DE BESLAGSYLLABUS DE MAAr
GENo \/.
De Beslagsyllabus de maat
9enomen
Voorgeschiedenis
voor het leggen van conservatoir beslag (ia), is het mak-
ontstaan uit de behoefte bij de rechFf V terlijke macht om een handvat te hebben voor de beoordeling van beslagrekesten na de invoering van het NBW en de daarmee gepaard gaande ingrijpende wijziging van het beslagrecht. Bovendien was ook tot de rechterlijke macht doorgedrongen dat de gang van zaken rondom de indiening en beoordeling van beslagrekesten per gerecht, en zelfs per beoordelend rechter, verschilde. De syllabus bestaat van oudsher uit een algemeen deel en een bif zonder deel, waarin de verschillende soorten beslagen worden behandeld. De facto volgt de syllabus dus de wettelijke systematiek bij conservatoire beslaglegging, die immers dezelfde is. e Beslagsyllabus is
In 2003 is het beheer van de Beslagsyllabus geformaliseerd doordat het Landelijk Overleg Voorzitters Civiele sectoren (het huidige LOVCK) zich over de syllabus ontfermde en de rechtbank Haarlem belastte met het onderhoud. Bovendien werd de syllabus gepubliceerd op rechtspraak.nl, waardoor voor ieder kenbaar was aan welke vereisten een rekest zou moeten voldoen en langs welke lijnen ingediende rekesten beoordeeld zouden worden. De laatste jaren is met name aandacht besteed aan het bewerken van het algemeen deel. Daarin staat veel - soms nuttige - informatie vermeld aan de hand van de doorgaans lagere rechtspraak met betrekking tot de diverse facetten van de verlofprocedure alsmede de gronden voor opheffing van een besl^g. De in f uni 2011 aangebrachte wijzigingen zrjn in overwegende mate gebaseerd op het onderzoeksrapport van M. Meif sen en A.W. Jongbloed Conseruatoir beslag in Nederland uit april 2010. Een drietal vragen is in dat rapport onderzocht: kan makkelijk verlof verkregen worden
De wijzigingen zijn reeds eerder besproken door G.G. Boeve en M.A.J.G.
Janssen in <JBPr> 2011, p.407-41 1 (beschrijvend) en E.A. van der Kuilen en
P.P.A.
Vroegrijk in Tijdschrift voor de Procespraktijk,20l l , p.147-153
(zeer kritisch).
BESTAGENEXECUTIEINDERECHTsPRAKTIJK
NUI\4MER 2, M/\AltT
20I2, tDIJ UII6TVIIJS
kelijk een gelegd beslag in kort geding opgeheven te krijgen (nee) en is het eenvoudig schade vergoed te krifgen als een conservatoir beslag ten onrechte bliikt te ziin gelegd (nee). Antwoorden die de praktijkjurist als feiten van algemene bekendheid ziet, maar die de onderzoekers in een ruim 100 pagina's tellend rapport nu hebben voorzien van een - op praktijk- en dossieronderzoek gebaseerde - onderbouwing. De onderzoekers hebben tevens een aantal aanbevelingen gedaan dat gezamenlif k tot een grotere evenwichtigheid van de wed erzljdse belangen zou moeten bijdragen. Slechts een klein deel van die aanbevelingen heeft tot de wijzigingen in de Beslagsyllabus geleid, waardoor ook het door de onderzoekers beoogde evenwicht geweld wordt aanged aan.
Wettelijk stelsel Het wettelijk stelsel gaat er ten aanzien van het beslag van uit dat de wrjze waarop enig conservatoir beslag wordt gelegd, is gebaseerd op de wíize waarop het corresponderende executoriaal beslag wordt gelegd - de uitzonderingen (conservatoir beslag tot afgifte en levering van onroerende zaken, bewijsbeslag, paulianabeslag, maritaal beslag en vreemdelingenbeslag) spelen in dit kader geen rol. De wetgever heeft het wenselijk geacht om de voorwaarden waaronder conservatoir beslag gelegd kan worden enigszins te laten afwijken van die in geval van executoriaal beslag. In dat laatste geval beschikt de beslaglegger immers over een executoriale titel en is het door hem ingeroepen vorderingsrecht beoordeeld of in onderling overleg vastgesteld in een zich voor executie lenend schriftuur.
Het conservatoir beslag kent daartoe een vormvoorschrift: het wordt aan de voorzieningenrechter voorgelegd bij verzoekschrift, dat dient te voldoen aan de algemene vereisten die gelden voor verzoekschriftprocedures. Dat betekent dat het verzoekschrift in ieder geval moet bevatten de voornamen, naam en woon- of verblijfplaats van de verzoeker met een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden
13
waarop het berust (art. 278 Rv). Art. 700 Rv voegt daar aan toe dat vermeld moet zljn de aard van het te leggen beslag en van het door de verzoeker ingeroepen recht en als dat een geldvordering is - het maxirnale l'redrag van de vordering.
De opsteller van de syllabus is er daarbij nogal luchtig mee omgegaan dat het betreffende voorschrift van art. 111 lid 3 Rv uitdrukkelij k enkel betrekking heeft op dagvaardings- en niet op verzoeksch riftproced u res Bovendien is bepaald dat in een l'reperkt aantal gevallen als
voorwaarde voor de verlofverlening spr:ake moet z11n van gegronde vrees voor verduistering, dat wil zeggen: de gegronde vrees dat voor verhaal vatbare verfftogensbestanddelen niet rreer voor verhaal beschikbaar zullen zlin op het moment dart een execLltoriale titel wordt afgegeven. Het vereiste van vrees voor verduistering doet zich voor bii (a) beslag tot verharal van een geldvordering onder de schr-rldenaar op roerende zaken (art. 711 Ru) en onroerende zerken (art. 725 Ru)., (t-,) beslag tot verhaal van een geldvordering op aandelen (art. 714 Rv) en (c) maritaal beslag (art. 768 lid 3 Ru). In alle andere gevallen - zoals beslag tot levering of afgifte, l-reslag onder derden, beslag op zeeschepen en luchtvaartr-rigen - behoeft geen sprake te zlin varn vrees
voor verdr-ristering.
Op het rekest wordt door de voorzieningenrechter l'reslist 'na summier onderzoek', aldus art. 700 lid 2 Rv. Ten aanzien van dart summier onderzoek kunnen drie criteria worden onderscheiden: allereerst wordt - veelal door een gerechtssecretaris - nagegaan of aan de forrnele vereisten is voldaan: is er een verzoeker genoemd in het rekest, een vorderingsrecht, een beslagobject etc.? Vervolgens wordt het ingeroepen vorderingsrecht beoordeeld: vloeit
dit vorderingsrecht logischerwijs voort uit de in het verzoekschrift gestelde feiten en komt dat ingeroepen vorderingsrecht niet op voorhand onrechtmatig of ongegrond voor? Daararan verlronden en gebaseerd op het voorgaarnde is het derde criteriLun: komt het gevraagde beslag niet op voorhand onrechtmatig voor?
Zie ook Broekveldt
(Derdenbeslag, Deventer: Kluwer 2003, p. 643) die onder het surnmier onderzoek verstaat de beoordeling van de vraag of de schr"rldeiser een voldoende deugdelijk vorderingsrecht heeft. Uit de parlementaire geschiedenis op art. 700 Rv (Parl. Gesch. Wi1z. Rv., p. 310) blijkt dat de wetgever daarbif als uitgangspLrnt heeft aangenorren dat de voorzieningenrechter'in de regel op de rrrededelingen van de verzoeker en de door deze overhandigde stukken mag arfgaan'.
ffi:,
J::i ïi
i fi :Jï:Ï:' ïi::l': ;::f,ï.ïï:il;
diensten of goeder en zijn geleverd, rnaar nroeten ook f acturen, solnmaties e.d. worden bijgevoegd. In geval van een vordering r-rit onrechtmatige daard rnoeten de noodzakelijke elementen (onrechtrnatigheid, schuld, schade, causaliteit) worden omschreven en moeten bif het rekest relevante bewijsstukken en de aansprakelijkstelling wordeu gevoegd. Hoewel het Lrepaald geen kwaard kan dart de aanstaande beslaglegger zich ervaln vergewist wat nu eigenlijk zijn vordering is en wart daartoe als grondslag kan dienen, vinden de onder A3 opgenomen vereisten geen steun in de wet of de jr"rrisprudentie van de Hoge Raad. Het is voldoende als het ingeroepen vorderingsrech t aannemeli jk wordt gemaakt. Uiteraard is in dat kader relevant dirt een verzocht beslag in het kader van een onrechtmatige daadsactie die onrechtmatige daad en dr"rs ook de constituerende elementen zo duidelijk mogelijk omschrijft. Dat is niets nieuws. Het overleggen van relevante bewijsstukken is dat echter wel. Moet de beslarglegger warchten met het vragen van verlof tclt beslaglegging totdart het proces-verbaal van politie met betrekking tot de arrnrif ding gereed is ? En hoe relevant is dan dat ziin wederpartij in datzelfde proces-verbaal schuld elan de aranrijding ontkent en een arndere lezing geeft? Is dat een reden het beslag maar niet toe te staan of moet f uist worden geredeneerd dat die ontkenning in zíjn na'Waarom deel werkt? \Want beide gevallen ziin denkbaar. zoLt men bij overeenkomsten moeten verrnelden welke goederen geleverd zouden worden doch niet gelever d zrjn? Is het soort te leveren goed relevant voor de beslissing op het verzoek? Vindt een dergelijke vermelding stelrn in de wet? En waaroffr zoLl een aanmanirrg of ingebrekestelling verplicht overgelegd rnoeten worden? Er mag toch altijd rauweliiks gedagvaard worden. Dus rauwelijks beslag leggen moet eveneens rnogelijk zifn. In de nieuwe Beslagsyllabus worden op dit punt aan een verzoekschrift buitenwettelijke en bovendien nodeloos gecompliceerde vereisten gesteld. Die vereisten vergemakkelijken de te nemen beslissing niet, noch beschermen zli de positie van de aspirant beslagene beter, hetgeen toch het doel van deze exercitie lijkt te zijn geweest. De nadere sr-rbstantiëringsvereisten vinden bovendien geen steun in de parlementaire geschiedenis, waarin is bepaald (Parl. Gesch. \Yiiz. Ru, p. 314) dat het niet goed met de figuur van een conservatoir l'reslag is te verenigen dat het enkele feit dart de beslaglegger zrjn vordering niet aannemelijk kan maken, noodzakelijk tot opheffing van het beslag (en dus ook tot weigering van beslagverlof) zor-r moeten leiden. De wetgever vervolgt (p. 314)z 'De vorclerir-rg moet worden aangetooncJ irr cJe bodernprocedure. Dat heeft geerr zin alszij dan niet te verhalert blijkt. Het conservatoir
Onderbouwi ng i ngeroepen vorderi ngsrecht
beslag strekt ertoe dit laatste te voorkonren. De rnogelijkheid moet
daarom open blijven dat ook voor een vooralsnog geheel onbewe-
De Beslagsyllabus bepaalt thans in A3 dat het ingeroepen vorderingsrecht moet worden onderbouwd. Indien spralg; is
14
zen vorclering conservatoir beslag kan worderr gelegd,zij lret dat de
president in het in artikel 705 be.doelde kort gedirrg kan oorclelen
\t)I] IIIT(][ViI]\
I]iJfu1N,1II],)
\1AAÍiI
.'III,'
clat
BESLAGENEXECUTIEINDERECHTSPRAKTIJK
DE BESLAGSYLLABUS DE MAAT GENOMEN
het belang dat de schuldeiser hierbij heeft, niet tc.gen de belangerr van de schuldenaar opweegtl
het voornemen op de in het rekest genoemde goederen beslag te leggen. In de praktijk zal de schuldeiser daar echter niet op voorhand naar inforrneren, al was het maar omdat
In dezelfde zin HR 25 november 2005, "JBPr, 2006, 40 (NielsenlDe Donge):
'Zoals de Hoqe Ra.rd in zijn.rrrest v.rn 20 nr.-rart 1959, NJ 1959,246, lreeft geoordeeld, is onjuist de stellirrg dat de reclrter in kort qeding zorrder irr een beoordelinq v.rn de wederzildse belangen van partij
en te moger.r treden, de opheffinq
var.r
een conserv.ltoir beslag zou
daarmee het verrassingseffect verloren gaat en er een gerede kans is dat de voor beslag vatbare vermogensbestanddelen buiten beeld van de schuldeiser worden gebracht. En overigens leert de praktijk dat men die bezwaren veelal zonder
al te veel fantasie kan raden. Een beslag op de winkelvoorïaad maakt de verdere bedrijfsuitoefening onmogeliik en wordt dan ook niet dan na gedegen toelichting toegestaan.
moeten bevelen inclien de beslaglegger niet erin slaagt l.ret bestaan van zijrr vordering aar.rrrenrelijk te nraken.
Belangenafweging
(...)in gevalvan een vooralsnog geheel onbewezerr vordering (...)is de kortgedinqrechter (...) niet gehor"rden tot ophc'ffing van het be
In de Beslagsyllabus ad A4 wordt er van uit gegaan bil
slag,
r.naar na belangenafweqing (sleclrts) bevoegdl
Bekende verweren In de Beslagsyllabus wordt nu bepaald in A3 dat de bekende verweren van de wederpartij in het rekest moeten worden vermeld. Dat criterium is ontleend aan art. 111 lid 3 Rv. De opsteller van de syllabus is er daarbij nogal luchtig mee omgegaan dat het betreffende voorschrift van art. 1 1 1 lid 3
Rv uitdrukkelijk enkel betrekking heeft op dagvaardingsen niet
op
verzoekschriftprocedures. Het verschil tussen
voluntaire rechtspraak en contentieuze rechtspraak is nu net dat de voluntaire rechtspraak niet strekt tot bepaling van een rechtsbetrekking die in geschil is. De verweren tegen de door de verzoeker gestelde rechtsbetrekking, behoren dan ook geen enkele rol te spelen in de verzoekschriftprocedure. Die kunnen eventueel in een later contentieus geding aan de orde komen: hetzil in de hoofdzaak, hetzil in een opheffingskort geding. Daarbij komt nog dat in een groot aantal gevallen de hier bedoelde verweren de verzoeker niet bekend kunnen of zullen zijn. De veÍzoeker die van mening is dat zijn wederpartij jegens hem een onrechtmatige daad heeft begaan, kan hem aanschrijven, aansprakelijk stellen en sommeren aansprakelilkheid te erkennen. Daarna kan, ook in de visie van de Beslagsyllabus, beslagverlof worden gevraagd. De reactie van de
wederpartij op die aansprakelilkheidstelling hoeft dan nog lang niet bekend te zijn. En bovendien, wat is een vermelding dat de wederpartij ziin aansprakelijkheid ontkent waard in het licht van het voornemen tot beslaglegging. Brengt een ongemotiveerde ontkenning mee dat wel verlof wordt verleend en een gemotiveerde ontkenning niet, dan wel niet dan na nader onderzoek? Als dat het geval zou zijn, is het grijs of zwart maken van het verlangde beslag niet eens meer nodig. Bovendien, bil het zwart maken van beslag ging het nog altijd om de argumenten van de potentiële beslagene tegen het beslag. In de visie van de syllabus komen die argumenten er lang niet in alle gevallen aan te pas. De nieuwe voorschriften ziln op dit punt weinig doordacht en de kans dat de summiere toetsing tot een loterij of erger verwordt, wordt er alleen maar door vergroot. 'Wat voor de beoordeling van het rekest wel van belang zou kunnen zijn, is welke bezwaren de schuldenaar heeft tegen
À1l,ll
8.t.
Ll,i^lll .)01.' \lIl
Ll
l(jt\/l l\
de
'in het kader van proportionaliteit en subsidiariteit', de belangen van zowel de beoordeling van het verzoek
schuldeiser als de schuldenaar 'summier' n-roeten worden betrokken. De facto lijkt deze, aan de visie van Meijsen en Jongbloed ontleende, 'eis' neer te komen op een opheffingskort geding op voorhand, te weten in het kader van de verlofverlening. Het behoeft geen betoog dat op deze wijze een te grote barrière wordt opgeworpen. Bovendien wordt op deze manier bijvoorbeeld ook een voorschrift als dat van lid 2 van art.705 Rv, het beslag wordt opgeheven als voldoende zekerheid wordt gesteld, tot een dode letter. Die zekerheid wordt immers 'afgedwongen' door het feit dat het beslag doel treft en, waartoe het ook dient, vermogensbestanddelen voor executie secureert. Als de beslagene er belang bii heeft dat hii over die vermogensbestanddelen kan blijven beschikken, dan stelle hij zekerheidr. Maar daar zal men niet aan toekomen áls op voorhand reeds wordt geoordeeld dat de aspirant beslagene er juist belang bif heeft dat geen beslag wordt gelegd. In de gewiizigde tekst van de Beslagsyllabus is onvoldoende onderkend hoezeer de rechtspraak in opheffingszaken in
Slechts onder bilzondere omstandigheden (...) kan het leggen van beslag misbruik van recht opleveren feite terugslaat op de (modaliteiten biy) de verlofverlening. In de - contentieuze - rechtspraak met betrekking tot gronden voor opheffing van een beslag is bepaald dat er sprake moet zrjn van belangenafweging.
De Beslagsyllabus geeft overigens aan dat als zekerheid van de beslaglegger zou moeten worden verlangd, deze op dit voornemen gehoord
zou moeten worden. Alweer een opmerking die op gespannen voet staat met de wet, art. 701 lid 1 Rv, waar het aan de prudentie van de rechter wordt overgelaten of deze zekerheid er dient te komen. Dat die zekerheid zou moeten aansluiten bij de mogelijk door het beslag veroorzaakte schade, een schade die lastig te bepalen valt, getuigt van een verkeerd
begrip van het doel van de zekerheid. Die is er ook om lichtvaardige beslaglegging te voorkomen. Door, meer dan thans geschiedt, van de mogelijkheid van zekerheidsstelling gebruik te maken wordt de beslaglegger er op gewezen dat een nodeloos of vexatoir gelegd beslag hem
direct zal raken.
HR 24 november 1995, NJ 1996, 161 (Tromp/Regency Residence):
beslaglegger, zie HR 11 april 2003, lry 2003,440 (Hoda/ Mondi) en HR 5 december 2003, N./ 2004,150 (K/K):
'De vraag of een conservatoir beslag als vexatoir en daarom als on-
'Op de beslaglegger rust een risicoaansplakelijkheid voor de gevol-
reclrtmatig rnoet worden aangenrerkt, dient in beginsel te worden
gen van het door lrern gelegde beslag indien de vordering waarvoor
beantwoord aan de hand van de concrete ornstandigheden ten tijde
beslag is gelegd geheel ongegrond is. lndien de vordering ter ver-
van de beslagleggir-rg, waarorrder de lroogte van de te verhalen vor-
zekering waarvan
dering, cle waarde van de beslagen goederen err de eventueel on-
toegewezen, heeft dit niet tot gevolg dat lret beslag ten onreclrte
1-ret
beslag is gelegd slechts gedeeltelijk wordt
evelrredig zware wijze waarop de scJrulderraar door lret beslag op
is gelegd. De vraag of een beslaglegger aansprakelijk is voor de ge-
een van cle goederen
volgen van een beslag onrdat het beslag
ir-r
zijn belangen wordt getroffelr.'
is
gelegd voor een te hoog
bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd, moet \,vor-
HR 14 iuni 1996, N/ 1997,481 (De Ruiterij/MBo) en HR 25 november 2005, "JBPr,,2006,40 (Nielsen/De Donge):
den beantwoord aan de lrand van criteri.r die gelden voor misbruik
'Volgens art. 705lid 2 Rv dient een conservatoir beslag te worden op-
onrechtrnatig nroet worden aangemerkt. Het Hof mocht dan ook
geheverr indien sunrnierlijk varr de ondeugdelijkheic1 van lret door
bij zi;n beoordeling betrekker-r dat de beslaglegger ten tijde van de
van recht. Uitgaande van de concrete omstandighedelr van lret geval kan aldus aan de orde komen of een beslag als vexatoir en daaron-t
de beslaglegger ingeroeperr reclit blijkt. Dit brerrgt nree dat het
irr
beslaglegging niet over voldoende inforrratie beschikte en dat een
de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert,
substantieel gedeelte van lret door de beslaglegger gevorderde
rlet inacl-rtnenrirrg van cle beperkingen van de kortgeclingprocedure
toegewe zen
is
aannenrelijk te maken dat cle door cle beslaglegger gepretendeerde vorderir-rg ondeugdelijk is. De kortgedir-rgrechter zal evenwel hebben
te beslissen aan de hand Vcrr €€fl beoordeling van wat door beide partijen
r'raar voren is
gebraclrt en sunrrnierlijk nret bewijsnrateriaal
is
onderbouwd. Die beoordeling kan rriet gescl-rieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzildse belangerr (zie HR
1
4.[rni 1996, nr. ] 6008, /V-/ 1997,48I ).'
Tot die wed erzijdse belangen behoren: - de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wíjze waarop de schuldenaar door het beslag op een van zljn goederen in ziin belangen wordt getroffen, aldus HR 24 november 1995, N/ 1996,161 (Tromp/Regency Residence). Maar dat zljn nu typisch belangen die ook al in de oude situatie bij de verlofverlening werden meegewogen. Wie op tien bankrekeningen beslag wil laten leggen, moet met een gedegen onderbouwing komen; - de omstandigheid dat de bodemrechter in eerste aanleg in de hoofdzaak uitspraak heeft gedaan en de vordering, waarvoor beslag is gelegd, heeft afgewezen) aldus HR 30 juni 2006, "JBPr" 2006, 62. De HR geeft in dat arrest bovendien aan dat de afwijzing van de vordering door de bodemrechter op zichzelf geen grond is voor de opheffi.g van het beslag als tegen dat vonnis hoger beroep is ingesteld en motiveert dat o.a. door te overwegen dat de enkele omstandigheid dat de beslaglegger ziln vordering nog niet aannemeliik heeft kunnen maken, niet noodzakelijk tot de opheffing van het beslag hoeft te leiden (HR 20 maart 1959, N/ 1959,246 (SmitslHeyman q.q.)).
Op gespannen voet met een onafhankelijke rechtspraa k staat in dit kader de besch ikking va n de '/oo rzien ingen rechter Haa rlem va n 29 juli 201 1
Deze rechtspraak ziet uitdrukkeliyk op de opheffing - en dus niet op de verlofverlening. Zíi geeft echter wel aan welke omstandigheden ook bij de verlofverlening een rol zouden kunnen en moeten spelen. Bovendien is in die rechtspraak uitdrukkelijk bepaald dat de beslagene degene is die summier aannemelijk moet maken dat het door de beslaglegger ingeroepen vorderingsrecht ondeugdelijk is. In de syllabus wordt dus niet alleen miskend dat de contentieuze rechtspraak zich niet onverkort laat toepassen op voluntaire rechtspraak ) maat wordt bovendien de schuldeiser een bewijs- en substantiëringsplicht opgelegd die niet op de wet is gebaseerd en haaks staat op de rechtspraak van de Hoge Raad.
Beslagobject Op grond van de belangenafweging - waarvan de syllabus er van uit gaat dat die reeds ter gelegenheid van de behandeling van het verzoekschrift aan de orde moet komen wordt in A4 aan de schuldeiser voorgeschreven: 'ln het beslagrekest rnoet worden gemotiveerd3 waarom het beslag rrodig is en waarorn is gekozen voor beslag op de in het beslagrekest
genoelnde goederen en waarorn niet een nrirrder bezwarend beslag nrogelijk is (bijvoorbeeld beslag op een onroerende zaak irr plaats van derdenbeslag onder de bartk).'
Als wij het goed begrijper, staat dit voorschrift naast het vereiste van gegronde vrees voor verduistering bij verhaalsbeslag onder de schuldenaar, bij verhaalsbeslag op aandelen en bil maritaal beslag. In feite breidt het evenwel de gevallen uit waarin vrees voor verduistering moet worden gesteld, door te verlangen dat gemotiveerd wordt gesteld waarom beslag nodig is. De - in feite enige - grond voor beslag is immers de vrees dat men geen voor executie vatbare
Dat beslag is gelegd voor een hoger bedrag dan in de bodemprocedure is toegew ezen) is geen grond voor op-
De dikgedrukte letter is geen aanpassing van ons, maar staat zo in de
heffing en al evenmin voor risicoaansprakelijkheid van de
Beslagsyllabus.
NUN4[,1[l],)
BESTAG TN E)(ECUTIT IN DE RECHTSPRAKTIJK
DE BESLAGSYLLABUS DE MAAT GENOMEN
/ vermogensbestanddelen mee r za\ aantreffen als men in de executiefase is aanbeland. De door de wetgever geschapen mogelijkheid van beslaglegging is op deze vrees gestoeld. Het is onduidelijk en - waarschijnliyk - ook contra legem waarom niettemin in de Beslagsyllabus voor de noodzaak
van beslaglegging een motivering wordt verlangd, een motivering die bijv. feitelijk het karakter van het derdenbeslag volledig denatureert als aan het verzoek daartoe zwaardere eisen worden gesteld dan de wet zelf kent.
Het verlangen te motiveren waarom is gekozen voor
be-
slag op de in het rekest genoemde goederen, verhoudt zich erg slecht met het bepaalde in art. 3:276 BW dat nu net bepaalt dat de schuldeiser zlin vordering op alle goederen
van zijn schuldenaar kan verhalen, tenzli de wet of een overeenkomst anders bepaalt. In dat artikel wordt dus aan de schuldeiser de keuze gelaten, niet aan de schuldenaar
liik procesrechf, Deventer: Kluwer 2011, p. 378) vermeldt terzake: 'De regel dat er geerr rechtstreeks verbancl is tussen cle omvang van
de geldvorclering en de onrvang van lret ter zake te leggen beslag heeft twee redenen. Ten eerste is bij de beslagleggirrg niet
lreker-rd
wat de opbrengst zal zijn van de in beslag genonren goederen (...) Ten tweede kunnen andere crecliteurer-i cloor tijclig rneclebeslag te
leggen bewerkstelligen dat zij in
die. executie.opbrengst rlreecielen.'
Broekveldt (Derdenbeslag, Deventer: Kluwer, p. 645) verwoordt het als volgt: 'De begroting is
(
.) rriet l-reel veel nre€.r ci.ln een indicatie varr het
beclrag waar.voor cle schuldenaar irr beginsel oplreffing van lret beslag kan verkrijgen. De begroting betekent tenslotte evennrin dat de sclruldenaar' slechts beslag nrag leggen op goederen nret een waar-
en al evenmin aan de voorzieningenrechter die gevraagd wordt verlof te verlenena. Ook de Hoge Raad is hierover duidelijk, nu in HR 27 november 2009, 2009, 597,
wel wee.r een groÍrcl voor opheffing of beper[
.JBPr" 2010,5 (Ontuanger/uan Kampen) is^,U bepaald:
zi1n.
'Uitqangsprrnt clierrt te zi.pr clat in beginsel beslag ter verzekering
In oudere literatuur (Van der Kwaak, Het rechtskarakter
van het verhaal van vorderingen nroclelijk is op erlle qoederen van de
unn het beslagrecht (diss. Groningen), Deventer: Kluwer 1990, p. 1 43 en Oudela ar, Vademecum Burgerliik Procesrecht. Executie en Beslag, Deventer: Gouda Quint 2001, p.99) wordt aangenomen dat er wel een rechtstreeks verband moet bestaan. Meijsen en Jongbloed sluiten zich in een voetnoot (97) daarbij aan vanwege het feit dat anders een vexatoir beslag minder goed denkbaar zou ztjn. Zrj zien echter over het hoofd dat een vexatoir beslag primair een beslag is dat nooit gelegd had mogen worden omdat het gepretendeerde vorderingsrecht niet bestaat. Het feit dat er een wanverhouding zou kunnen ontstaan tussen de
sclruldenaar. Sleclrts onder bilzondere orrstandiglre.den (...) kan het leggen van beslag r-nisbrr-rik varr recht opleverre.n.'
Bovendien gaat deze motiveringseis voorbij aan het feit dat van een beslaglegger niet kan worden verlangd dat hij eerst een gedegen onderzoek instelt naar alle mogelijke vermogensbestanddelen van zljn wederpartij alvorens beslagver-
lof te vragen. En ook rijst de vraag op welke, summiere, wrjze de voorzieningenrechter de (motivering
voor de) keus
kan en zal beoordelen. Dat een beslag op een bankrekening soms ,.*^?:der treft dan het beslag op een onroerend e zaak moge in zijn algemeenheid juist zíjn, als het om een spaarrekening gaat is die juistheid nog maar de vraag. Ook hier heeft het er veel van weg dat de opsteller van de Beslagsyllabus er blind voor is geweest dat in een meerderheid van de gevallen beslag niet zo maaÍ wordt verzocht. En voor zover men het gebruik van beslag als dwangmiddel heeft willen tegen gaan, is evident over het hoo fd gezien dat het beslag daarvoor ook min of meer geschapen is.
de tot het beloop van het begrote beclrag, nret clien verstande dat een alte grote cliscrepantie tussen lret begrote beclrag err die rvaarde
De opsteller van de Beslagsyllabus deinst er ook in andere gevallen niet voor terug beleid te formuleren dat niet alleen in strijd is met de wet maar tevens op gespannen voet staat met de rechtspraak van de HR omvang van de vordering en de waarde van het in beslag genomen goed maakt het beslag zonder meer nog niet vex-
De motivering voor de keuze van het beslagobject moet het - zo begrijpen wij althans - mogelijk maken een rechtstreeks verband tussen de omvang van het ingeroepen
atoir, omdat dit inherent is aan het feit dat men met
vorderingsrecht en de omvang van het beslag te toetsen. De literatuur is echter verdeeld over de vraag of een dergelijke toetsing in de rede ligt. Stein/Rueb (Compendium Burger-
Daarbij dient tevens te worden bedacht dat, indien in de hoofdzaak de vordering op een hoger bedrag wordt vast-
Dat sluit overigens niet uit dat de voorzieningenrechter in geval verlof wordt gevraagd op meerdere objecten beslag te mogen leggen naar
eigen inzicht kan bepalen op welke objecten hij dit beslag wil toestaan of afwijzen. Van die mogelijkheid zal hij echter slechts gebruik kunnen en mogen maken als op voorhand voldoende duidelijk is dat voor de
gepretendeerde vordering teveel aan waarde in beslag dreigt te worden genomen.
hele vermogen voo
r
zí1n
zrjn schulden instaat.
gesteld dan waarop zri ín het beslagverlof is begroot, onder het beslag verh aal gezocht zal kunnen worden voor dat hogere bedrag. Aldus ook A. van Hees in zíjn noot onder HR 5 december 2003, "JBPr" 2004,14 (K/K).
Met de zinsnede 'waarom niet een minder bezwarend beslag mogelijk is (bijvoorbeeld beslag op een onroerende zaak in plaats van derdenbeslag onder de bank)' wordt bovendien miskend dat er een wezenlijk wettelijk onder-
_/
scheid bestaat tussen verhaalsbeslag op een onroerende
;ï:: ï: iïiïÏ:l:: ;ï,Ï x:: ::ffiï i i ï ::ffiï:ï J
:ï; I
van vrees voor verduistering geen sprake hoeft te zijn. En met die verlangde vrees voor verduistering is in feite ook de motivering voor de keuze gegeven. Juist vanwege die vrees wordt het beslag gelegd. Daar komt bovendien bij dat een beslag op onroerende zaken de verzoeker de mogelijkheid geeft al min of meer op voorhand te bepalen of het beslag gewenst is en doel zal treffen. Geen redelif k handelend verzoeker zal immers beslag leggen op een over-verhypothekeerde onroerende zaak, gelijk ook geen voorzieningenrechter een dergeliik besl ag zal handhaven. Als geen opbrengst
in ieder geval worden vastgesteld dat niet alleen de Beslagsyllabus maar ook de nader geformuleerde beleidsregels - of zo men wil 'best practices' - getuigen van een zekere mate van overmoed Er kan
te verwachten is, heeft beslag immers geen zin (zíe analoog Hof Leeuwarden 20 april2010, LJN 8ly'.2250 zie voor een uitzondering en een uitzonderlijk geval Rb. Maastricht 19 febn-rari 2010, LJN 8L4571).
In de praktijk zal dit voorschrift bovendien leiden tot een aantal standaard zinsneden in het rekest, zoals 'schuldeiser ziin geen andere voor verhaal vatbare vermogensbestanddelen bekend' en 'de aan schuldeiser bekende overige voor verhaal vatbare vermogensbestanddelen zljn reeds zozeeÍ belast met aanspraken van derden dat voo rzienbaar is dat de executie voor hem geen positieve opbrengst kan opleveren' (ugl. HR 11 februari 201 1, LJN 8O7106). Hoe deze algernene stellingen in een summier onderzoek kunnen worden getoetst, geeft de Beslagsyllabus niet aan. De praktif k van art. 111 lid 3 Rv leert bovendien dat aan het onjuist, gedeeltelijk of in het geheel niet vermelden van mogelijk bekende weren ternauwernood consequenties worden verbonden, juist omdat dit voorschrift zo slecht toetsbaar is. Voor de beslagpraktrik zal dat niet anders zijn.
Artikel2l
Rv
De syllabus baseert zich daarbij op a rt. 21 Rv, waarin vermeld staat dat partijen verplicht ziin de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. In HR 25 maart 201 1, LJN RO9675 is uitgemaakt dat de verplichting van art.21 Rv van toepassing is op alle procedures die geregeld ziln in het wetboek van burgerliike rechtsvordering, zodat de conclusie dat het voorschrift ook geldt voor het beslagrekest volledig f uist is. De vraag riist echter of het voor de beslissing relevant is hoe in een ander arrondissement wordt beslist in een vergelif kbaar geval.\flii menen van niet en zien dan ook geen enkele reden om in een rekest te vermelden dat de voorzieningenrechter in een aanpalend arrondissement het gevraagde
verlof al eens heeft geweigerd of van plan was het verlof te weigeren. De kans dat de nieuwe voorzieningenrechter alsnog bekend wordt met dat eerder geweigerde verlof en daaraan een geraden conclusie verbindt, is bovendien vrijwel uitgesloten en komt ons voor als een alleszins aanvaardbaar risico. Het is overigens opvallend dat de Beslagsyllabus zich meer
lijkt te concentreren op dergelijke gevallen,
dan op het
feit dat bijvoorbeeld al een eerder verlof is verleend doch thans in een ander arrondissement opnieuw verlof wordt gevraagd, biivoorbeeld omdat duidelilk is geworden dat het eerdere beslag geen doel heeft getroffen of orndat nadere recherche heeft uitgewezen dat er nog meer voor beslagleg-
ging vatbare vermogensbestanddelen van de wederp artii aanwezig waren. 'Waar noch in geval van een eerdere weigering noch in dat van verlofverlening gesteld kan worden dat een dergelif ke uitspraak prejudicieert op de beslissing op het nieuw gevraagde verlof, is volstrekt niet helder waarom dergelijke informatie zou moeten worden verstrekt.
Op gespannen voet met een onafhankelijke
rechtspraak
in dit kader de beschikking Yzr. Haarlem 29 juli 2011, N/F 2011, 407 , waarin de voorzieningenrechter
staat
toetst aan de door hemzelf opgestelde Beslagsyllabus en tot het oordeel komt dat sprake is van strijd met een goede procesorde omdat geen melding is gemaakt van een eerder ingetrokken beslagrekest, hoewel ziin Beslagsyllabus voorschrijft dat daarvan melding moet worden gemaakt, en het verlof reeds om die reden weigert . Zo maakt de bok zichzelf tot tuinman.
De syllabus vermeldt (sinds januari 2011 ) in A2 dat in het rekest melding moet worden gemaakt van 'alle in Nederland of in het buitenland lopende, doorlopen of beëindigde procedure die relevant zrin voor een goede beoordeling van de zaak, waaronder mede begrepen eerder ingediende beslagrekesten'. Daarbij heeft men met name het oog op een verzoek dat in een ander arrondissement is afgewezen) zoals blijkt uit het - nogal verongeliikt geformuleerde - vervolg: 'Hoewel een andere rechtbank na een afwíizing of intrekking formeel bevoegd kan zíin een nieuw verzoek te behandelen, is het in strijd met de beginselen van een goede procesorde dat de verzoeker bij een (dreigende) afwijzing zlin geluk elders nog eens beproeft, zonder ten minste open kaart te spelen.'
18
Een en ander ligt uiteraard anders met contentieuze procedures: indien een eerder beslag is opgeheven in kort geding, op vordering van de schuldenaar, dient zulks uiteraard te worden vermeld in het nieuwe rekest. De opheffing van een beslag op tegenspraak is
-
anders dan een weigering verlof - wel relevant.
tot het leggen van beslag te verlenen
Evenze eÍ zal in het rekest vermeld moeten worden of reeds een hoofdzaak aanhangig is gemaakt. Daarvan is immers
afhankelijk of door de voorzieningenrechter een termijn voor het instellen van de eis in de hoofdzaak moet worden bepaald. Het ontgaat ons overigens waarom dan tevens vermeld zou moeten worden bif welk gerecht de hoo fdzaak aanhangig is en wat het zaak-lrolnummer is, zoals de syllabus thans voorschrijft in Al l.
BESI.AG EN EXECUTIE IN DT RECHTSPRAKTIJK
DE BESLAGSYLLABUS DE MAAT GENOMEN
/ Contra legem
kest zou moeten voldoen, maar bevat het tevens in het algemeen deel beleidsregels. In de verantwoording is vermeld:
De opsteller van de Beslagsyllabus deinst er ook in andere gevallen niet voor terug beleid te formuleren dat niet alleen in strijd is met de wet maar tevens op gespannen voet staat met de rechtspraak van de Hoge Raad.
'Voor zover bepaalde purrterr uit de beslagsyllabus als birrdend rechterlijk beleid zouden kunnerr worden opgevat, zij o1,)gerlerkt dat daarvan geen sprake is. Bedoelde punten moeten wc)rden beschouwd als'best practicesi waarbij bedaclrt rnoet worden clat lret de
Een pregnant voorbeeld is te vinden in de Beslagsyllabus met betrekking tot het eigenbeslag. In HR 27 november 2009, N/ 2009, 597, "JBPr" 2010, 5 (Ontuanger/uan Kampenl is bepaald: 'De mogelijkheid van eigerrbeslag is imnrers juist in de wet voorzien
voor gevallen waarin de beslaglegger geen mogelijkheid l'reeft tot verrekening van lret door lrem versclruldigde nret zijn vordering op de schuldeiser.
(
.) Uitgangspunt dient te zijn dat in beginsel beslag
ter verzekering van lret verhaal van vorderingen mogelijk is op alle goederen van de schuldenaar. Slechts onder bijzorrdere omstandigheden (...) kan het leggen van beslag rxisbruik van reclrt opleverenl
Dat neem niet weg dat de Beslagsyllabus (p. 22, NB 2) desondanks handvaten geeft om verlof tot het leggen van
voorzieningenrechter steeds vrij staat
or-n
in voorkomende gevallen
anders te beslissen.'
De opmerking dat geen sprak e zoo zljn van bindend rechterlijk beleid is misleidend. De syllabus is immers met name opgesteld om het ondersteunend personeel van de rechtbanken in staat te stellen een eerste (en niet zelden definitieve) beoordeling van een beslagrekest te maken, ter ontlasting van de voorzieningenrechter. De syllabus dient de gerechtssecretaris daarbij als leid raad. Bovendien staat de opmerking in de verantwoording op gespannen voet met de waarheid; het is juist de bedoeling geweest landelijk beleid te formuleren, zoals uit de Beslagsyllabus sub B bliykt: 'lnrniddels lreeft een daartoe door het LOVC(K) ingestelde werkgroep
eigenbeslag te weigeren en in dat kader aan de beslaglegger zwaardere eisen stelt om aan te geven dat hij een in rede-
de opdraclrt gekregen de in het rapport (van Meijsen err Jongbloed)
lijkheid te eerbiedigen l'relang heeft bij het beslag.
len voor landelijk beleid ('best practices').'
Een tweede voorbeeld is te vinden in de regeling van het derdenbeslag in de Beslagsyllabus. De Hoge Raad bepaalde in HR 8 oktober 2010, "JBPr" 2010, 58 dat een Vormerkung er niet aan in de weg staat beslag te leggen ten laste van de verkoper van een registerzaak onder de koper op de koopsom
Dat heeft er inmiddels toe geleid dat een enkel gerecht zoals de rechtbank Amsterdam - een brief heeft met als standaardtekst dat met ingang van 1 iuli 2012 beslagrekesten worden beoordeeld met inachtneming van de aan-
'... hoezeer ook in een dergelijk beslag een hindernis gelegen
kan
zijn voor de effectuering van het reclrt van de koper op daadwerkelijke nakoming van de koopovereenkomst.'
De Beslagsyllabus (p. 19, NB 3)s vermeldt desondanks dat
gemaakte aanbevc.lirrgerr te vertalen irr een aarrtal concrete voorstel-
bevelingen zoals vervat in de Beslagsyllabus.
Onze bezwaren richten zich niet zozeer tegen de mogeliykheid dat in voorkomend geval van de beleidslijnen van de syllabus wordt afgeweken, als wel tegen het feit dat er in de praktijk een grote neiging bestaat de inhoud van de syllabus voor zoete koek te nemen - al dan niet bij gebrek aan voldoende inzicht in de materie.
het
Beleid sreg els
In een recent arrest heeft de Hoge Raad zích uitgelaten over dit soort rechterlijke regelgeving en de verhouding tot wettelijke bepalingen (HR 18 november 2011, LJN 8U4937): het in onderling overleg bepalen van rechterlijk beleid is slechts geoorloofd voor zover de wet aan de rechter een ruime beoordelingsvrijheid toekent. Reeds uit HR 6 februari 2009, N/ 200 9, 344 (ABN AMROA\otaris X) bliikt dat de Hoge Raad zich niet veel gelegen laat liggen aan de in de Beslagsyllabus geformuleerde beleidsregels, zoals al is geconcludeerd door Broekveldt, 'Vormerkung, beslag, rangorde en de notaris', Ars Notarius 2010, p. 92-93 die spreekt van pseudo-wetgeuirg, waarvoor iedere wetteliike grondslag ontbreekt.
In de afgelopen iaren is de syllabus niet enkel een leidraad geworden waarin vermeld staat aan welke vereisten een re-
In het licht van de arresten HR 6 febru arí 2009, N/ 2009, 344 (ABN AMRO/Notaris Xl; HR 27 november 2009,N]
5
ieder geval worden vastgesteld dat niet alleen de Beslagsyllabus maar ook de nader geformuleerde beleidsregels - of
'... teneinde de werkinq van artikel 7:3 lid 3 sr-rb f BW niet te frustreren, raadzaanr blijft ( ..) om, behoudens bijzondere omstandigheden, bij een verlof voor een derdenbeslag onder eerr rrotaris voor de
koopsom van eerr registergoed te bepalen dat
J-ret
verlof niet geldt
voor het deel van de koopsom bestemd voor de aflossing van de hypothecaire schulden waarmee lret registergoed
is belast en evenmin
voor het deel van de koopsom clat moet worden aangewend ter aflossing van de schuldeisers die beslag op lret registergoed hebberr gelegd voordat de koopovereenkomst op de voet van art. 7:3 lid
1
BW werd ingeschreven.'
2009, 597, "JBPr Zie ook de kritische kanttekeningen in Broekveldt,'Vormerkung, beslag,
rangorde en de notarisl
BESTAG EN EXECUTII lN
Ars
Notarius 2010, p.92.
Dt RECHTSPRAKTIJK lltl[1^'11 li
.) lvll\l\Íil .)01,' \l)tj llll(,1 Vt li\
"
2010 ( Ontuangerluan Kampez); kan in
19
zu:,ïï;;l:.ïe.st
practices'
- setuigen van een zekere mate
Opheff ngskortged ing De in de Beslagsyllabr"rs nader gefor:rnuleerde voorschriften hebben tot gevolg dat er grote verschillen ontstaan tussen het executoriaal beslerg en het conservatoir beslag, welke verschillen de wetgever in 1992 bepaald niet voor ogen stonden. Executoriaal beslag is mogeliik op alle goederen van de schuldenarar, waarbij de enige beperking is gelegen in een eventLleel rnisl'rn"rik van recht. Toetsing aan dat criterium vindt archteraf plaats in een eventueel executiegeschil. In geval van conservatoir beslag, zo llikt het, ontstaan thans twee toetsingsffromenten. Ter gelegenheid van de beoordeling van het beslagrekest wordt getoetst of het ingeroepen vorderingsrecht op voorhand voor toewijzing vatbaar kan worden geacht en of een vordering tot opheffing door de schuldenaar op voorhand kansloos moet worden geacht. Ter gelegenheid van een eventueel opheffingskort geding wordt getoetst of het ingeroepen vorderingsrecht ondeugdeliik is en beslag gerechtvaardigd is in het licht van alle ornstandigheden van het geval. De oplossing voor een eventuele onevenwichtigheid in het beslargrecht moet o.i. niet gezocht worden in het verzwaren van de vereisten voor het leggen van beslag ffraar in een snelle toegang tot de rechter voor een opheffingskortgeding
(ugl.A.J. van der Meer, De reikwijdte uan het beslag,'s-
ziin er bij de onderzochte rechtl'rirnken over d. iaren 2000 tot en met 2008 64.658 verloven tot het leggen varn conservatoir beslag verleend, ruim7.000 per iaar. In nog geen 5%, van de gevallen werd een opheffingskort geding aanhangig gernaakt, circar 350 per iaar.
Uit het onderzoek blijkt dart slechts in 3 }olt van de gevoerde procedLlres het beslag wordt opgeheven. Dart is dr"rs 1,5"1, van de gelegde beslzrgen. Niet bepaarld een cijfer d:rt noopt tot een aranparssing van beleid. Zeker niet irls men bedenkt dat uit het onderzoek eveneens blijkt dat in de hoofdzaak in meer dtrn de helft van de gevallen de schuldenaar verstek laat gaan en niet eens de gelegenheid te baart neemt ook rnaar enig argLlnrent tegen de vordering enlof het lreslag te berde te brengen. Onze conclusie kan dan ook niet arnders ziln dan dat er geen enkele feitelijke basis is voor de wijzigingen in de Beslagsyllabus en dat die wijzigingen zich bovendien erg slecht verhouden met de wettelijke regelgeving en met de rechtspraak van de Hoge Raerd, terwijl andere oplossingen voor het niet bestaande probleem voor handen zijn. \)íii achten het bepaalde in HR I 8 november 201 1, LJN 8U4937 dan ook volledig van toepassing: '[-ic.rr:z-Ct,t
lr(,t opr z:icltzt ll trrl. r)r'n o()(jlttrnl ,/,il1 (it' lttrvotclt'tinc] v.ltt clI
rt,c-lrtszi:[
in oncierlinc-; ovci.lecl
rr'(jelinc-;cn r.rl crruri)oVt.iinqerr lclt st.rtcl ltrt'n(Jcn ol) !JebieclL'n w.'r,lr cie wt:t lrrin et.'r') (Jrotc l;r:oorclelinc;svti;lrt ici c;t'r'íl, clc ltier ltccioelclt-'
Gravenhage: BJU, 2009, p. 17-18). Itr dat kort geding kun-
ric.htlilr sl.t,rt ol) (Jtsl)(innen voct ntct ltt I vvet:.,voor.sclltiÍt
nen alle arspecten van de noodzaak of wenselijkheid van het gelegde beslag errln de orde komen. Een oekaze dat de beslzrglegger de eerste tien dagen na het leggen van enig conservatoir beslag, waartoe hi1 verlof heeft verkregen, op een door de voorzieningenrechter te bepalen d"g en uur ter zitting dient te verschijnen om ziin standpunt uiteen te zetten ten aan zien van de door de beslagene verlangde opheffing komt niet alleen niet in strijd met de wet, maar heeft lrovendien als voordeel dat opheffingskort gedingen
cicze
it
\ru.r.rt'.tcirl
rvt tl lincl wi I c-1r-'Ven.'
Over de auteurs Mr. J.W. Westenberg is voormalig vice-president van de Rechtbank's-
Gravenhage. Mr. H.A. Stein is advocaat te Breda.
sneller aanhangig worden gemaakt en dat tussen het beslag en de beoordeling van de verlangde opheffing nauwelijks tijd hoeft te verstrijken. Het feit dat in sommige arrondissernenten opheffingskort gedingen op een veel ruimere termijn worden geappointeerd, moge zrjn ingegeven door de case-load van de rechter, een dergelijke gang van zaken staart op gespannen voet rnet het spoedeisend karakter van een dergelijk kort geding. Veel, zo niet alle, bezwaren tegen de tot voor kort gebruikeliike gang van zaken bij de beslag verlof verlening zouden kunnen worden ondervangen door een dergelijke handelwijze. \íaar een verzoekschrift tot verlofverlening, uitzondering daargelaten, binnen meestal een of twee dagen kan worden behandeld, zotr hetzelfde dienen te gelden voor de vordering tot opheffing.
Overigens kan rnen zich de vraag stellen of er daadwerkelijk sprake is van een zo grote onevenwichtigheid als Meijssen en Jongbloed - en in navolging de opsteller van de Beslagsyllabus - willen doen geloven. Blijkens het onderzoek
BESLAG EN EXECUTIE IN DE RECHTsPRAKTIJK