwam - en diekans bestaat zeer ze-ker - , zaI Oarend ieder die op dit land, waar hij zoveeI zweetdruppels heeft lig,gen,een voet durft te zetten, de benen breken. Datgaat zo zeker door als twee maaI twee vier is. Zij staan nog beneden het vee. Een paard krijgt nog genadebrood. En 'zij? Een kistje sigaren misschien, aIs ze af zijn. En voor die ene keer ·zittenze dan bij de boer in de voorkamer. Dan moeten zezieh maar redden van drie guldenouderdomsgeld en de boer voor wieze zieh heh ben versoheurd,kijlkt niet meer naar ze om. Zo is thet leven van eenarbeider. Maar het moet anders worden; het zaI anders worden. Hebben zij geen Techt op leven op hun oude dag? Hebben zij niet evenveeI recht op de grond waarop 'ze veertig, vijftig jaar ge1eukt hebben, aIs een Ianterfanter die er eeneigendomspapiertje van in zijn trommeI heeft? Maar dit wiI .hij nog ze~gen: een keer komt de nieuwe dag,
153
degrote. waarop de mensen elkaar de hand zullen reiken en elkaar hroeder ·zullen noemen. Dan ,zaI de staat der socialisten zoveeI macht hehben. dat die heletten kan dat iemand uitgemergeld wordt. Dan zullen geen mensenmeer achter de ploeg lopeno die professor hadden moclen worden; dan zullen .geen vette kwakken meer zitten tezwelgen van het goed van de gemeenschap. Oarend is plotseling anders geworden. Er .is een milder licht ill zijn ogen gekomen. Iheftig heweegt zijn grote hand op en neer als de vlerk van een nog niet vluchtige vogel. Hij staat daar. in de een2'lame velden. en spreekt. Het is of er honderden naar hem luisteren. Armen en verdrukten moet bij daar voor zich zien. Hoekan plotseling die gloed anders over zijn harde trekken spelen? Hoe knnen anders die ·ogen zo liohten? Hcl is schoon te strijden voor hen die lijden. het is het hoogsteI Maar nu valtde 'arm als een lamme vlerk regen zijn lichaam. Nu is ·plotseling die glans van extase weggetrokken van zijn gehruinde kop. ..Wie mouten aan 't waark." zegt hij en meer zegt hij niet.
154
Jant nienhuis. geb. te OIdehove. 1897. In het voorjaar van 1850 kwamen de slopers en haaIden de oude schuur omver. Er werd een andere gebouwd van zeventig meter lang. vijf en twintig meter breed en vijftien meter hoog. een schuur aIs een kerk. Groot en ruim werden ook de stallen met veel licht. ventilatie. een nink hellende groep en lagere opstanden. Zo moet het hier overalI zei Bouwman......... T oen kreeg ook de OIdenhoeve zijn tweede schuur. maar van andere vorm engrootte als de eerste. en meer verbonden en vergroeid tot een schone bouwgroep ..... . Ennog bleek er op den duur geen ,ruimte genoeg te zijn voor het bergen der vele machines. Aan de overkant van het erf kwam "de hut". groter echter dan de schuur van menig zandboertje. Ook ,,
155
Maar de hoeve ligt daar statig en sterL:. de Oldenhoeve blijft en dezeventig hunder land zijn haar onvervreemdhaar bezit ...... Het :Da.! nooit woNlen vel1kaveld of gedeeld, er zal een sehoon7ioon komen, die weet hoe het hier hoort - 'Ook hij zal getrouw zijn en Ihet ·erfgoed dlJorgeven aan volgende geslaehten. Doorgeven ingoede staat van onderhoud. Het levensdoel van wie de Oldenhoeve mag hezitteo, met inzet van aIle ,kraehten, met opoffering van alles, waarmee de steden en het huitenIand lokken, niet omdat
156
hazin op de plaats I Een vrouw zonder geld, zonder afkomst, van zoo' n groenboertje en twintig hunder van dat arme ,grasland achter Kostverloren, onder d'e rook van de stad - Onno - hoe kon je er toch toe komen ..... . Dit tegen haar zoon; zij ,kan 't niet helpen;zij is erzo vol van. Als de grote boeren komen voor rouwbezoek. dan heeft ze mensen om zich heen "van ons eigen slag": Onze hogere 'hoerenstand is met geen andere in ons land te vergelijken. Wij zitten in een uithoek maar is het niet de beste hoek van Nederland? Niet voor niets zijn on,ze families hier blijven wonen, jaren, eeuwenI Daardoor zijn we 'anders geworden dan die van het Zuiden en uit Friesland en Drente.dat voel je dadelijok, als je bij hen komt of met hen praat; ikZieg niet beter. maar anders. Wij hebben onze eigen stand gekregen. wij voelen ons nergens beter thuis dan onder ons. en dat moet zo blijven. dat moet niet achteruit. maar vooruitT.. .... Je denkt. dat ik grootheid bed.oel? Niets daarvan ..... . Wat betekent een kapitaal van twee of drie ton onder de rijkdom van de grote wereld? Maar groots op je plaats, op je land hier. en op alles. wat je familie in vroeger tijden er stuk voor stuk aan verbeterd heeft. dat is wat ,anders I Je bedrijf vooruitbrengen en je stand opvoeren. maar ..... . boer 'blijven. dat moet de 'eer en de trots van ons leven zijn. En waar zijn de boeren hier trots oop? Als je dochter advocaat is en je zoon lel'aar of ,dominee of ingenieur. dan meen je. dat je in de vacanties je eigen deftigheid in huis hebt. en het zijn maar gewone. kleine stadsburgers. Ik zeg je. als boeren en burgers gelijk wOI1den en door elkaar trouwen. dan gaat er iets verloren. wat nooit weerom komtIII ..... . Hier ben je heer en meester over alles. je zoons en dochters zijn in aanzien - als ze door de dorpengaan. zeggen de mensen: Kijk, dat zijn de Juffers van Hopmaheerd ...... Omdat ze van je Ieven moeten ..... . Nee I Omdat zezich van vader op 'zoon met ons verbonden voelen. netzo goed met onze persoon als met ons bedrijf; ze moeten op ons kunnen rekenen. onze vooruit-
157
gang is hun opkomst - onze tegensIag hun verarming, en omdat die hand aI tussen onze grootvaders en eerdel hestond, is ons geluk hun geluk. Zo ve.rdedigt zij de opvatting van de grote hoeren. Zo gevoelt zij 't nog altijd door en door. Zij is de hoerin op de plaats geweest; nu is zij er weer: Oma Bouwman stond met sohitterende ogen te luisteren naar de schoonste mtiziek van 'haar Ieven: het ruisen van de sehoven, opgezwaaid en neergestort in het woelend ingewand der -(dors}maehine, het snorren en ronken van wielen, assen en trommels, de heukerslag, en het op-enneer en heen-en-weergedaver der zeven, de snelle' hartMop van de kleine tractor met de zoevende drijfrie~ en hoog daarhoven het stampen van de stro--pers, rustig en vol regeImaat, hevig en zwaar, met alles overdreunende sdhok. Ze sidderde van geIuk. En dat was eigendom r Eigendom van de plaats I Zo is haar portret, ten voeten uit. Zij kent niets anders, althans niets dat heter is dan .de plaats. Zo is -baar zoon, Onno Bouwes Bouwman niet; ,hij Ihad het bewezen, toen hij trouwde met de vrouw, die ,hem lief was. Maar hij is toeh o6k hoer; hij weet ook, wat er nodig is, om boer te zijn. En nukomt de eerste sehok. Zijn doehter Sietske zal het hem zeggen, waar het op staat. Er is voor haar ook maar een man, Kees van de Wilgenhof, een fiinkekereI. maar de zoon van een arme hoer: En nu zijn we samen en wou ik graag, dat Kees hier over veertien dagen komen mocht, om met u te praten. Niets te praten. Komt niets van in I Is dat een partij voor jou? Hoe krijg je 't in je hoofd? Waar haaf je 't in de weerga vandaan? Wat zie je in die jongen? Allesl Is 't een fmappe kerel? Nee. En van aanzien? Nee. Geld? Nee.
158
Boerderij te erven? Nee. Vooraanstaand onder onze boerenzoons? Achteraan zeg ik je. Oat volk van de Wilgenhof is niets in tel: waar begin je dan aan? Ik hou van hem. daar is niets aan te veranderen. 't Is uit. en nooit ·zal er wat van komenI AIs Ma dat eens wist ..... . Ma vond het verIeden jaar goed ...... Wij 'zullener later over praten. Sietske. Er is geen haast bij. Margreet. haar zuster. moet het ook ,dadelijk weten. Vader vindt het nog niet helemaaIgoed. Natuurlijk ~eer. omdat ze minder zijnI Rang en stand is alles. dat moet ook ons paradijs worden. goud om je hals.* zilver op taEel en Perzisch op je vloeren. een man met effecten in zijn brandkast. al heeft hij ook een koeienhartI Ze weten geen van allen. wat Ieven is. en hoe je van binnen wezen 'kunt. als je van iemand houdt om z·n ...... om z·n ...... omdat hij is. zo als hij is. . . . .. al was hij zo arm als de mieren. Gre. jij ook? Ja. Gre ook. en erger. Sietske moet het Vader zeggen: Gre is verI oren - te vergeg'aan. Oat is de tweede slag. De derde ,komt nog meeraan. 't Blijkt dat de zoon van de smid. de vader van 't kind.haar onwaardig is. Zij zaI niet met hem trouwen:ze zaI 't allee'll uitvechten. Hoe moeilijk allesook is. haar beslriit staat vast: en nu staat haar Vader naast haar. Maar met Sietske is hij het nog lang niet eens: Oat je niet te veeI geeft om stand. moet ik goedkeuren. Ik ben zelf de eerste boerenzoon geweest uit onze kring. die een vrouw zonder geld nam. Ma was 'er even goed om in aanzien. maar omgekeerd wordt het geval heel anders. Jij kunt die Kees van de WiIgenhof niet optrekkenT De toekomst ziet er bovendien donker uit. als Oma van plan is.niets na te laten. Dan word je 'een jonge vrouw l\lar,tens op een hUUl'boerderijtje in de Wolden of in Drente.
159
Als je 's avonds doodmoe bent van '·t sloven, roep je niet meer om Kees, maar om rust. AIs je le,kker voor hem koken wilt, heb jegeen vlees; als je je mooi wilt maken voor de Ikerkgang, zijn er geen kleren, - als je voor je kinderen wilt doen wat Ma voor jullie deed, heb je geen tijd; als je hen wilt laten leren, is er geen geld, en in ,dagen van ziektekom je in de schuld. Dan word je zenuwachtig, omdat je aUes hetergewend was en je kinderen niet wilt zien lijden! Je man wordt stil en kribbig, je geluk vliegt de schoorsteen uit ..... . Maar met Kerstmis moet Kees zelf opkomen. Vader gevoelt, dat de jongeman in staat is, zonder hulp van hem of anderen, als de tijd gekomenzal 'zijn, aan zijn dochter een veilig tehuis aan te bieden. Onno Bouwes Bouwman mocht ,gerust zijn. En toen de Junimaand kwam, lag Gre'skf.eine jongen in de wieg, die Bouwe Onnes Bouwman heeHe. De Oldenhoeve bleef in het geslacht en het land bleef Bouwmans land.
* ** Jantje Nienhuis, geboren en getogen te Oldehove, werkte als onderwijzeres te Leens en in de Stad. Reeds in 1920 trouwde zij met E. C. Stuldreher, nu leraar te Utrecht. Maar oak zij bleef als schrijfster met haar schetsen en novellen leven in Groningerland. Haar streekroman Waur Mens en Koren rijpen is er wei het beste hewijs van; zij heeft in haar jeugd het gehele dorpsleven in zich opgenomen; zij doorvoelt de grote en ·grootse betekenis van het boerenbedrijf; en zij blijkt in staat, tot rijpheid gekomen, dit met liefde uit te beelden. Zo blijkt het ook weer uit haar eenvoudige noveIIe van 't Olweer en Konrebberstee. Daar is, om een voorbeeld te noemen, de rijke boer die een emstige vermaning van Dominee ge'kregen heeft iJn de preek, omdat hij zo bar dronken was geweest; na de preek bleef de kerkeraad bijeen. Popke vindt, dat hij wat al te ruim 'zijn deel krijgt:
160
..Ie haren 't haile preek deur op mie allennig verzain. Wat verheel ie joe ainlieks weI?" 'f Is weer de oude strijd: is de dominee 66k haas over de hoeren? Maar deze dominee durfde de hoer weI aan: ..Ja, haar domiezegd, ik heh maar twaaIfhonderd Ilulden traktement, maar ik hen in dienst van de waarheid". Dit dan is een tikje humor. Diepeernst is er in een ander tafereel. T wee hoeren, twee huren, leven jaren lang naast elkaar in verkropte vijandschap. Maar eindelijk harst de born. In de schuur is het hoeldag; het is er vol yolk. In de lege paardestal staan heide hoeren en de woorden vliegen. Waar komende verwijten op eens vandaan? Oude veten worden uitgevochten: het ene woord haalt het andere uit. De deur vliellt open. Nieuwsgierigen kijken, niet aileen boeren, ook al1heiders. Hetgesprek is in eens uit. Anderen hehhen er niets mee nodill, arb eiders allerminst. Dat is het standshegrip. Men kan tot de heftigste ruzie komen. Maar een .boer is een hoer en een arLeider hehoort tot een andere wereld. En dan voIgt er noll' een regel, ma'ar daar is ook alles mee gezegd: 't Wordt nooit meer voortgezet; eenmaaI uitgesproken is goed voor aItijd. Ook du is een karaktertrek van zeer veIen hij ons. Jant Nienhuis doorvoelt de hoerenwereId; zij leeft er in. Dat is een. En zij schrijft goed; dat fS eengave, en dat is twee.
161
Wyt66e Keuning. I. De Fakkel, roman uit het Groninger hoerenleven. 1943. De Fakkel is een meid, door ieder in het dorp Woudbuurt l1eracht en uitgestoten. Maar die zich opoHert voor de vier moederloze kinderen van een stumperachtige boer;zo wordt zij een lioht. dat zich zelf verteert. Woudbuurt is een van de Wolden in het Westerkwartier; de spraakwijst het uit. De roman is in 't Nederlands; de gespreklken zijn in de voIkst'aaI weerge.geven. Het boek is een echte boel'enroman. die het werkelijke leven lracht te benaderen en die daarin geslaagd is. De schrijver kent het boerenlevengoed: Dat eeuwig wroeten, die voortdurendezorg voor de oogst. Dat langzamerhand verliezen van aIle helangstelling voor andere dingen dan zuiver materiele, dat natuurIijk, onvermijdelijk verbonden is met hun deel in het maatschappelijk leven. De boerderij dwingt, vraagt den gehelen mens op. De regeI. waar het op aan ,komt, heb ik onderstreept. En zo djn er telkens tussen 't verhaal in als ongewild. maar juist van pas en vol hetekenis. overdenkingen over de boer en zijn be.. taan. Natuurlijk ook over de liefde: Boer plus geld plus vrouw: dat iSlhet hedrijf. Geld is de band. Verkocht voor geld. gewogen engewaardeerd naar geld ...... Hadden de Loe-ke's laatst niet een boerenzoon van hun erf gejaagd. die de zusters welkom was, maar hun niet genoeg bunders land bezat? Had Wiere zijn oudste zoon 'Diet het huis ontzegd. omdat de jongen tegen zijn zin een meisje had getrouwd. dat 'Diets te verwachten had later? 162
BIeef Wepkje Meele er niet over, omdat geen van de zeker tien vrijers haar zwaargenoeg woog? Meester van Zant zei altijd, dat de Woudbuurter boeren met hun kinderen meevrijden. Jans begrijpt nu, dat er bij de hoeren een voorname factor in het spel komt: hun vrees voor slechte oogsteD, h~.:m nuchtere blik op het leven. lk docht...... dat er .nog wat aanders neudig was, zegt Jans. Wat dan? vraagt vrouw Ane. Nou ja, je mot toch ok van zoo'n vrouw holden. Mooi metT Komt aanders ok wei es van zulf, as de zoak moar goed geit. Toe wij trouwden, mijn man en ik, kenden we me,koar moar zowat. We wazzen bliede, da'we 'n flinke boerderij harren. 't Het ons nooit speten. De .liefde is mooi met, dat is: mooi bij toe. Maar de zaak is nummer een. Dit geldtde vrouw. Watkomt er dan wei terecht van de oude arbeider, die afgewerkt is? Het is zo vaak geschilderd, hoe hard de boer is. Ofloond! heet dat. Wytze Keuning kent dat oak in de Woldkaant van 't Westerkwartier, zo goerl als Rietema en Broekema op 't Hogeland en als Vos in Weiwerd. Hij schetst de vergadering van de diakonie. Die bestaat uit drie boeren en een smid, die van de boeren a~hankelij!k is. En dan is de dominee er nog. Wierd is de hardste van de boeren. Hij wit aIle Ale nu kwijt: "Ja, Doomnee, ik heb OIl'Ale nou omtrent veertig joar in deenst had. 'k Heb d"r nou genog van. AI enkele joaren ken hij zien loon niet meer verdenen. Zol die niet ien 't aarmhuus ;kennen?" "Veertig jaar, WiereT Dan heb je weI lang zijn diensten genoten. Is het nu zo erg, er een beetje bij te leggen op zijn oude dag? Waarom moet diestakker nog in, het arm.huis Y" "Ie kennen weI wat zeggen, Doomnee, moar aanderen kriegen heur olle arheiders d'r ok ien. Woarom ik dan niet?" "Om dat je lid bent van een Christelijke diakonie.
163
Wiere, en toch zeker ihet vool'beeld moo geven in mensehjke behandehng van je ondergeschikten". Wiere wi'Pt op zijn stoel achterover, strekt zich languit, waardoor hij meer buiten het licht· valt. Hij houdt met zijn hand vlak aan de mond zijn sigaar vast. "Ik hehandel ze menselijk en Christelijk. Gien cent hebben 'ze ooit bij mij te min kregen. WeI voak krigt Ale restjes van de middagpot met, veur zien vrouw. Moar ik mot 'n aandere arbeider hebben, 't veurjoar. En dan mot Ale v~rt. T weedat zit er niet an. Dan vervallen Ale en zien VTOtliW toch aan de diakonie" . .In het armhuis zal niet gaan, Wiere, er is Ileen enkele ,kamer leeg. Ale Ihee-ft zijn heste krachtenaan je boerderij ge-geven. Is het niet wat ondankbaar, dat je hem wegstuurt, nu hij aan het eind is? An het end? Was 't moar zoT Ken ik 't helpen, dathij moar deurleven blift? W oarom mot i-k dan verder veur hem zorgen? Plaats is e·r niet in 't werkhuis. Maar dan moeten OIl' Tije, 80 jaar oud, de nette oude vrouw die vroeger uit bakerenging, en olle Jaan, die uit n smerige huusholden komt, maar bij elkaar in. En zogeschiedt. De dominee loopt kwaad weg uitde vergaderinll. Zel wel weer beteren, zegt Wiere. De boeren zijn de baas. En Tije had tot nog toe een gulden in de week, en olle /aan had oOk zijn gulden. Nu hoefde dat oak niet meer: De dioakens vonnen, dat veur heur tweeen n doalder ien e weekgenoll was.
n. Waarheen gij gaat, eentweede roman van Wytze Keuning, 1944. Deze roman is geheel gewijd aan de oude en altijd weer nieuwe geschiedenis van de boer en de toekomstige schoondoohter. De boer is Weltens O'P de Geesterum, een heelgrote plaats; Hanna, een arbeidersdochter, gaat er heen als dienstmeisje;
164
Lukas, de zoon wordt op haar verliefd en wi! geen andere, al is de rijke Gonne al voor hem uitgezocht. 't Gaat instilte, maar 't ikomt zo ¥er, dat Lukas aan zijn ouders vertelt, dat hij met Hanna moet «ouwen. Vader legt zijn blad neer, en Moeder begint te schreien. Eindelijk rijst Weltens uitzijn stoel op. Moet trouwen ...... MoettrouwenT.. .... AIs ik het wil zeker? Jij trouwt niet met Hanna Gerbes. Op mijn boer~ derijzaI een boerin. geen dienstmeid, huishouden 1 Kan niet, jonge ...... Onze zoon, met een dienstmeid. Als ze met mij trouwt, is ze boerin en geen dienstmeid meer, Moeder, zegt hij hard. Ieder lacht je uit,kindT Laat ze, MoederT En Gonne? Het barst er in eens bij de boer uit, of het .daar weken te gisten lag in ziju gedachten. Gonne? ....... Gonne komt hier nid als boerin op Geesterum. Ik trouw met Hanna. Niet, zoIang ik leefI Dan na je dood, Vader. Wacht daar dan opT Lucas weet, dat dit een onveranderlijk besluit is; het ergste vindt hij, dat Moeder het met Vader eens is. Vader wil "de schande" met geld aRcopen en dan kan Hanna trouwen met een boerenknecht, diegraag bereid is om als schanddeksel tedienen. En als geen miQdeI :helpt, dan stapt hij naar de notaris: Zo, zo ...... wiI je de boeI'derij verkopen, Weltens? Ik meende, dat je een flinke zoon had, die je later zou opvolgen. Gaat over, notaris. D~e heeft zich verslingerd ·aan een dienstmeid ...... heeft een kind...... 'k Wi! ze niet op de Geesterum hebben. Is ze niet Oink? Een goede dienstmeid...... dus geen goeie boerin. Weet weI. wat je doet, Weltens. Je hebt maar een nakomeling ...... en stOM je (lien van je af? Als de Inatuur bij
165
die jonge mensen zo sterk spreekt. mag je daar dan je trots tegen in zetten? Oat is God verzoeken. Met gekwezel houd tk mij niet op. en met trots heefl het niets te maken. Die aap van een jongen kon de rijkste. knapste en flin1:ste boerendochter krijgen. was voor eI·ka8r...... Wi! meneer niet!.. .... BestI Krijgt hij de Geesterum oak niet T Dear zal een boer wonen met een hoerin en niet met een uit het dienstvoIk van de Achterweg. Vader zet door. De verkoping nadert. Lucas loopt door de grote schuur. Dat alles moet hij missen. Daar zullen. naar Vader!! gebod. vreemdelingen werken en rondgaan en het als hUI] eigen beschouwen ...... kopen voor geld!.. .... EI'ke nerinne· ring met het verleden zaI hier afgebroken worden ...... de geest van de Weltenshoeve mis'kend. misschien veracht. bespot.. .... de geest. die hij liefheeft. waaruit hij is voort· gekomen. dien hij - hij aileen I - maar erkent en be grijpt. en waarmee hij zich in de voIste graad verwan\ voelt...... Nee!.. .... Nooit!.. .... Hij is net als zijn vader; ·de boerderij is voor hem zijn leven. Het kan niet bestaan. dat deze prachtige plaats verkocht wordt. Hij steekt de brand er in. meldt zich bij de justitie. zit zijn straf uit. Vader blijft onverzettelijk. tot hij in een hui van drift ineen· zinkt en sterft. Nu wordt de Geesterum nieuw opgebouwd. mooier dan te voren. En in de hal heeft Hanna het beeld van Ruth aan laten brengen. met de woorden uit het eerste hoofdstuk van .het oude verhaal: Waarheen gij gaat. zal ik gaan.
166
mevrouw (9. ]. Ooms-\)inckers. De Lachende Aarde,
(1943),
rGman van de Old Heerdt,ergens bij DelfzijI in de buurt. en van het geslacht dat er al ZG lang op WGont en werkt. de Van Rodingha's' In 't HGllands gesdhreven dGGr MevrGuw C. 1. OGms-Vinckers. contact-ambtenares,se de'r CGmmissie. aange. wezen ·door de directeur-generaal vande voedselvGorziening, zoals men achter in het boek Iezen kan in een hericht van de. uitgever. De schrijfster behandelt de geschiedenis van de grote plaats. dIe weleer een sGGrt borg was. op romantische wijze. met grGta liefde VOGr het werk en voor het karakter van de Groninger boer. Men kan er OGk anders over denken. MevrGuw Ooms zelf legt een minder gunstig oGrdeel in de mGnd van Ero. de vriend van Carine van Rodingha. het 'Ilichtje uit Amsterdam: Boerenzijn geen menschen. Boeren leg je geen normaal menschelij:ken maatstaf aan. Ze l'ekenen OGk niet met ide:alen. met schoonheid. met geestelij'ke waarden. Ze rekenen aIleen met geld. en verder leven ze op hun Instincten. Cad'lle stond op. ze was heel bIeekMaar. zei ze. ze gaan ,tGdh ook...... naar de kerk. en naar de stad. naar een schouwhurg enne ...... ze doen toch oak aan muziek. en richten hun huizen in. en ...... ze hebbentoch een meisje Gf een man...... en ze trGuwen toch. AIlemaal op' instinct af. wat niet strikt binnen het terrein van de dubbeltjes vaIt. Een kerk. nGU ja. als het niet te veel kost. kun je er Onzen Lieven Heer me.e te vriend hGuden en die zit aan de wa'terkraan daar bGven. En dan ungaan en meubels kOGpen Gf een auto. en huizen in· rich ten ? NGu. dan hebben ze tGch de gijn dat hun buurman ziet, dat ze daaT centen VOGr hebben. En een meisje en vrijen? Daar heb je niets anders voor nGGdig dan een exemplaar van de andere sexe. Maar ...... ze ...... trGuwen toch. zei Carine tGonloos.
167
Trouwen? Nou ja. heve lcind. dat is een associatie van twee kapitalen. Ero. zei CaIline moeilijk: je ...... je hegtI Nu was Ero een Amsterdammer. Maar Carine was ook niet helemaal onpartijdig; zij had julst haar vakantie op de Old Heerdt doorge'bracht;:re ,had er gevrijd met Ayholt. een van de heide jonge boeren daar. en zij was erg verliefd. Ook had Ero weI een heetjc gelijk. AyhoIt was hartstochtelijk verliefd op Carientje. Maar hij was de oud3tE; van de beide broers.hij was de toekomstige boer op de Old Hew It. en d~ oude plaats had dringend behoefte aan nieuw en aan veeI geld. Het moest Tietje Bogaerts dus wezen: Tietje. die hij haatte aIleen aI. als hij aan :haar dacht. Tietje. die hem zeIfs nooit r~cht had aangeke~pn. die schuw voor hem was. die ,hem niets anders gedaan had dan hem zander woorden de mogelijkheiJ voor oogen -tooveren. de Heerdt in vrij bezit te hebben met haar -geld. Op een verjaarpartij zijn de boeren uit de streek aanwezig; aan het eind brengt Ayholt Vrouw Bogaerts en Tietje naar huis: Ze liepen zwijgend naast eIkander. Bij het erf wisselden ze een paar woorden over het weer. Vrouw Bogaerts sloot de deur open; hij stond even aileen met Tietje. We kunnen Zondag weI naar de stadgaan. Om een uur of drie. Joa. zei ze zacht. WeI te rusten dan samen. Dat was alles. Old Heerdt. grauwe zware steenkIomp. vervIoekte zwarte speIonk. Old Heerdt. met je glimmende voren. met je goudgeeI gerijpte -koren. Old Heerdt. met je immer weer1reerenden stervensnood. en je eeuwig nieuw geboren worden ..... . Hij had zidh overgegeven. Aan de Old Heerdt. aan Tietje.
168
J. de ~faaf· 'Q'eh. 1886.
Bie Boer Diekemoa. Dit is de tireI van een van de sehetsjes VBlIl J. de Graaf in zijn Yolk oet Grunnegerlaand (1946). Daar is een vrouw aan 't woord over de tijd, "dou ik maaid was bie hoer Diekemoa." Om 4 uur werden ze door de boer gewekt, die dan weer in de veren kroop. De meid Meedde zieh in donkeren aan: "Kneehten sluipen ja in 't aigenste hok, doar ,boven op koustaal". Zo begon de Jag "en verder was 't moar arngoal aanpokikelen en knooien tot soavens loat tou". Zo hesehrijft zij het leven van het vol,k, dat hij de boer in dienst was. De afstand wa3 wei heel groot tussen boer en vrouw "boven" en het volk "aclrter", waar niemand ooit naar omkeek. Dat de vellhoudiing tussen boer en volk dan ook vaak '2:0 buter was, is waarlijk niet te verwonderen. Zo verteIt de oude dienstbode verder: "Wie mazzen dat sehietbeetje vrije tied, dat wie haren, op achterdeeI ,deurbringen, of in Istookhut. Wie wazzen ja hoast aalned hie koien. Wie atten en dronken en sIaipen ,bie heur. Joa, wie deden ook nog ',n dik stuk waark' hie heur. 't Bovenen van aehterdeeI was bie hoer Diekemoa zotreken ons koamer. Wie haren gain aander sehiIderkes in ons koamer as druppen aan beun; woazem van koien mouk dei druppen doar. Bie boer Diekemoa ston hoven op aehterdeeI 'n grode toaveI. doar kon je mit twaalf man aan zitten. ,Moar tegen 'hooien en ,dorsen haar Diekemoa aaItied vrimd volk. Dei mozzen din op 'n omgekeerde vouerkist aehter koien zitten teeten. Zo gebeurde .'tai8. dat wie doar vrimde dar8ers haren.
169
Was in hovenen van achteTdeel veUT heur gain pI oats meeT aan toavel en doaTOm mozzen ze op koustaal achter koien eten. Diekemoa wol 'f ook weI aans hemmen, moaT och. 't haaT aaItied zo west. As lind hie zien olders was 't net zo: hai wis ja nait aans. Diekemoa was olderling, moar nait 'n olderling, zo as ze tegensworeg hemmen, nou elk 'en ain olderling wezen ,kin. Nee, Diekemoa was veur olderling in waig legd. Wat kon e mooi heden en wat kon e proaten over de woarhaidT As olderIing was 't vanzulm zien toak om te ldeken, of dei vrimde dorsers heur hannenook volden en ogen dicht deden hie 't eten. Paardie kropen even achter pet; dat gaaf gain pas hie Diekemoa. Zo geheurde 't ais, dat ze' 'n poar dorsers haren, dei hiIIen pet op kop en hegonnen zo te eten. Diekemoa haar hom 't al es verheeld, as e zo om ''0 horn noar heur gloop, moar hai mos 't jechteg waiten en doarom mouke ''0 pisbosschopke tegen tied, dat dorsers begunnen zoIIen. Diekemoa schontjede wat om heur tou en joa heur, ze villen der net opaan as swienen op vretenshak. Dou was 't Diekemoa's tied, om heur te vermoanen en hai zee: "Hai, foi, manIu,dat gaait toch nait goud. Iegoan ja net as 'n stom schepsel te waark. Ie mouten toch eerst heden hie 't eten. Ie hinnen toch gain haaidensY" .. Joa, kiek ai,s", zeaine dorser, .. doar hemmen ie volkomen geIiek aan, Diekemoa, moar deiaine kou doar veur mie is wat in schieterij, d'ei mout ik in Ioer hoIIen. Doarom is 't lang nait vertraauwd, om ogen dicht te donn. Moar hie aander boeren, doar wieaan toavel 'zitten, dou wie ogen netzo goud d'icht as aandern, veurdat wie hegunnen". Van dei dag of aan hemmen vrimde ,dorsers 'aalued hie ons aan toavel eten; as ter gain roemte was, wer der aaltied ''0 toaveItje in ''0 hOIlIl hie om henzet. Diekemoa haar dergain aarg in had. Hai haar 't moar slovven loaten. 't Was ain van de beste hoeTen, dei 'k 'ooit kind heh, moar hai mos even waUer ,schur! warren. Min-
170
sen laagden heur slap en waz·zen Diekemoa 't dik gund, dat dei dorser homzo op zien nummer zet haar. Moar mimen hekieken de baudel van boeten; van hinnen is ales ja hail aans.
* '** De Graaf, gehoren te Garrelsweer, heeft zijn gehele leven doorgehraoht in zaken. P'ilS enkele jaren gel eden kon hij toegeyen aan zijn wens, om het dorpsleven uH te heelden in zijn moedertaal. Zo hracht hijtwee hundelsschetsen te zamen: Volk oet Grunnegerlaand en Grunneger Beelden, die beide in 1946 verschenen. Zezijn geschreven in zuiver Lopster dialekt en zij geven een trouw heeld van het volksleven. '1; Zijn vaak maar kleine mens en die hij ten tonele voert, maar wat ze doen en laten dat zien we voor onze ogen geheuren. Hij kent het volk metzijn deugden en zijn gehreken; hij leeft in ,zijn gedachtener nog midden in. In 1948 en '49 kwamen er nog weer tw·ee nieuwe hoekjes uit: Van Vrouger en Nou en Lutje en Dikke Dingen. Hij houdt van 't Groninger volk, daal'omkan hij het uitheeIden met liefde.
171
mevrouw T. Wijnholds-mein. I. Aantje. (MaaruIblad Groningen. 1942.70.) Zoaterdoagsmiddags goan de aarbaiders aaI noar keuken. De one betoalt de daghuren oet. Der is hail wat mit te reken. zogt Aantje wel. ..... Ze mout wathten en gaait op 'n stoule zitten. Ze kieken heur aalaan, want dat duurtgian aine woagen. Dei olle aarbaiders nog nait, dei zok hom waarkt hebben veur de boer. Ze stoan van 'taine bain op 'taander. mit pette in de .baand. 0, 0, wat moaki Aantje zok kwoad. Och gommes. denkt ze. zo .bet voader hier ook al daarteg joar stoan. Dei olle stumper ...
II. Aan de WaaCn van 't oC Daip, 1947. De schrijfster noemt haar boek 'n St~k oet 't Westerwoldse levent. Zij beschrijft dat I'even net zo eenvoudig als het zelf is: kleine mens en in ,het boerenbedrijf. met hun vreugde en met hun leed. Hoe klein ook. daai' is het niet minderbelangwekkend om. AI is 't huis maar klein enal is 't aantal bunders maar gering in die streek Tangs de Ruiten A. men gevoelt er dezeIfd·egehechtheid aan de grond als elders: Wupke strikt mit de haand over d'oIIe vringe: dij het voader nog moakt, 'k wait nog hest. En dou .bet e dizze hege ook poot. Hai zee aaltied: as de hege groot is. wil ik der goas hie langs hebben en as din de vringe dicht is. ,kinnen de hounder nait in toenekomen. Goas hete der nait meer bie Ia:ngs kregen. Zogst dei boom weI. Elsie? Dei het Yoader zulf eut. 't Was 'n kwits·ekraalboomke en doar :het e twei enten op zet, zoere en zuite appels. De zuite is oei:goan.
172
Ooh, och, wat hebben ons volk bier 'n knooien doan. As we doags op 't laand west haren en's ,oaven-s 't eten doan was, denging·en ze in bonentoene aun degaang. In al zijn eenvoud maakt dit korte, fijn gevoelde stukje dieper indruk dan ,de uitroepen van boer Dost in De Grond van Geert Teis. Maar in wezen is het hetzeIfde: deliefde voor de grond, waar men geboren is en waar men zijn arbeid heeft verricht al de dagen van 'zijn leven. Maar in Westerwolde is dat leven niet zo geweldig aIs in de grote boerderijen van het Oldamht. En de schrijfster vindt gelellenheid een schimpert,een scheldveTsje, op te nemen uit dat rijke Oldambt, waar men de Wolgens niet voor vol aanziet. Het schone gedioht vand~ kleistreken is vol spot over de zandboertjes: Bij de boer, bij de boer, Daar hebben wij 't niet Istoer; We werken niet langeI' alsde dag. Met de Ikippen op destok. Met de varkens in het hok, Ben ik blij, als ik slapen mag. 's Morgenskrijgen we. een stuk brood, AIs een bakvlint zo groot, Dat is lekker op de nuchteren maag; Met wat koffie er bij, Van dat echte cichorei, Dan heb je een stuk in je kraag. Dan eten we moes, Oat ,groeit vIak voor 't hoes, De kooI is lekker van 't jaar; Wat pondvet er in, Een stuk spek uit de spin, En wataardappeIs, dan is het kIaar. o wat heb ik het Iloed, Ik krijg soms ook nog stoet. AIs 't eerst weer Pasen is, Dan vreet ik mij zo dik Van dat zuurkool en mik, Dan gaan haastde knopen van mijn jas.
173
1lI. Mevrouw Wijnholds werd rin 1881 gehoren te Westerlee maaT ze woonde sedert 1887 te Vilachtwedrd.e. 't or Daip is dus de Ruiten A; het yolk aan de hoarden van dat kleine rivierIre is met liefde en met meeleven uitgetekend. Er is in 1948 een veTVolg .gekomen op de vertelling. Dit nieuwe hoek heet: Zo was 'f in mien tied. De ttoestanden in Westerwolde hehben zich in de Iaatste vijftig jaar heel sterkgewij. zigd. Des te meer zijn deze verhalen te waarderen. Westerwoldse oschrijvers hehben wij niet veel;· naast Neutehoom neemt Mevr. WijnhoIds de eerste pluts in. Harar dialekt is sterk 01damhtstersgeIdeurd, maar het wezt:n van.de hoer en zijri ·gezin en van de gehele omgeving '.s zuiver W·esterwolds.
174
fl.
m. J.1)eelman.
geb. 1893 te Stadskanaal. Ook ,al weer een Groninger, die zijn land en yolk nie~ ver· geten kan en niet verge ten wil. Hij is werhaam bij de Provinciale Waterstaat van ZuidHolland; hij iser jong gekomen en hij is 'er opgeMommen tol referendal1is. Maar hij is ook de voorzitter van de Haagse afdelhlg del Groninger Vereniging. En hij neemt nu alweer verschelden jaren het sekretariaat van het Hoofdhestuur van dat grote genootschap met ijver waar. Daar zijn nu 47 afdelingen van en er komt nog al 'eens een uitnodiging, om een spreekbeurt te vervuIIen over Groninger humor en Groninger eI'llst. Deelman was oOlk de voordrager van Spitzen's werk opde huIdigingsdag te StadSk:anaal op 6 September 1947: de ene Kanaalster over de ander. En opnieuw werd hij uitgenodigd, om op 28 Mei 1949 op de Groninger Cultuurdag te Appingedam wenk van Damster sc'hrijvers ten gehore te brengen. Met Spitzen he eft Deelman ook gemeen de belangsteIIing voor de boer en zijn arbeid. Maar hij ziet ze niet zo romantisch; een enkeI gedichtje moge volstaan. Daar tehnt hij d'e zeIfverzekel'de boer, diezo vast staat op zijn eigen grond: 'nBoer. Hai staait te stoaren W,ied over 't veld, EnaaI zien aaren Dij rhedde teld. Hai Iuit zien ogen D'r ove'r goan, Moar zun van hoven Dij het het doan. Hai is verzekerd Van zien bestoan;
175
Zien huus dat ken ja Nait ondergaan l Hai is 'n keunink Mit vaste haand; Woar hai regaaiert, Doar dijt het laandl Maar er zijnook anderen, die niet zo vast stonden. Ieder kent er weI ,een, die de strijd tegen Sohiedam verI oren heeft. En dit is toch het allerergste wat er in de wereld hestaat: een boer die van de plaats moet, al Is 't door eigen schuld, geliJk men zegt. In 't gedichtje van Deelman is er van schuldgeen sprake; er is aIleen maar diep meellevoeI in: 'n Aal'baider. Herinnern aan O. O. Hai staai over d'hege te Ioeren, Toe ,foeren noor ons 'grond; D'r zit nog watin hom van boeren '0 VeIheten trek om de mondl Doar heur ik zien vmauw aankomen, - 't Is ued veur 'toavendhrood De zunne zinkt daip achter homen En doal'achter loert de dood ..... . Hai het ja niks meer te verwachten. - Verdoan en vel'gooid is zien tied Veur hom hin allain nOll de nachten, Dczunne dij is e kwiet. Hai gaait nou in Ihuus - ontevreden 'n Gang van 'Ilewoonte, toch 'stoer, Hai zit door den suI en vergeten, 'n Aarhaider - vrouger 'n hoer.
ll. Een heel. andere hoer heeft Deelman uitgebeeld in zijn toneeIspel: Hear leste waark. Daar is het weer deoude geschiedenis, nieuw vertoond. Boer Oadams heeft eenknappe en Ievensluchuge dochter. En hij
176
heeft de zoon van een keuterhoertje als knecht; een knappe knecht en niet aileen van uiterlijk. Hij helptde hoer op 't land, maar ook in de polderzaken. Hij is flink ook; hij de dijkhreuk is hij het, diezijn hoer het leven redt. En natuurlijk komt het, zo als het komen moet. Oaltje, de dochter, hekent aan haar moeder, dat z·e zonder GerrH niet levenkan. Moeder vertelt het aan Vader. En het oude lied: hoe knap ook en hoe £IiIl!k ook. ja welhaast onmishaar, 't is toch maareen knecht. En die komt om de rijkstedochter van 't loug; nee, hetkan niet en het zaI niet. Moeder hl'engt het terecht op haar ziekbed; dat was heur leste waark. Maar gemakkelijk ging het toch niet. Hoe stoer ze heter mee had, en hoe stoer de boer het had, dat blijkt uit het vierde en Iaatste hedrij£ van het drama: Moeke:
Watzel Jan zeggen, as dei dat heurt? .. Moar ja, d'r is ja tooh nih aan te doun... Jonkgoud ... ('n ogenhlik zwiegen) 't Is ook jagain wonder ... zo'n knabbe vent. En den Anltje, ons wicht. Dat was ja .eulie hie 't vuur. Dat VI as ja te veurzain ... En den, wat is d'r ook op legen? .. 'n Beter man hn ons Aoltje ja nooit kriegen... (stappen) 0 doar komt voader aI aan. Aodams: (in waarkpak op, sprekt zachies veur zien ,doun). Was d'r wat, wicht? Vuilst die toch nait minder, dast mie zoo uut mien waark hoalst? Moeke: 'k Bin oarig monter, Jan. As 't zo deurgait, (glimlacht) den zest zain den bin 'k tegen 't zummer weer d'olle. Aodams: (stoer). Daor hoop w'.e 't heste van, wicht ... Maor waorom ruipst mie? Moeke: Gao hier ais zitten, Jan. Hou vinst toe Gerriet Haarms? Bistoe nogal tevreden over hom? Aodams: (verwonderd) Hou komst ,doar nou zo bie? .. Moar noust mie dat ~ragst: 't Is ja 'n meroakeI kereI! T evreden, meer as tevreden bin ikover hom. Hai is wei Jrei maol zoo goud as dei Steven en verder - veur die huif ik: 't nait v·erzwiegen - hai is diekmeester
177
Moeke: Oadams: Moeke: Oadams:
Moeke: Aodams: Moeke:
Aodams: Moeke: Aodams:
Moeke: Aodams: Moe'ke: Aod-ams: Moe,ke: Aodams: Moeke: Aodams: Moeke:
178
en boer in mien plaotse. Hai regeIt ja siL:L:om alles sunt deideurbraak. Dat neie plan van dei diek gaait ook deur. 't Is ja net zoo worren as hai 't wol. .. (veur zuL:). Lu denikendat ik 't aalmoaI dou, 't aaImoal mien waarL: is, moar Gerrieil: het 't veurnoamste d'r aan doan. Dei schudt ons opzicbter uut zien mouwe. Joa, ',k mag Ihom 00'L: groag lieden. 'k ZoI hom nail geern weer missen. Missen, hou mainst dat? Hai ken toch votgaon? Moar dat dut hai nait. Zien loon heb 'k ja aI verdubbeld. Hai krigt jii al veul meer as Steven, dei sikkom tien jaor olde!' is. (Iangzaom). Maor as hai nou ais wat daon het, wastoe nait lieden wist? Wat praotst toch raor wicht ... Is d'r den wat? (nao even zwiegen). As hili nou aiskwam, ·dei Gerriet, dei "inke degeIke Gerriet, as dei nouais kwam om de haand .. , ... van AoItje ..... . Wat? Ja, as Aoltje nou ais mit hom trouwen wiI en hai mit AoItje? (is opstoan goan; 'n beetje driftig). Moar dat ken ja nait. Dat is ja gekhaid. I'll ieder geval. Wat haoIstoe die in 't heufd? doe hest wizze koone. Gao nou rustig zitten en luster ars en win die nait op. Jao, maor ... Nee tou, man, tou ... (gaait zitten). Nou 'k luster ... Aoltje het mie 't verteld, dat zai, Gerriet en zai, 't mit mekaor mainen. (kikt kwoad en verwonderd; zegt niks). (veur lI:uL: hen). Zai gong aI 'n beetje mit hom. veur dat hai ,hierknecht wuir. (springt op). Wat zegstoe? Blief nou kaalm, Jan. (Aodams blift stson). En nou
Aodams: Moeke: Aodams:
Moeke: Aodams:
Moeke: Aodams:
Moeke:
ja, 't is er op slot van ,komen, nait. Ze zaggen kander ja ieder dag; zai 'n nuver wicht, hai 'n "inke degelke en nuvere vent ... Ja, zo is 'tkomen. En tou, sunt dat ongelok mit die, tou is 't slimmer worren en 'nou, nou het ze mie 't verteId ... Nou waist. (driftig). Maor wat den? Wat mout d.'r den geheuren? Wat wostoe den, Miene? Ikke? Wat wostoe? (lopt koamer ,op en dele, en proal veur zU'k zuIf, 'n beetje drifug). Ik ken dei Gerriet nait missen, maor ja...... AoItje... Aoltje trouwen mit Gerriet Haarms...... (driftiger) dat ken nait, dat ken nait. Dat dou 'k nait. Dat gaait nait. Laiver zet ik d'haile houdeI aan kaant, as dat mien dochter trouwt mit mlen knecht. Zeg dat maor aan heur, aan Aoltje. (Wil tou deure uut gaon.) Wat nou, Jail? Lopstoe vot? (staait stille). Jao, doe hest praot mit AoItje; maok doe ',t nou oak moar wieder mit Iheur of; (lopt koamer weer op en dele: veur zuk hen). Haar ik dei jong moar nooU nomen ... (,zwigt) ... Hou mout .bet nou m.it 't woatersohop goan?..... Plan veur neie diek is klaor gelokkig ... Man ... Stao toch ais even stille ... Bedenk die nog ais. (stdstaond). Nee ... 't ken nait... Veur de hade wereId mos ik mie ja schaomen. Dat mien dochter trouwen zol mit 'n knecht, mit 'n ,zeun van 'n keuterhoer. Daor praot ik nog weI ais mit die over ... Maor wat wo'st nou den aigentliek?
Aodams:
(is op zulde slee stoan hleven, deIl!kt noa en zegt den resoIuut) Gerriet mout hierkomen. lk zel hom dainst opzeggen.
Moeke: Aodams:
Dou dat den maor zuude'r mie. Da's goud ... Maor laot Aoltje den hier komen ... he. 'k Bin d'r ja overstuur van ... 'k Haar Gerriet net vanaovend neudig ... Nou hedenk die den nog ais ...
Moeke:
179
Aodams: Mal1ie: Aodams: Marie: Aodams: Moeke: Aodams:
Moeke: Aodams: Moeke: Aodams:
(reSlOIut) Ik zeI den... (gaait noar deure) ... Marie, Marie. (achter coulissen). Joa. Laot Gerriet ais hier Ikomen: hai is op zied van 't huus. (achter coulissen) Goud boer. Gerriet mout hier komen. Letste Gerriet nou toch hier komen? Jao, wicht. Ik, doe, wie, wie mouten hom hepraoten. .oat is de beste opIozzen. Hai mout d'r mit uutschaaiden. Hai mout hier hlieven. En aans den mout AoItje vot. Wat?.. AoItje vot? Jao, da's beste ... AoItje vot? Nou ik zo zaik hin. Aoltje ... (ksbst, 'kaaIm) Nee, Jan ... AoItje gaait nait vot ... (stilte). Den Qaait Gerriet vot. 3de TONEEL.
Gerriet: Aodams:
(in waarkpak) Wat is d'r Aodams? Gerriet gao ais zitten. (Gerriet gait zitten) Aoltje het ean de vrouw verteld over die en heur ...... Is dat zo? Geniet: Wat main Ie, Aodams? Aodams: Oat ie van nkand'er hollen. Is dat zo? Gerriet: Jao, Aodams, dat is ZOo Oat is zO ... Aodams: Zo ... En wat mout er nou gekuren? VelteI doe dat nou maor ais. Ik wait 't nait. Gerriet: Aodams: lk oak nait... Maor, hestoe d'r weI aan docht, dat ik nooit mien toustemmen geven zel... En dat 't gain pas geft, 'n jong en 'n wicht onder aiu dak, dei vrijenT. .. Gerriet: Nee, Aodams. 't Is komen, zunder dat ik 't woI. Moeke: AoItje zegt dat 't heur schuld is. Gerriet: (kaaIm, Oink) Nee, 't is· mien schuld gelieke goud. Maor 't is nou ainmaoI ZO ••• AoItje het 't zegd en nou ..•
180
Aodams:
En doe :regst dat moar zo kaa:Im veur ,die ,hen. Net ofst d'r haildaI nait aans van worst. Schoamst doe die den naitl 'k Heh die hehandeld as mien aigen zeun en nou .leverst mie dat ... Ik hegriep 't'nait ... Gerriet: (£link) Aodams. Aodams: Schaai mied'r over uut. 'k Haar 't ja zo goud mit die veur en nou - achter mien rogge - zo watl Nee Gerriet, d'oe gaist ... Moeke: Jan ... Aodams: Doe gaist ogenhlikkelk hier 't huus uut en 't haim of en komst d'r nooit weer in. (schrikt, staait op) Wat? Geniet: Aodams: ('kwoad) Staaist doar nog aaI? Vot, onder mien ogen vandoanl Haar Ik dat aan die verdaind ... D'r uutl Gerriet: Aodams? Aodams: Gerriet-, goa vot... ,goa vot. .. Moeke: Jan ... Aodams: Toul (wil op Gerriet of}aans ... (Gerriet of}. Moeke: Jan ... Aodams: (lopt driftig over 't toneeI hen, zegt eerst niks, '00'0 'n ogenhIrkkie) Dat ,het e d'r nou van. Kon 't.hier zo hest had ,hehLen. Moeke: (weer wat hedaorder) Het de jong dat aan die verdaindl Aine dei dien Ieven red het? Dei aaltied. veur die kIoar ston... Magst die wat '!ldhoamen... Dei jong as ''0 hond vot te sturen ... Zo'n heste jong. En den ons Aoltje ... Aodams: Mout e zien hannen moar nait uutsteken noar ons Aoltje ...... lk goa vot. 'k Wi! d'r oilks meer over heuren (noar deure). Zegst doe 't aan Aoltje? Moeke: Aodams: Nee ...
181
:A. :Alti ng. De Verkeerde Boer. Geerts·emoa is wethoIIer, kerkvO'O'gd, veurzitter van Dorpsbe lang en van Iandhaauwverainen; hai zit in 't bestuur van 't wO'tterschop en van bO'erenIainhaank; hai is aaI achtentwintegsten in Stad keurmeester bie haarddroaverij en perenkeuren; hai zit overaal in. As evan ieder boantje 'n medallie druig, din mO'g vraauw hom nog weI 'n,slip aan 't jak naaren. Hai is dikste en riekste boer van 't hail dorp. Mainsten dij hO'm tegenkO'men zetten pet veur hO'm of, O'f ze tikken even aan Idep. 't Is 'nhaile meneer, as e mit 'n bO'O'r om, 's morgens 't laand bielang,s gaait. Hai en zi'en vraauw - dO'ar zeggen ze juffraauw tegen v.eziedjen mit dO'mnee, nO'tO'ares, dakter, borgmeester en O'ntvanger. 't Veurin van plaats, mit grO'de spaigeIgIO'azen en zo, iskompIeet 'n herenhoes, 'n villoa. In gaang hangt 'n telefO'O'n, in ain van kO'amers staait 'n pioanO' en 't ain is der nog mO'oier as 't aner. GeertsemO'as hemmen drij kinner, twij wichter van zestien en achttien jO'ar en 'n jO'ng van ainentwinteg. As ie wichter dO'ags zain, binnen 't net echte dO'ames. Ze rO'ken sigaretten en ze sturen zulm, as ze mit autO' nO'a Stad to'U jO'agen. OO'kzitten ze ~eI mit 'n garriballie O'P kap en mit 'n bO'ksem en stevels aan, O'P 'n jenteg peerd. Ze huiven hannen dO'ngs nait vO'el mO'al<en, want ze hemmen twij dikke maaiden veur hem., Heur bruier WezzeI is veuI slichter en dut apmits nO'g weI ais 'n slag waark. 't Was in oorIO'g. Eerste dag,dat Duutsers in 't dorp kwammen, huil der 'n autO' veur GeertsemO'a zien hO'es stiI. T wij Duutse O'fsieren kwammen der O'et. NO'a 'n uur zO'wat sIuig sjefeur, 'n Duutse soldO'at, hakken van stevels tegen nanner, dee 't petier O'pen en juig weer VO't. 's Oavens ston der weer 'n autO' bie GeertsemO'a, anerdoags weer 'n PO'ar mO'al en zo gong 't aaI dO'agen. Apmits ston autO' der aan 'n uur of ain, twij 's naachts to'u. Wat ofsieren bie Geertsemoa verneuden haren, dat wor gain minsk gewO'ar. WeI kO'n je, as ieder O'P weg verbie gon-
182
gen, Iheuren dat ze roadio aan haren, of dat ter hie pioanD zongen wor. Ook hraandde der apmits 's oavens 'n mooie sehemerIaamp in 'It zummerhoes en wor der prDat en laagd.. Ze kDnnen dudelk heuren, dat ter vraauwlu maank wazzen. Op 'n morn was GeertsemDa aan 't kraantlezen. - Weer wat nais,zee e, roadiD's mDuten inleverd worren. 't Zel wat tDuvalen, Pa, duehtte olste doehter, Mien., Onzent is nog nait VDt. Waaeht mDr. En verdDld, 't wieht kreeg 't veur nanner: ain van Dfsieren Iangde GeedsemDa 'n hraifke tDu, dDar in stDn dat e zien roadiD hoIIen mog. 'n Tiedje loater worren aal autO" s vorderd. - Oeh, zee Geertsemoa, da's nait ZD slim: oozent is Dver' 't heste en 't is 'n old model. As ODrlDg dDmt oflopen is, wiI wie loeh 'n nije hemmen. Weer 'n zet IDater mozzen der lDopgroaven mDakt WOrrell. Aal manlu, aan zesteg joar tou, worren opkDmdaaierd. 't Was Geertsemoa te min, dat zien zeun mit gewone aarhaiders aan 't grDaven mDS, en WezzeI haar der ook nait veul IDer 'aan, om aaI doagen in ,dij nadde klaai te hageln en te vrouden, dat GeertsemDa zee: - 'k ZeI der t' oavend ais mit heren over proaren. ''8 Oavens IDat, dou ze 'n pDar vlezzen meer as a'ans soIdD'at moakt haren, gongen ofsieren vot, en We~zeI haar 'n pepiertje dat e nait ,grDaven huf: hai was horsdieder. Oorlog is ,dDan. GeertsemQa het veuraaI zien hDantjes hedank en dDan en 't veziedjen mit horgmeester en zo is ofIDpen; gain ain holdt meer v~rslag mit heur, ze worren deuraalman mit nekaanlkeken.
* '** On sehetsje is uit het werk van Andra, een van de hellte medewerkers aan het Maaodhlad Groningen. Hij sehrijft in zuiver WDldjer diaIekt. Andra is 't ps:eudDniem van Andreas AIting,geh. 1879 te Harkstede. Hij werd onderwijzer te Erica. in t909aan de T uehtsehDoI -Ie VeIzen. T Den werd hij opvDedend amhtenaar, later Ieraar en in de Iaatste jaren lid van de directie van het Rijksopvoedingsgesticht De Kruisberg te Ooetinchem.
183
mevrouw [Y. 1-iamstra-Vos . .geb. 188t. Opgegroeid in de Veenkolonien. Voorvrouw in de Groninger beweging, leidster van de afdeling Hilversum, sedert lang haar woonplaats, van de AIgemene Vereniging Grunnen. Schrijfster van eeo aantal zeer veelopgevoerde Groninger toneelstukken: 1e. Het Hoogste Gebod; 2e. Zo woar, as ik Jan Diekstroa hait; 3e. Aan de Raande; 4e. As de Mammon boas is; 5e. Kemedie as Remedie; 6e. D';! kwetsboare Plek; 7e. (.)p de Biesterboane; 8e. Moeke Gine; ge. Op aigenaarfde grond. Het spreekt wei vanzeIf, dat de boer in verschillende van deze stukken zijn rol speelt. De eigengereide vader, die voor zijn zoon Jan een vrouw uitzoekt en die voor zijn dochter Annie al een man klaar !heeft. is Jan Diekstroa. De schrijfster maakt een blijspeI van het droevige gevaI: Diekstroa: Jan. doe waist. dat wie der op reken. dastoe mit Tine Baargman trauwst. Dei zel gain nee zeggen, da! heb ik van Baargman weI begrepen. En den zel ik Annie weI ais onder hannen nemen, as Oarend om heur ,komt. Ik heb datzo besIoten, en zo gaait 't deur. zo woar as ik. Jan Die"kstroa hail. Jan: Och Pa, main toch nait. dat dat zo moar deurgaait. omdat ie dat zo besIoten hebben. Diekstroa: Ik heb aaItied boas we'st en ik zeI boas blieven. Doe uaauwst mit Tine Baargman, of doe ,traauwst nait. Jan: Zoo Nou din zeI ik joe 't aans vertellen. Ik trl\auw 184
mit 't wicht, dat ik zuIm oetzocht heb, doar ik veu!, van hoI en doar ik 't ook aI mitkIoar heb ... Moar ilk begriep mie nait, woar ie joe 200 drok over moa· ken. Ie waiten ja ins nait, wei of 't is. Diekstroa: 't Kin mie ook niks schelen. Ik bin der niks beneiJ noa ...... Dien aanstoande vraauw is Tine Baalgman, zo woar as ill Jan Diellstroa hait. Jan: Och Pa, proat Itoch gain onzin. Docht ie nou eerlieks,dat ie dat moar te bestellen hehben? Doar bin ik 70uIm mans genog tou, om mie 'n vraauw uut te 7Ouiken. Dtekstroa: Zo ...... Nou 700rg den moar, datdien oordail 700 wordt, dastoe trauwst mit Tine Baargman. Dat gaait deur, zo woar as ill Jan Diekstroa hail. Natuurlilk gaat het niet door, daar is 't een blij-spel voor. De jongelui weten wat van twee hoeren, die er met twee meisjes een dagje van door wilden en 70e dreigen daareenkomediestukje van te maken. Dit nu heeft Papa liever niet en daarom zegt hij aan het slot: Nou veuruut ,den moar. Mien zegen heie den ale vaier.
* ** Dit is dan maar een grapje. ErnsHg bedoeld is het stuk, dat tot titeI voert:
Aigenaar/de grand. Daar loopt het over de gehechtheid van de boer aan zijn plaats en vooraI over de hartewens. dat de boerclerij blijft in het ge'SIacht. Hinderk, de jonge boer van de Oldenborg, is zeer tegen de 70in van zijn vader Haarm getrouwd met een onderwijzeres. Dit was al erg. Maar nu komt er geen ·kleinzoon,er zal dus geen opvoIgerzijn. Dit i'Svoor Haarm een ondragelijke gedadhte en hij 70et 70ijn zoon op tegen zijn vrouw: Haarm:
Kiekais, as der ,hier nou net as bie Kraaimoa's volk 'n f1inke 70eun was, dei die loater opvoIgen kon, nou ja allafijn - 'k was der slim tegen, doustoe mit heur ,aankwamst - moar ja - den haar 'k heur der nog
185
Hinderk: Haal1ffi:
Hinderk: Haarm:
Hinderk: Haarm:
Hinderk: Haarm:
Hinderk: Haarm: Hinderk: Haarm:
Hinderk:
186
weI bie op tou nomen. Moar zo as 't nou is? 'n Niksnut is ze hier. Ie mouten van T ruus ofblieven. Ze is mie best noa 't zin, en den het gain aine der wat mit vemeuden. Och jong, moak die toch nait 2)0 dik. Ken die 't den nih scheIen. as ploatse loater in vromde hannen komt? Joa, vanzulm ken mie dat weI wat schelen. 'k Haar 't doudesUeds al hoast Ikloar veur die mit Oaltje Kampman henr ollen. Nou is Jan Kraaimoa der mit strieken goan. En dei is nou voader. Och, wat ken mie dat schelenI 0 nee? Ken die dat nih schelen? Och vent. 'n 00verstand hest aaltied west. Let veur 'n noakende, koale schoolmadam 'n fIinke boerendochter mil 'n born doiten strieken. Hest ook nait beter verdaind, as dast nou zo op de Iwvvie komst. Nou, holt ter nou moar over opT 't Is in elk gevaal mien zoak en ie ,hebben der niks mit te moaken. Nee, allaine moar, dat ons ploatse, dei al meer as twei-honderd joar 'n OJd,enborg tot boer het, non loater aan vromden komt.. .... Den is hier gain 01denborg meer. Den is 't nait meer Oldenborgs ploatse. 0 jong, waist nait, hou mie dat opv{et. Gain uur van de dag, dat i'k der nait om denk. En dat dat die nou kold le-t. Dat let mie nait koIJ. Moar doar is nou toch ainmaal niksaan te doun. Datt zolder weI wezen, astoe moar van dizze niksnut of wast en 'n aander vraauw haarst. En nou hoI ie joe -suI! Ie vergeten, dat 't over mien vrauw gaait. Och jong, zelst nog weI ais aanders proaten. Astoe vrij wast,...... Och kereI. konst nog te kust en te keur goan. Bie Stientje Molemoa hufst moar ain woord te zeggen, -of haarst 't kloar mit heur. Is 't nou uut? 't Zol der verachtjont nog van komen tkennen, dat ik mien aigen voader van 't haim ofgooi.
Haarm: Hinderk: Haarm:
Waistoe weI wastoe zegst? Moar mren God, Pa, woarom leg ie 't toch in de Ieste tied zo op ons ongelok aan? Opdien ongeIok? Nee jong, doar zitstal dFk in ......
Op ,het toneel komt alles terecht. Ooch eerst komt er grote ellende; de jonge boer gaat het verkeerde pad op; de jonge vrouw vlucht het huis uit. Maar er komt toch 'nog een opvolger voor de aigenaarfde grona en aIIes komt dik in order.
II. De Kwetsboare Plek hehandelt een ander ondeI'Werp uit de boerenwereld: de overgang van het oud'erwetse leven naar de modeme tijd. Jan Elemoa, gezeten boer, weduwnaar, trouwt met een weduwe, die in haar jonge jaren onderwijzeres is geweest en die weet, hoe het in de wereld hoort. Zijn zuster Gittje, Vrauw van Weeren, die op de oude manier het huis bestuurd beeft, komt nu nog eens ,kijken. Zijtreft Jaantje, de oude meid, die altijd mee geregeerd ,heeft, aileen thuis. Deze is niet tevree met al die nieuwmoodse fratsen en voornamigheid: Jaantje: Boer en vrauw, of laiver juffrauw, binnen nait in huus. Ze binnen noa Stad. Gittje: Zeggen ie hier van juffrauw? Jaaritje: Joa, mens. Joa, de wereld lopt op zien ende. JuEfrauw mouten wie hierzeggen van de boer. Nou vroag ik joe: wat veur boerenvrauw hait nou van juffrauw? Gittje: Och, men heurt 't tegensworeg wei meer, moar ik vin 't roar. Jaantje: Och mens, ie zollen 't nog wei veul roarder vinnen, as ie hier moar es wat laanger wazzen. Och Here, stumper, 't is hier al hail aans, as dou ie hier regaierd.en ... Gittje: Moutdei tee doar in 'n hom van koamer stoan? Woarom zetst 't teebred nait op toavel? Jaantje: Oat mag nail meer, 't sl'aait nou 'aaltied hier. Gittje: Hai wicht, doar mag 'k ja nou volstrekt nait over, zo'n ikoale toaveI. En den. dei bloumen doar midden op. Heh ie dat 'aaltied zo? Jaantje: Joa,doar stoan hoa'st aaltied bloumen. 187
Gittje:
Jaantje:
Gittje:
Jaantje: Gittje: Jaantje:
Gittje:
Jaantje:
Gittje: Jaantje:
188
Hou voak gooien ie dei den om, 'zo middenop toavel... Jazzes, dat mag 'k nou ja ahsluut nait lieden. Zet 't teehred toch 'op toaveI. den ken dei hloumenrommel weI op dat kassie, doar nou 't teehred op 'staait ..... . Joa, wat 'n roare kunsten hinnen dat. ne, asie 'nkoppie tee insohenken willen, dat ieden ieder keer opstoan mouten. Joa, dat zol mie veul te veul omslag wezen. En den ZQ'n koale toavel - nee, dat mag 'k nait lieden, hur. Moar woarom lultst mie hier ainlieks in? Wie haren ja :net zo goud in de zummerkeuken zitten kend. 0, ze zitten aaltied hier. Zit ie den naitin de zummerkeuken? Joa, wie weI. ik en Lammert. Moar de Iroer en de juffrauw en de dochter va:n de juffrauw, dei zitten hier. Vrouger zatten 'hoer en ie aaltied hie ons in de zummeI'keuken ...... . En ons hoer, die liekt weI maaH Vrouger wa:s 't 'n hedoarde en rustege man en nou - de haile doagen lopt e te fIoiten of te zingen. Lammert zegt, dat de boer haildal opleeft, moar ik vroag joe: woarom mos e opleven? Was 't leven den nait goud veur hom, dou ik en ie hier aaltied om hom tou wazzen? Joa, hai het hie ons aalUed 'n rusteg en kaalm leven had en ik hoop toch ook nait, dat hai zok aal te veul 'aan aaI dei neimoodse dingen te hoe ten gaait. 't Is hedruifd,dat 'tzo lopen mos. Ik Ihaar nooit denkenkend, dat 't hier nog ,aiszo'n roare houdel worren zol. Ooh, maar zo roar gaait 't hier nou toch ze'ker nait? Roar, mens? Roar? - 't Ken nait gekker. Ales is verneid en niks was goud genog meer. 'n Hail nei veur'enne mos der komen. Aal ODS goie degelke meuhels,
GiUje: Jaantje:
Gittje: Jaantje:
Gittje: Jaantje: GHtje: Jaantje: Gi:ttje: Jaantje: Gittje: Jaantje:
Gittje:
Joa, 't is hIer weI 'n haiIe veraandem worren. 'n Veraandern? Niks is bleven, zo ,as 't was. Tot allerdeegs ons HindeI1k is gain Hinderk meer, moar dat is 'n Heenk wonen. Heenk? Dat zeIst todh weI Iaigen? Staarmswoar, wat ik joe zeg ...... Nou, ik zeg joe. 't Is hier 'n gekkenboudeI. Of nuim ie 't nait haalfwies as men de noam doar doomnei joe mit denpt het, nait g'ond genog vindt, zo as dat hier is, doar Hinderk Heenk hait, en doar ze 't wicht nait fesounlek ~nelioa nuimen, zo as ze hait, moar der 'n Corrie van moaken. Corriegodbetert, 't liekt weI 'n hond ..... . 't Spiet mie nou toch, dat ze nait in huus binnen. Wanneer kennen ze der 'zowat weer wezen? Om 'n uur of vaire zollen ze ,der weI weer wezen, zee de juffrauw. 0, mit de buzze van tien menuten over vaire? WeI nee, mien Iaive stumper. Ze binnen mit de auto. Mit de auto? Hebben ze .bier den 'n auto? Wait ie dat nait ins? Nee. Mien bruier het 't ter weI over had, dou e lezzent bie ons was, moor ik docht, dat 't gekhaid wa's. Joa, dat docht ik eerst oOlk. 'k Baar ook ja nooit den'ken kend, dat ons boer zo op de biesterboane komen z,ol. Nou nou, doar heur ik nou toch slim van op ...... Nou, moar dit wait ik nait, heur. Nou ook al 'n auto. Dat liekt mie nou toch haiIendaaI nait goud tou ..... . 'k Leuf dat ik der toch 'es mit mien bruier over proaten mout.
189
w. J celssema. gebO'ren
190:1
te 't Waar.
Eelssema is de schrijvel' van eenjongenspoek: T wee HO'IInndse jO'ngens dwars dO'O'rAmerika. Er staat O'O'k een bekrO'ond to'neelstuk op zijn naam: 't Bloud kropt, woar 't naif goan kin, een stul( uitbeeIding van Groninger leven. Eelssema heeft zijn thele leven in 't OIdamibt doO'rgebrac::iht: zo is ht geen wO'nder, dat hij to't de schrijvers behO'ort, die O'og hebben vO'or de grote h~tekenis van de boer en zijn welk. Hij tracht het kamkter van de hoel te doollgronden. Daflrvan Iegt L:J.'e Oogst, "een kleine roman", getuigenis af. (Uitgegevel' bij Strengholt in de Bibliotheek van Groningerland, 1944.) In zijn nieuwe roman helhandelt Eels'sema het O'nderwerp,dat het geld gaat v66r en hoven de liefde. Niet omdat dtt zo mooi is. maar eenvoudig omdat het moet. Een boer kan zonder geld nu .£enmaaI geen boer wezen. Als er geld is, ,kan de liefde voorgaan, en dat is dan O'O"k best in O'rde. Maar als er geen geld is, dan buigt men zioh...... uit nood. NOOO. In het dO'rp stO'nd de grO'te boerderij. Jarenlang. meer dan een eeuw, had 'het geSI'acht W()lte11S d,aar ·gewoO'nd. En werd door de bewO'ners van het dorp meteerhied behandeld. Om. de grote rijkdO'mmen. deze familie toegedaoht. Het was echter niet zO' heel good gesteld met de financiele O'mstandigheden v:an de huidige familie. bestaande uit vader. mO'eder en zO'on. Eens waren er veel zoons en dO'ohters geweest. aHen hun aandee,} van :de erfenis opeisen:d. Elk deeI. ,klein geworden. had de tegenwoor:clige bezi'tter van de boer:clerij grote moeilijkheden gegeven. de boerderij te behO'uden. Eenzware .hypotheek O'nder aFhetalingsdwang door de familie vellstre,kt, was h.et gevO'Ig.
190
Niemand in net dorp wist hiervan. Een zekere Familietrots had aIle broers en Zll'Sters het zwijgen opgeIegd. Wolters, daarin volkomen gesIaagd, had zijn best gedaan, de IIchijn hoog te houden. AI,Ieenzijn vrouw wist van de moeilijkheden en van het feU, datzij aan de rand van de afgrond stonden. De crisisjaren na de eerste wereIJoorIog hadden, ,popuIair uUgedrukt, de nekslag gegeven. AbnQrmaaI Iaag waren de inkomstengeweest. het koren had veeI te weinig opg,ebracht. Maar de lasten van de waterschappen. beIastingen en de hypotheekrente waren even hoog of nog hoger geweest. Wolters had de naam van een"krenter" gekregen. ZuiMg werd hij. Tot in het buitensporige. "Hai het nog nait genog", zei men in het dorp, zonder te weten. zonder een vaag besef te hebben, dat dit aUes een dringende noodzaaJ< was. Hoe moeilijk ,het ook viet WQhel1S vol deed echter steeds en op tijd aan zijn ge,fd.elijke verplichtingen, al te zeer overtuigd van het feit, ,dat bij wanbclaling geruchten aIs verscheurende dieren los zouden komen. De bepeItking in veel en aIIerIei. zichzelf en zijn vrouw, door haar blijmoedig aanvaard opgelegd, gold niet VOOI Harm. Voor hem de opvoeding van een rijke boerenzoon. Veel uitgaan, veeI pretjes, weinig ernst, veeI brooddronkenschap. Harm was naar Groningen ,gegaan naar de Iandbouwwinterschool, was lid van verenigingen, waaraan aHeen de rijkste boerenzoons deeI hadden. Tot hem op zekere dag de waal1heid werd verteId. Hij had werk gemaakt van eell boerendochter, wier ouders niet ,aI te welgesteId waren. Gevolg daarvan was, dat vader en moeder eel1st een ernstig gesprek hadden met eI,kaar, daarna met de zoon . ..Kenst nait mit heur traauwen, Haarm". was :bet vool1Ziohtige besluit van de vader. ..Zo. Woarom nait? Is ze misschien nait rieL: genog? 'k HoI van dat wichtje en ik bin tach riek genog." ..Dat is 't net, Haarm. Hist nadt riek." "Nait rie,k? Hou ken dat? lk doahte van weI". De wder was verstandig, hij Ieg.Je nu de ware toestand. bIoot.
191
Om de ,gedachte aan overJrijven te hannen. liet de vader de zoon al de verschiIlende papieren lezen. Helder en onvel'biddelijk IStond de toestand Harm nu voor de geest. Zijn verschriI«e woorden waren: "Oat haar ik nooit docht. Haren ie mie dat nait eerder -zeggen kend?" "Nee. Oat wollen wie nail. Doe most 'n goie jeugd hebben. Maar nou doe oller worst en aan traauwen denkst. mout dat ELans. .n Rieke vraallW veur die kin ons redden." "Dij zeBen weI nait willen" . ..VaaIt weI tou. jong. Gain aine wait. hou 't er hier veur staait... • .. Maar as de veurwoorden vaaststeld worren. din waiten ze tom ,genog" . •:t ZeI ,de vroag wezen. of ik mie der 'aan hoI". "Oat is gemain" . •.Is zoo jong. Moar aarmoude moakt ,gemain. Ik reken 't ook nait mooi. moor 't mout weI". "En mit weI mout ik nou tmauwen?" ..Oat most zuIms waiten. Kiek goud oet. Hest weI ais aan Greta docht?" "Mit dij kliflse?" "Most nait ~eggen. jong. Greta is weI aans 'as d'aander wichter. moar zai het niks vet1keerds doan. Der binnen weI 'n hail buIde proatjes. moar ,gain aine ken wat bewiezen. En heur 01 Iu binnen sohatriek" . •:kZeI d'r ais over denken" . ..Wacht nait te Iaank. jong. En wees nait te gaauw. Moak dien verkeren langzoam oet en moa,k noa 'n paIlr moand waark van Greta. Misschien gaait 't zo" . •:t Is goud".
einde.
192