Ministerie van Economische Zaken
> Retouradres Postbus 20401 2500 EK Den Haag
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State t.a.v. mevrouw Leupen Oranjestraat 15 2514 JB DEN HAAG
Directie Wetgeving en Juridische Zaken Bezoekadres Bezuidenhoutseweg 73 2594 AC Den Haag Postadres Postbus 20401 2500 EK Den Haag Factuuradres Postbus 16180 2500 BD Den Haag Overheidsidentificatienr 00000001003214369000
Datum S 2 O JüLl 2015 Betreft
Aanvullend verweerschrift inzake Groningenveld gaswinning
T 070 379 8911 (algemeen) www.rijksoverheid.nl/ez Behandeld door mr. C.H.M. Kraakman mr. J.H. Keinemans T 070 379 6736 F 070 379 6002
Inleiding In vervolg op mijn verweerschrift van 12 juni 2015, kenmerk WJZ/15082419, en mijn brief van 30 juni 2015, met kenmerk WJZ/150922118, waarbij ik u een wijziging van het in deze procedure bestreden besluit heb toegezonden, geef ik, zoals aangekondigd, in deze brief onder punt I een nadere toelichting op het wijzigingsbesluit in het licht van de ingestelde beroepen en reageer ik onder punt II op een aantal beroepsgronden die niet in het algemene verweerschrift zijn opgenomen.
[email protected] Ons kenmerk WJZ / 15102588 Uvu kenmerk 20150 1544/i/At Bijlage(n) 1
I. Wijzigingsbesluit
°5 O"
o;
Met het besluit van 29 juni 2015, kenmerk DGETM-EM/15086003 (hierna: het wijzigingsbesluit), heb ik het instemmingsbesluit van 30 januari 2015, kenmerk DGETM-EM/13208000 (hierna: het instemmingsbesluit), gewijzigd. De wijziging bestaat hieruit dat het productieplafond voor het totale Groningenveld verder naar beneden is bijgesteld. Voor de eerste zes maanden van 2015 is het productieplafond vastgesteld op 16,5 miljard Nm^; voor de tweede zes maanden van 2015 is het productieplafond voor het Groningenveld op 13,5 miljard Nm^ vastgesteld. Anders dan appellant nr. 37 meent, is de brief aan de Tweede Kamer van 12 februari 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 33529, nr. 99) waarin melding wordt gemaakt van de afspraak met NAM om de gaswinning in de eerste zes maanden van 2015 te beperken tot hoogstens 16,5 miljard Nm^geen wijzigingsbesluit (vgl. ABRvS 21 april 2004, AB 2004, 214). Met dit wijzigingsbesluit is deze afspraak nu wel in een (beroepbaar) besluit vastgelegd. Voor het gasjaar 2015/2016 is het productieplafond voor het Groningenveld vastgesteld op 33 miljard Nm-^.
Pagina 1 van 24
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
Voor zowel het kalenderjaar 2015 als het gasjaar 2015/2016 geldt dat deze maxima met hoogstens 2 miljard Nm^ mogen worden overschreden indien en voor zover dit noodzakelijk is om de leveringszekerheid te borgen in geval van technische problemen. De regionale productieplafonds, zoals vermeld in artikel 5 van het instemmingsbesluit, blijven bestaan. Binnen de regionale productieplafonds dient NAM de productie zo over de verschillende regio's te verdelen dat het seismisch risico wordt geminimaliseerd. Deze wijziging is gebaseerd op het advies van Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) van juni 2015 en het onderzoek van de beheerder van het landelijk gastransportnet. Gasunie Transport Services B.V. (hierna: GTS), van 3 oktober 2013, onderzoek nr. 7, "Mogelijkheden kwaliteitsconversie en gevolgen voor de leveringszekerheid" (hierna: onderzoek 7), en nadere gegevens daarover. Zie: http://www.riiksoverheid.nl/onderwerDen/aardbevinaen-inqronlnqen/documenten-en-Dublicaties/raDDorten/20l4/0l/l7/moqeli1khedenkwanteit5Conversie-en-qevolQen-voor-de-leverinaszekerheid.html. SodM-advies SodM constateert dat de seismische dreiging boven het Groningenveld door de productiemaatregelen is afgenomen. Het seismisch risico neemt echter nauwelijks af. Dit wordt veroorzaakt doordat de kwetsbaarheid van de woningen groter lijkt dan eerder werd aangenomen. SodM adviseert daarom om de gasproductie zo snel als realistisch mogelijk is terug te brengen. Het advies van SodM is gebaseerd op (a) monitoring van gegevens die ingevolge artikel 4 van het instemmingsbesluit door de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (hierna: NAM) zijn gerapporteerd, (b) de analyse ingevolge artikel 6 van het instemmingsbesluit door NAM van het seismisch risico boven de verschillende delen van het Groningenveld, en (c) onafhankelijk analyses en controle berekeningen die SodM heeft laten uitvoeren door TNO, KNMI, TU Delft en CBS. Deze rapportages en onderzoeken maken deel uit van de onderzoeken die gedaan worden met het oog op vermindering van de onzekerheden omtrent de gevolgen van de gaswinning v o o r d e periode na 2016, zoals beschreven in paragraaf 4.2.2 van het instemmingsbesluit. Het SodM-advies heeft echter ook aanleiding gegeven voor de directe maatregelen die in het wijzigingsbesluit zijn neergelegd. GTS onderzoek Tegen de achtergrond van het SodM-advies om de gasproductie zo snel en realistisch als mogelijk terug te brengen, wordt in het wijzigingsbesluit uitgegaan van het productieniveau uit het Groningenveld dat noodzakelijk Is om de leveringszekerheid te waarborgen in een relatief koud jaar. GTS heeft in onderzoek 7 gekeken naar welk winningsplafond noodzakelijk is bij een volledige inzet van kwaliteitsconversiecapaciteit.
Pagina 2 van 24
'Si
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
Belangrijke variabelen voor de uitkomsten van dit onderzoek zijn de verwachte marktvraag, die hoofdzakelijk afhankelijk is van gekozen temperatuurprofielen, en de kwaliteitsconversiecapaciteit. De hoeveelheid hoogcalorisch gas die, gegeven de beschikbare stikstofcapaciteit naar laagcalorisch gas kan worden geconverteerd, is afhankelijk van de verbrandingswaarde van het hoogcalorische gas. Die verbrandingswaarde wordt uitgedrukt In een Wobbewaarde. Bij een hoge Wobbewaarde dient er meer stikstof te worden bijgemengd, waardoor er minder hoogcalorisch gas kan worden geconverteerd met als gevolg dat de productie uit Groningenveld dient toe te nemen om te voldoen aan de vraag. GTS heeft in het onderzoek drie temperatuurprofielen gebruikt: een relatief koud jaar (1985), een relatief warm jaar (2011) en een gemiddeld jaar (2012). Het koude jaar 1985 is geen extreem koud jaar geweest. Uit onderstaande figuur van GTS blijkt dat de cumulatieve koude (uitgedrukt in graaddagen) onder meer in het jaar 1996 groter is geweest. Graaddagen 1940-2014 (effectieve temperatuur!) O O
O O
1356
IS40 •;?1S42 \ O :
.'I
t34i \
O O
?
r
1363
Q
rj
'i
13S'i
4]
fi
I
1
i
1 f 1 . ;i 1 i •Î) i 1
O O
ro •D
I
I
X3
I
*
O O
co
1979
I
1935
«365 fc^v-lSTa
\ ^\
co Ol
1996
2010
i \l 9
' j' 'V
O ;
i \i
\i
t •y.
gemiddeld I j j'j
!1 i' A
O O
1940
1950
1960
1970
1980
1990
2000
2010
Ten aanzien van de Wobbewaarde van het te converteren hoogcalorische gas heeft GTS in onderzoek 7 drie waarden onderzocht: 51,8 (gemiddelde van Nederlandse kleine velden), 53 (gemiddelde van Russisch gas) en 54 (gemiddelde van LNG-gas). De uitkomst van het onderzoek 7 was dat in een koud jaar bij een Pagina 3 van 24
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
Wobbewaarde van 54 het winningsplafond op ten minste 35 miljard Nm^ zou moeten liggen, exclusief miljard 2 Nm^ voor technische eventualiteiten. Voor de besluitvorming heeft GTS aangeven dat voor de komende jaren uitgegaan kan worden van een Wobbewaarde van maximaal 53, waardoor het plafond niet op 35 miljard N m ^ maar op 33 miljard Nm^ is vastgesteld, exclusief 2 miljard Nm^ voor technische eventualiteiten. Zie Kamerstukken
Eenmalige hoeveelheid
II 2014/15,
33529, nr. 95, p. 33
onderaan.
extra gas uit gasopslag Norg
De reden waarom het productieplafond voor het kalenderjaar 2015 desalniettemin is bepaald op 30 miljard Nm^ (16,5 miljard Nm^ voor de eerste zes maanden en 13,5 miljard Nm^ voor de tweede zes maanden van 2015) is gelegen in het feit dat in 2015 uit de gasopslag Norg eenmalig 3 miljard Nm^ meer gas kan worden onttrokken dan dat er moet worden geïnjecteerd. Dit heeft hoofdzakelijk te maken met de uitbreiding van de gasopslag in Norg. Als gevolg van de daarvoor noodzakelijke werkzaamheden is in het vierde kwartaal van 2014 nauwelijks gas onttrokken aan Norg met als gevolg dat er in 2015 meer gas uit Norg kan worden gehaald dan dat er in de periode april tot en met september hoeft te worden geïnjecteerd om de opslag tijdig voor de winter 2015/2016 weer gevuld te krijgen. Door deze uitbreiding is er dus van buiten het Groningenveld eenmalig 3 miljard Nm^ gas van Groningenkwaliteit extra beschikbaar om te voorzien in de gasvraag en dit is rechtstreeks vertaald naar minder winning uit het Groningenveld. Voorlopige voorziening In het wijzigingsbesluit is de voorziening die de voorzieningenrechter van uw Afdeling bij uitspraak van 14 april 2015 heeft getroffen en die tot strekking heeft de productie uit de Loppersumclusters verder te beperken, niet overgenomen. Dit neemt uiteraard niet weg dat de voorziening voor de productie uit de clusters in het Loppersumgebied blijft gelden tot - in ieder geval - de einduitspraak in de bodemprocedure. Met andere woorden: het wijzigingsbesluit respecteert de door uw voorzieningenrechter getroffen voorziening volledig.
I I . Nader v e r w e e r In vervolg op het verweerschrift van 12 juni 2015 treft u bijgaand het verweer aan op een aantal specifieke beroepsgronden. De nummering van appellanten correspondeert met de nummering in de tabel op pagina 6 het verweerschrift van 12 juni 2015. De opbouw is als volgt. Eerst wordt ingegaan op de beroepsgronden die te maken hebben met het instemmingsbesluit. Daarna volgen de beroepsgronden die te maken hebben met bovengrondse effecten van de gaswinning. Vervolgens wordt ingegaan op specifieke gronden met betrekking tot monumenten, waarna gronden met betrekking tot schade aan de orde komen. Er wordt afgesloten met een
Pagina 4 van 24
':.Sl
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
categorie "overige gronden". Onder nummer 2.6 wordt gereageerd op het door uw Afdeling bij brief van 19 juni 2015 toegezonden rapport "Technische Impact Analyse NPR9998:2015" van het Bureau Van Rossum Raadgevend Ingenieurs, dat appellant nr. 21 in de procedure heeft ingebracht. Ik merk op deze plaats nog op dat in onderdeel 7.4.4 van het verweerschrift bij de samenvatting van de zienswijzen abusievelijk appellant nr. 42 niet opgenomen is bij degenen die aangeven dat het plafond voor de regio Oost te hoog is. Tevens is appellant nr. 11 hier abusievelijk niet opgenomen bij de appellanten die aangeven dat de productie rondom Hoogezand/Sappemeer verlaagd moet worden.
1. I n s t e m m i n g s b e s l u i t 1.1. Appellanten 1 en 32 menen dat de gaswinning bij Froombosch verder beperkt moet worden dan de toegestane 9,9 miljard Nm^. Zij wijzen op het porositeitsmodel in de TNO-rapportage van het Groningenveld. Rond de Froomboschclusters geeft dit model hoge porositeiten in het reservoir weer, hetgeen dit gebied extra gevoelig maakt voor seismische activiteit. Reactie Appellanten wijzen op het TNO rapport van 7 maart 2014. Deze gevoeligheid wordt ook al gerapporteerd in het TNO rapport van december 2013 en is reeds in de beoordeling van het winningsplan meegenomen. In het advies van december 2014 heeft SodM productiemaxima voor de verschillende deelgebieden in het Groningenveld aangegeven. In dit advies heeft SodM zich gebaseerd op waarnemingen van de daadwerkelijke seismische ontwikkeling. De waarnemingen gaven een toename van seismische activiteit aan ten opzichte van 2012 voor het deelgebied rond Hoogezand-Sappemeer waarin de Froomboschclusters zijn gelegen. SodM heeft daarom geadviseerd de productie hier terug te brengen tot het niveau van 2012 te weten 9,9 miljard N m ^ Dit advies heb ik overgenomen. De gevoeligheid van het gebied rond Froombosch is bij dit plafond meegenomen. Verder verwijs ik hier naar onderdeel 7.4.2 en 7.4.4. van het verweerschrift van 12 juni 2015. 1.2. Appellante nr. 3 geeft aan dat in het besluit geen aandacht is voor de gevolgen van de gaswinning voor de stad Groningen en meent dat er zo snel mogelijk een risicoanalyse voor de stad Groningen gemaakt moet worden. Ook over de risico's van de winning in Groningen, Friesland en Drenthe ten westen van de stad Groningen wordt gezwegen. Voorts ontbreekt aandacht voor de effecten van bodemdaling. Reactie Het instemmingsbesluit heeft betrekking op de gaswinning uit het Groningenveld. Dit veld is gelegen in de gemeenten Appingedam, Bedum, Bellingwedde, Delfzijl, Eemsmond, Groningen, Haren, Hoogezand-Sappemeer, Loppersum, Menterwolde, Oldambt, Pekela, Slochteren, Ten Boer en Veendam. De gevolgen van de
Pagina 5 van 24
I-...;. 1 I
I---.,'
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
gaswinning kunnen zieh buiten dit gebied voordoen. De maatregelen van het winningsplan (zoals de versterkingsmaatregelen) en het instemmingbesluit (korte duur van de instemming, productiebeperking, risicoanalyses en het zodanig inrichten van de productie dat het seismisch risico zo veel mogelijk wordt beperkt) en het wettelijk stelsel van aansprakelijkheid beperken zich niet tot het gebied dat zich bevindt boven het Groningenveld, maar zien op het gebied waar de effecten zich voor kunnen doen. Ik ben van mening dat over de risico's, van de gaswinning m zowel de provincie, als de stad Groningen veel wordt onderzocht, gepubliceerd en besloten en zeker niet wordt gezwegen. De In artikel 6 van het Instemmingsbesluit voorgeschreven analyse van het seismisch risico In het veld, waarvan de gevolgen buiten het Groningenveld een onderdeel zijn, ziet ook op de stad Groningen (zie hiervoor ook het gestelde onder punt 7.6.6 van het verweerschrift). De risicoanalyse van 1 en 26 mei 2015 die NAM op grond van dit artikel heeft gemaakt, geeft inzicht in het hele gebied waar de risico's van de gaswinning zich kunnen voordoen. Zie de kaarten van figuur 14 en 19. Verder verwijs ik onder andere naar de adviezen van SodM van december 2014 en juni 2015. Het instemmingsbesluit vermeldt de gevolgen voor de stad Groningen wellicht niet specifiek, maar het besluit en de maatregelen daarin zijn gebaseerd op de onderzoeken en adviezen waarin de positie van de stad Groningen is betrokken. Het is zeker niet mijn bedoeling om de risico's voor de stad buiten de discussie te houden en dat heb ik ook niet gedaan. Voor de risico's van de gaswinning uit het Groningenveld In Drenthe en Friesland geldt dat die minimaal zijn, nog daargelaten dat als dergelijke risico's er zouden zijn, de maatregelen van het winningsplan, instemmingsbesluit en het (wettelijk) aansprakelijkheidsstelsel daarop van toepassing zouden zijn. Anders dan appellante meent wordt in het winningsplan wel degelijk aandacht besteed aan de bodemdaling ten gevolge van de gaswinning. Ik verwijs naar onderdeel C.2 van het winningsplan. Ook de adviezen van SodM van januari 2014 en de Tcbb van december 2013 gaan in op bodemdaling. Omdat het daar gestelde geen aanleiding geeft tot het nemen van maatregelen gaat het instemmingsbesluit verder niet in op bodemdaling.
Pagina 6 van 24
I'...,' I
•-..I
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
1.3. Appellante nr. 25 voert aan dat te weinig rekening is gehouden met de adviezen van de Technische commissie bodembeweging (hierna: Tcbb). Reactie De Tcbb heeft op grond van artikel 114, lid 2, onder a, van de Mijnbouwwet tot taak desgevraagd te adviseren over door mij te nemen beschikkingen. Ter uitvoering van deze taak heeft deze commissie op mijn verzoek op 17 december 2013 een advies en op 13 januari 2014 een aanvullend advies uitgebracht over het te nemen besluit omtrent instemming met het gewijzigd winningsplan van NAM voor het Groningenveld. De adviezen zijn betrokken bij het besluit omtrent de instemming met het winningsplan. De adviezen strekten niet tot onthouding van de instemming, maar tot het uitvoeren van meer onderzoeken en tot het treffen van maatregelen. De adviezen zijn naar mijn mening materieel grotendeels opgevolgd. Met betrekking tot de stelling van appellanten dat de Tcbb vaststelt dat door NAM niet aannemelijk is gemaakt dat het aardbevingsrisico acceptabel is, merk Ik op dat de Tcbb In de door appellanten aangehaalde passage uit het advies ook stelt dat de minister bepaalt wat een acceptabel risiconiveau is. Hierbij was relevant dat sprake was van uiteenlopende opvattingen over de aanvaardbaarheid van het risiconiveau: bij afwezigheid van een specifiek geschikte methodiek en normering en uitgaande van industrie-veiligheidsstandaarden was NAM van mening dat het risiconiveau aanvaardbaar was, terwijl SodM van mening was dat het risiconiveau hoog was (vergelijkbaar met de hoogste overstromingsrisico's). Tevens heb Ik professor Helsloot gevraagd een verkennend onderzoek te doen om het risiconiveau in perspectief te plaatsen. Bepalend voor mijn instemming met het winningsplan voor de periode 2014-2016 was echter niet de rapportage van professor Helsloot, maar dat het seismisch risico - bij gelijkblijvende productie - in deze periode slechts beperkt zal toenemen en door de in het instemmingbesluit gestelde beperking van de productie, alsmede door versterkingsmaatregelen en ingrepen in urgente situaties, verder zou worden beperkt. Daarnaast wordt in deze periode nieuw risicobeleid ontwikkeld om te bepalen welk risiconiveau op langere termijn acceptabel is, waarvoor genoemde rapportage van professor Helsloot een bouwsteen kan zijn. Met het oog op de ontwikkeling van dit nieuwe beleid is de Commissie Meijdam ingesteld, die op 23 juni 2015 haar eerste advies heeft uitgebracht. Op deze wijze is ook rekening gehouden met het advies van Tcbb op dit punt. Dit advies is te raadplegen via de weblink: http://www.ri1ksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/raDPorten/2015/06/23/eerste-advies-commissieomqaan-met-risico-s-van-qeinduceerde-aardbevinqen.html. De stelling dat ik geen uitvoering zou hebben gegeven aan het advies van de Tcbb om de uitvoering van het versterkingsprogramma te versnellen, kan ik niet delen. Zoals uiteen is gezet in paragraaf 7.8 van mijn verweerschrift zijn verschillende organisatorische en feitelijke maatregelen genomen om dit programma voortvarend uit te voeren. Evenmin deel ik de stelling van appellante dat de beving bij Ten Boer op 30 september 2014 aanleiding had moeten zijn de Tcbb
Pagina 7 van 24
I .-.i' l
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
nogmaals om advies te vragen. Deze beving wierp op zich immers geen nieuw licht op het advies dat door de Tcbb was gegeven. Het advies van SodM naar aanleiding van deze beving betrof de beoordeling van de analyse die NAM op mijn verzoek heeft opgesteld over de bevingsgevoeligheid van de Eemskanaalregio. Vanwege het gedetailleerde en zeer technische karakter van de beoordeling lag advisering door SodM meer in de rede dan door de Tcbb, die meer op hoofdlijnen adviseert. 1.4. Appellante nr. 26 meent dat voorschrift 8 waarin NAM opgedragen wordt om onderzoek te doen naar gaswinning uit het Carboon zou moeten vervallen. Naar mening van appellante is dit voorschrift in strijd met het rijksbeleid voor duurzame energie. Reactie In onderdeel 7.4.5 van het verweerschrift heb ik toegelicht dat duurzaam energiebeleid een belangrijk onderdeel is van het energiebeleid van het kabinet. De duurzame bronnen van energie leveren echter voorlopig niet voldoende energie op om inzet van aardgas overbodig te maken. Zoals ik in onderdeel 7.4.3 van het verweerschrift heb toegelicht is uit het Groningenveld jaarlijks een volume van 33 miljard Nm^ nodig om in een relatief koud jaar aan de vraag naar laagcalorisch gas te voldoen, exclusief een buffer van 2 miljard Nm^ die nodig is om de leveringszekerheid te borgen ingeval van technische problemen. Het staat nog niet vast dat deze hoeveelheid uit het Groningenveld beschikbaar is zolang dat voor de energietransitie nodig is. Het blijft daarom nodig om planmatig met het beheer van de aardgasvoorraden om te gaan. Tegen deze achtergrond acht ik het voorschrift om in het volgende winningsplan aandacht te besteden aan de mogelijkheden van gaswinning uit het Carboon wenselijk. Van strijd met het rijksbeleid is naar mijn oordeel geen sprake. 1.5. Appellant nr. 10 wijst erop dat de overweging in het instemmingbesluit dat de gaswinning een grote bron van inkomsten is voor de Nederlandse Staat, kortzichtig is. De staatsbaten zullen naar hij stelt minder worden als de'kosten voor onderzoeken en schadevergoeding, die met de gaswinning gepaard gaan, oplopen. Reactie Het is juist dat de opbrengsten van de Staat uit de gaswinning (de aardgasbaten) naar verwachting minder zullen zijn door de kosten voor schadeherstel en de kosten voor het versterkingsprogramma. Deze kosten drukken op de inkomsten uit de gaswinning ult het Groningenveld. Ook de verminderde productie ult het Groningenveld leidt ertoe dat de aardgasbaten naar verwachting minder hoog zullen zijn dan in eerdere jaren. De verwachting is thans dat de kosten voor schadeherstel en voor het versterkingsprogramma weliswaar hoog zijn, maar de opbrengsten over de periode gedurende welke het Groningenveld nog zal produceren, aanzienlijk hoger zullen zijn. De relativering van het financieel belang voor de Staat zoals appellant aangeeft gaat daarom niet zover dat kosten en baten tegen elkaar wegvallen. Het
Pagina 8 van 24
••:! I
I--..'
l-r-"
'.Si
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
financieel belang van de Staat is een belang waarop terecht acht is geslagen in de belangafweging rond de gaswinning. 1.6. Appellant nr. 37 geeft aan dat het onnauwkeurig is bij de productieplafonds uit te gaan van een hoeveelheid gas die vastgesteld wordt in Normaal m^. Het gaat voor de toename van de compactie immers niet om de kwaliteit van het gas, zoals het verhandelbaar op de markt, maar om het volume dat uit het reservoir wordt onttrokken. Voor 2014 zou het volgens appellant gaan om een verschil van ruim 2,3 miljard Nm^Reactie In de Instemmingsbesluiten wordt aangegeven welk volume, aan gas aan het reservoir mag worden onttrokken. Dat volume wordt aangeduid In Normaal kubieke meters oftewel N m ^ De aanduiding Nm^ is geen kwaliteitsaanduiding voor gas, maar een volume-eenheid bij een temperatuur van 0° Celsius en een druk van 1013,25 millibar. De kwaliteit van het gas, de energetische inhoud van het gas uitgedrukt in megajoules per m^ (MJ/m^), speelt pas een rol bij de verkoop van en de handel in gas omdat het dan gaat om energie. Voor Groningengas wordt daarbij uitgegaan van een inhoud van 35,17 MJ/m^ het zogenaamde Groningen (aardgas)equivalent (m^Geq) en dit is de eenheid waarmee GasTerra, als verkoper van het Groningengas, werkt en in rapporteert. Omdat de energetische waarde van het Groningengas niet stabiel is over de tijd, kan een volume uitgedrukt in Nm^ afwijken van een volume uitgedrukt in m^Geq. Het volume in Nm^ is dus het volume dat aan het reservoir wordt onttrokken, niet volume dat in de markt wordt gezet. Daarom gaat het instemmingsbesluit terecht uit van Nm^.
Pagina 9 van 24
'S-i
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
1.7. Appellant nr 37 geeft tevens aan dat bij de volumes van de productieplafonds meegerekend moeten worden: a. de volumes van gaswinning uit velden Annerveen, Bedum, Blijham, Kieldeweer, Oude Pekela, Warffum/en Zuidwending die in contact staan met het Groningenveld; b. het condensaat als water dat na de winning van het gas gescheiden wordt; c. de volumes van zout- en pekelwinning; en d. het gas dat geleverd wordt als 'as if productie' aan de gasopslagen in Norg, Grijpskerk en Alkmaar Reactie a. Genoemde gasvelden (Annerveen, Bedum, Blijham, Kieldeweer, Oude Pekela, Warffum, en Zuidwending) zijn gasvoorkomens met een andere samenstelling dan het gas van het Groningenveld, en zijn ook niet in rechtstreeks contact met "Groningen". Van sommige omliggende velden, zoals Zuidwending, is wel aangetoond dat er drukcommunicatie is vla de onderliggende watervoerende laag (de aquifer). Het is in sommige situaties mogelijk dat uit die velden kleine hoeveelheden gas weglekken of bewegen naar het Groningenveld. Appellant lijkt te refereren aan de omgekeerde situatie waarbij gas beweegt vanuit het Groningen veld naar de genoemde omliggende velden. In dat geval zou er inderdaad Groningengas geproduceerd worden uit die velden. Deze situatie doet zich echter niet voor. Er is dan ook geen reden om deze volumes mee te tellen voor de productieplafonds van het instemmingsbesluit. b. De productieplafonds zijn uitgedrukt in N m ^ Dat is inclusief de meegeproduceerde hoeveelheden water- en gascondensaat. Deze hoeveelheid wordt dus al meegerekend voor de productieplafonds. c. Zout- en pekelwinning zoals die plaatsvindt in de omgeving van Veendam leidt niet tot drukverlaging en compactie in het Groningse gasreservoir. Er is dan ook geen reden om deze volumes mee te tellen voor de productieplafonds van het Instemmingsbesluit. d. Productiemaxima hebben betrekking op de hoeveelheid gas die onttrokken wordt aan het Groningenveld, en staan los van de bestemming van het gas. Het gas dat bestemd is voor gasopslag wordt dus meegerekend voor de productieplafonds.
Pagina 10 van 24
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
J.S. Appellante nr. 17 voert aan dat het Groningenveld gedeeltelijk overlapt met het bodemdalingsgebied van de zoutwinning Veendam/Tripscompagnie, waardoor het niet duidelijk is of aardtrillingen worden veroorzaakt door zoutwinning of gaswinning of een cumulatie van beide. Appellante is van mening dat haar zienswijze niet juist is weerlegd, nu ten onrechte ervan is uitgegaan dat het bodemdalingsgebied van de zoutwinning niet overlapt met het Groningenveld. Reactie Naar aanleiding van deze beroepsgrond merk ik allereerst op dat de zienswijze slechts betrekking heeft op de overlapping van het bodemdalingsgebied van de zoutwinning en de gaswinning uit het Annerveenveld. De mogelijke overlapping van het bodemdalingsgebied door de zoutwinning met het Groningenveld is in dit licht een nieuw punt dat eerst in deze beroepsfase wordt opgebracht. Dat het bodemdalingsgebied van de zoutwinning overlapt met het gebied waar bodemdaling door de winning uit het Groningenveld voorkomt, wil niet zeggen dat hier ook aardbevingen door de winning uit het Groningenveld voorkomen. Trillingen door aardbevingen in het Groningenveld kunnen in dit gebied niet worden gevoeld, daarvoor zijn de bevingen in het zuiden van het Groningen gasveld te klein. De bevingen die in het bodemdalingsgebied gesignaleerd zijn, zijn erg licht (kleiner dan 1,5 op de schaal van Richter) en daardoor lastig te lokaliseren. De gesignaleerde aardtrillingen zijn zeer waarschijnlijk veroorzaakt door de gaswinning uit Annerveenveld. Dat de bevingen worden veroorzaakt door de zoutwinning is buitengewoon onwaarschijnlijk, gelet op de specifieke kenmerken van zout en de wijze van winning. Er zijn in Nederland nog nooit aardbevingen door zoutwinning waargenomen. Door de lichte kracht van de gesignaleerde trillingen (kleiner dan 1,5 op de schaal van Richter) valt het gebied echter buiten het gebied dat als aardbevingsgebied is aangemerkt. De stelling van appellante dat niet adequaat op haar zienswijze is gereageerd wordt niet gedeeld. 1.9. Appellante nr. 18 heeft gewezen op cumulatie met de voornemens een windpark te realiseren net over de grenzen van haar gemeente. Ook wijst appeltante op de mogelijke cumulatieve effecten met gaswinning uit de Drentse velden. Reactie Naar aanleiding van deze beroepsgrond merk ik op dat het toetsingskader voor de instemming met een winningsplan wordt gevormd door de artikelen 34, 35 en 36 van de Mijnbouwwet. Dit wettelijk toetsingskader biedt geen grondslag'om met effecten van projecten die geen enkel verband houden met bodembeweging als gevolg van de winning van delfstoffen, zoals de realisatie van een windpark, rekening te houden. Met mogelijk cumulatieve effecten op de bodembeweging als gevolg van andere mijnbouwactiviteiten kan wel rekening worden gehouden bij de instemming met een winningsplan. De bevingen in de Drentse velden die hebben plaatsgevonden, waren echter relatief gering (maximale waargenomen magnitude 2,4); gelet hierop en in aanmerking de ligging van deze velden ten opzichte van het Groningenveld, lijkt de vrees voor cumulatieve effecten onterecht.
Pagina 11 van 24
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
1.10. Appellante nr. 30 wijst er op dat de onzekerheden over het seismisch risico niet alleen betrekking hebben op het Groningenveld, maar ook op de kleine velden. Daarom is zij tegen eventuele gaswinning uit de locatie Blijham waar binnenkort een proefboring plaats zal vinden. Reactie De locatie Blijham maakt geen deel uit van het Groningenveld waarop het instemmingsbesluit ziet. Daarom kan deze grond niet leiden tot vernietiging van het instemmingsbesluit. Argumenten tegen eventuele gaswinning in Blijham dienen in procedures in dat kader naar voren gebracht te worden. Verder wijs ik erop dat een proefboring niet automatisch betekent dat die ook tot gaswinning zal leiden. Allereerst moet nog blijken dat zich daar een economisch winbare hoeveelheid gas bevindt en, als dat zo is, dient het besluitvormingstraject voor de winning daarvan doorlopen te worden. Naast een omgevingsvergunning, zal onder andere voor een eventuele winning een winningsplan moeten worden opgesteld dat mijn instemming behoeft. 1.11. Appellanten nr. 41 geven aan dat de beantwoording van de door hen ingediende zienswijze 107/10, waar gesteld wordt dat het instemmingsbesluit veiligheidswaarborgen biedt, niet juist is. Reactie De strekking van het antwoord op zienswijze 107/10 is dat het instemmingsbesluit met het winningsplan 2013 meer veiligheidswaarborgen biedt dan het voorgaande instemmingsbesluit uit 2007. In die zin wordt de veiligheid door het thans bestreden besluit beter gediend dan met het vorige instemmingsbesluit. Intrekking van het (ontwerp)instemmingsbesluit waar appellant in de zienswijze om vraagt en waardoor zou worden teruggevallen op het instemmingsbesluit met het winningsplan 2007 verhoogt de veiligheid niet. In die zin is het antwoord op de zienswijze juist. Voor wat betreft het veiligheidsrisico verwijs ik naar onderdeel 7.1 van het verweerschrift.
2. Bovengrondse effecten van de gaswinning 2.1. Appellant nr. 14 vreest dat bij condnuering van de winning woningeigenaren niet kunnen voldoen aan hun verplichtingen op grond van de artikelen la, lid 1, en lb, lid 2, van de Woningwet, ten gevolge van de constructieve verslechtering als gevolg van de combinatie van aardbevingen en bodemdaling door de gaswinning. Reactie In artikel l a , lid 1, van de Woningwet is, voor zover hier relevant, bepaald dat de eigenaar van een bouwwerk er zorg voor draagt dat als gevolg van de staat van dat bouwwerk geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat dan wel voortduurt. In artikel l b , lid, 2, van die wet is, voor zover hier relevant, bepaald dat het verboden is een bestaand bouwwerk in een staat te brengen, te laten
Pagina 12 van 24
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk van toepassing zijnde voorschriften, gesteld in het Bouwbesluit 2012. Indien als gevolg van een aardbeving - al dan niet in combinatie met bodemdaling - door de gaswinning de woning van appellant In een staat zou geraken dat zij niet meer voldoet aan de wettelijke eisen, zoals gesteld bij of krachtens artikelen l a , lid 1, of artikel l b , lid 2, van de Woningwet, zullen de kosten van de maatregelen die moeten worden getroffen om de woning (weer) aan deze eisen te laten voldoen, voor zover deze binnen het juridisch kader met betrekking tot schadevergoeding vallen, eveneens voor rekening van NAM komen. Dit vloeit voort uit de risicoaansprakelijkheid van NAM voor de door haar mijnbouwactiviteiten veroorzaakte schade aan woningen. Deze kosten kunnen worden vergoed door middel van het "Protocol schadeafhandeling", dat sinds 5 februari 2015 wordt uitgevoerd door het Centrum Veilig Wonen. Zie paragraaf 7.15 van mijn verweerschrift van 12 juni 2015. Hierbij wordt nog opgemerkt dat, anders dan appellant lijkt te veronderstellen, technische en bouwkundige maatregelen beschikbaar zijn om een woning die schade heeft geleden door aardbevingen veroorzaakt door gaswinning - al dan niet combinatie met bodemdaling - te herstellen in die zin dat ten minste aan de wettelijke eisen wordt voldaan. Overigens merk ik op dat bodemdaling als gevolg van de gaswinning geen versterkend effect heeft op schade aan woningen die kan optreden als gevolg van aardtrillingen door de gaswinning. Deze bodemdaling is aan de bovengrond namelijk te gering om effect te hebben op de sterkte van woningen. Dit kan anders liggen voor bodemdaling door waterhuishoudkundige ingrepen om andere redenen dan gaswinning, bijvoorbeeld in de agrarische sfeer, of klink die wel een effect kunnen hebben op woningen. Bij zulke woningen kan sprake zijn van een versterkt effect als een aardtrilling optreedt. Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het bouwkundig en financieel voor een woningeigenaar mogelijk is om aan de wettelijke eisen op grond van artikel l a , lid 1, en artikel l b , lid 2, van de Woningwet te voldoen. De vrees van appellant is niet nodig. 2.2. Appellant nr. 14 voert aan dat een specifieke noodwet niet gerechtvaardigd is nu geen sprake is van een acute en onbetwiste noodzaak daartoe met uitzicht op terugkeer naar reguliere omstandigheden. De bevoegdheden op grond van artikel 50 van de Mijnbouwwet bieden volgens hem voldoende soelaas. Het vaststellen van een noodwet zou détournement du pouvoir zijn, aldus appellant. Door appellant nr 37 wordt aangevoerd dat de Crisis- en herstelwet niet zou moeten worden toegepast. Reactie Naar aanleiding van deze beroepsgronden merk ik allereerst op dat zij buiten het toetsingskader voor een besluit tot instemming met een winningsplan, zoals dat tot uiting kom in artikelen 34, 35 en 36 van de Mijnbouwwet, vallen. Reeds hierom kunnen zij niet tot vernietiging van dit besluit leiden. Ik merk verder op dat geen specifieke noodwet is vastgesteld. De stelling van appellant nr. 14 ontbeert dus feitelijke grondslag. In reactie op de beroepsgrond van appellant nr. 37 merk ik het volgende op. Door het Besluit van 2 maart 2015 tot aanvulling van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet en van de bijlagen bij de Crisis- en
Pagina 13 van 24
|....:. 'S^i
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
herstelwet (negende tranche) (Stb. 2015, 109), een algemene maatregel van bestuur gebaseerd op de artikelen 1.2, 2.2 en 2.4 van de Crisis- en herstelwet, zijn maatregelen in het kader van herstel, preventie en leefbaarheid van het aardbevingsgebied Groningen op bijlage I van die wet geplaatst (categorie 13). Dit betekent dat op de besluitvorming over en de uitvoering van deze maatregelen afdeling 2, van hoofdstuk 1, van deze wet van toepassing is. Deze afdeling bevat enkele (procedurele) voorzieningen, gericht op een voortvarende besluitvorming over en uitvoering van de op bijlage I van deze wet geplaatste ruimtelijke en infrastructurele projecten. Deze voorzieningen zijn niet specifiek gericht op het aardbevingsgebied, maar zijn ook van toepassing op andere op de bijlage geplaatste ruimtelijke en infrastructurele projecten, waarvan spoedige realisatie wenselijk wordt geacht. Daargelaten dat deze keuze in deze beroepsprocedure niet ter beoordeling kan staan, valt niet in te zien dat zij in redelijkheid niet gemaakt kon worden, mede in aanmerking genomen het grote belang - ook van de bewoners van het gebied - bij een spoedige realisatie van de maatregelen. Categorie 13 is mede toegevoegd naar aanleiding van vragen uit de regio en strekt mede ter uitvoering van de motie-Dijkgraaf cs. (zie Kamerstukken II 2013/14, 33529, nr. 51). De bevoegdheid op grond van artikel 50 van de Mijnbouwwet is gericht op maatregelen die direct betrekking hebben op de mijnbouwactiviteiten en die onmiddellijk moeten worden getroffen om schadelijke effecten van deze activiteiten te beperken o f t e voorkomen, maar leent'zich niet voor maatregelen die niet direct betrekking hebben op de mijnbouwactiviteiten, maar erop zijn gericht structureel de schadelijke effecten van die activiteit ongedaan te maken dan wel te voorkomen. De stelling van appellant nr. 14 dat deze bevoegdheid voldoende soelaas biedt, deel ik dan ook niet. 2.3. Appellant nr. 14 voert aan dat bij continuering van de gaswinning nodig zal zijn de mijnbouwondememing juridisch te bevoordelen en de wetgeving daarop aan te passen; appellant acht dit in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. Reactie Het toetsingskader voor een besluit tot instemming met een winningsplan als het onderhavige wordt gevormd door de artikelen 34, 35 en 36 van de Mijnbouwwet. Dit toetsingskader geldt voor elk besluit tot instemming met een winningsplan en is tijdens de besluitvorming over dit winningsplan niet gewijzigd. Binnen de begrenzingen van dit wettelijk toetsingskader heb ik op basis van zorgvuldig onderzoek een besluit genomen, waarbij ik alle betrokken belangen zorgvuldig heb afgewogen. Dat de mijnbouwondememing hierbij (juridisch) is bevoordeeld of in strijd met het rechtzekerheidsbeginsel is gehandeld, is door appellant niet aannemelijk gemaakt en blijkt ook niet uit de door hem aangehaalde passages uit het aan mij uitgebrachte advies "Impact Assessment Nederlandse Praktijk Richtlijn" van de stuurgroep NPR. Dit advies heeft betrekking op de impact van de versterkingsopgave in het gebied bij toepassing van de NPR, alsmede de wijze waarop deze versterkingsopgave efficiënt uitgevoerd zou kunnen worden. Indien
Pagina 14 van 24
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
uitvoering van dit advies aanpassing van wetgeving met zich zou brengen, zal daarbij uiteraard met de eisen van de rechtszekerheid rekening worden gehouden, zoals gebruikelijk is bij aanpassing van wetgeving. 2.4. Appellante nr. 3 voert aan dat de dreiging van aardbevingen een inbreuk maakt op de leefbaarheid van het gebied en een belemmering vormt voor een voorspoedige economische ontwikkeling. Reactie In reactie op deze beroepsgrond merk ik op dat, zoals ik heb beschreven in mijn brief van 17 januari 2014 aan de voorzitter van de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2013/14, 33529, nr. 28, p. 7-8), een samenhangend pakket maatregelen is getroffen, dat is gericht op de bevordering van de leefbaarheid en het economisch perspectief van het gebied. De Dialoogtafel (www.dialooqtafelQroninqen.nl) doet voorstellen met het oog op de bevordering van de leefbaarheid, terwijl het economisch perspectief wordt bevorderd door een Economie Board (www.economicboardqroninQen.nn dat een stimuleringsprogramma uitvoert. Dit maatregelenpakket is gedetailleerd uitgewerkt in bestuursakkoord "Vertrouwen op herstel en herstel op Vertrouwen" (www.riiksoverheid.nl/documenten-enpublicaties/convenanten/2014/01/17/vertrouwen-oD-herstel-enherstel-van-vertrouwen, html). Met dit pakket maatregelen mede in samenhang met andere maatregelen die zijn getroffen - zoals de beperking van de winning en (preventieve) versterking van woningen - worden de leefbaarheid en het economisch perspectief behouden. De vrees van appellante lijkt mij niet nodig. 2.5. Appellante nr. 9 wijst op brandgevaar bij (gedeeltelijke) instorting met name door het verschuiven of verspringen van elektriciteitskabels of gasleidingen. Reactie De door appellante gevreesde effecten zullen zich pas voordoen bij (gedeeltelijke) instorting van een woning. Dit risico bestaat bij de inzichten over het seismisch risico in de periode 2014-2016, waarop dit besluit betrekking heeft, slechts bij slecht onderhouden of verzwakte woningen. Dit is een relatief beperkt aantal woningen wat met de hoogste prioriteit wordt versterkt. De vrees van appellante is niet nodig.
Pagina 15 van 24
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
2.6. Bij brief van 16 juni 2015, door uw Afdeling aan mij doorgezonden bij brief van 19 juni 2015, heeft appellante nr. 21 het rapport "Technische Impact Analyse NPR9998:2015" van het Bureau Van Rossum Raadgevend Ingenieurs overlegd, waaruit zou blijken dat de versterkingsopgave veel groter is dan het aantal woningen waarvan in het rapport "Impact Assessment NPR" van de stuurgroep NPR wordt uitgegaan. In reactie op deze aanvullende beroepsgrond merk ik het volgende op. Het rapport van het Bureau Van Rossum was, buiten het kader van deze procedure, mij bekend. Op mijn verzoek heeft TNO in samenwerking met onderzoeksbureau Arup een second opinion op het rapport van Van Rossum uitgevoerd. De hoofdconclusie van dit onderzoek is dat de schattingen in beide rapporten vergelijkbaar zijn, hoewel dat gezien de verschillende aannames en wijzen van rapporteren niet zo over kan komen. De hoofdoorzaak van de grote verschillen is het gebruik van aantal adressen (Van Rossum) versus het gebruik van het aantal panden (stuurgroep NPR). Daardoor leidt het meetellen van appartementen in het onderzoek van Van Rossum tot een hogere versterkingsopgave dan in de impact assessment. Om betere inschattingen te maken zijn nauwkeurigere en op meer typologieën toegespitste berekeningen nodig. Deze verfijnde methodiek is op dit moment in ontwikkeling. Zie: mijn brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 13 juli 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 34800 XIII, nr. 153, p. 8) en het TNO-rapport "Review Van Rossum Rapport "Technische Impact Analyse 9998", gedateerd 1 juni 2015 (bijgevoegd). Overigens wordt, zoals reeds vermeld in paragraaf 7.8.3 van het verweerschrift, in herinnering geroepen dat in het gebied waar de seismische activiteit het grootst is - rondom Loppersum - nauwelijks hoogbouw aanwezig is.
3. Monumenten 3.1. Appellant nr. 2 wijst op de eeuwenoude kerk in het dorp van Warffum, die zware schade heeft opgelopen. Hoewel de schade is hersteld, is de beschadiging volgens appellant in strijd met de Monumentenwet 1988. Ook vraagt appellant zich af of de Monumentenwet 1988 op zijn woning van toepassing is. Het huis is geen officieel monument, maar wel een erg karakteristiek pand. Reactie Voor een reactie op de stelling dat de beschadiging in strijd is met de Monumentenwet 1988 verwijs ik naar onderdeel 7.14 van het verweerschrift. Tevens wordt daar uiteen gezet hoe het schadeherstel van cultureel erfgoed is vormgegeven. In aanvulling daarop merk ik met betrekking tot de kerk in Warffum op dat door een gespecialiseerde architect - Holstein restauratiearchitecten - de schade is opgenomen en een plan voor herstel is opgesteld. De gemeente en de onafhankelijke adviesorganisatie voor ruimtelijke
Pagina 16 van 24
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
kwaliteit Libau hebben het pand ook bezocht en hebben de voorgestelde aanpak akkoord bevonden. Voor wat betreft het karakteristieke woonhuis van appellant merk ik op dat de woning ook onder de Monumentwet 1988 kan vallen als de woning deel uitmaakt van een gebied dat als beschermd stads- of dorpsgebied is aangewezen. 3.2. Appellante nr. 5 vraagt aandacht voor de kwetsbare positie van de stad Appingedam vanwege de middeleeuwse bebouwing en haar imago als toeristische trekpleister. Aardbevingen, bodemdaling en daarmee gepaard gaande fluctuaties van waterpeilen en grondwaterstanden veroorzaken schades aan de funderingen van gebouwen en aan de infrastructuur. In de onderzoeken, het verstevigingsprogramma en de afhandeling van schades wordt hier geheel aan voorbij gegaan. Reactie In onderdeel 7.14 van het verweerschrift is uiteengezet hoe bij herstelwerkzaamheden en preventief versterken in verband met de aardbevingen wordt omgegaan met cultureel erfgoed. Anders dan appellante meent, wordt daaraan dus niet voorbij gegaan. Bodemdaling door gaswinning is een geleidelijk en gelijkmatig proces, resulterend in een zeer kleine vervorming van de bovengrond. Door de vermindering van de gaswinning met het oogmerk het seismisch risico te beperken zal ook de snelheid van de bodemdaling door gaswinning worden beperkt. Door het treffen van waterhuishoudkundige maatregelen is van bodemdaling door gaswinning geen directe schade aan funderingen van gebouwen en infrastructuur door fluctuerende waterpeilen en grondwaterstanden te verwachten. De Commissie Bodemdaling, ingesteld op basis van overeenkomsten tussen NAM en de provincie Groningen en het Rijk, bepaalt welke maatregelen noodzakelijk of mogelijk zijn om nadelige effecten van bodemdaling door gaswinning te voorkomen, te beperken of anderszins tegen te gaan. De Commissie bodemdaling bepaalt tevens welk deel van de kosten van deze maatregelen door NAM moet worden gedragen. Bodemdaling door gaswinning is aan de bovengrond te gering om effect te hebben op de sterkte van woningen of infrastructurele werken. Dit kan anders liggen voor bodemdaling als gevolg van klink of waterhuishoudkundige ingrepen die geen verband houden met de gaswinning. In zo'n situatie wordt een op de aard van het gebied gericht peilbeheer uitgevoerd, waarbij bijvoorbeeld rekening wordt gehouden met seizoenfluctuaties (zomer- en winterpeil) om de kans op schade aan (middeleeuwse) gebouwen zo gering mogelijk te maken.
Pagina 17 van 24
h.--'
'.Si
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
4. Schade en kosten preventief versterken 4.1. Appellante nr. 25 voert aan dat de kosten van het aardbevingsbestendig maken van de woningvoorraad onvoldoende in de besluitvorming zijn verdisconteerd. Reactie Naar aanleiding van deze beroepsgrond merk ik op dat buiten twijfel is dat NAM alle kosten vergoedt van herstel van schade en bouwkundige maatregelen die direct verband houden met (continuering) van de gaswinning. Met dit gegeven is rekening gehouden in de besluitvorming. 4.2. Appellante nr. 15 verzoekt om handhaving 1.1.2c en 17.6 van de Wet milieubeheer en de onder b en lid 2, onder b, en 2.33, lid 1, onder bepalingen omgevingsrecht, nu de activiteiten fysieke milieu toebrengen.
van de artikelen 1.1.2a tot en met artikelen 2.30, lid 1, 2.31, lid 1, d, van de Wet algemene ' van NAM ernstige schade aan het
Reactie Naar aanleiding van deze beroepsgrond merk ik op dat in deze beroepsprocedure een besluit omtrent de instemming met een winningsplan op grond van de artikelen 34, 35 en 36 van de Mijnbouwwet ter beoordeling staat. De vraag of de Wet milieubeheer of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht door NAM worden nageleefd, valt buiten het bestek van deze procedure en kan daarin reeds om die reden geen rol spelen, nog daargelaten de juistheid van de - niet met feiten onderbouwde - stelling van appellante dat NAM deze wetten niet naleeft of anderszins aanleiding bestaat handhavend op te treden dan wel over te gaan tot intrekking of wijziging van (onherroepelijke) vergunningen die NAM op grond van deze wetten zijn verleend. 4.3. Appellante nr. 26 voert aan dat het Waarborgfonds als bedoeld in artikel van de Mijnbouwwet ontbreekt, hetgeen zij in strijd met de wet acht.
135
Reactie Het Waarborgfonds mijnbouwschade heeft zijn grondslag in artikel 135 van de Mijnbouwwet. Het waarborgfonds heeft rechtspersoonlijkheid en staat onder mijn beheer. Het waarborgfonds wordt gevuld met bijdragen van de gezamenlijke mijnbouwondernemingen, onderverdeeld in vier sectoren. Het waarborgfonds keert uit in twee limitatief opgesomde situaties: (a) bij insolventie van de mijnbouwondememing door wiens mijnbouwactiviteiten zaakschade door bodembeweging is opgetreden (artikel 137 van de Mijnbouwwet e.v.) en (b) bevoorschotting bij een "vastgelopen" geschil tussen een mijnbouwondememing en degene bij wie in een (voorlopig) advies van de Tcbb is vastgesteld dat bij hem zaakschade als gevolg van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten van die mijnbouwondememing is opgetreden (artikel 140 van de Mijnbouwwet e.V.). Indien zich één van deze twee situaties voordoet, kan ook in deze zaak een beroep op het waarborgfonds worden gedaan. Het waarborgfonds heeft een
Pagina 18 van 24
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
aanvullend karakter. De (wettelijke) aansprakelijkheid van de mijnbouwondememing voor door bodembeweging als gevolg van haar mijnbouwactiviteiten veroorzaakte schade staat voorop; pas als deze schade op die mijnbouwondememing niet of zeer moeilijk te verhalen is, is een rol voor het waarborgfonds weggelegd. Dit blijkt overigens ook uit de door appellante aangehaalde passage uit de nota van antwoord. Indien en voor zover deze beroepsgrond zo moet worden begrepen dat appellante het toepassingsbereik van het waarborgfonds te beperkt acht, merk ik op dat de begrenzing van het waarborgfonds bij (formele) wet is vastgesteld en in deze procedure niet ter beoordeling staat. 4.4. Appellante nr. 23 voert aan dat voorbij is gegaan aan de (vele) lichte bevingen en aan de bodemdaling en de daarmee gepaard gaande fluctuaties van waterpeilen en grondwaterstanden, waardoor schade aan de funderingen van gebouwen en aan infrastructuur, waaronder kades en beschoeiingen, wordt veroorzaakt. Ook appellant nr. 14 heeft gewezen op de schadelijke effecten van de combinatie van aardtrillingen en bodemdaling. Reactie Naar aanleiding van deze beroepsgrond wordt in de eerste plaats opgemerkt dat in het winningsplan en in de adviezen van SodM en de Tcbb wel degelijk aandacht is besteed aan de effecten van bodemdaling als gevolg van de gaswinning; deze gegevens en adviezen zijn in de besluitvorming betrokken. Omdat het daar gestelde geen aanleiding is tot het nemen van maatregelen gaat het instemmingsbesluit verder niet in op bodemdaling. De stelling van appellante nr. 23 dat aan deze effecten voorbij is gegaan, mist dus feitelijke grondslag. Bodemdaling door gaswinning is een geleidelijk en gelijkmatig proces, resulterend in een zeer kleine vervorming van de bovengrond. Door waterhuishoudkundige maatregelen te treffen, is van deze bodemdaling geen directe schade aan woningen en infrastructuur door fluctuerende waterpeilen en grondwaterstanden te verwachten. De Commissie Bodemdaling, ingesteld op basis van overeenkomsten tussen NAM en de provincie Groningen en het Rijk, bepaalt welke maatregelen noodzakelijk of mogelijk zijn om nadelige effecten van bodemdaling als gevolg van de gaswinning te voorkomen, te beperken of anderszins tegen te gaan, alsmede te bepalen welk deel van de kosten van deze maatregelen door NAM moet worden gedragen. Ook particulieren kunnen een beroep op de commissie doen als zij menen schade te helDben geleden door bodemdaling als gevolg van de gaswinning door NAM. Overigens zal door vermindering van de gaswinning met het oogmerk het seismisch risico te beperken ook de snelheid van de bodemdaling door de gaswinning worden beperkt. Zie voor meer informatie over de Commissie Bodemdaling: www.commissiebodemdallno.nl De bodemdaling als gevolg van de gaswinning heeft dus, anders dan deze appellanten kennelijk veronderstellen, geen versterkend effect op schade aan woningen of infrastructurele werken, die kan optreden als gevolg van
Pagina 19 van 24
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
aardtrillingen door de gaswinning. Deze bodemdaling is aan de bovengrond namelijk te gering om effect te hebben op de sterkte van woningen of infrastructurele werken. Dit kan anders liggen voor bodemdaling als gevolg van klink of waterhuishoudkundige ingrepen die geen verband houden met gaswinning, bijvoorbeeld in de agrarische sfeer, die wel een versterkend effect kunnen hebben op woningen en infrastructurele werken. De (extra) schade die dan kan optreden bij aardtrillingen door gaswinning, wordt door NAM vergoed op basis van de - mede ter invulling van haar wettelijke aansprakelijkheid - door haar vastgestelde schaderegelingen. 5. Overig 5.1. Appellante nr. 3 voert aan dat onafhankelijk toezicht moet worden ingesteld; ook voert zij aan dat bewoners van de wingebieden een belangrijke op democratische wijze georganiseerde stem moeten krijgen bij de besluitvorming over de winning en de bestemming van de opbrengst. Reactie Naar aanleiding van deze beroepsgrond merk ik allereerst op dat zij niet Is gericht tegen mijn besluit tot instemming met het winningsplan dat in deze procedure ter beoordeling voorligt en reeds daarom niet tot vernietiging van dat besluit kan leiden. Ik merk overigens op dat het toezicht op naleving van het bepaalde bij of krachtens de Mijnbouwwet is toebedeeld aan het Staatstoezicht op de Mijnen, met aan het hoofd de Inspecteur-Generaal der Mijnen; dit is wettelijk zo geregeld (artikel 126 van de Mijnbouwwet e.v.). Ik heb in mijn reactie op het rapport "Aardbevingsrisico's van gaswinning in Groningen" van het de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) aangekondigd dat ik de onafhankelijke positie van het Staatstoezicht op de Mijnen (nog) sterker wil verankeren. De verschillende opties daartoe worden - mede ter uitvoering van de motie van de leden Vos en Van Tongeren - thans in beeld gebracht en zullen na de zomerperiode gepresenteerd worden. Zie: Kamerstukken II 2014/14, 33529, nr. 143 (kabinetsreactie op OVV-rapport), p. 5-6 en Kamerstukken II 2014/15, 33529, nr. 168 (motie Vos en Van Tongeren). Met betrekking tot de stelling van appellante dat de bewoners van de wingebieden een belangrijke stem moeten krijgen, op democratische wijze georganiseerd, bij de winning en de besteding van de opbrengst, merk Ik op dat het democratisch gehalte van de besluitvorming voldoende'geborgd is door de bestaande democratische structuren in het Nederlands staatsbestel.
Pagina 20 van 24
•-..I 1
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
5.2 Appellant nr.10 wijst erop dat het dossier niet in de gemeente Winsum ter inzage heeft gelegen terwijl er naar zijn zeggen in Winsum wel veel huizen door de aardbevingen zijn geraakt. Reactie De Algemene wet bestuursrecht noch de Mijnbouwwet schrijft voor waar de terinzagelegging precies dient plaats te vinden. In dit geval is gekozen voor locaties die zodanig verdeeld zijn over het aardbevingsgebied dat voor alle bewoners in elk geval één van deze locaties goed bereikbaar is. De gekozen gemeenten (Eemsmond, Loppersum en Slochteren) zijn daarbij vanuit de regio naar voren geschoven als geschikte locaties. In deze zelfde gemeenten zijn daarom ook de informatieavonden over het ontwerp-instemmingsbesluit georganiseerd. Verder lagen het (ontwerp-)instemmingsbesluit en de stukken ter inzage bij de provincie Groningen en bij het ministerie van Economische Zaken. Overigens zijn het (ontwerp-)instemmingsbesluit en de op de zaak betrekking hebbende stukken steeds via de website http://www.rvo.nl/subsidiesreqelinqen/qaswinninq-qroninaen digitaal beschikbaar geweest. 5.3. Appellante nr. 25 voert aan dat in strijd met artikel 2:6 Awb geen vertaling van de Engelstalige analyses van NAM die ten grondslag liggen aan het advies van SodM van 11 december 2014 is opgesteld. Reactie Naar aanleiding hiervan merk ik allereerst op dat artikel 2:6 Awb betrekking heeft op het gebruik van de Nederlandse taal door onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame personen. De analyses waarop appellante wijst zijn van NAM. NAM is geen onder mijn verantwoordelijkheid werkzame persoon, zodat deze bepaling reeds hierom niet van toepassing is. Op grond van artikel 4:5 Awb had Ik wel van NAM, in haar hoedanigheid van aanvrager, een vertaling kunnen vragen als dat voor een goede beoordeling van de aanvraag noodzakelijk zou zijn geweest. Dit was echter niet het geval. Hierbij moet worden bedacht dat het hier gaat om onderzoeken op een gebied waarop de voertaal Engels is en die onderworpen moeten kunnen worden aan een internationale review. Ook is relevant dat het winningsplan zelf, de adviezen van SodM en de rapportage van de Stuurgroep Aardbevingen Groningen en de onder die stuurgroep vallende commissies wel in het Nederlands zijn gesteld. Een goede beoordeling van deze zaak, ook voor degenen die het Engels minder goed machtig zijn, blijft hierdoor mogelijk.
Pagina 21 van 24
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
5.4. Appellant nr. 37 voert aan dat het Verdrag van Aarhus is geschonden doordat de Duitse overheden en burgers niet bij de besluitvorming zijn betrokken. Deze appellant voert voorts aan dat de reactie in de nota van antwoord over de toepasselijkheid van het Verdrag van Aarhus niet consistent is. Door appellanten nr. 41 is aangevoerd dat het instemmingsbesluit in strijd is met het Verdrag van Aarhus omdat de rechten die zij aan dat Verdrag kunnen ontlenen zouden zijn geschonden. Reactie Met betrekking tot de beroepsgrond van appellant nr. 37 merk ik in eerste plaats op dat betwijfeld kan worden of de rechtsregel die volgens hem is geschonden, strekt tot bescherming van zijn belangen in de zin van artikel 8:69a Awb. Ik merk in reactie op deze beroepsgrond voorts op dat het Verdrag van Aarhus, voor zover hier relevant, is geïmplementeerd in de Wet milieubeheer en de Wet openbaarheid van bestuur. Door appellant wordt niet aannemelijk gemaakt en ook anderszins is niet gebleken dat deze wetten, voor zover van toepassing op deze besluitvorming, niet in acht zouden zijn genomen. Indien en voor zover appellant wil betogen dat uit het verdrag rechtstreeks een verplichting zou voortvloeien de Duitse overheden en burgers actief van de besluitvorming op de hoogte te stellen, merk ik op dat appellant niet aannemelijk maakt waarop deze beweerdelijke verplichting gebaseerd zou zijn en waarom deze verplichting zou zijn geschonden. Overigens breng ik nog in herinnering dat, zoals in de aangehaalde passage uit de nota van antwoord wordt vermeld, wel degelijk overleg met de Duitse autoriteiten is gevoerd. Met betrekking tot de door appellant gestelde inconsistentie in de nota van antwoord merk ik op dat de ene aangehaalde passage (48/16) betrekking heeft op het al dan niet bestaan van een formele verplichting om de Duitse overheden en burgers op de hoogte te stellen van de besluitvorming, terwijl met de andere passage (48/10) bedoeld Is dat, overeenkomstig de nationale uitvoeringswetgeving, materieel gevolg gegeven is aan de door het verdrag gewenste openbaarheid van milieu-informatie. Van een inconsistentie is geen sprake. Door appelanten nr. 41 wordt schending van het Verdrag van Aarhus gesteld, maar niet onderbouwd. Reeds hierom treft deze beroepsgrond geen doel. 5.5. Appellant nr. 2 geeft aan dat er niet gereageerd ingediend Wob-verzoek.
is op een door hem
Reactie Dit is feitelijk onjuist. Op het Wob-verzoek van 8 de brief van SodM van 6 maart 2015. Die reactie (nog) geen documenten waren. Met de brief van bericht dat de gevraagde risicoanalyse openbaar
februari 2015 is gereageerd met hield in dat er op dat moment 25 juni 2015 is aan appellant is gemaakt op www.sodm.nl.
Pagina 22 van 24
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
5.6. Appellanten nr. 40 vragen een voorlopige voorziening ex artikel 8.72, lid 5, Awb te treffen die inhoudt dat de gaswinning uit het Groningenveld wordt beperkt tot 12 miljard Nm^, 21 miljard Nm^, dan wel 24 miljard Nm^ dan wel een niveau waarbij de overlijdens- en letselrisico's niet hoger liggen dan wat buiten gaswinningsgebieden als aanvaardbaar wordt beschouwd. Deze voorlopige voorziening zou moeten gelden tot het moment waarop een nieuw vervangend besluit onherroepelijk is geworden. Reactie Onder verwijzing naar het gestelde in onderdeel 7.4.3 van het verweerschrift, merk ik op dat de genoemde hoeveelheden te laag zijn om aan de vraag naar laagcalorisch gas te voldoen. Om de leveringszekerheid van gas binnen de geldende criteria te kunnen garanderen is een volume van 33 miljard Nm^ nodig. Daarnaast moet nog 2 miljard Nm^ beschikbaar zijn om de leveringszekerheid te borgen ingeval van technische problemen. Met het wijzigingsbesluit is het productieplafond voor het gasjaar 2015/2016 tot dit volume beperkt. Overigens sluit dit volume van 33-1-2 miljard Nm^ aan bij de meest subsidiaire eis van appellanten nr. 40. Het veiligheidsrisico bij de door NAM in het winningsplan geraamde hoeveelheden aardgas is in het meest risicovolle deel van het aardbevingsgebied vergelijkbaar met het plaatsgebonden of individueel overstromingsrisico in het rivierengebied, dat daar tijdelijk - tot 2050 aanvaardbaar wordt geacht. Het veiligheidsrisico In verband met aardbevingen door gaswinning is door de productiemaatregelen verder afgenomen, zij het dat SodM in het advies van juni 2015 aangeeft dat de afname van het risico beperkt is. De versterking van gebouwen in en rond Loppersum, voorafgegaan door ingrepen indien zich urgente veiligheidssituaties voordoen, vindt met spoed en bij voorrang plaats en verlaagt het risico verder. In de overige delen van het gebied boven het Groningenveld ligt het plaatsgebonden of individueel risico lager. Hierbij vermeld ik voor de volledigheid nog dat de commissie Meijdam op 23 juni 2015 een eerste advies heeft uitgebracht over een risicobeleid voor de langere termijn. Zij concludeert dat de risico's ten gevolge van aardbevingen in Groningen niet groter mogen zijn dan het risico dat inwoners in ons land lopen ten gevolge van een storm of dijkdoorbraak. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen bestaande bouw en nieuwbouw. Voor bestaande bouw adviseert zij tijdelijk uit te gaan van de norm van 10 '' per jaar. Veiligheidsrisico's onder dat niveau dienen met voorrang te worden aangepakt. Over de termijn waarbinnen dit moet gebeuren, geeft zij geen advies, maar wijst op de in de bouwwereld gebruikelijke termijn van v i j f j a a r . Zie ook paragraaf 1.3.
Pagina 23 van 24
'Si
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Ons kenmerk WJZ / 15102588
6. Conclusie Gelet op het vorenstaande verzoek ik u de beroepen ongegrond te verklaren en het bestreden besluit, zoals dat is gewijzigd met het besluit van 29 juni 2015, in stand te laten. De Minister van Economische Zaken, namens deze:
E. Simon MT-lid/hoofd juridisch advies, bezwaar en beroep directie Wetgeving en Juridische Zaken
Pagina 24 van 24
Technical Sciences Van Mourik Broekmanweg 6 2628 XE Delft Postbus 49 2600 AA Delft
TNO-rapport
www.tno.nl
TNO 2015 RI 0760
Review Van Rossum Rapport "Technische Impact Analyse NPR 9998"
Datum
ljuni 2015
Auteur(s)
prof.drir. R.D.J.M. Steenbergen prof.ir. A.C.W.M. Vrouwenvelder
Exemplaarnummer
0100285883
Aantal pagina's Aantal bijlagen
16 3
Opdrachtgever
Ministerie van Economische Zaken
Projectnummer
060.17270
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, foto-kopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht'werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor opdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belang-hebbenden is toegestaan. ©2015 TNO
T +31 88 866 30 00 F -^31 88 866 30 10
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
21 16
Managementuittreksel Titel : Auteur(s): Datum
Review Van Rossum Rapport "Technische Impact Analyse NPR 9998" prof.dr.ir. R.D.J.M. Steenbergen prof.ir. A.C.W.M. Vrouwenvelder
:
Rapportnr
l j u n i 2015 :
T N O 2015 R10760
Van Rossum Raadgevende Ingenieurs Amsterdam bv (hierna Van Rossum) heeft in opdracht van de Provincie Groningen een rapport geschreven getiteld: "Technische Impact Analyse NPR 9998:2015 versie 1.1", waarin het beschrijft wat de impact is van de NPR op het bestaande vastgoed in Groningen. Het Ministerie van Economische Zaken heeft TNO en Arup gevraagd een review uit te voeren op de uitgangspunten en de gehanteerde methodiek. Deze review is uitgevoerd door TNO in samenwerking met Arup. Met de review wordt beoogd de verschillen te duiden tussen de studie van Van Rossum (150.000 woningen die niet voldoen) en de Impact Assessment Nederlandse Praktijk Richtlijn - Aardbevingsbestendig bouwen door de NPR 9998 stuurgroep (hierna stuurgroep) (90.000 panden die niet voldoen). Het rapport van de stuurgroep baseert de aantallen panden die niet voldoen op een achtergrondrapport van Arup. De verschillen in aantallen worden veroorzaakt door: A. Verschillende definities van wat berekend wordt. 1. Van Rossum telt adressen waarbij significante versterking noodzakelijk is. 2. De stuurgroep telt het aantal panden dat niet voldoet aan NPR 9998. 3. Van Rossum neemt alle wooneenheden (adressen) in meergezins woongebouwen mee. 4. De stuurgroep neemt alleen de kleinere meergezins woongebouwen mee en telt deze als panden. B. Verschillende waarden voor de sterkte van de huizen. 5. Van Rossum baseert de waarden voor de sterkte op een schatting gebaseerd op engineering judgement en aanvullende berekeningen. De gerapporteerde berekeningen zijn niet bruikbaar voor onderbouwing van de aangehouden waarden voor de sterkte. De berekeningen die wel gebruikt zijn voor de onderbouwing zijn niet gerapporteerd. 6. Van Rossum gebruikt lineair-elastische berekeningsmethoden waarvan bekend is dat deze conservatief zijn. 7. De stuurgroep gebruikt een sterkte gebaseerd op fragility functions onder aanname dat deze soortgelijk zullen zijn als de uitkomsten van nietlineaire dynamische tijdsdomein berekeningen. Het blijkt dat het tellen van adressen (Van Rossum) versus het tellen van panden (stuurgroep) de hoofdoorzaak is van het grote verschil in aantallen die niet voldoen. De 90.000 panden, die genoemd zijn door de stuurgroep, betreffen naar schatting zo'n 120.000 adressen.
TNO-rapport I TNO 2015 RI 0760 I 1 juni 2015
3 / 16
De stuurgroep heeft de grotere meergezins woongebouwen niet in haar schattingen meegenomen. Op dit moment ontbreken goede gegevens over de sterkte van dergelijke woongebouwen om dit verantwoord en correct te doen; hiervoor dienen nauwkeurige berekeningen uitgevoerd te worden. Het betreft echter een relatief beperkt aantal panden en het door de stuurgroep genoemde aantal te versterken panden van 90.000 wordt hierdoor nauwelijks beïnvloed. Indien echter het aantal adressen meegeteld wordt in de grotere meergezins woongebouwen (vele adressen per pand) zal het totaal aantal te versterken adressen c.q. wooneenheden naar schatting uitkomen op ca. 140.000. Dat aantal is maar weinig lager dan het door Van Rossum genoemde aantal van 150.000. De rapporten zijn dus numeriek zeer vergelijkbaar. Tenslotte dient te worden opgemerkt dat zowel de aantallen in het rapport van Van Rossum als die in het rapport van de stuurgroep als globale schattingen moeten worden gezien. Beide rapporten bevatten onvolkomenheden, schattingen en extrapolaties op basis van engineering judgement. Betere schattingen zijn alleen mogelijk bij nauwkeurigere en op meer typologieën toegespitste berekeningen gekalibreerd op basis van experimenten, zeker daar waar resultaten in de buurt van het afkeurcriterium liggen.
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
4 / 16
I-'-
Inhoudsopgave Managementuittreksel
2
1
Inleiding
5
2 2.1
Wijze sterktebepaling Hoofdtekst Rapport Van Rossum
6 6
2.2
Vergelijking hoofdtekst met bijlagen
7
3
Wijze bepaling aardbevingsbelastingen
8
4
Criterium voor afkeur of versterken
9
5
Totale aantallen gebouwen en geografische spreiding
10
5.1 5.2 5.3 6 6.1 6.2
Aantallen Rapport Van Rossum Aantallen stuurgroeprapport Vergelijking aantallen Arup en Van Rossum Aantallen te versterken gebouwen Aantallen te versterken gebouwen volgens Rapport Van Rossum Aantallen te versterken volgens Arup studie
10 10 11 12 12 13
7
Slotbeschouwing
14
8
Referenties
15
9
Ondertekening
16
Bijiage(n) A Arup memo B Reactie Van Rossum C Reactie voorzitter en secretaris NPR stuurgroep
S-i
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
1
5 / 16
Inleiding Van Rossum Raadgevende Ingenieurs Amsterdam bv heeft in opdracht van de Provincie Groningen een rapport geschreven getiteld: "Technische Impact Analyse NPR 9998:2015 versie 1.1" [2], hierna genoemd Rapport Van Rossum, waarin het beschrijft wat de impact is van de NPR op het bestaande vastgoed in de provincie Groningen. Het Ministerie van Economische Zaken [1] heeft TNO en Arup gevraagd een second opinion uit te voeren op de uitgangspunten en de gehanteerde methoden in het Rapport Van Rossum. Met de review wordt beoogd de verschillen te duiden tussen het Rapport Van Rossum [2] en het rapport Impact Assessment Nederlandse Praktijk Richtlijn Aardbevingsbestendig bouwen zoals opgesteld onder verantwoordelijkheid van de NPR Stuurgroep [3], hierna genoemd stuurgroeprapport. De review heeft plaatsgevonden op basis van de inhoud van beide genoemde rapporten. Er zijn geen aanvullende analyses of berekeningen uitgevoerd. Op verzoek van het Ministerie .van Economische Zaken worden de volgende aspecten behandeld in dit rapport: 1. De wijze waarop de sterkte van de gebouwen is bepaald. 2. De wijze waarop de aardbevingsbelastingen op gebouwen zijn bepaald. 3. Het criterium voor het al dan niet moeten afkeuren en versterken van een gebouw. 4. De wijze waarop de aantallen gebouwen en de geografische spreiding zijn bepaald. 5. De wijze waarop de aantallen af te keuren en te versterken gebouwen zijn bepaald. Bovengenoemde punten worden elk apart in een hoofdstuk behandeld in de hoofdstukken 2 t/m 6. Hoofdstuk 7 bevat de slotbeschouwingen. De inhoud van dit rapport is mede tot stand gekomen door de input van Ingenieursbureau Arup, zie bijlage A . Prof.dr.ir. Joop Paul is betrokken geweest bij het schrijven van dit rapport. Arup was namelijk verantwoordelijk voor een belangrijk deel van de achtergrondberekeningen van het NPR Stuurgroeprapport. Op 20 mei 2015 heeft een bijeenkomst plaatsgevonden tussen TNO (R. Steenbergen en A. Vrouwenvelder), Arup (J. Paul) en Van Rossum (A. van der Sluis). Naar aanleiding van deze bijeenkomst zijn aan Van Rossum enkele vragen gesteld om het rapport te verduidelijken. Dit betrof vragen met betrekking tot wat precies geteld wordt en met betrekking tot de onderbouwing van de aangehouden waarden voor de sterkte. Het antwoord op deze vragen is verwerkt in onderhavige review. Op 29 mei 2015 is onderhavige review voorgelegd aan Van Rossum en de voorzitter en secretaris van de inmiddels opgeheven stuurgroep NPR. Hun reacties zijn opgenomen in respectievelijk Bijlage B en C.
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
6 / 16
Wijze sterktebepaling Het Rapport Van Rossum bestaat uit een korte hoofdtekst waarin waarden voor de sterkte genoemd zijn alsmede een aantal bijlagen waarin sterkteberekeningen zijn opgenomen voor de onderzochte huizentypen. In algemene zin kan het volgende gezegd worden: • Er zijn een aantal zaken niet gerapporteerd waardoor het vergelijken of beoordelen ervan niet mogelijk is. • Een aantal zaken zijn niet geheel overeenkomstig NPR 9998, versie februari 2015. • Bij een aantal punten was verheldering op zijn plaats geweest. 2.1
Hoofdtekst Rapport Van Rossum In de hoofdtekst wordt gewerkt met unity checks (DCs) en PGA-waarden waarbij de constructie 'kritisch begint te worden'. De UC wordt in het rapport gedefinieerd als de noodzakelijke rekenkundige capaciteit gedeeld door de aanwezige capaciteit. Niet vermeld is of deze betrekking heeft op de totale belasting of alleen op de aardbevingsbelasting. Dit maakt dat mogelijk de UC-waarden bij een andere definitie lager zouden kunnen liggen. De suggestie wordt gewekt dat een UC van 1,5 voldoende zou zijn. Citaat uit het Rapport Van Rossum: "De unity check dient daarmee kleiner en of gélijk aan 1 te zijn. Voor bestaande gebouiuen kan een overschrijding worden geaccepteerd. In enkele aardbevingslanden wordt een overschrijding van 50% geaccepteerd. Dit betekent dat bij een unity check van meer dan 1,5 het gebouw versterkt moet worden. In de NPR is dit niet aangegeven maar wordt een relatie gelegd met de normen voor bestaande bouw (NEN 8700). In deze norm worden lagere belastingfactoren toegepast. Deze liggen ca. 15-20% lager dan voor nieuwbouw.." Dit is niet conform NPR 9998 waarin reeds rekening gehouden is met een verlaagd veiligheidsniveau voor bestaande bouw analoog aan NEN 8700. Voor een appartementengebouw wordt gesproken over het 'kritisch worden' bij een PGA van 0,12 g in langsrichting en 0,18 g in dwarsrichting (p.4). Voor laagbouw wordt gesproken over 0,15 g (p.5). Het rapport geeft geen nader inzicht in wat de definitie is van 'kritisch begint te worden'. De hoofdtekst noemt als bron van de waarden voor appartementsgebouwen 'extra controleberekeningen' (p.4). Deze zijn echter niet gerapporteerd. Van Rossum geeft aan in een nadere toelichting dat deze waarden zijn bepaald op 'basis van de rekenvoorbeelden in combinatie met de jarenlange bureauervaring door het team wat hier aan gewerkt heeft'. Het rapport geeft geen inzicht of de in de hoofdtekst genoemde waarden voor de sterkte (0,15 g voor laagbouw en 0,12 g voor appartementen) gezien worden als rekenwaarden voor de sterkte confonn NPR 9998. Het rapport geeft geen nader inzicht hoe de importance factoren uit NPR 9998 zijn verwerkt bij het vergelijken met een hazardkaart met PGA waarden met een herhalingstijd van 500 jaar. In een nadere toelichting geeft Van Rossum aan dat 'vanuit de berekeningen is gekeken
I
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
7 / 16
wanneer belangrijke onderdelen van een gebouw (b.v. stabiliteitselementen, fundatie) zodanig niet voldoen dat een grote aanpassing noodzakelijk is. Daar is een bijbehorende PGA voor bepaald'. Omdat de werkwijze en berekeningen niet gerapporteerd zijn kan hierover geen nader oordeel gevormd worden. Uit het rapport kan niet worden opgemaakt of de weerstandsfactor YR (NPR art 4.4.2.2.) correct is toegepast. In een nadere toelichting geeft Van Rossum aan dat 'voor de appartementen een factor Cf gelijkwaardig aan de YR is gebruikt; voor de lage gebouwen zijn eenvoudigere berekeningen gemaakt en is de YR niet meegenomen'. Dit is niet geheel conform NPR 9998. In de hoofdtekst (p.5) wordt voor 'laagbouw' aangegeven dat deze 'kritisch begint te worden' bij een piekgrondversnelling (PGA) van 0,15 g. Het rapport geeft geen nader inzicht in wat de definitie van laagbouw is, bijvoorbeeld of dit alle grondgebonden woningen zijn of ook de meergezins woongebouwen met een hoogte van 2 of 3 verdiepingen? In de bijlagen worden 5 woningtypen doorgerekend; in de hoofdtekst wordt dit onderscheid niet meer gemaakt. Op basis van het voorgaande kan er geen goed oordeel gevormd worden of met genoemde waarden voor de sterkte wordt aangesloten bij de NPR veiligheidsfilosofie en het plaatsgebonden individueel risico van 10'^. 2.2
Vergelijking hoofdtekst met bijlagen De in de hoofdtekst genoemde waarden voor de sterkte (0,15 g voor laagbouw en 0,12 g voor appartementen) zijn niet terug te vinden in de betreffende bijlagen. Dit leidt tot de constatering dat de gerapporteerde berekeningen niet bruikbaar zijn voor onderbouwing van de aangehouden waarden voor de sterkte. De berekeningen die wel gebruikt zijn voor de onderbouwing zijn niet gerapporteerd en daardoor niet te beoordelen. Er kan dus geen oordeel gevormd worden over de correctheid van de door Van Rossum aangehouden waarden van de sterkte van de gebouwen. De door Van Rossum gebruikte methoden voor de bepaling van de sterkte zijn lineair-elastische methoden met gebruikmaking aan de belastingkant van het plastische responsspectrum. Per saldo onderschatten deze methoden doorgaans in hoge mate de werkelijke sterke. NPR 9998 adviseert daarom in paragraaf 4.3.1 geavanceerdere niet-lineaire methoden toe te passen. Het Arup achtergrondrapport bij het stuurgroeprapport geeft aan dat deze methoden sterkte-waarden opleveren die 2 à 3 maal hoger liggen dan de door Van Rossum toegepaste methoden. Dit moet echter nog wel aangetoond worden voor de betreffende woningtypen. Dit kan gedaan worden door de sterkte opnieuw te beschouwen op basis van zorgvuldig gekalibreerde niet-lineaire dynamische tijdsdomein berekeningen, met inbegrip van de grond-constructie interactie.
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
8/ 16
Wijze bepaling aardbevingsbelastingen Hier wordt analoog aan hoofdstuk 2 opgemerkt dat de berekeningen die de basis vormen voor de door Van Rossum aangehouden waarden van de sterkte, niet zijn gerapporteerd. Voor de wel gerapporteerde berekeningen kan wel bezien worden hoe de aardbevingsbelastingen op de onderzochte gebouwen zijn bepaald. Uitgangspunt voor de berekeningen in de Van Rossum bijlage is NPR 9998 versie van februari 2015 met de PGA contourkaart, het NPR responsspectrum en de importance factoren YIMet betrekking tot de aangehouden belastingen is dus in de gerapporteerde berekeningen NPR 9998 gevolgd. Voor de niet gerapporteerde berekeningen die volgens p.4 van het Van Rossum rapport de basis vormen voor de gebruikte analyse kan geen uitspraak worden gedaan voor de wijze van bepaling van de aardbevingsbelasting.
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
4
9 / 16
Criterium voor afkeur of versterken In de hoofdtekst geeft Van Rossum diverse malen aan dat de berekende aantallen de woningen betreffen die niet voldoen aan NPR 9998. Dit zou betekenen dat dit de aantallen woningen zijn met een plaatsgebonden individueel risico groter dan IR=10•^ Het nader lezen van de hoofdtekst (paragraaf. 5.2, p.9) geeft echter aan dat het Rapport Van Rossum niet het aantal woningen berekent dat niet voldoet aan NPR 9998, maar uitgaande van niet gerapporteerde berekeningen schattingen maakt van de aantallen huizen die ingrijpend constructieve versterking behoeven. Dit schept venwarring. Bovendien is niet duidelijk wat de definitie is van 'ingrijpend' in relatie tot de constructieve versterkingsmaatregel. Door Van Rossum is niet gekeken naar een verhoogd individueel risico van bijvoorbeeld 10"*, dit is wel gedaan door de NPR Stuurgroep, die dit niveau als tijdelijk maximum voorstelt om ervoor te zorgen dat meer huizen snel op een hoger veiligheidsniveau gebracht kunnen worden. Van Rossum berekent dus aantallen ingrijpend te versterken woningen. Dit is een andere definitie dan 'niet voldoen aan NPR' of 'niet voldoen aan het tijdelijk hogere waarde van het individueel risico zoals voorgesteld door de NPR stuurgroep'. De gevolgen van het hanteren van een andere definitie (ingrijpend versterken versus niet voldoen aan de NPR) zijn op dit moment moeilijk te kwantificeren. Hiertoe zouden aanvullende berekeningen noodzakelijk zijn.
10/16
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
Totale aantallen gebouwen en geografische spreiding In dit hoofdstuk wordt de aanpak van Van Rossum vergeleken met die van de stuurgroep die haar analyse gebaseerd heeft op een rapport van Arup. 5.1
Aantallen Rapport Van Rossum Van Rossum gebruikt data verkregen van de Provincie Groningen en beschouwt alle woningen in de provincie Groningen in een referentiegebied met een PGA>0,12g volgens de contourenkaart in de NPR. Van Rossum (p.10) maakt in haar aantallen onderscheid tussen grondgebonden woningen, meergezins woongebouwen en overige gebouwen. Op p.10 wordt vermeld dat in de meergezins woongebouwen het aantal wooneenheden binnen een gebouw wordt geteld en dat het aantal gebouwen kleiner is. Er lijkt dus gewerkt te zijn met het aantal adressen en niet met het aantal gebouwen of panden zoals de stuurgroep heeft gedaan. Overigens lijkt het Rapport Van Rossum hierin niet altijd consequent. Zo wordt op p.10 gesproken over verblijfspanden, woningen, gebouwen en verblijfsgebieden. Tabel 1 geeft een overzicht van de aantallen.woningen volgens het Rapport Van Rossum. Op basis van bovenstaande redenering is er vanuit gegaan dat dit adressen betreft. Opgemerkt wordt dat de getallen in de hoofdtekst in paragraaf 5.1 en 5.2 van het Rapport Van Rossum niet overstemmen met de getallen in de tabellen van Bijlage 1 van het Rapport Van Rossum. Hier wordt gewerkt met de aantallen uit die bijlage. Tabel 1
Aantallen woningen volgens het rapport Van Rossum (o.b.v. Bijlage 1 Van Rossum rapport)
Van Rossum Eengezinswoningen Meergezinswoningen Woonfunctie, geen type Totaal woonfunctie Geen woonfunctie
Bijlage 1 Rapport Van Rossum panden adressen 114.000 83.000 -
33.000
-
230.000 32.000
In de hoofdtekst van het Van Rossum rapport worden de 114.000 en 33.000 woningen opgeteld tot 147.000 grondgebonden woningen. 5.2
Aantallen stuurgroeprapport Het door de stuurgroep gebruikte achtergrondrapport van Arup gebruikt als basis voor haar analyse de Dataland database voor het gehele invloedsgebied van het Groningen gasveld. Arup neemt als referentiegebied alle woningen met een PGA>0,10g volgens de contourenkaart van de NPR.
11 /16
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
Arup definieert huizen als 'panden' en telt één meergezinswoning met meerdere wooneenheden als één pand. Arup beschouwt twee typen panden: CCIb panden (ééngezinswoningen) en CC2AH (kleine meergezinswoningen, tot 3 à 4 woonlagen, met meerdere adressen per pand). Door Arup en de NPR stuurgroep zijn grotere meergezins woongebouwen (o.a. appartementencomplexen en flats) niét meegenomen in de studie. De stuurgroep beschikte op dat moment over onvoldoende gegevens, het aantal betreffende panden is beperkt ten opzichte van de andere type panden en aangenomen werd dat de meeste flatgebouwen in de lagere belastingregio's liggen.
'Si
Tabel 2 geeft een overzicht van de aantallen uit de Arup rapportage [4]. Om de aantallen uit het Rapport Van Rossum vergelijkbaar te maken met de stuurgroep rapportage heeft Arup ten behoeve van onderhavige review een schatting gedaan voor de aantallen huizen met een PGA tussen 0,10 g en 0,12 g. Daarnaast heeft Arup alsnog onderzocht hoeveel meergezinswoningen niet meegenomen zijn in de impactanalyse (zie bijlage A bij dit rapport). Ook heeft Arup onderzocht hoeveel adressen de aantallen panden betreffen (zie bijlage A bij onderhavig rapport). Getallen zijn afgerond en weergegeven in onderstaande tabel. Tabel 2
Aantallen panden en adressen uit de Arup rapportage [4] aangevuld met extra info m.b.t. de aantallen adressen
Arup/Stuurgroep CCIb (eengezins) CC2AH (meergezins, klein) CC2 niet meegenomen, meergezins groot (schatting) Totaal woonfunctie
>0,10g adressen panden 135.000 130.000
>0,12g adressen panden 122.000 117.000
13.500
51.500
12.800
50.000
1.200
24.000
1.200
24.000
144.700
210.500
131.000
196.000
Uit Tabel 2 blijkt dat er in CC2AH gemiddeld sprake is van 4 adressen per pand. In de niet meegenomen grotere meergezinswoningen zijn dit gemiddeld 20 adressen. 5.3
Vergelijking aantallen Arup en Van Rossum Bovenstaande vergelijking laat zien dat de aantallen die als basis dienden voor de Arup en de Van Rossum studie vergelijkbaar worden als er met aantallen adressen gewerkt wordt. Er is echter nog steeds ca. 10% afwijking tussen het aantal adressen berekend uit de Dataland database (196.000) en de aantallen zoals aangeleverd door de provincie (230.000).
12/16
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
6
Aantallen te versterken gebouwen In dit hoofdstuk worden de analyses van Arup en Van Rossum vergeleken.
6.1
Aantallen te versterken gebouwen volgens Rapport Van Rossum Het Rapport Van Rossum berekent het percentage woningen dat significante (zie hoofdstuk 2) constructieve versterking behoeft. Dit gebeurt door gebruik te maken van vier PGA ringen (0,12-0,15g, 0,15-0,18g, 0,18-0,25g, >0,25g). Binnen elk van deze ringen wordt gekozen voor een zeker percentage van de woningen dat significant versterkt moet worden. Deze percentages zijn weergegeven in Tabel 3. Tabel 3
Zeker percentage woningen dat significante versterking behoeft per type en PGA ring
Eengezinswoningen
Meergezinswoningen
Woonfunctie, geen type
0,12-0,15 g
10%
40%
10%
0,15-0,18g
10%
40%
10%
0,18-0,25g
40%
80%
40%
95%
95%
95%
PGA ring
>0,25g
De geschatte waarden voor de percentages zijn noch in het rapport noch in de bijlagen onderbouwd. Het is daarom niet mogelijk deze te beoordelen binnen de scope van onderhavige review. Tabel 4 geeft op basis van de aantallen zoals genoemd in Tabel 1 in rood de aantallen wooneenheden/adressen weer die niet voldoen volgens de Van Rossum studie. De getallen volgen uit Bijlage 1 van het Rapport Van Rossum. Tabel 4
Totale (zwart) en afgekeurde (rood) aantal wooneenheden/adressen per type die niet voldoen volgens Rapport Van Rossum
Van Rossum
Grondgebonden woningen Meergezinswoningen Woonfunctie, geen type Totaal woonfunctie Geen woonfunctie
Uit bijiage 1 Van Rossum rapport (in rood de afgekeurde aantallen) adressen panden 114.000 76.000 83.000 70.000 33.000 6.500 230.000 152.000 32.000 .77.000
Ook hier wordt opgemerkt dat de getallen in de hoofdtekst in paragraaf 5.1 en 5.2 van het Rapport Van Rossum niet overstemmen met de getallen in de tabellen van Bijlage 1 van het Rapport Van Rossum. Daarin wordt gesproken over 81.000 grondgebonden woningen en 71.000 meergezinswoningen die niet voldoen. De verschillen zijn echter klein.
13/16
TNO-rapport 1 TNO 2015 RI 0760 | 1 juni 2015
6.2
Aantallen te versterken volgens Arup studie Tabel 5 geeft in de eerder gegeven tabel '2 in rood de aantallen panden en adressen weer die niet voldoen volgens de Arup studie [4]. Voor de uitleg met betrekking tot de schattingen en aannamen zie het vervolg van deze paragraaf. Tabel 5
Totale (zwart) en afgekeurde (rood) aantal panden/adressen per klasse die niet voldoen volgens de Arup studie
Arup/Stuurgroep
CCIb CC2AH CC2 niet meegenomen (schatting)
>0,10g adressen panden 135.000 130.000 80.500 80.500 51.500 13.500 Schatting: 10.000 40.000 24.000 1.200 Aanname: Aanname: (75%) (75%) 18.000 900
>0,12g adressen panden 122.000 117.000 80.500 80.500 50000 12.800 Schatting: 10.000 40.000 24.000 1.200 Aanname: Aanname: (75%) (75%) 18.000 900
Het blijkt dat circa 75% van de CC2AH panden niet voldoet. Voor het beoordelen van de grotere (in de analyse niet meegenomen) meergezinswoningen ontbreekt voldoende informatie over de sterkte om een gedegen uitspraak te doen over het wel of niet voldoen aan de NPR. Indien het percentage van 75% niet voldoen ook wordt aangehouden voor de niet meegenomen CC2 panden zouden er 900 panden niet voldoen. Dit betreft dan 18.000 wooneenheden/adressen. Mogelijk is dit een conservatief aantal omdat hogere meergezinswoningen zich mogelijk vooral in de randgebieden bevinden; echter randgebieden is een relatief begrip omdat de PGA waarden ook daar nog aanzienlijk hoog zijn. Opgemerkt wordt dat 'niet voldoen' voor Arup 'non compliance with NPR' betekent, tenwijl dit voor Van Rossum iets anders is namelijk 'ingrijpende versterking'.
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
7
14 /16
Slotbeschouwing Van Rossum berekent een aantal van 150.000 wooneenheden/adressen waarbij een significante versterking noodzakelijk is. Het aantal panden dat niet voldoet aan de NPR-eis is door Arup/Stuurgroep bepaald op:
80.500 + 10.000 = 90.500 Dit getal is vermeld in de conclusie van de stuurgroep NPR. In dit aantal is het percentage van de 1.200 grote meergezins woongebouwen dat niet voldoet niet meegenomen. Indien aantallen panden worden geteld betekent het wel meenemen nauwelijks een verhoging van het opgegeven aantal. Het in het stuurgroeprapport opgegeven aantal van orde 90.000 panden verandert dan dus niet. Indien in de Arup/Stuurgroep analyse met adressen gerekend wordt, geeft een schatting aan dat 120.000 adressen niet voldoen. Dit is gebaseerd op een gemiddeld aantal van 4 adressen per klein meergezins woongebouw. Indien de Arup/Stuurgroep studie aangevuld wordt met een eerste ruwe schatting (een gedetailleerde analyse ontbreekt op dit moment) van het aantal adressen of wooneenheden binnen de grotere meergezins woongebouwen dat niet voldoet komen we op ongeveer: 120.000 + 18.000 = 138.000 dus ca. 140.000 adressen die niet voldoen. Het aantal adressen dat niet voldoet aan de NPR berekend volgens de Arup methode is numeriek zeer vergelijkbaar met het aantal adressen waarbij significante versterking noodzakelijk is berekend volgens de Van Rossum methodiek. Beiden rapportages berekenen iets met een ander definitie en volgens een andere methode. De belangrijkste verschillen tussen beide rapporten zijn; • de gebruikte definitie van de eenheden die niet voldoen (adressen of wooneenheden versus panden); • de gebruikte definitie van niet voldoen (ingrijpende versterking noodzakelijk versus niet voldoen aan NPR 9998); • de methoden die zijn gebruikt voor het bepalen of woningen al dan niet voldoen; • het niet meenemen van de grotere meergezins woongebouwen in het stuurgroeprapport omdat dat in aantallen panden nauwelijks uitmaakt terwijl het in aantallen adressen of wooneenheden wel een groot aantal betreft. Zowel de resultaten in Rapport Van Rossum als die in het op Arup analyses gebaseerde NPR Stuurgroeprapport moeten als globale schattingen worden gezien. Beide rapporten bevatten onvolkomenheden, schattingen en extrapolaties op basis van engineering judgement. Betere schattingen zijn alleen mogelijk bij nauwkeurigere en op meer typologieën toegespitste berekeningen, zeker daar waar resultaten in de buurt van het afkeurcriterium liggen.
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
8
15 /16
Referenties [1]
Offerteaanvraag inzake second opinion Rapport van Rossum, M.A. Schenk, kenmerk 20150501, 1 mei 2015.
[2]
"Technische Impact Analyse NPR 9998:2015 versie 1.1", Van Rossum Raadgevende Ingenieurs Amsterdam bv, 21 maart 2015.
[3]
Impact Assessment Nederlandse Praktijk Richtlijn - Aardbevingsbestendig bouwen, Stuurgroep NPR, 8 januari 2015.
[4]
Arup, Impact Assessment NPR 9998: Analysis of Number of Non-compliant houses. 229746_033.0_REP109, Issue rev B.02, 8 January 2015.
[5]
NPR 9998, commentaarversie februari 2015.
TNO-rapport j TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
9
16/16
Ondertekening
Prof.dr.ir. R.D.J.M. Steenbergen Auteur
ir. M.D. Stamm Research manager
Prof.ir. A.C.W.M. Vrouwenvelder Auteur
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
Bijlage A j 1/6
'Si
A
Arup memo
Youf rol
20150501
Ouf ni(
7i97Al J>30 O.LTRîOOl
Fä« rol
TNO T.a.v. Prof. ir. A.C.W.M. Vrouwenvelder Prof. dr. ir, R.D.J.M. Steenbergen Van Mourik Broekmanweg 6 2628 XE Delft
ARUP Naritawqj 118 IÜ43 CA Amsterdam PO box 57145 KMO BÀ Amsterdam The Netheriands t +31 20 3058 500 joop. paulfï^anjp. cum www.arup.com
29 May 2015
Dear Prof. Vrouwenvelder and Prof". Steenbergen, We would like to thank you for your invitation to help you to do a second opinion on the Van Rossurn report, as requested to you by the Ministry of Economic Affairs in a letter of May 1", 2015. The Aaip contribution is this letter, that you can use as à basis of your final report. In addition, Arup will review your final report to see if the views in this letter are rightly represented in this final report. Arup cannot bc a co-author of this report as Arup is contracted through Nederiandse Aardolie Maatschappij for this work. In the following you will find my obser%'ations on the report Technische Impact Analyse NPR 9998:2015 versie.1.1. The observations are based on: A ten hours walkthrougli ofthe above report; - Our meeting with Anne van der Sluis of Van Rossum on 20 May 2015. Observatipiis are compaiïrig the above report with the Impact Assessment NPR Analysis of number of ^Jon-compliant houses. Issue Rev.B.02, 8 January 2015, Arup. 1. Definition of what is calculated. The Arup report calculates the number of compliant buildings to NEN NPR 9998. The Van Rossum report does not calculate the tiumber of cornpliant buildings to NEN NPR 9998. Instead it calculated the number of houses needing significant structural upgrading (and incorrectly assumed this is equivalent to, the nurnber of ndh-cömpliancès). 2. Decision criteria used for assigning status. The Arup report defines ahouse as non-compliant i f the capacity is srnaller as the PGA times thë;importance factor. The VanRossum report.calculates the ttumber of houses needing significant structural upgrading\u.sing fotir-ijMds of PG Md.assumi.ng different ratio of houses h'eediiigsigiiificaht stinictural upgrading for each ofthe difFcrcrit bands and different building typologies. The assumption of the value of ratios is unexplained in the report or appendices. Arup öv I Rogisïwod
Th« Ne!^eri3nti«
KvK AiTWittfflJim 3414399« ] aa.ikt»i9 N j m b o r HSaC073aô4B513
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
Bijlage A | 2/6
2297d6_030.0_L THl COl
Page 2 of 6 3. Different assumptions are taken in the calculations. Most important differences are: A. Dataset: Arup uses the Dataland dataset as the basis and Van Rossum used data obtainedfi^omthe Province of Groningen. B. Definition of houses: the Arup report defines houses as 'panden' and looks at CClb: single family houses and CC2a: multiple family homes (small), but excludes bigger multiple family houses such as flats and apartments buildings. Panden can include multiple addresses for multiple family houses. The definition for van Rossum is unclear as multiple words are used which are undefined in the report (page 10: verblijfspanden, woningen, gébouwen,.verblijfsgebieden). Most likely is that the definition is addresses with a residential function. C. Definition of multiple family homes: The Van Rossum report includes all multiple fairiily hornes, while the Arup report includes a defined number of categories of smaller multiple family homes, but excludes bigger multiple family homes like apartments and flats D. Reference Area: the Van Rossum report used area inside dc 0,12g contour, while the Amp reports used the 0,1 g contour E. Assumption capacity: Van Rossum assunics capacities based on linear elastic calculations (0,15g for low-rise and 0,12g for high-rise). The assumed capacities are not (clearly) underpinned by calculations in the report or appendices. In the calculation appetidices the capacity for-the high-rise building is mentioned, but il is unclear how this is derived from the calculations in the appendix. For the three analyses low-rise buildirigs there ai-e no conclusions about the capacity ofthe buildings in the appendices and it is unclear how the capacity of Ö, 15g for low rise buildings was derived from the calculations in the appendices. Amp assumes capacities based on two fragility functions (conservative and progressive) used in Winningsplan 2013 and differentiatès betvveen three different age classes (0,19 g0,34g for conservative fragilityfijnctionand Ó,30g-Ö,62g for frag;ility progressive functibri). Fragility curves âré not calibrated, but are assurried tp be sirriilar than nonlinear time-hisfory analysis results..As it is assumed that non-linear time history analysis predicts results to be a factor 2-3 higher, the conservative elastic Amp results would be about Ó,06g-Ö,17g, in a similar range than the Van Rossum elastic figures. F. Presentation of results: The Amp report gives low;er and upper bounds based on the two different fragility curves, gives results for fragility curves and elastic analysis, gives results for different safetyjevels and cleariy signals the possible uncertainty in the niiinbers (it advises ih 1 óf their 9 coficlusions to only use the values for comparative conclusions and no absolute conclusions). The Van Rossum gives one absolute number and only looks at the worst case scenario.
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
Bijlage A | 3/6
i.-Si
a3syd6..0X.Q_LTRiC01 M Way 2G15
Page 3 of6
4. Conclusions. The difierence in numbers is caused by the fact that: A. Different dcnnilions of \yhat is calculated: o Van Rossum: nuinber of houses needing significant stmctural upgrading under NEN NPR 9998; o Arup: number of fion-compliant houses under NEN NPR 9998. B. Different decision criteria are used to calculate the numbers: o Van Rossum: based on an estimation (engineering judgment): needing stmctural upgrading is defined as an estimated % times the total number of houses in a subset; o Arup: based on a calculation: non-compliance is defined by capacity
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
Bijlage A | 4/6
'S^i
229746^030 O^LTRIOOI 29 Uay 20^5
Page 4 of 6
Attached with this letter you will find two tables. Thefirsttable is the number of 'panden' and 'addresses' as calculated by Amp, using the same database and procedures as used in the Amp report of January 8"', 2015. The second table is based on the appendices of the Van Rossum report and calculates the numberof addresses that need significant stmctural upgrading. Kind regards.
Prof. dr:ir p Paul MBA Director / Eiii jpc : Board & Amp University Council
I
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
Bijlage A | 5/6
'S^i
K974e_030,OJ.TR1001 29 May 2015
CClb panden >0,lg 129.404 CClb adressen >0,lg . 135.574
Page 5 of 6
CC2a panden hui/en *0,lg
CC2a panden flats/appartementen >0.1g
Totaal
Totaal
>0,lg
>0,l2g
13.499 CC2a adressen huiy.en >0,lg
1.272 CG2a adressen flats/appartenienten >0.1g
144.175 Totaal
130.826 Totaal
>0,lg
>0,t2g
210.890
19S.26!
51.398
23.918
Table I : Number of 'panden' and 'adresses' based on Dataland Database used by Amp.
z
O
275746_030.Q_aR100! 2SMay201S
Eengezins woningen Aantal.adressen (?) Aantal adressen (?) Aantal adressen (?)
Meergezins woningen
woonfunctie (geen'extra info of type woning)
>0;12gBn<0,15g
Aantal adressen (?)
>0,15gen <0,18g
T3 O
Totaal met woonfunctie
32.961
31.757
262.388
106.743
82.275
22.857
28:947
240.822
98.563
8I;472
8.071
24.039
212.145
63.509
24.666
1.413
14.148
103.736
7.354
1.298
10.104
2.810
21.566
803
14.786
4.908
. 28.677
35.054
56:806
6.658
9.891
108.409
63.509
24.666
1.413
14.148
103.736
75.909
69.718
6.424.
17.461
169.512
13:855 40%
26.537 10%
14:296 10%
92.876
.8.180
O O
83.573
>0,I8g
Aantal adressen (?)
Totaal
114.097 >0,15g
>0,25g
Overige gebouwen
•D
230.631
>0,12g
Aantal adressen (?)
a
Page 6 of 6
cn 71
211.875 188.106 89.588 18.756 23.769 98.518
Aantal adressen (?)
>0,18gen <0.25g
Annlal adresscn (?)
>0,25g
Tc versterken
Hoge mate
Tc versterken
Bepcrkl/geen
% in hoge^mate te versterkcn:adressen. % in:hogC!matc te versterken adressen % inrhoge mate te versterkeniaclressen % iri'lipge'male te versterken adressen Te versterken"
>0,12g en<0,r5g
38.188 10%
>0.15gen <0,lSg
10%
40%
10%
10%
>0,18gen <0,25g
40%
80%
40%
40%
>0,25g
95%
95%
95%
95%
Hoge mate
67%
83%
19%
55%
Te-versterken
Bepcrkt'geen
33%
17%
81%
45%
89.588 152.050 78.581
00
Table 2: number of addresses (?) needing significant stmctural upgrading, based on the appendices in the Van Rossum report.
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
B
Bijlage B | 1/2
Reactie Van Rossum
lt. DJ. Wüfl Ir. A.G. van der SJuis Ir. A.F.H.M. MijlSMn tr, R.E. von Atption
Amsterdam, ljuni 2015
Ir. M. EsctîvmîlQi
Betreft: Reactie op TNO Rapport "Review Van Rossimi Ranoort" concept 30 mei 2015 Kenmerk
:
8769-010
Geachte Uccr Steenbergen, Ondanks de zeer korte gevraagde reactietijd alsnog een reactie op hoofdlijnen op het Rapport van TNO ó.d. 30 mei 2015. Op hoofdlijnen omdat niet alle constateringen in een dergelijk kort tijdsbestek kunnen worden ondcr/oclit. Algemene indruk: Na correctie van de aantallen van het NPR rapport van panden naar adressen en de toevoeging van de hogere meergezinswoningen blijken de getallen van beide rapporten elkaar gocd le benaderen. Dit ondanks hel feit dat het in beide rapporten globale schattingen betreft. Opmerkingen: Management uitü-eksel. Bij B.a wordt gesicld dat de berekeningen van hetrapportniet bmikbaar zijn voor bepaling van dcislerkte. Met de.arciiiefgegcvens van de huizen is voor de rcferentiegebouwen wèl dégelijk oen sterkte bépaald en gekeken in hoeverre deze gebouwen in staal zijn de aardbeving belasting te weerstaan.
Bij paragraaf 2.2. wordt gesteld dat cen niet lineaire berekeningen sterkte waarden opleveren die 2 a 3 maal zo hoog zijn. I iel is ons onduidelijk waar deze uitspraak op is gebaseerd. De onderzochic gebouwen liebbeii grotchdiïcls ongewapende wanden ,óf metselwerk rnet weinig plastische capaciteit. Dc aangegeven inschatting is naar ouze meniiig veel te positief cn wij vènvachtén slechts kleine vei^chillèn. Het is ons ook onduidelijk hoe mcl dergelijke hogere sterkte waarden die 2 a 3 maal zo hoog liggen alsnog zoveel gebouwen niet voldoen volgens het NPR rapport.
Van Rossum Roadluvendo .Inifaiitéiirs'bv Amsterdom
Von RosBtrtn Rsadgsvoiida iit^enlfliirs tiv Rottarbam
Pedro ds Modinalsan 3a lo'seXK Airistétdam Postbus 37290 1030 AG Amsterdam T 131(0)20615 37 13 amstérdam©vanrtîssumbvjî! www.vanrossufnbv.nl
Westblaak.Sa 3012 KC Rotterdam T+31(0)10 -104 é l 11 fotterdam^yanrossumbv.nl wv/w.vanros5utnbv.nl
Bot* NL53 INGB 0006 6632 57 KvK 34 147'396 BTW tJL 8101.54.869.8.01 Op aBö Öt30r ons.sanvoaroo opdracTilen ts ae ONR 2011 Rt»:ht5i:Wt\öudint opdiactitfttver. aiEäll'ect. ingèriieuf tin adviseur van uwtJassirtK. Uo NLineenteuis
TNO-rapport | TNO 2015 Rl 0760 | 1 juni 2015
Bijlage B | 2/2
j...,:.
In paragraaf 5.2 en 6.2 slaat dat dc hogere meergezinswoningen zich mei name in de randgebieden bevinden. Hel is mij onduidelijk wal met een randgebied wordt bedoeld. Veel hogere gebouwen bevinden zich in hel gebied mcl een PGA van 0.20 lot 0.30. Dal zouden wij geen randgebied noemen omdat in dic zones de aardbevingsbelasting zodanig hoog is dal veel hogere gebouwen niet zulien voldoen. De gevoeligheid voor deze hogere gebouwen is naar onze mening groter voor aardbevingen dan grondgebonden woningen in dezelfde zones. Wij blijven van mening dal deze hogere gebouwen minimaal dezelfde aandacht verdienen als de lagere woningen cn dat het noodzakelijk is het onderzoek naar aardbevingsbestendigheid van deze groep gebouwen uil tc breiden. Met S'ricndelijke groet, Van Rossum Raadgevende Ingenieurs B.V.
Ir. A.G. van der Sluis c.i.
TNO-rapport | TNO 2015 R10760 | 1 juni 2015
Bijlage C | 1/2
Reactie voorzitter en secretaris NPR stuurgroep
Reactie op de review door TNO van de Technische Impact Analyse NPR 9998:2015 van Bureau van Rossum (TNO2015 R10760) Bureau van Rossum heeft in opdracht van de Provincie Groningen een rapport geschreven over de impact van de NPR 9998 op de woningen in het aardbevingsgebied in het Noorden van Nederland (21 maart 2015). Dit rapport komt met cijfers die in mindere of meerdere mate afwijken van cijfers uitde Irnpact Assessment Nederlandse Praktijk llichtlijn Aardbevingsbestendig bouwen (8 januari 2015) die de Stuurgroep NPR éérder in opdracht van de minister van EZ heeft geniaakt. TNO heeft ondergetekenden, die respectievelijk secretaris en voorzitter van de Stuurgroep NPR waren, gevraagd om een reactie op de review die TNO, op verzoek van de.minister, heeft gemaakt op de uitgangspunten en de gehanteerde methodiek van Bureau van Rossum. We hebben voor deze reactie dankbaar gebruik gemaakt van de input van Roeide Jong, die lid was van de Stuurgroep NPR. Oe review van TNO beoogt de verschillen te duiden tussen uitkomsten van de studie van Bureau van Rossum en van de Impact Àssessment van de Sttjurgroep. In onze ogen zijn de revievy yan TNO en de oriderliggéhdè brief van ARUP èr in béiarig'rijke mate iri geslaagd vérklarihgeri aan te dragen vöor de geconstateerde verschillen. De vérschillèndé definities (bv. huizen vs. adressen), criteria (schatting vs. berekening) en veronderstellingen,(waar het by. gaatpm de database of de, referentiegebieden) maken begrijpelijk dat er zulke verschillen kunnen ontstaan. Tégelijkéi'tijd laat de rèyiéw ons inziens ook zien da t de overeenkomsten in de liitkomsten van beide rapportèn groter zijn dan de verschillen. Zeker in het licht van de grote onzekerheden dje er bestaan ten aanzien van zowe| de verwachte pga's als de verónderstéltJé weerstand vaiiigebouwën, vinden we het belattgrijk yast ite stellen tlat de Stuurgroep NPR en Bureau van Rossum hét op grote lijnen eéns zijn waar het gaat om dè ordegrootte van het aantal gebouwen dat versterking Behoeften over de omvang (in menskrachten geld) van die versterkingsoperatie. In onze ögen bevèstigt het Rapport van Bureau van Rossum dan taok de juistheid van de aanpak die, mede op basis van het advies vän de Stuurgroep NPR, gekozen is door hét Rijk, de.provincie,Groningen en de negen gerneenten in het gaswinningsgebied in de aanvulling op het bestuursakkoord van januari jl. Oe:hpofdlijhen yan die aanpak zijn ons inziens: • Voortvarend aan de slag gaan met het versterken van de meest risicovolle huizen in de kern van het risicogebied. • Nader'onderzoek naar de risico's van de overige gebouwen met grotere risico's, zoals ziekenhuizen en appartementengebouwen. Het rapport yan Bureau van Rossum levert voor die laatste categorie relevante aanvullende informatie. • Al doende leren van de versterking van gebouwen en van nader onderzoek, waardoor de veiligheidsrisico's met grotere nauwkeurigheid kunnen worden vastgesteld en de noodzakelijke maatregelen ook beter kunnen worden bepaald. Waar het gaat om de interpretatie van de cijfers in het licht van de grote onzekerheden, lijkt het verschil tussen het rapportvan Bureau van Rossum en dé rapportage van de Stuurgroep NPR misschien nog wel a.d.1 juni 2015.
Paginal
T N O - r a p p o r t I TNO 2015 R I 0760 I l j u n i 2015
Bijlage C | 2/2
het grootste. Waar de Stuurgroep steeds benadrukt dat de cijfers uit de impact assessment met grote onzekerheden omgeven zijn eh dus niet absoluut gehanteerd mogen worden, maakt het rapport van Bureau van Rossum op dit punt weinig voorbehouden. Dat nodigt uit tot een discussie over de vraag welke cijfers juist zijn, in plaats van ovér dé vraag wat hét rapport ons leért, in aanvulling op eerdere rapportages van ARUP en hét advies van de Stuurgroep NPR. Niels Vrije Joost Haenen
d.d. l j u n i 2015
Pagina 2