De aannemer.
Ik ben aannemer. Honderd procent van de mensen die ken ik. Ik kan gewoon binnenlopen. Honderd procent. Hoef ik geen volk te roepen. Kan ik zelf gewoon koffie nemen. De twintigers daar doe ik dat niet. Die hebben een eigen leven. Dat is een ander slag. Een slagje apart.
Nu zit het geld op Oost. En de mensen wonen op West. Precies andersom as vroeger. Toen woonden de heren op West. Nu niet meer. Komt van de vakantiehuisjes. Van de zomerterreinen. Die zijn schatrijk. Op Oost. Nu.
Ik doe alles.
Alles wat met de aannemerij heeft te maken. Van een put tot en met het politiebureau. Ik ben een voorstander van het behoud van het karakter van het eiland. De Terschellingse bouwstijl is: lage muurtjes, lage dakgoten. Net als de mensen. Zo hoort het. Zo zie ik het tenminste. Maar nu moet alles ineens naar boven. Bij de wet gezien. Alles de hoogte in. Dat houdt in: niet lager dan zoveel centimeter. Dan wordt ommes alles in mekaar gedrukt.
Alle panden heb ik een sterke hand in gehad. Dat ken je wel zien. Je herkent ze zo. Allemaal stijl. Als ze mij een beetje de vrije hand geven, als ze zeggen maak jij het maar zoals jij het ziet. Dan maak ik iets… Een huis heeft een ziel. Voor mij dan. Een huis is me hart en ziel. Dat ken ik niet omschrijven.
Er blijft een stukje achter van me. Alle dingen die ik gebouwd heb die brengen verschrikkelijk veel geld op. En waar dat aan ligt? Ik wil mezelf niet op de borst koppen maar.. Dat is toch niet voor niets?
Ik ben tegenstander van kunststof kozijnen. Ik ben een echte houtman zie je? Het moet niet te protserig wezen. Mooi door eenvoudigheid. Dat is Terschellings. Gamma Bouwmarkt en zo en noem maar op. Vind je toch overal? Eindhoven of Drachten. Lijkt allemaal op mekaar. Je weet niet dat je weet ik niet waar bent. Zo is het toch?
Honderd twintig jaar. Zolang doen we het al. De familie. Ik ben vroeg getrouwd. Negentien jaar. Mijn vrouw zei je bent op de vlucht.
Waarvoor weet ik nòg niet. Ik ben..nu moet ik het goed zeggen, redelijk gelukkig. Maar een opvolger niks hoor. De jongste is nu vierentwintig. En toen die is ontstaan is was het bijna een jonkje. Maar d’r stond iemand onder aan het raam te roepen: ‘Henkie hest oek een zakje cement met kalk veur mie!’ Tussen twaalf en een op een regenachtige dag was het. Ik zeg: ‘Ik kom d’r an.’ Ben ik eruit gegaan en niet weer teruggegaan. Toen was het een meiske. Lijkt een hoop op mij trouwens. Dezelfde streken, dezelfde manoeuvres. Maar het mag niet. Daar kan je lang over prakkiseren Maar ja het is niet zo gelopen..
Ik ben een keer overspannen geweest. Een jaar lang. Black-out. Noemden ze dat. Mijn dochter trouwde. Mijn eerste. Toen ze het jawoord zei, Ineen keer mis
Ja. Een jaar lang. Ik heb het nadeel emotioneel te zijn. Ben ik altijd geweest. Dat achtervolgt me. Ik wil altijd het beste te geven. Ik wil het mooiste huis bouwen. Dat doet vreselijk zeer. Een jaar lang niet op werk. Terwijl ik op twintig meter woon. Vijf keer bij psycholoog geweest. Een vrouw. Beetje in de jeugd gewroet. Moest ik zelf betalen. Ik kan daar niet van praten. Ik ben daar klaar mee. Ik ben daar kotsmisselijk van. Zo is het nu eenmaal gelopen. De café eigenaresse.
Het Wakend Oog. Dat is een begrip. Al jaren. Daar zitten oude mannen op een bankje.
Die bestaren de boel. Een wachthuisje was het. Voor koffie met verhalen. Wij hebben het opgelapt. In 1982. Terrasje ervoor. Assortimentsuitbreiding. Broodjes erbij. Sandwiches heten ze nu. Eerst gewoon een plakje kaas. Maar nu willen ze tonijn salade. Of een sandwich BLT. Kende ik eerst niet. Ik schonk gewoon koffie. Sinds 1982. Nu is het cappuccino of een espresso.
Ik kwam uit Groningen. Ik was een feestbeest. Zwierend door het leven. Alle feestjes ging ik weg. Heb een herseninfarct gehad. Linker helft in een keer weg. Maar alles went. Wil veel meer zeggen dan ’k kan zeggen.
Ik blijf wel op de hoogte. Alleen de sociale contacten. Die mis ik wel.
Ik ben een gezelligheidsdier. Beetje om me heen praten. Daar moet jezelf een hoop aan doen. Alles met mate. Je moet er geen dramatische draai aangeven. Een jaar later heb ik mijn been weer op drie plekken gebroken. Kan ik nog wel om lachen hoor. Alles in mate. Niet te dramatisch doen. Je hebt wel eens een dag. Maar dat heeft iedereen wel in het leven. Ik ben nu meer bezig met andere mensen. Dat heeft het mij gegeven. En ik heb mijn scoot mobiel. Daar skeur ik overal naar toe. Naar de dijk of supermarkt.
Op minne dagen zit ik hier. Uit het raam is elke dag anders. Net een schilderij. Soms is het grauw.
Soms schijnt de zon. Je kijkt de wereld uit. Komen en gaan van de boten. Nu waak ik. Denk ik dan. Met mijn oog. Voor het raam. Ik bestaar de boel. Hoe het in de gaten.
Als ik een bootje zie gaan. Dan strijkt mijn blik erover. In stilte wens ik ze geluk. Behouden vaart! ‘Niet bang zijn. Dat hoeft niet. Ik pas er goed op. Met mijn ogen kan ik nog overal komen.’ Ik weet zeker dat het helpt. Dat is een bijgeloof. Dat weet ik zeker. De boer:
Ik ben altijd boer geweest.
Mijn hele leven. Mijn hele bestaan. Van moeder overgenomen. Die moest werken en werken. Op mijn 12e ging vader weg. Dood. Zomaar. Op mijn 17e heb ik het dan maar overgenomen. Zo deed je dat. Ik ben nu al 58. Moet je voorstellen. Al 58. Dat gaat hard. Das een heel eind. Dat is al meer dan halverwege. Meer dan half om. ‘t lijf wil niet meer. Verdomme. Niet zo vlug meer. Treuzelen en beven. En als ik ’s bezig ben, ben ik ’s avonds helemaal stijf. Het lichaam wordt ouder. Daar moet je om denken. De spieren zijn niet meer soepel. Toen ik nog dertig was.
Godver, gaf ik nergens om! Kon je maar door blijven gaan. Kon je beulen. Kon je zeulen. Maar je werd niet stijf. Ja, je had wel eens pijnlijke spieren maar echt stijf werd je niet. Dat is voorbij hè? Dat is nu allemaal voorbij. Nu de rekening bij houden. Je kunt wel een dag hard, maar de volgende dag is het tsjoeke tsjoeke.
En kinderen heb ik niet. Heb alleen nog maar een vrouw en wat schapen. Die lammeren liggen hier niet meer. Verderop, op oost, op stal. Ik slaap er niet meer bij. Vroeger wel. Dat is wel jammer. ’s Nachts is het een probleem. Om de twee uur of vier uur moet je kijken. Of dat er geen dooie lammetjes kwamen. De eerste is vlugger dan je denkt hoor. De eerste lammeren dag. Maar als er een pootje fout ligt, of de kop,
dan kost je dat en het lam en het schaap. Of het wordt in het vlies geboren, en het smoort in het water. Gebeurt ook.
Nee, ik ben er het liefst toch echt bij. S’ nachts hoor je het daar mekkeren. In ‘t veld. Dat is een onheilspellend gebeuren. Daar in het donker, janken de moeders. Met gezwollen buiken. Daar in het donker. Daar liggen ze. Te kronkelen. Dan roept mijn menselijk gemoed. Dan roept de boer in mij. Ik fluister tegen ze. Geef ze namen. Of steek mijn arm naar binnen en help ze een handje. Dan praat ik ze eruit: ‘Kies Kies Kies kom maar!, ga maar lekker eten.’ Of Grietepiet .
Dat was een hoe noem je die… couveuse ding. Een mager scharminkel. Die kon janken. Die barste het uit. Die is met de fles groot gekomen. Die is nu een jaar of tien. Die hoeft niet meer te lammeren. Die heeft haar rustje verdiend. Die gaat nooit geslacht. Niet zolang ik leef. Als ik dan roep dan komt ze eraan gehuppeld. Vanwege de emotie hou je haar dan. Het boerenbedrijf als zodanig kent geen emotie. Nu niet meer. Als zo danig. Alles verandert zo vlug. Ik kon wel eens de laatste boer wezen. De allerlaatste. En dan is het mooi voorbij. Dan nemen de grote bazen het maar over. Ik heb genoeg geploeterd. Ik wil niet meer. Beulen en zeulen. Dan ga ik ook ’s nachts lekker laat op bed
en alle televisieprogramma’s bekijken. De onderwijzeres
Als men mij vraagt hoe het hier is zeg ik: ‘de natuur is hier prachtig’, maar Vlieland is erger. Dan kijken ze me aan. ‘Hoe bedoel je dat?’, zeggen ze dan. Dan zeg ik: ‘Hier denken ze dat ze alles van je weten, op Vlieland weten ze het zeker.
Het waren armoedzaaiers hier. Veel inteelt ook. Dat kun je nog wel merken. En toen…, toen kwamen de beschaafden. De familie Enschede, en zo meer. Hele chique lui. -Ken ik trouwens persoonlijk. Die brachten geld in het laatje. En toen is het begonnen. In de jaren vijftig. Toen is de dans om het geld gekomen.
Ik vind het hier op geld gericht. Veel minder op geestelijke waarden. Onze kinderen moeten het beter hebben Maar dan in eerste instantie materieel. Zo gaat het hier. Er gaat nu een generatie ten gronde. Let op mijn woorden. Drank, drugs, sex en rock en roll. Dat wordt zomaar heel normaal gevonden. Die ouders hebben zich helemaal beziggehouden met het vergaren van geld en goederen. En je ziet nu de gevolgen. De veertigers die dus.. Redelijk relaxed leventje, zonder carrière. Die decadentie. Verharding.
Wat ze ’s nachts allemaal uitvreten… Dat wil je niet weten. Als er een feestje is wat zoo enig is, en na afloop zijn zesenveertig mensen besmet met een Soa. Nou? Bedenk maar eens wat daar gebeurd is. He?
Zoals ik al zei: De natuur is hier prachtig.
Als je mij zou vragen van Oost naar West, Zijn er mensen die je volledig vertrouwd, waar je van op aan kan? Vijf mensen zou misschien nog lukken. Ja? Waar je echt voor gaat dan. Van de wieg tot het graf.
Er wordt anders gepraat hier. Er wordt gezegd dat ik mensonvriendelijk ben. Maar ik heb altijd kinderen onderwezen. Het hemd is nader dan de rok zeg ik dan. Wat dat betreft is dat sociale gedoe hier wel verhard. Als we zestig plus zijn is het absoluut einde verhaal!
Een moeder moet gewoon met haar kinderen verplicht aan het ontbijt zitten. Zo hoort dat. Daar ben ik heel ouderwets in. Ik vind dat ik dat mag zeggen.
Onderwijzeres, dat was ik.
Drie hele klassen in een klaslokaal! Zelf had ik er geen. Ik was niet zo’n luiertype, Achter de kar en hupsake. Kinderen… Te kijken wat er in ze zit. Montesori Leesprocessen, daar was ik mee begaan. Er zit hier veel dyslexie. Boven de lijn Alkmaar Zwolle begint het al. Denk maar eens na hoe dat komt. Nou?…. Inteelt! Allemaal inteelt. Men trouwt toch streekgebonden. Dat wordt genetisch versterkt. Daar ben ik stellig van overtuigd. Of ‘taalzwak’ noemen ze het ook wel, allerlei etiketten. Het komt allemaal op hetzelfde neer. Inteelt. Allemaal inteelt. En dan nog de achteruitgang van de kwaliteit van het onderwijs de laatste 20 jaar!! Er is wat afgezooid.
Mindere structuren. Kinderen met dyslexie, zijn gebaat bij goed gestructureerd onderwijs! Heb ik altijd verkondigd. In twee keer snappen ze het niet. Dus vertel je het een derde keer. Met andere woorden of je haalt een trukendoos open. Maar toen kwam het… Afgekeurd op mijn longen. Longemfyseem. Terwijl nooit gerookt. Gemeen hè? Zo oneerlijk.
Oud-leerlingen geef ik nog steeds een schop in de goede richting. Die zoeken mij dan op Ik had eens een leerling, Die heeft zo’n zaak, Die dacht dat ie niet goed kon leren. Toen zeiden ze op West, Ga eens met haar praten, Zij is er in gespecialiseerd. Komt de vader met zijn zoon aan de deur. Ik zei tegen de vader dyslectisch zeker? Ja zei die.
Ik zei: Nou Willem, dat zit er dan in hè? Dat heeft ie dan van jou. Hoezo; vroeg ie Was ik dan ook dyslectisch? Ja, dat heette nog niet zo in 1971. Allerlei etiketten. Volgens mij was jij hartstikke dyslectisch. Hij schrok, was ik dom dan vroeg ie?! Om de donder niet Willem…. Dat geeft mij dan zo’n gevoel van falen. Dat een kind dat altijd heeft gedacht. Dyslexie heeft daar niets mee te maken. Hersendefecten en inteelt natuurlijk. Mijn grote triomf is als ik zo’n geknakt hoofdje recht opzet. Op zijn schouders zie staan.
De laatste tijd niet. Liep ik zelf met allerlei defecten. Resistentie, kon ik niks meer binnenhouden. Geen enkel medicijn was tegen mij bestand. Allerlei virussen fêteerden in mijn lichaam. Wij worden allemaal resistent tenslotte. De ziekte van onze tijd tenslotte We kunnen nergens meer tegen. Een grasspriet en we liggen op apegapen.
Of van de zon krijgen we bulten. Of zonder zon, Worden we depressief.
Maar ik kan nog steeds intens genieten als de eerste Narcis in bloei staat. Wie dat talent verliest, die heeft het aan zichzelf te wijten. Geluk. Dat heeft met de natuurlijke processen te maken. Dat is zo overweldigend. Ik heb hier pas geleerd wat gekleurde grijzen waren. De Haagse school. Dat is een kleur groen.. Zilver grijs groen. Als ik daar langs rij.. Dan verlang ik naar mijn jeugd. Dan verlang ik naar het leven. Dan verlang ik naar een keertje ontsnappen. Maar ja, nou ja. De kokkelvisser
Ik zie heel slecht hoor. Maar ik hoor alles. Ik ga weer terug naar mijn jeugd. Ik moet een slobbertsje voor.
Ken niet meer lezen. Ken niet meer zien. Ik ga terug.
Ik weet nog.. Ik viste met een krol. Een soort hark. Dat was een hark daar zaten pennen aan natuurlijk. Net als een tuinhark. Aan die hark hing een net. En die kokkels zaten anderhalve centimeter diep in het zand. Dus die moesten we uit het zand krabben. Dat was een werk .
Je liep achteruit te trekken. En die stok moest je achteruit slepen. Stevig langs de grond. Zo harkten we die kokkels op. Daar hebben we heel wat centjes mee verdiend. Met kokkels. Ik lustte ze geeneens. Kon ze niet door mijn keel laten glijden. Engelsen wel. Die waren gek op kokkels. Die vraten ze bij het leven.
Of Fransen. Noemden ze Cocquilles. Chique gesproken, maar ik lustte ze niet!
Als het droog viel, dan hadden wij pauze. Dan kwamen de thermosflessen met een stukje brood. Dan kwamen de verhalen. Ze zijn allemaal weg. Ik ben de enige. Ook ik ben op weg. Op weg naar terug.
En dan kwam het vloedje erin. Vloed ging sneller als de eb. Dan konden we nog een tijdje wat klauwen. Nou en die kokkels werden gekookt met die mosselen. Die lustte ik wel. Die at ik bij het leven. Mosselschelpen. Dan gingen we ze schudden. En dan viel de vis eruit. En die vielen dan in een bak. En uit die bak schepten we het dan in de pekel. In de zware pekel. Alles wat niet drijven wou, dat zonk.
Net als in het leven. Wat niet drijven wil dat zinkt. Naar beneden. Behalve het zand. Totdat ook dat langzaam zinkt. Naar het benedene.
Dus die kokkels die in de bak vielen die waren praktisch schoon. En die gingen we dan schoonmaken. Die gingen we inzouten en dan kwamen ze in een vat. En als we een vat vol hadden, vier mandjes vol, dan hadden we een vat vol. Dan ging dat naar Harlingen gestuurd. Naar de afslag. Voor de voedselvoorziening. En het voordeel voor ons was, wij waren visserslui. Je hebt geen idee. Ze zouden ons ook niet halen voor werkzaamheden voor Duitsland. Want wij werkten voor de voedselvoorziening. Zo zijn wij gespaard gebleven. Zo hebben wij kokkels gevist. Want toen waren er nog plenty kokkels. En ik denk dat die er nog wel zijn. Maar weet je wat ik ook denk,
De natuur moet je de gang laten gaan. Ik heb vijfentwintig jaar op het Wad gewerkt. Dan weet je plenty van de natuur. Daar hoef je niet voor gestudeerd of een dure professor. Ik weet hoe de wadden en de slenken en alles eruit ziet. Ik weet alles, elk slenkje, elk prieltje, elk gaatje wisten we toch? De peildienst heb ik ook gewerkt. Peilen. Weet u of hoe diep het is hier voor? Veertig.! Dat weten de meesten niet.
Ik ben de enige nog. De enige kokkelvisser. De enige die weet hoe zoiets moet. De rest is er allemaal niet meer.
Vijftig gulden voor een vat met kokkels! Stel u voor! Aan het eind kwam dan de postboot. Kapitein Alta ging naar de afslag en die haalde het geld voor us op. Kreeg ie wat drinkvoer vanzelf, zo ging dat. Maar dat is alles veranderd. Er is zoveel veranderd.
Waar zijn de ansjovis gebleven? Nou? Waar zijn de sardientjes gebleven? Mijn grootvader viste nog op schelvis. Nou waar zijn die gebleven? In 1946 wil je toch niet zeggen dat er toen al vervuiling was? Van alles waspoeders en zeep. De natuur moet je in rust laten. De visserij bestaat niet meer. Wat zijn garnalenvissers nog. Een kokkelvisser? De stromen zijn veranderd Dat is het.
Ik ga terug. Moet je me kijken. Ik draag een slobbertje. Voor het morsen. Ken niets zien. Ken niemand in de ogen meer kijken. Maar scherp ben ik nog wel. Van geheugen. Dat ken niemand meer afpakken. Dat is van mij. Dat neem ik mee naar beneden.
De Burgemeester
Ik heb nooit carrière willen maken. Het is me min of meer overkomen. Principieel ben ik van iedereen. Ik heb geen voor of afkeuren. Als cadeau kregen we deze ambtswoning. In gebruiksleen natuurlijk. Het mooiste huis van het eiland. Wat een ramen zitten erin. Dat zijn de aardige dingen van burgervader. Je zou wel kunnen verdwalen. Wilt u iets drinken? Als je hier komt dan moet je iets met het eiland hebben. Het bestuur van een stad is tot daar aan toe. Het bestuur van een heel eiland… Dat is.. Een opgave.
Je wordt burgermeester van zo’n eiland omdat je er iets mee hebt. Bovendien had ik een functie die van alles met het Waddengebied had te maken. Van alles.
Het eiland heeft als bijzonderheid een sterk maritiem verleden. Betonningsdienst, zeevaartschool, noem maar op. Die variatie brengt mee dat je allerlei lieden hebt die ook een bepaalde opleiding heeft. Die ook actief zijn in zo’n gemeenschap. De gemeenschap heeft nog een echt lokale identiteit. Dat vind je tot op de dag van vandaag terug. Tot de op de dag van vandaag. Ik vind het zelf alleen een uitdaging om er voor te zorgen Dat je dat bijzondere karakter, enerzijds die schoonheid, anderzijds de eigen identiteit, dat je die overend houdt. Bijvoorbeeld ik ben zelf op een Duits eiland geweest, Wonen 1000 mensen. Keuze gemaakt: we kiezen voor de goedgevulde beurs. Geen campings meer, geen gezelligheid meer. Het eiland als seizoensbedrijf. Het hele eiland Centerpark voor ouderen. Voor de jeugd geen toekomst. Verenigingsleven weg. Bijvoorbeeld Ameland. Ingestoken op wat wil die markt vandaag. Vier campings zijn erover. Hier hebben we veel meer campings! Niet dat je dat heilig moet verklaren.. De eilander is redelijk eigengereid.
Eigenwijs ook. Geneigd om in de lokale politiek pas besluiten te nemen als niemand er last van heeft. Nadeel is dat je moet oppassen. Je bent wel voor 90% afhankelijk van toerisme. Anders droogt de bron op. De klant is wel goed maar niet gek. Te weinig klantgerichtheid. Makkelijk komen aanwaaien. Het zal wel goed blijven gaan. Dat soort gedachtes. De lokale politiek wijkt niet af van wat je elders ziet gebeuren. Neem dat maar van mij aan. Of het nu klein, of het nu groot. We leven in een maatschappij. Die maatschappij moet geregeld worden. Daar zijn politici voor. Anders wordt het natuurlijk een chaos. Vanzelfsprekend. Als burgervader heb ik te maken met allerlei allooi. Dan ga ik eens hier kijken. Dan weer daar. Verschillende partijen. Dat is hier niet lastiger dan elders. Of leuker.
Ik ben partij van de Arbeid. Maar principieel ben ik alles. Een burgervader is voor iedereen. Ik heb geen voorkeuren. Ook geen afkeuren. Ik ben van iedereen. Burgemeester ben je vierentwintig uur per dag. Politieke partijen spelen hier niet zo. Het stemgedrag wordt bepaald door thema’s: De bouw van een nieuw gemeentehuis. Of een nieuwe woonwijk. Die twee thema’s bepaalden het stemgedrag.
Ik was wethouder eerst. Ik heb nooit carrière willen maken. Toch ben ik nu een belangrijk boegbeeld van de gemeenschap. De burgervader figuur. Heb een sterke rol om de grens van de eigengereide eilander aan te geven. Dat is een rol van de burgemeester, op een van de parels van de waddeneilanden. In een kleine gemeenschap zie je dat de burgemeester een zware portefeuille heeft. Er zijn hier maar twee wethouders.
Ik heb nooit carrière willen maken. Het is me min of meer overkomen. Principieel ben ik van iedereen. Ik heb geen voor of afkeuren.
De dorpsfilosoof
Al die gedachten! Moet je eens horen. Al die gedachten. In mij. Ik krijg ze niet stil. Als ik een pen zou gebruiken, en alles ging opschrijven doen. Dan was ik een beroemd auteur. Dan was ik miljonair. Vast. Ik wilde filosoof worden. Zocht dat op in boekjes. Wat dat was. Maar ik sta gewoon aan de toog. Te verhalen. Voor..weet ik wie wat.
Als je zoveel herinneringen hebt. Als ik. Als klein kind, als kleintje en je stopt ze in potjes, Van die potjes. En je gaat ze voeren die…die spinsels.. Dan ben je eigenlijk monsters aan het kweken in die potjes. Het worden monsters. Er zijn geen mensen die zeggen ho stop! Op het laatst kun je dan helemaal zwelgen in die monsters. En dan zijn er mensen die zeggen, Die beweren dat ze je begrijpen. Maar dat is niet zo. Die begrijpen je helemaal niet.
Mijn oma die hield kippen enneh.. En af en toe.., ik weet niet waarom, Ze durfde ze niet in een klap het hoofd af te hakken. Dan deed ze die kippen aan een touwtje. En hing ze op aan de nek. Dat duurt een hele tijd hoor. Dan kwamen we uit school En dan hingen die kippen daar nog. Aan een lijntje. Heel fascinerend.
Dan gaf je ze een tikje En dan fladderden ze nog wat na. Je nam het voor wat het was eigenlijk. Wreedheid: wordt je zo geboren? Of wordt je zo gemaakt door het leven?
Sommige mensen maken een overslag. Die worden gewelddadig. De werking van televisie moet je niet onderschatten. Frappant dat zo’n man met een puntbaardje, Zon sjeik met een raket de lucht in wordt geblazen. Dat is een technisch hoogstandje. Met zenders doen ze dat. Vast. Dan hangt er een helikopter in de lucht, Een raketje volgt de zender, en dan inenen BOEM. Maar die man die had heel wat op zijn geweten. “Alle joden het land uit.” Dat wilde die. Ik keur dat niet goed. De televisie moet je niet onderschatten. Zelfbeheersing daar gaat het om.
De geschiedenis ligt rondom mij.
In dit huis heb ik zoveel herinneringen. Dat staat nooit stil. Over vroeger kan ik heel goed praten.
Mijn oma zag ik gisteren. In het ziekenhuis. Ze herkent me niet meer. Ik vroeg haar naar de kippen. Ze vroeg welke kippen? Terwijl ik nog als gestoken scherp, Bijna alsof je het pakken kan, Het voor me zie. Die kippen aan hun touwtje Wiegend in de wind. Dat beeld vertroebeld niet. Dat is opgegroeid in zo’n potje. Monsters. Ik krijg ze niet stil. Maar mijn oma weet het niet meer. De huisvrouw.
Ik ben geboren op tweeëntwintig en opgegroeid op zesendertig. Dan weet je het wel. Ik heb me maar honderd meter verplaatst.
In al die jaren. Ben nu vijfenzeventig Dus in vijfenzeventig jaar maar honderd meter opgeschoten.
Maar er is intussen tijd wat gebeurd hè? Sjongejonge. Oorlog, trouwen, kinderen krijgen. Werken op de zuivelfabriek. Dat was een tijd… Laboratorium, ijsco’s draaien, boter inpakken, secretaresse. Ik had geen andere aspiraties. Ik sta positief in het leven. Gewoon; wat op me af komt, komt op me af. Die fabriek is nu over. Jammer wel maar ja. Straks komt de melk uit Italië. Of Polen. Ben benieuwd of dat zal smaken.
Op de Landerum Heide speelde ik altijd. Nu is het afgezet. Prikkeldraad met schapen. En op de dijk achter ligt nu een fietspad. Kun je ook niet meer zitten. Vind ik ook jammer.
Of hoempapa orkestjes. Zijn er ook niet meer. Daar dansten we op. Heerlijk. Engelse wals, de Foxtrot. Zalig. En als je te dichtbij danste, dan tikte mijnheer van der Meulen op je schouder: ‘Denk erom, niet te dichtbij!’ Heerlijk. En toneelverenigingen. Gaat ook geen hond meer naar toe. De tijden zijn verandert. Niet dat alles beter was hoor. Dat wil ik niet zeggen. Je had ook de oorlog. Is er een boer doodgeschoten omdat ie niet zijn paard wilde geven. Wel erg maar hele erge dingen zijn er niet gebeurd. We gingen vrij gemoedelijk met elkaar om. De Duitsers en wij. Ze waren hier aan ‘t uitrusten voordat ze naar het Oostfront moesten. Nee er is hier niet veel gebeurd. Geen al te erge dingen. Judas en Peis dat waren Joden.
Die zijn toen weggevoerd. Ieder mens is er natuurlijk een teveel. Maar het waren er niet veel in ieder geval. Bij acht of tien hield het wel op. Ik sta positief in het leven.
Ik doe aan vrijwilligerswerk. Ook zoiets: Niemand wil meer vrijwilligerswerk doen. Voor het gemeenschapsleven. Krijg je geen hond meer voor. Tafeltje Dekje. Kinderpostzegels Kon ik niemand voor krijgen. Bibliotheek. Astmacollecte. Liep ook niet meer. Rommelmarkt voor de kerk. Niemand heeft meer rommel, alles wordt zomaar weggegooid. Vroeger had je verenigingen: Vrouwenvereniging; de zusterkring. Soms wel dertig leden. Een keer in ’t jaar hebben we burenbier. Alleen voor de mannen.
De vrouwen willen dat nu ook. Wat een onzin. Verschrikkelijk. Ik heb nooit op de barricade gestaan! Ik heb nooit geprotesteerd. Emancipatie? Mijn man was altijd het halve jaar weg. Stond ik er ook alleen voor. Maakte ik geen probleem van. Ik hoef niet op de barricade. Ik ben allang geëmancipeerd. Waar komt dat uit voort? Dat nu ineens iedereen naar het vrouwencafé. Ik wil helemaal niet in mijn eentje naar een vrouwencafé. Burenbier is een oud gebruik. Daar moet je van afblijven. Dat is van de mannen. Wij vrouwen doen dat op een andere manier. Wij hebben ons eigen manier. Ik sta positief in het leven.
De bakervrouw.
Ik ben de dochter van. De dochter van Teun die niet terugkwam. Dat zal ik altijd blijven. Ik voel dat ook zo. Als ik een kameraad van hem op straat zie, Die met hem samen was toen. Dan kijk ik hem in de ogen En dan denken we hetzelfde. Jij was erbij denk ik dan. Bij hem. Die dag. Op zee. En hij: daar gaat de dochter van Teun, zonder Teun. We zeggen niets. We weten ervan. Dat is genoeg. We knikken even en dan gaan we ieder ons weegs.
Hij werkte bij de reddingsbrigade. Als vrijwilliger. De boot sloeg om. Nicolaas Marius. Mooie naam voor een boot. Tegenwoordig kunnen boten zelf omdraaien. Toen niet.
Vandaag drieëntwintig jaar terug. Om precies te zijn. Achthonderd mensen kwamen op de begrafenis. Zes jaar later hield mijn moeder haar lever ermee op. Zomaar. Waren we nog met mijn broers en ik. Hebben we het huis overgehouden.
Het is gek. Het stormde niet eens. Het waaide maar tien. Ik blijf altijd de dochter van. Nu ben ik zelf in de veertig. Nog even en ik ben verder dan zij. Mijn ouders. Heb ik ze overleefd.
Ik heb een plakboek aangelegd. Van mijn vader en alle herinneringen meer. Ik vind het mooi foto’s te kijken. Dan welt er trots in mij. Dan golft het en golft het…
Je moet af en toe omkijken. Om terug te gaan.
Om te zien waar je van weg komt. Hoe dat je gemaakt bent. Door wie.
Die dag weet ik niet meer. Ik werd van school gehaald. Er was iets gebeurd. De mensen keken naar mij, Ze wisten alles al. Behalve ik. Ik kwam het pas later te weten. Dat vond ik moeilijk. Dat zij het eerder als ik.
Ik heb de draad weer opgepakt. Het leven is mooi. Ook als het verschrikkelijk is. De paddenman.
Schoonheid daar moet je niet om vragen. Dat komt als vanzelf. Voordat je kunt zeggen dit is schoonheid, sterft het woord al weg in je mond.
Misschien ben ik verwend. Misschien te voldaan. Maar als veldwachter heb ik al zoveel mooie zaakjes gezien.
Ik was vijf toen ik de rugstreeppad voor de eerste keer hoorde. s’Avonds in Mei. Duizenden kelen zongen me toe. Verschrikkelijk, zo mooi. Ik heb me op een bankje genesteld en ben in slaap gevallen. Mijn ouders en maar zoeken en maar zoeken.
De roep van de rugstreeppad is..ze sust je in slaap. Gevaarlijk. Ze zijn ook giftig. Als een hond ‘m in zijn bek neemt begint hij meteen te schuimen. De pad lokt je naar haar toe. Uren houdt ze dit vol. Je wordt gek. Je zegt tegen jezelf ik wil die roep horen. Verslavend. En juist wanneer je besloten hebt weg te gaan. Kwaken ze nog een keertje. Ze lachen je uit. Alsof ze er plezier van hebben.
Mijn tweede vrouw begrijpt me. Ze houdt het met me vol. Ze verdedigd me tegenover anderen. Die manie. Die eerste niet, die vond het maar gedoe. Die wilde op vakantie op het strand liggen. Of winkelen. Mijn tweede die is alles voor me. Liefde is ook een soort verslaving. Aan mijn kinderen heb ik wel toestemming gevraagd. Die moesten er wel mee eens zijn. Kinderen zijn heel gevoelig.
Ik was vijf toen ik hier opgroeide. En gevangen werd door de rugstreeppad. Schoonheid. Dat gevoel krijg je niet meer. Dat zijn maar oude blaren. Soms overkomt het me nog wel eens als ik ze aan het tellen ben. Een groep padden kun je indelen in drie categorieën. Categorie 1: een individu; dus een rugstreeppad. Categorie 2: een groep, maar je kunt ze nog van elkaar onderscheiden. Categorie 3:een groep van duizenden rugstreeppadden.
De laatste categorie vind je hier het meest. Ik denk wel dat er een half miljoen zijn. Of wie weet wel meer. Maar te zien krijg je ze niet. Of je moet met je poten door het water waden.
Toen ik achttien werd wist ik, ik moet hier weg. Ik ging studeren. Leerde andere klanken. Kroegen van Amsterdam. Rockconcerten, en marihuana. Een vol jaar heb ik me daaraan overgegeven. Ik wist geen maat te houden. Kwam uit de provincie. Met TBC kwam ik terug. Bij mijn moeder.
Ze zeiden ik was verslaafd. De buren. De grote stad had me gegrepen. Was aan de heroïne. Zeiden ze. Kon nergens een baan meer krijgen. Zelfs de supermarkt wees me af. Toen ben ik gegaan.
Voorgoed. Heb deze plek de rug gekeerd. Deze plek van aardig groeten. Ik ben vertrokken. Niemand krijgt me terug. Behalve de rugstreeppad dan. Een keer per jaar luister ik naar het kwaken. En moet ik ze tellen. Daar wordt ik rustig van. Die stemmen. Dat is mijn leven. Dat is mooier dan David Bowie of Frank Sinatra. De ex directeur
Ik heb al een heel leven achter de rug. Ik hoef me niet meer te bewijzen. Van allerlei soorten baantjes heb ik. Ik stel mijn tijd beschikbaar voor de gemeenschap, op allerlei manieren. Dat doen er wel meer hoor. Dat is niks bijzonders. Een van de dingen is dat ik hier de oudste reddingsboot van de wereld probeer te krijgen. Dat moet volgende maand gebeuren. Een museum pronkstuk.
Honderd jaar oud. De eerste staande redding motorboot. Wie had dat gedacht? In de oorlog heeft ie nog Joodse kinderen naar de Biesbosch gered. Dus goede daden ook nog gedaan.
Vroeger bouwde men reddingsboten op stoom. Die waren gevaarlijk. Altijd van hout. Soms van staal. Als die plat op het water lag kon de boel ontploffen. Levensgevaarlijk. Daarom heeft de reddingsmaatschappij nooit stoomboten gehad. Het waren crisisjaren. Als een schip strandde moest je met een sleepboot uren door grondzeeën trekken.
Prima onderhouden. In die staat vond ik hem te koop. Een mooi museumstuk. Om te bekijken. Maar ook om de jeugd te laten proeven hoe Spartaans het vroeger toeging. Dat zou wat wezen. Met deze jeugd.
Met golfslag. In weer en wind. Ben benieuwd of ze dat nog kunnen. Die jeugd. Twee ton voor het hele project. Meer niet.
Ik ben voorzitter van de stichting voor ondernemers. Daar hebben ze me voor gevraagd. Niet alle ondernemers hebben een grote horizon, Een ver ziende blik. Ik heb een vrij hoge functie gehad. Vandaar. Ik heb economie gestudeerd. Ik zat in het hoger onderwijs. Leraar in het toerisme. Ik heb mede het instituut voor toerisme een smoel gegeven. Ik heb boeken geschreven. Word overal gelezen. Later in de directie. Van 120 naar 5000 studenten. Heb ik meegemaakt. En daarnaast een eigen commercieel bureau. Research in vervoer en verkeer. Heb ik nog.
Vijfendertig werknemers. We doen in sterkte zwakte analyse.
Toerisme was maar een bijverdienste. De boer verhuurde zijn huis en ging zelf in een kippenhok zitten. Dat moet veranderen. Er worden hoge eisen gesteld. Campings verdwijnen. Pensions verdwijnen. Van tent naar tenthuis, van caravan, naar chalets of stenen zomerhuizen. Daar heb je meer ruimte voor nodig. Dus een daling van het slaapplaats areaal. Nu praat ik als docent. Campingareaal terugloop. De voltijdige bezetting neemt toe. Middellange termijn denken. Sterkte zwakte analyse. Daar ben ik voor gevraagd. We moeten professionaliseren. Daar is geen ontkomen aan. Personeel scholen. Investeren. Weg met papa en mama bedrijven. Meer efficiëntie. Dat heeft niets met dwang te maken.
Dat heeft met marketing visie te maken. ‘The struggle for life’. Lange termijn denken. Als ze dat niet doen zullen ze het wel voelen. Je moet aan je bancaire verplichtingen voldoen. De banken kijken ook wie slim is of niet. Wie onvoldoende hersens heeft… Dat is een natuurlijke selectie. Ik hoef me niet meer te bewijzen. Maar je moet professionaliseren. Daar is geen ontkomen aan. De papa en mama bedrijven moeten verdwijnen. Voorwaarts moeten we kijken, alleen voorwaarts. De kunstenares.
Onze maatschappij verdraagt geen kunstenaars. Het is nog net als vroeger. Leuk voor erbij maar als puntje bij paaltje komt… Economische vooruitzichten belemmeren de mens. Er wordt hun voorgehouden dat het om de kwaliteit van leven gaat. Voorspoed. Maar stil in een weiland luisteren naar vogels... Ik moet me isoleren, me terugtrekken. Luister..
Hier kan ik werken. Rust. Terug naar het organische... Luisteren naar de klei. Sculpturen. Steen haal je weg, klei voeg je toe. Alles wat ik maak is in feite een zelfportret. Ik moet constant toevoegen. Ik bepaal wat ik toevoeg. Hoeveel. Hoe het eruit gaat zien. Wat voor huid dat heeft. De massa, de materie. Beweging. Ik voeg me toe totdat het klaar is. In mezelf heeft het grote weglaten al plaats. Mijn handen voegen toe wat in mijn kop zit. Ik voeg toe wat onzichtbaar is. In mijn hoofd. Ik ontsluit ruimte in mijn werk. Vorig jaar kwam er een vrouw naar me toe. Ik had iets gemaakt. Een vierkant. Met een deksel.
Ze vroeg aan me: Kun je er as in doen? Ik dacht eerst aan een asbak. Voor haar man vertelde ze. Een asurn! Ze zocht een asurn voor haar man. Dat zijn geschenken. Zo’n vrouwtje dat in een kleien doosje een asurn ziet. Prachtig toch?
We moeten onszelf isoleren. Bewapenen tegen buiten af. Anders worden we een slecht toneelstuk. Met wat mensen erin. Een vleugje nostalgie. Oude hoeden. Nu en dan de mestkar uitrijden. Personages en oude zaden. Eilandbewonertje voor het VVV program. Krant erbij. Fotootje. Hup daar komen de toeristen. Och wat authentiek, Och wat rustiek. Kantklossen.
Reddingsbootje. Volksdansen. Friet bij Piet. Disco op het strand. Pony rijden. Zweepje erover. Cranberry plukken. Eilandgevoel. Vrijheidsgevoel. Terschelling daar komt geen einde aan. We zijn theater geworden. Alleen nog maar theater.
Een jaar geleden is mijn broer voor de trein gesprongen. Dat was geen theater. Ik was het helemaal met hem eens. Hij heeft zo’n zwaar leven gehad. Vernietigende gebeurtenissen. Ik begrijp zijn beslissing volkomen. Hij heeft zijn rust genomen. En daarmee kreeg ik de vrijheid terug. Hij speelde viool. Maar ja bij het spelen ging het al mis. Dan was de viool alweer door midden. Een hele bijzondere jongen.
Een groot leven. Het was geen mens om dichtbij te zijn. Hij was wreed. Voor zichzelf en voor mij. Nu heb ik een hele goede relatie met hem. Hij is mij aan het bevrijden. Stap die leegte in. Stap die ruimte in. Ga het maar doen. Pak de klei. Grijp je kansen. Grijp, grijp! De Vleeswaren medewerkster.
Haast. We hebben almaar meer haast.. Het giert door je heen. Bij mij op de vleeswaren Op een middag. In de grote vakantie. Een rij….. Dat wil je niet geloven. Allemaal van die zwetende toeristen. In korte broekjes.
En hun witte benen. Brrrrrrrrr. Of zonder T-shirt, zie je ze ook wel komen. Okselharen. Dat benauwd mij. Zo’n rij. Dan worden mensen agressief.
Het meeste heb ik te doen met van die mensen, die bang zijn dat anderen voorgaan. Je opzij duwen en voordringen. Die zijn de netste. Dat zijn nette mensen. Die voelen verantwoordelijkheid. Die houden de boel in de gaten. Maar ik hou de boel ook in de gaten hoor. Maakt u geen zorgen.
En dan heb je de stiekemerds. Verschrikkelijk. Die gluipen zomaar voor. En als je dan er wat van zegt dan Gaan ze me toch tekeer. Voor een rookworst of anderhalf onsje half om half. Moet je je voorstellen,
anderhalf onsje half om half! En een toon die ze je aanslaan.
Het is best zwaar werk. Op je voeten komt het aan. Sjouwen, heen en weer draven. Als de mensen eens wat aardiger waren. Dan was het wel te doen. Ik sta d’r toch ook voor hun?
Een goede vleesmedewerkster is 1: Altijd vriendelijk naar cliënten. Met ‘U’ aanspreken,wat er ook gebeurt. 2: Hulpvaardig. 3: Laat niet merken dat ze kwaad is. 4: Geduldig. 5: Rap van de mond. 6: Als mensen iets niet weten niet eigenwijs gaan doen, dan licht je ze gewoon voor. Dat is 7: Vakkennis. Daar ben je voor opgeleid. Kippenpoten op de barbecue moet je goed gaar laten worden. Anders wordt je ziek. Salmonella. Dan moet je waarschuwen. Dat is je vak.
En bij asperges hoort lekkere achterham. Dat is dan weer een tip. Ben je de mensen van dienst mee. Een beetje waardering voor onze specialisering. Dat is toch niet teveel gevraagd?
Vroeger had men nog wel een complimentje. Zo van: ’goh dat U dat weet’ , Of: ‘hoe is het thuus nou Marieke? Dat zijn dan de mensen van hier. Die hebben minder haast. Die waarderen dat nog wel. Maar die van de wal..
Als ik een goeie bui heb, Dan doe ik dus wat extra. Dan snijd ik plakjes ossenworst. Of een oude bejaarde, die stop je dan wat toe. Of kinderen. Maar niet als ze d’r om zeuren hoor.
Ik kan wel zeggen dat mijn werk mijn hobby is. Wie weet zoveel van vlees als ik? Niemand.
Dat maakt je bijzonderder. Anders als de andere. Niet iedereen weet dat je bijvoorbeeld kogelbiefstuk dicht moet schroeien. Om maar een voorbeeld te noemen, in plaats van dood te bakken. Dat soort dingen.
Nee de vleeswaren dat is mijn geluk. Als ik een schort voor heb, en een mes in mijn hand hou, voel ik me op mijn plaats. Dan weet ik hier moet ik wezen. Ja als ik een mes hou, dan val ik op m’n plaats.
De Stuurman
Er was een Casco weg. Foetsie, verdwenen. Op zee. De tros brak. Het was zoek. Raakte verloren.
Niemand die het meer kon vinden. Vliegtuigen niet. Vuurtoren niet. Niemand niet. Beestenweer. Bij wijze van spreken. Hartje winter. Harde Oostenwind, Beestachtig. Ik was kapitein. Voor het eerst in m’n leven. Op de Holland. Laag water. IJs Een vuurdoop. Kun je wel zeggen. Zeg je nu. Nou, we kwamen van de steiger af. In het midden van de haven zaten we al aan de grond. Bij Oostenwind, storm, Loopt de waddenzee leeg. Geen druppeltje water komt er meer in. Bij wijze van spreken. Wachten wachten en wachten. Eindelijk vloed.
Eindelijk los. Zoeken naar een hooiberg. Waar begin je? Cirkelen naar binnen. Cirkelen naar buiten.. Na twee dagen zagen we hem. Stuurloos. Als een blaas op het water. Niet te hanteren. Bij wijze van spreken. We maakten hem vast. Maar de tros brak af. Het was min twintig. IJs Dik ijs.
Mijn zoon heb ik te weinig gezien. Dat spijt me nou wel. Mijn zoon was bang voor mij. Tegen opa zei ie papa. Dat kwam, mijn leven werd beheerst door De berging en sleepmaatschappij. Waaide het flink. Dan wist ik dat er wat kwam.
Dan ging de telefoon. Of de scheepsfluit. In de nacht. Dan moest ik het dorp rond. De bakker, de slager. Eerst provianderen. Allemaal naar de Haven. Een schip op de Westergronden! De Panagatos. Hebben we niet weg gekregen. Ligt er nu nog. Te slapen.
De Holland. Ach ja. Voor veel mensen is dat authentiek. Voor mij was het gewoon beroep. Hij kon hard lopen. Dat was zijn kracht. Hij kon de concurrentie aan. Wie het eerste komt.. Zo ging dat. Maar trekken was minder. Een hardloper trekt minder. Dat is zo.
Zo gaat dat in de internationale vaart. Geen baat geen kosten. Na afloop kreeg je buit. Dan was je gelukkig. Kwam iemand aan de deur met een enveloppe. ‘Dankjewel, das mooi meegenomen.’
Ons leven was mist, slecht weer, ijs of regen. Daar is geen romantiek aan te beleven. Je kon geen stap van huis maken. Bij wijze van spreken. Die eerste jaren. Je moet een vrouw hebben die dat kan verduren. Die daar goed over kan. Wilde je weg, naar een partij of had je visite. Dan ging dat niet door. Dan moest ze alleen. Mijn vrouw kon dat goed verduren.
Nu heeft mijn zoon alle foto’s opgehangen. Van de Holland. Zijn muur hangt er vol. Voor hem is dat nostalgie. Voor mij is het niets.
Gewoon je werk. Je werk hang je niet aan de muur. De Rebel.
Ik ben geen lieverdje. Ik laat sowieso niet over mij heenlopen. Ik wil net even iets anders zijn als de andere. Ik wil niet bij een andere groep horen. Ik wil zijn zoals ik wil zijn. Iedereen wil bij een bepaalde groep horen. Die groep is stoer, die groep is in. Ik hoef nergens bij te horen. Ik heb wel hartstikke veel vrienden, Maar ik wil niet, zij hoort bij de Gothics, de Skaters, de Lonsdale groep.
In de winter is het natuurlijk wat anders. Jongens denken dan maar aan een ding. Er is niet veel te krijgen. In de winter. Dan heb je nog de boeren. Die komen uit Oost. West en Oost praten niet tegen mekaar. Twee erge groepen. De jongens van Oost zitten achter de meisjes van West aan.
Dat is het enige dat gebeurd. In de winter. Er is een strijd tussen Oost en West. Op Oost zitten ze ons vuil weg te kijken. Maar meisjes op Oost zijn boeriger. Ze rijden allemaal paard. Ze hebben allemaal koeien. Ze hebben allemaal schapen. Ik rij ook wel paard maar.. Wij zijn wat meer…ontwikkeld zeg maar. En ze zijn allemaal dik. Zeg maar lomp. Ja, ze zijn gewoon lomp.
Ik ga mode en commercie doen. Daar kan ik hier niet mee terecht. Niemand staat hier open voor aparte dingen. Als ik een modewinkel zou opengooien, Hoef ik hier niet te doen. Ze zijn hier allemaal verschrikkelijk gewoon. Saai.
Nee dan Salou. In Salou wil ik werken. Ze selecteren daar op uiterlijk.
Dus dat zal wel lukken. Ik kom daar wel. Eerst in een kroeg werken. Je hebt daar natuurlijk ook jongetjes die hun pik achterna lopen. Maar ja.
Ik laat mezelf niet meteen kennen. Als ze kritiek op me hebben dan zeggen ze het maar in mijn gezicht. Toen ik twaalf was ik een rotzakje. Sloeg ik van het paard met zweepjes. Rare dingen. Ik was een rotzakje. Als ik over straat loop maak ik mijn eigen herrie. Mensen zijn bang van me. Maar ik pest niet. Ik ben geen pester. Wel rechtvaardig. Dat ben ik wel. Ik kan me heel kwaad maken. God dat wil je niet weten. Zoveel dingen waar ik me kwaad over kan maken. Ik heb sowieso veel agressie in me. Als mensen zich slecht gedragen naar dieren. Of liegende mensen.
Oneerlijke mensen. Blijf maar bij mij uit de buurt. Anders pak ik mijn zweepje. Pas maar op.
Mijn echte droom is cowboy te worden. Op een Ranche werken. Naar het buitenland. Vrouwen zijn daarvoor te zwak zeggen ze. Ik ben helemaal niet te zwak. Wat een onzin. Als mijn moeder, mijn beesten en mijn vriendinnen mee mogen, Dan ga ik. Naar Australië. Waarom bestaat er trouwens geen school voor cowboys?
En als dat allemaal niet lukt dan wordt het maar de dierenambulance. Ik hou van dieren. We hebben zelf een Turks straathondje. Koekie!!! Ik ben heel erg met dieren begaan. Dieren hebben mijn aandacht. Ik wil wel alle dieren van de wereld redden. Mensen niet, die zoeken het zelf maar uit.
De vluchteling.
Wij zijn gevlucht. De mensheid had ons teleurgesteld. Laat ik maar eerlijk zijn. Het werd elf september. Ik stond te koken Mijn man kwam thuis van zijn werk. Ik zie hem nog het pad oplopen. Toen.. krak. De druk kwam los. We moesten weg. Wij renden en renden. Prima baan, prima inkomen. Mijn man in een maatschap, ik deed de kinderen. Ieder jaar een nieuwe auto. Ieder jaar welke verre vakantie. Dat waren we spuugzat. De mensheid had ons teleurgesteld.
Het was niet gepland. Het is ons overkomen. We willen gewoon weer leven. We willen gewoon weer genieten. Met mekaar zijn. Gezellig leven.
Ik ben depressief geraakt. Ging altijd maar mee uit eten. Met relaties. Babbeltje dit, babbeltje dat. Wat zal ik nu weer eens aantrekken? Ik zeg nog steeds als we door waren gegaan. Dan..krak.
Hier heb je pure normen en waarden. Niet van boven opgelegd. Als ik een dag in pyjama.. Niemand die er wat van zegt. En de mensen zijn hier zo aardig, zo zacht. Elf september. Krak. Als je terug gaat redeneren. Dan zie je je hele leven. Verwachtingspatronen.
Perspectieven. Niemand willen teleurstellen. Iedereen die teleurstelt. Wij komen uit een generatie. Een soort mensen. Wij hebben geleerd geld te moeten verdienen. Nou ik ben er niet gelukkiger van geworden. Ik ben altijd gepushed zo ver mogelijk te komen. Zo hoog mogelijk. Mijn ouders die met me konden pronken. Met de beste bedoelingen gedaan hoor. En mijn man kwam thuis. De elfde september. Hij trilde en zei: alles wordt anders. Ik ben vanaf mijn zestiende met hem. Ik volg mijn man in bijna alles.. Begrijp je? Ik kon niet anders. We willen overnieuw beginnen. Alles blanco.
Ik ben niet verbitterd. Nee, ik ben nog niet verbitterd. We beginnen gewoon van vooraf aan. We gaan gewoon weer verder.
KRAK. De festivaldirecteur.
De grootste ramp is dat men gestudeerd heeft hoe de mens zich te gedragen. De een doet toch zus, de ander doet toch zo? Het gaat nooit over wat vind ik zelf. Wat ik wil. Het gaat altijd over aan wie kan ik het meest verdienen. Het is altijd iemand anders zijn schuld. Al die modellen. Word ik ziek van.
Ik ben begonnen als kroegbaas. Van oorsprong. Ben d’r gewoon ingevallen. Je babbelt met iedereen. Kan goed praten met Jan en van alles. Ik ben natuurlijk heel katholiek opgevoed. Een katholieke enclave in een zeer protestante provincie. Franciscaner school. Misdienaar.
Ik was de trots van mijn vader.
Het grote intellect. Mocht dit niet, mocht dat niet. Terwijl de bodem van mijn ziel was kunst te maken. Van kinds af aan. Creatief. Dansen. Was verliefd op een ballerina. God ja. Een Koreaanse. Een bezienswaardigheid. In het dorp. Met haar achterop de brommer. Ik een bontjas zonder knopen. Haar handen om me middel. God wat was ik verliefd. Vijfendertig jaar geleden.
Toen ben ik maar een kroeg begonnen. Een echte hippie tent. Werd met de nek aangekeken, Wat doet die hier? Wat moet die hier? Met z’n lange haren. Z’n blowen. Z’n bontjas.
Kinderen werd verboden mijn kroeg in te gaan. Echt. Terwijl iedereen was er: De beroemde dichter Vinkenoog, Jules Deelder. Ik kende ze allemaal. En toen is het gegaan. Liepen we zelf met lampen te sjouwen. Maar geen kip van het eiland. Vertrouwden me niet. Terwijl nu komen ze van me dit en me dat.
Ik wil niet kluisteren aan het woord haalbare kaart. Ik haat dat. Past het wel? Mag het wel? Hoort het wel? Haalbare kaart. Wat is dat? Het onmogelijke, daar ga ik voor! Verdomme. Ik ben nou eenmaal een dromer, een slang in het gras. Op alle rapporten van de lagere school stond het al: Henkie is een fantast.
Dat is niet altijd eerlijk. Dat je mensen zadelt met problemen. Maar wat moest ik dan? Haalbare kaart? Ik wil kronkelen. Mijn hele hebben en houwen er in stoppen. Een mens heet zijn eigen fantasie. Zijn eigen wereld. De grijze massa veroordeelt dat. Dat wordt steeds erger. Het drillen van kinderen. Mijn kind moet dingen leren voor een maatschappij waarin ik niet wil wonen. Waarom? We hebben alleen maar onzin veroorzaakt. De creatieve geest is de redding. Daar moeten we op vertrouwen. In een democratie moet het mogelijk blijven nee te zeggen. Ik laat mij niet verplichten. Ik laat me door niemand verplichten. Dominee
Ik ben predikant Maar eigenlijk ben ik artiest. Ik probeer op een intiem niveau te komen.
In deze gemeenschap iets te bereiken. Families die op elkaar zijn aangewezen. Daar probeer ik wat voor te betekenen. Er komt geen dode voorbij of ik heb wel de dienst gedaan. Van iedere familie vast wel een. Ik probeer het verdriet wat lichter Het te dragen. Op een eiland is het op elkaar aangewezen zijn. Met elkaar leven. Overleven. Het uithouden. En genieten. Tussen die polen.
Wij predikanten lopen op het breukvlak van de menselijke maat. Wij predikanten balanceren op dat breukvlak. Als een.. trapeze artiest. Daar wil ik mezelf niet speciaal mee maken. Anders dan de anderen. Wij worstelen met vragen. Is bijvoorbeeld de menselijke maat maatgevend? Of gaat daar iets aan voorbij? Kan ik geestelijke kwaliteit in het leven brengen? Hoe kan ik wat betekenen? Mensen bijstaan.
Mezelf bijstaan. Wat is liefde? Barst de bom? Wanneer? Tussen wie? Kun je bruggen slaan? Of is het al te laat? Wat doet dat met jezelf? Hoe kun je de zuigkracht van de materie weerstaan? Wat laten we voor onze kinderen achter? Wat is de nood van het tekort? Wat de deugd? Hamsterinstincten? Hartinstincten? Daar houdt ik me bezig. In de hectiek. De race van het leven.
En daartegenover staat dan De paradijselijke toestand De ruimte tussen beeld en mogelijkheid. De Hof van Eden is het hof van geluk. Er zijn altijd breuken in dat geluk. Dat je in die breuken ontspanning vindt. Dat is ruimte.
De ruimte van het je overgeven. Of iets onverwachts moois overkomt je. Dat is het stollen van geluk. Een zeldzaam stukje paradijselijke toestand.
De discipline van het gebed. Daar mankeer ik in. Daar schiet ik nog in tekort. Daar moet ik mezelf toe dwingen. Maar ik kijk niet alleen naar het leven. Ik wil er ook deel aannemen. Zoals die monnik die de berg opgaat. Die neemt zichzelf mee. Dan zit je daar maar in je eentje. Die mist de smeltkroes van het leven in het dal.
Ontremmingsverschijnselen. Daar maak ik me zorgen over. Onze emoties die op drift raken. Veel relaties staan onder druk. Echtscheidingen ook dat. Overdosis aan mogelijkheden. De cohesie van de samenleving verkruimelt.
Erosie van de emotie De goede manieren. Ook al verdwenen. De discipline.
Ik moet meer bidden. Ik moet de discipline opbrengen Dichterbij te komen. Tussen mens en God. Koorddansen. Ik moet meer luisteren. Ik moet meer bidden.
‘Heer luister naar mijn roepen. Ik sta op een kale rots met blote voeten. Het heeft geregend. De wereld om mij heen schijnt me zo lelijk toe. Heer red mij. Veel langer houdt ik het niet meer. Heer help mij.’
De zorgcoördinator.
Ik ben een arbeidersjongen. Ik had de Ulo gedaan.
Heb ik een jaar op kantoor gewerkt, dacht dat ik er dood ging. Een gevangenis. Serieus. Een bank. Ik heb me voorgenomen nooit meer dat gebouw in te gaan. Never.
Nu ben ik zorg coördinator. Heb drie keer gesolliciteerd. De eerste keer was ik tweede. De tweede keer was ik derde. - Die afwijzing heeft me trouwens niet gespeten, en de derde keer was het dan raak. Heb ik de baan gehad.
De uitdaging van zorg coördinator is: de complexen van het uitstromen. Die problematiek help ik dan mee. Als een kind van veertien al het huis uit moet, dan is dat geen pretje. Zwaar hoor. Met een tas vol vieze was.
Tot drie vier jaar wist ik niet wat het syndroom van Asperger was.
Een autistisch verwante stoornis. Weet u wat dat is? Dan praat je een andere taal. Een soort Rain Men, kent u die film? Dat heeft z’n uitdaging ook weer. Je komt op de hoogte, Je leert wat bij. Iedere dag weer.
Ik heb een zwak voor iedereen. Maar een nog groter zwak voor mensen die vanachter de streep. Ik ben zeer links en dat blijf ik ook. Asielzoekers vind ik ook leuk. Iraans, Bosnisch. ‘d’r komt nu een zwarte die kan je in het donker niet zien’, zeiden ze Een hele zwarte, uit Soedan. Ook leuk. Goedkope arbeidskrachten. Zwart circuit. Het zijn net mensen zeg ik dan wel. Als grapje natuurlijk.
In mijn carrière als zorgcoördinator hebben zeven van de vijftienhonderd zelfmoord gedaan. Ik weet niet of dat veel is, meer dan gemiddeld.
Su-i-cide. Maar ik vind het er wel veel. Een homofiel die d’r niet voor uit durfde te komen. Een vrouw met een Egyptisch kind. Die zag het ook niet meer zitten. De stakker. Had je ze maar kunnen helpen. Misschien had je ze kunnen helpen. Dat doet je wel wat. Vooral als ze de leeftijd van je kinderen hebben.
Kijk hier komen natuurlijk net zoveel homofielen langs, zoveel lesbiennes en zoveel criminelen. Net als overal. Overal hetzelfde. Op een eiland kan dat zwaarder zijn. Kijk dan heb je weer zo’n iemand die vanachter de streep Dan denk ik, daar wil ik wel wat voor doen.
Maar ik ken ook homofiele mensen die heel gelukkig zijn. Daar is niks mis mee. Je wordt hier beoordeeld op z’n mens zijn hier. We zijn heel tolerant. Maar je moet je niet anders voordoen als je bent. We beoordelen je op wat je bent.
Of het nu vuilnisman of homofiel, dat maakt niet uit. Niet eigenwijs. Je moet gewoon heel eerlijk jezelf zijn. Dan word je wel gepruimd. En Midsland is helemaal tolerant. Daar is van eerder import geweest. Van vreemde mensen. Van vroeger.
Je moet gewoon eerlijk jezelf zijn. En je niet afzetten. Dan ben je welkom. De onderwijzeres
Als men mij vraagt hoe het hier is zeg ik: ‘de natuur is hier prachtig’, maar Vlieland is erger. Dan kijken ze me aan. ‘Hoe bedoel je dat?’, zeggen ze dan. Dan zeg ik: ‘Hier denken ze dat ze alles van je weten, op Vlieland weten ze het zeker.
Het waren armoedzaaiers hier. Veel inteelt ook. Dat kun je nog wel merken. En toen…, toen kwamen de beschaafden. De familie Enschede, en zo meer. Hele chique lui. -Ken ik trouwens persoonlijk. Die brachten geld in het laatje. En toen is het begonnen. In de jaren vijftig. Toen is de dans om het geld gekomen.
Ik vind het hier op geld gericht. Veel minder op geestelijke waarden. Onze kinderen moeten het beter hebben Maar dan in eerste instantie materieel. Zo gaat het hier. Er gaat nu een generatie ten gronde. Let op mijn woorden. Drank, drugs, sex en rock en roll. Dat wordt zomaar heel normaal gevonden. Die ouders hebben zich helemaal beziggehouden met het vergaren van geld en goederen. En je ziet nu de gevolgen.
De veertigers die dus.. Redelijk relaxed leventje, zonder carrière. Die decadentie. Verharding.
Wat ze ’s nachts allemaal uitvreten… Dat wil je niet weten. Als er een feestje is wat zoo enig is, en na afloop zijn zesenveertig mensen besmet met een Soa. Nou? Bedenk maar eens wat daar gebeurd is. He? Zoals ik al zei: De natuur is hier prachtig.
Als je mij zou vragen van Oost naar West, Zijn er mensen die je volledig vertrouwd, waar je van op aan kan? Vijf mensen zou misschien nog lukken. Ja? Waar je echt voor gaat dan. Van de wieg tot het graf.
Er wordt anders gepraat hier. Er wordt gezegd dat ik mensonvriendelijk ben.
Maar ik heb altijd kinderen onderwezen. Het hemd is nader dan de rok zeg ik dan. Wat dat betreft is dat sociale gedoe hier wel verhard. Als we zestig plus zijn is het absoluut einde verhaal!
Een moeder moet gewoon met haar kinderen verplicht aan het ontbijt zitten. Zo hoort dat. Daar ben ik heel ouderwets in. Ik vind dat ik dat mag zeggen.
Onderwijzeres, dat was ik. Drie hele klassen in een klaslokaal! Zelf had ik er geen. Ik was niet zo’n luiertype, Achter de kar en hupsake. Kinderen… Te kijken wat er in ze zit. Montesori Leesprocessen, daar was ik mee begaan. Er zit hier veel dyslexie. Boven de lijn Alkmaar Zwolle begint het al. Denk maar eens na hoe dat komt. Nou?….
Inteelt! Allemaal inteelt. Men trouwt toch streekgebonden. Dat wordt genetisch versterkt. Daar ben ik stellig van overtuigd. Of ‘taalzwak’ noemen ze het ook wel, allerlei etiketten. Het komt allemaal op hetzelfde neer. Inteelt. Allemaal inteelt. En dan nog de achteruitgang van de kwaliteit van het onderwijs de laatste 20 jaar!! Er is wat afgezooid. Mindere structuren. Kinderen met dyslexie, zijn gebaat bij goed gestructureerd onderwijs! Heb ik altijd verkondigd. In twee keer snappen ze het niet. Dus vertel je het een derde keer. Met andere woorden of je haalt een trukendoos open. Maar toen kwam het… Afgekeurd op mijn longen. Longemfyseem. Terwijl nooit gerookt. Gemeen hè? Zo oneerlijk.
Oud-leerlingen geef ik nog steeds een schop in de goede richting. Die zoeken mij dan op Ik had eens een leerling, Die heeft zo’n zaak, Die dacht dat ie niet goed kon leren. Toen zeiden ze op West, Ga eens met haar praten, Zij is er in gespecialiseerd. Komt de vader met zijn zoon aan de deur. Ik zei tegen de vader dyslectisch zeker? Ja zei die. Ik zei: Nou Willem, dat zit er dan in hè? Dat heeft ie dan van jou. Hoezo; vroeg ie Was ik dan ook dyslectisch? Ja, dat heette nog niet zo in 1971. Allerlei etiketten. Volgens mij was jij hartstikke dyslectisch. Hij schrok, was ik dom dan vroeg ie?! Om de donder niet Willem…. Dat geeft mij dan zo’n gevoel van falen. Dat een kind dat altijd heeft gedacht. Dyslexie heeft daar niets mee te maken. Hersendefecten en inteelt natuurlijk. Mijn grote triomf is als ik zo’n geknakt hoofdje recht opzet.
Op zijn schouders zie staan.
De laatste tijd niet. Liep ik zelf met allerlei defecten. Resistentie, kon ik niks meer binnenhouden. Geen enkel medicijn was tegen mij bestand. Allerlei virussen fêteerden in mijn lichaam. Wij worden allemaal resistent tenslotte. De ziekte van onze tijd tenslotte We kunnen nergens meer tegen. Een grasspriet en we liggen op apegapen. Of van de zon krijgen we bulten. Of zonder zon, Worden we depressief.
Maar ik kan nog steeds intens genieten als de eerste Narcis in bloei staat. Wie dat talent verliest, die heeft het aan zichzelf te wijten. Geluk. Dat heeft met de natuurlijke processen te maken. Dat is zo overweldigend. Ik heb hier pas geleerd wat gekleurde grijzen waren. De Haagse school. Dat is een kleur groen.. Zilver grijs groen.
Als ik daar langs rij.. Dan verlang ik naar mijn jeugd. Dan verlang ik naar het leven. Dan verlang ik naar een keertje ontsnappen. Maar ja, nou ja. © Kees Roorda 2005