Dagboek van een sterven augustus 2000 – november 2000 Alma Oostenwint 000 - 27 augustus 2000 (brief wel geschreven, niet opgestuurd) Lieve Huub, Er is een grote afstand tussen ons. Ik wil graag met je kunnen praten. Of van jou horen dat het niet nodig is om te praten, omdat jij die afstand tussen ons niet ervaart. Ik voel me ver van jou, vaak. Is dat echt? Ik hoop van niet. Jij: constant moe, constant afvallen, onzeker, overspannen, belazerd slapen, steeds vaker vage lichamelijke klachten, vage pijn zelfs soms. Er is iets aan de hand, maar wat? Ik maak me ongerust. Al maanden. Ik: 'gewoon', net als altijd, voorzichtig naar jou toe, gespannen over jouw klachten, opgelucht dat je er van de huisarts een aantal weken tussenuit moest of mag. Ik hoop voor jou dat dit je goed doet, even rust. Pas op de plaats. Jij: je werk, je houdt je eraan vast, het vult je, je bent hoofdzakelijk journalist nu, voor meer heb je geen energie. Ik: net mijn baan verloren, raar eenzaam daardoor, ritme kwijt, onzeker over mijn mogelijkheden en toekomst, daardoor onzeker. Is deprimerend. Zou ik graag met je willen kunnen delen. Kan niet. Mijn dagen zijn ineens stuurloos. Daar moet ik wat aan doen. Jij: stil over jezelf, maar er moet veel in je omgaan nu. Je bent veel rustiger dan anders. Toch zeg je niet veel. Soms zie ik even, achteraf, dat je wel degelijk mijn ongerustheid deelt. Wat gebeurt er met je, in je? Ik: daarom ook te stil, maar in de war. Zouden we juist nu niet moeten praten? Op één lijn moeten zien te komen? Sommige dingen gewoon durven benoemen? Zodat we, als het moet, weten wat we aan elkaar hebben? Ik weet dat nu niet. Ik zag er tegenop dat je nu zes weken naar Frankrijk bent. Dat gevoel zou ik onder gewone omstandigheden helemaal niet hebben, het zegt iets. Natuurlijk moest je gaan. Ik weet dat je heel graag weg wilde, alleen wilt zijn. Wilt nadenken over jezelf, over je leven, ook over mij. Je boek schrijven. Ben trouwens erg benieuwd naar je boek. Wil je eigenlijk dat ik daar benieuwd naar ben? Daar hebben we het eigenlijk nog nooit over gehad. Ik weet dat je graag weg wilde, maar wil ook zo graag weten of je graag terugkomt. Ik zie dat je al je energie nu nodig hebt om gewoon als journalist overeind te blijven. Je artikelen zijn goed, je hebt nog veel moois op de plank liggen. Maar er is meer, Huub, er is ook een huwelijk met mij. Misschien zeur ik. Dat spijt me dan. Maar volgens mij is er namelijk echt iets ernstigs met je aan de hand. Wat er gaat gebeuren is nog heel onduidelijk. Ik ben bang, ja, maar weet niet hoe bang jij bent. Want je hebt liever niet dat ik erover begin. Toch is er nu echt wat, mijn gevoel bedriegt me niet. Ik weet niet hoe ik hierin naast je moet/mag staan. Zeker niet nu je voor een paar weken bent weggegaan. Ik ben niet van plan je los te laten of in de steek te laten. Ik vind dat je dat toch moet weten. Ik weet dat jijzelf serieus vindt dat ik maar weer bij je weg moet gaan. Dat had ik allang moeten doen, zeg je steeds tegen mij. Je hebt het afgelopen jaar vaak gezegd dat je toch nooit de goede man voor me zult kunnen zijn. Je deugt niet. Zeg je. Dat je het heel goed zou begrijpen als ik besloot bij je weg te gaan. En dat het voor jouzelf denk jij ook beter is als je toch maar weer alleen gaat wonen en leven. Maar zo zijn we niet getrouwd, Huub. Zo zit ik gewoon niet in elkaar. Ik kom er rond voor uit dat getrouwd zijn met jou veel moeilijker is dan we er (allebei, jij ook) van verwachtten. En ook mochten verwachten na de goede tijd voor ons trouwen, toch? Ik weet zelf eerlijk gezegd nog steeds niet, waar die plotselinge verandering toen door kwam. Maar hoe moeilijk het met jou soms is, het is veel fijner dan jij kunt weten. Ik ben gewoon niet van plan weg te gaan. Zo eigenwijs ben
1
ik dan ook wel weer. :) Als je dit huwelijk echt niet meer wilt, moet je zelf maar gaan, maar ik ga niet. Want het komt wel goed, Huub, je wilt gewoon te veel, alles moet allemaal nog steeds te veel op jouw manier. Geef mij nou ook wat ruimte om op mijn manier jouw vrouw te mogen zijn, die krijg ik bijna niet meer. Daar wordt ons leven samen een stuk leuker van, dat geloof ik echt. Ik ben ook niet van plan je te verliezen, maar dat is niet in onze hand. Misschien kun je al dat gedoe waar ik nu mee kom er allemaal niet bij hebben op dit moment. Ik heb het gevoel dat mijn ongerustheid, mijn vragen, misschien zelfs deze brief je allemaal te veel is nu. En toch moet je het weten, daar in dat verre Frankrijk. Huub, ik heb je lief, je kunt doen en laten wat je wilt, maar dat is nooit overgegaan. Ik weet zelf nog steeds heel goed waarom ik met je getrouwd ben en ik wil die Huub van voor ons trouwen terug. Jij gelooft het niet, maar het is nou eenmaal zo en daar ga jij trouwens helemaal niet over, over wat ik voel. En ook al geloof je er geen fluit van: ik heb jou net zo hard nodig. Maar nu ben ik vooral ongerust over je. Daarom schrijf ik je. Ik wil weten wat je voelt. Als jij ook bang bent, wil ik dat met je mogen delen. Wil jij liever alleen zijn en het alleen doen? Reageer je? 001 – nacht van 26-27 september 2000 Nacht, een volkomen ontwrichte realiteit, onweer buiten. Jij ver weg in je ziekenhuisbed. Wachtend op de kale realiteit, terwijl we nog droomden. En onze dromen zochten in elkaar. Ik vermoed dat jij net zo bang bent als ik. Je net zo misplaatst voelt als ik. Jij daar, ik hier. Ik wil bij je zijn. Je ogen zien, je handen voelen en vasthouden. Ik hoor hier niet zonder jou, in dit huis. Vandaag begin ik met schrijven. Je hebt het me gevraagd, vroeg of ik for the time being je oorlogsverslaggever wil zijn. Ik wil dat voor je doen, het is een verstandig plan. Zo hou je misschien beter overzicht. Aan de mensen vertellen we 'het' verhaal, we weten niet goed wat we moeten zeggen en hun reactie is leeg en veelzeggend tegelijk. Leeg, omdat ze het vanuit hun eigen veilige leven bezien. Veelzeggend, omdat dat nog maar kort geleden ook onze realiteit was, wij waren ook veilig. Daar willen we weer bij zijn. Daar horen we. Hier niet, in deze angst horen we niet. Maar we zijn er. We moeten er iets mee. Samen. Alles wat ik doe voelt als acteren. Want jij bent niet in Frankrijk. Jij zit niet achter je bureau op je werk. Jij bent afgesneden van je eigen biotoop, zoals je dat zelf noemt. Jij bent in de wacht gezet. Deskundigen moeten ons vertellen wat de onderzoeken hebben opgeleverd. Hoe onze toekomst eruit ziet, dus. 002 - nacht van 26-27 september 2000 Het ene moment sta ik mezelf toe, net als jij hoop op genezing te hebben, te geloven in een moeilijk en lang traject, maar met een goede afloop. Het andere moment sta ik mezelf toe, in te zien dat dit gaat eindigen met jouw sterven. Hoe dat is voor jou, voor mij. Ik krijg het er zo koud van. O jongen, hoe moet dat toch met jou en met mij? Jij bent niet klaar, ik niet, wij samen niet. Ik denk, weet, dat ik je ga verliezen. Dat jij gaat verliezen. Ik zou dat meer met je samen willen doen, Huub. Het geloven - samen - in de goede afloop. Het dromen over volgend jaar, onze reis naar USA. Maar ik zou ook samen met jou willen mogen praten over de ook heel reële mogelijkheid dat je doodgaat. Hoe moeilijk dat ook is, voor ons allebei, voor ons allebei zo anders. Huub, stel nou dat het voor jou een verloren strijd wordt. Stel nou dat we te horen krijgen wat Axel kort geleden te horen kreeg: meneer, we kunnen niets meer voor u doen. Dit zijn mijn gedachten daarbij (ongeveer): Jij: ineens geconfronteerd met zoveel niet-afgemaakte héél serieuze zaken. Je familie, je boek. Je vrouw, jezelf. Huub, je situatie is zorgwekkend genoeg om daar echt samen over te praten en ik weet niet hoeveel tijd je hebt en hoeveel energie je nog hebt. Wat ik wel weet is dat je een prachtig mens bent die het heel erg verdient, al die onafgewerkte dingen zo ver mogelijk af te mogen maken. Over mij hoef je niet in te zitten. Ik zie je, ik weet wie je bent, ik ben door jou geraakt. Ik heb geen seconde spijt gehad dat ik je vrouw ben. Ik geloof in de dingen waar jij in gelooft. Hoe moeilijk het soms ook was. Want dat was het.
2
003 - HUUB, 27 SEPTEMBER, ziekenhuis: Urenlang wachten op de internist. De spanning gesublimeerd in woede over deze minachting. HUUB, 28 SEPTEMBER: Opnieuw wachten. 'Na 't bellen' is hier een tijdsaanduiding. Wat een flauwe kul. Iedereen kan toch bij benadering aangeven waar een gaatje zal ontstaan in het dagprogramma? Opnieuw minachting van het individu. 004 - vrijdag 29 september Jij ligt boven in ons bed weg te zakken in een, hoop ik, versterkende slaap, "zo moe als honderd man." Ik wil schrijven. Zo even bij je zijn, al schrijvend. Het was een mooie avond samen, dank je. Iedereen reageert op zijn eigen manier op het angstaanjagende pad waarop jij (en ik naast jou) ineens terecht bent gekomen. Heel veel mensen, vooral de mensen die zelf dit pad moesten afgaan, zwijgen. Weten wat er gaande is. Weten dat er geen woorden zijn. Tijd = kostbaar. Heel veel mensen roepen, om hun eigen angst en ongerustheid te bezweren: "Moed houden, jongens!" Ik als jouw vrouw krijg het advies: "Sterk zijn meid. Steun je man, het komt goed. Hij heeft jouw geloof in de goede afloop hard nodig." Huub, ik wil niet faken. Ik wil niet de schijn ophouden dat 'het wel goed komt'. Ik probeer het soms wel, om mijn eigen wanhoop te bezweren. Maar ik zie jou en ik zie jouw twijfel en angst en ik deel ze. Ik ga niet ver van jou af lopen roepen dat het allemaal wel goed komt. Dan veroordeel ik jou tot angst in je eentje, maar mezelf ook. En ons samen tot een grote afstand tussen ons. Ja, ik ben heel ongerust dat dit lijf van jou zijn eigen koers volgt en het aan het begeven is. Ik zie je hard afvallen, energie inleveren, knokken om overeind te blijven. Ik ben trots op je hoe rustig je blijft, ook al weet ik dat het binnenin je ziedt. Ik ben trots op je, hoe toegankelijk je bent. Hoe sterk. 005 - zaterdag 30 september Vreemde dag. Vandaag zou ons feest zijn. Ik heb de afgelopen dagen alleen maar mensen afgebeld. De twee werelden drijven ver uiteen, vooral door jouw pijn die nu al steeds erger wordt. Tegelijk is het allemaal zo echt en warm en dat maakt het verlangen om het vast te mogen houden groter. Ik tob erg met het verlangen om jouw plaats in te mogen nemen. Mijn boosheid, mijn onmacht, dat dat niet kan en ook geen zin heeft. Het is jouw lichaam, jouw pijn, jouw verhaal, jouw pad. En daarnaast loopt het mijne. Ik voel alleen nog maar met elke zenuw hoe ik van je hou. 006 - zondag 1 oktober Omdat jij zo aandringt, schrijf ik die sollicitatiebrieven. Dank je voor het aandringen. Je leest ze, hebt goed commentaar. Je geeft me een gevoel van toekomst. Maar die wil ik alleen met jou, niet alleen. Omdat ik zo aandring, schrijf jij die andere sollicitatiebrief, naar een plaatsje voor jou op de begraafplaats. Voor het geval dat nodig is. Twee laptopjes naast elkaar aan de eetkamertafel. Wat gebeurt er toch met ons? Je bent zo ziek vandaag, ik ben wanhopig. Waarom moet het zo snel? Waarom loopt je lijf vooruit op het 'vonnis'? Ik verlang ernaar je naar het ziekenhuis te brengen, zodat je geholpen wordt en minder pijn hebt misschien. Ik kan het niet beoordelen, je niet helpen, niets overnemen. Ik wil dat je beter bent voorbereid op een eventuele operatie. Maar het eten dat ik je min of meer in de maag splits, maakt je zo misselijk als een klein kind. Ik voel me schuldig, heb je niets beters te bieden. 007 - zondagnacht 1 oktober Ik heb je aanzetten voor je boek gelezen, vanavond toen je sliep. Fijn dat ik ze mocht lezen. Het is goed. Het heeft de goede toon, is een goede mix tussen groot en klein verhaal. Het maakt me nieuwsgierig naar de rest. Ik verlang voor jou, dat het je nog gegeven wordt dat je het af mag maken. Voor je eigen kleine verhaal, voor het belang van het grote verhaal waar jouw kleine verhaal deel van uitmaakt. Voor jou als mens en als schrijver. Want dat ben je en wat je te vertellen hebt,
3
snijdt hout. Voor anderen en voor jezelf. Echt. Als je jouw boek niet af zou mogen maken, mag ik het dan alsjeblieft doen? Dit boek is belangrijk. Voor jouw opa. Voor jou. Voor mij ook. Voor anderen. 008 - dinsdag 3 oktober Huub is gisteren en vandaag gewoon gaan werken, ik geef hem gelijk. Ik heb vandaag een foto van hem gemaakt, achter zijn bureau op zijn werk. Hij was er zelf heel dubbel over. Vond het wel een prettig idee, "maar het voelt ook als de goden verzoeken", zei hij. De collega's zijn op de hoogte van de situatie. De sfeer was absurd. Niemand weet woorden te vinden en dat noemt zich journalist. Vandaag heeft hij schriftelijk van de begraafplaats de geruststellende mededeling gekregen dat hij daar begraven kan worden. Hij schreef zijn sollicitatiebrief en werd aangenomen. Een zorg minder. Hij kwam vandaag doodziek thuis. Zijn ogen worden steeds geler, zijn plas donkerder. Maar: twee columns geschreven, een paar nieuwsberichten, plus een houtsnijdend artikel over de achteloze manier waarop Axel in het ziekenhuis werd behandeld, nadat hij te horen had gekregen dat hij ongeneeslijk ziek was. Al met al genoeg reden voor Huub om trots en tevreden te zijn. Hij is stil, er gebeurt gewoon te veel. Ik volg hem, maar moet me inhouden. Aan mijn verdriet heeft hij niks nu. Hij heeft geen energie over voor mij. Ik haal bij hem waar ruimte voor is, blijf in de buurt (maar niet te) en ben verdrietig en bang voor morgen, als we de uitslag van de punctie krijgen. "Een dubbeltje op zijn kant", zei de internist vorige week. Ik denk, weet, dat het dubbeltje de foute kant opvalt. Huub denkt aan de goede kant. Mijn gevoel en inschatting zeggen me op de achtergrond van alles allang, dat ik mijn lief verlies. Ik voel dat al maanden. Al een jaar. Als dat zo is, dan zo afgemaakt mogelijk. Voor hoop heb ik al geen tijd meer. Huub wilde vanavond laat een frikadel. Okay, jij een frikadel. Kreeg van Camiel daarna nog zelfgemaakte kwarktaart. Mooi moment, goed voor allebei. Okay, kwarktaart. Ik weet niet wat ons te wachten staat. Alles lijkt zo ver weg. Mensen winden zich op tv op over van alles. Proberen zichzelf zo goed mogelijk te profileren. Ze doen maar. Ik weet niets meer. Alleen dat ik nog maar zo kort zijn vrouw ben en dat niet wil verliezen. Hem niet wil verliezen. Er is zoveel niet af. Voor hem, voor ons. Ik ben wanhopig en machteloos. 009 - woensdag 4 oktober Zoveel pijn mag echt niet. Huub staat dubbelgeklapt in de badkamer. Ik stel voor alvast naar het ziekenhuis te gaan. Dit kan echt niet meer. Hij weigert. Dus bel ik de plaatsvervangend huisarts weer en dan blijkt het ineens wel te kunnen, pijnbestrijding thuis. Waarom kon dat dan gisteren en eergisteren, toen ik hem ook al belde, niet? Waarom heb ik daar niet eerder en harder op aangedrongen? Ik moet veel leren en veel veeleisender zijn. Advies van de eigen huisarts beter volgen, Alma. 'Duidelijk zijn over wat je verwacht en vasthoudend zijn op een beleefde manier.' Binnen een halfuur had de plaatsvervangend huisarts overlegd met de internist, had ik het recept gehaald en had Huub zijn hulp. En waarom maken ze die morfinepleisters zo, dat je eerst nog staat te prullen om ze los te maken? Wat een wereld. Straks naar het ziekenhuis voor het vonnis van de internist. Mijn ziel doet pijn. Ik wil toch een beetje hoop, al is het maar een heel klein beetje. Er is geen waarom en geen daarom meer. "Ik ben rot van binnen", zegt Huub. Hij "kotst" van zichzelf. En ik kan hem niet helpen, ik heb hem nooit kunnen helpen. Ik kan alleen toegankelijk blijven en goed luisteren. Ik heb diep respect voor deze man. 010 - woensdagnacht 4 oktober Jij alleen in het ziekenhuis, ik alleen hier. Vanaf nu is alles anders. Hoop is weg, de dood is daar. Vandaag de bevestiging: Huub heeft bijna geen tijd meer. Er is geen toekomst meer. Ik wil dit niet, ik durf dit niet, ik ben kapot, ik vind dat dit
4
niet mag. Verzet heeft geen nut: het is zo. En je weet het allang, Alma. Je wist het in Frankrijk al. Je wist het in oktober vorig jaar al. Je wist het allang, toch, terwijl er van deze ziekte officieel nog geen sprake was. HUUB MAG NIET VERDER. HUUB GAAT STERVEN. Ja, ik doe mijn best en weet dat ik dat zal blijven doen. Ik kan niet meer dan dit goed doen. Ik kan niet meer dan tegen mijn geliefde zeggen: ik help jou, help jij mij. Maar het mag niet, het kan niet. Voor hem niet en voor mij. 011 - HUUB, 4 OKTOBER, ziekenhuis: Dood in het vooruitzicht. Ik weet nog niet wat ik daarvan vind. Een oerwoud van gedachten, waaronder ook enige opgewekte, merkwaardigerwijs. Ik ben moe, wil een eind aan alle sores. Voor het overige valt er geen chocola van te maken. Ben blij dat er met Alma te regelen valt, want dat wil ik graag. Alles onder controle brengen. Begrafenis, erfenis, kaarten, alles. Dominant zijn mijn zorgen over de kinderen. Vergeleken met de vorige lijkt deze afdeling op Siberië. Niet dat het personeel niet aardig is. Zeker! Maar op een wat formele manier. Het lijkt of de vrijheid die op een afdeling heerst, ook invloed heeft op de personen die er werken. Waar daar het personeel zich kwam voorstellen, lopen ze hier 'goedenavond' langs je heen en wordt me 'en passant' meegedeeld dat ik morgen nuchter moet zijn. 012 - donderdag 5 oktober Verder maar weer. De kring van mensen die het weten wordt groter, omdat ik het ze moet vertellen. Enerzijds een veilig gevoel - voor Huub (veel liefde, veel verslagenheid) en mij. Maar anderzijds ook bedreigend. Hun wetenschap maakt van hem een ziek mens, een terminaal mens. Nog even en hij drijft steeds verder weg van de 'gewone' wereld. Dat mag niet. Ik kan dat (nog?) niet accepteren. Net zoals ik zelf niet gezien mag worden als de vrouw 'voor wie het allemaal zo erg is'. Het tast van ons allebei onze waardigheid aan. Niet iedereen zal daar goed mee omgaan, dat weet ik wel en ervaar ik nu al. Toch is er ook veel warmte en begrip, ook voor het (niet hardop) door ons uitgesproken verlangen om niet in die zielige, uitgerangeerde hoek terecht te komen. Zelf voel ik diep dat Huub voor mij nooit zal veranderen. Ik zal hem en mij nooit toestaan om nu de 'sterke' en de 'zwakke' te worden. Het lange zoeken samen, nog niet klaar. Zijn verlangen naar een sterke gelijkwaardige vrouw, maar ook zijn diepe angst daarvoor. Mijn verlangen naar een sterke gelijkwaardige man, eindelijk op iemand mogen leunen. Zijn angst die maakte dat hij de sterkste wilde zijn, letterlijk met alle geweld. Het maakt dat ik nu niet in de val wil trappen van dingen beslissen zonder overleg met hem, of hem ongevraagd dingen uit handen nemen, of hem als een halve zool te behandelen. Want juist die dingen grijp je als eerste aan, onbewust, om je eigen machteloosheid onder controle te houden. Willen zorgen, willen overnemen, uit handen nemen. Het is een reflex. Dat merk ik, maar ik wil dat niet, nooit. Gelijkwaardigheid. Wel wil ik zowel voor hem als voor mij ruimte openhouden. Dat je af en toe gewoon even niet meer kunt, kopje onder mogen gaan bij de ander, mogen huilen. Ik laveer al een week behoedzaam tussen al deze klippen door. We liggen volledig open, allebei, de shock van het doodvonnis vandaag was te groot. Dit is te groot. Ik voel me wel gerustgesteld dat (denk ik) ik weet waar hij zit. En dat hij ook naar mij nu laat voelen - dat hij weet waar ik zit. Gedachte: zou de internist Huub's artikel over de manier waarop Axel is behandeld in het ziekenhuis hebben gelezen? Huub weet zeker van wel, zegt hij. In elk geval kregen wij wat je nodig hebt in zo'n geval. Even naar een rustige kamer kunnen (nou ja, kamer - een voorraadkamer), elkaar verbijsterd vasthouden. Even pauze voor je de wereld weer in moet. Een wereld die voorgoed veranderd is. 013 - donderdagavond 5 oktober Gisteren, in gesprek met een goede vriendin, viste zij er bij mij onverwacht uit, dat ik me wel heel erg bewust ben van mijn eigen gevoel voor Huub - en daar mijn hele energie, boosheid, verdriet en intenties vandaan haal. Maar ze liet me ook keihard zien dat ik van Huub eigenlijk niets meer
5
terugverwacht, diep in mijn hart. "Je voelt je denk ik eigenlijk finaal door hem afgeschreven", zei ze. "Je bleef alleen maar met hem getrouwd, omdat jij eigenwijs was, trouw wilde zijn, daar zelf voor koos. 'Hij is ziek', zei je steeds. 'Ik kan hem daar niet bij helpen, maar ik laat hem niet in de steek.' Maar je bent intussen al heel lang niet zeker meer van Huub en of hij jou ook nog steeds wil en waarom hij jou eigenlijk koos. Want hij wees je zo vaak af, probeerde je zelfs weg te jagen. En dus reken jij allang nergens meer op, verwacht je niets meer. Zeker niet onder deze kutomstandigheden, nu alles om hem draait." Ik voelde goed, dat ze een punt had. "Maar dat is niet goed," vond mijn vriendin, "en van jou niet eerlijk ook. Want als je (uit zelfbescherming?) niet eens meer naar Huub's gevoel voor jou durft te kijken, dan zie je het dus ook niet meer. En je kunt zeggen wat je wilt, maar Huub is wel steeds bij je gebleven. Hoeveel stennis hij ook schopte en hoeveel verwarring hij ook zaaide. Zolang hij energie had om tegen jou te vechten, omdat hij illusies najoeg die niets met jou te maken hadden, heeft hij dat gedaan. En jij hebt trouw gewacht tot je in zijn ogen eindelijk 'deugde' en hij eindelijk eens lekker van je zou gaan genieten. En nu dat jullie niet meer gegund is, omdat hij doodgaat, mag je niet blijven hangen in dat gevoel dat je hem dus in feite doorlopend ongelukkig hebt gemaakt. Want dat heb je namelijk niet, ook al zei hij dat wel vaak tegen je. Nu moet je hem ook eerlijk de gelegenheid geven, je lief te hebben en je het tegendeel te laten zien. Anders redden jullie dit nooit samen. Echt niet. Maar dan moet je er wel open voor durven staan, Alma, en dat doe je niet - niet meer." Okay, ik voel dat ze gelijk heeft. Ik moet gewoon proberen te geloven dat hij dus van me is blijven houden. Want ze zei ook nog, dat Huub haar verteld had gisteren, hoe hij van mij heeft gehouden. Anderen zeggen me dat ook, de laatste dagen. Maar tegen mij zegt hij het niet, nooit. Dit durf ik Huub vast niet te laten lezen, trouwens. Maar als ik meen wat ik heb geschreven, zal ik het hem moeten laten lezen. En zien wat ervan komt. Vandaag in het ziekenhuis legde je ineens je hand op mijn hoofd. Ik voelde me voor het eerst sinds maanden veilig bij je. Ze hebben wel gelijk. Ik stond het je ook niet meer toe, dichtbij me te komen. Ik viel met je hand op mijn hoofd midden onder het bezoekuur in slaap en sliep zoals ik in geen tijden heb geslapen. Kwam van heel ver toen ik wakker werd, hoewel ik niet echt lang weg kan zijn geweest. 014 - donderdagavond 5 oktober Wat me trouwens het meeste bijblijft van vandaag, is mijn eigen woede, protest, tegen de gang van zaken in het ziekenhuis. Want ik voel nu gewoon zelf wat hij als patiënt moet voelen. Hij staat ergens als een ding op de gang, niemand die hem laat merken dat ze weten waar hij zit, wat er met hem is. Voor velen in het ziekenhuis is een patiënt een ding. Maar dit is verdomme mijn man, mijn wereld. En hij vecht met het bericht dat hij gauw dood zal gaan. Het komt er nu op aan dat hij, op het scherp van deze verschrikkelijke snede, zelf terugkrijgt wie hij is. Een man die veel mensen 'de zeik lauw heeft gemaakt' en ik weet zelf uit ondervinding dat hij dat deed, maar ook waarom hij dat deed. Ik kan dat begrip niet van anderen verwachten, maar ik verwacht wel in het doolhof dat zich ziekenhuis noemt, dat hij zichtbaar is, heel elementair, als mens. Een mooi mens, weten heel veel mensen. En ze reageren navenant. De internist snapte het. Die man van de pijnbestrijding snapte het. Huub, wil jij het zelf snappen? Dat je die relaxstoel die je cadeau krijgt van je collega's - en die je niet wilt - maar te accepteren hebt, omdat je daarmee de boodschap krijgt: 'Huub, we houden van je, dit kunnen we voor je doen'. Iedereen wil zo graag 'iets' kunnen doen, zijn vriendschap zichtbaar en tastbaar maken. 015 - donderdagavond 5 oktober Wanneer mag ik jou vasthouden en mag jij gewoon eens huilen? Zoals jij mij gisteren vasthield en ik mocht huilen? Wanneer mag jij eigenlijk huilen van jezelf? Mag jij eigenlijk huilen van jezelf? Alles wat ik nu doe, ik besef dat heel diep, doe ik zoals ik zelf zou willen dat iemand anders het voor mij deed. Omdat die iemand dat uit zichzelf graag wil doen, voor mij. Wie doet dat straks voor mij? We hebben lang gepraat. Besloten, ons niet te verzetten. Het te laten komen zoals het komt. Geen energie te verliezen aan onderzoeken, experimenten en een operatie. Huub is terminaal, we gaan
6
ook niet zoeken naar eventuele verlenging met energieverslindende chemo's, of alternatieve therapieën. We richten ons alleen op pijnbestrijding. Hij heeft besloten te kiezen voor een zo goed mogelijke tijd. En hij wil thuis kunnen sterven. We hebben drie cirkels van mensen gemaakt: de binnenste cirkel zijn mensen die heel dichtbij Huub staan en altijd mogen komen. De tweede cirkel zijn mensen die hij erg graag nog eens wil zien en spreken. Ik zal een schema maken, zodat ze allemaal hopelijk nog kunnen komen. De derde cirkel zijn mensen die te ver van hem weg zijn om nog iets mee te kunnen of te willen. Ik zal hen vragen, Huub te schrijven of te e-mailen. Ik beloofde hem, me streng aan deze indeling te houden. Als we iedereen laten komen, redden we het niet, besloten we. En hij wil voor de mensen die hem echt lief zijn, voldoende tijd en aandacht kunnen inruimen. 016 - donderdagavond 5 oktober Vandaag bleek ook, dat er ergens in de afspraken die de internist had gemaakt, iets fout was gegaan. De anesthesist die volgens ons vandaag zou komen, stond niet in het programma van het afdelingshoofd. Maar Huub is hier alleen nog maar voor een ruggenmergprik tegen de pijn en hij zou die krijgen en daarna naar huis mogen. Hij wordt hier verder niet behandeld of zo, hij ligt doelloos te wachten op een kleine ingreep en wil hier niet meer zijn. Ik zat die afdelingszuster een paar keer achter de broek. Ze kwam tenslotte bij ons met de mededeling dat ze niets kon doen. "Maar kunt u geen contact opnemen met de internist?," vroeg ik, "want die heeft deze afspraak geregeld." "Nee", zegt ze telkens. "Nee, dat mogen wij niet, dan worden we beneden gezien als lastig, als drammerig." En zo'n vrouw is afdelingshoofd! Ik vroeg of ik zelf het mocht proberen, omdat ik wel zag dat al dat gehakketak met haar niks uithaalde. Ze liet duidelijk merken dat ze daar weinig heil in zag. Ik naar beneden, naar de eivolle poli. Stiefelde in een keer door het gedrang naar de balie en legde kort en helder uit dat ik twee vragen aan de internist had, die maar drie minuten zouden duren. Dat het ging om een terminale patiënt van hem en een afspraak die blijkbaar in het honderd liep. Dat Huub naar huis wilde en helemaal over de rooie was - wat waar was. De internist kwam meteen. Was kwaad, dat dit gebeurde. Hij belde waar ik bij was die anesthesist en gaf hem op zijn mieter. Toen ik boven bij Huub terugkwam, was die man er al. Dat afdelingshoofd was helemaal verbijsterd. En kwaad op mij. Ze vond dat ik dit niet had mogen doen. Verdomme, als je beleefd bent, maar toch heel beslist, dan kan zoiets toch zo geregeld worden. Ik had dit eerder moeten aanpakken. Nu krijgt hij pas morgen die ruggenprik, kan hij dan wel direct naar huis? 017 - HUUB, DONDERDAG 5 OKTOBER, ziekenhuis: Redelijke nacht, ondanks vele tussenstops. Met het gevogelte buiten roert zich hier het geüniformeerde gebroed. Ik lig hier tegen het epicentrum van fors kabaal. Ik onderga gelaten de mechanisch uitgevoerde controle van het jonge ding. Even later staat een diëtiste voor mijn neus. Ze wil weten wat ik vanmiddag/morgenvroeg wil eten. Nee, nu krijgt meneer niets. Nee, ook geen water of thee. Ik vind het gênant dat ze de beker meeneemt. Geen woord ook over tussendoortjes. De anesthesist blijkt pas morgen te kunnen. Over de uitslag kan niet worden gecorrespondeerd..... Wat voor systeem is dit waarin iedereen straffeloos afspraken, toezeggingen opzij kan schuiven. Alsof betrokkene er niet toe doet? In elk geval machteloos moet wachten op enig moment dat mijnheer wel wil of kan? Kennelijk heeft deze pleeg zich daarbij allang neergelegd. Ze weigert onze prangende vragen door te spelen. "Dat kunnen/mogen wij niet." Een spel waarin macht een hoofdrol speelt. Er is niets veranderd in de dertig jaar die ik nu uit de gezondheidszorg weg ben. Avondzuster is een witte raaf in dit team. Een en al zorgzaamheid zonder opdringerig te zijn. Belangrijk ook: ze denkt mee. Ze hebben er niets van gesnapt, de nachtzusters. Goed, ze hebben na een tweede keer vragen gezocht naar een aansteker. Maar dat er op de achtergrond ook een vraag naar contact zweefde, hebben ze niet gezien. Het onderlinge gesprek en de bak kwark was belangrijker. P.S. De aansteker kwam uiteindelijk van de zwerfwacht.
7
03:30 hervat ik mijn pogingen in slaap te vallen. 018 - HUUB, VRIJDAG 6 OKTOBER, ziekenhuis: Ook deze ochtend beperkt het verpleegkundig protocol zich tot strikt technische handelingen. Afwezig maakt de jonge verpleegster het bed op. De enige vrije opmerking betreft het regenweer. Durven ze niet? Of ligt het aan mijn onuitgeslapen tronie? Nog een paar uur en dan onderga ik het meest afschrikwekkende dat ik ooit meemaakte: de ruggenprik. Geef het toe: ik schijt peultjes. Ik ben geen held op dit gebied. Injecties vormen wel de limit van wat ik met onbezwaard gemoed tegemoet zie. Dapper zijn, Huub. Het zal eindigen. En dan naar huis; begint een leven in onzekerheid. Het balanceren tussen willen en kunnen. Lezen, puzzelen, tikken, mensen spreken. Ga ik de goede dosering vinden? Houdt zich de pijnbestrijder? Wachten buiten de OK. Diepe angst in Huub's ogen. Voor een ruggenprik die inderdaad heel onaangenaam moet zijn. Maar ook voor het pad waar wij ineens voor staan. Ik ga zijn angst niet lopen wegpoetsen. Moet nog wel leren wat ik moet doen met dat nieuwe constante gevoel van hulpeloosheid. Blijf met je gore poten van hem af, allemaal. En het gevoel, helemaal niets van hem over te kunnen nemen. Het is onverbiddelijk zijn pad. Ik kan en wil helpen verlichten, dat wel. En ruimte voor hem maken. Dan doe ik dat maar. Ik voel me best rustig en sterk als ik zie dat dingen die ik normaal nooit zou doen, zoals zo'n afdelingshoofd trotseren, blijken te werken. Huub ligt zo stil en uitgeput in bed na die ruggenprik. Hij slaapt. Ik hoop op een heel goed resultaat, op een keer een beetje geluk hebben. Op geen bijwerkingen, morgen naar huis mogen, even minder patiënt mogen zijn. Op een kwalitatief goede tijd, rustig en zo ongestoord mogelijk. Ik heb hem lief, zo simpel ligt dat. Ga hem vragen, mij zovaak vast te houden als hij kan en wil. Ga hem ook vragen om mij beter aan te geven of ik het 'goed' doe. Ik weet het niet. Ik doe alles op gevoel, wel met bedachtzaamheid, maar ben toch vaak onzeker. Ik wil een goede balans tussen dichtbij zijn en met rust laten. Voor hem, maar ook voor mijzelf. Krijgen we daar tijd genoeg voor, alsjeblieft? Tijd om dat te leren? 019 - zaterdag 7 oktober Thuis. Donker. Huub slaapt diep en ik voel me daar rustig bij. Lig naar zijn adem te luisteren en huil. Het is hetzelfde als met alle andere emoties: steeds mag ik van 'iets' in mezelf maar een klein stukje zien. Want het grote geheel zien is te groot en is verpletterend. Van de week vond ik een beeld dat aardig klopt: De internist liet ons samen in een kijkdoos kijken. Huub en ik zagen hetzelfde, maar toch elk wat anders. Het was gruwelijk, monsterlijk. Daarna kregen we de kijkdoos onder de arm mee en heb ik hem aan ontelbaar veel anderen laten zien. Ik weet wat ze zien, ik voel wat ze voelen, maar ik kan niet elke keer met ze meehuiveren. Dat zou slopend zijn. Maar ik zou wel elke keer mee willen huilen. Straks. Komt later. Wil me eerst richten op wat Huub in die kijkdoos heeft gezien. Hem helpen, hij is nu zo suf van die kutmorfine. Hem ook vragen, mij te helpen met wat ik heb gezien. Ik ben wanhopig als ik denk aan wat voor me ligt. Het voelt of alles zijn glans gaat verliezen. Het laatste stuk van dit korte rare huwelijk. En dan? Al die praktische dingen, de geldproblemen, zijn papieren, de 'shit opruimen' zoals Huub dat noemt: dat schrikt me niet af. Dat is iets wat ons juist nog verbindt. Maar dan? Ik moet bijna overgeven als ik me af en toe in een flits realiseer dat hij herinnering zal worden. Dat hij mij vooruitgaat, ik hem achterlaat, in de tijd. 020 - zaterdag 7 oktober Pijn. Ik ben daar bang voor. Hij ook. Het drijft ons ook uit elkaar. Het is te gecompliceerd. Ik wilde eigenlijk maar het liefst gewoon met hem alleen zijn. Of in de buurt zijn, als hij alleen wil zijn. Hij heeft nul energie. Hij moet eerst herstellen, van dat ziekenhuis, van dat vonnis. Verder is alles gewoon nog te veel. Maar hij is niet van mij. Hij kan ook zelf grenzen aangeven. Ik vond vandaag het bezoek veel te druk. Maar het is zijn moeder die op bezoek was. Die kinderen van zijn zus heeft hij erg lief. Hij is blij om hen te zien, ook al is het druk.
8
Ik moet daar een besluit in nemen. Een houding in zien te vinden. Beter handelen dan vandaag, toen ik van tevoren al bedenkingen had tegen het aantal mensen en de combinatie van mensen die kwam. En Huub zelf gewoon ook niet wist, of dit wel verstandig was. Ik had gewoon in moeten grijpen, tevoren. Er moet rust genoeg zijn, ook voor echte gesprekken. Die was er niet. 021 - zaterdagavond 7 oktober Verdomme, ik weet zoveel niet. En kan over bijna niets met hem overleggen, want hij verzuipt weer in zijn eigen angst en pijn. Ik wilde zo graag meer rust, zijn eigen tempo, ruimte daarvoor. Ik ben heel bang dat we veel minder tijd krijgen dan we denken. Dat plannen zinloos zijn. Dat hij heel snel wegglijdt. Dat hij mij ook niet meer ziet, dit niet meer zal lezen. Dat ik nu al alleen ben, terwijl ik nog reken, hoop, op samen. Terwijl ik hem zo dapper zie zijn en hem met rust moet laten. Maar hij is ook zo alleen. Moet zo verslagen zijn. 022 - HUUB, 7 OKTOBER: De laatste etappe. Zo, dus dit moet de laatste etappe worden; een laatste spurt. De specialist die me woensdag het droeve nieuws aanreikte, kon of wilde me alleen nog niet vertellen hoe groot de afstand wordt die ik moet afleggen. Ik hoop maar dat het niet erg lang zal zijn. Voldoende voor het laatste verhaal. Voldoende om nog wat dingen te doen, die mijn persoonlijke aandacht verdienen; proberen om losse eindjes op te pakken. Die zijn er zat. Ik moet bekennen dat ik niet altijd even zorgvuldig heb geleefd. En dan maak je fouten, veroorzaak je losse eindjes. Maar ja, je hebt bij dit soort gelegenheden nooit tijd genoeg. Anderzijds moet aan het lijden, ook voor Alma, ook eens een keer een eind komen. Na een week ziekenhuis ervaar ik ons huis weer als een kasteel. Uiteengevallen in twee delen, beviel me het laatste deel van de opname het minst. De privé-afdeling in het ziekenhuis die Alma regelde is er een van haast macabere luxe. Een hotelkamer, compleet met televisie, telefoon, video en als je het wilt een faxapparaat. Een minibar met volop bier en sterke drank en een vrijwel continue roomservice die je voorziet van gebakken eieren of cognac. Spijtig alleen dat al die zaken mij in het geheel niet konden bekoren. Het afdelingsteam, bestaande uit verpleegkundigen en horecapersoneel, slaagde er wel in elke patiënt het kleine beetje persoonlijke aandacht te geven dat voorkomt dat je gaat rondtollen in zelfbeklag. Ik kon mijn zorg kwijt over de op handen zijnde onderzoeken, zoals een leverpunctie. Niet in termen van een psychologisch counselinggesprek, maar gewoon op de rand van het bed een praatje. Met grote dankbaarheid kijk ik terug op de ontmoeting met de nachtzuster die me door twee slapeloze nachten heen hielp. Eentje van de oude stempel. Zo anders dan de meeste jongeren die uitsluitend gericht lijken op techniek en veel minder op zorg. 023 - HUUB, 7 OKTOBER: Het ergst ervoer ik de volledige depersonificatie. De lange wachttijden. In het ziekenhuis is een aantal 'waterdragers' beschikbaar om patiënten in hun bed van en naar onderzoeksruimten te rijden. Ik heb die ritten ronduit vernederend gevonden. Telkens ontspon zich van hoofd- tot voeteneinde een vrolijk gesprek waarmee ik totaal niets van doen had: een feestje de vorige avond of een receptie na werktijd. Als men al wist dat er iemand in het bed lag, dan was dat een volslagen anonymus. Voor zover ze een naam hadden gelezen op het instructiebriefje, was die snel vergeten. Ter plaatse aangekomen werd ik voor de deur geparkeerd en verwijderde het duo zich gehaast. Na gedane zaken duurde het vaak lange tijd voor de 'transporteurs' zich weer meldden. Op de laatste opnamedag was ik op die wijze twee uur onderweg voor een echografie van nog geen kwartier. Ik heb het ook heel merkwaardig gevonden dat bij spoedonderzoeken geen tijdsindicatie kan worden gegeven. "Na 't bellen" luidt het jargon. Het betekent dat je soms een dag lang wacht op een oproep om naar de röntgen te komen. De verpleging haalt het niet in zijn hoofd eens te bellen en te informeren naar een tijdsindicatie. "Dat mogen we niet." Dat doen ze ook niet naar de behandelend geneesheer. "We willen niet drammen", was de reactie die Alma kreeg op haar vraag waarom dan
9
niet even geïnformeerd kon worden naar het uitblijven van de pijnbestrijder die door de internist was ingeschakeld en wiens komst al de vorige dag was aangekondigd. Wat voor systeem is dit, waarin iedereen straffeloos toezeggingen, afspraken opzij kan schuiven? Alsof betrokkene er niet toe doet? In elk geval machteloos moet wachten op enig moment tot het de ander wel uitkomt? 024 - zondag 8 oktober Hoelang mag hij nog? Hoelang mag ik hem voelen, kussen, vertellen? Hij slaapt weer, zei zelf dat hij "een grens overging" toen hij me vroeg een kussen van boven te halen, zodat hij op de bank kon liggen. Het is waar, het is een grens. Werken, gewoon naar buiten gaan, autorijden, het lijkt al bijna onmogelijk geworden. Het IS onmogelijk geworden, nu al. Hij lijkt soms zo weg te kunnen glijden. Er is toch nog pijn, ondanks de blokkade. Ik vind dat heel erg. Dat moet niet meer mogen. Ik ben zo verdrietig en verlang zo naar nog wat samen mogen zijn en echt praten. Laat dat ons dan alsjeblieft nog gegund zijn. Als er maar zo weinig mogelijk pijn is. Dat mag echt niet. Ik heb deze man lief. Ben aan het beseffen wat hij van mij mee gaat nemen, straks. Ik zal nooit, naast wie dan ook, deze zelfde vrouw kunnen zijn. Intussen plak ik, tegen de toekomst in, zijn verleden voor hem in een boek. Ik ben zijn archief aan het ordenen. Voor hem, maar ook voor mezelf. Twijfel soms zelf, in bange momenten, of hij het nog wel zal lezen of inkijken. Nou, dan is het er in elk geval. De artikelen die ik her en der vind, ze vormen een prachtige productie. Warm, invoelend, geestig geschreven. Ik zie een kroniekschrijver die ook zichzelf laat zien. Het is leuk werk, dit allemaal bij elkaar te zoeken en te ordenen. Het leidt ook af. 025 - zondagavond 8 oktober Vandaag was dus zoet, rustig, stil. Echt zondag. Huub sliep, typte een endje aan zijn aantekeningen, was helderder dan gisteren. Ik voelde me dichtbij hem. Ik haalde medicijnen bij de apotheker. Die was heel toegankelijk. Probeerde me uit te leggen dat een pijnpomp de geest helderder houdt en de pijn controleerbaar. Hij bood hulp aan. "Huub hoeft geen pijn te hebben", zei hij. Maar ook: "Het is voor mij best een schok dat iemand die ik altijd zo sterk vond, waar ik van op aan kon als verslaggever, ineens zijn verslaggeverschap afgenomen wordt. Zodat ik op een andere manier apotheker word voor hem." Hij was zichtbaar geraakt. Beloofde langs te komen. Dat deed me goed. Ik moet een zorgplan maken, voor als Huub wegglijdt. Het regelen met de 'reguliere' hulp, met hemzelf. Absurd. Toch moet ik dat doen. Hij hoeft niet terug naar het ziekenhuis. Dat heb ik hem beloofd. Dat wil ik zelf ook niet. Ze hebben gezegd dat het al gauw bijna onmogelijk voor me zal worden, thuisverpleging. Ik zie wel hoever ik kom. Misschien hoeft hij niet het hele pad? Mag hij er eerder uit? Ik hoop dat hij zover mogelijk alles mee mag maken. 026 - maandag 9 oktober Als Huub mijn kind was, zou ik nu heel anders handelen. Zou ik actie, nu, ondernemen. Zou ik zèlf kiezen voor een kwalitatief zo goed mogelijk leven, zolang het kan, en de voorwaarden daarvoor afdwingen. Dus: okay, die pijnblokkade werkt dus niet - kom op, laat die pijnpomp dan maar komen. Want mijn kind mag geen pijn hebben en hoeft ook geen pijn te hebben. Okay, voeding en drinken wordt niet meer verdragen - dan dus intraveneus voeden. Want mijn kind is in mijn ogen niet klaar om te sterven, het heeft nog teveel verlangen naar leven. En het kan het zelf niet meer regelen, dus doe ik het. Ik zie hem geïnteresseerd zijn in het nieuws, in berichten van mensen, in bezoek van vrienden. Ik zie hem verlangen naar zijn kinderen, naar al die tekenen van vriendschap en liefde. Zie hem rekenen op die serre die we nog gaan bouwen en waarop hij zich enorm verheugt. Tegelijkertijd zie ik hem zijn lichamelijke strijd opgeven. Niet meer willen eten, drinken. De pijn niet te lijf willen
10
gaan, maar incalculeren. Berusten? Er is een gigantische strijd in hem gaande. Het zoeken naar zin, naar causaliteit, het zich gestraft voelen. En dus het lijf zijn eigen weg maar laten gaan, omdat de ziel zo in verwarring is. Je bent mijn kind niet, Huub. Ik mag dus niets doen. Maar misschien ben je zo klemgezet tussen lijf, ziel, verlangen, angst, dat je zelf niet meer bij machte bent te sturen. Om aan te geven wat je wilt. Nee, dat zeg ik fout. Je weet heel goed wat je wilt. Je wilt dit niet, je wilt zo'n lijf niet. Je bent verbijsterd en te moe om het te beseffen. Maar je wilt dit niet. En je bent daardoor kapot. Ik ga, met alle respect voor jou, het voor je regelen. Ik leg het je voor, maar ga wel zelf regelen. Helpen. In actie komen. Pijnbestrijding, voeding, bezoek, rust, duidelijkheid over de serre. Ik wil dat morgen allemaal rond hebben. Allemaal. Vanavond deed ik iets waarmee ik voor mezelf naar jou een grens over ging. Ik zei je zonder pardon dat je van mij naar bed moest en je ging. Volkomen vanzelfsprekend. Ik wil dit helemaal niet, De Beslisser zijn, maar besef dat het wel moet. Jij weet het op zo'n moment even niet meer, en ik zou beter moeten weten. Dus beslis ik voor jou. Sorry. Ik kies daarbij voor je wil om aanwezig te zijn, om te leven, zo goed en lang mogelijk. Zo mooi mogelijk. Ik kies dus niet voor dat deel van jou dat op dit moment zegt: als ik dan dood moet, dan maar zo snel mogelijk. Voor het lijf dat zelf al aangeeft dat het niet meer wil en kan. Ik kies voor je persoon, niet voor je afnemende lijf. Je geest is vanaf nu mijn graadmeter. Niet de kanker. 027 - dinsdag 10 oktober Dit is wanhopig. Huub is zo verschrikkelijk ziek. Het afval wil er steeds langs de bovenkant uit, hij kotst zichzelf binnenstebuiten. Nieuwe slaaptabletten, zetpil tegen misselijkheid: de plaatsvervangend huisarts knutselt naar mijn gevoel maar wat. Niets doet, wat het moet doen. Dit mag zo echt niet. Huub vroeg vanmorgen of ik meewerk aan 'vervroegd uittreden'. Ik voel dat ik ja moet zeggen. Ik heb het hem dan ook beloofd. Elke dag wordt hem meer afgenomen. "Ik kots van mezelf", zei hij vorige week. Hij kotst nu echt, elke dertig minuten, elke twintig minuten. Hij verbittert. Hij wil weg, slapen, vluchten. Hij wil nog niet dood, maar dit wil hij ook niet. Hij vecht verbijsterd met de zin van dit alles. Neigt naar "straf die hij verdiend heeft, om hoe hij heeft geleefd. Hoe hij met zijn lijf en hoe hij met andere mensen is omgegaan." Zo'n mooie man, geen enkele reden om zich zo verdoemd te voelen. Ik heb hem zo diep lief, zie hem zijn houvast verliezen. En kan zelf net, maar met heel veel moeite, berusten. Het is zo monsterlijk. En ik kan niets tegenhouden of vasthouden. Alleen pal naast hem staan en zijn angst proberen te delen. Een volkomen autonome kanker kruist op een veel te vroeg moment een pad dat veelbelovend naar ons lonkte. We kunnen tuinen aanleggen zo mooi als het paradijs, zorgvuldig onze bloemen kiezen en in de tuin planten en verzorgen, maar dat ene rottige onkruidzaadje komt aangewaaid en kiest volkomen willekeurig zijn plek. Had ook bij de buren kunnen vallen. Maar het valt in jouw paradijs, zonder dat je het ziet. En als je het ziet, is het voor schoffelen te laat, de tuin sterft af, het onkruid woekert voort. 028 - dinsdag 10 oktober "Och Alma, laat me toch sterven alsjeblieft" - dinsdag 12:40 uur. Zijn we al in uren? Ik dacht gisteren nog in dagen. Eergisteren dacht ik nog in weken. Mijn gevoel zegt dat het grote sterven al begonnen is. Ik had mijn lief beter gegund. Mijzelf ook. Ik voel zijn hand op mijn hoofd liggen en daar blijft hij de rest van mijn leven. Zonder dat red ik het niet. Waarom zo'n haast, Huub? Altijd zo'n haast? Nu wordt er voor je gehaast. De hele dag onmenselijk braken. Zijn hoofd tussen mijn handen, grote golven die bijna niet ophouden en Huub in een kramp achterlaten. Hij raakt er zo uitgeput van. Kan niet meer liggen, niet meer slapen, niet meer bewegen, niet meer denken. De plaatsvervangend huisarts reageert wel op al mijn telefoons, maar doet voor mijn gevoel maar wat. Waarom komt hij gewoon niet even zelf kijken? Ik hol telkens opnieuw naar de apotheek voor iets wat hij nou weer heeft bedacht. Zelfs de apotheker vraagt zich af wat we aan het doen zijn, zegt hij. We schuiven medicijnen Huub's kont in,
11
zijn hoofd in, maar niets werkt. Hij wordt nog vergiftigd zo. Het braken wordt bijna gewelddadig, ik word bang dat hij erin blijft. Die plaatsvervangend huisarts heb ik tot vijf keer opgeroepen, maar hij neemt niet de moeite te komen. Ik bel hem vroeg in de avond op zijn privé-nummer en vertel dat we echt in nood zijn en dat de nood te hoog wordt. "Ik moet eerst even eten en mijn kinderen in bed stoppen", zegt hij. Wat? Huub's eigen huisarts is nog niet thuis van vakantie, er wordt niet opgenomen. Huub vraagt mij om euthanasie voor hem te regelen. Hij kan niet meer, wil eruit. 029 - dinsdag 10 oktober Dan verschijnt de plaatsvervangend huisarts. Eindelijk. Afstandelijk, niet echt geïnteresseerde ogen, vind ik. Geeft wollige antwoorden op mijn vragen. Samengevat: Is er aan dit nutteloos lijden thuis iets te doen? Lang antwoord, komt neer op 'Nee'. Is er iets aan te doen in het ziekenhuis dan? 'Misschien'. Betekent dat vanaf nu afhankelijkheid van het ziekenhuis? 'Misschien'. Is er ook met u als plaatsvervangend huisarts te praten over euthanasie? 'Ja'. Dan krijgt Huub weer een braakaanval en zie ik de plaatsvervangend huisarts ineens duidelijk schrikken. Ja meneer, en dit hebben we dus al vanaf vannacht elk halfuur en dat heb ik steeds geprobeerd uit te leggen, toch. Ik voel me net zo uitgeput en wanhopig als Huub, maar ik zou 'mijn kop erbij houden'. Beloofd is beloofd. Niet in paniek raken. De plaatsvervangend huisarts wordt ineens actief. Overlegt met het ziekenhuis. Regelt een spoedopname, een ambulance. Het blijkt een acute maagafsluiting te zijn. Ik rijd mee met de ambulance, moet bijna huilen om die armetierige doodzieke man achterin de wagen. Huub is zo kwetsbaar en toch zo sterk. Het ontroert me. Hij blijft ondanks alles onwaarschijnlijk helder en toegankelijk en houdt mij dicht bij zich. Mooi, dan kan ik het ook. Ik blijf bij hem, ook waar het van het ziekenhuis niet mag. Mijn "Sorry, maar ik wil geen seconde van deze man missen" wordt meteen begrepen. Kutingrepen, maar opluchting. De rotte troep stroomt echt met liters tegelijk met een noodgang uit zijn lijf. Zijn verkrampte maag voel ik onder mijn hand ontspannen. Ik ben razend op mezelf. Waarom heb ik zijn constante klacht over die "gefrituurde grindtegel" in zijn maag niet eerder en duidelijker aangekaart? Huub zat gewoon compleet verstopt. Het gevoel van "rot te zijn van binnen" klopte. Ik dacht dat hij het figuurlijk bedoelde, hij bedoelde het ook figuurlijk, maar het was letterlijk. Hup, nog een vochtinfuus in zijn hand en een pijnlijke injectie in zijn spier. Hij is uitgedroogd, zijn huid blijft overeind staan. Ik voel me ten onrechte verantwoordelijk, schuldig ook. "Doe me dan nou maar een witbier", zegt die gek tegen de eerstehulp-mevrouw. Ik wil blijven, maar besef dat ik ook aan het eind ben. De nachtzuster is denk ik solide. Dag mijn lief, bel je als het niet gaat? Slaap je? "Ga maar, Alma, ik hou van je." Even een staakt-het-vuren in dat lijf van hem. 030 - dinsdagnacht 10 oktober Maar ik heb de dood vandaag voor het eerst echt in Huub's gezicht gezien. Hij is dichtbij. En Huub zelf keek vanochtend in de spiegel op de badkamer en zag het ook, zei hij. Ik ga mijn man verliezen. Anderen huilen even voor mij, ik moet erbij blijven. Dit gaat zo verwoestend hard. Ik probeer eerlijk zo duidelijk mogelijk te zijn naar de buitenwereld en mijn grenzen aan te geven. Voel grote irritatie als dat niet gehoord wordt. Gisteravond het koor gedirigeerd en toen voorlopig afscheid van ze genomen. Dat kan niet anders. Uitgelegd, wat er gaande is. Mijn vervanger aan ze voorgesteld. Toen heb ik de mensen gevraagd, mij alsjeblieft gewoon weg te laten gaan. Schrijf me maar. Niets meer zeggen nu alsjeblieft, dat komt later wel. Dat kan ik nu niet aan. En toen sommige mensen die me toch nog vastpakten en huilden en me wilden kussen en dingen wilden zeggen en me raad wilden geven. Blijf van me af, dat vroeg ik toch? Morgen gaat het sterven door. Ik moet naar bed, energie halen. Er weer zijn morgen. Ik bel diep in de nacht het ziekenhuis. Huub slaapt nog niet, zegt het nachthoofd. Ik ben bang.
12
Maar hij heeft ook een hoop onder ogen te zien, mijn dromer. Waarom mag hij toch niet verder leven? Wat heeft hij dan fout gedaan? Niets toch, eigenlijk. 031 - woensdag 11 oktober Huub is afwezig en gedeprimeerd. Ik was hem zelf in de kleine ziekenhuisbadkamer. Het T-shirt en het nieuwe infuus en de nieuwe maagsonde met de zak vormen een puzzel waar ik niet goed in ben. Ik knip zijn T-shirt van hem af, want ik weet even geen andere manier. Een handige zuster komt helpen. Simpel eigenlijk. Ik zag gewoon niet, dat die zakken natuurlijk net zo van die standaard af kunnen, als ze er ook aangehangen zijn. Kon het verknipte T-shirt toch niet weggooien, stom eigenlijk. Zijn lijf in van die knullige shirts heeft me altijd ontroerd, weet ik nu. Veel van vandaag weet ik nu al bijna niet meer. Wel dat het goed was. Huub had de hele nacht niet geslapen. De eigen huisarts die terug is vakantie, meteen naar het ziekenhuis kwam, ruim de tijd nam en met wie euthanasie bespreekbaar was. Maar die Huub ook de andere kant liet zien. Wat je anderen en jezelf ontneemt als je er te snel uitstapt. Tussendoor: mijn drammen om hem weer op de privé-afdeling te krijgen, hij is daarvoor niet voor niets verzekerd, toch? De internist met bezorgde ogen, honderd keer telefoon, veel brieven bij de post thuis. Ik moe, Huub moe. En vast veel vergeten op te schrijven. 032 - woensdagnacht 11 oktober Ik moet het opschrijven, het gaat over seks. Eigenlijk vind ik dat ik daar niet meer over mag denken of schrijven. Dat was een ander leven, lijkt het. Dat gaat over twee andere mensen dan wij. Ik drijf op de herinnering aan onze twee dagen in Frankrijk. Nog maar twee weken geleden, toen ik Huub in zijn schrijvershuisje opzocht. Daar heb ik me voor het eerst sinds ons huwelijk weer diep met hem verbonden gevoeld. En voorgoed vrede gehad met mijn keuze voor hem. Ik dank weet-ikwie op mijn blote knieën dat we dat samen hebben gehad, daar in dat kleine huis met de dikke muren. Voor de storm losbarstte. Anders had ik het nu allemaal niet zo gekund als ik het kan. Toen ook voor de laatste keer, maar dat wisten we nog niet, door zijn lijf bemind. Wat een vrijpartij was dat, eindelijk, na zolang. Eindelijk geen enkele barrière meer, eindelijk balans. O Huub jongen, hoe moet dat nou toch. Ik verlang naar jou, wil niemand anders. Maar ik mag dat niet meer verlangen nu, dat zou respectloos zijn. Je bent daar al zo ver vanaf, ik mag daar niet eens meer over praten. Ik heb je zeer lief gehad en mijn lijf ook. Ik ben nu steeds bij je en word dan hopeloos door je geraakt. Mijn hele lichaam reageert. Ik ben gewoon nog steeds verliefd op je, maar moet daar echt afstand van doen. Jij en je lijf zijn me dierbaar. Straks gaat je lijf met jou weg. Mag ik je nooit meer aanraken, strelen, vasthouden. En doe jij dat niet meer met mij. Mijn hele lijf verlangt naar je, Huub, hoe ziek je ook bent. Ik ervaar het als een heimelijk verdriet, niet als een vorm van heimelijk protest of verwijt. Ik was je lijf, droog het af en huil om ons. Maar wil je tegelijkertijd via je lijf koesteren. Troosten. Verzorgen. Beminnen, dan maar op een heel nieuwe manier. Ik wil tot het laatst toe je vast mogen houden. Al is het nog maar je pink. 033 - donderdag 12 oktober Je hebt eindelijk goed geslapen. Ik ben opgelucht. Wist niet dat je van ongerustheid zo moe kunt worden. Regel tussen bedrijven door (die jou ontgaan) van alles, zodat je toch weer naar huis toe kunt. We drijven uit elkaar. Maar tegelijkertijd heel dicht naar elkaar toe. HUUB, 12 OKTOBER, ziekenhuis: 07:30 uur. De hoofdzuster is een sadist. Haar toon, afstandelijke houding, de wijze waarop ze de thee net buiten mijn bereik op het tafeltje plaatst. Ik kan me haar gemakkelijk voorstellen in leer. Jammer, dat ik geen masochist ben... Voor het overige is het deze ochtend de gebruikelijke herrie. Schallen begroetingen over de gang, klettert allerlei tuig voorbij of roestvrij staal in het werkhok. Ook ergerlijk is het geschuif van tafels en stoelen, zelfs midden in de nacht.
13
Heb naar verhouding goed geslapen. Zonder medicatie. Paar tussenstops. Sonde doet hinderlijk pijn in de keel en ik vraag me af of de rugpijn afkomstig is van het lange liggen of een protest vormt van mijn nieren tegen de constante aanvoer van vloeibaar teer? Ben mijn urinaal kwijt. Dus vanochtend maar naar toilet geschuifeld en me tevens verlost van de allerlaatste poepjes. Dat doet me af en toe overeind schieten: die allerlaatste dingen. Bedacht vannacht dat ik nooit meer zal autorijden, op een terras zal zitten of zal bridgen. Het zijn momenten waarop ik het echt benauwd heb. Zie uit naar Alma. Zij is de enige constante factor in deze mêlee. Het moet haar geweldig veel energie kosten. Hoop voor haar dat het niet te lang duurt. Tanden gepoetst. Alma half uur later. Poetsmeisje vergat bak van bed te halen en merkte ook afwezigheid van toiletpapier niet op. Zeur ik of zijn het werkelijk tekenen van desinteresse? Mooie titel: "Gezondheidszorg is gek geworden." 034 - donderdagavond 12 oktober Je wilt je boek nog zo graag afmaken, zei je. Ik vroeg je, of ik mocht proberen het af te maken als het jou niet meer gegeven is. "Ik ga het je niet verbieden, Alma", zei je met een lachje. Je twijfelt, en terecht. Maar ik denk dat ik het kan - alleen niet precies zoals jij het zelf zou doen. Maar ik ken het verhaal, je hebt het me verteld, ik heb het opgezogen. Ik ken de plekken, je hebt ze me laten zien. Ik kan ontbrekende gegevens opzoeken - zelf heb je al veel materiaal verzameld. Ik wil het voor je opschrijven. Omdat ik jouw opa steeds leuker ga vinden en zijn, jullie, verhaal steeds belangrijker. Het is het waard, verteld te worden. Je hebt gelijk: de loop van de wereldgeschiedenis drukte hier een bijzonder, bijna literair, stempel op heel gewone mensen. Ook op jouw leven. Ik hoop dat je het zelf af mag maken, dat boek. 035 - donderdagavond 12 oktober Voornemen: goed voor mezelf zorgen na jouw sterven. Eerst al die dingen bij breien die ik nu bewust op hulpnaalden zet. Maar weet dat ik trouw je vrouw bleef - mijn eigen keuze. En dat houdt niet op bij je dood. Ik blijf dat. Want niemand anders zit in dat brandpunt. Er gebeurt ons te veel, het is te hevig. Ik smeek om iets meer tijd. Om ruimte om samen meer te huilen. Ik ben blij dat je dat eindelijk kon vandaag. Dit is ook gewoon te groot voor ons. We doen het stukje voor stukje. Ik zal er voor je zijn, Huub, maar kan je pad niet delen. Ik heb het mijne. Zo anders dan het jouwe. En toch weet ik meestal wel waar je zit op dat pad van jou. Zal ik je vasthouden zoals ikzelf vastgehouden zou willen worden. Je moed inspreken als het nog moeilijker wordt. Je loslaten als je daar om vraagt. Lees je dit nog? Je hebt al een paar dagen niet meer meegelezen. Ik voel me nu al zo alleen, terwijl daar nog geen reden toe is. Want je bent nog zeer aanwezig. Sterk aanwezig. Blijf zolang je kunt, Huub. Maar je hoeft niet langer dan je zelf wilt. Ik mis je. Je hoort hier thuis, hoe ziek je ook bent. Ik hoor hier niet, als wij niet samen hier zijn. Dit was ons huis en ik wil dat nog eens mogen voelen. Het is gekkenwerk, ik weet het, maar ik probeer je toch gewoon naar huis te halen. 036 - vrijdag 13 oktober De maagsonde was tot Huub's ontsteltenis zomaar uit zijn neus gegleden bij het douchen. Hij had ook slecht geslapen. Toch vind ik hem er beter bij zitten dan gisteren, ondanks deze nieuwe malheur. Er worden röntgenfoto's gemaakt beneden, om te zien hoeveel passage er nog is van maag naar de rest. Toch nog wel wat, zie ik op het monitorscherm. Ook vreemd om zo het inwendige van je eigen man te zien.
14
Maar zonder maagsonde begint het grote braken al snel opnieuw. 't Is zonde, maar de sondevrije pauze is over. Gauw nog wat foto's van hem en Bart op het bed, zonder een slangetje uit Huub's neus. En dan gaat de sonde er weer in. Rot voor hem. De huisarts komt. Doet het verschrikkelijk goed. Geeft Huub steeds ruimte voor een nieuw perspectief. "Het lijden heeft ook een taak", zegt hij tegen hem en drukt daarmee ogenblikkelijk op het goede knopje. Ik zie het voor mijn ogen gebeuren, dit komt diep aan bij Huub. Alle perspectief is hem de afgelopen week bot afgenomen. Alle verwachtingen en verlangens zijn hem uit handen gemept. Er is geen toekomst meer. Maar de huisarts geeft hem als het ware een nieuwe missie, een nieuwe opdracht, en dat werkt bij Huub. We houden euthanasie op de achterhand. Een andere arts zal nog langskomen als consulterend geneesheer. Ik voel me zo hand in hand met Huub, en met de huisarts zittend achter het ziekenhuisbed, net alsof we samen weer voor de ambtenaar van de burgerlijke stand zitten. Kort geleden is dat nog maar. Maar dat was een andere wereld, aan de andere kant van de muur. 037 - vrijdag 13 oktober Vannacht bedacht ik dat een van Huub's problemen hiermee moet zijn, dat hij deze 'reis' niet kan plannen zoals hij gewend is en waarbij hij zich veilig voelt. Zoals hij altijd zorgvuldig dagen van tevoren zijn kleren op het bed legt, voordat hij zijn koffers in gaat pakken. Zoals hij minutieus routes op internet zoekt, uitprint en bestudeert. Het feit dat de internist gelukkig gehoor gaf aan onze vraag: "Hoe zal deze reis ongeveer zijn?", geeft ruimte en houvast. Voor hem, maar ook voor mij. Het feit dat de huisarts hem dwingt, ondanks de ongemakken en pijn toch van het uitzicht te blijven genieten onderweg, helpt ook. Het is zoals ik gisteren tegen Huub zei: "Je mag wel af en toe depressief zijn, maar kies als je helder genoeg bent, steeds aan welke kant je wilt zijn. De dood of het leven. Want jij bent mijn kompas, dan weet ik waar ik op moet varen." Vandaag liet hij zien dat hij weer aan de kant van het leven zit. Ik ben zo trots op hem. Hij flikt het hem toch maar. Hij slaagt er zelfs nu in nog dingen te leren en zaken te leren aanvaarden die hij zijn hele leven lang nog niet heeft kunnen leren. Laat staan aanvaarden. Ik gun het hem zo. 038 - vrijdag 13 oktober Een hele jonge bevriende journalist kwam op bezoekuur in het ziekenhuis. Leuk jong, lekker enthousiast, beetje verlegen. Ook met de situatie. Huub had hem als senior een tijd gecoacht. Ik heb zelden iemand zo zien bedelen, hengelen. Naar vriendschap, naar kennis, naar inspiratie. Huub had het goed door en nam de tijd. Investeerde echt in die jongen, gaf hem echt wat mee waar hij iets aan heeft. Vooral Huub's geloof in hem. Ik ben daar trots op, vind dat klasse. "De huisarts heeft gelijk", zei Huub later. "Ik heb nog veel te doen en kan nog veel doen." Avond in het ziekenhuis. Michiel en Linde kwamen. De wereld stond echt even stil. Ze hadden "hun huiswerk van mij" (ik wist niet dat ik ze huiswerk had gegeven) gedaan en lazen een tekst voor, die ze voor Huub hadden geschreven. Michiel ging er zelfs voor staan, heel plechtig. Bloedeerlijk, bloedmooi. Huub in tranen. Het was heel stil. "Maar ik wil jullie niet in de steek laten", zegt hij. Hij heeft het gevoel dat hij tekortschiet. Nee Huub, we snappen dat wel. Maar het is niet alleen dat jij weggaat. Het is dat wij uit elkaar moeten gaan. Waarbij, voor ons allemaal, de prijs hoog is. Buiten ons om. Jouw leven wordt je afgenomen. Aan mij, ons, wordt jou afgenomen. Erg voor ons allevier. Maar het overkomt ons. De kanker overkomt ons. Later zegt Huub dat ik Linde moet vragen of haar gedicht op zijn gedachteniskaart mag. "Niemand heeft mij ooit zo gezien", zegt hij. Jawel, we hebben het wel gezien, maar Linde schreef het op. Alleen jijzelf zag het niet, sufferd. 039 - vrijdagavond 13 oktober
15
Huub is aan het afhechten, in de letterlijke betekenis ook. Ik ben zo intens gelukkig, dat er tussen ons geen gevecht meer is. Dat ik niet meer aangevallen word. Dat ik in alle eerlijkheid tegen mezelf kan zeggen: dit is mijn lief, en dit is vanaf het begin mijn lief geweest en gebleven. Wat ik nu voor hem kan doen, hoe ik nu naast hem mag staan, is diepgemeend. Is de waarheid. Is niet geacteerd. Is ook geen kwestie van fatsoen (zo van: ik kan die man nu toch niet in de steek laten), maar van liefde (ik laat je niet in steek, hoe moeilijk je soms ook was). Zijn motto speelt constant door mijn hoofd: 'ik sloot mijn vrede spelenderwijs'. In het licht van zijn naderende dood leert mijn man pas eindelijk spelen. Wonderlijk. Leert hij eindelijk dat je geluk niet op eigen kracht bij anderen kunt afdwingen, maar geluk ontstaat juist als je jezelf toestaat om te ontvangen. En als je mensen de ruimte en de vrijheid geeft om je te schenken. Echt, hij leert het dan toch nog. Omdat hij niet anders meer kan. Niet meer in de positie is om anderen te overdonderen en te manipuleren met alles wat hij zogenaamd in ze 'investeert'. Hij is nu aan het oogsten. Kan er zelf geen invloed meer op uitoefenen en dat weet hij. En de oogst is groot, warm en hartelijk. Zeer to the point. Hij wordt niet ontzien, ze vertellen hem onverbloemd over de voor anderen moeilijke kanten die hij had. Maar ook hoe hartelijk en gul hij kon zijn. Die warme kant overheerst in hun verhaal. En hij weet het. Het verrast hem, het doet hem goed, het maakt hem gelukkig. Hij heeft geleerd, in een paar dagen tijd, om te ontvangen en te ondergaan, om de dwingende regie en controle over mensen en over zijn leven uit handen te geven. Hij huilt eindelijk. Het geeft mij het gevoel dichterbij hem mogen te zijn. Het geeft me het gevoel dat hij het gaat redden, met dat afhechten. 040 - zaterdag 14 oktober Ik heb een oplossing uitgedokterd om de zetpillenproblematiek te omzeilen. Ik heb het geprobeerd en het werkt: gewoon medicijnen innemen, de sonde een tijdje dichtknijpen, dan kunnen de medicijnen toch via de maag in het bloed opgenomen worden. Terwijl het Huub niet misselijk maakt, daarvoor is het dichtknijpen van de sonde te kort. Mooi. Zo kan het straks met het slaapmiddel ook. Ik leer van de zuster infuuszakken verwisselen (eerst handjes wassen!) en de verpleegster vindt dat bijzonder, dat ik dat wil leren. Ik geloof er niks van, ik vind het niet meer dan normaal. Maar als het bijzonder is, dan wil ik wel graag een diploma van je, zuster. Ze moet lachen. 041 - zaterdag 14 oktober Begrafenis, kaart, kist, steen, we hebben het er zoet en gehoorzaam over gehad. We waren dapper en wanhopig, maar dicht bij elkaar. Huub heeft aangegeven wat hij wil, ik heb stil geluisterd. Ik heb nu een concreet boodschappenlijstje voor maandag. Wil daarvoor mijn uitvaarttekst klaar hebben. Waar hij om heeft gevraagd. Waar ik al tien dagen aan schrijf. Ik tob tussen die twee kanten van Huub die ook in alle brieven staan die hij krijgt en die hijzelf in de tekst eerlijk belicht wil hebben. "Maak geen heilige van me, Alma, doe me recht, ik kon een enorme klootzak zijn." Ik wil het wat licht houden, voor iedereen. Maar toch zwaar genoeg. Hij verdient respect, maar wij ook. Ik wik en weeg, wil dit goed doen. Daarna moet hij het nog rustig kunnen lezen en herlezen en over de tekst beslissen. Ik voel me deze dagen net als aan het begin van onze verkering. Nog zo kort geleden. Vol van Huub, steeds bij hem willen zijn, steeds aangeraakt willen worden en aan willen raken. Zijn ogen glanzen net als toen, hij heeft hetzelfde gevoel, zegt hij. De mijne glanzen ook, zie ik in de spiegel. Het is ook een soort verliefdheid, maar nu als een film die achteruit wordt vertoond. Het einde, als de film losschiet en nog even wat in de rondte ratelt, komt eraan. Het deel op de spoel wordt zichtbaar dunner. Maar de verliefdheid, het vol zijn van elkaar, wordt elke dag wat mij betreft heviger en ook mooier. Ik vind ons er eigenlijk heel gelukkig uitzien, mijn man en ik. Maar de prijs is wel erg hoog, van dit jong geluk. HUUB, NACHT VAN 14 OP 15 OKTOBER, ziekenhuis:
16
Slapeloze nacht na mooie dag. De huisarts heeft gelijk. Je onthoudt aan jezelf en anderen intensieve momenten als je kiest voor Euthanasie. 042 - zondag 15 oktober Huub heeft slecht geslapen. Wat geschreven, wat nagedacht. Hij zegt dat het vannacht niet zo'n probleem was. Ik had die indruk al toen de nachtzuster me om halftwee met hem doorverbond. Hij komt in wat rustiger vaarwater terecht. Kan de angst en het verdriet wat meer op afstand houden. "Is dat berusting?", vroeg zijn collega hem gisteren. "Nee, het is met je lichaam mee moeten gaan omdat je weet dat dat het beste is", zei Huub. Het geeft hem ruimte om echt met mensen te praten, met mij te praten, bij ons te blijven. Vanochtend hebben we het samen verder over de rouwkaart gehad. Huub deed wat suggesties. Wilde onder andere iets in de stijl van onze trouwkaart. Ik wil het wel voor hem proberen, maar denk dat het niet werkt. Vanavond zal ik ernaar kijken. Morgen krijgt hij de nieuwe versie. Zo gaan we het doen. Ik voel het nou al zo erg dat hij niet bij me is. Dat hij daar in dat ziekenhuis ligt. Als ik alleen ben, buiten zijn buurt, wordt mijn lijf onrustig. Zit de angst in mijn huid, de ellende in mijn huid. Ik kan me vandaag ontzettend goed voorstellen dat bij oude mensen die altijd samen zijn geweest, wanneer de een sterft, de ander fysiek helemaal uit balans raakt. En zelfs ook kan sterven daarvan. Je hoort dat vaak. Ik snap dat nu. Je zit in elkaar's systeem, dat kun je niet zomaar straffeloos doorbreken. Huub heeft het gevoel dat hij mij in de steek laat. Nee jongen, onze kanker maakt dat jij doodgaat en ik alleen achterblijf. 043 - zondagmiddag 15 oktober Hij slaapt weer. Ik kijk naar hem. De dood zit zichtbaar in zijn gele gezicht. Ik ben verdrietig. Mijn lief, mijn lief, het gaat zo hard. Ik ben voorbij de wanhoop en de boosheid. Of is dat alleen maar voor dit moment? Of heb ik dat gevoel niet meer als ik bij hem ben, omwille van hem? Om hem te sparen? Ik weet het niet. Af en toe breekt het door, heel even. Dan gaat het meteen weer dicht. Gelatenheid is een beter woord dan berusting. Misschien een voorstadium. We hebben het samen over die nuances. "Nee, van mij is 't acceptatie", zegt Huub. HUUB, ZONDAG 15 OKTOBER, ziekenhuis: Gedoucht. Wat een inspanning. Uitgeput op stoel. Vermoed dat het niet lang zal duren voor ik helemaal geholpen moet worden met aan- en uitkleden. Kleine oneffenheden worden grote ergernissen. Geen handdoek in badkamer. Badlaken weegt een ton. Nu horloge vergeten, dus terug naar badkamer. Ik leer nog efficiënter handelen. Voel me verder, in weerwil van halfdoorwaakte nacht, helder. Dat geeft de burger moed. 044 - zondagnacht 15 oktober Huub's moeder was vandaag bij hem op bezoek en heeft haar laatste gelegenheid om werkelijk met haar zoon te praten voorbij laten gaan. En zijn eigen pogingen genegeerd. Ik zat erbij en zag het. We weten nu dat zij geen frikadel lust en Huub wel en dat zij dol is op gebakken levertjes en Huub niet. "Ik weet wat je me wilt vragen, maar ik kan het niet zeggen", was het eerste wat ze tegen Huub zei vandaag. Maar Huub wil haar niets meer vragen. Dat heeft hij opgegeven. Maar hij wilde haar zelf zo graag wat zeggen. Vorig jaar heeft hij haar willen betrekken in zijn besluit, de grafrechten over te nemen. Omdat het graf van haar ouders op het punt stond, geruimd te worden. Dat graf betekende veel voor hem, zijn opa betekende veel voor hem. Voor hem was het belangrijk, dat met haar te overleggen. Haar instemming te krijgen. Ik was erbij, toen hij het probeerde aan te kaarten. Dat onderwerp kapte ze direct af, ze vond het niet belangrijk. "Je doet maar jongen." Vandaag wilde hij haar vertellen, dat hij straks zelf in opa's graf begraven wordt, dat geregeld heeft. Het graf van haar vader en moeder, maar ze wilde het absoluut niet horen. "Daar moet je nog
17
helemaal niet aan denken, jongen." Hij moet zich vooral maar heel goed houden, vindt ze. Ze kneep zo hard in zijn wang dat ik ervan schrok. Geen contact, lege stiltes. Wat ze voelt en denkt - je kunt weinig aan haar zien. Haar ogen zien je niet echt, als ze je aankijkt. Dat gevoel heb ik. Aan het einde van het bezoekuur snikte ze even in een zakdoekje. Huub vond achteraf dat ze verdriet acteert. Ik ben milder, maar ze is dan ook niet mijn moeder. Wie zoals zij al haar hele leven niet bij haar gevoel kan, een moeilijk geheim meezeult, die gedraagt zich denk ik noodgedwongen zoals ze denkt dat je je onder bepaalde omstandigheden hoort te gedragen. Ik ben eigenlijk wel opgelucht - niet het goede woord - dat ze ook nu nog op slot blijft. Dat ze zelfs in het licht van Huub's dood haar lippen stijf op elkaar houdt. Want deed ze dat niet, dan komt er ongetwijfeld veel los, veel verschrikkelijks los. Bij hem en bij haar. Het is te laat, zegt mijn verstand. Huub heeft daar de energie niet meer voor. Hij heeft ook geen energie voor haar. En zij geen gevoelens meer voor hem, denk ik. Als ze die ooit al had. Te laat. Maar wel verdrietig ja. Huub heeft haar voorgoed losgelaten, vandaag. Verdrietig, toch ook ontgoocheld en vooral opgelucht. Hij wil haar niet meer zien en heeft haar dat zelf gezegd. Ze heeft hem niets te bieden. Hij heeft haar niets te bieden. Hij geeft haar gewoon geen zendtijd meer. Anderen zijn voor hem belangrijker nu. Ik ben er bijna zeker van dat Huub's moeder goed beseft wat er gebeurt. Ook al zei ze bij de deur: "Tot gauw jongen. En hou je haaks hè." Maar ze is niet meer bij machte zichzelf te bevrijden uit haar eigen verhaal en het eindelijk met haar kind te delen. Bij haar eigen gevoelens te komen. Die zitten ergens in een doos in de schuur, denk ik. Misschien heeft ze ze al helemaal weggegooid. A la bonheur. "Ik heb haar eindelijk weggestuurd", zegt hij later met een verbaasde stem. "Weet je wat ze voor me was, Alma, ze is altijd, mijn hele leven, de zwarte kraai op mijn schouder geweest. Ik heb haar eindelijk weggejaagd en het was niet eens moeilijk, maar wel verdrietig. Ook voor haar. Ik had dat veel eerder moeten doen." 045 - maandag 16 oktober Vandaag komt mijn man hopelijk naar huis. Ons wachten de moeilijke puzzels. Een balans te vinden tussen sturen en controleren. Een balans die gedicteerd wordt door de kanker. Een balans die steeds bijgesteld zal moeten worden. En daarbij komt er veel volk aanlopen. Plegen, vrienden, familie. Ik ga een berin worden die haar jong in het hol verdedigt. Echt waar, haha. En intussen ga ik het jong zoveel mogelijk zelf laten doen en regelen. Ik wil op de achterhand zijn, zolang het kan. Kan ik dit wel? Geen flauw idee. Tot nu toe kon ik dit, dus komt het wel goed. Ik leef bij de minuut. We zijn meer en meer een echtpaar, Huub en ik. Zo echtpaar zijn we nog niet geweest. Hij heeft mij nodig, ja, maar ik hem ook. Ik kan beter over het diepe water kijken vanaf de plek waar ik zit. Hier een beetje naar links, Huub, nu even wat rustiger, okay, de kust is veilig, varen maar. Zoiets. En hij vertrouwt me als stuurman. Daardoor kan ik het voor hem en voor mij allemaal beheersbaar maken en houden, hoop ik. Hij doet het geweldig. We zijn een team geworden. Mijn man komt zo naar huis om er te sterven. En ik ga hem zelf halen. 046 - maandag 16 oktober Huub thuis. En meteen zie ik wat ik niet goed heb gedaan. We hadden vandaag nog geen bezoek moeten plannen. Want ik kom hopeloos in de knoei. Huub niet - die geniet. Maar ik moet èn met de thuiszorg overleggen, èn met de apotheek (ik vond het eigenlijk eng om hem zo lang alleen te laten), èn kleren kopen voor morgen voor dat sollicitatiegesprek (hadden ze me maar niet geselecteerd), èn het infuus in de gaten houden èn in de smiezen krijgen hoe het met Huub moet, wat'ie kan en wat niet, èn opruimen, èn een beetje het huis schoonmaken omdat ik daar al die dagen in het ziekenhuis niet aan toe ben gekomen, èn zijn spullen inruimen èn het voor hem comfortabel maken èn honderd telefoons aannemen en telefoons plegen (ooit met een arts over euthanasie op je geliefde gesproken in het donker in de stromende regen op een fiets, terwijl intussen een klootzak je geen voorrang geeft op een rotonde?) èn een zinloos bureaucratisch gevecht leveren op een postkantoor èn aardig doen tegen iedereen èn intussen zelf snakken naar stilte en rust. Naar contact met Huub.
18
Ik kon dit niet, vandaag, maar had geen gelegenheid of mogelijkheid om heel hard te roepen: "Jongens, ik kan dit echt niet." Want Huub kon het zelf wel. Genoot van het weer thuis zijn en het bezoek. Ik kon dat voor hem niet bederven. Ik heb me al die dagen sinds we het weten, nog niet zo alleen en klote gevoeld. Ik wist het niet, maar nu wel. Had gewoon eerst een dag rust en acclimatiseren in moeten lassen. Een dagje wennen, ook voor mij. Ik voelde me ook nog eens tekortschieten en werd enorm agressief van binnen toen er tegen me werd geroepen dat ik er "nou toch eindelijk eens gezellig bij moest komen zitten." Hoe kan dat nou, als er zoveel tegelijk van me wordt verwacht? Ik moet eerst leren om hem even alleen te durven laten. Ik moet eerst leren hoe je omgaat met medicatie, de medicijnenadministratie, met medicijnen op voorraad hebben, infuus, tijden, afstelling. Ik moet wennen aan die enorme verantwoordelijkheid, die ik op me heb genomen zodat hij thuis kan zijn en thuis kan sterven. Ik heb daarvoor gekozen, omdat hij ervoor koos. Tegen alle adviezen in, ik weet het. Ik moet echt even mogen wennen. 047 - maandagavond 16 oktober Ruimte voor Huub is er zo al helemaal niet, ruimte hem te helpen als hij weer zo'n pijnscheut krijgt. Ik moet echt oppassen, want als dit zo doorgaat, raak ik knal overspannen. Ik moet dat hem vertellen. Hij kan wel heel veel willen, maar het moet mijn tempo ook zijn. Ik moet het kunnen. Ik help hem, hij helpt mij, dat was de afspraak. Het bezoek moet gewoon aan tijd gebonden worden. Dat is het. Of het volgende bezoek moet gewoon afgezegd. Het mag elkaar voortaan niet meer overlappen. Wie het ook is, ik moet dat met hem mogen afspreken. Ik heb het dus echt maar net gered vandaag en besef dat ik zo aan veel dingen binnenin mezelf helemaal niet toe kom. En dingen van buiten ook niet. Dit tempo ligt te hoog, overvraagt me. Maar ik ben hier niet degene die doodgaat. Ik verschaf Huub de condities waaronder hij dit allemaal kan beleven. Ik bied koffie en thee en 'nazorg' aan de bezoekers die mij achteraf opbellen, of in de gang tegen mijn schouder huilen, omdat ze het zo moeilijk hebben. Terwijl wij het zelf zo moeilijk hebben. Ik wil tussendoor bij mijn eigen gevoel kunnen komen. Niet maar voort moeten jakkeren tot hij dood is en iedereen verder heeft gekregen waar hij/zij naar hunkert. Want het is mijn man. Ik wil niet 'eerst', ik hoef geen voorrang, maar ik wil me wel steeds dichtbij hem mogen voelen. En dat was nu niet mogelijk. Ik moet dat gewoon tegen hem zeggen, anders kan ik dit niet volhouden. Ik stop op deze manier die dood weg. "Ach ja, Huub gaat dood, rot hoor, mooie bloemen zeg, dankjewel, lust je nog thee?" Ik wil zelf de rust om alles wat er gebeurt even te kunnen laten bezinken. Zoals hij ook even zou moeten kunnen slapen na een bezoek. Beseffen wat er gebeurt. 048 - maandag 16 oktober, heel laat Ergens vandaag kwam opeens ook de dominee langs. Ik ken hem, ik behoor officieel tot zijn schapen. Huub kent hem niet en heeft niets met de kerk. Huub en een dominee - niet echt een voor de hand liggende combinatie. Maar het klikte meteen wonderbaarlijk tussen die twee mannen. Sterker nog, Huub greep het onuitgesproken aanbod met beide handen aan en werd voor zijn doen zeer persoonlijk en openhartig. Ik vond het echt geweldig dat deze dominee zomaar onverwacht Huub ruimte bood, over zijn leven en zijn huwelijk te praten. Ik was verrast, Huub dingen te horen zeggen, waarvan ik nooit had durven dromen dat hij die zou zeggen. Maar het was zo'n moeilijke dag. Dit ook voor mij echt heel belangrijke gesprek gebeurde 'even tussendoor', ik had mijn jas al aan en ik had geen enkele gelegenheid om het echt te laten bezinken of er met Huub - terwijl ik daar zo naar snakte over door te praten. Zo jammer. 049 - maandagnacht 16 oktober
19
Het klokje gaat. Huub's infuus is leeg. Hij slaapt diep. Durf ik weer naast hem in ons bed te gaan liggen? En als ik dan misschien snurk? Ik verlang er zo naar, weer eens naast hem te slapen. Slaap ik dan wel? Houd ik hem dan wakker? Het infuus staat op het tempo van het Kyrie uit de Hohe Messe. Daar moet hij (het is nu halfeen 's nachts) de ochtend mee kunnen halen. Maar als ik een klokje zet, wordt hij daar wakker van. Ik ga naast hem slapen, met het klokje, besluit ik. Als ik het nu niet durf, durf ik het nooit meer. Huub, ik ben zo bang voor de eenzaamheid. Voor jouw opgaan in de eeuwigheid. Daar kun je toch nooit klaar voor zijn. Nooit. Tenzij je lijf gewoon, zoals het eigenlijk hoort, op hoge leeftijd alle zaad heeft opgemaakt. De spieren oud zijn en de geest moe, opgeleefd, bereid tot de reis. Maar jij bent nog jong en toch afgesneden van je toekomst en daarmee ook van de mijne. Ik heb er zo'n moeite mee. Verkramp gewoon, als ik het me probeer voor te stellen. We reizen er onverbiddelijk naar toe. Ik zou zo graag met je meewillen. Bij je blijven, bij je zijn, je hand vasthouden. Samen in de auto een grens over rijden en ons samen verbazen over wat we nou weer meemaken. Waar ga je toch naar toe? Ben ik dan hier nog bereikbaar voor jou? En jij daar voor mij? Waarom weten we dat soort dingen toch niet? Waarom weet ik allang dat jij in het niets opgaat en ik je alleen hier nog levend kan houden? In mijn verdriet, in mijn verlangen naar jou, de herinnering levend kan houden aan jou? Mijn ademhaling die niet meer met de jouwe meegaat 's nachts, mijn handen die de jouwe nooit meer mogen voelen, mijn geest die jouw eindelijk naar rust toegroeiende geest nooit meer mag ontmoeten. De verbinding zal weg zijn, wordt die dan anders? Jij weet het niet, ik ook niet. Ik ben bezorgd om jou. Ik wil niet 'niet meer samen' zijn straks. Ik wilde nog zo veel samen. 050 - maandagnacht 16 oktober Wat ik nu nog met al mijn liefde voor jou mag doen, je helpen, je troosten, je houvast geven, dat zul jij nooit voor mij kunnen doen. Jij noemt dat mij in de steek laten, zelf tekortschieten. Je bent hartstikke gek, Huub. Zowel jij als ik zijn allebei in de macht van iets dat volkomen buiten ons om in ons leven is komen vallen. Zonder reden, zonder oorzaak, zonder zin. De huisarts heeft gelijk: de weg naar de dood kan wèl zin hebben, als je dat maar toelaat. Maar het einde van ons tweeën, van onze relatie, van jou en mij heeft daarmee nog geen zin. Ik ben op dit moment echt overweldigd door het verdriet. Gelukkig maar, denk ik ergens op mijn eigen achtergrond, gelukkig maar. Want ik was bang dat ik zo hard aan het rennen en regelen ben, dat ik verder zelf niets meer mocht voelen. Tot je dood was. Morgen weer verder. Hoe? Dat sollicitatiegesprek? Hoe moet dat toch? Ik heb niets voorbereid, weet zelfs niet eens goed om wat voor baan het precies gaat. Heb ik niet meer over na kunnen denken. Ik zoek morgen de papieren nog wel even op. Ik zie wel. Huub wil dat ik ga, ik zou zelf hebben afgebeld. Huub wil dat dit lukt. Maar ik ben even kapot. Weet niet meer hoe ik me op zoiets moet richten en concentreren. Waarom toch moet ik steeds in mijn leven zo sterk zijn, terwijl ik het allang niet meer wil zijn? Wat is dat toch? Telkens opnieuw? Waarom mag ik niet gewoon veilig verder leven met de man die ik liefheb? Waarom mag hij dat niet met mij? Ik ga naast je slapen. 051 - dinsdagavond 17 oktober Huub heeft blijkbaar belazerd geslapen gisternacht. Hij ligt niet meer naast me als het infuusklokje afloopt. Die gek is met zijn hele loodgieterij alleen naar beneden gegaan vannacht. Ik heb echt niets gehoord, gemerkt. Hij is erg uit zijn humeur. Ik krijg op mijn flikker omdat ik teveel aanbied waar hij niet om vraagt. Ik snap dat wel. Ben in het ziekenhuis al gewaarschuwd dat dit zou gebeuren, trek het me maar niet te veel aan. Als hij op mij niet mag afreageren, op wie kan hij dat dan wel doen? Beneden gewassen, naar boven gaan was te vermoeiend. Ik voelde zijn ellende daarover. "Een dag niet gedoucht is een dag niet geleefd." Daarna viel hij uitgeput op de bank in slaap. Kotsbeu is hij het, dat gepiel met al die slangen, infuuszakken, met T-shirts waar ik eerst diep over na moet denken, met het getob als je alleen maar even naar de wc moet. "Straks gebruik ik niet alleen je vaders fiets, maar ook zijn urinaal, Alma. Dankjewel schoonpapa!" Ja, het is waar. Ik vind het zo erg voor hem. En voor mij. Ik heb je lief, jongen, je vit maar 'n end weg
20
Het vuur brandt, de kaarsen aan, warm. Een bewogen dag weer. Ik heb met mijn hand op zijn hoofd lang naast hem gezeten, alle telefoons uitgezet, nu, want we moeten allebei apart en samen even rust hebben. We zijn op. Hij is in slaap gevallen en elke teug slaap helpt hem. Ik snap zijn wanhoop en angst over dat op de bank slapen en niet meer naar boven kunnen, zo goed. Delen van het huis, ons huis, zal hij dus gewoon nooit meer zien. Dit moet vreselijk zijn om te beseffen. 'Boven' betekent 'thuis', houvast, regelmaat, slaapkamer, het lichaam van je vrouw naast je voelen 's nachts, haar ademhaling delen. Maar gisternacht betekende 'boven' alsof hij de mount everest had beklommen. En het maakte hem bang. Hij kon er niet mee uit de voeten, hij schrok ervan. Ik lag naast hem, maar hij heeft toch niet kunnen slapen. Is, toen ik diep in slaap was en natuurlijk weer snurkte, met zijn hele kapstok, infuus en beddengoed naar beneden gegaan. Hoe dan, Huub? Dat moet toch een nachtmerrie zijn geweest? En daar is hij op de bank in zijn piere eentje weer in slaap gevallen. Het tempo en de gebeurtenissen moesten hem een keer op gaan breken, en dat was dus vanmorgen. Hij kon er gewoon even niet meer tegen. God, wat snap ik dat goed. We hebben voor het eerst zijn lijf samen, hij en ik, gewassen. Waarna hij echt uitgeput was en weer sliep. 052 - dinsdagavond 17 oktober Ik moest vanmiddag dus solliciteren. Stond om 13:45 uur bij de hogeschool. De treinreis was vreemd - ik ben al tijden niet zo 'buiten' en alleen geweest. Me concentreren op de sollicitatie lukte totaal niet. Ik wilde Huub's stem nog even horen - vooral dat hij 'gewoon' de telefoon zou opnemen. Zijn vertrouwde inademing eerst en dan "Met Huub." Dat hij nog in mijn wereld hoorde, dat het leek of er niets aan de hand was. En toen zag ik het ineens zo groot en beangstigend: ik wandel hier alleen door de wereld en ik ben bang. "Maar het is wel jouw wereld, Alma", zei Huub in mijn oor. Ik weet wel dat hij gelijk heeft, maar ik wil gewoon even niets meer. Niet hier zijn, niet sterk zijn, niet dat sollicitatiegesprek moeten voeren, niet dat Huub doodgaat. Ik kan alleen nog maar huilen, verdomme. En dan zegt Huub: "Je kunt het wel schat, en je moet. Je gaat naar binnen en je doet het. Je moet dit voor mij goed doen, doe het alsjeblieft voor mij." Ik ga het gebouw in, wat moet ik anders? Ik heb het gevoel dat ik dit niet kan, maar ik moet het dan maar gewoon proberen. Voor mezelf. En voor Huub. "Hup Alma!" 053 - dinsdagavond 17 oktober Een vriendelijke sollicitatiecommissie, een grote groep. Ik ken er enkele mensen van, anderen kennen mij weer ergens van. Ter plekke realiseer ik me pas dat het gaat om een heel andere baan dan ik dacht. Dat maakt me ineens wakker, want dit vind ik echt leuk werk. Het gesprek snijdt hout, voel ik. Mijn visie mag op tafel en wordt met aandacht aangehoord. Ik maak ze zelfs hard aan het lachen. Er is een vorm van gelijkwaardigheid, mij kan het namelijk eigenlijk allemaal niets schelen. Ik ben totaal niet zenuwachtig, houd totaal geen rekening met hen. Wel ben ik vreemd helder, heel geconcentreerd en ik schets de contouren en de invulling van een baan waar ik daarvoor echt nog geen seconde over heb nagedacht. Als ik dit later allemaal nog maar weet, denk ik op een bepaald moment bezorgd. Ik protesteer zelfs tegen het lesrooster dat ik moet gaan draaien, als ik aangenomen word. Ze noemen het zelf beschaamd een 'gatenkaasrooster' en ik zeg dat ik dat niet erg vind - zolang ikzelf de kaas maar ben. Nee dus, ik word de gaten. Ik zeg dat ik me dan nu onmiddellijk als kandidaat terugtrek. Zo ga je niet met mijn vak om, met studenten om, met je docenten om, zeg ik. Hoe werkt zoiets? Waar haal ik dat allemaal ineens vandaan? Hoe kan op zo'n dikke laag wanhoop en verdriet ineens zo'n helderheid en diepe concentratie bestaan? Ik ben verbijsterd, maar weet me tegelijkertijd in het hart van wat ik aan het doen ben. Het lijkt of ik mezelf observeer en raad geef, van buitenaf. Ik krijg direct bijval van een commissielid. "U hebt volkomen gelijk", zegt hij. "Niemand heeft dat totnogtoe gezegd. We moeten dat gewoon anders regelen, dat inroosteren." "Er is dus onderhandelingsruimte", concludeer ik pinnig. Goed, dan ben ik nog beschikbaar. Als ze aan het einde van het gesprek, het duurde best lang, aangeven dat ze de procedure graag met me willen mogen voortzetten in een tweede ronde, of ik dat zelf ook wil, moet ik ze dus wel
21
vertellen van mijn situatie met Huub. Een tweede ronde kan helaas niet, mijn man ligt op sterven. Het heeft een handgranaat-in-kippenhok-effect. Ze zeggen dat ze respect hebben voor de professionele manier waarop ik 'toch' dit gesprek heb gevoerd. Dat ze helemaal niks aan me gemerkt hebben. Ja hallo, dat kon toch ook niet. Ik heb vaag het gevoel, deze mensen gemanipuleerd te hebben, maar weet dat ik dat niet heb gedaan en niet doe. Ik leef in twee werelden tegelijk en ze raakten elkaar even. Het is nu aan hen. Als zij verstandig zijn, en professioneel, beoordelen ze mij op mijn verstandige en professionele inbreng. En die was goed. Ik zie, voel, merk het. Pas op de treinreis terug naar huis besef ik dat ik deze baan misschien echt kan krijgen. Het doet me niets. Ik koop ergens onderweg een prachtige tak met witte orchideeën voor Huub. Thuis doe ik uitgebreid verslag en huil ik me kapot. Ik kan er niets aan doen. Doe het maar gewoon. Ik leg de orchideeëntak op zijn buik, als dank voor zijn steun. Wat was dit moeilijk, wat was dit vreemd. 054 - dinsdagavond 17 oktober Tussendoor meldde zich vanochtend de eerste bestelde kruisjuf, kordaat, op de goede golflengte, praktisch. Gouden meiden kunnen dat zijn. Vanavond kwam de consulterend arts. Die is nodig, anders wordt een euthanasieprotocol niet erkend. Betrokken, efficiënt, een echte dokter. Ik kende hem nog niet. Geruststellend: Huub hoeft niet eerst in een vegeterende toestand te zijn, euthanasie mag als hij wil, eerder. Ik heb, levend als ik ben, een hoop vragen. Daar komt voldoende tijd voor. Ik mag ze later stellen. Maar de euthanasie kan op de achtergrond van zijn sterfweg staan. Huub moet wel een brief schrijven, of dicteren, of in de microfoon spreken. We waren uiteindelijk maar een halfuur met deze arts aan het praten. Toch voelde het goed. Daarna eindelijk samen, rust. Haard aangemaakt en Huub sliep een uur. Toen hij wakker werd kwam de dood weer ter sprake. Wat weten we er nou van? Niks! Huub zat op de wc te poepen (dat wil af en toe nog een beetje, maar heel traag, moeilijk en er komen alleen vage flodders wit en geel) en we praatten samen zoetjes over doodgaan. En weten het gewoon niet. Deelden onze angst, voor zijn weg en de mijne. Hij voor het doodgaan, ik voor het blijven. Hij op de wc, ik als trouwe kapstokwacht in de gang. 055 - woensdag 18 oktober Het krijgt zijn eigen ritme. Huub slecht geslapen, prikkelbaar, vitterig. Die ervaren zuster in het ziekenhuis had me er al voor gewaarschuwd. Maar evengoed wordt het tijd voor wat actie. De pijn is te groot, het niet kunnen slapen zet Huub op een oneerlijke achterstand. Het lijkt of de pijn sterker is dan de slaap. Want hij valt echt om van moeheid, maar de pijn verhindert hem om te slapen. Dus bel ik vroeg naar de huisarts, vraag hem of hij een morfinepomp ziet zitten. Of dat anders morfinepleisters het enige alternatief zijn. Twee keer ja als antwoord. De huisarts wil wel wat regelen, maar dan moeten we terug naar het ziekenhuis. Teruggekoppeld naar Huub: zo'n pomp kan en zou een goede pijnoplossing zijn, maar dan moet je even op en neer naar het ziekenhuis met een ambulance. "Nee, dat nooit", zegt hij. Bang dat ze hem daar houden, natuurlijk. Dan wordt het dus meer morfinepleisters. Ik ben bang voor nieuwe complicaties. Wacht dus eerst, tot de ochtendmedicatie zijn pijnstillend werk kan doen. Sleep hem mee naar boven, waar intussen om 8:00 uur 's ochtends een prachtige thermostaatkraan is aangelegd. ("Dag meneer, bent u dat bedrijf dat morgen bij mij een thermostaatkraan kan komen aanleggen?" Vijf keer luid gelach aan de andere kant van de lijn. Nee, dat waren ze niet. Het zesde bedrijf zei: "Ja hoor, dat zijn wij. Vanzelfsprekend.") Fantastisch. Huub doucht en geniet. Het gefrut met de snoeren lukt nu moeiteloos. Hij scheert zich, hij krijgt zichzelf ook weer heelhuids beneden en hij krijgt een extra pijnpleister. Valt dan volkomen verpoepzakt in slaap op de bank. Hoelang kan mijn man nog de trap op, denk ik vertwijfeld. En meteen erop: heeft een douche aanleggen in de bijkeuken nog wel zin? En een wc? Is een urinaal aanleggen niet eenvoudiger dan een muur wegbreken? En dat scheelt toch weer een paar dagen bouwen? Ik besluit het hem voor te
22
leggen als hij wakker wordt. Hij slaapt twee heerlijke uren lang. Intussen ruim ik de woonkamer achter leeg, en sop het geheel. Ik ben net klaar als de kruisvereniging het hooglaagbed komt brengen dat ik heb besteld. Hop, het staat. Handige man, doet niet anders. We leven wat dit betreft echt in een verzorgingsstaat, wij bofkonten. 056 - woensdagavond 18 oktober Ik had me vandaag voor Huub zo verheugd op dat hooglaagbed, maar ben mezelf even vergeten. Hij ligt erin, we hebben het hoekje naar zijn wens ingericht en ik heb de foto's van zijn kinderen mooi in het zicht gehangen. Ik sta naast het bed en denk: alweer een grens overgegaan. Hier komt hij dus niet meer uit, hij zal dus nooit meer naast me slapen boven. Ik kan het ineens niet meer hanteren, huil me leeg. Er wordt hem en ons zoveel afgenomen. Gore kanker, doe 's wat rustiger. We weten wel dat het moet, maar gun ons nog wat 'kussen op het perron'. En voor mijn part een trein later nemen, net als dat verliefde stel laatst op het station. Dat gewoon doorkuste en zelfs de trein die zij had moeten hebben nog even achteloos en vrolijk nawuifde. 057 - woensdagavond 18 oktober 's Middags kwam nog belangrijk bezoek vandaag. Willem. Toen we trouwden, bood hij aan een 'trouwfoto' te maken. Maar dan wel graag een bijzondere. Huub en ik hadden het er vaak over gehad. Hoe pakken we dat aan? We besloten op een bepaald moment, dat voor ons allebei het getrouwd zijn het lekkerst en grappigst wordt gevoeld, als we samen op de bank zitten (wat niet veel voorkwam helaas - drukke mensen). Want Huub gaat dan liggen, legt zijn voeten op mijn schoot en vraagt dan steevast: "Alma, masseer ze eens lekker?" En dan zit ik daar met die grote voeten van hem te spelen. Hij heeft altijd droge en schone voeten. Maar er waren ook de zwarte momenten, dat Huub in razernij tegen me kon roepen "dat hij niet met zijn voeten liet spelen". En dat meende hij, daar zat geen greintje woordspeling bij. Ik heb Willem onlangs gebeld. Verteld dat we zijn vriend Huub gaan verliezen. Gezegd dat we nog heel graag die foto willen maken. Mijn handen, Huub's voeten. Willem beloofde vandaag te komen. Hij is professioneel fotograaf, dit was niet zo maar even poseren. Ik moet zelfs een andere broek aan doen. We zitten dus samen als vanouds op de bank en ik vrij met Huub's voeten. Vind het weer lekker. Huub ook. Zelfs nu het moet voor de foto. Er wordt veel gelachen, we halen met Willem herinneringen op. De dood wordt niet verdonkeremaand. Willem legt Huub omstandig uit "dat hij Huub beslist gaat terug zien. We hoeven geen afscheid te nemen, man, want we zien elkaar terug, ook als je dood bent." Maar als hij opstapt, kan hij moeilijk wegkomen. "Dag Huub, dag Hupie van me." En dan al bij de deur staan, maar toch nog weer even naar Huub, "Nog even ouderwets hukken." "Dag, Huub, we zien elkaar terug!" 058 - 18 oktober 2000 Verzoek tot euthanasie Op het moment dat ik deze brief opstel, ben ik helder van geest. Ik heb het bericht gekregen dat ik lijd aan een ongeneeslijke vorm van kanker. Ik wil een verzoek tot euthanasie kunnen doen, als het verloop van mijn ziekte maakt, dat ik over grenzen ga die voor mij niet acceptabel zijn. Ik besef dat mijn dood binnen afzienbare tijd onvermijdelijk is en wens bij machte te zijn het lijden te bekorten. Ik ben erg trots op wat ik als mens en in mijn leven heb bereikt. Ik heb veel tegenwerking gehad van buiten en heb me daar mijn hele leven belast door gevoeld. Maar ik ben overeind gebleven. Het heeft lang geduurd voor ik mensen in de ogen durfde kijken. Wie ik nu ben, helder, sterk, dat wil ik niet meer afgeven of in moeten leveren. Ik wil kunnen en mogen sterven in de geestelijke kracht en helderheid die ik nu heb.
23
Concreet betekent dit dat ik dringend verzoek over te gaan tot euthanasie als het lijden geen 'taak' meer heeft, omdat ik de energie niet meer heb om deze taak te vervullen op een manier die mijzelf ook gelukkig maakt. Als het negatief ervaren van het lijden groter wordt dan het positief ervaren. Als ik, als persoon, het af ga leggen tegen de kanker in mijn lijf en ik mijn waardigheid zal gaan verliezen. Ik wil dat niet afwachten. Ik heb deze brief opgesteld in overleg met mijn vrouw. Zij staat volledig achter mijn wens en zal mij helpen het moment te bewaken waarop mijn grens bereikt is. Ondertekend door ons beiden Huub moest nog steeds die euthanasiebrief schrijven. We hadden het erover en hij gaf aan dat hij dat niet meer kan. Ik bood aan hem te schrijven. "Wat vind je belangrijk, Huub? Wat moet er beslist in staan?" Het was aangrijpend, hoe hij het formuleerde. Ik schreef de brief aan tafel. Een wonderlijke sensatie. Hij las het, pakte mijn hand en zei dat het precies was zoals het moest. Kussen. Tranen. Hij wil een aforisme van Bomans op zijn rouwkaart. Hij zocht er een op in het boek. Ik zocht er ook een op in het boek. We kozen inderdaad allebei hetzelfde aforisme. We moesten er eigenlijk om lachen. Ik had niet verwacht dat hij zo eerlijk zou zijn over zichzelf. Huub, je bent moedig, ik hou van je. We zijn ongelooflijk dicht bij elkaar en op één lijn. 059 - woensdagavond 18 oktober Nog iets vergeten van vandaag? Wat een dag. O ja. De architect gebeld en de wc en douche na overleg met Huub uit het bouwplan geschrapt. De huisarts was ik helemaal vergeten terug te bellen (hij belde gelukkig zelf) en ik kan echt nergens die medicatiekaart terugvinden. Hoe kan zoiets toch? Terwijl ik zo zorgvuldig ben en alles steeds goed opruim, toch zoiets belangrijks kwijt zijn? Het maakt dat ik me onverantwoordelijk en schuldig voel. Ook door Huub's paniek erover. Verder: zelf veilig en warm, naast zijn hooglaagbed met mijn hoofd op zijn buik, een uurtje geslapen. De foto's van vorige week af laten drukken en een vergroting laten maken en bij zijn voeteneinde opgehangen. En vrede gesloten met dat hooglaagbed. Want Huub slaapt eindelijk weer, kan weer slapen, heeft in dit bed even geen pijn. Ik ga hetzelfde doen, ik ga gewoon op de bank in de woonkamer. Ik wil dichtbij hem zijn, ik kan nu 's nachts echt niet alleen naar boven. Het was toch weer 'n schone dag. Maar weer 1 minder, voor mij. En voor hem toch weer 1 meer. Of 1 meer voor mij en 1 minder voor hem? Kut. Mijn man in een ziekenhuisbed in de huiskamer, Poes K. op Huub's nieuwe relaxstoel. En ik slaap op de bank. Vreemd, maar vredig. 060 - donderdag 19 oktober Hij heeft echt de hele nacht door geslapen. God, wat scheelt dat bed. Hij is ontspannen, gelukkig, minder onrustig. Drinkt koffie, het douchen loopt als een trein, want we leren het. Het eerste bezoek komt. De thuishulp komt en ze moet een nieuw infuussysteem aanleggen. Ik weet het niet, misschien dat we haar te direct hebben benaderd, maar ze is bloednerveus. Het gaat haar ook niet gemakkelijk af. Haar handen trillen als een gek. Later op de dag blijkt er tot Huub's schrik een knik in de infuusslang te zitten en moet ze van hem terugkomen om het over te doen. Wij helpen haar, niet andersom. Moedigen haar aan, stellen haar op haar gemak. Van hem zie ik alleen nog maar ogen als ik naar hem kijk. Ze worden steeds groter en echter en gevoeliger. Ze stonden vaak zo hard, zo afwerend. Zo boos. Hij keek heel vaak van me weg. Nu nooit meer. Hij kijkt me echt aan, nu. Hij heeft het koud, voelt koud aan. Ik zou hem in mijn armen willen nemen en warmen. Tegen hem willen zeggen dat we deze vreselijke weken gewoon even nodig hadden, om tot de kern te komen.
24
Maar dat het weer goed komt en dat hij niet meer dood hoeft. Dat we nu zorgeloos kunnen gaan genieten van wat we de afgelopen tijd geleerd hebben. Wat hij geleerd heeft. Het komt niet goed. Hij gaat dood. Arme jongen, arme ik ook. We hadden het zo anders verwacht en gewild. 061 - donderdagmiddag 19 oktober Vanmiddag moest ik echt even naar het winkelcentrum, maar ik ben daar al twee weken niet meer geweest. Ik merk goed, dat mijn wereld totaal niet meer klopt met de gewone wereld. Ik kon er niet tegen, merkte ik tot mijn schrik. Veel mensen die me kennen en die zo begaan naar me kijken. Of die me staande houden, terwijl ik snel naar huis wil en dat ook netjes tegen ze zeg. Die niet kunnen luisteren als ik zeg dat ik even geen tijd/zin heb. Rust wil. Ik merkte, dat ik rustig aan moest doen om het overzicht te houden. Maar ook dat ik echt met rust gelaten moet worden. Zeker door mensen die verder van me afstaan. Ik probeer daar zo duidelijk mogelijk over te zijn. Geef aan wat ik wel/niet wil. Maar mensen kijken niet en luisteren niet. Dat blijken er maar een paar te kunnen. De meesten zien alleen hun eigen behoefte om iets te zeggen of te doen. Kijken niet of ik dat wel wil, of aankan, of daar ruimte voor heb. Ik voelde me vogelvrij. Om het goed aan ze uit te leggen moet ik tijd nemen, die ik niet heb en niet wil. Iemand werd zelfs kwaad op me. Ze vond het juist 'goed' voor me, om even rust te nemen om te praten, ga nou even mee koffie drinken, Alma. Ze raakte me opdringerig troostend aan (vooral dat. Ik wil door niemand anders aangeraakt worden dan door Huub). Ik kreeg het gevoel dat iedereen me voor zichzelf wil aanraken en vasthouden. Om de eigen paniek te bezweren. Je vraag om met rust gelaten te worden, wordt niet gerespecteerd. Moet wijken voor hun eigen behoefte. Ik kan ze niet zeggen: ik loop hier in het winkelcentrum met muziek van Bach in mijn hoofd, laat me nou even rustig verder luisteren want dat is wat ik vooral nodig heb. Dat gaat niemand snappen. Ik kan niet vertellen dat de muziek van Monteverdi mijn paniek eronder houdt. Dat het een misverstand is dat zomaar aangeraakt kunnen worden, op elk moment door iedereen, goed voor me zou zijn. Ik krijg dat niet uitgelegd, want ik loop in het winkelcentrum door hun wereld, niet de mijne. Ik ben te hard in mijn oordeel, natuurlijk weet ik dat. Ze bedoelen het goed. Maar ik merk het ook aan veel bezoek dat we thuis ontvangen: mensen weten zich geen raad met de dood. Mensen zijn bang voor onze situatie, zijn bang alleen met Huub te zijn en in stilte diep na te denken en te praten over wat er gebeurt. En dus vinden ze misschien dat het ook niet goed kan zijn voor mij, stil zijn en nadenken. Maar ik snak naar echte gesprekken met mensen die niet bang zijn, ik ben niet bang alleen te zijn en naar de muziek in me te luisteren. Dat is mijn enige mogelijkheid om dit tot het einde toe aan te kunnen. De dingen die gebeuren - de mooie en de verschrikkelijke - onder ogen te zien en bewust te ervaren. Al die woorden, handen, ogen, monden zijn goedbedoeld, maar al dat ontwijkend gekwek gaat meer over henzelf dan over ons en verstoort wat er in mij gebeurt. En zelfs als je dat netjes probeert uit te leggen, wordt er niet geluisterd. Ik sla daarvan op tilt, van al die goedbedoelende mensen. Want natuurlijk bedoelen ze het goed. 062 - donderdagavond 19 oktober Mijn tekst voor de uitvaart is af en is vandaag aandachtig gelezen door Huub. Ik was een beetje raar zenuwachtig. Maar het valt mee: een paar kleine feitelijke details die niet kloppen, maar blijkbaar staan er verder geen dingen over hem in die hij niet wil, of anders ziet, of mist, of gewoon niet gezegd wil hebben. Hij zegt er eigenlijk heel weinig over, ik kan niet goed aan hem zien, wat het hem doet. Hij heeft wel heel geconcentreerd alles in een keer uitgelezen en nog eens overgelezen. Heb ik mijn lief dan echt recht gedaan? Wat ik zelf zo vreselijk graag wilde en waar ik zo lang over heb gedaan om het goed en toch eerlijk op te schrijven - zonder hem te ontzien of mooier te maken dan hij is? "Het is mooi, Almaatje, heel mooi, niets meer aan veranderen", is alles wat hij zegt. En later "Ik ben er heel blij mee." Ik verlang naar meer handgeschreven opmerkingen van hem in de tekst. Zodat ik straks nog wat steun van hem heb, op die manier, bij het voorlezen. Ik verlang ook naar een
25
tastbare bevestiging dat hij van mij houdt. Een dankjewel ergens, wat me zou helpen. Ik vind mezelf stom dat ik maar blijf twijfelen aan wat hij nou eigenlijk voor mij voelt. Er zijn intussen tekens genoeg. Zoals hij nu soms naar me kijkt, me aanraakt af en toe. Maar ik weet dat ik me te lang, te vaak en te grof afgewezen heb gevoeld door hem. Er is een diep en bijna onherroepelijk gevoel in me gegroeid dat ik hem voornamelijk ongelukkig heb gemaakt. Dat heeft hij de laatste jaren te vaak en te hard tegen me geroepen. Huub krijgt dagelijks berichten van de mensen om hem heen dat ze van hem houden. Ondanks alles, want ook met anderen ging hij niet altijd zachtzinnig om. Ik verlang erg naar zo'n bericht van hem voor mij. Ik zou dat koesteren, net zoals Huub de brieven koestert die hij dagelijks ontvangt. Ik ga het hem gewoon zeggen en vragen. Hij deelt aan iedereen dagelijks uit - ik wil ook. Om eens en voor al af te kunnen rekenen met die rotte last dat ik "een fatale vergissing" was. De architect heeft de serre rond. Woensdag wordt begonnen met de bouw. Ik houd mijn hart vast. Is dat Huub nog wel gegund? Redden we dat? Zit ik straks met een dooie man en een halve serre? Ik heb ja gezegd, ik neem dus bewust dat risico. Maar voor mezelf hoeft het niet. Echt niet. Huub slaapt. Althans hangt op de rand van slaap. Er brandt een mooi vuur in de haard. Het bezoek van onze vrienden, vanavond, was een verademing. Betrokken en dichtbij. Ik was blij met ze. Het is heel stil, alleen de pomp van Huub's 'Thaise Meisjes Matras' ("Zo lekker Alma, net blote meisjesvoetjes over mijn rug") en de kleine machinegeluiden uit keuken en bijkeuken. 063 - vrijdag 20 oktober Huub is laat wakker. Slapen heeft van hem een 'zesje' verdiend. We keutelen wat, hij is eigenlijk niet fit genoeg om te douchen. Voor we echt besloten hebben wat we gaan doen, dient een vriend van de redactie zich aan. Hij heeft een portret van Huub geschreven, voor in het boekje met portretten die Huub weer van anderen heeft gemaakt. Het boekje dat Huub aangeboden krijgt van de krant. Hij laat het hem lezen. Wacht het oordeel af. Ik voel goed wat hij nu voelt, voelde gisteren hetzelfde toen ik Huub mijn afscheidsverhaal liet lezen. Gedachten: wat nou als jouw verhaal ernaast zit? Wat nou als jouw verhaal verzet oproept bij Huub? Ik wist zelf wel dat dat niet zo zou zijn (we kozen toch ook hetzelfde Bomans-aforisme, ik schreef zelf zijn euthanasiebrief op aanwijzing van hem, die meteen goed was), maar toch was ik heel bang om Huub te kwetsen met de waarheid. Vooral nu hij zo kwetsbaar is als nooit tevoren. Huub deed erg lang over het lezen van zijn portret. Het lezen valt hem al moeilijker. Maar het was goed. Alleen een paar kleine feiten en een suggestie voor een literair bruggetje. En een compliment. Collega gelukkig, en terecht. Ik leverde nog een foto van Huub aan, alle dossiermappen gingen mee (+ aantekeningen, welke stukken Huub zelf het beste vindt). Zie je, maar goed dat ik dat archief begin oktober heb gemaakt. Dat boek van Huub komt er, en snel ook. Huub wil het heel graag zelf nog zien en dat gaat wel lukken, denk ik. Ik heb foto's gemaakt hiervan. Een mooi moment. 064 - vrijdag 20 oktober Zijn we net samen met zeep en washand gezellig aan het klunzen in de keuken, gaat de bel. Een vreemde mevrouw aan de deur, maar ze zegt niets, ze maakt gewoon aanstalten om langs mij heen naar binnen te komen. Ik moet er een stap van aan de kant doen. Waarom zei ze niet even wie ze was? Ik voelde me vreemd afgetroefd en ook rot omdat Huub daar halfontkleed in de keuken zat. Ik vond het een beetje gênant allemaal. "Hebbu'm al gewassen?", vroeg ze op een toon alsof zij en niet ik aan de kant geschoven was. Daar was ze namelijk voor gekomen, om hem te wassen. En nu was het al gedaan. Ze snoof even en keek of ze het zelf allemaal anders en beter kon. Of ben ik te gevoelig? Huub krijgt steeds dikkere voeten en benen, ik maak me daar zorgen om. "Uw voeten zijn te dik, meneer. Het infuus staat waarschijnlijk te hoog", zegt die kruisjuf. "Hebbu het ook al benauwd, meneer?" Hoezo benauwd, denk ik benauwd. Kan hij het benauwd krijgen dan, van een te hoog afgesteld infuus? Dat hebben ze me nooit gezegd. Het staat zo hoog als het moest staan. Maar ik begrijp nu, dat ik het kan afregelen, zelf. Ik zet van de schrik de hele dag het infuus op het tempo van 'Ruhet Wohl'. Een beetje luguber, maar dan loopt het wat rustiger in. Ik vond dit echt een
26
kutkruishulp, hoop deze vrouw nooit meer te zien. Huub heeft na het wassen nauwelijks energie meer en kruipt zijn bed weer in. Ik heb intussen ook gauw een douche genomen. De bel gaat: de loodgieter en de elektricien. Komen de boel verkennen. In een helder ogenblik bedenk ik, dat het beter is om voordat ze de serre gaan bouwen, eerst de dakgoot achter te vervangen. Daar kunnen ze straks anders niet meer bij. Verder maken we wat praktische afspraken en ik moet stante pede een aantal knopen doorhakken. Woensdag kan de bouw van Huub's serre, zijn droomwens, beginnen. Totale duur ongeveer 11 dagen. Halen we dat? Ik ben bang, maar ga toch maar gewoon door met het plan. Dat zou dus van 25 oktober tot 4 november zijn. Zo lang, zo lang. Maar als de bouw eenmaal begonnen is, kan ik niet meer stoppen en niet meer terug. En helemaal zonder ongemak en overlast zal het niet gaan. Kan hij dat dan nog verdragen? 065 - vrijdag 20 oktober Bij de post zit tot mijn schrik een brief van de hogeschool. Helemaal vergeten. Ik dacht dat mijn hart stilstond. Als ik hem lees, staat mijn hart echt stil. Ik heb die baan! En er is ook nog een andere brief, van Utrecht, waarin ze me ook al hebben geselecteerd voor een gesprek. Wat gebeurt hier? Huub is geweldig blij. "Dat is echt een pak van mijn hart", zegt hij meerdere keren. Ik huil me leeg tegen hem aan. Realiseer me dat dit een compleet nieuw leven wordt waar Huub part noch deel aan zal hebben. Hij drukt me op het hart om ondanks alles straks voldoende tijd voor mezelf te houden. Als ik in zou gaan op die baan in Utrecht, kan dat niet. Tenzij ik zou verhuizen en het huis hier zou verhuren. Huub vindt dat ik hier moet blijven, dat is beter. Hij heeft dat ook liever, dat ik voor ons huis blijf zorgen, dat ik onder vrienden ben, bij mensen die hem ook kennen. Ik heb een weekeinde om erover na te denken. Ik voel me vreemd blij, dit is weer te groot om te bevatten. Ik zal zonder Huub door moeten en hier is zomaar een hele nieuwe toekomst. Het voelt onwezenlijk. Voel me tegelijkertijd trots: ik heb het hem dan toch maar onverwacht snel en goed geflikt. Eigenlijk buiten mezelf om. Kan ik het, dat werk? Ja, daar twijfel ik niet aan. Hogeschool gebeld. Ze waren unaniem in die commissie. Ik had visie, ze vonden me capabel, ik kan in het Engels doceren en ze durfden het zonder meer met me aan. Een tweede ronde werd dus niet nodig geacht. Ze moeten dit dus dinsdag al besloten hebben. Hebben gisteren die brief geschreven. Realiseren die lui zich eigenlijk dat ik straks eerst een heel rouwproces door moet? Niet weet, hoe dat gaat zijn? Wat dat met me doet? Ik zou zo'n risico zelf nooit nemen met een nieuwe docent. Zeker niet als je die ook nog opzadelt met een gecompliceerd reorganisatieproces en feitelijk een hele nieuwe opleiding laat opzetten. Zij wel, dus. 066 - vrijdagmiddag 20 oktober De huisarts komt. Goed gesprek en overleg, rust, openheid, veel ruimte voor Huub. Axel komt. Axel is ook terminaal, maar nog wel mobiel. Axel is Huub's beste vriend. We praten, laten hem eigenlijk telkens zien dat je heel open met elkaar kunt zijn als je elkaar maar toestaat over de dood te praten. Axel huilt. Hij zit zo vast in zijn eigen gevoelens over zijn komende dood. Hij kan dit niet, zoals wij het doen, maar zou het zo graag willen. Voelt zich hier thuis. Ik zou hem willen helpen, maar weet niet hoe. Er komt een fles champagne, vanwege de benoeming aan de hogeschool. Ik bedel bij Huub om een speech en waarachtig, ik krijg er een. Hoe trots hij is op me, dat hij weet dat ik het kan, hoe rustig hij zich voelt nu hij weet dat ik op deze manier verder mag, hoe hij voor mij hoopt op een gelukkig leven, zonder al te groot verdriet om hem. We praten door over alleen achtergebleven weduwvrouwen. We praten over wat verlies in ons leven al heeft betekend. Ik beloof Axel om zijn vrouw te helpen. Ik ga dat ook doen, dat weet ik zeker. En zij mij misschien wel nog beter. 067 - vrijdagmiddag 20 oktober
27
De maagsonde schiet weer eens los, het kutding. Het kost weer veel werk en onrust: kleren verschonen, wc schoonmaken, maar vooral weer veel frustratie en een gevoel van vernedering voor hem. Waarom maken ze die dingen toch niet zo dat het zonder lekken functioneert? Het komt op mijn lijstje met zaken die ik achteraf wil aankaarten. Zoals ik vanmiddag die zwarte dinsdag aankaartte bij de huisarts, toen Huub veel te laat naar het ziekenhuis was gebracht omdat de ernst van de situatie niet werd onderkend en mijn signalen niet werden gehoord. De huisarts snapte het, maar hij snapte de plaatsvervangend huisarts ook. Die had gewoon niet op tijd onderkend dat het om een maagafsluiting ging. Hij bood aan, een gesprek tussen ons en de vervanger te arrangeren. Want hij zag wel dat wij er erg ontdaan van waren geweest. Ik vooral. Later misschien - nu was het even voldoende dat ik het gewoon mocht zeggen en dat je goed luisterde, dokter. En me begreep. 068 - vrijdagavond 20 oktober En toen waren we samen alleen. Strelend, dicht bij elkaar. Mijn lief, mijn lief. Verlangen. "Heimwee", zegt Huub. Ineens zijn handen op mijn lijf, mijn blote borst in Huub's mond, mijn handen op zijn verdrietige blote lijf. Wat doen we, wat gebeurt er? Ik huil om het afscheid en het verlangen naar hem. Hij is nog nooit, ons hele huwelijk niet, zo geweest. Zo vol aandacht, zo gevend, zo voorzichtig en teder. Het is goed. Hij voelt aan mijn lijf dat ik verlang, ik durf naar het zijne niet te vragen. Hij ligt in bed en zegt dat hij me wil. Het wil proberen. Ik kan zelfs naakt op hem liggen en hem in me voelen. Hoe kan dit? Terwijl het niet meer kan? Zo'n halve erectie dwars tegen de kanker in? Ik voel zijn verlangen, zijn handen, zijn lijf, zijn tranen. Ik voel hem komen. Weet net als hij dat dit een afscheid is van onze seks. Ik kan hem bedanken zo, hij mij. Vertellen dat hij mijn geliefde is. Nog voor ik ooit wist, dat ik van deze man hield, wist mijn lijf het al. Lang geleden waren mijn vriendje van toen en ik nog een jongen en een meisje - we maakten elkaar vader en moeder. Maar Huub en ik waren man en vrouw. Hoe gecompliceerd het soms ook was. Ik heb zijn liefde heel erg gevoeld vanavond. En de mijne onbelemmerd mogen laten voelen. Zoals hij nu is, heb ik hem geweten. Geweten dat het zo zou zijn, ook al kon hij het niet, duwde hij me steeds vaker weg. Ik moet ophouden met daaraan te twijfelen anders maak ik dit nu ook kapot. We hebben elkaar lief en liefgehad. Dit was een saluut van hem aan mij. Van mij aan hem. Een diepe buiging. Toen kwam de pijn weer. "Hoe kom ik toch aan zo'n pijn, Alma." Verdomme. Laat die man toch met rust! Hij sterft zo ook wel, waarom het hem dan extra moeilijk maken? Het lijkt wel of als hij ergens van geniet, iets nieuws ontdekt, gelukkig is, daarvoor door zijn lijf onmiddellijk wordt teruggefloten. Zo oneerlijk. 069 - zaterdag 21 oktober Dit was een rotnacht. Huub had zo'n pijn dat hij ervan kreunde. Ik heb hem tenslotte toch een morfinezetpil bijgegeven, hoewel hij dat niet wilde. Toen zakte het wat. Vergat met mijn stomme kop om de klem van zijn maagsonde te halen na een paracetamol. Dus braken vanochtend, natuurlijk. Hij is kapot. Van moeheid, van teleurstelling, van angst voor wat gaat komen. Als pijn zomaar, zonder aanleiding, die messen in zijn lijf kan steken, dan is hij vogelvrij. Er zit geen systeem in. Je gaat toch proberen te verzinnen wat je 'fout' kunt hebben gedaan. Te lang opgezeten? Verkeerde houding? Hadden we dan niet mogen vrijen? Slaaptablet te weinig? Was dat piepkleine beetje gepureerde kalfspastei al teveel? Je kunt speculeren wat je wilt. Over blijft, dat er ineens zonder waarschuwing heel erge pijn kan komen. Dat maakt angstig. Er gaat al zoveel medicinale rotzooi die man in. Best gevaarlijke rotzooi ook. En dan dat vocht dat hij steeds meer vasthoudt. En darmen die verstopt raken van de morfine. En die benauwdheid waar die kruistroela voor waarschuwde. En het lijf zelf, de kanker die Huub denk ik gewoon aan het vergiftigen is. En de morfine die oprukt en zijn helderheid belaagt. Het is zo oneerlijk.
28
070 - zaterdag 21 oktober Rustige ochtend. Huub toch ondanks alles wel helder. In elk geval voor het ochtendbezoek, een jonge stagiaire waar hij een bijzondere band mee heeft. Lieve meid. Nog vol van haar vaders sterven, vol liefde voor Huub. Een rustig uur samen. Ze zegt tegen mij: "Dankjewel dat ik mocht komen, dat je zo goed voor me zorgt." Ik vond dat mooi, het doet me goed. Zo voelt het ook, of Huub en ik voor haar zorgen. Daarna alweer een andere zuster aan de deur. Die Huub maar meteen even op bed wil wassen. Het is ook al laat en hij is inderdaad nog niet gewassen. Maar je ruikt nog niks, toch? We hoeven nog niet te wassen, doen we straks wel samen. Je ziet die zuster afkeurend kijken. Maar we zijn en blijven eensgezind: "Nee, we willen geen zuster aan zijn lijf vandaag en al helemaal niet op bed." "Sorry, dat mijn vrouw in uw schillenwijk komt", zegt Huub ook nog. "Maar wat moet ik hier dan doen?", vraagt ze gefrustreerd. "Niks, wilt u misschien een lekker kopje koffie?", proberen wij. Maar nee, dan gaat ze maar naar haar volgend adres. Deze kruishulp was ook geen succes. Het wassen in de keuken gaat zoet, warm, loopt gesmeerd. We zijn een geroutineerd team. Laat ons dat toch samen houden tot 't eind. Er gebeurt zoveel meer dan wassen. Dat kan geen enkele zuster vervangen. Die wast zoals ze het heeft geleerd. "Of je een auto wast", zei Huub. Maar wij wassen ons verdriet weg, onze zorg tevoorschijn. We zijn op die manier heel erg samen man en vrouw, samen een manier vindend om met de kanker in zijn lijf om te gaan. Wij hebben dit allebei nodig. De confrontatie. Het werkelijk zien, elke dag, van de aftakeling. Het werkelijk voelen, elke dag, dat de energie afneemt. Ik heb het gevoel dat ik hem al wassend help de ziekte een plaats te geven die bij ons hoort. Zo'n zuster bevestigt alleen maar de ziekte zelf en de hulpeloosheid. Maar zoveel eer verdient die kanker niet. Wij sluiten er vrede mee. Dat moet. Dat is goed. 071 - zaterdagavond 21 oktober 's Middags een oud-collega van Huub. Vreemd. Hij praat maar door, praat zijn eigen emoties aan elkaar. Hoort tot twee keer toe helemaal niet dat Huub hem probeert te vertellen dat ze een boek voor hem maken van zijn geschreven portrettenreeks. Ik breek in, om Huub te helpen, geef een nieuwe voorzet. Hehe, dan komt het eindelijk wel aan. Het bezoek is even later ineens in tranen. Dat breekt de spanning, eindelijk ruimte voor de dingen die gezegd willen worden, voor hem en voor Huub. Eindelijk ruimte voor afscheid. Huub en ik. We doen het (ook voor anderen) goed. We weten het. Ik volg trouw zijn tempo. Maar we moeten samen ook alleen kunnen zijn en dat zijn we te weinig. Dat komt nog. Ik bid voor een gezonde, diepe slaap voor mijn lief. Voor nog wat energie morgen. 072 - zaterdagnacht 21 oktober Huub vroeg vanochtend: "Alma, denk jij dat ik die pijn had vannacht omdat we hadden gevreeën?" Ik kan wel uren huilen, heb dat zelf ook gedacht. "Voel je je daar schuldig om?", vraagt hij. Nee. Nee Huub. "Ik ook niet", zegt hij. Ik heb je zo lief, meneer. Omdat jij dit kunt, kan ik het ook. Ik heb me nog nooit zo je vrouw gevoeld als nu. Maar de prijs is verdomme wel hoog, voor al dit geluk. 073 - zondag 22 oktober Dit slapen verdient vast een elf. De hele nacht door, rustig, kalm, diep. En nu, om 9:00 uur 's ochtends nog steeds. Zo zal het gaan. Op-af. Snel-langzaam. Geen peil op te trekken. 's Ochtends eerst alwéér een andere kruisjuf. Krijg je echt elke dag een andere? Keurig mens. Compleet berekend op haar taak. Permanentje. Alles in orde en onder controle. En dan zit daar zo'n ongeorganiseerd stel dat op hun manier ziek wil zijn en sterven. Zij is ook al gepikeerd,
29
omdat we al onder de douche zijn geweest. Want Huub had vandaag gelukkig puf genoeg om naar boven te gaan. Ging zelfs alleen, de klojo, ik was nog even plassen. Zo'n georganiseerde juffrouw kan daar niet tegen. Deze ook niet. Maar ze hoeft er alleen maar even te zijn, ter geruststelling en controle en voor wat technische handelingen die ik niet kan/mag, en ze moet gewoon respecteren dat wij samen met ons eigen proces bezig zijn. Wij zijn er niet voor haar. Wij vragen niet om dood, om kanker. Wij maken onze spelregels. Spelen niet volgens de hare. Het is bijna niet uit te leggen aan iemand die met een overbodig product (althans nog overbodig) zomaar ons huis binnenstapt. Zij ziet Huub als een consument voor wie ze een aanbod heeft. Ze staat erop dat product, haar nering, aan hem op te dringen. Maar wij hebben niets gevraagd, verdomme. "U kijkt toch zelf wel een beetje uit?", vraagt ze aan mij. "Want wij zijn er om u te ontlasten en dit moet voor u allemaal heel belastend zijn." Jaha, ik kijk wel uit, mevrouw. Want als ik het niet red, over de kop ga, dan zijn we verloren. Dan kan de thuiszorg het namelijk ook niet overnemen, zo'n aanbod voor complete verzorging is er niet. Maar jouw bezorgdheid om mij, mevrouw, ervaar ik als een truc om zelf te kunnen doen waar je voor gekomen bent. Kijk nou toch eerst eens goed, luister nou eerst eens of er van ons wel een zorgvraag is. Dat was de afspraak, dat staat als het goed is op jouw werkbriefje. Dit gaat over jou, niet over ons. Het gaat over een complete vreemde, de zoveelste, in ons huis. Die over ons wil beslissen en heersen. Maar ons gaat het om in onze waarde gelaten te worden. Dit zal wel heel ongebruikelijk zijn, zoals wij dit doen, dat ze telkens zo pissig reageren, die kruishulpen. Ik weet het niet, we doen eigenlijk maar wat en voelen onszelf daar het beste bij. Huub krijgt daarna weer die messenpijn. Extra pijnstillers doen het niet. Poepen wel, hij wist niet eens dat hij dat nog kon. Zou dat het zijn? Zou daar die pijn door komen? Hij slaapt weer een eindje. 074 - zondagavond 22 oktober Pijn, blijf alsjeblieft weg. Laat mijn man even met rust. Kanker ook, geef ons iets meer tijd. Daarna mag je'm helemaal hebben. Geef hem tijd, hij is zich nog klaar aan het maken. Zijn zus belde nog. Er gebeurt heel veel met haar, door wat er met haar broer gebeurt. Dat is goed, maar moeilijk voor haar. Huub begrijpt het. Zijn zoon Bart belde ook. Voelt zich verloren. "Zelfs pils smaakt niet meer", zegt hij. Zijn andere twee kinderen laten niets van zich horen, of hun vader niet meer voor ze bestaat. Maar zo was het al. Mijn kinderen zijn op afstand, maar dichtbij. Een lief houvast. Ik heb ze te weinig gesproken, maar wel veel gemaild. Komt goed, later, ooit. Ik moet ook gaan slapen, hoog tijd. Alsjeblieft weer een rustige nacht, alsjeblieft. Ik kan natuurlijk smeken om meer tijd. Maar ik zal nooit klaar zijn om deze man te verliezen. Mag straks nooit meer met hem verder leven en genieten van de dingen die hij nu over zichzelf leert en die het voor mij zoveel leuker en gelukkiger maken. Waarom toch? Ik heb moeite met eten, omdat hij niet meer kan eten. Heb moeite met lezen omdat hij bijna niet meer kan lezen. Ik eet voor hem, lees voor hem. Ik houd hem bij mij, maar wil eigenlijk zijn waar hij is. Hij heeft niet alleen kanker. We hebben het samen. Ik kan het niet anders zien dan zo. 075 - maandag 23 oktober Ja, weer een rustige nacht! Heel goed. Zelf ook goed geslapen. Huub slaapt een gat in de dag. In de ochtend en de middag. Is helemaal weg. Zo zal het zijn. Hij slaapt nog steeds. Er is echt iets aan het veranderen. Hij is van de dood, van de kanker, als hij slaapt. En die eist een steeds groter deel op. Maar ik moet dat toelaten, mag hem niet steeds terughalen, wakker maken, opjagen. Niet aan hem trekken, Alma. Want ik hoop dat als hij slaapt, hij niet alleen maar kwijtraakt, inlevert. Ik hoop ook dat hij zich klaarmaakt als hij slaapt. En dat hij toch zoveel mogelijk energie opbouwt intussen. "Ik ben heel moe", zei hij, toen hij net even zijn ogen opendeed. Ja lief, dat kan ook niet anders. Je krachten nemen zichtbaar en in heel snel tempo af. Slaap maar.
30
Ik heb de seringenboom uit de grond gehaald gisteren, voor die serre. Is het tegen beter weten in? Als hij zo ligt te slapen, wel. Maar ik weet van de uren dat hij wakker is, dat hij nog erg dichtbij ons is en bij het leven wil zijn. En is. Zie dat telkens met verbazing en respect aan. Slaap = dood, wakker = leven. 076 - maandagmiddag 23 oktober 13:00 uur. Huub wordt wakker. Er is echt wat veranderd. Hij is stil, afwezig, kribbig. Rookt een sigaretje. Wil zich niet wassen. Wil helemaal niets. "Je moet de directeur van de begraafplaats voor me bellen", zegt hij. Verder mag ik niets. Niets zeggen en niets vragen. Hij doet vijandig. Ik begrijp het wel en laat hem met rust. De directeur is afwezig, zijn plaatsvervanger belt straks terug. "Ik ben aan mijn laatste kilometers bezig", zegt Huub. Hij slaapt weer. "Ik heb geen zin meer, Alma", en "Ik kan niet meer." Hij is echt op. Bart komt, ziet zijn vader, schrikt, ziet het ook denk ik. Camiel ook. Ze zitten stil in de kamer. Telefoon van de begraafplaats: het is definitief in orde, Huub mag in het graf van zijn opa en oma. "Dat is heel mooi", zegt hij en slaapt verder. Hij is als hij weer wakker wordt, heel kribbig tegen me. Zegt dat ik hem behandel als een demente sul. Ik moet hem dus vragen om wat voorzichtiger met me te doen. Dit doet zeer. Ik snap het wel, maar er is een grens tussen angstig en dus kribbig zijn en een ander bewust kwetsen. Ik bied blijkbaar even te veel aan, maar weet niet hoe anders te handelen. Wil toch dichtbij mogen blijven, zonder te veel te zijn. Voel me machteloos. Dan komt ook die klotepijn weer. De pijn wordt zo erg dat hij alleen nog maar kan vloeken. Morfinezetpil geplaatst, brengt verlichting. Hij valt uitgeput weer in slaap. 077 - maandagavond 23 oktober We aten met z'n allen. Warm, gezellig. Maar Huub moet braken van de soep van Bart. Het is te gekruid en te dik voor hem. Zit ervan te shaken op de wc, maar geeft niet op. Gek, sterke gek. Hoe doe je dat toch? Ik merk dat het mij allemaal te veel wordt. De rotzooi die Bart weer in de keuken heeft gemaakt en niet opruimt, de spanning van vanmiddag, de pijn en het braken, Camiel die om 21:00 uur nog steeds hier rondloopt en iets vaags heeft met een vriendje en een computerspel, terwijl hij allang naar dat vriendje toe zou gaan. Hij loopt met een telefoon rond en komt binnen, verdwijnt weer naar boven, komt weer binnen. Ik word er doodnerveus van. Ik moet gewoon even naar nul. Stuur Camiel ten einde raad gewoon weg. Voel me kut. Hij ook, aan zijn gezicht te zien. En elke dag bezoek, elke dag bezoek. Elke dag afscheid van iemand. Ergens vandaag zegt Huub iets tegen een bezoeker dat me diep raakt: "Alma en ik doen heel veel, zoveel mogelijk, nu en samen, zodat ze dat straks niet in haar eentje hoeft te doen. Praktische dingen, maar ook gevoelsmatige dingen." Ik besef dat het waar is wat hij zegt. We rouwen nu al om elkaar. Samen en met anderen. Hij kan over zijn dood heen voor mij zorgen, maar ik niet voor hem. 078 - maandagnacht 23 oktober Toch heb ik vandaag gezien in Huub's gezicht dat het Mysterie weer dichterbij is. Ook hebben we gezien dat Huub heel ver weg kan zijn, maar steeds nog terug kan en ook terug wil naar ons. Zijn lichaam heeft een sterk hart en hijzelf een sterke geest. Van die twee moet hij het hebben. Ik merk dat het bezoek van anderen hem beter bij ons houdt en terughaalt dan ikzelf kan. Ik ben niet zo'n geforceerd opgewekte, de moed erin houdende Nightingale. Ik ben de hand op zijn hoofd, de steun in zijn rug, zijn ogen en oren, maar niet meer zijn sleutel naar de wereld om ons heen. Bart kan dat veel beter, met zijn grappen en verhalen van buiten. Zo heeft iedereen zijn eigen rol en
31
plek. Er moeten gewoon, zolang hij het wil, elke dag mensen blijven komen die hij graag wil ontmoeten. Hij geeft dat zelf wel aan. We zijn weliswaar van drie bezoeken al terug naar twee bezoeken per dag, intussen. Maar dat is niet erg. Ik kon drie per dag zelf ook maar nauwelijks aan. Huub wil voor hij gaat slapen een joint van Bart proberen. Tegen de pijn en het gepieker. Hij hoest zich compleet omver, vooral van de tabak, denkt hij. Gooit daarna de joint in de openhaard. "Zo heeft de hele buurt plezier", zegt hij. Wat 'n dag. Ik ben kapot. Ga lekker dicht bij mijn lief slapen vannacht. Het wordt meer en meer bij hem waken, ook overdag. Morfine is stand-by. Toch zijn we bevoorrecht, dat we nog zo samen kunnen zijn. 079 - dinsdag 24 oktober Wat een zegen: een ongestoorde en lange nacht. Ik ben in de stoel naast zijn bed begonnen, maar besluit later in de nacht de bank op te zoeken. We slapen met zijn tweeën een comfortabel gat in de dag en drinken daarna koffie. In de krant is weer een column van Huub geplaatst. Het maakt hem trots, dat hij nog steeds publiceert. We kunnen boven douchen, energie genoeg. Gaat lief en gesmeerd. De thuishulp komt. Die zenuwachtige. We vertellen haar dat gisteren het infuussysteem niet is verwisseld, omdat Huub er gewoon te moe voor was en het ding het nog goed deed. Ze schrikt. Ze had vanmiddag eerst nog willen droogoefenen, was zelf ook geschrokken van haar eigen zenuwachtige trillen van vorige week. Geen punt, meid, dan doe je dat toch gewoon donderdag. Hij slaapt op de bank. Toch stuk van het douchegebeuren en ook niet helemaal vrij van pijn. Ik weet intussen aan zijn houding, wanneer dat het geval is. Hij krijgt zo'n magere kop, mijn man. En zulke verschrikkelijk dikke voeten en benen. Onze lieve Chinese vriend L. komt met prachtige bloemen. Probeert ons uit te leggen hoe ze in China met ziekte omgaan. In China krijg je niet zulke erge kanker als Huub heeft. "Nee," zegt Huub droog, "daarom zijn er ook zoveel Chinezen." L. probeert denk ik zo zijn ontreddering te bezweren. Want zijn beste vriend gaat dood, dat ziet hij ook wel. Hij praat maar door. Biedt aan om een goed soepie voor Huub te maken. We vragen om ginsengsoep. Bart en Camiel zullen het morgen bij het restaurant gaan halen. L. wil graag terugkomen om nog eens met Huub te "bubbelen", want, zegt hij, "Bubbelen is goed voor zieke mensen." Maar ik denk dat hij heel goed weet dat dit de laatste keer was dat ze elkaar ontmoet hebben. Voor zijn vriend kwam, heeft Huub nog een nieuwe column getikt. Heel geestig. Over mijn krankzinnige hasj-avontuur. Ik zend hem 's avonds door naar de krant. 080 - dinsdagavond 24 oktober Is het de tweede morfinepleister die we voor het eerst hebben geplakt? Hij is afweziger. Zit lang in zijn stoel, zegt nog maar weinig. Als ik hem vraag hoe het gaat, geeft hij geen antwoord. Maar als zijn zus belt, hoor ik hem zeggen dat hij erg opziet tegen het geplande bezoek van vanmiddag. "Allez, Huub, waarom zeg je dat dan niet aan mij?" "Ik weet niet", zegt hij. Maar hij wil inderdaad liever geen bezoek. Ik bel dus, net op tijd, zijn twee vrienden die zijn 'besteld' af. Hij eet soep. Kijkt afwezig wat tv. Zegt dan dat hij zo erg voelt dat hij heel snel zijn krachten verliest. Ik vraag hem of hij wil dat ik hem volg in zijn slaap-waak-ritme of dat hij wil dat ik hem bij de les houd. "Wat wil jij? Wat vind jij het beste?", vraagt hij. Ik zeg: het eerste, dus hem zijn eigen tempo laten volgen. Hij wil dat ook, blijkt. Hij is er niet meer zo goed bij, mijn lief. Is echt doodmoe. Houdt wel mijn hand steeds meer vast. Om halfelf gaat hij weer slapen. Zegt na een uur dat hij zoveel pijn heeft, maar slaapt wel verder. Alma, de grote eenzaamheid is begonnen. Wat gaat er in hem om? Hoelang nog? Kan ik me een voorstelling maken van de komende tijd, zodat ik me kan voorbereiden? Nee. Ik vaar mee op zijn golven. Morgen beginnen ze aan die serre te bouwen. Ik wilde maar dat ik in de toekomst kon kijken. Wil zo graag weten of Huub daar nog plezier van gaat hebben. Hij is er nu eigenlijk al te ver voor weg. Dat hij hier in de kamer ligt, vind ik eigenlijk ook best. Zo in zijn eigen hoekje. Maar ik zal het bouwen van die serre niet afkappen. Het betekent voor hem zoveel. Hij zegt alleen maar: "Ja, dat wil ik nog
32
heel graag meemaken." Dromer. Ik wens hem een diepe, vredige slaap toe. En nieuwe, zij het kleine, energie morgen. Wat doet die tweede morfinepleister verdomme, als hij toch nog pijn houdt? Ik vind hem vandaag ook moeizamer ademen. Verbeelding? Komt dat niet gewoon van al dat vocht? 081 - woensdag 25 oktober Heel vroeg wakker geworden, kwart voor zeven, het klokje ging vanwege lege infuuszak. Geen zin meer in verder slapen, ondanks erg korte nacht. Maar goed ook, want Huub wordt even later wakker met (verdomme alweer!) een lekkende maagsonde, pijn en dus een slecht humeur. Sodeju. Bed verschonen, man verschonen, man kalmeren en troosten, koffie geven, sonde vervangen. Hij gaat poepen - er komen alleen nog wat witte floddertjes uit - en de pijn zakt wat. Ligt om acht uur moe en duizelig in een schoon bed. Ik weet niet hoe laat de bouwvakkers komen, dat kon vanaf acht uur. Huub jaagt me op: "Ga nou douchen, Alma, ze komen zo!" Ja lief. Was me boven huphup en vind het dan wel weer goed zo. Hij is weer in slaap gevallen. Het lijkt wel of ze overal in de straat aan het bouwvakken zijn. Er rijden vrachtauto's, ik hoor gekletter en gezaag. Maar niet bij ons. Ik bel de architect, daarna de aannemer. "Waar blijft u nou?" De aannemer vertelt dat de levertijd van de serre toch vijf à zes weken is geworden. Hè? Hoe nu? Ik bel de architect weer terug. Die weet van niets. Hij zal kijken of het klopt. Architect belt mij: "Ja, het is helaas waar." Hij klinkt ontdaan. Hij heeft nu de levertijd opgevraagd van een houten serre. Hij zal mij bellen, ik zal daarna de aannemer weer bellen. Ik zeg tegen de architect dat als de bouw niet snel kan beginnen, het gewoon niet meer hoeft. Huub snapt het, is zwaar teleurgesteld. "Dus de architect was met spek aan het schieten", zegt hij. Maar ik denk echt dat de architect dit ook niet wist. Die mannen zijn aan het denken over bouwen en vinden dit denk ik allemaal voor hun doen al heel snel gaan. Wij zijn aan het denken over sterven en vinden het veel te langzaam gaan. Het is natuurlijk eigenlijk ook een onmogelijk project, ook al gingen veel zaken, zoals de vergunning, razendsnel omdat met Huub werd meegedacht. We gaan het zien, we zijn al ver gekomen. Het boek dat de krant aan het samenstellen is voor Huub, het boek met zijn beste interviews, zal ook nog wel aan hem trekken. 082 - woensdagmiddag 25 oktober Intussen weer tijd voor wat actie. Ik bel een vriend, die bij een grote uitvaartonderneming werkt. Ik vraag hem of hij straks na Huub's dood mij wil helpen met afleggen. Hij wil dat graag. Ik moet zijn werkgever bellen en doe dat. Ze komen binnenkort de boel doorspreken. Begraafplaats en restaurant-voor-na-afloop gebeld: ook in orde. De notaris gebeld. Die wordt afgeschermd door zo'n meisje ("Een tikpoes", zegt Huub) dat maar niet wil begrijpen wat de bedoeling is. "U moet maar even samen naar kantoor komen", vindt ze. "Nee meisje, dat gaat niet, mijn man is stervend en haalt nog maar amper het toilet." "O," zegt ze, "maar het is niet echt gebruikelijk dat een notaris aan huis komt." Zo gaat het nog even door. "Mag ik nou de notaris alsjeblieft zelf even spreken", vraag ik, want ik krijg genoeg van dit domme kind. "Kunt u het met mij niet af?", vraagt ze nog. "Nee," zeg ik, "ik heb echt genoeg van dit gehakketak met u." Stom gedoe. "Maar u moet begrijpen dat u zo'n huisbezoek natuurlijk wel apart moet betalen", zegt ze ook nog. Sodeju. Maar de notaris is er niet, ik kan hem zelf niet spreken. Hij zal me terugbellen. Belooft het meisje. 083 - woensdagavond 25 oktober Volgend probleem blijft het GAK. Die blijven me maar oproepen om bij de controlerend arts te komen. Maar ik ben helemaal niet ziek, dat weten ze zelf ook en ik vertel ze dat elke keer. Waarom kent het GAK toch geen zorgverlof, net zoals de school voor me heeft geregeld? Het GAK heeft me toch zèlf geadviseerd me maar ziek te melden? Zodat ik voor Huub kan zorgen? Ze hadden me toch beloofd dat ze een aantekening zouden maken over het bijzondere van mijn geval?
33
Ik schijn nu zelfs geen uitkering meer te krijgen, omdat die ene juffrouw me niet had mogen adviseren, me maar ziek te melden. Iemand zegt me vandaag door de telefoon letterlijk: "U hebt uzelf genaaid hiermee." Ik belde tenslotte de 'troubleshooter' bij het GAK en probeer hem uit te leggen wat er aan de hand is. "U past in geen enkel hokje bij ons", zegt hij wanhopig. Ik antwoord dat me dat mijn hele leven al gelukt is en dat me dat uitstekend bevalt. "Nou, mij niet", zegt hij. Hij vraagt me om mijn probleem voor hem op te schrijven. Ik doe het, maar heb hier eigenlijk geen zin in en geen energie voor. Ik heb nu al weken geen uitkering ontvangen door dit gedoe. Ik heb zelf geen rooie cent meer, Huub staat ook overal rood, hoe moet dat toch? 084 - woensdagnacht 25 oktober Huub zei vandaag tegen de thuishulp, de goede, dat hij meer en meer het gevoel heeft dat het einde echt nadert. Hij vertelt dat hij vaak in slaap zakt met het gevoel dat hij ook wel eens niet meer wakker zou kunnen worden. Dat klopt met mijn behoefte om steeds bij hem te zijn en zijn hand aan te raken als hij slaapt. Dat deed ik eerst niet. Ook ga ik intuïtief steeds vaker bij hem kijken als hij slaapt. Hij is zienderogen aan het verzwakken. Haalt moeizaam adem. Het douchen bezorgt hem veel plezier, maar eigenlijk kan hij al niet meer naar boven. 't Is pure wilskracht dat hij het telkens toch haalt. Ook kan hij eigenlijk niet meer zo lang staan, dus heb ik een kruk in de douche gezet en een bejaardensteun aan de muur geschroefd. Op de wc hangt hij met zijn hoofd op zijn armen op het wasbakje. Handen wassen daarna in de keuken laat hij voor 't gemak maar weg. Voor hem een doodzonde, dus ik kom telkens trouw met een warm washandje na toiletbezoek. Is al gewoonte geworden. Dan slaapt hij weer. De hoofdredacteur van de krant belt, dat ze (dus niet alleen hij) samen komen, maar een uur later dan afgesproken en dat dit een reden heeft. Dat kan alleen maar Huub's boek zijn. Nu al klaar? Kort voor ze komen wordt Huub wakker. Ik vertel dat er twee hoge pieten van de krant komen en dat dit een reden heeft. "Sterf ik dan toch nog als 5e-klasser?", vraagt hij en hij meent het. Maar een financiële promotie zit er volgens mij niet meer in. Later dringt het door de morfine heen dat zijn boek dus klaar moet zijn. Nu al? Als de krantenmannen arriveren, haal ik ook Camiel naar beneden. Dit mag hij niet missen, dit is een gouden moment. Het boek is inderdaad klaar en het is echt zo mooi. En al die ogen van al die mensen die erbij zijn, zijn zo mooi. Huub is stil en gelukkig. Er komt wijn, ik maak foto's. Die arme Camiel denkt niet na, maakt mijn allerlaatste foto op, zonder het te vragen. Nu staat het proosten niet vastgelegd. Jammer, jammer, maar ook sneu voor Camiel die te impulsief was en er spijt van heeft natuurlijk. Hij maakt het weer goed door meteen het filmpje voor ons weg te brengen. Zo hebben we na een uur al de herinneringen vast. Huub zit er volkomen in vrede bij en geniet. Het moet voor hem heel veel betekenen, dit moment, dit boek, deze mensen, de dood. Als iedereen weg is kan hij alleen nog maar uitgeput slapen, zijn boek in zijn handen. 085 - woensdagnacht 25 oktober Tussendoor glipte vandaag wel de serre uit zijn handen. Levertijd in hout is ook zes weken. De architect wil graag nog één ding mogen proberen: zelf gaan bouwen met de aannemer. En dan maar even een nooddak erop. Ik besprak het later op de avond met Huub. Merk dat hij de serre al heeft losgelaten. "Alma, die elf dagen die er nu voor staan, haal ik ook al niet meer", zegt hij. Ik weet dat hij waarschijnlijk gelijk heeft. En wat als hij over elf dagen nog leeft? Dan kan hij het denk ik toch niet meer echt bewust beleven, laat staan er zijn dromen waarmaken: typen, leven, zich af kunnen zonderen. Hij wil zich nu al helemaal niet meer afzonderen. Wil voortdurend mijn aanwezigheid weten en bevestigd zien. En typen kan hij ook bijna niet meer. Die paar uur per dag dat hij nog leeft, kan hij bijna niets. Ik denk ook dat we deze droom maar moeten loslaten. Ik maak het later wel goed met die mannen. En de loodgieter mag straks toch nieuwe goten aanleggen, als Huub overleden is. Het was een schone droom, dat wel.
34
086 - woensdagnacht 25 oktober Vroeg in de avond ging de bel: ik heb voor het eerst een regiefout gemaakt. Cees staat klaar om te komen bridgen, weet nog niet dat de anderen niet konden. Ik heb hem vergeten terug te bellen. Huub blijkt wakker, wil wel kletsen. Maar Cees heeft een heel zwaar parfum op, vult daarmee de hele kamer. Ik vind het vies. Huub zegt achteraf hetzelfde. Alles wat Huub zegt of vertelt, heeft Cees zelf ook meegemaakt, maar dan erger. En het is waar, hij had vorig jaar ook een verontrustende kanker, maar hij mag voorlopig weer rustig verder leven. Ik vind hem een moeizame en vermoeiende gast. Hij trekt elk onderwerp dat Huub aanroert direct naar zichzelf toe. Vertelt veel over zichzelf, luistert heel slecht naar Huub. Hij gelooft trouwens helemaal niet dat Huub doodgaat, zegt hij zelfs. "Welnee, joh! Zo'n vaart loopt het vast niet!" Kijk dan goed, klootzak, denk ik. Huub zegt hetzelfde, maar dan netter, wat Cees even stil maakt. Maar niet lang. Ik ben blij als hij gaat. Wij samen. Eensgezind in onze mening over Cees, in ons besluit over de serre, in ons verdriet. Huub schrijft in het boekje van de krant een "overdracht", zoals hij het noemt. Voor mij. Uit zichzelf. Het zijn goede dingen, die hij schrijft. Daar niet van. Maar ik wil ergens hebben staan geschreven dat hij van me houdt en dat schrijft hij dus niet op. Ik bedel er letterlijk nog een liefdesverklaring af en bij. Ik heb intussen zijn stem in mijn hoofd, als hij vroeger zei: "Ik kan niet huichelen, Alma." Ben toch zenuwachtig, daardoor. "Schat, je hebt gelijk", zegt Huub. En schrijft er nog een wiebelig "Ik hield en hou zielsveel van je." bij. Ik ga dat nodig hebben, jongen. Dankjewel. Ook al moest ik je er zelf om vragen. Ook al weet ik dat een stil stemmetje in mijn hoofd het nog steeds niet gelooft. 087 - woensdagnacht 25 oktober Huub was net even wakker. We praten over een mogelijk naderende dood in zijn slaap. "Ben je bang, lief?" "Nee", zegt hij. "Jij bent bij me in de buurt. Ik hoop dat je me vast kunt houden. Ik ben er nog niet klaar voor, Alma, maar voel dat het snel komt." We praten over ons huwelijk, over wat hij voorin het boekje in zijn opdracht voor mij "chaotische avonturen" noemt. "Heb je toch het gevoel dat ik goed voor je ben geweest, Huub? Los van wat ik nu voor je doe? Gewoon als jouw vrouw?" "Ja," zegt hij, "maar ik was er denk ik zelf niet klaar voor. Moest toch van te ver komen, zonder dat ik dat wist. Maar ik heb toch steeds wel geweten wat je bedoelde. Heb me daar krankzinnig en ziek tegen verzet. Was niet klaar voor je, zoals jij soms niet klaar was voor mij. Maar we werden het wel, Alma, gelukkig nog net op tijd." Hij probeert weer een joint. Moet weer geweldig hoesten en daarna braken. De maagsonde zit ook helemaal verstopt, dat rotding. Ik spoel er met mijn mond via het noodpijpje warm water door. Als dat geen liefde is, in het holst van de nacht de maagsonde van je man doorspoelen en aanzuigen. Gatver. Ik tape het ding opnieuw, tegen het lekken. Lief geklooi. Hij zegt dan: "Ik ben zo blij met je." Hij leunt alleen nog maar moe tegen me aan. Wil dan naar bed. Weer braken, verdomme. Valt dan ontspannen in slaap, mijn hand houdt hij vast. Met de andere hand zit ik nu te schrijven. Wat een dag. 088 - woensdagnacht 25 oktober Ik moet nodig gaan slapen, maar mijn hoofd zit te vol. Eerst wegschrijven, eerst leegmaken voor wat nog komt. Nog een ding wat ik me herinner van vandaag: Huub zat vanavond uitgeput op de wc, ik als een soort infuuswachter ernaast. We hadden het nog even over seks. Ik vertelde hem dat ik ons vrijen, eerder deze week, had beleefd als een echt afscheid van onze seks. "Ik ook", zei hij. "Ik vind dat zo jammer", zei hij. "Ik mis dat zo, jouw lijf. Bij je zijn, gewoon naar je mogen verlangen en samen een toekomst hebben." "Ben ik goed voor je geweest, Huub?", vroeg ik ergens vandaag. "Ja", zei hij. "Altijd, ook al riep ik heel hard van niet." Dat wil ik steeds opnieuw horen, net of ik het niet meer geloof, wat is dat toch? Ondanks alles is hij goed geweest voor mij. Ik weet dat en heb hem dat altijd al laten weten. Maar ik voel zelf niet meer of ik goed ben geweest voor hem. Hij heeft met zijn enorme aanvallen iets in me kapotgemaakt, ik moet daar later echt naar kijken. Ik heb vaak gevoeld dat ik weg moest gaan,
35
dat zijn paniek gevaarlijk voor me was. Maar ik kon nooit stoppen met dit chaotische huwelijk. Nooit. Dacht: de man moet gewoon eerst nog even zijn eigen rommel opruimen. Ik wacht wel. We hadden tijd zat, dacht ik. Ik ben zijn vrouw, de vrouw die ik zonder hem nooit meer zal zijn. Ik zie daar heel erg tegenop. Maar ben ook dankbaar dat ik dit zo mag afmaken. Dat ik niet ben weggegaan, me niet heb laten verjagen. Dat ik nu niet een ander leven leid, waarin me terloops wordt verteld dat Huub ziek is en doodgaat. Ik zie er erg tegenop om hem te verliezen. Heel erg. Maar ik wil wel met deze nieuwe wijsheid verder leven. En het mijn kinderen uitleggen. Waarom ik niet ben weggegaan. 089 - woensdagnacht 25 oktober Diep van binnen weet ik, dat ik weg zou zijn gegaan, als Huub niet ziek was geworden. Volgende maand, volgend jaar, ik was weggegaan. Ik zal het niet weten. Ik had echt liever de weg van het leven en de tijd bewandeld. Nu moet ik het straks mijn kinderen uitleggen met het verhaal van het verdriet en de dood. Dat vertekent, romantiseert het misschien in hun ogen. Mijn kinderen hebben ook een prijs ervoor betaald, en ik heb daarvoor gekozen. Ze waren kwaad om mijn eigenwijzigheid, kwaad dat ik bij Huub bleef. Ze respecteerden me, maar hebben zich door mij ook in de steek gelaten gevoeld. Maar wat nu in een paar weken gebeurt, is geen geromantiseer. Het is het onwaarschijnlijke echte en ware, dat Huub leert en verandert. Los leert laten. Er gaat steeds een schil vanaf. Hij komt bij zijn kern. En ik sta ernaast en ben tegelijkertijd sleutel en ontvanger. Ook ik kom als zijn vrouw eindelijk tot mijn recht, zo. Ook ik kom bij mijn kern. Weet weer waarom ik met Huub wilde zijn. We konden niet anders, toen. We kunnen al helemaal niet anders, nu en zo kan ik straks verder. Mooier. Wijzer. Kan ik dat mijn kinderen uitleggen? Ja. Willen ze het horen? Ik hoop het. 090 - woensdagnacht 25 oktober Moet ik nog even opschrijven. Belangrijk. Het is waar en ik weet dat hij dat ook zo ervaart: het is onmenselijk wreed en onrechtvaardig wat ons nu gebeurt. Maar het is tegelijk van een menselijke schoonheid om zo in vrede naar je dood toe te mogen leven. Ik ben fier op mezelf, dat ik daarbij mag zijn. Ik zie hem elke dag, terwijl zijn krachten afnemen, dichterbij die man komen die hij werkelijk is. Ik ben zo gelukkig om dat te mogen zien. Om daar ook ruimte voor te helpen maken. Huub is geen heilige. Hij is vaak heel lomp met me omgegaan. Maar ik heb diep respect voor de manier waarop hij nu zijn fouten uitspreekt. Hij maakt die bocht toch maar. En tegelijkertijd blijft hij trouw aan zichzelf. Waardig. Fier. Een goed mens. Als je dan moet sterven, mijn lief, is dit de eerlijkste, innigste, dapperste manier. De mooiste ook. Ik gun het je. Je was vaak een gecompliceerde lastpak, ik kon voor een deel ook wel begrijpen waarom je dat was. Je was eigenlijk ziek, vaak. Ziek geworden, ziek gemaakt, dat weet ik niet, maar ik heb mijn vermoedens. Maar je bent wel een prachtig mens. En ik ben als jouw vrouw ook prachtig. Jij maakt me dat in deze omstandigheden. En ik ben zielsdankbaar dat we dat gevoel samen nog kunnen en mogen delen. Ondanks alles wat geweest is. Ik ben echt nog niet klaar om je los te kunnen laten. Jij ook niet, om jezelf los te kunnen laten. Maar lang zal het niet meer duren, en dan moeten we wel. En als het zover is, dan hebben we het samen echt zo eerlijk, open en volledig mogelijk gedaan. Ik buig voor de man die jij bent en voor de vrouw die ik naast je ben. Echt. Zoals destijds bij mijn andere geliefde, die ook aan kanker stierf. Hij was maar iets jonger dan jij, het is zo oneerlijk. Je vroeg me om een dagboek voor jou bij te houden. Zodat je kon volgen wat er aan je gebeurde. Je gaat dit niet meer lezen, Huub. Je leest allang niet meer mee. Dit is al te ver van je vandaan. Je voelt me nog wel. Mijn hand op je hoofd. Je houdt mij ook nog vast als ik even niet meer verder kan. Maar ik slaap al niet meer met je, maar bij je. Dat is anders. Je hebt de concentratie en helderheid niet meer om dit allemaal te lezen. Dat hoeft denk ik ook niet meer, al zou ik het zielsgraag willen. Sinds ik besef dat je dit nooit meer zult lezen, schrijf ik vaak aan jou. Wonderlijk. Ik wilde dat je mij kon volgen, wist wat er met mij gebeurde. Ik hou zo van je, jongen. Maar je glijdt al weg uit onze wereld in een andere.
36
091 - woensdagnacht 25 oktober O wacht, gisteren ook nog eindelijk onze therapeut van het Riagg te pakken gekregen. Hem het slechte nieuws over Huub verteld. Hem (op aandringen van Huub) bedankt, dat mede dankzij zijn hulp wij samen net op tijd beter met Huub's paniek hadden leren omgaan. Hem namens Huub bedankt, dat hij hem had geholpen, anders om te gaan met zijn paniek. Hem (op aandringen van Huub en hij heeft gelijk) gevraagd, of ik 'na afloop' alleen bij hem mocht terugkomen, of hij mij dan wil helpen alsjeblieft. Hij was erg aangeslagen. Zei op zijn mooie formele manier: "Breng mijn respect en sympathie over aan uw man." Het was een wonderlijk gesprek. Maar heel fijn. En ik vind het een rustig gevoel dat hij er voor mij wil zijn als Huub is overleden. Voor alles wat ik nu wegstop, parkeer, alles wat er nu niet toe doet. Voor morgen heb ik wat vertegenwoordigers van 'de maatschappij' besteld. De notaris voor het testament. Hij bood zijn excuses nog aan voor die (in mijn ogen) stomme koe van een secretaresse. "Ze is nog een beetje onervaren", zei hij. Ja doei, mijn neus. Doe er iets aan, jongen! En de huisarts komt morgen. Ik heb veel vragen. Vocht, pijn, morfine versus helderheid, mogelijke manieren van euthanasie. En overmorgen komt die meneer van de uitvaartorganisatie. Uitvaart regelen. Ik krijg hulp bij het afleggen, straks. Van een vriend. Goed gevoel. Ik ben zo moe. Ga slapen. 092 - donderdag 26 oktober Weer een stille en rustige nacht. Ik heb toch naast Huub in een stoel geslapen, voor mijn eigen gemoedsrust. De bank een paar meter verderop is al te ver weg. Zou eigenlijk een betere stoel moeten hebben. Vanavond regelen. Ik heb nu overal spierpijn. Moet vroeger naar bed, dat is duidelijk. Douchen. Het infuus scheidt er ineens mee uit. Er loopt ineens veel bloed terug. Huub in paniek. Ik bel de hulpdienst in O. en die piepen de thuishulp op. Die zal zo snel mogelijk komen. Het duurt voor ons nog een tijd, toch. Ze brengt ook een assistente mee, die het nog moet leren. Die negeer ik. Ik vind één vreemde in ons huis eigenlijk maar net acceptabel. Ze moesten gewoon geen assistentes meenemen naar terminale patiënten. Zeker niet iemand die zichzelf ook nog vlijtig en uitgebreid wil voorstellen en eruit ziet of ze heel opgewekt duizend dingen over zichzelf wil gaan vertellen. Pleur op, mens! Ik heb geen energie meer over voor je. Huub heeft hulp nodig! Terwijl de thuishulp nog loopt te tobben met het infuus (het lukt haar nog steeds niet goed), komt de jonge notaris in een vliegende regenbui aan. Hij moet nog even wachten, ik geef hem vast koffie. Ik hol rond met bakjes, lapjes, bemoedigende kneepjes voor Huub die er de smoor in heeft. Wat 'n getob. Er bleek een stolsel in het infuus te zitten. Maar gelukkig, gelukkig, ze krijgt het weer aan de praat. Bravo en hoera. Er hoeft geen nieuwe naald in. Dan het testament. Het was eigenlijk allemaal al zoals Huub het wil. Ik maak aantekeningen, ook voor de man van de bank, die vanmiddag komt. Er zijn veel dingen waar ik op moet letten. Okay, jullie je zin. Ik zal erop letten. Huub gaat echt dood, zegt dit gesprek ons. Dan vertrekt de notaris. En Huub slaapt weer. Ik voer intussen telefonisch een zinloos gevecht met het GAK. Ik krijg nog steeds geen uitkering en blijk in overtreding te zijn. Want ik heb me ziekgemeld (op hun eigen advies) en 'weiger' nu naar een keuringsarts te gaan, honderd kilometer verderop. Ik beloof die meneer die er zelf ook niks meer van begrijpt, alweer een nieuwe brief te sturen. Schrijf die brief. Staccato en puntsgewijs. Woedend. 093 - donderdagmiddag 26 oktober Het onverwachte bezoek van Huub's zus is mij wat te veel vandaag. Want hij is wel wakker, maar de man van de bank is er intussen ook en dat is belangrijk. Ik kan niets voor en met zijn zus doen, zo. De geldmeneer doet wat hij moet: hij schetst voor Huub de contouren van mijn financiële toekomst
37
en kan hem eerlijk geruststellen. Hij praat niet over de bestaande puinhoop en ook Huub vraagt er niet naar. Is nu niet meer van belang. Zeker niet met mijn nieuwe baan in het vooruitzicht. Er zijn straks geen geldzorgen. De zorgen die er zijn worden opgelost. Ik kan in ons huis blijven wonen. Als de geldmeneer weg is voelt Huub zich gerust. Mag dat ook. Het is geregeld en in orde, echt. Daar gaat het om. Loslaten. Afvinken. Huub gaat echt dood, zegt ook dit gesprek. Ik voel me stukgeknepen van verdriet. Hij is weer wakker, we eten, hij eet bijna niets, maar toch te veel. Wordt beroerd. Ik ben zo moe. En almaar al die mensen om me heen die aan me trekken. Al dat bezoek, het houdt maar niet op. Ik wil gewoon weg. Dan krijgt hij een geweldige pijnaanval. Spanning en ongerustheid bij Bart, die ook is gekomen, en Huub's zus, die er nog is. Rommel van het eten overal. Camiel ineens weer hier, hij was nog wat vergeten. Bart en zijn zus blijven maar hangen, ik weet niet hoelang ze blijven. Durf het niet te vragen. Durf niet te zeggen dat het beter is dat ze weggaan. Zelf zien ze het niet. Huub's maag is enorm geactiveerd door het eten. Hij klapt van de pijn. Ik houd hem vast, probeer intussen de anderen gerust te stellen. Hij valt weer in slaap. En telkens telefoons tussendoor. Ik wil zo graag rust, even weg. Nadenken over alles van vandaag. 094 - donderdagavond 26 oktober Huub weer wakker. Ik besluit maar even mijn eigen gang te gaan, het aan Huub's zus over te laten. Ik ga de was doen, boven adressen bijwerken voor de rouwkaart. Ik vraag nadrukkelijk, mij maar even met rust te laten. Maar er wordt toch weer aan me getrokken. Of ik ook thee wil, Marokkaanse thee. Nee, ik wil geen thee. En ik wil er even niet gezellig bij komen zitten. Ik wil rust, dat heb ik toch eerlijk gezegd. Laat me nou maar gewoon even. Ik wil het niet eens meer uitleggen. Ik kan ineens gewoon niet meer tegen al die mensen die hier maar binnenlopen, in onze keuken rommelen, er constant zijn. En ik weet nooit wanneer ze weer gaan. Er zijn geloof ik al 110 keer mensen hier binnen geweest, sinds we weten dat Huub dood zal gaan. Ik zou ze kunnen tellen, ze staan op het lijstje. Plus de mensen die nog niet geweest zijn. Ik ben gewoon even op. Hoeveel dagen hebben we nog? Bijna geen meer, zegt mijn gevoel. Maar zien de anderen het wel? Die vrolijk over 'volgende week terugkomen' praten? Die Huub alleen zien, als hij wakker is? Die denk ik niet meekrijgen hoe hij, ondanks zijn extra morfinezetpil van vanavond, zich heel helder gedraagt? Hoeveel inspanning hem dat kost? Die alleen die helderheid zien en zoeken en herkennen? De ziekte gewoon niet willen of kunnen zien? Ik zie het zelf zo goed. Ik kan me niet laten sussen. En hijzelf ziet en voelt het ook. Dat maakt ons eenzaam. Wij zien de dood, zij zien het leven. Met onze beste vrienden alleen mogen zijn, was vanavond een verademing. Michiel: "Je hebt levenslessen en stervenslessen. Ik krijg stervensles van Huub en jou." Ik pak zijn hand, kan alleen maar huilen. Maar hij heeft wel gelijk, ik weet het. Ik voel me een leerling die in het diepe is gegooid zonder enige zwemles vooraf en zonder te weten wat water is. Als de jongen die blind en doof is, in de film van Herzog, de jongen die toch het water in moet. Eindelijk echt met 'buitenstaanders' mogen praten over de dood. Die de ziekte wèl willen zien. Die de dood wèl willen zien. Ruimte hebben en maken om te huilen. Wat een rust en opluchting geeft dat. Met vier mensen die niet bang zijn. 095 - donderdagnacht 26 oktober Morgen die uitvaartmeneer. Huub wil daar niet bij zijn, bij dat gesprek. Dat snap ik. Dus heb ik voor hem intussen bezoek van een vriend georganiseerd. Hoop dat die een beetje rustig doet, niet zoveel praat als hij altijd doet. Huub kan niet veel verbaal geweld meer hebben. Hoelang hebben we nog, jongen? Waarom heb ik zo'n haast om het adresbestand af te krijgen? En jij met afvinken? Je slaapt. Ik ben bij je. Ik vond dit een hele moeilijke dag. Voelde me erg alleen en niet bepaald met rust gelaten. Het rotste vond ik dat de huisarts langskwam terwijl ik nog met de notaris bezig was.
38
Ik heb daardoor mijn vragen niet kunnen stellen. De vragen die Huub zelf niet heeft gesteld. Want hij ziet ze niet. Het grote loslaten is allang begonnen. Ik weet allang dat Huub dit niet meer zal lezen. Mij ook niet meer kan zien overdag, als hij slaapt. Zich niet meer zich bewust is van alles wat ik dan doe intussen. De problemen die ik het hoofd bied. Ik op mijn beurt weet niet meer wat er met hem gebeurt in die lange, steeds langer wordende slaapuren. Hij is dan van de kanker. Ik kan hem aanraken en daar reageert hij op. Maar ik vermoed, hoop, dat zijn lichaam hem intussen voorbereidt op de dood. En ik weet dat de morfine hem meer en meer meeneemt naar een andere wereld. Die ik me niet kan voorstellen. Als hij terug is, is hij gelukkig nog erg terug. Maar het kost hem enorme krachtsinspanning. Die ik wel zie, maar anderen niet. Die zien gewoon nog steeds de Huub die ze kennen. Niks aan de hand. Maar ik zie de Huub die zichzelf met steeds grotere moeite terughaalt. Sterke man van me. Ik ga het ze niet uitleggen of vertellen. Ze mogen van mij de Huub hebben die ze kennen, zonder dat ze de prijs weten die hij ervoor betaalt. Ze mogen zich zo lang mogelijk veilig bij hem weten en hij dus bij hen. Jij en ik, Huub, weten wat er echt gebeurt. Ik neem net als Michiel diep mijn hoed voor je af, mijn lief. 096 - vrijdag 27 oktober Het noodlot slaat vroeg in de morgen uit onverwachte hoek toe: de wasdroger begeeft het. Helemaal, er komt rook uit. Ik ben verkouden aan het worden, heb keelpijn, ben ongesteld geworden. Het zeikt van de regen. De uitvaartman komt. Niet echt een dag om naar uit te kijken dus. Maar nu ik dit alles weet, ben ik beter gewapend. Toch? Rustig aan maar dus vandaag, Alma. Huub heeft diep en rustig geslapen, slaapt nog steeds. Ik laat hem maar liggen, hoewel hij dan eigenlijk zijn medicijnen te laat krijgt, met het risico van pijn. Maar vandaag zal weer druk voor hem zijn. Ook hij moet goed gewapend zijn. Als hij wakker is, besluiten we het wassen gewoon te beperken tot alleen de onderkant, gauw in de keuken. Ik zet alles klaar en dan gaat de bel: de dominee. "Zin in een dominee, Huub?" "Ja, stuur maar door." Toch weer een plezierig gesprek. De dominee luistert goed, ontlokt Huub telkens dingen die ik ook niet weet. Intussen meldt ook de kruishulp zich, de goede. "Alles goed hier? Niks te doen voor mij?" Nee hoor, niks te doen. 097 - vrijdag 27 oktober Daarna vlug wassen en daar is Axel. Ze praten samen over wat ze achterlaten, of ze letterlijk iets achterlaten na hun dood. En of dat belangrijk is. Huub vertelt hoe blij hij is met zijn boek. "Ik snap dat jij herinnerd wilt worden, Huub," zegt Axel, "maar ik hoef dat niet, heb daar niet zo'n behoefte aan. Ze moeten gewoon maar goed verder leven, dat kunnen ze ook prima zonder mij." Huub geeft hem zijn volledige aandacht, hoe moe hij ook is. Probeert Axel uit te leggen dat hij vindt dat hij zichzelf tekort doet en dat het niet bepaald gemakkelijk is voor zijn vrouw, als hij zo bang blijft voor de emoties rond zijn sterven en rond zichzelf. Arme Axel. Hij snapt heel goed, wat Huub wil zeggen. Geen twijfel aan. Maar het doen en durven is wat anders, zegt hij. Ik luister stil mee. Wat Huub zegt is waar, alles wat wij nu samen doen, hoef ik straks niet alleen. Ik zou niet graag straks echt alles alleen moeten doen, met daarbij de gedachte dat Huub zichzelf niet zo de moeite van verdriet waard vindt. Terwijl zij zo met elkaar vergroeid zijn, Axel en zijn vrouw. Zoveel meer dan wij, eigenlijk. Axel staat zichzelf thuis niet toe, zegt hij, om te huilen. Alleen hier, hier mag hij dat wel van zichzelf. Huub zegt het hem zelf: "Man, je hebt geen idee hoeveel ruimte en vrede je krijgt - en je vrouw ook - als je thuis van jezelf mag huilen, om jezelf mag huilen." Huub die dat zegt, dat geleerd heeft. Niet te geloven. Ze huilen samen, Axel en hij.
39
098 - vrijdag 27 oktober Hij slaapt weer. Om drie uur komt weer een vriend op visite. Kort daarna krijg ik die uitvaartmeneer, waarmee ik maar aan de keukentafel ga zitten. Ik word er een beetje ongepast jolig van. Het is, nee lijkt, zo'n formele man, keurig in het pak. Wat moet ik hiermee? Ik voel me in een totaal verkeerde film. Met nog eens een heel raar onderwerp ook. Maar de uitvaartmeneer tast de situatie even af en heeft al snel door dat hier geen poppenkast wordt gespeeld en goed over alles is gepraat en nagedacht. We bespreken letterlijk alles, ik hoor het mezelf dapper doen, maak ook netjes aantekeningen. Als de dood dat ik straks iets vergeet. Alles wat we willen, kan. Geen probleem. Ik kies uit de folder een doodkist voor Huub (net geen Leen Bakker dingetje, één klasse duurder) en bestel een 'overleg' met een zerkenmaker van een of andere koninklijke fabriek en dat vind ik wel sjiek. Ergens in een hoekje van mijn ziel huil ik. Maar dit moet nou eenmaal allemaal besproken en geregeld. Van kist tot koelinstallatie voor het opbaren, van logistieke vervoersproblemen tot offerte, van afleggen tot koffie met broodjes: iemand moet het regelen en in Huub's testament staat dat ik dat ben. 'Bezorgster van mijn uitvaart'. Binnen een uur zijn we er samen helemaal uit en ben ik die meneer zelfs aardig gaan vinden. En hij mij, zegt hij. Gelukkig maar, we hebben elkaar nog nodig straks. Hij heet ook Huub trouwens. Lekker ingewikkeld. Huub zit in de kamer nog met zijn bezoek te praten. Ik huil mijn diepe ellende uit in zijn schoot. "Ik snap het wel," zegt hij, "dit komt wel erg dichtbij, hè lief." Ja, nou, zeg dat wel. Ik vertel hem verder niks. Niet over een rolletje onder zijn kin omdat anders zijn dooie mond open kan vallen en over een speciale koelinstallatie vanwege al dat vocht in zijn lijf en dat hij dan vast zal vriezen en dat ik dus op tijd de stekker eruit moet trekken, omdat hij anders niet in zijn kist kan en zo. En dat ze een bak gemalen koffie zullen neerzetten voor de luchtjes. Dat wordt mijn wereld, niet meer de zijne. Dat hoeft hij allemaal niet te weten, mijn levende man. Weer meer verwijdering, dus. 099 - vrijdag 27 oktober Nog even over de dominee, voor ik het vergeet. Ik blijf het geweldig vinden dat die twee elkaar zo goed liggen, Huub en de zielenherder. Het gaat over van alles, over heel essentiële zaken, maar niet over geloof. Ik vind het heel prettig dat dat kan, dat zo'n dominee respecteert dat hij bij Huub zijn handel niet kan slijten. Toen ik hem uitliet en in de gang nog even met hem stond te praten, zei ik dat ik het zo waardeerde dat hij hier het geloof niet kwam verkondigen en toch Huub zo goed bijstond. Hij trok zijn jas aan en zei: "We hebben het wel over de dood gehad net, maar ik heb je man inderdaad maar niet lastiggevallen met mijn idee van de hemel. Dat is aan hem denk ik niet zo besteed." Maar terwijl hij zijn fiets van het slot haalde, draaide hij zich nog even naar me om, gaf me een vette knipoog en zei: "Des te groter is straks de verrassing..." Ik vertelde het binnen natuurlijk aan Huub, die er erg om moest lachen. Maar ik kan zien dat deze gesprekken hem goed doen en toch zekere rust geven. 100 - vrijdag 27 oktober Ik vraag Huub's vriend, een grote man die altijd bij de politie is geweest, of hij misschien tijd heeft voor mij in het winkelcentrum de nieuwe droger op te halen die ik vanochtend telefonisch heb besteld. Ja hoor, dat wil hij wel. Camiel zal meegaan om hem te helpen. Maar hij beseft ook dat hij Huub waarschijnlijk voor het laatst ziet. "Hein," zegt hij met zijn enorme stem (hij noemt Huub altijd Hein), "ik neem je volgende week in mijn borstzakje mee naar Rome (er gaat een hele groep volgende week Jubeljaar vieren daar) en daarom lees ik nu voor jou de psalm die mij altijd erg heeft geholpen in mijn leven: De Heer is mijn Herder." Zit daar die kolossale, gulle, luidruchtige, gekke man voor Huub op de bank de volledige psalm 23 voor te lezen uit een piepklein bijbeltje, terwijl de dominee vanochtend zijn geloofsartikel netjes in zijn binnenzak hield. Wat een wereld.
40
Huub moet er erg van huilen. Zit even helemaal stuk. Ik zie het als enige. Ik hou hem vast, wat kan ik anders. Ik heb je zo lief, jongen. Maar zijn grote vriend ziet niet wat hij heeft aangericht met die psalm. Is al weer druk bezig over die wasdroger en over z'n vrouw en over Rome. Jongen, doe nou even stil, denk ik. Eerst even stil. Huub heeft gewoon even tijd en stilte nodig. Geen tijd. Het rumoert verder om ons heen. 101 - vrijdagnacht 27 oktober Huub valt in slaap. De droger wordt gebracht, met veel lawaai. Camiel helpt met het weghalen van de kapotte. Nieuwe droger geïnstalleerd. Hoop gedoe. Huub slaapt nog steeds. Een kennis staat ineens aan de deur met een brief voor Huub. Vertelt uitgebreid aan de deur dat hij een brief voor Huub heeft, wat erin staat. Wil binnenkomen, Huub zien. "Nee sorry, sorry, Huub is erg ziek, Huub slaapt." Man bijna in tranen. "Ook niet heel even, Alma?" "NEE." Ik vind dit moeilijk, vind mezelf heel bot, maar het kan niet anders. Huub wil niet met deze man praten, dat weet ik, dat heeft hij me gezegd. Kan zijn eindeloze redeneren en aarzelen en zoeken naar woorden niet meer aan. Sorry. Instructies. Daarna even rust in huis. Ik ruim de rommel op. Met de nieuwe wasdroger is iets niet in orde. Hij blaast alle warme natte lucht de keuken in, in plaats van door de buis naar buiten. Alles druipt, de was ook. Stik. Betaal je daar zoveel geld voor. Morgen oplossen. Ik lees wat, schrijf wat, ruim wat op. Ben moe, wil rust. Besef dat het waar is wat Huub zelf ook aangeeft: "Almadeliefje, ik voel dat ik niet veel tijd meer krijg." "Ben je bang, Huub?" "Nee, wel voor een onverwachte echte doodstrijd, maar dat zit er niet in, dus daar hoef ik niet bang voor te zijn. Het is tot nu toe steeds verder afglijden en dat voel ik." 102 - vrijdagnacht 27 oktober Hij wil niet meer dat ik de kamer uitga of buiten zijn gehoorsafstand ben als hij wakker is. Zijn stem is bijna weg. Zijn stem is voor mij een belangrijke graadmeter. De kracht is eruit. We fluisteren, ik fluister van de weeromstuit al mee. Maar wat we fluisteren is van een enorme schoonheid en rust. Is heel intiem. Als een mantra, soms. Lief-lief-lief, mooi-mooi-mooi, samen-samen-samen. "Ik heb alles gedaan wat ik moest", zegt hij 's avonds tegen een vriendin. "Alles afgevinkt. Ik kan niets meer en ik hoef ook niets meer. Ik voel me gewoon klaar." Maar zijn hart klopt sterk en zijn geest is nog verbluffend helder. Hij volgt min of meer het nieuws. Hij kijkt uit naar bezoek van een collega, morgen. Hij wil nog heel graag leven. De spagaat tussen zijn geest en lijf wordt groter. Ik ben zijn anker geworden, maar voel me ook in een spagaat. Parkeer mijn eigen verdriet tot later, want hij kent het al. Bied hem het grootst mogelijke houvast voor alles wat hij nog wil en bij alles wat hij niet meer kan. Elke dag minder, maar ik blijf houvast. Ik ben stikmoe, maar voel me bevoorrecht. Om wat er gebeurt en omdat ik het gelukkig kan. Morgen komt ook de architect. Die serre zal voorgoed een droom blijven, maar de architect wil Huub toch geven dat het kon. Laten zien, hoe het zou zijn geworden. Erover praten dat ze gewoon samen verloren hebben van de kanker. Ik ga naast Huub slapen. Ga mijn matrasje uit de gang halen. 103 - zaterdag 28 oktober Ik schijn hem ergens middenin de nacht als vanouds wakker gesnurkt te hebben. Heb hem blijkbaar oordopjes gegeven en nu ligt hij zelf nog luidkeels te snurken. Ik ben ergens wakker van geschrokken, het is heel vroeg. Aan de overkant, recht tegenover ons huis, gaan alweer tuinders aan het zagen en rommelen en roepen. Ik dacht dat ze in het weekeinde wel op zouden houden daarmee. Maar goed dus, dat Huub die oordoppen in heeft. Weten de overburen het niet, dat hier iemand op sterven ligt? Ik heb het ze toch zelf verteld? Ik ben toch elke keer weer blij dat de nacht voorbij is en hij nog leeft. Voel me nooit echt gerust als
41
ik zelf onder zeil ga. Besef steeds donders goed, dat hij 's nachts stilletjes zijn boeltje zou kunnen pakken en weg zou kunnen gaan, zonder dat ik het weet. Ik gun het hem en mij dat we elkaar vast mogen houden bij het loslaten. Dacht ik dat dit een rustige dag zou worden, is het een pandemonium. Het zagen, bonken, af- en aanrijden met machines en vrachtwagens pal voor ons huis gaat onverminderd door. Ik word er knettergek van. Hele bomen worden gerooid uit de tuin van de overburen, met veel lawaai uit de grond getrokken. Vliegen echt vlak voor ons raam langs en worden voor ons huis krijsend in moten gehakt en gezaagd en verhakseld. Ik vind dit zo onbeschoft. Na het douchen zwijgt het infuus ineens in alle talen. Het bloed loopt snel de slang in. Kruishulp opgepiept. Die prult wat af, maar krijgt het niet meer aan de praat. Het is definitief gedaan met deze naald. Onze eigen huisarts heeft geen dienst. Ik bel een vervanger. Het kost hem veel moeite om hier te komen (herfstmarathon in het centrum, nieuwe omleidingen, onze straat afgesloten door al dat geweld aan de overkant). Het kost hem veertig minuten, in plaats van tien. Je zal maar een echt spoedgeval hebben. Het infuus moet opnieuw geprikt, maar Huub's aderen zijn al bijna helemaal 'weg'. Het lukt pas de derde keer. Zijn arm is helemaal bont en blauw. Hij blijft er wonderlijk gelaten onder. Hij moet intussen hartstikke moe zijn, van het douchen, van het gepruts aan zijn lijf, van die teringherrie buiten. Het douchen ging eigenlijk al bijna niet meer. Was dit de laatste keer? Het is bijna niet verantwoord meer hem mee naar boven (en vooral weer mee naar beneden) te nemen. 104 - zaterdag 28 oktober Terwijl de architect er is, komt onaangekondigd en onuitgenodigd ook een andere vriend. Die hoorde van Huub's ziek zijn en is stante pede in de auto gestapt. "Laat maar doorkomen", zegt Huub. De man is enorm emotioneel, zo hebben we ze nog niet gehad. Een grote huilende beer naast Huub's bed. Die blijft maar ongelooflijk kalm, in zijn hoekje, met die twee mannen aan zijn sponde. De vriend moet al heel gauw weer gaan, had maar heel even tijd. In de gang moet hij zo onbedaarlijk huilen, dat hij bijna tegen me aan valt. Ik kan hem amper houden en zet hem maar op zijn gat op de trap, kalmeer hem, troost hem. "Ik moest van mezelf toen ik het hoorde meteen naar Huub", zegt hij. "Maar ik was zo bang, ik vind dood zo erg, ik vind het zo erg voor hem." Hij gaat huilend de deur uit. Daarna gaat ook de architect weer weg. "Je was een lichtje voor me, vriend", zegt Huub, zelf erg ontroerd. "Nou, ik vond je meer zo'n bouwschijnwerper", zeg ik. Zo gaan we lachend en verdrietig uit elkaar. Hij heeft zich voor Huub echt te pletter gewerkt. Vergunningen, tekeningen, materialen. Fantastisch. Ik zal naderhand met hem terugkijken, beloof ik hem. Dag goede vriend, dag mooie serre. Aan de overkant gillen de zaagmachines. Huub valt gewoon in slaap. Ik ben echt total loss van de gigantische herrie buiten en alle andere ongemakken. Ontdek dan dat internet en e-mail er weer eens uit liggen. Verdomme, dat kan er ook nog wel bij. Casema Delft gebeld. De juffrouw bevestigt het, weet niet hoelang het gaat duren. Er is ergens een kabel geraakt in de straat. Ja, zeker bij ons aan de overkant. "Vier tot zes dagen, schat ik", hoor ik hem zeggen tegen de architect. Ik denk eigenlijk, als ik hem zo zie, dat het er minder zullen zijn. Maar hij wil nog steeds graag bezoek, dus regel ik tussen de bedrijven door twee bezoekers voor vandaag. Ik verwacht steeds dat hij eerder zal willen uitstappen. Om euthanasie zal vragen. Ik hoop voor hem zelf dat hij deze beker zover mogelijk zal willen en kunnen uitdrinken en dus zover mogelijk klaar is. Zijn verhaal af kan maken. Dat lijkt mij beter voor een mens. Maar euthanasie is ook goed. Ik ga mijn man binnenkort verliezen. Hoe dan ook. 105 - zaterdag 28 oktober Als ze maar geen lawaai meer maken in de straat. Ik klap echt bijna. Ik kan dit echt niet aan. Op zulke momenten merk ik dat mijn zenuwen al tot het uiterste gespannen zijn en dit er gewoon echt niet meer bij kunnen hebben. De overburen hebben geen idee van wat ze hier aanrichten.
42
Wat dat betreft ben ik mijlenver van Huub. Die dobbert allang weer in de morfine, droomt, is gewoon helemaal weg als hij slaapt. Ik stel me zo voor dat hij uitleg krijgt van de kanker in zijn slaap. Kijk Huub, daar en daar en nu laat ik ook je bloedcirculatie ontregelen en dan gaat het vergiftigen van je hersens ook vanzelf sneller. Zodat je hart moeizamer gaat slaan, merk je het? En je longen niet zo goed meer pompen, voel je het? En hij ziet het en voelt het en merkt het. Kan niet anders dan zijn lijf volgen. Dat zegt niks over zijn geest. Als hij wakker is, is hij verbijsterend geconcentreerd op dingen die hem interesseren. Dan is hij niet meer van de kanker, maar van zichzelf. Wel steeds minder, maar nog steeds. Wat een kracht heeft hij. Daardoor kan ik het ook. Tussendoor ook een door mij bestelde monteur voor de droger. Er moest gewoon iets extra's aangesloten worden dat inderdaad niet in de gebruiksaanwijzing stond. Het is dezelfde jongen die een paar weken geleden onze koelkast weer aan de praat hielp. De zaak toen nog met Huub afhandelde. Hij schrikt van Huub, die op de bank ligt te slapen. "Hoe kan dat nou toch, zo snel", zegt hij. "Sterkte hè meid." Ik moet bijna huilen van zo'n eerlijke sympathie uit die hoek. Onverwacht en erg gemeend. Camiel lost intussen het klusje van de almaar mislukkende machtiging voor Huub's girorekening op het postkantoor voor me op. Hij belt me alleen net op als ik Huub boven sta af te drogen en met alle snoeren en slangen en T-shirts vecht. Dat gaat dus prompt fout. Huub uit zijn evenwicht en vitterig. Hij houdt het zolang niet vol, elk oponthoud is teveel. Sorry Huub, sorry Camiel. 106 - zaterdagavond 28 oktober 's Avonds een oude vriend op visite. Hij was lang onze burgemeester. Hij en Huub hebben het over al die rollen die we spelen. Over de dunne grens tussen echt 'acteren' en vol overgave een rol spelen, of die rol 'zijn', een rol die bij je hoort. Mooi onderwerp voor een gewezen burgemeester en een bijna dooie journalist. Het gaat ineens diep: over het risico, door je rol van jezelf te vervreemden en over de macht die anderen, dankzij en ondanks je rol over je kunnen hebben. Of de macht die ze je toeschrijven. Maar ook over de macht die je zelf dankzij die rol kunt hebben, het kunnen manipuleren van mensen. Waar de morele grens daarbij ligt. Ik luister stil naar hun gesprek. Ook de rollen van 'zieke' en 'verplegende' passeren in het gesprek. Ik merk tot mijn trots en blijdschap dat Huub mij en zichzelf beschrijft als gelijkwaardig aan elkaar. Het is waar en we zijn daar ook steeds heel voorzichtig mee geweest, ons bewust van de risico's. Ik heb geen macht over hem, zoek die niet en wil die niet. Hij heeft ook geen macht over mij, trouwens. Onze vriend voelt zich zichtbaar thuis in onze openheid. Verliest wat van zijn deftige distantie, vertelt gekke verhalen over zijn dochter, over thuis. Het is warm en veilig en goed en buiten gaat de herrie gewoon door. Onze vriend ziet zelf dat Huub moe wordt (dat ziet bijna niemand, realiseer ik me) en stapt op. Verlaat toch aangeslagen de kamer en ik krijg kussen. Ik zet zijn bloemen op de wc. Weet nu echt niet meer waar ik alle boeketten laten moet. Zou ze normaal op de grond zetten, maar Huub heeft een vrije route nodig met die infuuskapstok van hem. De hele benedenverdieping staat intussen vol met de prachtigste bloemenarrangementen. De ene vaas nog mooier dan de andere. Maar niemand die zich realiseert dat degene die ze moet verzorgen (het is warmer in huis dan normaal, ze gaan snel stinken) ook degene is, die de handen al meer dan vol heeft. Even rust toch. De wasdroger doet het nu snel en goed. Huub is weer in morfineland. Internet en email liggen er nog uit. Ik werk adreslijsten bij. Aan de overkant zijn ze er in de loop van de avond eindelijk mee opgehouden, met die herrie. Ik kan geen pap meer zeggen. 107 - zaterdagavond 28 oktober We praatten vanavond met onze vriend ook over de intensiteit van deze weken voor ons. Over hoe het toch komt dat je als 'veilig' levende mensen die intensiteit zelden ervaart. Ik weet het antwoord wel en Huub geeft hetzelfde: "Omdat je dat gewoon niet volhoudt. Het is doodvermoeiend."
43
Ik ken uit ervaring die momenten van intensiteit wel, iedereen kent die. Maar ze zitten altijd ingebed in het gewone leven van alledag, poepen en plassen, boodschappen doen, veel hoeven, niks hoeven. Voor mij zijn lesgeven, musiceren, schrijven, van die intense momenten. Waarin je tot de kern komt en jezelf tegelijk overstijgt. Maar daarna kun je altijd weer ontspannen, je opnieuw opladen. Wat er nu met ons gebeurt, is intens van minuut tot minuut, eigenlijk dag en nacht. En we weten dat elke minuut er eentje minder is. Elk woord, elk gebaar krijgt een andere lading, waardoor alles wordt uitvergroot. Elk geluid klinkt hard, elke geur ruikt sterk. En dat al meer dan een maand, toen we begonnen te vermoeden wat er zou komen. 108 - zaterdagnacht 28 oktober Ik heb zelf ook geen idee, wat dit met mij gaat doen. We zijn gewoon gevangen door wat ons overkomt, in de greep van. We hebben ons maar te onderwerpen aan het onbarmhartige regime van de kanker. Ik heb een vermoeden dat er straks zowel voor Huub als voor mij ook een gevoel van bevrijding zal zijn. Voor hem: dat echt compleet vastgelopen lichaam los mogen laten, echt rust krijgen. Vrede. In de wetenschap dat hij zijn leven hier zo vol mogelijk heeft gemaakt, zo volledig mogelijk heeft afgerond. Voor mij: geen gevangene meer zijn in eigen huis, geen slaaf van de kanker meer zijn. Gewoon de trap weer op kunnen lopen, zonder zuigende ongerustheid over wat er beneden gebeurt. Gewoon weer naar buiten kunnen gaan. Bevrijd zijn van mijn wanhopige verdriet en de angst om die enorme pijn van Huub. Om dat voor mij zo geliefde lijf dat zo wordt aangevallen en ontluisterd. Weten dat mijn lief veilig is, niet meer kan lijden en hoeft te lijden. We leven naar die bevrijding toe, gaan het allebei steeds meer ook echt als komende bevrijding ervaren. Toch, in weerwil van alles dus, een goed vooruitzicht. Een van mijn zussen zei: "Als je denkt, nu kan ik echt niet meer, dan hoef je ook niet meer. Dan ben je er." Michiel zei: "Jullie geven stervensles." Dat is waar, maak ik voel me wel een leerling. Ik doe alles puur op mijn gevoel. Vind daarbij in Huub een partner die het steeds volledig met me eens is en op me vertrouwt. Zijn tempo is het mijne. Maar eigenlijk doen we maar wat. Huub's collega was vanmiddag iemand die dat goed begreep. Goed mens. Ik heb gewoon verdriet om haar verdriet. En om het verdriet van haar en hem, dat hij zijn werk op de krant heeft moeten inleveren. Ze mist hem enorm. Ik word weer alleen straks. En dus anders dan nu. God geve me de energie om dit goed af te maken, voor hem. Daarna kan ik wel alleen verder. Maar het zal nooit meer de Alma zijn, die ik nu nog ben. Want als hij doodgaat, sterft ook zijn vrouw. Die ik toch graag was. Ondanks het feit dat dit huwelijk zo gecompliceerd was. 109 - zaterdagnacht 28 oktober Besef ik nou eigenlijk wel wat er gebeurt? Beseft Huub het eigenlijk? Al die mensen die ons bezoeken en schrijven en bellen, die huilen voor ons, vloeken voor ons, zijn verbijsterd voor ons, verzetten zich voor ons. Zij reageren normaal, maar wij? We hebben het gevoel dat we daaraan voorbij zijn. Hebben, denk ik, ook bewust gekozen om daaraan voorbij te zijn. Anders houden we het niet vol. We hebben niet de energie en de tijd om bij al die dingen stil te staan. Dan kunnen we niet doen wat we nu doen. Huub noemt het regelen van alle praktische dingen, zoals bank, notaris, uitvaart, "escapisme." Dat is het ook en dat is niet verkeerd. Het is afvinken, voor elkaar zorgen, dingen los mogen laten. En of we nou beter tot ons laten doordringen wat er gebeurt en gaat gebeuren, dat zal niet helpen. Want we zullen nooit klaar zijn voor zijn dood. Geen van tweeën. Ik kan hem alleen maar helpen; hij kan alleen maar zijn lichaam volgen. Maar ik moet ongetwijfeld achteraf nog een hoop inhalen dat nu wordt weggestopt. Ik kan me daar nog geen voorstelling van maken. Het moet verschrikkelijk zijn. 110 - zaterdagnacht 28 oktober
44
De herinneringen zijn al begonnen, voor hij dood is. Aan alles wat we gedachteloos deden en wat hij allang niet meer kan: lopen, autorijden, vrijen, eten, werken, de wereld bezitten. Is allemaal al herinnering. En verdriet daarom. Maar klaar zijn we nooit. Ik denk dat er uiteindelijk nog maar één ding rest, dat we allebei zullen moeten kunnen: overgave. Dat is nog een stap verder dan accepteren of berusten. Accepteren en berusten horen bij het in leven zijn, het vasthouden. Overgeven hoort bij het dood kunnen gaan, het los kunnen laten. Zoals je klaarkomt bij het vrijen, denk ik. Alleen is dit een definitief klaarkomen. Overgave voor Huub, vooral. Hij moet die drempel over. Ik ook, ooit, maar nu nog niet. Maar ook overgave voor mij. Ook ik moet klaar zijn om hem over te geven. En ik ben nog zo gericht op zorgen, verzorgen, voor hem uitdenken en met hem meedenken. Niet op loslaten dus, maar op vasthouden. Ik moet dat ook durven. Ik weet dat ik er allang op de achtergrond mee bezig ben om ook dat straks goed te durven doen. Zie het ook aan het diepe vertrouwen van hem in mij en aan de reacties van de mensen die over de vloer komen. Ik doe eigenlijk alles op mijn gevoel, zonder voorbedachte rade. Zoals alles in mijn leven totnogtoe. Maar echt beseffen wat er gebeurt? Nee, denk ik. Ik leef van moment naar moment. 111 - zaterdagnacht 28 oktober Dit schrift, deze aangroeiende rij volgeschreven schoolschriften, is mijn behoud. Ik lees niets over, schrijf dagelijks op. Aan een stuk door, tussen alle bedrijven door. Niemand weet het of merkt het, wonderlijk genoeg. Er wordt nooit over gesproken of naar gevraagd. Mijn geheim behoud, mijn geheime hut. Het is een veilig idee geworden, te weten dat ik ergens alles heb opgeschreven. Nou ja, alles - veel. Het gaat altijd over het nu. En in het licht van het nu lijken steeds mijn en zijn gedachten over het toen en het straks veranderd te zijn. Dat voel ik, dat moet straks in mijn woorden te lezen zijn - als ik dit ooit durf over te lezen allemaal. De veranderingen zijn zo klein als in minimal music, voor mijn gevoel. Traag verschuivende akkoordblokken. Maar ik voel ze. Huub zal dit allemaal nooit meer lezen, terwijl ik dit dagboek begon op zijn verzoek. Als houvast voor hem en als middel voor hem om te weten wat er met hem en mij gebeurt. Hij zal mijn verhaal - van de vrouw naast hem in zijn laatste weken - niet meer kennen en niet meer delen. We betalen elk onze eigen hoge prijs voor dit sterven. Ik de eenzaamheid, hij het opgaan in het niets. Dat besef ik, en hij is nog niet eens dood. Diep onder alles voel ik een weggestopte boosheid, peilloos verdriet, dat ik niet toelaat. En dat zal voor hem hetzelfde zijn. Arme wij. Ik was gewoon zo vreselijk graag op deze nieuwe en mooie manier nog twintig jaar zijn vrouw geweest. Zo heb ik het vanaf het begin zelf bedoeld, zoals het nu is tussen ons. Dit verwachtte ik van hem ook. Maar het heeft tot zijn 'doodvonnis' moeten duren voor hij het echt begreep en kon. Daarvoor dreef hij op golven van agressie en dan weer vrede. Ik zag hem als ziek, zocht mee naar genezing. Nu hij echt ziek is, zijn die aanvallen helemaal verdwenen. Vreemd. Maar ik weet nu dat ik me ondanks dat alles niet in hem heb vergist. En dat had ik anders misschien nooit geweten. Ik heb me ook niet in mezelf vergist. Weet dat nu ook. En daar moet ik het mee doen, in de tijd die me nog met hem rest. Als hij gewoon was blijven leven, hadden we het samen misschien niet eens gered. Daar zal ik het straks mee moeten doen. Het is niet anders. Het is mijn motto geworden: Alles heeft zijn prijs. "Ik maak zelf nu pas kennis met de man die jij allang zag", zei je vandaag verbaasd tegen mij. Wat heb je dan veel moois van jezelf gemist, jongen. En intussen raken er hier in huis almaar dingen gewoon weg. Medicatiekaart, de klem van de maagsonde, nu zelfs een complete pyjamabroek van Huub. Wat is dat toch? 112 - zondag 29 oktober Een rustige en gesmeerd lopende ochtend. Huub heeft vannacht zelf een morfinezetpil genomen, zie ik. Hij moet dus erge pijn hebben gehad. En ik merkte niets, ik sliep. Als ik hem ernaar vraag zegt hij: "Dat was ook niet nodig, om je wakker te maken. Je hebt je slaap
45
hard nodig en dit kon ik alleen wel af. Anders maak ik je echt wel wakker." Okay. Koffie, medicijnen, ik douche snel, zet boven alles klaar. Daarna onder de douche. Het lukt hem nog steeds om boven te komen, al zwabberen zijn benen en krijgt hij bijna geen lucht. We doen heel voorzichtig met het infuus. Daarna pakt hij zelfs zijn laptop en tikt in bed een stukje voor de krant. Radio aan, Vroege Vogels, als vanouds het zondagochtendgevoel. De zomertijd is over. Ik verzet alle klokken. Een van onze klokken heeft vogels met vogelgeluiden. Elke keer weer een kunst, het goede geluid onder de juiste vogel te krijgen. De uil snatert als een gans, ik sta in mijn eentje hardop te lachen. Zoek weer naar de klem en de broek, waar zijn die toch, verzorg de bloemen. Huub is in slaap gevallen boven zijn computer. Het regent. Ik heb pijn in mijn rug. Maar het is een zoete ochtend. Dan staat Willem's vrouw voor de deur. Ze is zo mooi om te zien. Alles glanst aan haar. Mooie kleren, hoedje, mooie ogen, helemaal in het zwart. Ze komt onze trouwfoto brengen. Hij is ontroerend mooi. Ik ben er heel erg blij mee. We schrijven samen een bedankkaartje voor Willem. Ik huil om die foto. Blijdschap, heimwee. Het blijft lekker rustig en stil daarna. Huub ligt op de bank en slaapt. Wordt rond het nieuws van zes uur halfwakker. We eten wat soep en dan komt die enorme pijn Starwars verpesten, waar hij zich zo op had verheugd. Verdomme, die pijn trekt hem steeds zo omlaag, terwijl hij net zo ontspannen van de rust genoot. Ergens vandaag zei ik, dat ik eigenlijk heel erg wanhopig ben. "Ja, ik ook", zegt hij. Verder niets. Ik streel hem. Hij pakt mijn hand vast en slaapt weer verder. Het is ook wanhopig. 113 - zondagavond 29 oktober Mensen uit de tweede cirkel, die al op bezoek zijn geweest, mogen vanaf nu niet nog eens komen, stel ik voor. Huub is het ermee eens. We hebben dat wel gedaan, maar het levert alleen een herhaling op van onze poging om ons verhaal met hen te delen. Waardoor de inhoud verloren gaat, merken we. Heel negatief gezegd: dan wordt het een soort 'sterfshow'. Vooral bij de mensen die zelf eigenlijk bang zijn of vastlopen in hun verdriet en daardoor niet echt kunnen luisteren. En dus ergens zijn blijven hangen waar wij allang niet meer zitten. En waar we, ook met anderen, niet meer willen zitten. Angst, ongeloof, verzet, verlangen naar de wereld: wij zijn er ver aan voorbij, willen daar niet meer naar terug. We hebben nu mensen nodig die willen zijn waar wij zijn en dat ook durven en kunnen. We kunnen mensen ook niet meer 'bijpraten', daar hebben we geen energie en tijd voor over. De kring wordt dus kleiner. Huub moet los mogen laten, nu. Wij moeten hem los kunnen laten. En ik moet bewaken waar zijn grenzen liggen. Vanavond was het eind van het bezoek op het randje. Ik zag het niet aankomen. Het stormt, binnen en buiten. Wat gebeurt er toch met ons? Ik heb Willem's trouwfoto voor me liggen. Hij is me nu al dierbaar. Nu al herinnering, terwijl ik Huub nog gewoon aan kan raken. Het is een soort beeld van een piëta, terwijl het zo erotisch bedoeld was. Maar onze omstandigheden geven de foto een dubbele lading. De foto zelf had ook al een dubbele lading. Prachtig. In een vliegende storm snel even naar de hoek gefietst om een brief te posten. Mijn god, wat gaat het tekeer. Ik moest stuur en brief echt stevig vasthouden. Voel enorme behoefte tegen de wind in te lopen. Uren te lopen. Strand, zee. Tegen de wind in mogen huilen, dat niemand het hoort. 114 - maandag 30 oktober Ik werd heel vroeg wakker. Stomme wintertijd ook. Huub slaapt nog. Zijn ademhaling gaat heel moeilijk, ik zie dat goed. Ik zit een tijdje bij hem, kleed me aan, zit weer een tijdje bij hem. Het waait nog steeds geweldig buiten. Huub meende gisteren Camiel te zien, terwijl die er helemaal niet was. Was dat de morfine? Hij stuurde me zelfs naar boven, om aan Camiel te zeggen dat hij een beetje zachter moest doen.
46
Camiel was niet thuis, er stond wel een deur te bommeren van de wind. "Ik zag hem echt, Alma, hij keek om het hoekje en zei me gedag." Als hij wakker is, koffie heeft, nieuwe morfinepleister heeft, zegt'ie het zelf ook: "Ik krijg het steeds benauwder." Toch wil hij gaan douchen. Onvoorstelbaar, wat een eigenwijze wilskracht. En we doen het ook nog. Het wordt wel een hachelijke onderneming zo langzamerhand. Ik durf eigenlijk bijna niet meer, maar ik vertrouw erop dat hij nog weet wat hij doet. Zolang hij het wil, doe ik het. Punt. Gaat het fout, dan gaat het fout. Huub slaapt op de bank. Ik stuur hem naar bed. "Maar dan lig ik weer op bed, dat wil ik even niet." "Ja, maar als je toch slaapt, merk je dat toch niet? Op de bank krijg je altijd pijn als je te lang daar ligt." Huub protesteert niet meer. Ik vind dit moeilijk, hoor, hem zo sturen. Het is lang geleden dat ik dat gedaan heb. 115 - maandagavond 30 oktober Ik snijd ook het onderwerp "wanneer het allemaal te moeilijk wordt" even aan. Hij zegt niks, maar knikt. Teken dat hij daar ook mee bezig is. Maar hij wil nog zoveel, is nog zo gericht op wie er op bezoek komen. Is nog niet aan loslaten toe, laat staan overgave. Ik wil hem alleen laten weten, dat ik doe wat ik hem heb beloofd: hem laten weten dat ik meedenk. Het proces voor hem bewaak. Hij wil me uit zichzelf een kus geven, voor hij gaat slapen. Ik ben verrast. En blij. De 'zerkenman' belt. Komt vanmiddag al. Bart belt. Hij heeft griep en wil eigenlijk overmorgen pas weer komen. Mijn gevoel zegt dat dat te laat is om zijn vader nog echt helder te zien. "Kom nou maar gewoon, Bart, dan kus hem gewoon niet." Huub is blij als hij hoort dat Bart komt. Huub slaapt weer, maar wordt wakker van de pijn. Ik bied hem een morfinepil aan. "Ik voel me zo laf als ik dat doe", zegt hij. "Nee jongen, je accepteert de gevolgen van de pijn, en je wordt dus minder helder. Ik noem dat goed voor jezelf zorgen. Slaap maar, neem die morfine nou maar." Hij neemt hem, ik moet hem zelf inbrengen. Hij wordt rustiger. Ik ga naast hem slapen. 116 - dinsdag 31 oktober Een rustige nacht en we worden om halfacht allebei tegelijk wakker. Huub maar even. Hij klaagt over pijn in zijn neus. Zit ook voortdurend aan zijn neus, als hij slaapt. Gisteren had hij ineens een bloedneus. Vreemd, wat zou dat zijn geweest? Hij valt direct weer in slaap. Ik ben vannacht in mijn slaap heel ver weg geweest, veel verder dan anders, merk ik. Het kost me vandaag veel moeite om de realiteit te aanvaarden, van de ziekte en het sterven van Huub. We hebben in mijn droom hand in hand gelopen door bossen en gelachen en elkaar bemind. Alles was goed. Wakker. Koffie. Krantje (hij leest alleen nog de koppen van zijn eigen pagina). Medicijnen. Neussonde voorzichtig lospeuteren, neusgat schoonmaken en zacht maken met vaseline, sonde in een andere hoek weer vastplakken. Huub tikt een stukje. Valt boven de laptop weer in slaap. Zijn energie neemt af, ik moet hem bij meer dingen ondersteunen. Maar het wordt allemaal een zoete routine en het gaat allemaal nog steeds. Wonderbaarlijk. Dat met die neussonde moet ik gewoon beter bijhouden. De troep in zijn neus koekt aan en gaat irriteren en aan de buitenkant zie je dat niet. Hij praat steeds moeilijker en zijn stem wordt zo zwak. Wat nou als zijn spraakvermogen helemaal wegvalt? Zijn coördinatie? Dat vind ik zelf een grens. Komt het van de morfine? Is hij zichzelf aan het vergiftigen? Of gevolg van afnemende energie? Vragen aan de huisarts. En prognose vragen, zodat ik iets beter weet wat er komt en me misschien kan voorbereiden. 117 - dinsdag 31 oktober
47
De huisarts. Ziet het aan hier en ziet dat het goed is. Hij zal met de internist overleggen over het vochtprobleem. De benauwdheid komt van het vocht in Huub's buik dat tegen zijn diafragma drukt. Eventueel steunkousen en benen zo vaak mogelijk omhoog. Hij komt maandag weer. We bespreken de sterfweg. Euthanasie hebben we direct achter de hand, zegt hij geruststellend. Maar wat hij nu ziet bij ons, doet hem deugd en vervult hem met respect. Zoiets zegt hij. En dan kutkutkut weer die maagsonde verstopt. Alles zit weer onder de troep. Ik word hier echt gestoord van. Het zou totaal niet nodig zijn als de ene of de andere fabrikant een koppelstuk maakte dat deugt. Huub geeft me op mijn flikker, terwijl ik aan het proberen ben om die sonde weer op gang te krijgen met een breinaald en een kop hete thee. Ik mocht niet zeggen dat hij die hete thee zo scheef houdt en dat het beter is dat hij wat meer overeind komt zitten, omdat dan de sonde beter doorloopt. Als ik hem een schoon shirt aan wil trekken doe ik van de narigheid ook nog het infuus om de sonde gedraaid door de mouw van het T-shirt en hang hem bijna op in de wirwar van snoeren. Verdomme. Hij is zo moe. "Je behandelt me of ik seniel ben", zegt hij kwaad. "Nee Huub, ik voel me even niet meer opgewassen tegen dit gedoe van 's ochtends tot 's avonds", zeg ik en huil me compleet leeg met zijn hand op mijn hoofd. Ik kan er even niet meer tegen. Huub slaapt weer, compleet gesloopt. Waarom maken ze zo'n sondesysteem nou niet zo, dat het domweg niet kan lekken. Weten ze eigenlijk hoe het stinkt? Hoe vernederend, frustrerend en slopend dit is, naast alles wat je toch al moet verstouwen? Weten ze wel dat op zo'n moment de frustraties van de patiënt met al die slangen aan zijn lijf, in conflict komt met de frustraties van de mens die die patiënt zo graag goed wil verzorgen? En dus de troep steeds weer op moet ruimen? Dat het van die twee mensen op dat moment een bovenmenselijke inspanning vraagt om zich samen te realiseren, dat het hen van buitenaf wordt aangedaan? Terwijl ze op zo'n moment het liefst hun hele verdriet en angst en frustratie op elkaar willen botvieren? Gewoon zo'n stom, niet doordacht, niet functionerend dom koppelstukje tussen systeem A van fabrikant A en systeem B van fabrikant B. Omdat het ziekenhuis geen geld heeft voor een goed systeem C. Wat je probeert te repareren, elke keer opnieuw en zo goed mogelijk, met tape van de Boerenbond. Godverdomme. Ik moet daar naderhand echt iets mee doen. Echt. Zelfs in het ziekenhuis leidde dit al tot tranen bij een verpleegkundige, omdat tot drie keer toe het tabje bij het koppelstuk brak en je dan voor weet ik hoeveel gulden aan materiaal gewoon ongebruikt moet wegflikkeren. Waarom toch? 118 - dinsdagavond 31 oktober Axel en zijn vrouw komen laat in de middag en Huub wil ineens sherry. Okay. Dus zitten ze als vanouds samen aan de sherry, Axel en Huub. Twee terminale kankermannen en twee aanstaande weduwvrouwen. En Bart maakt soep. Ik haal tussendoor het recept van de huisarts bij de apotheek. Ik ben al heel lang niet buiten geweest. Heb ze bij de apotheek telefonisch gewaarschuwd, dat ik eraan kom. Moet daar toch voor mijn gevoel zo lang wachten, terwijl ik het recept klaar zie liggen, dat ik uit pure wanhoop gewoon weer de apotheek uitren. Ik bel ze thuis weer op. "Ja," zegt dat meisje, "ik zag dat u best haast had en wilde u het net geven." "Maar ik stond er al meer dan 10 minuten," zeg ik, "maar je hielp steeds anderen eerst. Maar je weet intussen wie ik ben en hoe het met ons is, toch." Ze biedt haar excuses aan en Bart gaat de plaspillen halen. Aan zulke dingen zie ik hoe enorm overbelast ik ben. Zolang ik rustig thuis ben, is er niets aan de hand. 119 - dinsdagavond 31 oktober We eten samen wat van Bart's soep, Huub een paar hapjes dunne en gezeefde en ik dezelfde soep met inhoud. En dan komt Mieke, een van Huub's dierbaarste vriendinnen. Ja, graag, ze wil wel koffie. Ik laat ze alleen in de kamer, sta in de keuken koffie klaar te zetten en merk ineens dat Mieke achter mij in de keuken stil staat te huilen, zodat Huub het niet ziet. Die is
48
voor haar zijn bed uitgekomen en zit in de kamer in zijn relaxstoel. Ik stuur haar terug naar de kamer. "We huilen hier altijd samen", zeg ik streng. Huub kijkt, snapt, praat. Ik houd Mieke vast, kan haar niet troosten. Ze is zo iemand die wil 'doen'. Weet geen andere manier om haar verdriet kwijt te kunnen. Maar ze kan hier niets doen, alleen er zijn. Huub praat met haar. Ik laat ze even alleen, dat lijkt me beter. Type boven nog wat adressen in, schrijf een e-mail aan een vriend van mij. We praten nu rustig, vredig, veilig. Mieke is lief voor Huub. Ze houdt echt van hem. Voor haar is dit sterven van Huub een heel ingrijpend iets. Ik stel voor dat ze samen met haar man nog eens terugkomt, vrijdag. Haar man was al eerder hier. Maar het lijkt me prettig voor ze om samen met Huub te kunnen zijn, afscheid te nemen. Hij wil dat zelf ook. 120 - dinsdagnacht 31 oktober Als het laatste bezoek weer weg is zie ik het ineens weer heel duidelijk: als Huub niet zou sterven, zou hij misschien wel nooit die vrede hebben bereikt die hij nu heel intens ervaart. De eerlijke brieven en e-mails die hij dagelijks krijgt, zijn boek, zijn 'afrekening' met mij, zijn eindelijke besef van veel dingen die hij nooit beseft heeft. Een troostrijke en tegelijk moeilijke gedachte: dit sterven is gewoon nodig om hem de gelegenheid te geven om dingen op hun plek te laten vallen. En ik ben daarin ongevraagd de spil geworden. Ik schep de sfeer en de ruimte waarin dat kan. Was dit ook - maar dan geleidelijk - gebeurd als we samen de tijd hadden gekregen? Ik zal dat nooit weten. Ik had het voor hem en voor mij gehoopt. Maar ergens zegt mijn ziel: dat hadden jullie samen nooit gered, Alma. Ik zal het straks moeten doen met het besef, dat ik in zijn laatste weken met volle inzet hem heb geholpen om werkelijk voltooid verleden tijd te worden. En geen onvoltooid verleden tijd. Maar voor mij zal hij onvoltooid toekomende tijd zijn. Ik heb daar zo'n verdriet om. Het kwam me toch toe? Ik moet het doen met de vrede van deze dagen. En daarna moet ik weer alleen door. Dat maakt me wanhopig, ik wilde het zo graag anders. Maar ik ben zielsdankbaar dat we hier de tijd voor krijgen. Kan ik door? Ja. Wil ik door? Eigenlijk niet. 121 - woensdag 1 november, Allerheiligen Vannacht maakte Huub me wakker. Hij was helemaal in paniek. Hij was blijkbaar alleen naar de wc gegaan en had pijn en had eerst vergeefs geprobeerd mij wakker te krijgen. Hij was compleet overstuur. "Ik ga dood, Alma, ik ga dood", riep hij telkens. Hij was bijna agressief. Ik mocht niets terugzeggen, hem niet aanraken. "Blijf van me af!" Hij eiste zijn ochtendmedicatie. Maar het was pas halfvier in de morgen. Ik gaf hem morfine, hield hem vast en streelde hem kalm tot hij sliep. En sliep zelf ook verder. Ik weet nu wat doodsangst is. Ik heb het gezien. Ik was er zelf ook van slag van. Dit betekent gewoon dat als het nog eens zou gebeuren, er iemand bij hem wakker en aanspreekbaar moet zijn. Ik was gewoon te diep in slaap om door hem snel gewekt te worden. Hij voelde dat denk ik als beangstigend, als in de steek gelaten worden. Ik kan dat niet helpen. Ik ben echt doodmoe. Voel me daar ook niet schuldig om, ik doe wat ik kan. Maar ik voel me wel verantwoordelijk voor het regelen van een oplossing. Ik moet daar een voorstel over doen. Zodat hij zich altijd veilig blijft voelen, ook 's nachts. En ik me ook veilig voel als ik slaap. Huub heeft vannacht voor het eerst de dood zelf echt in de ogen gezien, in diepe eenzaamheid. Hij was erg bang. Boos. In paniek. Kon me niet bereiken. Nu slaapt hij. Straks krijgt hij ook nog een plaspil erbij. Ik hoop dat het werkt en zijn benauwde en strakgespannen lijf wat verlichting geeft, zonder nieuwe ongemakken. Ik wilde maar dat hij niet zo zou hoeven lijden. Het sterven zelf is al erg genoeg. Zonder die zinloze pijn en dat vochtoedeem. Ik vraag me steeds af wat de medici nog meer weten en ons niet vertellen. Dat oedeem zat er vorige week al aan te komen. Ik zag het en vroeg constant ernaar. Maar kreeg geen antwoord. Is het onvermijdelijk, zoiets, en weten zij het wel en wij niet?
49
122 - woensdag 1 november Wanneer wordt dit Huub onwaardig? Mensonwaardig? Als hij boos en paniekerig wordt, omdat hij zo moeizaam praat en soms zijn gedachten niet meer in woorden kan uiten, vind ik dat zelf hem onwaardig. De pijn en het oedeem zijn hem ook onwaardig. Maar als hij dan 's avonds een goede vriendin op bezoek heeft, haar echt helpt met haar verdriet, heel erg geconcentreerd en betrokken en Huub is, dan is dit allemaal wel de moeite waard. Vind ik niet alleen, vindt hij zelf ook. En zegt het ook. Ik hoop zo dat hij sterft in zijn slaap - overdag. Ik moet iets doen, zodat dat van vannacht niet nog eens gebeurt: dat hij bang is om zo alleen te moeten sterven. Voor vandaag staat er geen bezoek gepland. Ik wil eerst even afwachten wat die plaspillen doen. Misschien wel goed dat er even niemand komt. En anders zijn de eerste vier van mijn lijstje de klos. Kwam zijn zus nou vandaag ook? Ik ben het even kwijt. Ik moet vandaag ook de begraafplaats bellen. Zodat ook dat laatste echt geregeld is. En ik moet die uitvaartpapieren invullen. Ik mag dat niet meer uitstellen nu. De tijd dringt. 123 - woensdag 1 november Huub wordt ook wakker. Pas om elf uur. Koffie, krant. Hij is moe. Wil niet meer wassen. Alleen verschoond en deodorant. Okay. "Ik zag mijn geest kruipen vannacht", zegt hij. Hij is dus inderdaad heel bang geweest toen hij mij niet wakker kreeg en zelf zo benauwd was. Is met kapstok en al langs mijn matras gewaggeld, doodsbang dat hij met het hele spul door de glazen vitrinekast zou sodemieteren. Hij moest eigenlijk helemaal niet plassen, maar "wilde zichzelf zijn eigen vitaliteit laten ervaren." Met andere woorden: zichzelf bewijzen dat hij nog leefde en controle had over zijn lijf. Kan ik me dat voorstellen? Nee. "Alma, er schoof een wand weg vannacht", zegt hij. "Ik ben er bijna." Weer een lekkende maagsonde. Weer moeten we verdomme alles verschonen. Huub is, boos, te snel met het uittrekken van zijn t-shirt. Ik zag niet goed hoe het zat en alle snoeren zitten weer door en langs elkaar. Ik wilde op zo'n moment zo graag dat ik het even in mijn eigen tempo en op mijn eigen manier mocht doen. Dan was het zo gepiept. Huub is gewoon te haastig. Camiel kijkt verslagen toe naar mijn geknoei. Hij is weer schoon, het bed is weer schoon, de maagsonde gerepareerd. Urinaal bij de hand voor als die plaspillen hun werk gaan doen. Hij slaapt weer. Ik zit naast hem te schrijven. 124 - woensdag 1 november De thuishulp komt. De goede. Hoort het verhaal over vannacht aan. Herkent wat Huub vertelt, over dat willen gaan lopen om jezelf te laten zien dat je nog leeft, controle hebt. "Dat is de angst," zegt ze, "als je je realiseert dat je er vlak voor staat. Het nog niet kunnen en willen loslaten. Maar je hoeft dan toch niet te gaan wandelen, Huub. Je kunt jezelf gewoon toch ook heel hard in je arm knijpen." Ook die wand die wegschuift, herkent ze. "Was hij doorzichtig?", vraagt ze. Ik vind dat geheimzinnig, maar vraag niet wat ze bedoelt. "Ja," zegt Huub, "het was doorzichtig, ik kon alleen Alma nog zien." Ik smeer hem even naar de apotheek voor verse morfine. De thuishulp past op Huub. Ik lijk wel een drugskoerier zo langzamerhand. Heb een ontspannen babbel met de apotheker. Over doodgaan, over zijn verhuizing, over de krant die hij zo saai en zo anders vindt zonder Huub als dagelijkse verslaggever. Net onze vrienden gebeld in Frankrijk. Mocht dat niet langer uitstellen. Ze wisten het nog niet, ik vind dat heel moeilijke gesprekken. Moeilijk om met de schok van de ander geconfronteerd te worden, die schok te veroorzaken. Of ik mensen een klap geef.
50
Huub's zus gebeld, ze komt straks. Kijken of we iets kunnen regelen voor de nachten. Huub heeft vanochtend zelf gezegd dat hij dat ook wil. "Maar geen vreemden, Alma, dat niet. Ik wil 's nachts geen vreemden in ons huis." Bart komt ook. We bespreken met elkaar het probleem van de nachten. Huub is er wel bij af en toe, maar dommelt tussendoor steeds weer in. Bart zal vannacht waken, Huub's zus morgen. Daarna zien we verder. 125 - woensdag 1 november Ik wil ineens niet beneden zijn. Blij dat ik even de kamer kan verlaten en dat Huub gezelschap heeft, kruip ik boven achter de computer. Dat komt bijna niet meer voor, zomaar iets voor mezelf gaan doen. Bel de begraafplaats. Ze komen ons geweldig tegemoet. Ik bel de 'koninklijke' steenhouwer af, want de begraafplaats doet het liever zelf en veel goedkoper, inclusief het verbronzen van Huub's hoed. Prettige man, die directeur. Ik voel me geruster na dit gesprek. En het wordt ook minder duur dan ik dacht, zo. Ik maak de laatste versie van de rouwkaart en vind beneden Huub aan de sherry, ontspannen keutelend met Bart. "Wil je bezoek vanavond, Huub?" "Nee." Okay, dan hoef ik niets te regelen. Maar de sherry valt niet goed en daarna de soep ook niet. Zijn lijf begint steeds feller te protesteren. Hij valt eerst op de bank in slaap. Later haal ik hem over om gewoon weer in zijn bed te gaan liggen. Hij doet het. Slaapt niet echt, dommelt. "Ben je bang voor de nacht, Huub?", vraag ik. "Nog niet", zegt hij. Hij is onrustiger dan anders. De hele avond. Is het omdat Bart tv kijkt, naar een stom programma, met het geluid op hard? Het niet zo stil en rustig is als anders? Ik weet niet of het mijn ergernis is, of Huub's onrust. Zit veel bij hem. Hij pakt steeds mijn hand vast. 126 - woensdagavond 1 november Het is vreemd, dat ik bij sommige mensen steun durf te zoeken en bij anderen niet. Als ik tevoren aan had moeten wijzen, bij wie je in zware omstandigheden de meeste steun krijgt - ik had het niet kunnen vermoeden. Joost is zo iemand, blijkt nu. Een vriend van mij. Hij kwam vandaag even aan, zomaar een paar minuten, bracht een cd met eigen muziek voor Huub. Ik heb in de gang zonder tekst tegen hem aangestaan, geleund. Hij hield me gewoon vast, zei niets. Bij hem kon ik het, vreemd. Hij voelde als een broer. Ik ken hem ook al bijna zolang als een broer. Ik voelde bij hem hoe moe ik ben. Peilloos moe. Bij mij kwamen almaar schokken, de hele dag al. Nooit meer samen weg. Nooit meer vrijen. Nooit meer ruzie. Ik zou zo graag even alleen of met Huub samen in een bos willen zijn en mogen huilen. Maar ik ben in een kamer, onze eigen kamer, waar iedereen constant de rust komt verstoren. Ik loop constant rommel van al die mensen op te ruimen, om overzicht te houden. Onze tijd raakt zichtbaar op. Ik wil alleen nog maar stil naast mijn man zitten, naar hem kijken nu het nog kan, hem aanraken. Het besef dat hij gaat overlijden, neemt erg bezit van me. Ik zie het door de resten van leven heen. Och Huub toch, ik heb zo met ons allebei te doen. E-mail van mijn dochter. Je moet de letter F tellen in een Engelse tekst. Ik lees niet eens wat er staat, tel mechanisch letter voor letter af. Tel zo zes keer een F. Ben dus volgens mijn dochter een genie. Als ik daarna lees wat er echt staat, zie ik inderdaad nog maar drie keer een F. Toch geen genie. Ja, toch wel. Ik voel dat ik iets heel erg goed aan het doen ben voor mijn man en mijzelf. Ik schep voor hem de rust en vrede waarin hij echt open kan gaan. Voor zichzelf, voor mij, voor anderen. Ik geef hem terug wie hij is. Ik ben op mijn post. Ik blijf overeind. Ik ben eerlijk. Ik ben betrouwbaar. Ik ben niet bang. Ik acteer niet. Maar ik schuif wel alvast heel wat dingen bewust door. Voor straks, als hij dood is. Verdriet, eenzaamheid, teleurstelling, boosheid. Allemaal straks, Alma. Eerst gewoon er zijn voor
51
Huub en mij. Zijn zus vindt het 'knap'. Maar ik voel dat niet zo. Dit zijn wij. Zo zijn wij. Dit is de manier waarop hij wil gaan. Ik maak het voor hem en voor de mensen die hier komen mogelijk. Uit diep respect en uit liefde voor hem en mij. Ik lijk soms gevoelloos, dat besef ik. Maar anders kan ik dit niet. "Je kijkt heel gelukkig, Alma", zei de thuishulp gisteren. "Ben ik eigenlijk ook", zei ik. Vreemd? Ja. De rouwkaart was weer niet goed. Huub wordt echt wat warrig van de morfine. Wil toch weer oude dingen erop, die hij intussen zelf had laten vallen, zoals zijn eerste vrouw. Ik maak morgen een kaart waarin hij zich kan vinden. 127 - donderdag 2 november, Allerzielen Zo gaat dat wel goed, met Bart die komt waken. Ik slaap het eerste stuk, word om halfzes wakker. Bart vertrekt om halfzeven naar zijn werk. Die heeft dus helemaal niet geslapen en dat zint me niet. Hij zou mij eerder wekken en dan zelf nog wat slapen. We praten wat, over zijn vader, over de dood. Bart heeft koffie gezet, lekker. De kamer is wel erg benauwd nu, want hij heeft veel gerookt. Ik zet alle ramen tegen elkaar open. Huub in zijn hoekje heeft er geen last van. Die slaapt diep. Hij wordt toch ook vroeg wakker, voor zijn doen. Sigaretje, koffie, medicatie, koppen van de krant, sonde weer verstopt. Naar de wc. Het put hem echt helemaal uit. En wat is het nou helemaal, even plassen. Meer dan wassen in de keuken zit er vandaag niet in. Maar dat frist ook op. Daarna is hij zo total loss dat hij weer diep in slaap valt. Tussendoor een gesprek over balans positief/negatief. Hoever wil hij door? Hij zegt, op mijn vraag hoe het is om je eigen lijf zo te zien vervallen: "Heel erg verdrietig en heel erg frustrerend. Ik ken mijn lijf helemaal niet meer. Het maakt me soms helemaal gek." Ik vraag of de goede dingen nog opwegen tegen de ellende, de pijn en de moeheid. "Dat weet ik soms gewoon niet meer", zegt hij. "Ik val van hoog naar laag en dan weer terug. Als ik laag zit, zie ik hoog niet; als ik hoog zit, ben ik bang voor laag." "Verlang je al naar het sterven dan?", vraag ik. "Ja," zegt Huub, "ik ben echt doodmoe en wil dan niets meer hoeven. Maar ik wil ook nog steeds gewoon een stukje voor de krant mogen tikken en brieven krijgen en mensen zien. Dus is het verlangen niet overheersend genoeg, nog. Maar het is er wel soms, het komt er wel aan." 128 - donderdag 2 november Daarna slaapt hij weer. De thuishulp komt en ik heb intussen van die tuttige steunkousen tegen het vocht in zijn benen geregeld. Het is wel weer een nieuwe grens. Maar als ik ze hem aan heb getrokken, sodeju, die dingen zitten echt strak, blijken ze erg lekker te zitten. De thuishulp geeft ons allebei een hand als ze weggaat. Dat is bijzonder, dat doet ze anders niet. Maar ze zegt toch ook "Tot maandag." Alsof ze wel weet dat er waarschijnlijk geen maandag is voor Huub. Maar tegelijkertijd ook de mogelijkheid openlaat. Ik voel me net zo. Hij zit nog even vijf minuten op en gaat dan toch weer naar bed. Slaapt meteen, is meteen weg. Hij merkt niet eens meer dat ik zijn neusharen knip en de sondeklem erafhaal als het klokje gaat. Hij kijkt als hij slaapt de laatste dagen vaak heel ontspannen. "Ben je gelukkig in je slaap, Huub?", vraag ik hem. "Ja", zegt hij. "Ja, dat ben ik geloof ik echt." Hij droomt veel, als hij slaapt, zie ik aan zijn ogen. Maar blijkbaar geen angstige dromen. Er komen nu wel soms van die morfinevragen. "Wat wil je dan met mijn broek doen?", vroeg hij vanmiddag ineens, terwijl hij wakker werd. Niks Huub, ik had niks gezegd, ik zat stil de krant te lezen. Of hij zag van de week Camiel, terwijl die helemaal niet thuis was. Of hij weet zeker dat PoesK. boven is en de kamer in wil ("Ik hoor PoesK., Alma, laat hem eens binnen") terwijl PoesK. bij hem op bed ligt en hij hem zelfs aan het aaien is. Ik herinner me zulke dingen van mijn vaders laatste dagen ook. 129 - donderdag 2 november Huub zegt dat hij er geen erge last van heeft, van de morfine. Zolang ik, zoals we hebben afgesproken, eerlijk voor hem bewaak of het echt is of hallucinatie en hem daarbij niet belazer.
52
Tegen een collega zei hij vanmiddag, dat tien leuke en fijne minuten een dag de moeite waard maken. De moeite van de pijn en de ongemakken waard. "Ik hoef niet verder dan ik kan, dat weet ik." Zijn zus arriveert. Ineens is er leven, actie. We hebben uiteindelijk een heel plezierige avond. Hij slaapt tussendoor "dertig minuten, die heb ik even nodig" en wordt uit zichzelf inderdaad na een halfuur weer wakker. Hoe doet hij dat, zo'n zelfbeheersing? Het gesprek gaat over vroeger bij hen thuis. Ik zit stil mee te luisteren. Niemand kan de jeugdellende van een ander goedmaken, compenseren. Dat kan die ander alleen maar zelf. Door te beginnen met die ellende te zien, te accepteren als iets van jezelf, waar je zelf verantwoordelijk voor bent. Door er iets aan te doen, zelf. Op een bepaald moment in je leven, tegen het volwassen worden aan, moet je het verder zelf willen en durven doen met de gereedschappen die je hebt meegekregen. Je mag er een ander, je ouders, je partner niet levenslang mee opzadelen als de gereedschappen die je ouders je gaven, onvoldoende zijn. Dan leer je jezelf maar, waar ze tekort zijn geschoten en doe je er zelf maar wat aan, dat tekort aan te vullen. Ik heb dat ook geleerd. Ik weet het moment nog dat ik dat besefte. Huub nooit. 130 - vrijdag 3 november Een wat chaotische en voor mij veel te korte nacht. Ik begin een medewaker op deze manier lastig te vinden, omdat ik zelf zo toch geen rust krijg. Vannacht was Huub's zus aan de beurt. Zij waakt de tweede helft. Ik praat tot 's avonds laat met haar. Ze gaat zelf dus pas om één uur slapen. Ik schrijf naast Huub tijdens mijn wake in mijn dagboek. Hij krijgt pijn en ik geef meteen morfine. Val dan zelf bij Huub in slaap, terwijl ik moest waken. Zijn zus heeft het vanaf vier uur gelukkig overgenomen. Ze wekt mij om zes uur, zodat ik op de bank nog wat kan doorslapen. Maar daar komt het niet meer van, want weer heeft die klote maagsonde gelekt. Huub nat, alles ruikt zuur, zijn bed is ook nat. Ik had eerder moeten hevelen en heb dat niet gedaan omdat ik sliep. En zijn zus zag het niet. Eerst alles verschonen dus maar weer. Ik haat dat kutding. Als we die ellende met die maagsonde niet hadden, was het allemaal zoveel eenvoudiger. Daarna slapen Huub en ik tot na negenen. Koffie, krant, wat zullen we doen? "Ik wil douchen", zegt die gek. Zijn zus protesteert, vindt het niet verantwoord. Is misschien waar, maar Huub is hier degene die de grenzen aangeeft, niet wij. Het lukt allemaal, geen probleem. Daarna ook een nieuwe zak aan de sonde gehangen, de oude zat ook weer verstopt. 131 - vrijdagmiddag 3 november Huub is op. Tot overmaat van ramp verschijnt een heel uur te vroeg een gloednieuwe kruishulp. Die drie kwartier (!) nodig heeft om een nog goedwerkend infuussysteem te vervangen. Wij vonden dat niet nodig, maar zij wel, want het staat in haar opdracht en ze duldt geen tegenspraak. Huub blijft er geduldig onder. Maar ik niet. Ik kan op deze manier dingen niet goed voorbereiden, zoals al de spullen die ze nodig heeft. Ja, zuster, ik weet precies wat je nodig hebt, maar het is niet klaargezet, want je zou namelijk een uur later komen en ik had niet op een infuuswisseling gerekend. Ik had eerst zelf ook nog even willen douchen, dat kan nu ook niet. Loop hier nog stom in mijn pyjama. Ik zie hoe kapot Huub is, die had eerst even moeten slapen. Kan nu ook niet. Kortom, ik baal hier enorm van. Ons eigen programma loopt zo in de soep. Zijn zus vertrekt en ik ben eindelijk weer met Huub alleen. Hij slaapt diep. Zijn ademhaling wordt moeizamer, merk ik benauwd. Stopt soms geweldig lang. Hij ziet er wel ontspannen uit. De nieuwe matras tegen het doorliggen, die ze intussen ook hebben gebracht, raad ik dringend aan te doen waar'ie voor bedoeld is. Want Huub is al erg aan het doorliggen. Hij kan maar in één stand liggen. Elke centimeter anders levert pijn op. Zijn stuit zit vol vocht en begint al te smetten. Zijn hielen doen zeer. Ik smeer het allemaal wel in, maar sta in feite machteloos.
53
132 - vrijdagnacht 3 november Hij slaapt echt uren aan een stuk. Tot Mieke en haar man op bezoek komen, vroeg in de avond. Zij wil almaar 'iets doen'. Wil voortdurend dingen van me overnemen, mij dingen uit handen nemen. Ik merk dat ik daar niet tegen kan, was er ook niet op voorbereid. Zeg dus tegen haar dat ze mij maar even met rust moet laten, mij mijn gang maar moet laten gaan. Dat zij er hoofdzakelijk is om zich met Huub bezig te houden. Huub heeft het vroeger vaak tegen me gezegd en hij heeft echt gelijk: "Je moet mensen nooit hulp opdringen waar ze niet zelf om vragen." Ik word hier hartstikke zenuwachtig van. Zelfs als ik een sigaret wil opsteken en de aansteker al gewoon in mijn hand heb, vraagt zij: "Wil je misschien een aansteker?" Dit zijn zaken waar ik te gespannen voor ben, merk ik. Er zou niets aan de hand zijn geweest als de maagsonde het niet weer had begeven. Huub wil nu met alle geweld de verstopping zelf oplossen. Hij jast kwaad met de injectiespuit op en neer, wat het alleen maar erger maakt. Hij is om de een of andere reden boos op mij en ik mag me er totaal niet mee bemoeien. Dan besluit zijn vriendin dat zij dit varkentje wel eens even zal wassen. Het lukt haar natuurlijk ook niet, de sonde lekt nu aan alle kanten. En terwijl ik van Huub een kaasplankje voor het bezoek klaar moet maken (waar niemand zin in heeft), moet ik ineens ook opdraven om weer een nieuwe sondezak aan te komen hangen. Terwijl dat helemaal niet hoeft, als ik het gewoon even op mijn manier van hem zou mogen oplossen. Ik voel dat deze druk echt te veel wordt, ik kan er niet meer helder en rustig op reageren. Ik vind ook dat onze vrienden er intussen te lang zijn, zie hoe moe Huub en ik zijn. Maar zij betekenen allebei heel veel voor hem, ik kan en durf er niets van te zeggen. Dus nieuw systeem aangehangen, alles stinkt intussen. Dan ga ik naar de keuken om een emmer sop te halen en hoor ik tot mijn schrik en boosheid dat onze vriendin ineens een telefoongesprek voert met het ziekenhuis waar ze werkt. Welk sondesysteem ze daar hebben en of Huub dat nu meteen kan krijgen. Ik snap het niet, echt niet. Een ander systeem krijg ik van de verzekering niet vergoed, dat weet ik zelf al. Weet zij dat dan niet? Het is hartstikke duur. Ik heb zelf al overal bij ziekenhuizen in de omgeving geïnformeerd en het enige andere, goede, systeem dat er is, betekent dat Huub weg zal moeten naar dat ziekenhuis. Wat we dus allemaal ook nog eens zelf moeten betalen, de ambulancerit en het andere systeem. En naar een ziekenhuis wil hij echt niet. 133 - vrijdagnacht 3 november Waarom doet iemand dit allemaal zomaar, zonder even met mij te overleggen? Ik voel me zo gepasseerd. Ik probeer haar beheerst uit te leggen, dat ik intussen echt alles al heb geprobeerd. Dat wij met deze hulp niet geholpen zijn, hoe goed ik het ook begrijp dat ze zo graag iets voor Huub wil doen. Dat ze echt even met mij had moeten overleggen. Ik merk dat ik hier geen energie meer voor heb. Heel boos ben. Huub lijkt heel boos op mij. Later, als het bezoek weg is, zegt hij dat ook. Hij had zelf tegen haar gezegd: "Probeer maar." Maar hij weet ook niet wat ik intussen zelf allemaal al heb geprobeerd. Omdat hij slaapt als ik dat soort oplossingen zoek en ik hem geen valse hoop wil geven, en hem dus niets vertel, terwijl ik nog een oplossing zoek. Hij weet ook niet dat we alleen maar het systeem van ons eigen ziekenhuis vergoed krijgen, omdat dat het enige is dat op de vergoedingenlijst staat. Ik val hem allang niet meer lastig met zulke dingen. Ik vind dat ons bezoek zich bemoeide met iets waar ze buiten moeten blijven en ik vind het zo jammer dat dit voor iedereen de avond heeft verpest. Ik zeg dat allemaal maar niet aan Huub. Maar ik hou er het gevoel aan over, dat ik dus maar wat loop te klunzen en dat iemand anders het allemaal wel eens even zou regelen hier. Wat overigens niet lukte. 134 - vrijdagnacht 3 november Het zit me blijkbaar heel erg dwars, ik moet het nu maar gewoon allemaal opschrijven, dan ben ik het misschien kwijt.
54
Huub wordt meteen na het repareren van de sonde, als zijn vrienden er nog zijn, erg ziek. Moet eindeloos overgeven. Wil naar de wc en kan bijna niet meer. Onze vrienden zitten er verslagen bij, maar ik moet nu mijn aandacht bij Huub houden. Ik had me deze laatste avond met hen zo anders voorgesteld, verdomme. Het is gewoon allemaal te veel. Ik gunde iedereen wat anders dan deze ellende, gunde onze vrienden samen nog een goede avond met hem, in rust. Ik durfde het niet te zeggen, dat ze eerder hadden moeten vertrekken, maar zou zoiets eigenlijk moeten durven. Huub en ik hebben de afspraak gemaakt dat hij, als hij vraagt om zijn avondmedicatie, ook meteen erbij zegt dat het bezoek nog gerust mag blijven, maar dat hij naar bed gaat. Voor ons is dat het samen afgesproken signaal, dat hij wil dat ze gaan en ik maak het dan voor hem af. Maar nu vraagt hij mij wel om zijn avondmedicatie, maar laat hij de rest van de afgesproken tekst weg. Nu weet ik het niet meer. Verwacht hij van mij, dat ik toch de rest zeg? Of niet? God, wat is dit gecompliceerd. Ik voel dat hij nog steeds kwaad op mij is, maar weet niet waarom. Wil hij dat ze nog blijven? Maar waarom vraagt hij dan wel om zijn avondmedicatie? Ik ben even de weg kwijt, ook in mezelf. En Huub wordt daarna dus hartstikke ziek. Ik moet nu zelf meer voor hem gaan beslissen. Ik vind dat zo moeilijk. Maar dit was niet goed zo. Ik heb al de hele dag dat commentaar van hem moeten horen. Dat hij vindt dat ik te nadrukkelijk aanwezig ben en alles voor hem loop te beslissen, terwijl hij dat niet wil. Ja lief, maar we zitten samen op die grens van jou, waar jijzelf gewoon niet meer kunt beslissen, omdat je te ver weg bent en steeds meer hulp nodig hebt. En we zitten samen op de grens van wat ik aan kan. Dus dat moet een keer fout gaan. 135 - vrijdagnacht 3 november Jij wilt bijvoorbeeld geen extra kruishulp, Huub. Maar je verwacht intussen wel van mij, dat ik het allemaal aankan en volhoud. Terwijl je allang niet meer weet wat ik allemaal doe en regel, terwijl je slaapt. Dan heb je mij ook maar te respecteren en mij te vertrouwen in wat ik aankan. En dit gedoe van vanavond heb ik ervaren als het niet respecteren van mijn grenzen en mijn verantwoordelijkheid. Sterker nog: ik kreeg van jou op mijn flikker omdat ik kritiek had op een buitenstaander. Die ik als een intieme vriendin van ons zo zielsgraag een goede avond had willen geven. Huub is te ziek, te moe, te ver heen, om het hem echt uit te kunnen leggen wat er gebeurde vanavond. Om van hem terug te krijgen waar ik echt naar snak: "Alma, je doet het goed, dank je." Ik hoor dat wel van anderen, maar nooit meer van Huub zelf. En ik hoor van anderen, dat hij steeds zegt dat hij vindt dat ik het zo goed doe. Van hem hoor ik alleen maar, dat ik hem constant op zijn zenuwen werk. Omdat hij zich in de knel voelt, denk ik. Ik wilde bijvoorbeeld gisteren graag de dokter bellen om dat oedeem en om zijn kortademigheid. Maar hij wilde dat niet. Dus deed ik het niet. Maar kan Huub het nog zelf beoordelen of het zelfs zich realiseren? Ik heb het steeds sterkere gevoel dat ik die verantwoordelijkheid van hem over moet nemen. Dat is een echte grens. Aan de andere kant vraagt hij sinds twee dagen ook telkens letterlijk aan mij om "zijn tekst" van hem over te nemen. Om voor hem te praten met bezoek. Omdat hij zelf niet meer, of steeds moeilijker, uit zijn woorden kan komen. En hij dus steeds naar mij seint, of het echt vraagt aan me: "Alma, vertel jij ze voor mij wat ik wil zeggen?" Dit is zo verwarrend. 136 - vrijdagnacht 3 november We hikken samen tegen deze grens aan. We voelen dat die grens er is, maar willen hem geen van beiden over. Ik heb verdriet, omdat hij intussen zijn frustraties op mij projecteert, terwijl ik zelf ook zo moe ben. Bart zei gisteren, dat Huub bezig is mij weg te duwen. Omdat het afscheid van mij hem het zwaarste valt. Bart denkt, dat Huub denkt dat het gemakkelijker voor mij is, als hij mij nu al van zich afduwt. Maar of hij nu gelijk heeft of niet, ik kan dat niet meer accepteren, zeker nu niet. Nu hij zonder dat hij of ik dat wil, volledig van mij afhankelijk is geworden. Omdat hij van mij houdt en ik van hem en het thuis sterven niet anders kan dan zo. God, wat is dit gecompliceerd.
55
Ik wil hem niet verliezen. Ik doe dit allemaal zo goed mogelijk buiten mijn eigen verdriet om, omdat ik vind dat hij een afgerond einde verdient. Voor zover een einde afgerond kan zijn, dan. En ik weet, dat hij mij intussen allang niet meer kan geven wat ik vind dat ik zelf verdien. Dat weet ik allang. Ik neem allang afstand van mijn eigen verlangens, elke minuut. Maar hij mag dat niet zo forceren, als hij vandaag deed. Bart komt laat in de avond. Onze nachtwacht. 137 - zaterdag 4 november Bart is weer de hele nacht opgebleven. Waarom doet hij dat toch? Dat is de afspraak niet. We zouden om beurten waken. Ik heb geslapen van kwart voor twee tot kwart voor zes. Krijg koffie, ga lekker douchen. En dan is Huub er ook ineens vroeg bij. Zit dus al om acht uur aan de koffie, krant, sigaret, medicatie. Maar om halfnegen is het voor hem al weer op. Terug naar bed, dus. Hij voelt zich goed, zegt hij. Heeft sinds gisteren ook een kussen van Camiel's bank onder zijn benen, zodat zijn hielen in de lucht hangen en niet kapot kunnen gaan. Daar is dus geen pijn te verwachten, hoop ik zo. Bij alle mensen op de voicemail, staan ook steeds berichten van mijn moeder, mijn zus. Wat maakt toch dat ik hen echt niet wil bellen? Ik denk dat ik bij mijn 'eigen' mensen bang ben om te geëmotioneerd te raken. Door mijn bodem te zakken. En wat voor nieuws heb ik hen te vertellen? Steeds hetzelfde: Huub gaat hollend achteruit. Maar dat weten ze al. Misschien doe ik dit niet goed. Het bezwaart me, dat gevoel. Het moet voor hen heel lastig zijn om niks van me te horen, geen reactie te krijgen. Maar ik breng het gewoon niet meer op. Gevoelsmatig verzet zich alles in mij tegen mensen zelf terugbellen. Dus heb ik mijn zus gisteren een e-mail gestuurd. Ik hoop dat zij het de anderen weer uit kan leggen. Zal haar dat straks nog even over de e-mail vragen. Ik voel me schuldig, maar kan niet anders. Huub ademt vandaag rustiger en beter. Raakt met die plaspillen misschien toch wat van het vocht kwijt. Benen, buik, voeten, zijn huid glimt en staat strakgespannen. Ik bel toch de huisarts straks, of hij het nou wil of niet. Dit moet een geweldige belasting voor zijn longen en zijn hart zijn. Er zit ook vocht in zijn longen, hoor ik, en dat maakt hem zo benauwd. Uitputting, versnelde uitputting, is op deze manier onvermijdelijk. Maar misschien is daar wat aan te knutselen. Ik kan me niet voorstellen dat daar niets aan te doen zou zijn. Vannacht gelukkig geen extra morfine nodig gehad. Een beetje badderen samen in de keuken is genoeg vandaag. En dat gebeurt pas om twaalf uur. Hij heeft ineens veel bloed in zijn onderbroek en op het laken. Hij perst ook te hard, terwijl er niks meer komt. Zegt zelf dat hij er geen last van heeft. "Is niet van belang meer, Alma." Hij is nog steeds chagrijnig, merkt dat hij zelf steeds minder kan. Ja, ik zou daar ook wanhopig van zijn. Hij merkt dat hij letterlijk op mij gaat leunen. Ik scheer hem, hij probeert het eerst zelf, maar dat gaat niet meer. Hij heeft de kracht niet meer. Dat geschoren gezicht ziet er echt beter uit. 138 - zaterdag 4 november Huub slaapt weer. Hij wil straks echt helder zijn, want ik heb hem verteld van de bridgers die vanavond komen. Ik weet dat ik een risico neem. Maar het is het laatste verlangen dat nog openstaat op zijn verlanglijstje en ik mag het niet nog langer uitstellen. Ik moet trouwens die bieddozen nog opzoeken en de scorekaarten en het bridgekleed. Het lijkt wel een kerkdienst, al die bridgespullen klaarzetten. Ik heb met zijn drie bridgevrienden afgesproken dat ik om zeven uur groen licht zal geven, hen zal inseinen of het bridgen door kan gaan of niet. Vlak voor ze komen, ongeveer een uur daarvoor, kreeg hij enorme pijn. Axel was even hier. Dus sherry-time voor de heren. Ik wilde het niet verbieden, het is traditie. Maar de eerste slok viel natuurlijk weer glad verkeerd en Huub kreeg het enorm benauwd. "Mijn hart deed ingewikkeld", zei hij achteraf. Alleen met enorme wilskracht kreeg hij zichzelf weer onder controle. Maar hij had echt last van die aanval. Was doodmoe en moest naar bed. Axel vertrok. De pijn kwam kort daarna fel
56
opzetten. Meteen extra morfine, geen discussie daarover. We zien wel, lief, hoe het bridgen straks gaat. Al houd je die kaarten alleen maar vast. 139 - zaterdagavond 4 november Halfacht, de bridgers arriveren. Koffie. Even daarna arriveert ook Huub's zus, ze is vandaag nachtwacht. Ze besluiten toch aan tafel te gaan bridgen, Huub wil dat zelf. Hij heeft al heel lang niet meer gewoon aan tafel gezeten. Hij kijkt heel lang naar het biedsysteem van zijn bridgepartner. Ziet hij dat nog? Kan hij eigenlijk nog wel aan tafel zitten? Ik heb alles netjes klaargezet, inclusief gerepareerd bridgekleed en alles. Ben zo benieuwd. En het gaat! Huub is gewoon in zijn oude doen, geniet, de bridgepraat komt als vanouds op gang, hij speelt denk ik dwars door de morfine heen. Ik noem het voor mezelf 'terminaal morfinebridge', maar durf dat niet hardop te zeggen. Ik kijk mijn ogen uit naar hem. Maak foto's, omdat ik de zwaarte en mijn ontroering van wat hier gebeurt, vast wil leggen. Hoe doet mijn man dit? Ik snap hier niets van. Wat een geestkracht! Het andere paar wil Huub en zijn maat matsen, maar heeft al gauw door dat dit niet nodig is. Hier wordt serieus gespeeld, niks spek-en-bonen. Na ongeveer 12 spellen is Huub stuk. Maar zijn bridgemaat en hij hebben glorieus en verdiend gewonnen. Alle vuile trucs die hij kent, heeft hij gebruikt, begrijp ik uit het nakaarten. Hij kan echt niet meer. Ik help hem naar bed. Het infuus, dat tijdens het spelen spelbreker was (ik dus, als infuusbewaker, vond hij) en dat zelfs helemaal stopte, krijg ik toch weer aan de praat. Huub gelukzalig, tuimelt zo in slaap, terwijl zijn kaartmaten kaas eten, wijn drinken en doorpraten. Over vakantieverzekeringen, over gewone dingen, over van alles. Iedereen is zo tevreden over deze avond en voelt hoe bijzonder het was. We praten samen na over Huub en zijn aanstaande dood, terwijl hij vlakbij ons tevreden slaapt. Ergens in hun gesprek wordt hij weer wakker en wil echt van hen afscheid nemen. Ze kussen elkaar. Hij schrijft op hun verzoek zelfs nog iets bibberigs in zijn boekje dat hij hen cadeau doet. Mijn lief, hoe doe je dat toch? 140 - zaterdagnacht 4 november Hij ademt heel moeilijk, is heel ver weg. Ik wou maar dat hij nu los kon laten. Als zo'n ademhaling te moeilijk wordt, gewoon opgeven. Hij is zo moe, maar heeft een geweldige avond gehad. Iedereen vanavond heeft het gevoeld en geweten. En Huub ook nog volkomen terecht zijn laatste potje winnen, want hij speelde echt goed. Dat is mijn man ten voeten uit, ik ben blij voor hem en trots op hem. Ik ben zelf zo moe, kan bijna niet meer schrijven. Ik ga naast hem zitten. Hem vasthouden. Hij mag van mij vannacht gaan. Zijn hele verlanglijstje van dingen die hij nog wilde doen, is nu echt helemaal afgewerkt. Ik durf hem los te laten. Het kan natuurlijk niet, maar ik verlang er zo naar om naakt naast hem te liggen en hem ook uit te kleden. Hem alleen maar in mijn armen te houden en te zeggen: ga maar, jongen. Ik zorg voor de rest. En voor jou. Voel me maar, laat maar los. Dan hou ik je wel vast. Het was vandaag voor het eerst dat ik bang ben dat zijn lijf uiteindelijk sterker zal zijn dan zijn geest. Terwijl ik altijd dacht, verwachtte, dat zijn geest te sterk zou zijn voor zijn lijf. Dat zou beter zijn, dan zou hij controle houden. Voor zover toegestaan. 141 - zaterdagnacht 4 november Intussen ziet hij door de morfine steeds vaker dingen die er niet zijn. En moet ik hem telkens uitleggen dat het een vuile truc van de medicatie is. Want wat hij ziet is echt voor hem, ook al is het er niet. En wij moeten hem helpen, onderscheid te kunnen maken tussen echt en niet echt, met respect voor wat voor hem echt is. Ontkennen van wat hij ziet en ervaart, heeft geen zin. Dat zou hem isoleren. Voor hem is het echt. Camiel die volgens hem steeds om de hoek kijkt en naar hem zwaait. Vanavond zijn oude werkster, die hij zag maar die er niet was. Hij klaagde over 'al die kinderen die zo'n lawaai maakten en hem
57
uit zijn bridgeconcentratie haalden' - kinderen die hij hoorde, maar die er niet waren. Geen paniek Huub, dat is de morfine. Hij wil dat ik de foto's van vanavond gauw af laat drukken, zodat hij de werkster en die kinderen die hij zag, aan mij aan kan wijzen. Of zelf kan zien dat ik gelijk had. Voor hem is het heel echt. Ik bestrijd dat niet. Ik moet echt naar bed nu, ben gewoon te moe om nog te schrijven. 142 - zondag 5 november Het wordt toch steeds moeilijker voor hem. Naar de wc lopen is een aanslag op alle energie die hij nog heeft. Hij krijgt zijn adem nauwelijks terug daarna. Er komt steeds meer bloed mee. "Inscheuring", zegt hij. Ik geloof er niks van. "Niet van belang, schat." Hij drinkt zijn koffie, ik hevel de sondeslang, ik zet de radio aan voor hem en hij valt in slaap op de bank. Ik wilde hem eerst zo graag die boekjes waar ik voor hem al opdrachten in heb geschreven, laten signeren. Dat vond hij goed. Maar toen ik ermee op de proppen kwam, vond hij dat ik hem niet zo moest opjagen. "Ik wil de dingen in mijn eigen tempo mogen doen", zei hij boos. Okay, lief. Het lijkt of het bridgen van gisteren zijn laatste energie heeft meegenomen. Ik begin steeds meer te verlangen dat het voor hem gewoon mag stoppen, zoet in zijn slaap. Robert Long op de achtergrond. Alweer een schrift volgeschreven. En Huub is nog bij ons. 143 - zondag 5 november Ik heb een nieuw schrift gepakt voor mijn dagboek. Ik denk voor het eerst: in dit nieuwe schrift gaat hij dood en moet ik alleen verder. Ik blader wezenloos door de lege bladzijden. Deze bladzijde? Deze bladzijde? Dat bridgen gisteren is echt zijn laatste restje energie en plezier geweest. Het laatste ook van zijn verlanglijstje, en dat moet hij zelf toch ook voelen. Hij slaapt. Hij wil niets meer. Kijkt vijandig en doet vijandig. Duwt me weg, als ik hem wil helpen met iets wat hij echt niet meer kan. Snauwt op me, maakt rotopmerkingen die niet nodig zijn. Is depressief. Ik kan er de hele dag niet mee uit de voeten. Laat Huub's zus tenslotte maar met hem alleen en ga zelf boven even stilte zoeken bij de computer. Ik voel dat ik in één klap al mijn energie en motivatie kwijt ben door zijn openlijke vijandige gedrag. 144 - zondagmiddag 5 november Ik ben woedend op hem. Als hij thuis wil kunnen sterven, zich daarmee dus bewust afhankelijk maakt van mij - dat is een keuze geweest, dat wist hij - en weet, dat hij daarmee eigenlijk iets onmogelijks van me vraagt wat ik maar trouw probeer uit te voeren - dan heeft hij me maar fatsoenlijk te behandelen. Hoe ziek hij ook is en hoe bang hij ook mag zijn. Anders moet ik hem echt weer naar het ziekenhuis brengen. Dan duwt hij daar de verpleegsters maar de shit in. Dankjewel zeggen is blijkbaar teveel gevraagd, maar dit vijandige gedrag is voor mij niet te accepteren en vol te houden. Ik huil me kapot. Het duurt maar even. Dan is hij weer wakker, een beetje althans. Ik vraag hem de dingen die ik moet vragen. "Ja, ik verwacht dat je me met rust laat, even. Ik wil gewoon niets meer, Alma, ik zie het niet meer zitten. Ik voel me niet lekker, depressief, onrustig. Niet steeds aan mijn velletje zitten, Alma, alsjeblieft, begrijp het." Hij valt op de bank weer in slaap. Ik zit bij zijn voeten, hou ze vast. Kijk en kijk en kijk en snap het: Hij is enorm aan het vechten met zichzelf. Zijn verlanglijstje is op en hij weet het. Zijn lijf is ook op en hij weet het. Hij moet zich echt klaarmaken voor wat hij voelt aankomen. Ik moet hem nu loslaten. Niets meer van hem verwachten, alleen maar steunen zonder aan hem te trekken. Als ik dat zelf niet doe, niet kan, zal hij het ook niet kunnen. Hij moet hier echt alleen doorheen en weten dat wij in de buurt zijn, maar hem vrij laten. Meer niet.
58
Ik huil, ik zie het, ik begrijp het. Ik moet hem dus nu al helemaal loslaten. Ik wist niet dat dat al eerder moest dan het moment van sterven zelf. Dacht dat ik hem tot dat moment vast moest en mocht houden. Nu snap ik het pas. Hij kon niet anders dan me van zich af duwen. Omdat ik niet zelf zag dat ik aan de kant moest gaan. Voor zijn collega en zijn zus had hij al geen energie meer vandaag. De collega heb ik afgebeld. Zijn zus is er, dat is alles wat hij van haar verlangt. En ik ben voor hem te dichtbij, vandaag. Ik moet zelf een stap terug doen. Zodat hij weet dat ik hem niet zal hinderen op dit laatste stukje. Nu ik dat snap - en ook voel dat dit is wat er gebeurt, kan ik het wel. Maar ik kan er ook niets aan doen, dat weggeduwd worden door Huub iets is wat ik zo vreselijk vaak heb meegemaakt en altijd zo moeilijk en onbegrijpelijk heb gevonden, dat ik het nu ervaar als iets heel pijnlijks in deze situatie. Nu we zo dicht bij elkaar zijn gekomen en weten dat we elkaar binnenkort voorgoed kwijtraken. Mijn god, wat is dit moeilijk. En voor hem moet dat hetzelfde zijn. Of erger. Maak je maar klaar, Huub. Dan doe ik hetzelfde, voor het padje dat ik straks moet gaan. 145 - zondagavond 5 november "Ik wil de schijn niet meer op hoeven houden", zegt Huub. Ik versta: "Alma, ik kan het niet meer opbrengen om voor anderen mijn 'taak' uit te voeren en sterk te zijn." We naderen het omslagpunt, waar het negatieve het positieve gaat verdringen. Of hebben het al bereikt. Dat laatste eerder, denk ik. Hij ligt zo te verstillen in bed. Een ander woord weet ik niet. Zijn ogen zijn heel groot en staren. Hij zegt bijna niets meer. Heeft de meeste tijd geen pijn, maar lijdt heel erg. Onder het vocht waarvan hij opzwelt en benauwd wordt. Het bijna geen kracht meer hebben om te lopen, waardoor hij kapot op de wc aankomt. Dan nauwelijks kunnen plassen en met moeite het evenwicht bewaren intussen, omdat hij steeds duizeliger wordt. Het urinaal dat hij niet kan gebruiken, het lukt hem niet, terwijl hij het zo graag wil kunnen. Het bloed uit zijn darmen. De misselijkheid die er steeds weer is. De medicijnen, de apparatuur en toestanden aan zijn lijf. De intussen helemaal doorgelegen plekken die helemaal openstaan en pijn doen. En de onmetelijke, steeds groter wordende moeheid die wij ons niet kunnen voorstellen. Die het enige wat hij nog heeft, zijn geest, tot het uiterste tart. Het is niet meer te volgen en niet meer voor te stellen wat er in hem omgaat. Hij zwijgt daarover. Verzet hij zich? Is hij bang? Ondergaat hij alleen nog maar passief? Ik denk en hoop dat laatste. Zoals wanneer je een kind baart. Dan heb je ook je lijf maar te volgen. Er zijn krachten in hem aan het werk die al zijn eigen krachten, ook zijn geest, wegvagen. Dan kun je niet eens meer nadenken, je verzetten, weet ik nog. Dan kun je alleen willoos ondergaan en ben je al blij als je mag slapen. Weg mag zijn. Hij ziet er dan ontspannen uit. 146 - zondagavond 5 november Woedend ben ik. Dat mijn man, die sterke, zo vervalt. Ontluisterend is het. Dat dit hem wordt aangedaan en er geen reden voor is, binnen hemzelf of mij. Dat ik erbij moet zijn, maar niets mag en kan doen, machteloos ben. Ja, ik kan hem af en toe aanraken, bemoedigen. In zijn oor fluisteren dat het niet ver meer is. Dat het hier niet goed meer voor hem is. Dat ik verbijsterd ben om wat hem wordt aangedaan en vind dat hij dat niet verdient, omdat hij zo deugt. Dat ik hem niet zal hinderen en dat hij moet gaan. Ik fluister dat inderdaad allemaal in zijn oor, zonder dat ik weet of ik hem nog bereik. Hij reageert amper, slaapt. Grijpt later wel af en toe de hand van Bart die is gekomen en bij zijn bed zit. Hij zei me dat hij van zijn zoon en zijn zus eigenlijk al afscheid had genomen. Wil hij dat van mij niet, afscheid nemen, of verbeeld ik me dat? Ik wil het zelf ook niet, van mij hoeft dat niet. Ik word gewoon zijn verder levende deel, wat er ook verder met mij gebeurt. Dat weet hij, dat heb ik hem beloofd. Ik draag hem mee, ook als bij anderen de herinnering aan hem zal vervagen. Wat onherroepelijk zal gebeuren. O jongen, wat had ik je beter gegund dan dit. En mijzelf ook. Als je er morgen nog bent, moet ik voorbereid zijn op jouw vraag aan de huisarts, of je een trein eerder mag nemen. Ik vermoed dat je dat gaat vragen. Ik zal dat dan aanvaarden en steunen.
59
147 - zondagavond 5 november Als leven niet meer mag, als er zelfs geen energie meer is voor het leven, dan is lijden onverdraaglijk. En uitzichtloos. Dan is het lijden een zelfstandig, een autonoom kwaad geworden. Lijden is geen doel. Nooit. Het dreigt het te worden. Ik zal Huub, mocht het nodig zijn, zelf vasthouden. Zou, als het moest, hem zelf een dodelijke injectie geven. Ik ben bang om alleen te worden, bang voor waar hij heen gaat, maar dat durf ik. Hoe verdrietig en onherroepelijk het ook zal zijn. Huub heeft zijn hele leven gevochten. Heeft vaak tegen me gezegd dat hij er doodmoe van is, van dat vechten. Ook van het vechten met mij, terwijl hij niet zag dat dat met mij niet meer hoefde. Hij kon het nog niet zien. Hij heeft zichzelf in het verleden een paar keer serieus willen doden. Ook in zijn tijd met mij heeft hij het erover gehad. 't Is altijd vechten met zichzelf geweest, vaak geprojecteerd op anderen. Dat is nu voorgoed veranderd. Terwijl hij nu vecht tegen zijn dood, beseft hij hoe eenvoudig het was geweest om het anders te doen. Ik ben blij dat hij dat nog heeft gezien. Het heeft hem vrede gegeven, de laatste weken. Nu vecht hij weer, dit keer tegen een niet zelfgezochte en niet gewenste dood. En ik denk dat hij weet dat hij alleen maar wint als hij zich overgeeft. Zolang hij zich verzet, lijdt hij, verliest hij. Wat gebeurt er in hem? Weet hij dit nog? 148 - zondagnacht 5 november De morfine lacht. Geen pijn, maar ook geen besef meer. Ik weet niet wat erger is. Mijn geliefde wordt stukgemaakt waar ik bij zit. Dat is één. En hij wordt mij afgenomen, dat is twee. Maar dat kan ik op dit moment nog niet laten tellen. "Net nu ik weet waar het geluk woont, mag ik er niet meer langs", zei Huub vandaag tegen een vriend. Het klinkt als goedkope soap, maar het is de harde waarheid. Hij slaapt, zijn zus slaapt, zijn zoon slaapt. Het vuur, PoesK. en ik zijn wakker. Het is diep in de nacht. De dood is ook wakker. Of zeg ik dat te dramatisch? Maar ik voel het gewoon zo, ik moet almaar aan de Chinese nachtegaal van Theo Loevendie denken. De muziek van de dood die wacht in de paleistuin. Maar de keizer had een levende nachtegaal die hem terughaalde en de dood verjoeg. Huub is eerder het kind dat door de Erlkönig wordt gehaald. Die muziek hoor ik ook, beluister ik steeds in mijn hoofd. Begrijp ik nu echt. 149 - maandag 6 november Verder maar weer. Huub pas om halftien wakker. Haalt met moeite de wc. Koffie, sigaretje half op, twee minuten naar de krant kijken. Nieuwe grens: ik was hem voor het eerst op zijn eigen verzoek op bed. "Want straks moet dat echt, Alma, ik ga het je leren." Huub instrueert me trots en streng, hij weet als oud-verpleegkundige immers hoe het moet. Ik volg braaf aanwijzingen op. Zijn anus is helemaal kapot en heel vies. Zo erg. Bloed, resten. Ik gebruik babyolie, maak goed schoon, verzacht het. De hele wasoperatie duurt tien minuten. "Wat voor cijfer geef je me, Huub?" "Een zes." Nou. Is tenminste een voldoende. Ik maak er zelf een zeven van met zachte crème op zijn gezicht tegen het uitdrogen. Wat een klein koppie krijgt hij. Zelfs zijn bril gaat helemaal loszitten. "Doe er een beetje voorzichtig mee, Alma, het is mijn laatste." En terwijl ik nog crème smeer, slaapt hij alweer. Als de huisarts komt, wordt er van alles besproken en overlegd. Allemaal palliatief. Het vocht: pillen via het infuus. Ik vind dat jammer. Had liever een drastischer oplossing voor dat vochtoedeem. De huisarts smijt met wat vaktermen die ik even niet kan volgen. "En als het dat is," zegt hij, "dan is er gewoon niets meer aan dat vocht te doen." Ik hoor: dit is gewoon een stervend lichaam, daar hoort dat vocht dus bij. Besloten wordt om de morfine te verhogen, zodat de paracetamol eraf kan. Scheelt Huub een hoop slikwerk en mij geklooi met een sondeklem. Hij vindt het goed. Hij rept zelf met geen woord over euthanasie, is er wel redelijk goed bij. Ik geef één keer een voorzichtige voorzet, maar de bal blijft ongebruikt liggen. Ook goed. Ik laat hem en de huisarts op een bepaald
60
moment ook nog even alleen, om te vermijden dat ik zelf voor Huub een belemmering ben om euthanasie ter sprake te brengen. Als ik de huisarts later uitlaat, begint die er zelf over. "Hij vraagt er nog niet om, he Alma?" Had hij dat dan ook verwacht, net als ik? "Ik merk dat je hetzelfde doet als ik," zegt hij, "er zelf niet nadrukkelijk over beginnen. Dat is ook de enige goede manier, hij moet het zelf mogen aangeven." De huisarts zegt dat hij voor Huub hoopt dat hij gewoon rustig in zijn slaap mag overlijden. "Het gaat heel hard nu," zegt hij ook, "en jullie doen het goed, zo samen." Ik vertel hem nog over mijn ontdekking van gisteren. Dat ik Huub eerder los moet laten dan het moment van sterven en dat ik dat niet wist. De huisarts vertelt dat Huub naar hem heeft aangegeven dat hij het naar vindt dat hij zo chagrijnig tegen me gaat doen. "Dat is voor een deel toe te schrijven aan de morfine", zegt de huisarts. Kan nog wel erger worden, dus, versta ik. "Weet, dat hij het zich nog goed bewust is, en ook je naam nog weet. Dat is al heel wat, ik had dat niet verwacht", zegt de huisarts. 150 - maandag 6 november Ik vroeg me af: zou ik zelf onder deze omstandigheden om euthanasie vragen? Vooropgesteld dat ik me kan voorstellen en kan beoordelen wat er met Huub gebeurt nu? Ik denk dat ik er niet om zou vragen, zelf. Er is de meeste tijd geen ondraaglijke pijn, er is voldoende goede en zelfs lieve zorg, er is redelijke kwaliteit (kutwoord) van contact als hij wakker is. Er zijn duizend verschrikkelijke ongemakken, maar er zou voor mij mee te leven zijn. Want ik zou denk ik het padje nog wat verder willen afwandelen. Zou mezelf toestaan om het helemaal af te maken, zover mogelijk erbij te blijven, weg te mogen glijden als het niet anders meer kan. Ik zou mijn aardse verhaal helemaal willen mogen afmaken, hoe moeilijk het ook is. Ik besef dat pijn daarbij een heel belangrijk criterium is, direct gevolgd door dingen die Huub (nog?) niet hoeft, zoals vechten voor adem. En pijn is er steeds minder, die ruilen we in tegen verlies aan helderheid. Morfine dus. Hij kiest daar nu zelf ook steeds voor. Huub denkt blijkbaar hetzelfde. Hij heeft er tegen de huisarts niets over gezegd, terwijl ik het wel verwachtte. En de huisarts dus ook, blijkbaar. Heeft er ook met geen woord over gesproken, toen de huisarts weg was. Het verlies aan helderheid weegt, nu hij er voorstaat, blijkbaar niet meer zo zwaar mee als eerst. Hij voelt zich denk ik dicht genoeg bij zichzelf, helder genoeg, ondanks de toenemende hallucinaties. Het wordt nu een dialoog tussen 'het leven niet los willen/kunnen laten' en 'het verlies aan waardigheid' die hij in de euthanasiebrief beschrijft. Het enige dat ik hem zelf moet vragen is, of hij van mij daar actie in verwacht, in het aankaarten van euthanasie. Of hij dat verstaat onder, dat verwacht van, het door mij beloofde 'bewaken van het proces'. Ik zal hem moeten zeggen, als hij me daar om vraagt, dat ik dat alleen zal doen als hij er zelf echt niet meer toe in staat is. Omdat hij niet meer kan praten, of omdat hij in coma is. Anders zal ik het niet doen, verzoeken om euthanasie voor hem. Hij moet het, zolang hij het kan, zelf kunnen aangeven. Het is zijn keuze, zijn dood. Niet de mijne. Maar als het zijn bewuste keuze is, zal ik hem steunen daarin. 151 - maandagmiddag 6 november Even na drie uur. Huub wordt wakker en gaat plassen. De huisarts belt. Hij heeft intern overlegd en besloten om vanavond toch een ascitis(?)punctie te doen, zodat het vocht weg kan. Ik ben hier heel tevreden over. Het mag dan geen oplossing zijn, zoals hij vanmorgen nog zei, maar het is misschien wel een (tijdelijke) verlichting. En het is beter dan plaspillen per infuus. Ik ben hoopvol hierover. Ik vertel Huub dat hij mijn onvoorwaardelijke steun heeft, mocht hij willen vragen om euthanasie. Maar dat ik het nooit zelf zal vragen, zolang hij dat zelf kan. Want ik kan en mag de grenzen niet aangeven. Dat ik alleen de grenzen help bewaken en hem kan helpen om erover te kunnen praten. Ik wil daarvoor niet weglopen. Ik wil voor euthanasie niet weglopen. Hij zegt niets, maar luistert heel goed. "Ik weet het gewoon niet", zegt hij. "Als die punctie van vanavond geen verlichting brengt, weet ik het echt niet meer. Ik was vannacht zover dat ik echt niet meer door wilde. Vandaag wist ik het niet meer. Omdat het misschien lichter kan worden dan nu, met zo'n punctie." "Had je van mij een voorzet verwacht?", vraag ik. Hij geeft geen antwoord, staart. Valt bijna in slaap. Ik help hem in bed en weg is'ie weer. Ik zei: "Ik gun het je zo dat je gewoon in je slaap mag overlijden." "Ik verlang daar zo erg naar, ik ben zo moe", zei jij met die dunne morfinestem.
61
152 - maandagnacht 6 november Om halfzeven kwam de huisarts een partijtje loodgieten. Hij prikt in één keer goed: zoveel centimeter naar links van de navel en dan een beetje naar beneden. Eerst de buik bekloppen, om te luisteren waar hij moet zijn. Ik luister mee. Huub is bang, houdt mijn hand heel stevig vast. Weer die angst in zijn ogen, ik kan daar echt niet aan wennen. Het is lief geel vocht dat uit zijn buikholte komt en het begint direct te stromen. Emmer eronder, ik speel operatiezuster voor de dokter. Geef aan, hou naald recht, plak, knip, denk mee, ruim weg. De drain loopt meteen als een gek. Na een halfuur zie ik ook Huub's oude navel weer, dat was zo'n vreemd uitbollend tuutje geworden. Nu wordt het weer het vertrouwde kuiltje dat ik zo goed ken. Ergens in de avond laat de huisarts zijn bril in de emmer vallen, als er al flink wat vocht in zit. Daar moet ik erg om lachen. Na twee uur aftappen haalt Huub al beter adem. Dat wilde ik horen, die diepe rustige ademhaling. Dit is goed, dit is echt goed. Er komt al bij al bijna 4,5 liter uit zijn buikholte. Godallemachtig, ik vind het echt veel. En als het straks weer volloopt, so what, dit is een ingreep van niks. Dan doen we het toch gewoon nog een keer. Leer het me maar, dokter, dat het jou niet zoveel tijd en zorg kost. Halverwege de avond, de drain nog in zijn buik, krijgt Huub ineens de geest. Wil een van zijn boekjes hebben, om er voor de huisarts een opdracht in te schrijven. Ik laat hem er meteen ook een voor Camiel doen. Wat hij in de boekjes schrijft, is eerlijk en samenhangend en zelfs leesbaar. Daarna ondertekent hij ook nog de stapel boekjes voor de redactieploeg waarin door mij al opdrachten zijn geschreven, volgens afspraak. Met een tekst van Huub. En hij schrijft op mijn instigatie nog een hele lieve voor twee vrienden. Ik ben zo opgelucht dat dit nog is gedaan, en goed gedaan. Opgelucht voor hem en voor al die mensen die de boekjes krijgen. Om middernacht is de dokter er weer. De drain blijkt verstopt. En ik maar denken dat het nog steeds doorliep. Toch geen perfecte zuster. Er blijkt geen vocht meer uit te komen ("Ga eens op je zij liggen, Huub." En dan op zijn buik duwen of hij een luchtbed is). De tap gaat eraf. Huub valt direct in slaap. De huisarts is blij met zijn boekje met opdracht, geloof ik. 153 - maandagnacht 6 november Bij het meten, in opdracht van de huisarts, van de hoeveelheid vocht vind ik onderin de emmer iets wat ik eerst aanzag voor een prop verbandgaas. Het blijkt een grote gele vetkwab te zijn, met een bloederig sliertje eraan. Ik schrik echt. Komt dat ding uit mijn man? Het is zo groot, is dat geen essentieel onderdeel dan? Hoe is dat dan door dat hele dunne buisje gegaan? Ik snap er niks van en pak het ongerust in. In aluminiumfolie. En stop het in de koelkast. Het kwam ook niet uit de injectiespuit die de huisarts gebruikte om te proberen te drain te ontstoppen. Raadselachtig, het houdt me steeds bezig. Vreemde ervaring trouwens, buikvocht (groenkoper-glanzend) van je man afmeten in de keuken. Onze eigen keuken. Mijn eigen man. Later blijkt dat het floddertje kippenvet was. Bart had kip in die emmer schoongemaakt, zegt hij. Voor in de soep. Gatver. 154 - maandagnacht 6 november Ik voel me heel blij nu. Om die rustige, diepere ademhaling van Huub. Om zijn afgeslankte buik. Om de goede zorg van de huisarts die drie keer kwam vanavond. Om de verlichting voor mijn geliefde. Het sterven gaat wel door, dat weet ik, maar het lijden is even wat minder erg geworden. Morgen proberen ze nog plasmedicatie via een spier te injecteren. Kijken of hij het vocht zelf nog af kan voeren via de urine. Ik heb daar niet veel fiducie in. Hij haalt amper nog de wc en het urinaal van mijn vader blokkeert elke aandrang bij hem. En volgens mij functioneert bij hem geen enkel orgaan meer zoals het moet. Hij wil niemand meer zien. Wil geen bezoek meer. Ik vind dat ook wel goed zo. Ben even uitgebezoekt.
62
Ik hoop voor hem dat het grote vredige pijnloze slapen kan beginnen. En dat hij ergens daarin wordt meegenomen, in vrede met zichzelf en met dit moeten sterven. Ik hoop toch dat ik daar getuige van mag zijn en niet toevallig net even plassen ben. 155 - dinsdag 7 november Om zeven uur word ik wakker gemaakt door Bart. Die in zijn zangerig Limburgs, waar ik niet wakker genoeg voor ben, van alles tegen me begint te praten. Ik versta hem niet en moet van heel ver komen. Ik heb gedroomd, maar krijg niet de tijd om te herinneren wat. Huub zelf blijkt wakker te zijn geworden van mijn klokje (ik dus niet) en zit te plassen. Koffie. Sigaret. Ochtendmedicatie. Krant. Na een halfuur is het alweer gedaan en slaapt hij weer. Bart is terug naar huis. Ik begin er steeds meer moeite mee te krijgen dat hij, als hij hier waakbeurt heeft, zelf helemaal niet gaat slapen. We zijn nog niet aan het einde van deze rit zo te zien. En ik heb Bart echt nodig. Hij rookt zich te pletter, hoest de hele nacht door. Ook vind ik het iets te bravoureachtigs hebben. Zo van: 'ik zal wel eens even hier de hele nacht opblijven, want ik kan dat.' Voor een keertje vind ik dat niet erg. Maar hij doet het elke keer, behalve die ene nacht dat hij zelf in de stoel in slaap viel, terwijl hij eigenlijk wakker moest zijn. Ik maak me ongerust omdat hij daarna met zijn slaperige kop helemaal terugrijdt naar zijn werk in Huub's auto. Dat zint me gewoon niet. Ik verwacht volwassen gedrag van hem. Hij is dertig, te groot voor bluffen. Ik wil van hem op aan kunnen en kan het zo niet. Ik vind het onverantwoord, maar wil zelf de verantwoording daarover niet. En die bezorgdheid niet. Ik wil als volwassene van hem als volwassene op aan kunnen. Hij geeft me dat gevoel niet. 156 - dinsdagmiddag 7 november Intussen heb ik ook het probleem dat ik niemand heb voor de komende nacht. Ik zal aan Huub vragen of het voor een keertje gewoon hij en ik samen mag zijn. Ik wil zo verschrikkelijk graag even helemaal niemand meer bij ons. Ik moet nu dag en nacht communicatief zijn. Heb nooit even rust, stilte. Moet aan de lopende band aanspreekbaar zijn, ingesteld zijn op en rekening houden met de gevoelens van een ander. Van mensen die ook een band met Huub hebben, dus ik kan dat niet naast me neerleggen. Ik wou zo heel graag dat dit gewoon weer even het huis en de stilte van hem en mij is. Ons leven, ons samenleven zoals het was. Even niemand erbij. Ik merk het nu al. Door met hem alleen te zijn, gewoon maar naast hem te zitten zonder een ander erbij in de kamer, komt er een stroom aan gedachten en gevoelens in me los. Ik heb dit echt nodig. Ik moet ook zelf klaar kunnen zijn voor zijn sterven. Heb daar meer rust voor nodig. 157 - dinsdagmiddag 7 november Krijg ik dat uitgelegd - dat ik met Huub alleen wil kunnen zijn - zonder zijn zoon en zijn zus te kwetsen? Geef ik henzelf wel voldoende ruimte voor wat zij nu met hun vader en broer doormaken in hun eigen leven? Zijn zus klaagt ook steeds dat ze hier bij mij niets te doen heeft. Terwijl ze zo graag zou willen helpen door iets te doen, mij dingen uit handen te nemen. Maar als ik de enige dingen die ik nog doe en die mij afleiding bezorgen, ook nog uit handen moet geven, dan voel ik me helemaal een vreemde in mijn eigen huis. Mijn wereld is al zo heel klein geworden. Ik wil uit alle macht dat het zoveel mogelijk mijn wereld blijft. Ik voelde me het lekkerst toen zijn zus laatst haar eigen werk zat te doen aan onze tafel, terwijl Huub sliep. En ik intussen mijn kleine huishouden bestierde. Onze kamer wat oppoetste. Bart heeft zich als missie gesteld: koken voor zijn vader. Ik laat hem maar. Toch voel ik dat als inbreuk op mijn eigen leven en mijn rust. Het is hartstikke lief, en noodzakelijk voor Bart zelf, maar
63
de keuken en het fornuis is doorgaans een puinzooi daarna en Huub eet sowieso niets meer. Ik word er zo onrustig van, van dat gerommel, maar durf het niet te zeggen. Het is Bart's manier van zorgen voor zijn vader, hij bedoelt het allemaal meer dan goed. Hij moet toch iets hebben om zijn gevoel in kwijt te kunnen. Hij kookt ook voor mij en zichzelf. Maar hoe leg ik hem uit dat ik zelf niet meer in de stemming ben om uitgebreid te eten? Dat dat iets uit een andere wereld is, waar ik straks wel weer in terugkom? Ik vind die etensluchten de hele middag in huis niet prettig, omdat Huub eten niet meer verdraagt. Maar ik ken Bart's intentie en durf er niets van te zeggen. Hij had vandaag zo lief voor me gekookt, een enorm bord vol. Ik kreeg zijn eten nauwelijks weg. Toen de bel ging en Bart open ging doen, heb ik mijn eten stiekem in de openhaard gezet. 158 - dinsdagmiddag 7 november Vanochtend zei Huub dat hij merkt dat hij zijn fijne motoriek verliest. Zijn grove motoriek raakt hij ook kwijt, maar dat merkt hij vreemd genoeg denk ik nog niet. Hij zet een kopje op de rand van de tafel, kan met zijn voeten zijn slippers niet meer vinden, loopt in een scheve lijn. Weet niet meer of hij één of twee papieren in zijn handen heeft. We hadden het erover, hoe snel dat lichamelijk verval relatief gaat. Ik vroeg hem of hij het te snel of te langzaam vindt gaan. "Soms vind ik het te snel," zegt hij, "dan heb ik moeite met het nu al dood moeten gaan. Maar meestal vind ik het te langzaam gaan. Ik verlang dat het maar over is, dat ik niet al dat verval van mijn lijf nog hoef te zien en te ervaren. Het is zo erg." Op bed gewassen, het gaat beter dan gisteren. "Krijg ik nu een 7, Huub?" "Ja." Neusgat schoongemaakt (uitgebaggerd) en goed ingevet. Zijn rug lekker gemasseerd. Zo wordt het wel een acht, vind ik zelf. De thuishulp neemt het recept voor de plasinjectie mee en zal het regelen. Hij is gevloerd. Slaapt weer diep. 159 - dinsdagmiddag 7 november Het is echt te gek voor woorden dat Huub er zelf vanuit blijkt te gaan dat ik degene ben die steeds niet naar bed wil gaan, als een ander 'nachtdienst' heeft. Ik vertelde hem over mijn moeite met Bart, die gewoon stug en stijf niet wil gaan slapen. Huub luistert goed naar mijn verhaal, maar reageert niet. De thuishulp hoort het gesprek aan en geeft me gelijk. "Dat is heel vaak het probleem, als je familie inschakelt," zegt ze, "dan ben je te gauw bang om ze te kwetsen of te weinig ruimte te geven. Maar Huub is jouw man, het is jullie huis, jij doet het meest en verliest straks ook het meest. Je mag best grenzen en eisen stellen." 's Middags begint Huub er zelf over, omdat ik nog niemand heb gevonden voor vanavond. "Het probleem met jou is, Alma, dat je niet duidelijk bent naar die mensen en dus gewoon de hele nacht opblijft. Je kunt het niet loslaten en overlaten aan een ander." Hij denkt dus echt dat IK degene ben die niet gaat slapen. Hoe komt dat nou - dat hij van Bart geen kwaad wil horen en dus vindt dat ik "het systeem zelf verkloot?" Het maakt me razend. Ik blijf zo rustig mogelijk en leg hem nog eens uit hoe het echt zit. Weer reageert hij niet. Ik vind dit zo erg. Hij gelooft me niet, vertrouwt me niet, houdt vast aan zijn idee dat ik wel weer eigenwijs zal zijn. Ik wil gezien en beoordeeld worden naar wat ik doe, niet op die manier in de hoek gestuurd worden, terwijl het niet waar is. Ik voel best dat ik aan de rand zit van wat ik kan hebben en hier een veel groter punt van maak dan het verdient. Maar dit gevoel van niet eerlijk beoordeeld en behandeld te worden, gaat voor mij nu heel diep. En staat in geen verhouding tot de enorme prestaties die ik geacht word te leveren. 160 - dinsdagmiddag 7 november Ik snak zo langzamerhand echt naar een waarderend, bemoedigend woord van hem. Naar een compliment, een bedankje. Iedereen wordt door hem steeds omstandig bedankt: zijn zus, zijn zoon, zijn naaste vrienden, de dokter. Hij raakt er maar niet over uitgepraat hoe fijn hij hun hulp vindt. Als ik hem voor het eerst
64
op bed moet wassen: een zesje. Als ik de ene keer mee moet naar de wc, krijg ik de volgende dag als ik automatisch weer meega, terwijl hij zich dan sterk genoeg voelt om alleen te gaan - een sneer dat ik hem behandel als een seniele debiel die niets meer kan. Iedereen kan roepen dat het de morfine is, of aankomen met psychologie van de kouwe grond - dat ik het dichtste bij hem sta en dus de volle laag krijg - of dat hij het bangst is om mij te verliezen en me dus wegduwt - allemaal mooi bedacht en misschien zelfs waar. Maar ik verlang zo erg naar een teken van hem dat ik het goed doe en dat hij ziet en waardeert wat ik doe. Zoals ik hem ook steeds oprecht opbeur door hem mijn waardering te geven over hoe hij alles doet. Ik heb daar echt ook diep respect voor en spreek dat uit. Maar ik heb geen goed woord over voor hoe hij met mij omgaat. Dat zou ik anders willen, dat heb ik ook hard nodig zo langzamerhand. 161 - dinsdagavond 7 november Het is allemaal ook zo tegenstrijdig. Als hij een injectie krijgt of een nieuwe infuusnaald, wil hij die alleen als ik er ben en hem vasthoud en bemoedig. Als ik even de kamer uitga, moet hij eerst weten wat ik ga doen. Als hij niet uit zijn woorden kan komen, moet ik voor hem tolken. Ik ben zijn ogen, oren, handen en stem geworden. Hij vaart daar blind op. Ik stelde vandaag op zijn verzoek zelfs zijn bedankbrief op voor de rouwkaart, nadat hij een paar aanwijzingen had gegeven voor de tekst. Hij las het en zei "Dat is helemaal goed." Ik had het ook geschreven zoals hij zelf zou schrijven, dat wist ik. Dat probeerde ik ook bewust. Het was niet te onderscheiden van een tekst die hij zelf geschreven zou hebben. Ik wist dat het goed was. Moet dat dan voor mij genoeg zijn? Ik voel, dat ik zo graag zelf nog door hem gezien wil worden. Ik wil niet alleen maar zijn verlengde zijn. Ik wil door hem gezien worden als zijn vrouw. Ik wil horen dat hij best begrijpt wat dit allemaal met mij doet en dat hij op prijs stelt wat ik doe. Maar hij kan dat blijkbaar niet, mij complimenten geven of zich in me verplaatsen. Hoe dichter mensen bij hem staan, hoe minder hij dat kan. Dat is niet nieuw. Maar verder was het zo heerlijk rustig vandaag, ik werd er gewoon licht en blij van. De proefdruk voor de rouwkaarten werd gebracht en hebben we samen besproken. Ik heb een vriendin van mij voor vannacht en een andere vriendin voor donderdagnacht geregeld. Een prettig gesprek met de thuishulp gevoerd na Huub's injectie, toen hij weer sliep. Adressen bijgewerkt. Ik geniet enorm van het even alleen mogen zijn met Huub. Die overigens wakker wordt en daarna de hele middag niet meer slaapt. 162 - dinsdagavond 7 november Dan 's avonds telefoon van zijn zus, die hem nog even welterusten wil wensen. Ze belt hem op de gsm. Huub prult daarna wat met de gsm en ziet dat een vriendin mij heeft gebeld en dat dat telefoontje volgens de display van de gsm nog niet beantwoord is. "Nee Huub, dat klopt, maar ik heb dat telefoontje met onze gewone telefoon beantwoord, want dat is goedkoper." Het dringt niet tot hem door wat ik zeg. Hij begint een bestraffende lezing tegen me te houden, "dat ik elk telefoontje zorgvuldig moet beantwoorden, omdat dat moet en omdat ik anders tenslotte niet meer weet of telefoontjes wel beantwoord zijn. En dat mag niet. Je bent altijd zo slordig, Alma. Je mag daar niet meer zo nonchalant in zijn." Het valt bij mij ineens faliekant verkeerd. Ga verdomme ook nog eens lopen uitmaken voor mij hoe ik dingen moet doen en wat ik wel en niet moet doen. Ik loop hier finaal in vast. Ben over mijn toeren aan het raken. Ik besef op tijd wat er gebeurt en neem gas terug. Leg hem nog eens rustig uit dat hij gewoon gefrustreerd is, omdat hij zelf bijna niks meer zelf kan en dat ik gefrustreerd ben, omdat hij onterechte kritiek op me heeft. Maar hij gaat maar door, met die dunne stem van hem. "Dat hij nu een 'gemakkelijke prooi' voor me is, nu hij onder de morfine zit. Dat ik nu mooi mijn gang kan gaan en eindelijk mijn eigen zin kan doen. Dat ik dus eindelijk macht over hem heb, waar ik altijd al op uit ben geweest. Dat ik altijd zonodig het laatste woord moet hebben. Dat ik nooit bereid ben om naar hem te luisteren en nu helemaal niet meer, nu hij niks meer kan. Dat ik misbruik maak van hem, nu hij op sterven ligt." Het is zo erg, ik vind dit zo grof en goor van hem, ik breek dwarsdoormidden, ik kan er niks aan doen. Zit bij hem te huilen als een idioot. Probeer hem uit te leggen dat ik hem niet wil verliezen, dat ik me soms geen raad weet van verdriet, omdat hij zo ziek is en ik niet. Dat ik vaak zou willen
65
dat het andersom was, dat ik zijn plaats kon innemen voor hem. Dat alles alleen maar goedgaat, als ik mezelf volledig wegcijfer en dat ik daar niet meer tegen kan, zeker niet als hij zo kut tegen me gaat doen. Dat ik waanzinnig mijn best doe, hartstikke overvraagd word, maar tegen deze oneerlijke kritiek even niet meer op kan. Dat hij me dingen in de schoenen schuift die gewoon niet eerlijk en niet waar zijn. Dat hij zijn eigen frustraties op mij projecteert en dat ik dat niet kan accepteren. Ik ben gewoon kapot van ellende. Zo kan het echt niet langer. En Huub kan er ook niks mee, klapt helemaal dicht. 163 - dinsdagavond 7 november Huub geeft geen antwoord. Hij is wel wakker, zie ik. Ik zit naar hem te kijken en het dringt tot me door dat hij het echt niet kan, wat ik zo verlang. Ik zou het zo graag willen kunnen snappen, maar op zulke momenten voel ik me zo alleen, zo misbruikt, voel ik dat ik voor mezelf van hem niks meer terug hoef te verwachten. Hij heeft dat gewoon niet in huis. Ik heb daar heel veel moeite mee. Hij begint te braken. Leunt tegen me aan, ik houd hem vast en streel hem, kalmeer hem. Hij is helemaal van de wereld. Ik zie weer goed hoe doodziek hij is. Ik besef weer dat hij het om de een of andere reden niet op kan brengen om me nu tegemoet te komen in mijn eigen verwachtingen. Dan moet ik er ook maar mee stoppen om dat nog van hem te verlangen. Ik weet dat ik het moet doen met deze weken. Met het mooie dat we samen al hebben ervaren, dat ik allemaal heb opgeschreven en later terug kan lezen - maar waar ik nu even niets meer van voel. Maar die mooie dingen had ik nooit ervaren, als Huub niet had gehoord dat hij gaat sterven. Daar moet ik het verder mee doen. Kort, maar intens mooi. Hij houdt verschrikkelijk veel van je, zeggen vrienden met wie hij de laatste dagen heeft gepraat. Hij weet zich geen raad met wat zijn sterven jou aan zal doen, zeggen ze. Hij zegt dat elke dag aan heel veel mensen. Waarom toch nooit aan mijzelf? Laat maar gaan, Alma, tot later. Ik ben gewoon doodmoe. 164 - dinsdagavond 7 november Net, op de wc, na het braken, begint Huub er zelf over. Hij zegt letterlijk: "Het is me sinds vanmiddag zo vreemd te moede. Jij begint in een andere wereld te leven dan mijn wereldje. Ik voel het en weet niet wat ik ermee moet. Ik kan je niet meer goed uitleggen wat er in mijn wereld gebeurt, Alma." "Is het onprettig?", vraag ik. "Nee, dat kan ik niet zeggen", zegt hij. "Het is wel heel onveilig, het maakt me heel onzeker allemaal. Zo'n mobiele telefoon, ik denk dan dat ik in elk geval nog controle heb over hoe zo'n ding werkt. Dat weet ik dus nog, gelukkig. En voor mij is het dan ineens heel belangrijk om dat te weten en ook aan jou uit te leggen wat je volgens mij niet goed doet. Het geeft me een gevoel van macht over mijn leven. Maar ik zie dan, dat jij iets heel anders hoort. Iets wat ik helemaal niet bedoel, maar dat kan ik dan ook niet meer uitleggen. Daarvoor ben ik te moe. Ik kan dat niet meer helder krijgen. En dan roep ik ineens stomme dingen tegen je, omdat ik zo wanhopig word van alles." "We moeten erover ophouden, Huub", zeg ik. "Laten we elkaar maar zoveel en zo goed mogelijk over onze eigen wereld vertellen en uitleggen, zolang het kan. Dat jij aan mij kunt vertellen over hoe het voor jou is. En ik aan jou." "Okay, dat doen we, dat wil ik ook", zucht Huub. Hij kan al bijna niet meer gewoon zitten, moet zich steeds vasthouden en legt almaar zijn hoofd op het fonteintje. Ik zie dat er grote bloedstolsels op het papier zitten. De pot zit ook vol bloed. Lieve jongen toch, wat doet dat lijf van jou toch allemaal? Moeten we dit niet aan de huisarts zeggen, ook al wil jij dat steeds niet? Het moet iets in zijn darmen zijn. Het kunnen geen aambeien zijn, wat hij zelf steeds beweert. "Het is niet meer van belang, schat", zegt hij. "Ik wil niet meer gedokter aan mijn lijf dan nodig is." Ik denk dat hij als de dood is dat hij weer naar het ziekenhuis moet. 165 - dinsdagnacht 7 november
66
De thuishulp zei vanmiddag dat ze echt verbaasd was, dat hij er nog was. Mijn gevoel daarover donderdag klopte dus, toen ze hem een hand gaf - wat ze anders nooit doet. "En hij is nog zo onvoorstelbaar helder", zei ze. "Hoe bestaat het met zo'n grote dosis morfine?" Ja, dat is dus Huub. Zo meteen om elf uur komt mijn vriendin. Huub slaapt. Heeft me een paar keer geroepen, omdat hij dingen hoort en ziet die er niet zijn. Ik ben benieuwd hoe dat gaat met haar, vannacht. Als ze arriveert, kletsen we wat. Ik praat haar bij, geef haar de noodzakelijke instructies en ga zelf slapen op de bank. Al Gore en George dubbeljoe Bush zijn in een hete nek-aan-nekrace verwikkeld. Als het een beetje wil, zal Huub nog meemaken wie er wint. 166 - woensdag 8 november Om iets na vijf uur maakt mijn vriendin me wakker en verdwijnt zelf nog voor een paar uur naar boven. Ik vind dat heel fijn zo met haar. Ze doet dat goed. Ze staat iets verder weg van Huub dan Huub's zus en Bart, ze verwacht niets onmogelijks van mij, ik kan me bij haar eindelijk ontspannen. Huub wordt om zes uur wakker en heeft veel pijn. Ik geef hem morfine en moet het zelf weer bij hem zetten. Hij redt dat niet meer. Het lijkt of zijn gezicht iets voller is. Sinds die vochtdrain slaapt hij weer af en toe met zijn mond dicht. Ik vind dat fijn voor hem. Onrustige slaap daarna. Hij stelt af en toe heel verwarde vragen. Nieuwe morfinepleister geplakt, de oude was op. Zou er nou niets zijn om hem in slaap te houden? Hij wil dat zelf graag. Tien voor halfnegen in de ochtend: het lijkt erop dat in Amerika die sufferds Bush hebben laten winnen. Ik ga boven m'n vriendin wekken. Tien over tien: de stemmen in Florida kloppen niet en zijn nog niet herteld. Gore kan dus nog winnen. CNN probeert de ontstane chaos te vullen met zinvol nieuws. Ze hebben de chaos anders wel zelf veroorzaakt, door Bush al als winnaar uit te roepen. Te vroeg, dus. Ik zit naast Huub en kijk naar hem. Hij gaat op golven die ik echt kan zien. Boven, beneden, boven. Soms is hij heel ver weg. Dan stopt ook zijn adem heel lang en gaat dan toch weer door. Zijn hart is sterk en zijn longen ook. Maar hij is duidelijk op. 167 - woensdagmiddag 8 november Om halftwee wordt hij pas wakker. Wiebelt met steun naar de wc, rookt een halve sigaret in de stoel. Staart. Staart. Ik geef hem naast het bed een snelle wasbeurt en schoon ondergoed. Heb intussen ook snel zijn bed verschoond. "Alma-lief, ik ben zo moe, ik kan dat gewoon niet uitleggen", zegt hij. "Ik kan gewoon bijna niet meer verder." Ik zeg dat hij van mij mag gaan. Dat hij zich niet ongerust moet maken over mij. Dat ik hier doorheen zal komen. Dat ik blij ben met zijn goede zorgen en alles wat we de afgelopen weken samen hebben geregeld. Dat ik voor hem zal zorgen. Dat ik voor mezelf zal zorgen. Dat hij zich maar gewoon mee moet laten drijven met die golven die ik steeds zie. "Die golven zijn er echt," zegt hij, "ik voel ze zelf ook." En als het te heftig wordt, houd ik hem wel vast, beloof ik hem. "Dankjewel," zegt hij, "blijf je alsjeblieft dichtbij me?" en "Welterusten, schat." En dan valt hij weer ontspannen in slaap. Een schone man in een schoon bed. Ik bid voor hem, dat hij nu snel weg mag glijden. Dit is heel moeilijk voor hem. Hij is zich er zelf heel goed van bewust dat hij warrig wordt. Dingen ziet en hoort die er niet zijn. Hij drijft weg van de wereld waarin hij zo graag zou willen mogen blijven en kan er niets tegen doen. Hij voelt dat hij eigenlijk niet eens meer op zijn eigen benen kan staan. Hij weet wat hij elke dag inlevert. Er zal toch zoiets als genade zijn, dat de geest zich eerder mag terugtrekken? En ik alleen nog voor zijn lichaam hoef te zorgen? En hem mag aanraken, zodat hij in die verre uithoek waar hij is, nog voelt dat hij niet alleen is, zolang hij leeft? En kun je die genade niet een handje helpen? Wordt dat geen tijd? Ik weet het niet, het houdt me steeds erger bezig. Ik wil dat morgen met de huisarts overleggen. En als het nodig is, eerder.
67
Maar eigenlijk heb ik niks te overleggen, dat weet ik heel goed. Het is aan Huub zelf om dat te doen en dat weet ik en dat weet hij. 168 - woensdagmiddag 8 november De dominee die zich net heel trouw meldde, gaat onverrichter zake weer naar huis. De thuishulp komt en wil het infuussysteem vervangen. Ik vraag haar om Huub en zijn infuus maar even met rust te laten. Ze vindt dat ook beter. De vrouw van de apotheker komt met extra trombosekousen en wil een praatje aan de deur. Ik niet, sorry. De drukker komt en wordt met de drukproef weer retour drukkerij gestuurd. We willen veel dingen anders dan hij ze heeft gedaan. Arme jongen. Maar je moet als drukker toch weten dat als je een foto gespiegeld afdrukt, de persoon in kwestie niet meer op zichzelf lijkt? En dat een 6 punts letter met drie centimeter wit kader wel heel artistiek is, maar onleesbaar is voor oudere mensen? En dat, als je een tekst overtypt, je precies dezelfde spelling en typografie aan moet houden als het origineel? Dat het vreemd is dat het ene kind een langere achternaam heeft dan het andere met dezelfde achternaam? Het valt me een beetje van hem tegen, eigenlijk. Hij belooft beterschap. Straks komt Huub's zus weer. Ik wilde eigenlijk nog wel wat langer met hem alleen zijn, nu. Waarom eigenlijk? Verder blijft het rustig. Zijn zus en ik eten soep, Huub duikt af en toe even op. Is de ene keer verrassend helder, de andere keer helemaal in een andere wereld. 169 - woensdagavond 8 november Ik besluit in een opwelling een paar goede vrienden van Huub van vroeger, uit zijn agenda, te bellen. Mensen met wie hij heel lang geen contact heeft gehad. Ben ineens ongerust dat zij zich anders ongans schrikken als straks zomaar zijn overlijdensbericht op de mat ligt. Het zijn mensen waar hij het toch wel heel vaak over heeft gehad. Ik ken ze niet, behalve die ene vrouw, waar we op een feest zijn geweest in Schiedam. Een paar maanden geleden nog maar. Ik heb het juist aangevoeld. Mijn bericht raakt ze zonder uitzondering erg. Ze zijn allemaal blij dat ik ze nog heb gebeld. Van de een ligt er al snel een e-mail. Die van een ander volgt later op de avond, als Huub alweer slaapt. Hij weet intussen dat ik ze heb gebeld en was zelf ook blij met mijn initiatief. 170 - woensdagnacht 8 november Zijn zus zegt, dat ze voor Huub een troon in de hemel wil. Ik vind dat teveel eer voor mijn lief. Ik neem hier op aarde diep mijn hoed voor hem af, echt. Het moet heel mooi en vredig zijn om na een jarenlang hecht huwelijk, aan het einde voor je geliefde te mogen zorgen en hem te helpen met sterven. Dankbaar voor alles wat je samen had en diep met elkaar verbonden. Liefst ook nog met kinderen uit die verbintenis geboren. Ik voel me erg met Huub verbonden en uit dat gevoel ben ik in vol vertrouwen met hem getrouwd. Maar we hadden daarna een kort en gecompliceerd huwelijk, hij was heel anders dan daarvoor. Ik ben heel erg in vrede nu met hem. Zoals hij nu met me is, wat hij nu weet over zichzelf, de wijsheid die hij nu heeft: zo had ik me mijn huwelijk met hem voorgesteld. Zo was hij ook, voordat we trouwden. Anders had ik dat ook niet gedaan, natuurlijk. Zo is hij nu pas weer. Nee, een troon verdient hij van mij niet. Wel alle respect, want hij is trouw gebleven aan zichzelf en zijn dromen - en heeft (in mijn ogen) volkomen misplaatste en niet werkende gereedschappen ingezet om zijn droom met alle geweld te verwezenlijken. Nu snapt hij het pas. Nu het op het scheiden van de markt is. En daarom, daarom kiezen zowel hij als ik hetzelfde aforisme van Bomans voor op zijn overlijdensbericht.
68
En daarom zei hij tegen zijn vriend: "Nu weet ik eindelijk waar het geluk woont en nu kan ik er niet meer langs." 171 - woensdagnacht 8 november Nu, nu zie je het wel, Huub. Maar nu ga je dood, word je herinnering. Ook voor mij. Weet ik over een paar jaar nog hoe het was met jou? Ik ben zo bang dat ik dan alleen nog weet hoe ik het had gewild met jou en hoe het niet was. Alles wat ik heb, is deze dagen. En dan moet ik nog van anderen horen dat je me op handen draagt, dat je je zorgen maakt over me, dat je me zo lief hebt. Tegen mij kun je dat niet zeggen. Je weert me vaak zelfs af. Ik verlang er zo naar. Ik bedel, zelfs nu je al heel ver bij me vandaan bent. Ik zei "Ik hou van je, Huub." En voor het eerst sinds tijden zei je vandaag "En ik van jou, schat." Ik ben daar erg mee aan het vechten. Laten anderen maar een troon voor hem wensen in het hiernamaals. Als dat al bestaat. Ik buig hier op aarde diep voor mijn man, voor wie hij is en wie hij eindelijk wil zijn. Het is halftwee 's nachts. Huub's zus lost me straks om halfvijf af. Ik kan bijna niet meer. Huub slaapt. Zijn adem blijft soms zo lang weg dat ik hoop dat het niet terug komt. Dat hij alleen verder mag gaan op zijn stille tocht. Ik heb deze man zo lief. Ik wilde dat hij meer van zichzelf had kunnen genieten in dit leven. Ik wil hem zo graag mogen houden. 172 - donderdag 9 november Om halfacht word ik wakker omdat Huub raar hoest. Ik ga kijken en zie dat de maagsonde er veel verder uithangt dan hoort. Hij ziet het zelf pas als hij naar de wc gaat. Hij moet die sonde in zijn slaap er zelf uitgetrokken hebben en zijn zus zat ernaast en heeft het niet gemerkt. Ik was daar al steeds bang voor. Hij is zo geobsedeerd door dat ding, dat hij hem dag en nacht vasthoudt. En soms zie ik 's nachts hem eraan trekken en pak dan zijn handen weg. Ik overleg met hem. Zal ik het zelf doen en de sonde gewoon terug op zijn plaats duwen? Hij is er niet zo heel ver uit. Of zal ik de wijkzuster erbij roepen? "Doe het maar zelf," zegt hij, "ik vertrouw je wel." Oké. Niet dus. Want ik heb het plakband losgemaakt en de sonde zachtjes teruggeduwd en ben al klaar zonder dat hij het heeft gemerkt. Zeg dus tegen hem "Hij zit er weer in." Maar hij trekt in een keer de hele sonde er finaal uit. "Ik wil niet dat jij het doet", zegt hij. "Maar jongen, ik was al klaar, hij zat alweer goed", zeg ik. "Nee Alma," zegt hij, "als jij het gaat doen, gaat hij misschien wel dubbel zitten." Hij heeft dus niet gevoeld wat ik deed, dat het al in orde was. Ik hou mijn mond maar verder. Dit is toch zinloos, nu is de sonde er toch helemaal uit. Hij begint meteen te braken, dus snel een emmer erbij. Noodhulp gebeld. De thuishulp komt pas over een uur. Intussen heb ik Huub's neusgat met olie ingesmeerd, zodat ik de troep er gemakkelijker uit krijg. Maak het neusgat goed schoon en hij snuit ouderwets een zakdoek vol. Ik maak de rest lekker schoon met een wattenstaaf. Hij zegt dat het pijn doet. "Stoppen of doorgaan", vraag ik hem. "Ja, doorgaan, maar je moet me niet zo'n pijn doen." Sorry lief, dat kan gewoon niet anders. Ik smeer er vaseline in tot slot, dat verzacht. "Goed gedaan", zegt zijn zusje, dat de hele operatie stil heeft gevolgd. Huub kijkt alleen maar kwaad en moe. Ik maak nog gauw een sondeloze foto van hem en zijn zus. 173 - donderdag 9 november De noodhulp komt niet opdagen, zit vast in een file, dus we wachten op de thuishulp. Die manoeuvreert er in een halve minuut een nieuwe maagsonde in. Maar ze trilt zo erg dat ik het vastplakken maar van haar overneem. Ze heeft geloof ik gewoon faalangst. Dat is helemaal niet nodig, raar mens, je doet het goed.
69
Er moet dus ook weer een nieuwe zak aan die nieuwe sonde. En ja hoor: ook deze kruishulp breekt het tabje af, net als die zusters in het ziekenhuis. Dat systeem deugt gewoon niet. Verdomme, wat een getob. Ik ben hier in huis intussen de deskundige en tape het geheel weer vast. Een uur later wil Huub twee druppeltjes uit het tegendrukslangetje eruit hebben. Het stelt niets voor, die twee druppels, maar hij krijgt zo langzamerhand echt een fobie van dit rotsysteem. Ik blaas ze er voor hem uit. Ik heb intussen bedacht dat ik kan proberen om niet het harde tabje, maar de zachte buis zelf direct over het verbindingsstuk te schuiven. Dat trekt beter vacuüm, heb ik gezien (en intussen geprobeerd met een oude sondezak). "Mag ik dat van jou even proberen, Huub?" "Doe maar", zegt hij. Ik begin dus voorzichtig de tape er weer af te halen. Maar hij bemoeit zich er ineens mee, zonder me te waarschuwen en draait de buis een kwartslag. Ik knip bijna in de buis. "Joh, wat doe je nou ineens", zeg ik geïrriteerd en geschrokken. We zijn dan al meer dan twee uur aan het kloten met dat ding. "Alma, sorry, je attitude bevalt me helemaal niet meer", zegt Huub dan ineens. Wel verdomme. Ik heb het gevoel alsof hij me ineens slaat. Kan er niet meer tegen. Ik kan mijn tranen echt niet meer tegenhouden. Wil dat helemaal niet. Ik wil weg, ga naar boven. Zit daar een kwartier mezelf in het gareel te krijgen en hoop dat Huub's zusje intussen met hem praat en hem uitlegt dat dit voor mij zo geen doen meer is. Er is echt geen moment meer dat ik het gevoel heb aan hem gelijkwaardig te zijn. Hij doet niet anders dan zijn frustraties - die ik zo goed begrijp - op mij te projecteren. Hoe leg ik hem uit dat ik het zo niet meer op kan brengen? Ik begin echt bang voor hem te worden. Bang voor de volgende sneer. En hij doet volkomen onvoorziene dingen, want hij is al zo ver weg. Zo gaat het niet meer. Moeten we het dan toch opgeven, thuis? 174 - donderdag 9 november Als ik mezelf weer onder controle heb en beneden kom, zie ik nog net in een flits dat Huub bezig is het hele overloopslangetje van de maagsonde af te knippen. Zijn zus zit ernaar te kijken, maar begrijpt blijkbaar niet hoe stom dat zou zijn. Ik neem een duik en pak Huub de schaar af. Want als dat slangetje eraf wordt geknipt, werkt de hele sonde zelf niet meer en moet er wéér een nieuwe door zijn neus en keel. Hij snapt niet wat ik zo opeens doe en is terecht razend op me. Ik bied mijn excuses aan voor mijn overval en probeer hem uit te leggen wat hij aan het doen was. Dat hij dan weer een hele nieuwe sonde moet. Weer door zijn neus. Dat ik er niet meer tegen kan dat hij zo klote doet tegen mij. Dat ik dat oneerlijk vind. Dat ik het gevoel krijg dat hij mij de schuld geeft van wat er met hem gebeurt, maar dat ik hem alleen maar zo goed mogelijk probeer te helpen. Dat ik me een steeds grotere trut ga voelen, maar nu niet anders kon. Om hem tegen nieuw onheil te beschermen. "Je praat hier anders wel tegen iemand die doodgaat", zegt Huub. "Ik vind dat je me chanteert." Verdomme, dat zei hij gisteren ook. Wat is dit moeilijk. Ik weet niet wat ik hiermee moet. Zijn zus zit naar ons te kijken, zegt niks. 175 - donderdag 9 november Ik leg Huub nog eens zo rustig mogelijk uit dat we allebei in deze rotsituatie zijn gekomen door die kanker. Dat ik hem niet meer kan helpen als hij zijn, op zich begrijpelijke, frustraties op mij blijft projecteren en zo rot tegen me doet. "Ga dan maar een paar dagen weg", zegt hij. "Je kunt het gewoon niet meer aan, je bent hartstikke overspannen, je bent niet meer te genieten, ik red me hier alleen wel zonder jou." "Dat is goed, Huub, misschien is dat ook wel beter. Ik kan het zo inderdaad niet meer aan. Je vertrouwt me niet meer en je geeft mij geloof ik de schuld van wat er met jou gebeurt. Maar dan breng ik je intussen wel terug naar het ziekenhuis, dat kan niet anders. Want er is geen andere opvang en verzorging hier voor je dan wat ik je kan bieden en daar ben je alleen nog maar kwaad om. Ik chanteer je niet, ik wil geen misbruik van je maken. Ik probeer je alleen maar zo goed mogelijk bij te staan. Maar als jij het zo voelt, dan zal het wel zo zijn. Ik zal nu de huisarts waarschuwen en een ambulance regelen. En dan ga ik zelf uitrusten, want ik bèn ook doodop, daar heb je gelijk in. Ik zal in het ziekenhuis steeds bij je zijn." 176 - donderdag 9 november
70
Ik meen het echt. Als Huub niet meer op mij vertrouwt, mij echt niet meer wil, kan hij alleen maar terug naar het ziekenhuis. Hij hoort daar eigenlijk allang, al vanaf het begin eigenlijk. Dat was ons ook gezegd, iedereen vond het een krankzinnig plan hem thuis te verzorgen, maar dat beseft hij zelf echt niet. Niemand kan voor hem vervangen wat ik doe, ook de thuiszorg niet. Hij kan hier zijn, omdat ik doe wat ik allemaal doe. Ik weet het maar al te goed. Dat was de enige mogelijkheid voor hem om thuis te mogen zijn. Maar als hij dat niet meer wil van mij, dan houdt het hier thuis verplegen gewoon op. Hoe verdrietig ik dat ook vind. Ik heb ook geen zin meer in sussen en lijmen. Die energie breng ik niet meer op. Hij meent blijkbaar wat hij zegt. Ik moet hem serieus nemen, wil hem serieus nemen. 177 - donderdag 9 november Huub is stil, denkt na, dat kan ik zien. Beseft hij dat ik gelijk heb en dat hij dus moet kiezen: ziekenhuis of Alma? De afspraak tussen ons was aan het begin: ik help jou, jij helpt mij. Weet hij dat nog? Kan hij dat nog weten, nu hij zo doodziek is? Overvraag ik hem niet? De afspraak was ook, dat we altijd aan elkaar mochten (moesten) aangeven waar we behoefte aan hadden en wat de ander in jouw ogen niet goed deed. Ik zeg dat nu nog maar eens tegen hem, want we hebben dat toen goed doorgesproken en echt aan elkaar beloofd. Ik zeg ook: "Huub, dat is precies wat ik nu aan het doen ben. Ik vertel je eerlijk dat ik zo'n behoefte heb aan bevestiging van jou, aan een complimentje af en toe en ik geef je eerlijk aan dat ik niet meer met jouw constante kritiek op mij uit de voeten kan. Maar het alternatief, jouw keuze, zal ik accepteren. Als je me echt niet meer wilt als verzorgster, dan is het enige alternatief dat je terug naar het ziekenhuis gaat. Ik wil dat niet, ik gebruik dat niet als chantage, het is geen machtstrijd hier. Maar jij zegt steeds dat je mij beu bent, dat mijn attitude je niet meer bevalt. En dan kan ik het dus niet meer. Lief, als dat echt is wat je wilt, dan zal ik dat voor je regelen. Het is jouw ziekte en jouw doodgaan. Ik wil dat dat gaat zoals jij dat wilt." Ik vind dit verschrikkelijk, maar het komt er nu op aan. Huub's zus zegt dat zij vindt dat ik het heel erg goed doe en dat ze niet veel mensen kent die het me nadoen. Ik zeg dat ik dat natuurlijk lief van haar vind, maar dat het probleem nu is dat Huub het blijkbaar anders ervaart en dat ik dat maar te accepteren heb. "Huub vindt duidelijk niet, dat ik het goed doe", zeg ik. "En hij wil dat ik eerst ga uitrusten. Hij heeft gelijk, ik ben ook hartstikke oververmoeid. Dus dan moet hij intussen naar het ziekenhuis." Ik vind niet dat ik chanteer, dit is de bittere realiteit. We zijn vastgelopen. 178 - donderdag 9 november Huub heeft zijn ogen dichtgedaan en wil er blijkbaar niet meer over praten. Hij is doodmoe. Natuurlijk zie ik dat, maar ik kan dat even niet accepteren. Ik wil nu antwoord en duidelijkheid. Dit mag niet tussen ons in blijven hangen. Dit is erop of eronder. Ik doe hem een voorstel: hij geeft eerder en duidelijker aan, als ik hem irriteer en waarom. En ik zal dan voorstellen doen, hoe ik dingen anders kan doen en ik zal dat ook echt proberen te doen. En hij doet op zijn beurt een beetje zijn best, mij af en toe het schouderklopje te geven waar ik kennelijk zo'n verschrikkelijke behoefte aan heb. Hij doet zijn ogen open, kijkt me helder en recht aan en zegt: "Deal, schat." Daarna help ik hem in bed. We kussen. Hij slaapt. Het is in orde. Dit moest even. Hier moesten we blijkbaar even doorheen. 179 - donderdag 9 november Zijn zus zegt tegen me, dat ze het toch anders zou doen dan ik. "Als iemand waar ik zo van houd doodgaat, mag hij van mij zo egoïstisch zijn als'ie wil," zegt ze, "dan zou ik zelf er niet meer toe doen, ik zou mezelf wegcijferen, ik zou alleen nog maar zorgen dat hij het fijn heeft." Ik denk de rest van de dag echt diep over haar woorden na en ben het niet met haar eens. Stel dat
71
ik Huub's gedrag zou goedkeuren en me er dus maar bij neer zou leggen, bij hoe hij met mij omgaat - dan zou er geen zichtbaar en voelbaar respect meer zijn van mij voor hem en van hem voor mij. Stel dat ik zou zeggen "Goed hoor, schat, je kwetst me heel erg, maar jij bent zo zielig, want je gaat dood en je mag dus op me snauwen en tegen me tekeergaan zo hard als je wilt" - dan zou ik hem toch niet echt meer serieus nemen. Dan zouden we pas echt allebei een rol gaan spelen. De klucht van de vergoelijkende zuster en de zieke sul. Nou, daar moet dan maar iemand anders voor gevonden worden, voor die rol van mij. Iemand die snapt, dat Huub gewoon lekker wil kunnen kankeren op iemand en daarbij de grenzen van die ander niet meer wil respecteren. Maar ik voel heel diep: als ik dat accepteerde, dan zou ik zijn vrouw niet meer mogen zijn en hij mijn man niet meer. Dan zou ik een afstandelijke verzorgster worden en hij een tirannieke en op zichzelf gerichte zielepiet. Dan werden we allebei - de man en de vrouw die we ooit waren onzichtbaar. Als hij nou helemaal in de war was, zou ik dat misschien nog accepteren. Maar hij voert ondanks de ernst van de situatie samenhangende gesprekken met iedereen, is nog steeds communicatief. Hij heeft hallucinaties, maar die neem ik serieus en dat weet hij. Ondanks dat hij steeds moeizamer uit zijn woorden kan komen, is hij erg aanwezig en erg Huub. Ik denk er eindeloos over na en vind dat ik niet anders kon doen, dan ik vanmorgen deed. 180 - donderdag 9 november Het stomme is intussen dat anderen wel allemaal dingen met hem mogen doen, dingen waar ik steeds geweldig van hem voor op mijn flikker krijg. Ik hoor zijn zus op moederlijke toon dingen zeggen als "Nou jong, kom maar eens lekker hier, dan gaan we naar de wc." Als ik zoiets zou zeggen, dan zou ik door hem terechtgewezen worden. En terecht. Hij laat zich door zijn zus vertroetelen op een manier die ik niet mag. Van hem niet en van mezelf niet. God, wat gecompliceerd allemaal. 181 - donderdag 9 november Later, als we weer alleen zijn en hij weer even boven komt drijven, vraag ik hem of hij er niet gewoon heel veel moeite mee heeft om steeds afhankelijker te worden. "Ja", zegt hij. En of hij er dan moeite mee heeft om door mij verzorgd te worden. "Ja", zegt hij. Ik zeg dat ik dat dus ook wel merk en vraag hem of hij misschien liever door iemand anders verzorgd wil worden, iemand die niet zo dichtbij hem staat als ik. Terwijl ik toch steeds in zijn buurt blijf. Of dat gemakkelijker voor hem zou zijn. "Nee, nee, echt niet, Alma, dat wil ik echt niet", zegt hij. Ik vraag hem of hij het idee heeft dat het voor mij allemaal iets is wat ik wel even doe - omdat ik misschien gemakkelijk die indruk kan wekken, dat weet ik. "Nee, dat gevoel heb ik niet", zegt hij. "Ik weet ook wel dat het voor jou ook erg belastend en moeilijk is." Ik vraag hem hoe het toch komt dat hij me dat nooit laat merken. "Ik weet dat zelf niet, Almadeliefje, ik weet gewoon niet waarom ik dat niet doe." Ik vraag hem of hij zich schuldig voelt, omdat hij ziet dat ik erg belast word hierdoor. Want volgens mij zit daar eigenlijk de kern van het probleem. "Ja, heel erg," zegt hij, "je hebt geen idee hoe schuldig ik me tegenover jou voel." Ik vertel hem nog een keer mijn gedachten daarover. Dat wij allebei slachtoffer zijn van de kanker. En dat we er niet in moeten trappen: hij is niet slachtoffer van mij en ik ben niet slachtoffer van hem. Ik leg hem uit dat ik me door zijn houding gewoon niet meer zijn vrouw kan voelen, maar een of andere trut word, waar je gewoon maar een eind je frustraties op mag botvieren. En dat ik dat niet erg vind, zolang hij me maar niet bewust naar beneden trapt of van zich af duwt. Want dat ik het dan niet meer volhoud, terwijl we allebei toch het liefste willen dat ik tot het einde voor hem mag blijven zorgen. Ik zit naast het bed en leg mijn hoofd op zijn buik. Ik pak zijn handen en leg ze zelf op mijn hoofd. Ik heb echt het gevoel dat ik gewoon geen pap meer kan zeggen. En terwijl hij vanochtend zijn handen boos wegtrok, begint hij nu net als vroeger mijn hoofd heel zacht te strelen. Ik heb dit zo gemist, ik ben kapot. Lig stil te voelen wat hij doet. Geniet. Huil. Hij ook. 182 - donderdagavond 9 november
72
Om halfzes wordt hij wakker, vlak voor het journaal. Ik heb intussen de openhaard aangemaakt en kaarsen aangestoken. "Hè, wat heb je het lekker gezellig en warm gemaakt", zegt Huub. Het verrast me, dat hij dat zegt. Het maakt me helemaal licht van binnen. Zo simpel is dat, meer hoeft dat niet te zijn. Het eerste complimentje in weken. Als hij zulke dingen kan blijven zien en zeggen is dat eigenlijk alles wat ik nodig heb. Vanmiddag sneuvelde tot overmaat van ramp het infuus, terwijl Huub sliep. Zijn zus was nog hier. Ik maakte hem wakker toen ik controleerde of de naald goed zat. Dat zag er goed uit, dus was het infuussysteem zelf de boosdoener. Zeg ik dus tegen hem: "Huub, ik zal even de kruishulp bellen, want je moet straks een nieuw infuussysteem. Het is kapot. Sorry." Ligt er naderhand een briefje van zijn zus op tafel: "Alma, waarom zeg je 'sorry voor het gefrut' tegen Huub? Waarom trek je dat ook al naar je toe?" Ik las het en snapte eerst helemaal niet wat ze bedoelde. Ik zei sorry tegen Huub, omdat ik het gewoon rot voor hem vond dat er dus voor de zoveelste keer aan zijn lijf geprutst moest worden. Zoals je tegen een kind dat nog een keer geprikt moet worden, ook sorry zegt. Zo van: sorry, het moet even, ik kan dat helaas niet voorkomen. Pas daarna drong het tot me door dat zijn zus blijkbaar denkt dat ik me zo enorm verantwoordelijk voel voor dat infuus, dat ik me zelfs bij Huub verontschuldig, als zo'n infuus het opgeeft. Ja, hallo zeg, maak het nog gecompliceerder! Nee hoor, zo ver heen ben ik echt niet. Ik ben niet verantwoordelijk voor losgetrokken sondes of weigerende infusen of zelfs voor zijn ziekzijn en doodgaan. Het is wel mijn taak om op al dat gerei te letten en dat doe ik braaf. Maar dat ze kapot gaan, ligt niet aan mij. Het briefje blijft me lang bezighouden. 183 - donderdagavond 9 november Mensen zeggen me vaak deze weken dat ze vinden dat ik dingen naar me toe trek. Dat ik alles maar steeds zelf wil doen, terwijl zij dingen over zouden willen nemen om mij te ontlasten. Ik snap dat wel, maar kan daar niets aan doen. Ik zit al wekenlang opgesloten in dit huis. Als ik met Huub alleen ben, wil hij al weten waar ik was als ik alleen maar even ga plassen - en hem dat niet heb gezegd. Of het hem wel heb gezegd, maar dat is hij dan alweer vergeten. Als hij slaapt, ben ik blij dat ik even wat kan rommelen in het huishouden. Mijn wereld is ook heel klein geworden. Het is alles wat ik heb, zolang mijn man leeft. Ik probeer iedereen eerlijk uit te leggen, dat ik zo gewoon mogelijk door wil kunnen leven in mijn eigen huis, terwijl mijn echtgenoot in de kamer op sterven ligt en er constant andere mensen over de vloer zijn. Ik voel me niet overbelast door het huishouden. Het geeft houvast, ritme. Ik heb ook geen behoefte daar hulp bij te vragen. Het is ook bijna niets: een wasje, een afwas, de boel een beetje bijhouden. Echt schoonmaken kan toch niet. Dat komt later wel. Ander werk, zoals artikelen schrijven, lukt me al helemaal niet. Ik voel me veilig met die kleine huishoudelijke bezigheden, met die regelmaat ervan. Maar ik voel me niet veilig en wel overbelast, door mijn verdriet dat Huub doodgaat, door zijn gevit op mij de laatste tijd, door al die mensen die daar constant bovenop zitten en zwijgend toe zitten te kijken hoe wij het samen doen en er achteraf commentaar op leveren. Ik wil niemand kwetsen, maar ik wil ook geen dingen tegen mijn wil uit handen geven, alleen omdat anderen zich hier dan prettiger voelen. Zij zijn hier op bezoek, omdat ze graag zoveel mogelijk bij Huub willen zijn, zolang het kan. En dat vind ik goed. Daar moet veel ruimte voor zijn, dat wil ik. Ze zijn hier, omdat ze helpen bij het nachtwaken en ook daar ben ik blij om. Maar als Huub slaapt, moeten ze gewoon zelf iets te doen vinden en mij met rust laten. 184 - donderdagavond 9 november Huub's verwanten en zijn beste vrienden hebben een eigen leven, dat in wezen onaangetast blijft door zijn dood. Ze hebben een nauwe band met hem en zullen het vast heel erg moeilijk krijgen met zijn dood. Maar hun gewone veilige dagelijkse leven gaat intussen gewoon onveranderd en onaangetast door. Ze krijgen van mij alle ruimte om hier met Huub samen te zijn, met hem alleen te zijn, nu het nog
73
kan. Maar als hij dood is, ligt mijn eigen dagelijkse leven totaal op zijn kont. Mijn gewone leven zal compleet veranderen. Ons leven als echtpaar zal verleden tijd zijn. Ik wil dat leven samen daarom in ons eigen huis intact houden, zolang het kan. Ik geef dat niet af, aan niemand, alleen maar omdat anderen zich dan in ons huis prettiger voelen. Ik hoef ook van niemand ongevraagd commentaar op hoe ik de dingen doe. Ik probeerde dat ook Huub's zus allemaal uit te leggen, maar heb geen idee of ze me echt begrijpt. Dat briefje op tafel naderhand geeft me het bange vermoeden van niet. Verdomme, waar bemoeit iedereen zich mee? Kan iemand zich überhaupt wel voorstellen, hoe het is voor mij? 185 - donderdagnacht 9 november Als de kruishulp het infuus weer heeft verwisseld, maken we grappen. "Huub helemaal in het nieuw. Nieuwe sonde, nieuw infuus." Hij valt meteen weer in slaap. Ik heb het wel even gehad. Ruim de rommel op en bid dat dit het wel even was voor vandaag. Dat briefje houdt me enorm bezig en dat maakt me ongerust. Waarom trek ik me zo'n commentaar toch zo aan? Ziet Huub's zus iets wat ik zelf over het hoofd zie? Of ziet zij iets wat ik niet wil zien? Huub en ik kijken samen naar het nieuws (nog steeds geen president in USA) en dan komt Bart. Er staat een leuke film op, ik heb de tv bij het bed in het hoekje gereden. Zit zelf op de grond tegen het bed. Huub is ontspannen. Maakt grappen over zijn 'caravan' die wat krap is voor drie grote mensen en een tv. Hij heeft ineens zin in een glaasje wijn. Ik haal het voor hem. Al na één slok gaat het verschrikkelijk fout. Hij moet er enorm van braken, maar zoals altijd komt er niets uit natuurlijk. Wel spuit de wijn door het overlooppijpje van de sonde op zijn shirt. Midden in zijn paniek over dat braken wil hij meteen een schoon T-shirt. Okay. Ik sta te klungelen, want ik zag te laat dat de slang van de sonde en van het infuus om elkaar gedraaid zitten, omdat de standaard andersom staat dan normaal. Huub probeert woest mee te helpen, laat het me niet rustig ontwarren. Rustig nou, man, rustig. Als hij een schoon hemd aan heeft, blijkt het infuus weer dienst te weigeren. Zo te zien zit het dit keer wel in de naaldinsteek, maar daar is Huub ook heel woest mee omgegaan. Ik krijg visioenen van een dokter moeten halen diep in de avond. Ik piep eerst een kruishulp op. Er verschijnt een voor ons nieuw, heel kordaat meisje. Ze heeft het al snel gezien: ja hoor, het ligt aan de naald. Verdomme. Huub in paniek. Ik bel de huisarts en vraag hem of hij zelf wil komen, of dat ik hiervoor de dienstdoende arts moet bellen. "Ik kom zelf wel even", zegt hij. Ik ben opgelucht. Hij is vervolgens tot halfeen 's nachts bezig om Huub lek te prikken. Elke ader die hij probeert is of niet meer te gebruiken, of rolt weg. Ik zie hoe moe de huisarts is en hoe moe Huub zelf is en stel voor, om morgen gewoon verder te gaan knutselen en eerst te gaan slapen allemaal. Dan maar even geen infuus en geen vocht toedienen. Hij kan dat toch wel een nachtje hebben? De huisarts is het met me eens, Huub ook. Dus ligt hij even later prinsheerlijk voor het eerst sinds weken met twee vrije handen in bed. Ik geef hem een extra slaappil en weg is hij. 186 - donderdagnacht 9 november Ik schrijf alles van vandaag wel rommelig op, zie ik. Vlak voor dat sneuvelen van het infuus begin ik een gesprek met Bart. Ik weet Bart ervan te overtuigen, dat het om allerlei redenen beter is voor iedereen als hij het deel van de nacht dat hij geacht wordt te gaan slapen, ook echt naar boven gaat om te slapen. Huub staat tot mijn blije verrassing ineens helemaal achter me nu. Heeft er blijkbaar toch over nagedacht intussen. Hij overtuigt Bart net zo hard, zo niet harder dan ik. Ik voel me onverwacht gesteund. Tegen twee volwassenen kan Bart niet op, hij belooft te gaan slapen als het zijn beurt is. Ziet de redelijkheid van onze argumenten. Yes! Ik ruim de troep van het infuusprikken op en ga zo slapen op de bank. Het is kwart voor twee in de nacht, weer veel te laat. Bart waakt bij zijn vader, zal mij na een paar uur wekken.
74
187 - donderdagnacht 9 november Om zes uur 's ochtends maakt Bart me wakker met de verbijsterende mededeling dat Huub zelf zijn maagsonde er weer uit heeft getrokken. Hè? Wat? Ik begrijp er niets van, denk eerst nog dat Bart een grap met me uithaalt. Maar het is echt zo. Huub ligt - zonder infuus en zonder maagsonde - diep te slapen. Zijn bed en kleren zijn enorm vies. O mijn god, dat betekent opnieuw braken, vocht verliezen en geen vochtinfuus hebben om dat verlies te compenseren. Mijn lief, wat heeft je bezield? Ik zit ernaar te kijken en denk stilletjes: als je nu toch eens in je slaap mocht overlijden, jongen, lekker zonder al die erge dingen aan je lijf. Maar ja, zo zal het wel niet gaan. Dus dat wordt straks opnieuw de ellende van een maagsonde inbrengen. Zou hij echt zo in de war aan het raken zijn? Bart zegt dat hij het niet heeft kunnen voorkomen. Huub was klaarwakker, zat ineens overeind en had zoiets gezegd als "Zo, die heb ik nu ook niet meer nodig." En voor Bart het in de gaten had, had hij die sonde er helemaal uitgetrokken. Bart had daarna geprobeerd om mij wakker te maken. Hij probeerde me duidelijk te maken dat Huub zijn sonde eruit had gehaald. Ik had iets teruggezegd als "Da's sonde" en daarna was ik doorgeslapen. Bart had daaruit geconcludeerd dat het blijkbaar niet zo'n ramp was. Het wordt licht buiten. Het is zo zachtjes aan ochtend. Wat nu, Huub? 188 - vrijdag 10 november Gisteren (herinner ik me nu pas weer): Kruishulp tegen Huub bij het wegtrekken van de hechtpleister: "Ik ben u een beetje aan het epileren, geloof ik." Huub: "Ach, waar ik heenga, letten ze daar geloof ik niet zo op." De huisarts tegen Huub: "Je kunt best even zonder infuus, natuurlijk, dat kan geen kwaad." Huub: "Kom op Alma, we kunnen eindelijk naar het terras, lekker pilsje pakken!" 189 - vrijdag 10 november Er drijven heel mooie witte wolken in een strakblauwe lucht. In het oosten is het oranjeroze. Huub ligt volkomen ontspannen en met een intens tevreden trek op zijn gezicht te slapen. Straks, als hij wakker wordt, begint onherroepelijk op enig moment het braken weer, het getob om een bruikbare ader te vinden voor het infuus, het geprul met een nieuwe maagsonde. Waarvoor nog, vraag ik me af. Als er echt genade bestond, gleed hij nu weg in zijn slaap. Nu hij zo ontspannen en in vrede is. Ik zit naast hem en probeer mijn gedachten te ordenen. Ik heb er geen behoefte aan om nu al een kruishulp op te laten piepen. Gun Huub graag zijn infuus-en-sonde-vrij spijbeluur. En zijn rustige slaap. Wil ik voor mezelf dat hij zo mag blijven slapen en niet meer wakker wordt? Ben ik domweg te moe aan het worden? Wil ik voor mezelf dat deze ellende stopt? Nee, echt niet. Zolang het voor hem nog enigszins de moeite waard is om in leven te blijven, zolang hij niet diepongelukkig is en zolang hij nog enigszins weet wie en waar hij is en wat er gebeurt, verlang ik zelf niet naar zijn einde. En ik houd het nog wel even vol, ik ken mijn vermogen om door te zetten als het moet. Maar ik gun hem een einde in vrede, ik vind de extra ellende die nu op hem wacht als hij wakker wordt, verschrikkelijk. Ik besluit de huisarts te bellen. Leg hem uit wat er is gebeurd en wat mijn gedachten zijn. Vraag hem om raad. "En wat wil je nu?", vraagt hij. Ik zeg dat ik het liefste zou willen dat Huub zo mag blijven slapen. "Maar dan wordt hij niet meer wakker", waarschuwt de huisarts. Precies, dat is precies wat ik hem gun, maar het is zo moeilijk om dit eerlijk en goed af te wegen. Daarom bel ik de huisarts ook, omdat ik dat niet alleen kan. Tegenwicht nodig heb. De huisarts belooft me dat hij rond de middag even komt. "Laat hem nu maar lekker slapen", zegt hij. "Doe maar even niets en laten we kijken of we straks met hem kunnen praten. Of hij zelf aan kan geven wat hij wil."
75
190 - vrijdag 10 november Om tien voor tien wordt Huub wakker. Ik vraag hem of hij weet wat er is gebeurd vannacht. Dat hij zelf zijn sonde eruit heeft gehaald. Hij is bijna onverstaanbaar aan het worden. Articuleert heel moeizaam en zijn stem heeft nu bijna geen kracht meer. Maar hij weet nog goed dat hij die sonde er zelf uit heeft gehaald. Hij kijkt met grote morfineogen naar me. "Dat is toch logisch, Alma," zegt hij, "zonder infuus heb je toch ook die sonde niet meer nodig? Of niet?" Hij lijkt er niet mee te zitten. "Van mij hoeft het allemaal niet meer", zegt hij. Dan gaat hij plassen. Het is verschrikkelijk, zo wankel als hij wordt. Moet zich onderweg echt overal vasthouden, anders gaat hij zo om. Valt ook op de wc bijna om. Ik verleid hem daarna om een douche te nemen. Eigenlijk hartstikke onverantwoord, maar het lijkt me zo lekker voor hem. Ik loop vlak achter hem aan naar boven en stuur hem met mijn handen stevig op zijn billen en heupen de goede kant op. Hij hijgt als een karrepaard, het gaat op handen en voeten. Maar we komen heelhuids boven. Uitkleden is zonder die snoeren en slangen zo gebeurd. Huub stapt wiebelig in bad en begrijpt de kraan niet meer. Hij aait het chroom. "Doe jij dit maar", zegt hij. Staat dan eindeloos zijn zieke lijf in te zepen, maar steeds alleen zijn linkertepel. Ik doe de rest voor hem. Zijn billen zijn lege donkere zakjes geworden, ik moet er bijna van huilen. Haal hem er weer uit, als hij om dreigt te vallen. Zet hem op het krukje. Hij leunt tegen me aan, laat me maar doen. Ik droog hem lekker af met een warme handdoek. Het T-shirt heeft ook over de verwarming gehangen. Dan komt het moeilijkste: weer naar beneden. Het gaat wel, maar ik heb het knap benauwd. Bijna beneden aan de trap valt hij scheef. Ik pak allebei zijn handen stevig vast, loop zelf achteruit en heb zo het gevoel dat ik met mijn geliefde de gang en kamer door dans. 191 - vrijdag 10 november Terug op de bank houdt Huub een heel referaat over welke dag het volgens hem moet zijn. Hij komt met hardnekkige en heel vreemde logica uit op zondag. Ik versta hem soms echt niet meer. Hij rookt een stukje sigaret, valt daarbij in slaap. Je kunt hem niet meer rokend alleen laten, de sigaret valt na een tijdje uit zijn vingers, omdat hij vergeet dat hij rookt. Ik leg een deken over hem heen en ga op mijn kussen naast de bank lekker dicht tegen hem aan liggen. Mensen, wat een geluk is dit. Wat een onverwacht cadeau. Hier heb ik van gedroomd. Van een man die zonder die polonaise aan zijn lijf gewoon lekker van een warme douche mag genieten. Het zat er al zolang niet meer in. Hij wordt nog even wakker, wil koffie. Maar dat kan nu niet, zonder maagsonde. "Okay", zegt hij. Ik bel de buurvrouw of zij even de recepten van de huisarts naar de apotheek wil brengen. Ik zet een was aan en wacht de dingen af. Dit nemen ze hem alvast niet meer af. Dit vond hij fijn. Hij slaapt met een glimlach op zijn gezicht. Ik maak een foto. De wijkzuster komt en heeft even niets te doen. Sorry. Meneer is gewassen en heeft even niets om het lijf dat gecontroleerd of vervangen moet worden. Meneer slaapt een apparaatloze goddelijke slaap. 192 - vrijdag 10 november De huisarts komt om twaalf uur. Huub wordt wakker en geeft hem en mij plechtig een hand. "Dag meneer en dag mevrouw", zegt hij. Morfine of grapje? Hij is erg vrolijk. Drinkt een heel glas water gretig leeg. De huisarts: "Als een pilsje op het terras." De huisarts brengt euthanasie ter sprake. "We hebben dat zo afgesproken, Huub, dat weet je. Je mag daarvoor kiezen. Je mag ook zeggen: we laten verder alles weg, we doen alleen nog aan pijnbestrijding. Maar als je wilt, hangen we het infuus en de sonde weer aan, zodat je wat meer tijd krijgt." Huub reageert wat warrig, maar luistert wel heel aandachtig. Hij kiest dan duidelijk voor de tweede optie. Wel verlichten van het lijden, maar geen levensverlengende apparaten meer. We
76
besluiten wel nog een punctie te doen, om wat vocht af te voeren. Tot mijn verbazing wordt hij nog steeds niet misselijk. De sonde is er toch al zo'n acht uur uit nu. 193 - vrijdag 10 november Dan slaapt hij weer. Wordt weer wakker, loopt leunend op mijn schouder naar de wc. Zegt in de gang: "Waarvoor zijn we ook al weer hier?" en begint zelf onbedaarlijk te lachen. Vanochtend ben ik met dat leunen begonnen. Ik voorop, hij als een treintje aan me vast. "Loop eens door, mens," zegt hij, "we zijn zo samen net Comedy Capers." Ik heb meteen dat liedje in mijn hoofd en krijg het er de hele dag niet meer uit. Dan slaapt hij weer. Ik bel de thuiszorg en vraag zorg voor de nacht aan. De huisarts heeft gelijk. Ik roep de problemen zelf op. "Je moet familie gewoon familie laten zijn," zegt hij, "dit belast hen teveel." Ik zie in dat hij gelijk heeft. Huub's zus die ernaast zat, maar niet zag dat hij de sonde eruit haalde. Bart die erbij is als hij de volgende sonde eruit haalt. De zorg 's nachts. Het zware van het alleen zijn met Huub en weten, zien, dat hij gaat sterven en daar misschien dan als enige bij aanwezig zijn. Ze moeten gewoon op hun eigen tijd kunnen komen, met hem samen zijn en het goed hebben en dan weer gaan. Het trekt ook teveel aan Huub, denk ik, hun aanwezigheid. En het belast mij te erg, ik maak me steeds ook zo bezorgd om hen, moet teveel met hen bezig zijn en rekening met hen houden en slaap dan zelf ook niet goed. 194 - vrijdag 10 november Ik heb wel veel moeite met deze omslag, dit besluit van Huub: geen infuus meer, geen sonde meer. Dat wordt dus uitdrogen, hopelijk niet te veel overgeven en dan langzaam in een coma glijden? Eerder dan wanneer hij die apparatuur wel heeft? "Hij is niet meer bang", zegt de huisarts. Ik zie dat ook wel. Hoelang? Een paar dagen, een week, niemand die het kan zeggen. Niet teveel meer aan hem trekken, Alma. Laat hem los, zodat hij ook kan gaan. 195 - vrijdag 10 november Pas om zes uur moet hij, na een kopje thee, voor het eerst overgeven. Een paar enorme braakaanvallen. Emmer in de buurt. Dan is het weer over. "Is dit voor jou reden voor een nieuwe maagsonde, lief?" "Neu", zegt hij. Hij krijgt wel erge pijn daarna, ik geef hem een morfinezetpil. Om negen uur is hij ineens erg helder. Gaat naar de wc, ik speel locomotiefje, en hij zegt: "Ik moet nieuwe grenzen bepalen, hè. Ik wil teveel en dat kan dus niet meer. Maar het is allemaal zo lekker zonder die slangen aan mijn lijf en die stomme kapstok." Zijn trouwring valt ineens naar beneden. Is het kettinkje dan losgegaan? Ja. Ik vis ring en kettinkje net op tijd tussen zijn benen uit, voor ze in de pot vallen. 196 - vrijdagavond 10 november "Huub, luister eens, mijn vriendin is hier en ik ga even met haar kletsen in de keuken. Is dat goed?" "Doe maar en geniet er maar van", zegt hij. Ik krijg een geweldige, open lach van hem. Zo'n lach heb ik echt zelden van hem gekregen, in elk geval na ons trouwen niet meer. Er zit in die man van mij een hartelijke vriend die ik best graag vaker te zien had gekregen. Ook bij hemzelf zijn de gordijntjes nu van de ziel. Hij lachte naar me, gaf me een lach. Bizar eigenlijk, dat me dat zo ontroert, nog zo verliefd maakt op die mens achter mijn man. Die mens die ik nu pas echt mag zien. Zelden heeft hij de laatste maanden zo open naar me gekeken, naar me gelachen.
77
Het is in huis fantastisch rustig en vredig. Straks komt voor het eerst een echte nachtwacht. Mijn vriendin is weer naar huis, ze hoeft niet meer te waken. Ik ben benieuwd en ben er ook niet helemaal gerust op of het zal zijn wat ik ervan verwacht. 197 - zaterdag 11 november Zo'n professionele nachtwacht is een uitvinding. Zij installeerde zich, na een kennismakings- en inwerkgesprek in de keuken, in de relaxstoel naast Huub's bed. Ik installeerde me op de bank. Slapen! Een hele nacht slapen! Het gewoon over kunnen laten aan een nachtzuster! Als Huub ook had kunnen slapen, was dit de eerste lange rustige nacht sinds tijden geweest. Maar het Grote Overgeven is begonnen. Eerst rustig, de zuster elke keer met hem mee. Ik wel wakker elke keer van de geluiden, maar liet het toch met een gerust hart aan die zuster over. Maar allengs wordt het braken heviger. Vanaf dat die zuster weg was, om zeven uur, heeft hij met steeds kortere intervallen gebraakt. En steeds grotere golven troep. Bruine, heel vies ruikende vloeistof. Toch wil hij per se niet weer aan de maagsonde. Hij beseft wel goed dat hij er zo om kan vragen. En dat hij hem dan acuut krijgt. Om negen uur loop ik vast in mijn eigen tweestrijd. Moet ik zelfstandig voor hem beslissen? Mijn hart komt er niet uit, mijn verstand ook niet. Ik vind echt dat hij zo onnodig lijdt, geweldig uitgeput raakt van die aanvallen en ik zie hem in rap tempo uitdrogen. Een nieuwe maagsonde zou dat voor een deel ondervangen. En zou in elk geval voorkomen dat hij zo'n pijn krijgt, steeds na zo'n aanval. Aan de andere kant is hij redelijk helder en heeft hij hier toch zelf voor gekozen. Hij dacht net dat die pijn en het overgeven aan het bed liggen en wilde alleen nog op de bank slapen. Maar daar krijgt hij altijd pijn, als hij er een tijdje op ligt. Dus ook nu weer. Ik kreeg hem toch weer in bed, heb de stand veranderd en dat wil hij dan wel proberen. Als hij weer slaapt leg ik de huisarts telefonisch mijn tweestrijd voor. "Niks doen, Alma", zegt hij. "Huub heeft gisteren zelf gekozen voor 'laat maar komen'. Jij voelt zelf dat je dat moet respecteren. Want hij kiest zelf voor dit lijden, hoe moeilijk dat voor jou is om aan te zien. Ik kom straks wel even langs. Je hebt hem tot nu toe steeds gerespecteerd. Blijf dat maar gewoon doen, je deed dat goed." 198 - zaterdag 11 november Tussendoor nog twee van die gigantische braakaanvallen. Ze matten hem zo af. Het stinkt steeds erger. Donkerbruine, bijna zwarte vloeistof. Waar ruikt het toch naar? Naar ernstig verwaarloosde natte hond. Naar Nijn, ons stokoude konijn dat destijds domweg maar niet dood wilde gaan en waarvan de pootjes al gingen rotten en toch bleef'ie maar leven. Naar dood. De huisarts meldt zich om elf uur. Legt Huub nog eens uit dat het een keuze is tussen dit overgeven of een nieuwe maagsonde. Hoe verdrietig en moeilijk die keuze ook is. Dat hij en ik zullen respecteren wat hij zelf wil. Huub is redelijk helder en zegt dat hij 'er nog even op wil kauwen'. Ik zeg dat voor mij niet van invloed is dat ik hem erbij moet helpen. Dat ik dat gewoon zal doen, als hij hiervoor kiest en dat ik het niet vervelend vind. Dat ik het wel erg vind, dat het zo zo'n pijnlijke weg wordt voor hem. Dat ik daar erg veel moeite mee heb. Dan slaapt hij weer. Tot de volgende braakgolf. 199 - zaterdag 11 november Ik vertel de huisarts van de nachthulp die ik heb ingeschakeld. "Zie je, ik luister wel naar je", zeg ik. Hij lacht. Leuke man, goed contact, ik leun op hem. Morgen komt hij terug. Toch overvalt me daarna voor het eerst in al deze weken een gevoel van lusteloosheid en gevangen zijn. Ondanks de ellende die de maagsonde met zich meebracht, omdat het systeem gewoon niet deugt, was de situatie redelijk voorspelbaar. Huub sliep, of hij was wakker. Als hij sliep, was het een kwestie van de pijn voor zijn en hem in de gaten houden. Als hij wakker was, konden we
78
gesprekken voeren of een beetje tv kijken of gewoon maar stil bij elkaar zitten. Maar nu kun je gewoon wachten op de volgende braakaanval. En zullen die zich, net als die traumatische dinsdag, steeds vaker voordoen. Ik durf nu de kamer niet meer uit als hij slaapt. Hij slaapt ook niet goed, wordt door dat overgeven en de pijn die erop volgt, steeds uit zijn slaap gesleurd. Je kunt er ook op wachten dat hij hiervan weer zo erg depressief wordt. En ik vind het moeilijk dat hij niet meer durft te drinken. Terwijl hij geen ander vocht meer binnen krijgt. Zo wordt het wel erg afzien voor hem. Is dit nou echt wel wat hij wil? Terwijl we met een maagsonde, maar zonder infuus toch al harder zouden gaan? 200 - zaterdagmiddag 11 november Als hij echt geen sonde meer wil, heb ik nu al te doen met de nachtzuster van vanavond. En met mezelf. En met hem. Want dat wordt dus letterlijk nachtbraken. En wat als hij in een coma raakt, dan gaat dat verschrikkelijke braken natuurlijk gewoon door. Of stikt hij dan in zijn braaksel? Ik zie hier zo tegenop. Vind dit onnodig. Zinloos. Ontluisterend. Beseft hij dit echt zelf? Of is het gewoon zijn weerzin tegen een sonde, die groter is dan zijn weerzin tegen dit braken? Is het gewoon eigenwijzigheid van hem, of weet hij donders goed waar hij voor heeft gekozen? Ik ben zo bang, dat het dat eerste is. De huisarts kan wel zeggen dat ik hem wel kleine beetjes water moet blijven geven. Maar elk slokje dat ik hem geef, leidt intussen tot een nieuwe braakgolf. Ik vind dit allemaal helemaal niks. We hebben zo ook niets goeds meer samen. Hij duwt me van ellende weg, of pakt me van ellende juist heel erg vast. Hij lijdt onvoorstelbaar en ik kan niets meer doen. Huub, mijn lief, is dit echt wat je wilt? Wil je zo sterven? Moet ik dit respecteren? 201 - zaterdagmiddag 11 november "Je moet niet gaan zitten wachten op de dood, Alma", zei de huisarts gisteren. "Leef het leven, elke dag, doe zoveel mogelijk wat je anders ook zou doen." Ik voelde dat hij gelijk had. Zo had ik het tot dan toe ook zoveel mogelijk gedaan. Maar dat kan dus niet meer als je met zijn tweeën letterlijk slaaf van het braken bent geworden. Als Huub er bijna in stikt, elk halfuur nu. Als hij er zo door wordt uitgeput en steeds daarna pijn heeft. Als het steeds viezer wordt en zo onheilspellend is. Als hij zelf zegt dat alles al naar de dood ruikt. Ik vind dit mensonterend. "Ik wil gewoon zo lang mogelijk geen sonde", zegt hij. "Misschien dat ik er vanavond toch een wil." Waar zijn we toch mee bezig? Wat wil hij nou? Hij wordt ineens helemaal grijs. Ik zie het gebeuren. Zelfs zijn wenkbrauwen en zijn schaamhaar. Hij wordt voor mijn ogen een oude man, mijn lief. Is al lichtjaren van me verwijderd. Van ons leven samen verwijderd. 202 - zaterdagmiddag 11 november Het is nu vier uur 's middags. Een tussenstand: elf braakaanvallen sinds zeven uur vanmorgen, iets meer dan twee liter gemeten vocht verloren, geen nieuw vocht meer vast kunnen houden, twee keer een schoon T-shirt aangekregen, twee keer het hele bed moeten verschonen. Vier keer de wc schoon moeten maken. De kamer stinkt. De gang stinkt. De wc stinkt. Man stinkt. Ik ben zo bang. Zo houden we dit niet lang vol. Maar hij wil gewoon geen nieuwe sonde. Ik heb dat maar te accepteren en te respecteren. Het is nou eenmaal niet mijn dood.
79
203 - zaterdagmiddag 11 november Ik zou boodschappen moeten (laten) halen. Het is zaterdag en er zijn veel dingen gewoon op. Maar ik durf met zo'n brakende doodvermoeide man niemand alleen te laten. Weet niet eens wie ik daarvoor zou moeten vragen, wie ik dat aan kan doen. En ik moet echt zelf boodschappen halen, want ik heb nog steeds geen uitkering van het GAK ontvangen, ben zelf finaal blut en moet nu dus de bankpassen van Huub gaan gebruiken. Dat moet ik echt zelf doen, want ik weet niet eens precies welke code bij welke pas hoort. Heb hem dat te laat gevraagd, hij komt er zelf ook niet meer uit. Stom, maar het is niet anders. Ik voel me zo gevangen hier. Heb ook totaal geen energie meer om nog ergens oplossingen voor te bedenken. Hij slaapt weer even. Ik zit hier maar stom en machteloos op de volgende overgeefronde te wachten met mijn emmertje en mijn washandje. En bang te zijn. Het kan me allemaal eigenlijk niets meer schelen. Huub wil het zo, ik heb dat maar te accepteren. Ik vind het verschrikkelijk moeilijk. Hij wordt wakker omdat hij weer moet braken. Laat hem toch met rust! Ik vraag hem nog eens, voor mijn eigen zekerheid, of dit echt is wat hij wil: almaar blijven braken, steeds vocht verliezen, geen vocht meer toegediend krijgen, geen vocht binnenhouden. "Heb ik dat dan besloten?", vraagt hij. Ik zeg ja. "Dat wil ik dan niet meer," zegt hij, "dan wil ik weer een maagsonde." Een uur later zegt hij: "Ik heb goed nagedacht, Alma. Ik weet dat het mijn keuze is. Ik wil ook het infuus terug." Dit is wat ik al die tijd al vermoedde. Hij wilde gewoon niet hoeven kiezen tussen twee verschrikkelijke dingen. 204 - zaterdagavond 11 november Ik bel om een wijkhulp. Er komt een gebroken Nederlands sprekende mevrouw. Ik versta haar niet goed, ben daar ook te moe voor en vind dat lastig. Bovendien praat ze maar door in een hoog tempo en ik heb gewoon geen energie meer daarvoor. Ze probeert tot drie keer toe een maagsonde bij Huub in te brengen maar zit telkens in zijn luchtpijp, in plaats van zijn slokdarm. Ze is ook niet duidelijk genoeg in haar half-Spaanse instructies en hij kan in zijn conditie haar rappe aanwijzingen amper volgen. Hij verstaat haar ook niet goed, zegt hij. Hij braakt zich nu echt te pletter. De derde keer zie ik bloed aan het uiteinde van het infuus. Kan ze het gewoon niet goed? Is zijn slokdarm zo geïrriteerd dat het niet meer gaat? Doet ze het wel goed, maar raakt hij in paniek? Ze praat maar door, verontschuldigt zich wel duizend keer: "Iek kan dit echt goed hoor, mefrouw en menier, iek weet ook niet wat iek heb vandaag", ze lult maar door. Huub vraagt een paar keer rust, time-out. Hij is kapot. Braakt nog twee keer een grote zwarte golf stinkende troep en valt dan van uitputting gewoon in slaap. Intussen voert dat mens in de keuken heel luid een heftig en verward ruzietelefoongesprek met haar opvolgster in de avonddienst. Ik begrijp eruit dat die ander blijkbaar geen zin heeft om een nietgelukte klus van deze kruishulp over te moeten nemen. Ik word ineens des duivels. Ik vind dit ongepast, onbeschoft. Huub is weer wakker, omdat hij weer moet overgeven, hoort het ook en zegt: "Dat andere mens hoeft hier ook niet te komen." Ik ben ten einde raad. Weet niet hoe ik deze kruishulp moet laten stoppen met wat ze hier in huis zomaar allemaal komt aanrichten. En middenin dat tumult staat ineens mijn eigen zus in de keuken. Ze blijkt er al een tijd te staan en mijn moeder zit buiten te wachten in de auto. Die hebben echt hun verstand niet. Je kunt toch in het stadium waarin Huub is, niet onaangekondigd even gezellig langs komen. Ik had toch gemaild van de week dat we niemand meer kunnen ontvangen en dat ik mogelijk ook geen voice- of e-mail meer kan beantwoorden? En mijn zus heeft het al een tijdje aan staan horen hier, blijkt. Biedt aan dat zij misschien wel even een dokter zou kunnen bellen. Dat ze me eigenlijk even mee had willen nemen, om ergens gezellig samen te gaan eten, zodat ik er even uit kon, even wat ontlast zou worden. Ik voel me zo kut. Ik hou zo ontzettend veel van ze. Ze zijn helemaal hierheen komen rijden, maar ze moeten hier echt helemaal niet zijn. Ik heb ze niets te bieden. En waarom gaat dat verschrikkelijke onverstaanbare kruismens niet weg? Ik kiep iedereen, waarschijnlijk niet erg tactisch, maar zo beleefd mogelijk, de deur uit. 205 - zaterdagavond 11 november
80
Ik ben radeloos. Huub wordt steeds zieker, maar wil nu definitief geen maagsonde meer, zegt hij. "Ik wil dood, Alma, help me nou toch. Ik wil dit allemaal niet meer." Hij valt gelukkig weer even in slaap. Om even voor halfnegen 's avonds heeft hij nog steeds niet helder wat hij nou wil. Maar ik vind echt zelf dat dit niet langer meer gaat, zo. Ik heb op een bepaald moment de coördinator van de kruishulp en de huisarts op twee toestellen tegelijk aan twee oren. Ben bijna geneigd, ze maar samen te laten overleggen. Dan hou ik voor hen de telefoontoestellen wel even tegen elkaar. Voorstel: de thuiszorg stuurt een specialist, een instructrice uit de regio. En de huisarts zal op mijn dringend verzoek zelf ook komen om Huub te kalmeren en in het gareel te houden. Naar de huisarts luistert hij wel, dat weet ik. God geve echt dat het nu wel lukt. Want anders sterft hij op een gruwelijke manier onder mijn handen. En voor de komende nachthulp is dit ook niks. Huub is zo gevloerd als hij nog nooit is geweest. En braakt intussen gewoon onverminderd verder, elke tien minuten nu. 206 - zaterdagavond 11 november Ha, er is een heel A-team in aantocht. Een sondespecialist, een extra specialist uit de nachtzorg (voor het geval het vannacht nog een keer moet), de huisarts. En allemaal zeggen ze: "Maar Huub moet het wel zelf willen, anders lukt het niet." Ik denk dat hij wel wil. Bidden Alma! Gebed verhoord. De specialiste prikte de sonde in een keer goed. Aanmoedigingen voor Huub van de huisarts, die daarna braaf zelf de plakkertjes aan de kruishulp aangeeft. Huub die er eigenlijk helemaal niets meer van begrijpt, die wakker is gemaakt, maar gedwee de nu wel duidelijke en besliste aanwijzingen opvolgt en ondergaat. De enorme hoeveelheid troep die meteen zijn lijf uit begint te lopen - HOERA! Allemaal gelukt. Hij valt in een diepe en hoop ik lange slaap. Er verschijnt om elf uur 's avonds een soort vrouwtje appelwang dat weliswaar meteen ongevraagd over alle malheur in haar eigen leven begint, maar alla. Ik luister toch maar half, ik ben gesloopt door de gebeurtenissen van vandaag. Die mensen die van buiten komen, die moesten eens leren, rekening te houden met de situatie waarin ze terechtkomen. Er zijn er te veel, die dat totaal niet doen. Zo vol zijn ze van zichzelf. 'Als jij maar wakker kunt blijven als ik straks slaap, mens', denk ik oneerbiedig. Mijn jongste zoon zegt in een e-mail: "Mam, ik ben altijd berijkbaar." Dat doet me echt goed. Ik mail hem terug. Ik ga slapen, ik ben compleet stuk, wat was dit een verschrikkelijk moeilijke dag. Eenzaam. Morgen nog bezoek laten komen? Ze willen zo graag nog komen. Aan Huub vragen. Wat mij betreft niet meer, het kan gewoon niet meer. Te laat. 207 - zondag 12 november He, wat een lekkere nacht. Maar deze nachtzuster is wel een hopeloze klets. Ze heeft zelf zowat alle smaken kanker gehad die er zijn en ook nog een Marokkaanse man die alles doet wat de Libelle verboden heeft. Hoe komt zo'n mens erbij om hier nu zo de aandacht voor zichzelf op te eisen? Ik was wel blij dat ze er was, maar ben eerlijk gezegd blijer dat ze weer ophoepelt. Heb helemaal geen behoefte me in te moeten leven in zo iemand en vind het een vervelend mens. Ik ben niet erg beleefd tegen haar geweest, ben ik bang. Ik ben de beleefdheid voorbij. Van Huub is niet veel over vandaag. Hij heeft redelijk geslapen, moest er een paar keer uit om te plassen. Die tabletten werken dus wel. Heeft volgens de zuster voortdurend aan zijn sonde liggen voelen. Dat suffe mens heeft het overlooppijpje naar beneden vastgezet. Zeker nooit natuurkunde gehad. Dus is Huub helemaal nat, zijn bed helemaal nat en alles stinkt. Daar zat ik niet echt op te wachten. Doe ik straks wel.
81
208 - zondag 12 november Ik hoop dat de huisarts het met me eens is dat het infuus opnieuw zetten eigenlijk gemeen is. Het grote wegglijden is denk ik nu echt in gang gezet. Eigenlijk zou er nu niets meer moeten gebeuren, niemand meer moeten komen. Zodat hij met rust gelaten wordt, echt mag loslaten, geen prikkels meer krijgt. Er niet meer aan hem getrokken wordt. Ik hoop zo voor hem dat de kanker hem meeneemt in een stil coma. Dat hij op die manier de open zee op mag zeilen. Gisteravond zei hij, vlak voor hij in slaap viel: "Dag schat, ik ga meewaaien met de wind." Zoiets gun ik hem zo langzamerhand zo erg. Geen gedoe meer aan zijn lijf, geen pijn, het grote niets in mogen drijven. In het besef dat hij hier echt klaar is. En wij er ook klaar voor zijn. Ik ben er klaar voor. 209 - zondag 12 november Huub stinkt en ik moet hem echt helemaal wassen. In de keuken wassen gaat nog net, maar is eigenlijk veel te vermoeiend voor hem. Maar nu hij alleen nog een sonde heeft, is het niet zo ingewikkeld, want ik moet hem ook overeind houden intussen. Anders dondert hij zo om. Hij vindt het schoon zijn wel lekker, zegt hij. Bed ook verschoond, alles ruikt fris en hij slaapt weer. Ik heb het gevoel dat het voor hem goed zou zijn als zijn familie zelf echt en bewust afscheid van hem zou komen nemen. Nu kan hij dat nog beseffen. Zodat hij en zij dat kunnen loslaten. Aan de huisarts vragen, straks. 210 - zondag 12 november "Is het voor jou nog vol te houden, Huub?" "Net", zegt hij. Naar pijn mag ik allang niet meer vragen van hem, want dat focust hem op die pijn en dat wil hij niet meer. Mijn gevoel zegt dat ik de pijn gewoon voor zou moeten zijn en gewoon meer morfine bij zou moeten plakken, zodat we alle andere medicatie achterwege kunnen laten. Aan de huisarts vragen, straks. Ben ik zelf bang voor wat gaat gebeuren? Nee. Wil ik nog meer tijd met hem? Nee. Tenzij hij zelf nog meer tijd hier wil. Wil ik nog dingen voor hem? Nee. Hou ik het nog vol, zelf? Ja. "Ben ik nog thuis, Alma?", vroeg je vanmorgen. "Ik weet soms niet meer waar ik ben." "Ja schat, je bent nog thuis. Maar je bent al aan het weggaan, denk ik", zei ik. "Ja", zei jij en gleed weer in een diepe slaap. Als hij even weer wakker is, probeert hij wat te zeggen en merkt dat het bijna niet meer gaat. "Ik kan verdomme bijna niet meer praten", zegt hij moeizaam. Wanhoop, hij is helemaal in tranen. "Ja Huub, dat is waar. Maar ik kan je nog steeds goed verstaan en begrijpen, lief, en daar gaat het toch om." Hij zucht en glijdt weer weg. Er bestaat in onze taal geen woord voor dit soort praten. Lallen is niet goed. Stamelen ook niet. Dat zijn woorden uit het leven. En dit is bijna geen leven meer. Er is verdomme gewoon geen woord voor. 211 - zondagmiddag 12 november Drie uur. Ik steek de openhaard aan. Huub wilde graag op de bank liggen en slaapt weer. Ik zit op mijn kussen op de grond dicht tegen hem aan, mijn hoofd in het holletje van zijn arm en schouder. Mijn vertrouwde holletje. Mager allemaal. Huub heeft zelf zijn arm om me heen gelegd. In het gewone leven zou dit uitgelopen zijn op een gezellige zondagmiddagdut samen of een lekkere vrijpartij. Of allebei. Mijn lijf reageert nog steeds - of juist nu - op zijn handen, zijn huid, zijn geur.
82
Het verlangen is niet meer verlangen naar seks, ook al lijkt het zo. Het is treuren om ons. Ik weet geen ander woord. Hij geniet ervan dat ik zo bij hem lig. Onze wereld is heel klein en weinigeisend geworden. Dit is al genoeg. De intimiteit van het man en vrouw zijn zit nu in heel andere dingen. In hem wassen, onderstoppen, zijn hoofd ondersteunen als hij drinkt, mijn hand op zijn hoofd als hij onrustig wordt, zijn hand op mijn hoofd, mijn stem. We hebben een nieuwe manier van hand vasthouden, sinds hij beneden slaapt. Duimen langs elkaar. Ze moesten hooglaagbedden uitvinden waarin je als vrouw gewoon naast je doodzieke man kunt slapen, zonder hem te hinderen. Dat zou zo goed voor ons zijn, zolang als dat nog kan. 212 - zondagmiddag 12 november De huisarts komt de rust verstoren. Ik ben blij dat hij er is. Huub geeft met een wonderbaarlijk samenhangende logica aan, waarom hij besloten heeft dat hij toch weer een infuus wil. "Okay", zegt de huisarts. "Wat jij wil, doen we." Maar er zijn bijna geen bruikbare aderen meer te vinden. Dus wordt met een kleine kinder-infuusnaald een ader in de hand zelf aangeprikt. Waarachtig, we hebben geluk, in één keer goed. Zijn hand moet gespalkt, zodat het infuus er niet uitglijdt. Ik probeer eerst iets met een gauw in de schuur doorgezaagde plastic colafles, maar dat werkt niet. De steel van de flessenlikker, netjes in watten gewikkeld, doet het wel. Daarna zwachtelen en we zetten samen het geheel goed vast, de huisarts en ik, zodat Huub zijn hand niet meer kan bewegen. Het is een heel kwetsbare infuussteek. Dat wordt nog wat. Daarna doet de huisarts een tweede buikpunctie. De productie is niet zo spectaculair als de vorige keer: iets meer dan een liter. Maar toch. Ik merk dat ik heel veel moeite heb, emotioneel, met het nemen van deze nieuwe bochten. Ik realiseer me daardoor ook hoe kolossaal veel moeite die andere beslissing van Huub me heeft gekost: geen infuus meer, geen sonde meer. Maar het gaat hier even niet om mij, maar om wat hij zelf wil. Het is zijn tempo, zijn lijf, zijn beleving, zijn sterven. Ik volg. 213 - zondagavond 12 november Aan mijn vragen aan de dokter kom ik niet toe door al die handenarbeid en het operatiezustertje spelen. Maar ze doen ook niet ter zake, eigenlijk. Later komt zijn zus op bezoek. Het valt me op dat Huub bijna niets meer tegen haar zegt. Hij ligt maar stil naar haar te kijken en laat haar zijn hand vasthouden. Het dringt tot me door, dat hij haar niet wil confronteren met het feit dat hij bijna niet meer kan praten. Als ze weer naar huis is en hij even boven komt drijven, besluit ik het onderwerp aan te kaarten. En het klopt dus, wat ik denk. Hij schaamt zich dat hij bijna niet meer verstaanbaar is, voelt zich enorm geblokkeerd en wil zijn zusje daarmee geen verdriet doen. Ik leg hem uit dat hij in de dingen die hij zegt, nog steeds erg herkenbaar is als Huub. Hoe moeizaam het er ook uitkomt. En door dan te gaan zwijgen, ontneemt hij haar of anderen de mogelijkheid om nog met hem te mogen praten. Nog voordat hij helemaal niet meer kan praten. En dat moment zal ook komen. Ik leg hem uit dat juist bij die paar mensen die hij nog wil zien, zijn zus, zijn zoon, de dokter, mijn zoon, heel veel wil aanwezig is om hem uit te laten praten, om hem te willen verstaan. Heel veel begrip en tolerantie is voor zijn situatie. "Dank je, lief, je hebt gelijk", zegt hij. En slaapt weer. 214 - zondagavond 12 november Om elf uur, zijn zus is net weg, meldt zich de nachtzuster. Jemig, alweer een andere.
83
Ik vind het erg vervelend dat ik nu voor de derde achtereenvolgende keer energie in zo'n zuster moet steken, terwijl ik zelf bekaf ben aan het eind van de dag. Waarom kan nou niet steeds dezelfde zuster, bijvoorbeeld die eerste, komen? Weer aan de keukentafel ons verhaal moeten doen. Maar ik wil toch echt dat ze een beetje weet, hoe het zit bij ons. De sfeer kan invoelen. Weet wat we van haar verwachten en waarom. Deze nachtwacht kan heel goed luisteren en vertelt ook alleen maar een paar zinnige dingen over zichzelf. Maar zij is weer wel degene die 's nachts de meeste herrie maakt. Ze heeft harde hakken en klettert over onze stenen vloer. En ze doet alles heel erg omslachtig. Ze maakt de sondezak heel onhandig leeg, het maakt herrie. Emmer eerst leeggooien in de wc en dan omspoelen in de keuken en dan weer leeggooien in de wc en dan haar handen weer wassen in de keuken. En dat ritueel dus elk uur, terwijl dat helemaal niet hoeft. Ik doe geen oog dicht. 215 - maandag 13 november Kruishulp tegen Huub: "En kunt u de pijn er een beetje onder houden, meneer?" Huub, in een onverwachte aanval van bijna onverstaanbare eloquentie: "Ach weet u, als ik nog op expeditie wil door het huis, dan stop ik gewoon wat extra munitie in mijn ransel." Hij bedoelt dus morfine in zijn kont. In zulke koppige gevechten met zijn beperkingen herken ik de oude Huub weer. Hoezo, niet meer kunnen praten? Hij zal het even laten zien! En is daarbij bijna onverstaanbaar. Ik zie dat mijn opmerking gisteren over dat praten doel heeft getroffen. Hij praat nu vrijer. Heeft er dus minder hinder van zelf en laat zich minder intimideren door het moeizame articuleren. Hij zegt weer wat hij wil zeggen en ik ben heel blij voor hem. 216 - maandag 13 november Dit zijn de dagen van Grote Dorst. Huub klokt van alles achter elkaar naar binnen en zijn maagsonde kan het niet bijhouden. Ik durf het niet te weigeren, hij is echt uitgedroogd na die periode zonder infuus, hij heeft echt dorst. Hij wil nu ook steeds heel rare dingen die hij nooit heeft gelust, zoals cola. En dat bruist echt door alle pijpen van de sonde naar buiten. Ik heb nu permanent een fles cola open op het aanrecht staan om te ontkoolzuren, maar hoop dat hij het niet meer wil. Het is echt rotspul en het bezorgt me veel werk. 217 - maandag 13 november Zijn zus belt ineens. Ze komt met Bart naar ons toe en is al halverwege. Wie kan me uitleggen waarom ik hier boos om ben en tegenop zie? Waar zie ik dan tegenop? Dat ze me hiermee overvallen? Dat dit de afspraak niet is? Zie ik op tegen de onrust? Tegen het weer de hele dag met ze op moeten trekken, als Huub slaapt? Ik vertel hem dat ze in aantocht zijn en hij kijkt niet blij. "Allebei tegelijk?", zegt hij. Vindt hij het ook teveel? Hij zegt verder niets erover. Valt weer in slaap. Ze komen ineens door de achterdeur binnen. Huub slaapt, ik ben in de keuken aan het opruimen. Ze zeggen me maar half gedag en stiefelen zonder overleg in één keer door naar Huub. Die wordt dus weer wakker en wil natuurlijk meteen weer drinken. Maar ik heb hem op streng rantsoen gezet en dat weten ze nog niet. De sonde zit namelijk ergens verstopt en ik wilde dat eerst rustig oplossen als hij weer wakker was. Als hij nu nog meer drinkt, kan het vocht dus niet meer weg en wordt hij weer misselijk. Zijn zusje heeft zelf iets nieuws te drinken meegenomen en geeft hem zonder overleg een vol glas. Ik protesteer, leg uit dat hij echt eerst moet wachten tot het drinken van een halfuur geleden verwerkt is en dat gaat langzaam vanwege die verstopping.
84
Er wordt niet naar me geluisterd. Ik krijg het commando, even een ijsje aan te geven dat ze ook mee hebben gebracht. Want daar houdt hij altijd zo van. Zijn zus voert hem ijs. Huub krijgt een enorme braakaanval, ondanks de sonde. Ik vlucht de tuin in, weet niet meer hoe ik dit allemaal onder controle moet houden en bij moet sturen. Ik ben compleet overdonderd. 218 - maandag 13 november Na een tijdje komt Huub's zus me zoeken. Ik durf niet goed, ik hou van haar, ik wil haar niet kwetsen, maar ik begrijp dat ik haar echt moet zeggen wat me dwars zit. Ik leg haar uit dat haar broer intussen in zo'n slechte conditie is dat hij eigenlijk allang in het ziekenhuis zou moeten liggen. Dat heeft ze toch wel gezien? Ik leg haar uit dat ik er veel moeite mee heb dat ze niet eerst aan mij hebben voorgelegd of hij wel behoefte heeft aan bezoek, of vandaag in staat is om bezoek te ontvangen. Maar dat ze mij gewoon meedelen dat ze met z'n tweeën al onderweg zijn. Ik vind het in dit stadium te druk voor hem, twee mensen tegelijk, en zou dat haar ook gezegd hebben als ik de gelegenheid voor overleg had gekregen. En als ik voor een voldongen feit word gesteld, kan ik ook niet meer met hem overleggen, vragen wat hij wil. Ik leg haar ook uit, dat ik vind dat we hem meer met rust moeten gaan laten. Dat hij moet kunnen slapen als hij wil slapen en niet meer zomaar wakker gemaakt mag worden. We moeten gewoon afwachten tot hij weer wakker is. Ik loop hier op mijn tenen rond en zij komen binnen en denderen zomaar naar hem toe. Hij slaapt niet als hij weet dat zij de hele middag bij hem zitten, om hem heen hangen. Omdat hij er dan bij wil zijn. Ik geef toe dat ik niet weet of ik gelijk heb, maar dat ik mijn gevoel volg. Ik ben degene die hem dag en nacht zie, zie hoe hij verslechtert en volg wat er met hem gebeurt. En mijn gevoel zegt dat we hem met rust moeten laten. Ik zeg ook dat ik er moeite mee heb, dat ik nooit van tevoren weet hoelang ze blijven, terwijl ik vind dat de bezoeken gewoon kort moeten zijn in dit stadium. Ik zeg ook eerlijk dat ik inmiddels zo moe ben dat ik zelf ook nog maar heel weinig meer kan hebben. Dus waarschijnlijk feller reageer dan normaal. "Ik wil dit allemaal niet, lieverd, deze spanningen. Maar wat er nu gebeurt is niet goed en daarom moet ik het je wel zeggen." 219 - maandagmiddag 13 november Huub's zus luistert echt goed naar wat ik vertel en dat maakt me rustig. Ik vind dat knap van haar. Ze beseft dat ze inderdaad helemaal niet met mij, of via mij met Huub heeft overlegd of het wel goed was dat ze kwamen en ook nog met z'n tweeën kwamen. Want ze wilden zelf zo graag komen en bij hem zijn. Ze beseft ook dat ze inderdaad wel erg het heft in handen nam toen ze hier binnenkwam en niet eerst met mij overlegde of naar me luisterde. Ze beseft ook dat ze onvoldoende heeft gekeken naar zijn toestand en gewoon niet zag dat hij in zo korte tijd zo verslechterd is. Ze zegt dat ze er steeds van uitgaat dat Huub zelf zijn grens wel aangeeft. Ik leg uit dat hij dat niet doet, omdat hij haar gewoon niet wil teleurstellen. Geen verdriet wil doen. En dat ik dus zijn grens moet bewaken, aan moet geven wat hij aan nog kan. En dat is steeds minder. Ze beseft ook dat het lastig voor mij is dat ik nooit van haar weet hoelang ze blijven. Omdat ik dat zelf niet durf te vragen. 220 - maandagmiddag 13 november We bespreken ook mijn gevoel, dat we nog steeds te hard aan Huub blijven trekken, hem te weinig rust gunnen. De huisarts zei ook al zoiets tegen mij. Zei dat ik niet naast hem moest gaan zitten wachten op zijn dood, maar gewoon de dingen moest doen die ik altijd deed. Ik zeg tegen zijn zusje, dat ik vind dat we Huub de gelegenheid moeten geven om te gaan. Niet steeds aan hem moeten blijven trekken, hem nieuwe prikkels geven. We moeten hem niet meer bij ons willen houden. Ze heeft er zichtbaar moeite mee en ik begrijp dat zo goed. Maar ze snapt het wel. Ze zegt dat zij alleen maar doet wat zij denkt dat hij prettig vindt. Maar dat ik gelijk heb, dat ze daar niet naar
85
informeert. Niet bij hem en niet bij mij. "Maar Alma, gisteravond ging ik weg en nam ik afscheid van hem en toen zei hij: 'Ga je nu al?' en toen wilde ik eigenlijk het liefste gewoon bij hem blijven. En naast hem zitten. En hem vasthouden." Ik heb zo met haar te doen. Ik zeg dat ze heel goed moet nadenken over het woord 'vasthouden'. Dat ik voor mezelf aan de ene kant het gevoel krijg dat we - ik ook - hem echt vasthouden, dus eigenlijk tegenhouden. Terwijl we aan de andere kant het hem zo gunnen dat hij mag gaan. Dat ik zelf hem dus steeds meer met rust laat. En als wij zelf al zo gevangen zitten in die twee tegengestelde gevoelens, hoe moet dat dan voor hem zijn? "Lieverd, Huub is lichamelijk echt volkomen op, hij kan echt niets meer", zeg ik. "We moeten hem de rust gunnen zodat hij ook werkelijk mag gaan. Want dit is voor hem niet goed meer, denk ik zelf. We blijven hem zelf met alle geweld hier houden. En willen tegelijkertijd voor hem zo graag dat hij mag gaan." "Ja, zo heb ik het niet bekeken", zegt ze. Ze is zo verdrietig. We kussen elkaar. 221 - maandagmiddag 13 november Ik word vanaf dat moment heel doortastend en kordaat. Voel dat ik het nu gewoon moet doen. Dus als ik zie dat Huub te moe wordt, dirigeer ik hem naar bed en zijn zus en zoon naar de keuken, waar ze van mij zachtjes moeten doen. "Dit is goed van je", zegt Huub tegen me. "Dankjewel, hoofdzuster." Ik ben blij dat hij dat zo zegt. Zie je wel. Ik beloof hem dat ze er nog zullen zijn, als hij weer wakker wordt. Hij valt onmiddellijk in slaap. 222 - maandagavond 13 november Om halfzes wordt hij pas weer wakker. We zitten nog even allemaal bij elkaar. Hij moet elke keer als hij wat drinkt, direct overgeven. Ik begin het bange vermoeden te krijgen dat de sonde nu echt verstopt zit. Niet bij het koppelstuk, maar van binnen, onderin in zijn maag. Vast die melk van gisteren, die schift en verstopt dan de gaatjes. Bovendien drinkt hij weer heel erg veel, zonder dat ik het terug zie komen. De sonde loopt niet door. Zijn zus en zoon gaan naar huis. Mijn vriendin heeft voor ons een doorligkussen gehaald, maar het is niet het goede. We tobben de hele avond met een lekkende en verstopte sonde. Ik voer Huub af en toe warme thee, het enige wat helpt tegen verstoppingen. En van lieverlee begint het ding toch weer door te lopen. Hij is stil, down, klam, zijn ogen glanzen raar. "Ik ben zo misselijk en benauwd, Alma", zegt hij. "Het gaat helemaal niet goed meer." Als ik hem aan het eind van de avond weer help met naar bed gaan, zegt hij "Kun je dicht bij me zijn vannacht?" Hij pakt mijn hand, hij is echt bang. De nachtzuster is net gearriveerd en tot mijn schrik is het die verschrikkelijke kletsmadam weer. Ik had toch naar die organisatie gebeld en deze zou toch niet meer te komen? Er zou iemand van de anderen komen, dat was me beloofd. Ik leg haar Huub's situatie voor. "Ga maar naast hem slapen," zegt ze, "anders heb je er misschien later spijt van. Ik pas wel op jullie." Ik geef Huub morfine bij en ga naast hem in de stoel liggen. Dat ligt eigenlijk prima. Ik kan mijn hoofd op zijn voetenkussen leggen, hem zien als het moet en toch slapen. Hij zoekt zelf mijn hand. "Lief, ik heb helemaal geen courasie meer", zegt hij en glijdt in slaap. 223 - maandagnacht 13 november We moeten er samen wel drie keer uit om te plassen. Hij is heel onrustig. De Verschrikkelijke Nachtzuster heeft intussen de bank opgezocht en ligt luidkeels te snurken. Hoezo, "Ik pas wel op jullie?" Ze laat me alles alleen doen! Huub ziet haar liggen. "Die hoort op de keukentafel", is zijn commentaar. We vinden eensgezind dat ze naar Indisch eten en zweet ruikt. Hij is blij dat ik naast hem slaap en niet zij. Om zes uur krijgt hij erge pijn. Ik geef hem nog eens morfine. Moet het zelf zetten, het lukt hem niet meer. Hij is op. Ook billen afvegen lukt hem niet meer. Ik moet nu ook de infuusstandaard voor
86
hem over de drempel tillen. Ondanks het glijbaantje dat ik eergisteren over de drempel heen heb geknutseld. Hij heeft totaal geen kracht meer. 224 - maandagnacht 13 november Om kwart voor zeven 's ochtends, hij slaapt eindelijk weer, maak ik die nachtzuster wakker en stuur haar maar gewoon weg. Ik ben hartstikke teleurgesteld in haar, voel me in de steek gelaten. Ik heb geen moer aan haar gehad, heb zelf de hele nacht niet geslapen. Ik ruim wat op, zet koffie en voel me eigenlijk best fit. Huub wordt om halfacht wakker, wil bij mij in de keuken komen zitten. Dat gaat bijna niet meer, dat is allang niet gebeurd. Ik zet hem op een keukenstoel, hij hangt helemaal scheef. Hij vraagt om koffie. En dan vraagt hij "om zo'n ding om iets in te stoppen." Ik vat niet wat hij bedoelt. Hij moet lang zoeken naar het woord. "Waar je dat in stopt", zegt hij. "Een kandelaar." Ik vat het nog niet. "Ja, verdomme Alma, dat waar je lul in moet." Hij verwijt me dat ik hem pest. Ik snap eindelijk dat hij het urinaal bedoelt. Ik haal het, maar het lukt hem niet. Intussen drinkt hij zo snel en veel dat het hele sondesysteem weer op hol slaat. Ik krijg gewoon een beurse duim van het leegpompen van dat overlooppijpje. Zijn kleren worden weer nat. Hij wordt er enorm gedeprimeerd van. Ik neem hem mee naar de wc, verschoon hem van onderen, was meteen zijn onderkant lekker met warm water. Hij drinkt intussen stiekem water uit de fontein. "Verdomme man, schei nou uit, het maakt je steeds zieker." En ja hoor, weer braken. Hij stikt er bijna in. Ik breng hem naar de bank. Haal het hele sondesysteem weer los. Maak weer met wattenstaafjes het hele kloteding schoon, er zitten grote proppen troep in het verbindingsstuk en een knik in het overlooppijpje. Nu kan het tenminste weer doorlopen en zijn maag ontlasten. Hij vraagt, eist, meer water. Hij heeft in een halfuur meer dan een liter gedronken, maar door die verstopping is maar een fractie doorgelopen naar de zak. En dus weer braakaanvallen. Ik stop hem in bed en hij valt in slaap. Het is pas halfnegen, de dag is rot begonnen 225 - dinsdag 14 november Ik vind dat we iets moeten gaan ondernemen om Huub te helpen. Het wat minder belastend voor hem te maken. Ik neem me voor, hem echt alleen nog maar hele kleine beetjes te laten drinken. En straks over de rest met de huisarts te overleggen. Wonderlijk trouwens: gisteravond belden achter elkaar ineens een heleboel vrienden op. Terwijl er al in geen dagen mensen via de gsm belden. Net of er een soort van proces gaande is waardoor meerdere mensen tegelijk voelen wat er gaande is. Is er wat gaande? Ik heb het gevoel van wel, maar weet niet meer of het gewoon mijn eigen wens is, omdat ik het zo erg vind voor Huub, allemaal. 226 - dinsdag 14 november Huub hoest. Meestal een signaal dat hij weer even boven komt drijven. Ik sta op een meter van het bed naar hem te kijken. Hij doet zijn ogen half open en zegt "Zo, lief, sta je me te spioneren?" En dan "Ben ik al aan de beurt voor water?" En dan zegt hij, als ik het rietje in zijn mond steek: "Het lijkt wel een moord, zo'n rietje." Hij wil daarna overeind komen want het roept weer braken op. Er komt nooit wat uit, maar hij wil wel een emmer. Ik overtuig hem dat als hij stil en rustig blijft liggen, hij niet hoeft over te geven. Ik streel hem. En inderdaad, hij valt zo weer in slaap.
87
Hij merkt zelfs niet meer dat ik zijn gezicht insmeer met een vochtinbrengende zalf, zodat hij misschien wat minder jeuk heeft. 227 - dinsdag 14 november Als de huisarts komt is Huub ineens weer onwaarschijnlijk helder. De huisarts roept dat steeds op. Huub legt zelf, goed verstaanbaar, uit dat hij het gevoel heeft dat het steeds slechter gaat, dat hij de weg helemaal kwijt is en dat hij een allesoverheersend gevoel van moeheid heeft. Dat hij ook geen besef of verlangen meer heeft, hoe het verder moet. Omdat de moeheid daarvoor te groot is. Dat hij vannacht het gevoel had van op de rand te staan en daarom mij had gevraagd om dichtbij hem te blijven. Ik vertel van het twee keer bijzetten van morfine en vraag of het niet verstandiger is om morfine structureel bij te gaan plakken. Dat vindt de huisarts ook en Huub stemt ermee in. Ik zou zelfs naar 125 mg mogen. Eerst maar eens 100, hallo, het moet ook niet te hard gaan. De huisarts komt vrijdag weer, als het nodig is eerder. Ik krijg zijn privé-gsm-nummer. 228 - dinsdag 14 november Op de gang verbaast de huisarts zelf zich erover dat Huub met geen woord over euthanasie rept. Ik vertel dat ik, zoals beloofd, die kant bewaak en af en toe erover begin. Mijn indruk is dat hij eigenlijk vooral rust wil en het verder wil laten komen zoals 't komt. Ik vertel over mijn dilemma wat betreft het bezoek van familieleden. De huisarts adviseert om veel strikter te worden. Eentje per keer en niet langer dan een uurtje, of wat Huub aankan. En verder zoveel mogelijk stilte en rust in huis. "De kring wordt heel klein nou, Alma." Geen gefluister dus, wat hij net niet kan volgen maar wel hoort, of onnodig geloop wat hem onrustig zou kunnen maken. Rust. 229 - dinsdag 14 november De arts verwacht dat Huub nu snel in coma zal raken en zegt dat hij het proces daarna wil en kan versnellen. "Zeg dat ook maar tegen hem, als hij ernaar vraagt", zegt hij. Ik zeg dat hij dat al weet, dat al aan mij heeft gevraagd, dat ik dat al heb beloofd en dat hij ons vertrouwt. "Jullie doen het heel goed", zegt de huisarts. Jij ook jongen, denk ik. Ik bel Huub's zus daarna. Dan een paar uur diepe rust samen. We slapen geloof ik allebei. Hij is heel ver weg, de golven zijn diep. Ik vind het fijn, dicht bij hem te zijn, hem te ruiken en te voelen. En even samen rust te hebben. 230 - dinsdagmiddag 14 november Rond vier uur ineens een hoop actie. Een goede vriend die even zijn verdrietige verhaal kwijt moet over zijn vader die vandaag in het ziekenhuis is opgenomen. De apotheek met de euthanasieampullen. Ik zet ze maar even in de gang, nog niet in de kamer. De thuishulp die plasmedicatie komt spuiten. De drukker, met de enveloppen en drie verschillende drukproeven van het kaartje. Huub en ik kiezen allebei dezelfde.
88
231 - dinsdagmiddag 14 november Na een uurtje zijn ze allemaal weer weg en slaapt Huub ook weer. Ik steek de openhaard aan en haal wat te eten uit de vriezer. Ik heb het zo alleen, zo stil, zo kalm, eigenlijk heel goed. Krijg zo eindelijk de kans om mijn gedachten af te maken, krijg de kans om verder te kijken dan het sterven van Huub. Krijg de gelegenheid even niets te hoeven denken of zeggen. Dit hoort bij mij. Zo houd ik het wel vol. Huub kon vandaag ergens ineens niet meer tegen mijn deodorant. Gebruik ik al zo lang als ik me kan herinneren. Raar. Zou morfine de reuk verscherpen? Ik heb me dus gewassen en zijn eigen deo maar opgedaan. "Ruik's Huub, is dit beter?" "Ja, iets beter." Terwijl het de geur is die hij zelf nog steeds dagelijks op heeft. 232 - dinsdagavond 14 november Vanavond stom gedaan. Gezwicht voor Huub's verlangen nog één keer echte chocola te drinken. "Maar wel Echte Chocola, Alma." Dat weet ik toch, dat ik dat niet moet doen. Melk stremt en die klontjes gaan voor de gaatjes zitten ergens diep in zijn maag. En dan is'ie weer verstopt, de sonde. Dat gebeurde dus prompt. Gooi er koffie of thee in en het loopt onmiddellijk terug in de sondezak. En lekker warm nog, dus dat spoelt de buizen meteen mooi schoon. Maar gooi er melk of chocolademelk in en je ziet het nooit meer terug. Arme Huub. Eerst sliep hij vast. Toen begon hij echt over te geven en was hondsbenauwd. "Ik wil dood, Alma, ik wil dit allemaal niet meer hoeven meemaken." Ik heb uiteindelijk vastberaden de hele maagsonde maar weer gedemonteerd. Emmer eronder. Injectiespuit erbij. Zijn maag gewoon rechtstreeks, beetje bij beetje leeggepompt. Hij werd rustig, liet zich door mij kalmeren en opbeuren en viel zelfs nog tijdens de operatie weer rustig in slaap. Na een tijdje maag leeg, alle melk er uit. Systeem weer in elkaar gezet. Goed vastgeplakt. Handdoek eronder voor de zekerheid. Groene knijpklipjes weer vastgezet. Hij maakte het allemaal niet meer mee, was ontspannen onder zeil. Hij greep wel mijn hand. Ik heb daar even bij hem gezeten. Sinds gisteren raakt hij me steeds aan. Het verrast me en ontroert me. Ik reken er allang niet meer op. Het geeft me moed. We zijn dicht bij elkaar en willen dat allebei, blijkbaar. 233 - dinsdagavond 14 november Wat vreemd is, blijft de reactie van mijn lijf. Ik heb het sinds een paar dagen, sinds ik weet dat het echt bijna afgelopen is. Steeds als ik met hem bezig ben, hem was, hem vasthoud, naast hem zit als het spannend is, dan reageert mijn lijf erg opgewonden. Net alsof het onafhankelijk van mijn geest weet dat de lijfelijke aanwezigheid van Huub het einde nadert. Ik heb daar geen enkele zeggenschap over en het heeft niets meer met erotiek of verlangen te maken. Althans niet erotiek in de betekenis van seks willen. Maar het heeft alles te maken met diepe verbondenheid. Met me ook geestelijk heel nauw met hem verbonden voelen. Het is soms zo heftig dat ik me erdoor belemmerd voel. Dat het pijn doet in mijn vagina. Kan dat? Blijkbaar - het gebeurt, of ik het nou wil of niet. Zonder dat ik het in mijn macht heb. Zelfs mijn borsten reageren en zijn heel gevoelig. 234 - dinsdagavond 14 november Om elf uur, ik heb net het maag leegpompen klaar, komt weer die Verschrikkelijke Nachtzuster opdraven. Alweer?
89
Ik heb vanochtend de thuiszorg gebeld en gezegd, dat deze vrouw niet meer bij ons moet komen, omdat we niets aan haar hebben. Mij was vanochtend toch voor de tweede keer beloofd, dat ze niet meer zou komen? Het is heel vreemd om dit op te schrijven terwijl ze zelf recht tegenover me zit. Vannacht sliep zij en ik waakte. Dat lag niet alleen aan haar, maar ook aan Huub, die haar niet naast zich wilde. Vandaag moet ik dus weer naast hem slapen. Hij wil haar niet dicht naast hem, vanwege haarzelf en haar sterke onaangename lichaamsgeur. Hij vindt haar te ver van hem af staan. Ik vraag me af wat ze er hier allemaal van vindt. Ze pakt onze duidelijke signalen niet op. Ze slaapt hier wel, maar neemt zelf geen enkele verantwoording. Ik denk dat zij denkt, dat ik wel voor alles zorg, omdat ik naast Huub slaap. En ze snurkt gigantisch. Nou ja, in elk geval is er iemand in huis als er een noodsituatie is en daar gaat het om. Als ik iets niet hoor, of zie, of merk als ik slaap, reken ik erop dat zij het doet. Huub heeft nog even geplast. Ik ga me zo uitkleden en bij hem slapen. Morgen wordt de morfine verdubbeld. Dan raak ik hem nog verder kwijt, terwijl hij er nog is. Hij wil zelf heel graag weg, nu. Hij vindt die morfine niet erg meer. 235 - dinsdagnacht 14 november Mijn lief gaat dood. Vandaag betrapte ik me er een paar keer op dat ik ineens hoopte dat hij nog wel beter kan worden. Wat absurd is. Ik plak alvast adresstickers op de rouwenveloppen, veeg steeds meer bloed van zijn billen, zit naast hem te tellen hoeveel seconden het duurt voor zijn adem terugkomt. Ik verbaas me met de dokter dat hij steeds niet om euthanasie vraagt. Ik hoor van Huub's vriend vandaag hoe sterk hij me vindt, nu de dood zo dichtbij is en iedereen dat ziet (wilde ik zelf weer zo sterk zijn? Nee). En voor het eerst sinds weken krijg ik visioenen van mijn man die gewoon tussen de middag komt lunchen, "Honey, I'm home!", die gewoon ouderwets ruzie met me maakt, met wie ik nog alle tijd van de wereld heb. Ik heb dit gevoel nog niet eerder gehad. En intussen leg ik iedereen uit dat hij er bijna is. Bijna vrij is, vrij mag. En daarna? Dan begint voor mij de leegte. Heb ik een hoop in het nieuwe heden te doen. En een hoop in het oude verleden alsnog een plek te geven. Ik was ooit getrouwd met Huub. Dat was een korte en gecompliceerde periode. Nou Alma, hoe ga je het daarmee doen? Hetzelfde hoop ik als altijd. Vertrouwen op mezelf. Geloven in mezelf. Wachten. Open proberen te blijven. Herstellen. Rouwen. Voorzichtig verder gaan. Tijd nemen. Sterk moeten zijn voor de zoveelste keer. Terwijl ik dat helemaal niet wil zijn. Het zal wel heel moeilijk worden. Het is al heel moeilijk. Ben ik mijn reserves nou aan het opmaken of juist nieuwe aan het opbouwen? 236 - dinsdagnacht 14 november Ik wilde zo graag één keer in mijn leven een man naast me weten die gewoon van me houdt zoals ik ben. Iemand die niet bang is voor zo'n volle emmer als ik. Iemand bij wie ik me veilig kan voelen. Ik wil zo graag een man die me heel laat, van me kan genieten. Die me leuk vindt zoals ik ben. Ik wilde zo graag een man die niet bij me weggaat. Ik weet niet hoe dat voelt, het moet een zegen zijn. Een goede vriend, hij kent Huub en mij goed, zei van de week tegen me door de telefoon: "ik heb nog nooit van zo dichtbij een verhaal gehoord, meegemaakt, dat ik zo literair vind, zo poëtisch bijna. Je raakt me heel diep, met wat je vertelt. Ook al omdat jullie allebei schrijvers zijn en kunstenaars. Omdat jullie in alles wat je doet allebei best diep durven gaan, vind ik. Je zou daar naderhand iets mee kunnen doen, heb je daaraan gedacht? Ik zou graag willen dat je dat deed,
90
Alma, en je zou het ook kunnen. Ik zou willen weten wat je hebt ervaren deze weken, wat je gedachten erbij waren." Ook Huub heeft me gevraagd, iets met het dagboekmateriaal te doen, vooral om te proberen een gesprek over euthanasie en dood op gang te brengen. 237 - dinsdagnacht 14 november Ik heb nagedacht over wat mijn vriend zei. Al dit materiaal zou je kunnen gebruiken voor een boek. Ik zie een vorm, een opbouw, een duidelijk beeld van dat boek. Het heeft een kleine taal, denk ik. Ik schrijf heel geconcentreerd, dit dagboek heeft - ook voor mij een eigen taal. Maar anderen moeten er iets aan hebben. Dat moet voor mij vaststaan en ik kan dat niet beoordelen. Ik schrijf dit louter voor mezelf. Ik schrijf me er dwarsdoorheen en kijk helemaal niet hoe ik het schrijf. Stel, dat het waarde heeft voor anderen. Stel, dat de toon goed is - niet klagerig, niet sentimenteel, open, overtuigend. Ik denk niet dat er veel dagboeken zijn die zo gedetailleerd een stervensproces als dat van Huub op de voet volgen. Dat zo traag en verwoestend snel tegelijk is. Minimal music minimal story. Wat me zou weerhouden van publicatie, denk ik, is vooral de wereld waarin dat verhaal een plek zou moeten krijgen. Waar zoveel vrouwen en mannen vinden dat ze hun eigen shit kritiekloos naar buiten moeten brengen in autobiografische vorm. Zelfhulpboekjes, tv-programma's, Libelle-gedoe. Waar anderen uit sensatie, of om erbij te horen, opgewonden over doen. Even. En dan heeft zo'n boek heel even gedaan wat het moest doen (mag je hopen) en verdwijnt. Maakt plaats voor de volgende sensatie. In die hoek wil ik niet zijn, zo'n boek zou het niet worden. Maar die andere hoek, de literaire, waar het boek thuis zou willen horen, daar wil ik ook niet zijn. Daar wordt door zoveel blaaskaken en kletsmajoors die er ook bij willen horen alleen maar over de buitenkant van boeken gepraat en te veel over schrijvers geluld. Daar lullen schrijvers mij ook te veel over zichzelf en gaan zo voor hun eigen boeken staan. Daar wordt zo'n verhaal ook geen recht gedaan. Daar gaat het te veel om de poppetjes, het vertoon. Ja, ik zou dat boek wel graag schrijven. En andere boeken die al heel lang in mijn hoofd zitten. Maar in eerste instantie vooral om het plezier van het schrijven zelf. Ik zou dat ook een heel plezierig leven vinden. Ik ben gelukkig als ik schrijf, altijd al geweest. Maar voor publicatie van een boek, moet het boek zelf goed zijn. Ik weet niet of ik kan schrijven. Volgens mij moet je drang om te schrijven groter zijn en ook je talent groter. Beide heb ik, de drang en het talent, maar ze zijn in mijn eigen ogen niet groot genoeg. Schieten tekort. In de oppervlakkige snelle wereld waarin we leven, bestaat al rommel genoeg. Daar hoef ik niet nog eens rommel aan toe te voegen. Om aan al die oppervlakkigheid te ontstijgen, daarvoor moet een boek heel sterk zijn. Ik schrijf eerst Huub's boek af, probeer het, dat wordt al moeilijk genoeg. Maar het is waar. Mijn leven leunt heel dicht tegen een literaire realiteit aan, vaak. Ik voel dat ook. Zelfs de details passen daarin. Lijken soms zelfs wel verzonnen, maar zijn het niet. 238 - woensdag 15 november Een moeizame en inspannende start na een echt waardeloze nacht. Die stomme trut komt er hier voortaan echt niet meer in. Ze voert niets uit, neemt geen enkele verantwoordelijkheid, kijkt totaal niet naar infuus of sonde, laat staan naar Huub zelf. Ze stonk nog erger dan gisteren. En ze ligt daverend te snurken, nonstop. Ik heb echt op het punt gestaan, middenin de nacht, om haar ons huis uit te donderen, maar durfde dat niet. Als er dan wat gebeurt waarbij ik echt hulp nodig heb, ben ik alleen. Wat bezielt zo'n mens? Waarom ruik je zo sterk naar eten en zweet als je bij een stervende moet waken? Waarom dram je tot diep in de nacht over je eigen overwonnen kanker en andere idiote ellende, drie nachten achterelkaar, als je weet dat je gesprekspartner haar man heel binnenkort gaat verliezen? Waarom laat je die vrouw, die je moet ontlasten en die moet kunnen slapen, alleen tobben met haar doodzieke man? Telkens als ik met Huub ging lopen, deed ze haar ogen even open en sliep daarna weer door. Als je
91
weet dat je keihard snurkt, waarom word je dan nachtzuster? Ik voelde me zo vreemd. De intimiteit van de nacht en het naderende sterven van Huub. Ons gefluister daarover. En zo'n vreemde, zo'n walgelijk mens in onze eigen kamer op onze eigen bank. Die er gewoon maar lag, maar geen enkele functie had. En dus geen enkele reden had om er te zijn. Ik werd zo verschrikkelijk boos en eenzaam. Heb er amper van geslapen. En vanochtend, toen ik eindelijk in slaap was gevallen, is ze zonder me wakker te maken, zomaar weggegaan. En het ergste is dat dat zo enorm onverantwoordelijk van haar was. Want toen gebeurde natuurlijk precies wat niet had mogen gebeuren: Huub had echt hulp nodig en kon mij niet wakker krijgen. Verdomme. 239 - woensdag 15 november En dan de godganse nacht dat drinken en plassen. De sonde die maar bleef lekken, omdat ik het niet bij kon houden met hevelen. Huub die voor geen rede vatbaar was. Hij moest en zou drinken. Alles dus weer zeiknat en stinken. Huub die daar dan zelf ook niet meer tegen kan. Wat zei hij nou toch? "Die fabrikanten van die sondes hebben de grootste lol, omdat overal ter wereld agrariërs met landbouwtape proberen hun systeem aan de praat te houden." Het maakt hem razend en depressief. Er is al zoveel overbodige energie van ons allebei in dat kloteding gaan zitten. En elke keer moet ik hem weer kalmeren. Elke keer betekent een lekkage of verstopping vernederend ongemak en verstoorde rust voor hem en mij. Het is heel erg deprimerend. Vooral voor hem. 240 - woensdag 15 november Tobben dus, vanochtend. En die verhoogde morfinedosering zorgt sinds een uur voor wat nieuws: Huub wordt er hartstikke lastig van. Hij wil een emmer bier om halfnegen in de ochtend en dat kan dus niet. Hij wil in een onbegrijpelijke opflikkering van energie met kapstok en al naar de bijkeuken, om daar zelf iets drinkbaars te vinden. Hij wil niet luisteren, ik moet aan de kant en dat doe ik dus niet snel genoeg. Hij maakt ineens alle keukenkastjes open op zoek naar iets te eten, wat hij ook al niet meer kan en daar wordt hij razend om, omdat hij het niet meer begrijpt. Hij valt om de haverklap bijna om. Hij raakt geweldig in de war, wat ik al verwachtte. Ik rantsoeneer zijn drinken zoveel mogelijk, kalmeer hem zoveel mogelijk, maar kan hem tegelijkertijd alleen nog maar rustig houden als ik hem wat te drinken geef. Hij is zo onrustig. 241 - woensdagmiddag 15 november Je kunt intussen ook wel lachen met die morfine. Zegt hij vlak voor het in slaap vallen vanmiddag: "Ik moet alleen nog iets verzinnen op die wethouders." "Waar zijn die dan, Huub?" "Nou hier en hier en hier (wijst plekken aan op zijn schedel en in zijn nek). Ik heb ze als redacteur goed toegankelijk gemaakt en dat kostte moeite genoeg. Maar nou weet ik niet meer hoe het moet. Ik wil ze zo graag weer kwijt." Ik beloof hem de wethouders op te bellen, zodat ze hem met rust laten. Dat stelt hem gerust. 242 - woensdagmiddag 15 november En drinken. Liters. Het sondesysteem kan het niet aan, slaat ervan op hol. Ik kan het hem niet weigeren. Geef hem steeds hele kleine beetjes, maar hij wil steeds opnieuw. Ik ren me te pletter met drank, emmers, doekjes.
92
Het ergste is dat constante hevelen. Waarom loopt zo'n sonde niet vanzelf door? Als ik niet hevel, raakt het verstopt en gaat het weer lekken. Ik heb er genoeg van en besluit het overlooppijpje af te sluiten met een dop van een infuusnaald. Daardoor klopt het niet meer met de verdeling van de druk, maar dat moet dan maar. Ik moet toch voortdurend hevelen. En nu wordt niet meer zo gauw alles drijfnat, als het pijpje overloopt. 243 - woensdagmiddag 15 november De thuishulp heb ik achter het probleem van De Verschrikkelijke Nachtzuster aan gestuurd. Ik heb vanochtend woedend verslag gedaan in het rapportageschrift en ze is er ontdaan van. En ik heb haar ook achter het probleem van de steeds groter wordende stuitwond aangestuurd. De pleisters met gel werken niet goed, zijn ook te klein. Hij heeft er veel last van. Huub: "Jaha, nu hoor ik eindelijk ook bij de Open Stuiters. Aangenaam kennis te maken: ik ben een Open Stuiter." Zijn ogen glanzen, zijn pupillen zijn heel klein. Hij krijgt steeds meer spiertrekkingen, die hij niet kan beheersen. Zijn hartslag wordt steeds lager. Ik registreer alles en heb stil verdriet om dit onomkeerbaar verval van zijn lichaam. Toen hij van mij vanochtend geen cola mocht en ook al geen bier (om 8:30 uur!) leek hij een moment heel even op een kleuter die een grimas maakt en op het punt staat om heel hard te gaan brullen en jengelen. Gelukkig kwam het zover niet, hij herstelde zich en werd weer Huub. Camiel zag het allemaal verbijsterd aan. Langzaam verdwijnt de man die ik hoogacht en liefheb achter een muur van morfine en een zichzelf vergiftigend lichaam. Maar ik kan hem nog steeds herkennen en hij mij. 244 - woensdagmiddag 15 november Na zijn betoog over de wethouders valt hij in slaap. Ik ga naast hem ook een dutje doen. Om kwart voor drie maakt hij me wakker. Zijn stem klinkt opgewonden en opgewekt: "Alma, Alma, kijk eens wat raar." Heeft die sufkop wéér de complete maagsonde eruit getrokken. En ik had hem nog extra goed vastgeplakt, omdat hij er in zijn slaap steeds maar aan zit te trekken. Verdomme! "Hoe kan dat nou toch, Huub?" "Het zijn die Spaanse wethouders, echt waar", zegt hij en slaapt direct weer verder. De kledderig vieze maagsonde hangt in zijn handen, het bed is weer stinkend vies. Ik bel de thuishulp weer. Die komt al snel. We maken Huub wakker. Eerst wil hij geen nieuwe sonde meer. Ik besluit streng te zijn en gebruik de 'rot-voor-je-maar-het-moet-even' toon die vroeger bij mijn kinderen ook het verzet brak. Bij hem werkt het ook. Hij beseft de dingen nauwelijks meer. De thuishulp moet het ook drie keer proberen. Hij wil niet meewerken en begrijpt de aanwijzingen ook niet goed meer en dan gaat het moeilijk. Maar de derde keer lukt het en de hulp blijft lief en kalm. Ik plak de hele handel weer vast, nu met sterkere tape. Hij is ver weg al die tijd, houdt me angstig vast, is ver van de wereld. 245 - woensdagmiddag 15 november Hij is gebroken. Er gebeuren zoveel dingen in en aan zijn lijf en geest en eigenlijk wil hij gewoon niets meer. Alleen nog maar drinken. En slapen. En gestreeld en gekalmeerd worden. Als ik maar bij hem ben, is hij redelijk rustig. Ik voel me machteloos. Bart is intussen ook aangekomen en ik stop net Huub weer in bed. Bart heeft niet zoveel aan Huub, zo. Ik denk dat het de laatste enigszins heldere ontmoeting met zijn vader zal zijn. Ik laat ze maar alleen.
93
Bart had wel goed nieuws. Hij kan, zij het zwart en illegaal, bij zijn baas bedrijfsleider worden. En zijn vader begreep het bericht en liet Bart weten, blij en trots te zijn. 246 - woensdagavond 15 november Voor ik hem naar bed bracht maakten we nog De Expeditie Naar De WC. Hij zat er een tijdje, hoofd op zijn armen, steunend op het fonteintje. Hij wist niet eens meer waarom hij er was en of hij al geplast had. Doodop. Zei ineens bijna onverstaanbaar: "Is de huisarts denk je nog benaderbaar voor dat ding?" "Welk ding bedoel je, Huub?" "Dat hoe heet dat, dat allerlaatste consult bij een huisarts." "Jij bedoelt euthanasie, hè?" "Ja, dat. Is de huisarts daar nog benaderbaar voor? Of heb ik mijn beurt nu voorbij laten gaan?" "Ja, je mag dat de huisarts altijd vragen, lief." "En jij Alma? Ben jij daar, hoe heet dat, benaderbaar voor?" "Ja, ik ook, je mag daar altijd om vragen." Hij valt bijna op het toilet in slaap, zegt niets meer. Ik dirigeer hem naar bed, moet hem echt ondersteunen. Hij krijgt ook steeds ergere spiertrekkingen nu. Ik moest eigenlijk zo huilen bij dat inbrengen van die nieuwe sonde vanmiddag. Het is voor hem allemaal niet meer op te brengen. Als er genade bestond, raakte hij nu gauw in coma. 247 - woensdagavond 15 november Later wordt hij weer even wakker. Bart en ik zitten bij hem. Hij zegt dat hij serieus wil praten met ons. Hij praat met ons over een snellere dood. Hij wil van mij weten hoe dat gaat. Als ik hem het verschil uitleg tussen alleen maar het proces versnellen ("Dat is wooooooing, Huub, heel langzaam wegglijden zonder dat je het merkt, omdat je mag blijven slapen") en directe euthanasie met een injectie of drankje ("Dat is 'kedèng', in één keer vrij zijn"), wil hij beslist het eerste, beslist niet het tweede. Hij wil mij en zijn zus en zijn zoon erbij. Maar dat kunnen we hem niet beloven, ook al belooft zijn zoon hem dat direct. Ik vind dat we realistisch en eerlijk moeten zijn en fluit Bart terug. We kunnen Huub dat echt niet beloven. Want ik weet niet of we die belofte waar kunnen maken en Huub moet dat wel weten. 248 - woensdagavond 15 november Mijn man is nog niet klaar hiermee. Aan de ene kant niet kunnen kiezen voor de snelle euthanasie, waar iedereen die hij erbij wil hebben, bij zal kunnen zijn. Omdat je dat 'gewoon' kunt plannen. Aan de andere kant weg willen glijden, maar wel iedereen erbij willen hebben. Wat niet gepland kan worden Maar hoe kun je hier ook klaar mee zijn? Hij bleef herhalen, wezenloos, wie erbij moesten zijn en raakte zelf steeds in de war: "Zus, zoon, Alma, ikzelf natuurlijk, maar toch nog iemand? - Alma, zoon, ik, de dokter, zus." Een eindeloos rijtje. Litanie. Later op de avond, Bart is weer weg, hebben hij en ik het onder het braken door over hoe moeilijk het is om los te laten, je over te kunnen geven. "Ik kan mijn geest maar geen vrij geven, schat", zegt hij. 249 - woensdagnacht 15 november Mijn lief hangt aan ons, aan zijn leven. Hij heeft zijn hele leven gevochten. Is altijd weer boven komen drijven in soms dramatisch zwarte situaties. Het overleven zit hem in het bloed. Hij heeft nog tijd nodig om dat punt te bereiken. Of de kanker moet hem gewoon over het randje duwen. Maar zijn lijf is allang op, ik zie het voor mijn ogen.
94
We kregen een late e-mail, van een collega die ook Huub heet. Ik lees mijn Huub het bericht twee keer voor, terwijl hij op de wc zit. De andere Huub en zijn vrouw berichten ons, dat ze een kind verwachten. Huub denkt eerst nog dat hijzelf de vader is, ik vind dat eigenlijk verschrikkelijk geestig. Dan dringt tot hem door wat er echt aan de hand is. Op de dag dat hij door zijn vriend Huub in het ziekenhuis werd bezocht, op 11 oktober, was in datzelfde ziekenhuis bij de vrouw van zijn vriend hun zoveelste poging tot kunstmatige inseminatie gedaan. Daarom was zijn vriend dus zo emotioneel toen hij Huub bezocht die dag. Maar de inseminatie was blijkbaar gelukt en nu laat hij ons dus weten dat ze inderdaad zwanger is. Huub wil zelf een brief aan ze schrijven. Hij heeft al weken niet meer geschreven, het lukt hem niet meer. Hij schrijft wel, maar constateert zelf ook bij teruglezen dat er niks staat en streept het weer door. Ik vind het schokkend en ontluisterend: mijn man, de schrijver, die niet meer kan schrijven. Hij probeert het opnieuw en vraagt aan mij om een foto van hem te maken: "Dan kan Huub zien dat ik hem echt heb geschreven." Ook de tweede poging loopt op niets uit. Zijn laatste geschreven woord is 'laatstst'. Ik krijg het er koud van. Hij wil zijn vriend zo graag toch laten weten wat hij voelt en ik stel voor dat hij het dan aan mij letterlijk dicteert. Dat doet hij, met hele lange tussenpozen. Steeds denk ik dat hij de draad is kwijtgeraakt, niet meer weet dat hij een brief dicteert, slaapt. Maar steeds heb ik het mis, komt er een nieuwe zin of een verduidelijking van de vorige. Huub dicteert onder andere: "Jouw leven trilt evenzeer als het mijne. Maar het jouwe trilt van begin en het mijne van einde." Ik voel dat hier iets heel wezenlijks gebeurt, iets van heel groot belang. Huub concentreert zich met al zijn overgebleven energie op een boodschap aan zijn vriend, aan de buitenwereld. Het gaat over het naderend einde van Huub en het zo lang verwachte begin van dit kind van die andere Huub. Ik tiep later op de avond letterlijk zijn bericht uit en verstuur het onze vriend Huub via de e-mail. Ik heb zelden in mijn leven zoiets aangrijpends meegemaakt. Beneden zit intussen alweer een nieuwe nachtzuster. Maar zij begrijpt ons. Deze kan echt luisteren. We zijn veilig bij haar. Ik kan hopelijk eindelijk weer wat slapen, na twee doorwaakte nachten. 250 - donderdag 16 november Ik word heel vroeg in de morgen wakker omdat de nachtzuster met Huub wil gaan plassen. Ik hoor aan hem dat er iets is. Een grote schok: hij is zichzelf kwijtgeraakt, zijn lichaam kwijtgeraakt, ergens vannacht. Heeft geen besef meer van ruimte, beweging. Hij houdt zich met een geweldige spierspanning overal aan vast en wiebelt gevaarlijk heen en weer. Ik neem het over van de zuster. We komen op de wc, maar vraag niet hoe. Hij zit en beseft niet dat hij plast. En dan is de terugweg net zo link als de heenweg. Omdat hij niet meer reageert op vragen en aanwijzingen. Helemaal uit balans is. Geen contact meer tussen zijn lichaam en geest. 251 - donderdag 16 november Ook de nachtzuster is geschokt. "Dat is ergens vannacht gebeurd", zegt ze. "We zijn vannacht nog naar de wc geweest en toen ging het soepel en goed. En hadden we een helder contact, eigenlijk." Ik besef in een flits dat dit een kritieke omslag is. Als Huub zo is, kan ik onmogelijk zelf en alleen voor hem blijven zorgen. Zijn geest is uiteindelijk zijn lijf vooruit gereisd. Heel goed, jongen. Maar je laat een voor mij bijna niet te hanteren lichaam achter. Ik moet als het dag wordt de huisarts bellen en hem vragen om de morfine te mogen verhogen. Zodat mijn lief geen pijn hoeft te hebben, blijft slapen en zichzelf niet meer zo mee hoeft te slepen. En thuis mag blijven, wat we allebei willen.
95
Deze nachtzuster is echt het prototype van betrokkenheid en veiligheid. En zorg, echte zorg. Een lief en wijs mens, waarbij ik zonder zorgen vijf uur heb kunnen slapen. 252 - donderdag 16 november Nog even wat herinneringen van gisteren, de moeite van het bewaren waard. Maar ze komen pas nu weer boven drijven. Huub vraagt 's middags om het "tribunaal." Hij bedoelt weer het urinaal en dit woord is beter dan "kandelaar." Zit bij zijn bed in de stoel, broek naar beneden en probeert geconcentreerd om echt in het urinaal te plassen. Ik streel zijn benen, zijn buik, zijn schaamhaar. Vraag hem of hij nog een herinnering heeft aan onze seks. "Helemaal weg," zegt hij, "lekker rustig." Na tien minuten nog geen plas, dat lukt hem gewoon niet. "Alma," zegt hij ernstig, " 't is lekker, maar geen publiekstrekker." Hij is bijna niet meer te verstaan, maar ik moet erg om hem lachen. 253 - donderdag 16 november Later op de dag praten we over doodgaan. Over wat daar nog voor nodig is: overgave en loslaten. Over zijn verlangen naar verlost te zijn van al deze ellende. Wat niet hetzelfde is als verlangen naar de dood. Dat beseft hij zelf ook. "Ben je bang, Huub, nu je er zo kort voor staat?" Hij denkt lang na. Serieus. Zegt: "Bang is niet het goede woord. Ik ben er erg zenuwachtig voor." En op dezelfde serieuze toon gaat hij verder: "Waar ik wel erg bang voor ben, Almadeliefje, is dat ik van jou geen emmer ijskoud water mag hebben." De gek. Ik geef hem water en hij drinkt het kloek-kloek leeg. Houdt dan het glas een ogenblik precies tussen de opening tussen de twee banken. Ik pak het snel over, bang dat het kapot valt. "Ha, daar had ik je", zegt hij. 't Rotjong. Hoe kan iemand zo helder en geestig zijn onder deze omstandigheden? 254 - donderdag 16 november Nog wat herinneringen aan gisteren. Toen hij laat op de avond zijn vriend wilde schrijven, was het ontroerend hoe trouw hij naar de juiste woorden zocht. Toen ik een foto van hem had gemaakt ("dan ziet Huub dat ik het echt heb geprobeerd, om hem te schrijven") deed hij zijn horloge af en gaf het aan mij. "Alles is eigenlijk gezegd en gedaan", zei hij. Toen ik hem daarna in bed stopte, moest hij geweldig braken. Er kwam geen einde aan. Hij leunde tegen me aan, zijn arm op mijn schouder. "Ik wil zo graag weg, Alma." Ik besluit hem streng toe te spreken. "Als je vannacht geroepen wordt, Huub, of je voelt dat je kunt gaan, ga dan. Je mag echt weg. Je moet zelfs weg, vind ik, want hier is het echt niet goed meer voor je." " Dat is waar," zegt hij, "dat zeg je heel goed. Het is hier helemaal niet goed meer voor mij." Ik stop hem lekker in, streel hem, en hij valt meteen in slaap. 255 - donderdag 16 november Nu is het heel vroeg in de ochtend. Mooie lucht, mooie zonsopgang, roze wolken. De roos buiten bloeit gewoon door, het is godbetert november. Ik zie ons roodborstje in de tuin. Ik bel om acht uur de huisarts. Wil gewoon even met iemand kunnen overleggen. "Als je denkt dat hij pijn heeft of krijgt, mag je zelf de morfine verdubbelen", zegt hij. "Ik kom in de loop van de ochtend langs."
96
Ik weet niet zeker of Huub pijn heeft. Zo te zien, wel, maar niet veel. Maar ik wil hem tegemoetkomen in zijn verlangen om weg te mogen en wil de pijn die steeds op de loer ligt, voor zijn. Plak dus wat morfine bij, niet zoveel, geef hem wat te drinken. Stop hem weer lekker in, zoals hij dat graag heeft en vertel hem dat hij mag blijven slapen. Dat er niets meer hoeft. "Ik weet niet meer in welke volgorde het is", zegt hij en slaapt direct verder. Hij is al heel ver weg nu, zie ik aan zijn ogen. Ik wacht de dingen af. Huub ligt in een diepe slaap, een ontspannen, gelukkige glimlach op zijn gezicht. Ga nou maar, mijn schat, alsjeblieft, voor er nog ergere dingen aan je kunnen gebeuren. 256 - donderdag 16 november Om iets voor halftien 's ochtends wordt hij wakker. Wil plassen. Gaat eerst wiebelig in de stoel naast het bed zitten. Wil dat ik al zijn broeken uitdoe. Pakt het urinaal en richt het omhoog. Dat gaat niet gaan, Huub. Dan wil hij ineens naar de keuken, "want daar kun je goed plassen!", zegt hij. Vergeet zijn infuusstandaard en wankelt, mij vasthoudend, in zijn blote gat in een moordtempo naar de keuken. Ik houd een emmer voor hem en zijn piemel vast en waarachtig, hij plast erin. Ik zet de emmer daarna op de grond en tot mijn verbijstering hurkt hij op de emmer en laat een geweldige wind. "Zo", zegt hij. Dan keert hij in rap tempo terug naar de kamer. Ik moet èn hem vasthouden èn de snoeren in de gaten houden èn de standaard mee manoeuvreren. "Je rukt, Alma", zegt hij een paar keer. Ja, hallo gek. Dat alle apparatuur nog in je lijf zit is een wonder. Dan wil hij op de bank. Zit in zijn blote kont heel tevreden om zich heen te kijken. Mijn man, altijd zo enorm schoon en netjes op zichzelf, zich zo bewust van decorum - zomaar in zijn blote gat in onze kamer. Achter hem fietsen scholieren naar school, ze kunnen hem gelukkig zo niet zien. Water, water wil hij. Snel! Ik haast me naar de keuken en geef hem kleine beetjes te drinken. Hij wil weer overeind en ik help hem in bed. "Je rukt teveel", zegt hij en valt op slag weer diep in slaap. Oef, dat liep goed af. Wat doe ik als hij valt? Hij heeft een geweldige spierspanning, het maakt hem beresterk. Maar hij is zo wiebelig als wat, intussen. Kijken of ik hem bij de volgende plas bij het bed aan de emmer kan krijgen. En tegen die tijd is de extra morfine van vanmorgen ook volop gaan werken en zal hij dus nog verder weg zijn. Dit is gewoon absurd. We zijn zo ver af van wie we allebei waren. Hoe iemand die zo aanwezig was en zo sterk was, zo verwoestend snel aftakelt en onttakeld wordt. Mijn man. Mijn leven. 257 - donderdag 16 november Ik realiseer me dat ik straks met de thuishulp extra verzorging moet regelen. Ik wil dat liever niet met Huub's zus. Ik weet niet hoe emotioneel die wordt hiervan en wil ook eigenlijk niet dat ze haar broer in zulke gênante situaties als zoëven, ziet. Ik wil dat hij voor haar waardig kan blijven, zoals hij zelf zou willen. Dat geldt ook voor Bart. Zij kennen hem allebei niet in zijn blote gat en hulpeloos en ik wil dat liever zo houden. Ik zou als schoonzus ook mijn zwager in die situatie niet willen zien, dat is te intiem. Ik wil ook niet meer dat zijn zus nog zo tegen hem praat alsof hij een kleuter is. Hij is Huub. Haar broer, mijn man, een respectabel mens. Ook nu. Hij is geen zielig ding waar je over mag moederen. Daardoor verdwijnt hij, wordt hij iets anders. Ik wil dat niet, ik kan haar dat vast uitleggen. 258 - donderdagmiddag 16 november Hij wordt wakker. Ziet dat ik naar hem sta te kijken. "Hé, ben je al wakker?", zegt hij. Zijn stem is bijna weg.
97
Ik geef hem wat drinken en smeer zijn gezicht in met crème tegen de jeuk en droogte. Hij voelt aan zijn sonde. "Zit hij er nog wel in?", vraagt hij. Ja lief. Valt meteen weer in slaap. 259 - donderdagmiddag 16 november O ja, ergens gisteren in de avond had Huub ineens nog een hele uitgebreide verhandeling over de NS en de BBA. "We kunnen nu beter de procedure van de NS nemen, dan de dienstregeling van de BBA", zei hij tegen me. Ik vermoed dat hij doelde op ons gesprek over levensbeëindiging. Een vergelijking maakte over het tempo waarin dingen voor hem zouden moeten gaan. De trein of de bus. Hij was even weg, ongeveer tien minuten. Deed zijn ogen weer open en zei: "Maar wij waren natuurlijk gewend aan taxi's." Wonderlijk gesprek. 260 - donderdagmiddag 16 november Eerst komt de thuishulp en daarna de huisarts. Ik vraag de thuishulp om bij het gesprek te blijven. Huub wordt wakker en zegt tegen de huisarts die naast hem zit te wachten tot hij wakker wordt: "Goed dat je er bent, we moeten eens praten." Huub snapt waar het om gaat, maar is erg ver weg. Als de huisarts hem vraagt of hij beseft waar het om gaat, waarom hij hier is, moet Huub eerst heel nodig plassen. Dus geven we een demonstratie van onze nieuwe samenwerking, ik voorop met de apparatuur en hij wiebelig achter me aan. Terug in bed gaat het gesprek met hem verder. Huub kan helder aangeven dat hij niet meer verder wil. "Want er zijn ook steeds complicaties", zegt hij en pulkt intussen stiekem aan zijn neusgat. De thuishulp en ik zien tegelijkertijd dat hij weer zijn sonde eruit aan het halen is. Ik ben er net op tijd bij en duw de sonde terug. Huub kijkt op een manier zoals ik hem nog nooit heb zien kijken: ondeugend en triomfantelijk tegelijk. "Ja, zulke complicaties bedoelt hij dus", zeg ik maar. Mijn hart zit in mijn keel. Dat ding mag er echt niet meer uit, dan krijgen we het er niet meer in. 261 - donderdagmiddag 16 november De huisarts vraagt Huub of hij een helder idee heeft wat hij wil. Huub doet lang zijn ogen dicht. Denkt lang na. Is hij er nog bij? Zegt dan: "Ik kan het niet meer in woorden zeggen. Ik ben heel moe." Kijkt hulpzoekend naar mij. Ik bedenk dat ik een weerslag kan geven van het gesprek gisteravond. Stel Huub voor om dat te doen. Vraag aan hem om me te corrigeren als ik het fout weergeef. Gisteren koos Huub bewust voor zachtjes mogen wegglijden, niet voor onmiddellijke euthanasie middels een injectie of zo. De huisarts vraagt Huub nog eens of dat is wat hij wil. Hij knikt, maar antwoordt niet echt. Hij zakt weer weg. Verdomme, wat is mijn lief moe. De huisarts maakt hem weer wakker, haalt hem er weer bij en vraagt nog eens expliciet of hij kiest voor langzaam mogen inslapen. Huub zegt duidelijk "Ja." Dan komt natuurlijk de volgende vraag: "En wanneer wil je dat, Huub? Vandaag nog, morgen, in het weekeinde?" Hij kan hier geen antwoord op geven, wil eerst weer naar de wc. Dus opnieuw de grand tour. Binnen zijn ze intussen op het snuggere idee gekomen dat een postoel misschien wel nuttig zou zijn hier. Ik wist niet eens dat je zo'n ding kunt krijgen, ook onnozel natuurlijk. Maar ik had zo'n ding verleden week al wel gewild. 262 - donderdagmiddag 16 november
98
Huub neemt alle tijd op de wc. Rondt het ritueel zorgvuldig af. Alles mooi rechtzetten, ik moet het deksel op de wc doen, chroom van de kraan oppoetsen. Wil hij tijd rekken? Denkt hij na? Geen idee. Ik vraag hem: "Je weet het niet hè?" "Nee," zegt hij, "kun jij het alsjeblieft voor mij beslissen, Alma? Doe je dat?" Terug in de kamer gaat hij in de stoel bij de haard zitten. Op zich al opmerkelijk. Mijn precieze echtgenoot die ongegeneerd in zijn onderbroek (alweer een grote gele vlek erop, zie ik) midden in de woonkamer zit met bezoek erbij. Had hij zelf nooit geloofd, een maand geleden. Opnieuw stelt de huisarts hem de vraag wanneer hij wil mogen inslapen. "Alma weet het wel", zegt Huub. De huisarts laat het erbij. "Ik heb het voor je klaar laten maken", zegt hij. "Dan heb ik het als je het wilt hebben. Misschien dat een postoel je nog wat energie overlaat voor mooie momenten samen. Je zult vanaf nu sowieso meer slapen, omdat de morfine is verhoogd. En als je eraantoe bent, verhogen we de dosis nog wat meer en krijg je een slaapmiddel. Dan val je gewoon in slaap en ergens onderweg overlijd je. Kun je daar op dit moment mee uit de voeten, Huub? Stelt dat je genoeg gerust?" "Ja", zegt Huub. Hij houdt mijn hand vast. Ik voel, weet, dat hij heel goed weet wat er gebeurt. De thuishulp zal later op de dag de postoel brengen. Zal vanaf vandaag twee keer op een dag komen. 263 - donderdagmiddag 16 november Als we weer alleen zijn, wil hij een sigaret, maar het smaakt hem niet meer. Ik verschoon intussen zijn bed. Ik herhaal voor hem nog eens het gesprek van net met de huisarts. Hij lijkt het al bijna niet meer te weten. Ik beloof hem dat ik het steeds opnieuw zal vertellen, omdat het belangrijk is. Ik benadruk dat het aan hem zèlf is om te beslissen wanneer het moment er is dat het echt genoeg is. Ik beloof hem dat ik dat steeds met hem zal overleggen. Dat hij eruit mag als hij niet verder kan. Hij ziet er zenuwachtig uit als ik erover praat. "Het is heel moeilijk hoor", zegt hij. Ja, vertel mij wat, dat wil ik zo geloven. Hij zit heel stil, diepernstig en geconcentreerd. Ik help hem weer in bed. Hij houdt mijn hand vast. Weg is hij weer. 264 - donderdagmiddag 16 november Het infuus kan er dus nog niet af. Waarschijnlijk nog nodig bij zijn keuze: straks langzaam mogen inslapen. Maar met die postoel wordt het, denk ik, wel een stuk gemakkelijker allemaal. En wordt Huub's wereld weer kleiner. Vanavond moet ik met zijn zus overleggen hoe we dit gaan doen allemaal. En afspraken maken. Ik moet tevoren aan haar en Bart duidelijk maken, wat ik wel en wat ik niet wil. En zij moeten ook aangeven wat zij willen, zodat ik daar rekening mee kan houden. Want dat wil ik. Ik leg mijn probleem voor aan de thuishulp, als de huisarts weg is. Ze begrijpt me wel, geloof ik, en zegt dat er niets fout kan gaan als iedereen recht houdt op zijn eigen ruimte, zolang de mijne maar prioriteit krijgt. "Als hij doodgaat, verlies jij het meeste, Alma," zegt ze, "en als jij die intimiteit van het afleggen van je man niet wilt delen, ook niet met zijn zus, mag je daar respect voor verwachten. En waarschijnlijk wil ze dat niet eens." 265 - donderdagmiddag 16 november Om halfvier wordt hij weer wakker. De morfine heeft hem nu flink te pakken. Hij slaapt eigenlijk half door. Ik sla een deken om hem heen omdat hij even bij de haard wil zitten. We wassen hem samen, Huub veegt wat over zijn gezicht met een washand en zijn onderkant doe ik even later op de wc. Dat is
99
efficiënter en ik kan er dan goed bij. Intussen komt de thuishulp de beloofde postoel brengen en wordt het ding daarna meteen door hem ingewijd. Jongejonge wat een uitvinding. Ik ben een sukkel, had daar veel eerder om moeten vragen. We zitten daarna samen nog even bij de lekker brandende openhaard en ik herhaal voor hem nog eens met zorg wat vanochtend is besproken met de huisarts. Hij weet het inderdaad allemaal niet meer. Het is voor hem al te ver weg. Als ik hem nog eens heb verteld wat er besproken en besloten is, is hij het ermee eens. Als ik hem zeg dat hij zelf mag aangeven, wanneer hij wil mogen inslapen, wordt hij net als vanochtend erg onrustig. "Dat weet ik echt niet", zegt hij. "Zeg jij het, Alma? Ga je me daarmee helpen?" Ik leg hem uit dat ik dat pas voor hem mag en zal beslissen als hij zelf echt helemaal 'weg' is en niet meer Huub. Tot die tijd is het zijn eigen verantwoording, zijn leven, zijn sterven. Dat vindt hij een goed plan. "Maar wil je dat dan wel doen, schat? Doe je dat?" Ja. Ja. 266 - donderdagmiddag 16 november In bed laat hij een knallende wind, volkomen automatisch gevolgd door zijn vaste commentaar: "Maagpatiënt." Daar moet hij zelf erg om lachen. Ik ook. Ik herinner me ineens, dat hij in een van onze eerste nachten samen ook zo'n knetterscheet liet, mij kuste en tegen me zei: "Een man is pas echt getrouwd, als hij bij zijn meisje in bed hardop een wind durft te laten." 267 - donderdagavond 16 november Zijn zus komt. Huub ligt net weer diep te slapen. We gaan samen in de keuken zitten. Ik praat haar bij. Ze is het eens met de beslissing. Ik vraag haar om na te denken over wat we doen als hij is overleden. Omdat ik daar zelf een paar wensen over heb, maar eerst wil weten wat zij wil en aankan. Verder kletsen we wat. Tot hij weer even boven komt drijven. Zij gaat bij hem zitten, ik ga even naar boven. Huub heeft al gauw weer de zakken vol, gaat als ik weer beneden ben nog even op zijn postoel en dan weer naar bed. Ik had zijn zus ook gevraagd om tegen hem te blijven praten als tegen de broer die hij is. Niet als tegen een onnozel ding. Ze snapt het, is verrast door de vraag - "Je hebt gelijk, dat doe ik inderdaad."- en ze doet het. Fijn. Ik ben wel wat gemeen geweest. Heb haar gezegd dat hij aan mijzelf had gevraagd hem niet als een kleuter te behandelen. En ik dat dus op mijn beurt aan haar vraag. Maar ik voel me daar toch niet schuldig om, want zo is het ook gegaan, uiteindelijk. Ik heb niet het gevoel dat ik haar manipuleer. Ik doe gewoon recht aan wat hij wil. En ze snapt het. Ik hou van haar, vind het knap zoals ze het doet. 268 - donderdagavond 16 november Als Huub weer slaapt, praten zijn zus en ik door over de dingen na zijn overlijden. Ze weet nog niet zeker of ze wel bij zijn sterven aanwezig wil zijn. Liever niet, eigenlijk. Maar ze heeft het hem beloofd, dus als het enigszins kan, is ze erbij. Daarna weet ze het niet. Ze zegt me dat ze niet weet hoe ze zal reageren. Ik zeg dat ik zelf vermoed dat ik niet veel ruimte zal hebben voor haar en Bart. Ik vertel ook dat ik mijn huwelijk graag wil mogen afsluiten door samen met een vriend Huub zelf af te leggen. Of ze dat begrijpt. Ja, dat begrijpt ze zonder meer. Ik zeg ook dat ik denk dat ik een tijdje alleen wil kunnen zijn met hem
100
en dat ik wil dat zij zelf daarvoor ook alle ruimte krijgen. Daar is ze het mee eens. Verder vind ik dat ze hier moet kunnen blijven, als ze dat zelf ook wil. Dat ik dat fijn zou vinden. Dat weet ze nog niet. "Ik red me wel", zegt ze. Ik ben blij dat ik hiervoor toch een aanzet heb gegeven. Het maakt me wat rustiger. Het onbespreekbare bespreekbaar proberen te maken. Helemaal voorbespreken kun je zoiets toch niet, maar er alvast een beetje over afgetast hebben over en weer, voorkomt hoop ik dat we elkaar kwetsen op zo'n kwetsbaar moment. 269 - donderdagavond 16 november De huisarts komt nog even binnenvallen. Hij had de noodzakelijke spullen voor euthanasie in overleg met de internist - dat vind ik prettig om te horen - besteld en die zijn intussen een paar dagen geleden ook al hier bezorgd. Ik heb ze in de gang gezet, dat vind ik dicht genoeg bij. De huisarts praat met Huub, maar gaat te snel voor hem. Ik moet hem even onderbreken en Huub eerst bijpraten. Het is al weer weg uit zijn bewustzijn, wat we vanmorgen bespraken. Wat ik vertel, maakt Huub rustig en onrustig tegelijkertijd. Hij komt er niet goed meer uit, zie ik aan hem. De huisarts legt uit dat wij goed moeten aangeven, wanneer hij moet komen, in verband met planning van de praktijk. Hij zegt dat hij dit in alle rust wil kunnen doen. Er zal een slaapmiddel en morfine via het infuus worden toegediend. Als Huub voelt dat hij er klaar voor is. Of als hij in coma is en ik erom verzoek. En de huisarts zegt dat hij hoopt dat het gewoon niet nodig zal zijn. "Hou je", zegt hij tegen mij bij het weggaan. Okay, doe ik. 270 - donderdagavond 16 november Wat nog? Dat hij steeds verwarder wordt? Dat steeds moeilijker de vertrouwde Huub in hem te vinden is? Hij zo'n schedelkoppie krijgt en de dood hem steeds meer tekent? Ik verzorg het kind in mijn man. Heb steeds sterker het gevoel dat hij zelf al van buitenaf toekijkt. Zich terugtrekt. Dat is goed, dat verhindert mij om hem als een kind toe te spreken. Ik heb steeds contact met die van een afstand toekijkende Huub, overleg met hem. Wat zou hij willen? 271 - donderdagnacht 16 november Vanavond was ik in een impuls begonnen met Huub verhalen te vertellen over onze reizen, over leuke en mooie dingen die we samen hebben meegemaakt. Het doorbreekt in elk geval het benauwende almaar willen vragen hoe hij zich voelt. Het doorbreekt ook zijn onvermogen, zijn onmacht, zich nog uit te drukken of zijn gedachten te ordenen en met mij te delen. Ik zit voor hem op mijn knieën, houd zijn hoofd dat scheef zakt, tussen mijn handen. Zijn hoofd klopt in mijn handen, zijn hele lijf trilt. Hij voelt koortsig aan. Elke gewone handeling vergt zijn uiterste concentratie. Ik denk dat wij ons van de draaikolk waarin hij zich bevindt, geen voorstelling kunnen maken. De morfine en de vergiftiging laten hem wildwatervaren. Hij beheerst zich goed. Als ik zit te vertellen vanavond, zit hij doodstil voor me in de stoel; ik zit op de grond voor hem en houd zijn handen vast. Zijn ogen zijn dicht, maar ik zie dat hij heel intens naar me luistert. Af en toe glimlacht hij. Ik hoop dat zijn herinneringen aan wat ik hem vertel intact
101
zijn. Dat mijn verhalen hem terugbrengen naar zijn geliefde Maastricht, naar Luik, naar Frankrijk, Terschelling. Ik neem hem zelfs al vertellend mee op reis door ons eigen huis, naar kamers waar hij niet meer zal komen. Naar de schuur. Naar de tuin en zijn vijver. Naar zijn auto. Ik hoop dat hij beelden heeft erbij. Steeds als ik stop met vertellen, zie ik dat hij wil dat ik doorga. Hij wil meer. Het ontspant hem zichtbaar. Het helpt mij om Huub in hem te blijven zien. 272 - donderdagnacht 16 november Er was een avond, begin dit jaar toen hij in dat vakantiehuisje zat dat hij had gehuurd. Omdat hij niet meer met mij kon zijn. Hij belde me heel laat op en was compleet in paniek over zichzelf en zijn leven. Ik heb hem toen door de telefoon, ook in een impuls, een hele tijd gekalmeerd met het eindeloos voor hem blijven zingen. Een slaapliedje van de Indianen. "Bed is too small for my tiredness. Give me a hill, topped with trees. Tuck a cloud up under my chin. Lord, blow the moon out, please." Wel dertig keer achter elkaar, ik mocht steeds niet stoppen van hem en het hielp. Zoals je een kind kalmeert en troost. Op dezelfde manier vertel ik nu aan het doodzieke kind in hem over de man die hij is en de goede dingen die we meemaakten. En het kalmeert weer en troost. Wonderlijk, toen en nu. 273 - donderdagnacht 16 november Later op de avond is hij weer wakker en erg opstandig. Ik weet niet of dat het goede woord is. Hij wil iets, maar ik krijg geen duidelijk beeld van wat hij wil. "Ik moet achterover, Alma", zegt hij. "Je moet me vertrouwen", zegt hij. Hij moet naar de wc maar ik haal hem over om op de postoel te gaan. Weer op bed is hij erg onrustig. Hij vecht ergens mee, kreunt, voelt zich duidelijk niet goed. 274 - donderdagnacht 16 november Wat ik zie, is dat mijn lief nog niet in staat is om zich over te geven aan de dood, zoveel is duidelijk. Ik begrijp dat zo goed. Dat kan denk ik ook niet anders, als je hele leven in het teken heeft gestaan van vechten en overleven. Het zit hem in het bloed. Datgene waar we nu met een soort trots over praten: 'hij blijft maar functioneren, dwars door de morfine heen, ongelooflijk wat een kracht' - dat is nu zijn grootste vijand. Zo zou het met mij ook kunnen gaan, alleen hoop ik minder sterk, omdat ik in mijn leven ook heb leren berusten. Huub nooit. Dat was altijd zijn behoud. Maar nu is het een slagboom die hij zelf zal moeten verwijderen. Hij voelt donders goed dat hij gesloopt wordt en dit keer door iets dat sterker is dan hijzelf. Het moet heel gecompliceerd zijn voor hem. Je over moeten geven, niet meer kunnen weglopen, niet meer kunnen eisen, niet je eigen toekomst met alle geweld kunnen afdwingen en opbouwen. Hij heeft dit in zijn leven op de valreep nog geleerd en heeft gezien dat al die dingen, al dat geweld, hem zijn hele leven hebben belet om echt gelukkig te zijn. Een les die hem een wijs man maakte. Die hem ook leerde wat hij gemist heeft hierdoor. En gelukkig heeft hij de laatste weken ook voldoende tekens gekregen van mensen, dat het hem ook succes heeft opgeleverd en heel veel vriendschap en herkenning, deze levenshouding. Dus niet alleen spijt over wat hij miste. Of verdriet over hoe zijn leven ook had kunnen zijn geweest. Het leverde hem ook veel goeds op, gelukkig. En nu moet hij iets doen wat volkomen tegen zijn natuur en levenshouding ingaat: stoppen met overleven, stoppen met vechten, je overgeven aan je dood. Hij is op en verlangt naar het mogen sterven, maar weet niet hoe er te komen. Ik ben benieuwd of hem dat toch lukt. Ik gun hem dat zo, om zichzelf er helemaal klaar voor gemaakt te hebben. Hij verdient het om het zo ver mogelijk af te mogen maken. 275 - donderdagnacht 16 november
102
Huub heeft me ooit verteld dat hij in zijn volwassen leven, lang voordat hij met me trouwde, een of twee serieuze pogingen tot zelfdoding heeft gedaan. Ik heb er nu spijt van dat we daar niet over hebben gepraat, toen hij nog helder was en toch al wist dat hij zou sterven. Ik had willen weten hoe hij die doodswens van toen ziet in het licht van dit echte moeten sterven - wat hij niet wil. Of hij daar überhaupt de afgelopen weken over heeft nagedacht. Hij schrijft zelf in zijn kleine dagboekaantekeningen dat hij ook opgewekte gedachten heeft bij zijn aanstaande dood. Hij heeft dat mij ook gezegd, al meteen na het vonnis. Dat hij blij is "dat het voor hem wordt beslist". Bedoelt hij dat hij zo moe is van zijn constante vechten voor geluk? Blij is dat aan dat gevecht een einde komt? Dan heb ik hem ook niet kunnen geven wat hij zoekt. Wat doet dat met mij? Ik weet het nog niet. Ik vermoed dat hij daar allemaal wel over heeft nagedacht. Maar het gewoon niet heeft gedeeld met mij. Hoe was dat voor hem? Hoe is het nu voor hem? Ik zal dat nooit weten. 276 - vrijdag 17 november Met deze nieuwe nachtwacht kon ik ook erg goed slapen. Een zegen. Huub is helemaal van de wereld. Nauwelijks meer aanspreekbaar. Hij heeft het ook erg warm, of verbeeld ik me dat? Gisteren zei hij dat hij het gevoel had verkouden te worden. Ik werd om kwart voor zes door de nachtwacht wakker gemaakt, want ze krijgt hem in haar eentje niet meer van de postoel en hij reageert niet meer op wat ze zegt. Het is gewoon zielig aan het worden, zover is hij weg. 277 - vrijdag 17 november Gisteren, schiet me nou ineens weer te binnen, zat hij op die postoel. Ik moest het bloed van zijn billen vegen. Maar ik kon er niet goed bij, hij zat te ver naar achteren. Dus vroeg ik hem om een beetje naar voren te gaan zitten. Hij pakte ineens de hele stoel en zette hem iets naar voren. Ik moest er verschrikkelijk om lachen, en toen hij het voor de tweede keer deed, kreeg ik compleet de slappe lach. Ik zei hem, dat ik het zo lekker vond als hij van die grappen maakt en toen keek hij weer heel tevreden. Hij dacht echt even dat ik hem uit stond te lachen. Ik wou zo graag dat ik hem dit achteraf kon vertellen. Dat ik hem achteraf alles kon vertellen. 278 - vrijdag 17 november Is hij vandaag nog hanteerbaar voor me? Bereikbaar voor me? Ik ben een beetje bezorgd aan het worden. Hoelang kan ik hem nog in mijn eentje zo verzorgen? Zal hij vandaag zelf nog in staat zijn om aan te geven wat hij wil? Wanneer hij in wil slapen? Ik betwijfel het. Durf en kan en mag ik dan zelf beslissen? Ja. En dan doen we het morgen. Voordat zijn kwetsbare kinderinfuus het begeeft, want dat is mijn grote zorg. Maar dit zijn onzinnige gedachten, Alma. Ik heb niets te beslissen. 279 - vrijdag 17 november Ik voel me vanmorgen zo anders dan de afgelopen weken. Ik ben moedeloos, ik ben bang en ik ben op. Het komt er nu op aan dat mijn lief echt mag gaan van zichzelf. Zijn lichaam is allang op, dat zie ik al dagenlang. Maar hij kan daarover zelf bijna niet meer oordelen of besluiten of kiezen.
103
Hij ligt te slapen en ik weet niet meer hoeveel er van hem aanwezig is, van hem over is, als hij wakker wordt. Daar hangt het vanaf. Is hij nog aanspreekbaar? Hebben we nog contact? Hij ziet er in zijn slaap nu erg ongelukkig uit. Heeft vannacht in zijn slaap veel gekreund. Had pijn, ook. Waar ligt de grens als er de mogelijkheid is het lijden, dus het leven, te bekorten? Waar ligt de grens als je zelf denkt dat de mens om wie het gaat, niet meer bij machte is om zelf die grens aan te geven? 280 - vrijdag 17 november Er is nog maar één grens. Of ik zelf kan zien of de momenten waarop hij boven komt drijven hem nog wat geluk geven, inhoud geven aan zijn leven. Zolang ik zie dat dit het geval is, hoever hij ook weg is, mag en zal ik niet voor hem beslissen. De periodes dat hij niet wakker is, heeft zijn geest nodig om zich klaar te maken voor de dood. Dat weet ik echt zeker, al kan ik dat niet zeker weten. Voor zover een mens in zijn omstandigheden klaar kan zijn voor zijn dood, natuurlijk. 281 - vrijdag 17 november Ik vind het eigenlijk allemaal van een andere orde geworden. Zolang we veilig en vitaal volop in het leven staan en onszelf elke seconde, als we dat willen tenminste, bewust kunnen ervaren, zijn we heel goed in staat om de kwaliteit van ons leven te beoordelen en te beïnvloeden. Maar Huub is dat punt allang voorbij. Hij 'is' eigenlijk al niet meer. Beleeft zichzelf ook bijna niet meer. Hij is een verdrinkend mens die af en toe nog bovenkomt, heel even. Het geeft me een beetje hetzelfde gevoel als bij de bevalling van mijn eerste kind: het infuus met weeënopwekkend middel wekte wel netjes weeën op, maar die verdwenen compleet als het infuus weer lager werd gezet. En dan beviel ik dus ineens niet meer van een kind. 282 - vrijdag 17 november We ruilen helderheid van geest in tegen pijnvrij zijn. Maar de pijn zelf is dan niet meer te meten en niet meer te beoordelen. Omdat Huub dat niet meer aan kan geven. Dus weten we niet meer wat we aan hem doen en kan hij niet meer aangeven wat er aan hem gebeurt. Wat we zeker weten, is dat het onomkeerbaar en onvermijdelijk is. We kunnen geen van allen meer terug naar de helderheid van eergisteren. We doen aan gissen, aan pijnpreventie, aan pijnvoorkoming. Zonder dat we van hem weten of de pijn er ook werkelijk is. Mag je dat wel doen? Mag je iemands bewustzijn zo slopen, om de kwaliteit van zijn bestaan in jouw ogen zo goed mogelijk te houden? Zonder dat je het zeker weet? Weet wat je aan het doen bent? We zien de pijn niet, omdat we hem voor zijn. Hoe klaar kan een zo gedrogeerde geest zijn om te sterven? Hij zwalkt straks de dood in. Is het niet beter om met pijn, maar helder, de dood in te gaan? Verdomme, ik weet het niet. Ik weet niet wat goed voor hem is. Voor mij is hij al weg, al gestorven. Gisteren al. Het is zo'n beetje dezelfde discussie als met een ongeboren vrucht. Wanneer is dat een mens? Als het zichzelf ervaart als een bewustzijn, een entiteit, een levend wezen? Huub is dat bewustzijn al bijna kwijt, denk ik. Maar misschien zie ik het te zwart. Meet ik het af naar maatstaven die niet eerlijk zijn in zijn situatie. Laat ik eerst wachten tot hij wakker wordt vandaag. 283 - vrijdag 17 november
104
Er is geen echt 'wakker' meer. Hij wil tot twee keer toe op de po, valt bijna om, leunt zonder kracht tegen me aan. Ik krijg hem met moeite weer terug in bed. Maar wel geplast, beide keren. Hij is erg onrustig. Ik praat met hem, liever tegen hem. Weet niet of ik hem nog bereik. Leg hem ernstig en eerlijk en uitgebreid uit dat het hier in dit leven niet goed meer voor hem is. Dat het gevaarlijk voor hem is geworden, niet veilig meer. Dat ik wel weet dat hij helemaal niet wil sterven, dat ik hem ook niet wil verliezen, maar dat er hier alleen nog maar meer pijn en ellende voor hem is. Anders niets. Ik vertel hem wie hij is, wie hij is voor mij, wat hij heeft gedaan, hoe enorm ver hij is gekomen als mens. Ik fluister het hem wel een halfuur achtereen in zijn oor, smeek hem om dit armzalig leven los te laten en te gaan. Hij ontspant ervan en slaapt rustiger. Wil niets meer drinken, weet eigenlijk niet eens meer hoe drinken moet. Ik fluister, streel, hou hem vast. Ga nou toch, schat. Ik zie alleen hem nog. Ikzelf kom later wel. 284 - vrijdag 17 november Toch is er wel bewustzijn. Ondanks alles. Op de po willen gaan, op zichzelf al een teken van bewustzijn en zelfbeheersing, wil hij gewoon in zijn eigen tempo en op zijn eigen manier. Ik jaag hem eerst te veel op, omdat ik te bezorgd ben dat hij valt. Ik zie het zelf, ik doe dat niet goed. Ik moet hem eerlijk de tijd geven. En tegelijk maak ik me ook terecht bezorgd, omdat hij steeds maar zijn sonde eruit wil trekken. Ook een vorm van bewustzijn. Huub wil vrij zijn. En hij hoort nog steeds heel goed wat ik zeg. Luistert echt. Ik weet dat zeker. Ik moet hem dus meer vertrouwen en meer ruimte geven. Ik moet ook beter naar hemzelf luisteren. Ik wil dat. 285 - vrijdag 17 november De huisarts gebeld. Die komt even kijken. Huub reageert tot mijn schok ineens of er niets aan de hand is. "Hé, hallo, goedemorgen!" Eén moment en dan is zijn bewustzijn weer weg. "Dat was mijn prikkel," zegt de huisarts, "dat haalt hem nog even terug. Maar hij gaat heel hard nu en zolang hij rustig is, doen we helemaal niets. Dus hou hem maar rustig. Het is jij en hij nu en dat is het enige wat hij moet blijven weten. Wat er met hem gebeurt en wie jij bent en dat je steeds bij hem bent. Geen andere prikkels meer aanbieden. Niks vragen, niks meer aanbieden. Er voor hem zijn en hem zo goed mogelijk geruststellen. Het klein en overzichtelijk houden voor hem, zodat hij zich rustig durft te laten gaan." 286 - vrijdagmiddag 17 november Bij de buren wordt grind geschept, de wagen van het tuincentrum staat voor de deur en er kletteren ijzeren staven op de oprit, echt pal naast Huub's raam. Het maakt hem heel onrustig. In de achtertuin van de buren wordt een blower keihard aangezet. De huisarts vindt ook dat dit echt niet kan en loopt er voor ons even langs. Toch blijft het urenlang een onverdraagbare herrie. Hoe kunnen ze zoiets nou doen? De huisarts heeft ze toch gezegd dat Huub op sterven ligt? Tot mijn verbijstering ligt er, nu ik dit net heb opgeschreven, een kaart van de buren in de bus: "Op
105
de voor ons mogelijke manier leven wij met jullie mee, van dag tot dag." Ach! Zo'n kloteherrie maken terwijl Huub sterft, dat is jullie manier van meeleven. Dat ik dat nou even niet begreep ... 287 - vrijdag 17 november Ik vind dit heel moeilijk. De verzorgende vrouw in mij schakelt traploos over naar elke nieuwe fase van aftakeling van Huub. Dat is het probleem ook niet. Dat kan ik wel. Ik heb me allang ingesteld op en geoefend in 'niet betuttelen' en dat lukt me ook nu, hoop ik. Hijzelf schakelt door de morfine intussen traploos over naar een wezen dat hij nooit heeft willen worden: een krachteloos en wezenloos mens met nog steeds opflikkeringen van de oude Huub. Dan wil hij zitten, opstaan, op de postoel, plassen, broek omhoog, weer liggen, rust. Met rust gelaten worden. Maar hij kan het allemaal niet echt meer, wat hij wil. Als hij zit, valt hij om of voorover tegen me aan. Hij gaat niet meer staan, omdat hij voelt dat zijn benen hem niet meer zullen dragen. Uit verzet (?) of wanhoop (?) slaat hij zelfs naar me. Ik zeul hem van het bed naar de stoel. Ik ben voor hem hinderlijk dichtbij, merk ik, maar ben ik te veraf dan valt hij. Daarna kan hij alleen nog maar uitgeput met zijn hoofd tegen me aanleunen. Ik streel hem, kalmeer hem met mijn handen en stem en aanwezigheid en leg hem nog eens uit dat hij dat allemaal niet meer kan. Dat hij daar te ziek voor is. Dan laat hij zich uitgeteld achterover zakken en zakt hij weer weg in een diepe slaap. Op weg naar het coma. 288 - vrijdag 17 november Wat ik zo moeilijk vind, is dat wij als man en vrouw, als de Huub en Alma die we waren, als partners, helemaal niet meer mee mogen doen aan dit absurdistisch theater. Geen van beiden. We zijn onzichtbaar geworden, we zijn niet meer wie we waren, allebei. De rollen zijn nu zo ongelijk verdeeld. Van onze oorspronkelijke rol, voor onszelf en naar elkaar, is niets meer over. Ik voel en weet dat, maar mag nu niet naar dat gevoel toe. Want dan kan ik niet meer de verzorgende Alma voor hem zijn, die ik nu moet zijn. Parkeren tot later. Mijn mandje raakt wel vol. 289 - vrijdagavond 17 november We zijn hier samen alleen. Het is stil en vredig in ons huis. Huub vecht zijn strijd om zich over te kunnen geven in zijn eentje uit en moet intussen de kanker en pijn te lijf. Ik kan er alleen maar zijn voor hem. Kan niets meer met hem delen. Hem troosten en vasthouden als hij zo kreunt. Hem extra pijnstillers geven als ik zie dat hij pijn heeft en hem bemoedigen. Wat er nog bij hem aankomt, weet ik niet. Hij reageert niet rechtstreeks. Maar hij wordt wel telkens rustiger van wat ik doe en zeg. En op die kleine momenten van opleving, van frustratie, weet hij nog steeds mijn naam en laat hij zijn pijn en wanhoop echt zien. "Ach Alma, laat me nou even met rust", zei hij straks. Dus liet ik hem los en viel hij natuurlijk om. En moest ik hem toch weer overeind helpen. Hij is letterlijk aan het einde van zijn krachten. En hij weet het. Hij moet het ook weten, want anders zal hij zich hierbij nooit neerleggen. Dus verbloem ik niets voor hem. Vertel hem telkens opnieuw, hoe slecht het leven voor hem hier is geworden. Hoe volslagen uitzichtloos voor hem. Het kan elders alleen maar beter voor hem zijn, echt.
106
Ik ben daar eerlijk in, ook voor mezelf: zelfs als er na de dood niets is, is het beter dan dit lijden hier. 290 - vrijdagavond 17 november De dood is geen alternatief voor leven, begrijp ik nu. Deze dood is verlost worden van het leven hier, nu dat leven onleefbaar is geworden. Deze dood is je leven inleveren, teruggeven. Afgeven. Af moeten geven. In ruil voor verlossing van een onleefbaar geworden leven. Deze mens Huub hier heeft nu - zonder dat hij of ik het wil - zin en betekenis voor zichzelf verloren. Niet voor mij, voor ons, die verder zullen (moeten) leven met de herinnering aan hoe hij was. En dat weet hij, daar heeft hij genoeg van gezien om er zelf ook verdriet over te hebben. Hij had meer tijd willen hebben om te zijn wie hij was. Maar voor zichzelf heeft hij zin en betekenis verloren. En dat weet hij ook. 291 - vrijdagavond 17 november Ik heb er geen moeite mee om dit sterven te benoemen als je leven teruggeven aan je schepper, of aan God. Whatever. Maar hoewel ook ik voor Huub zo graag de dood zou willen zien als een alternatief, als een gezellige hemel voor mijn lief - ik kan dat idee niet aanvaarden. Zolang we leven, Zijn we. Met de beperkingen en rijkdom van ons lichaam, onze zintuigen en onze omstandigheden. Als we dood zijn, Zijn we niet meer. En dat Zijn van ons heeft door de evolutie heen een betekenis, een draagwijdte, gekregen die ons onderscheidt van dieren en planten om ons heen. Maar die betekenis is onherroepelijk verbonden aan onze wereld, onze tijd, onze zintuigen, onze ervaring, onze kennis. Bij het sterven houden al die betekenissen en beperkingen op. 292 - vrijdagnacht 17 november En eigenlijk heb ik daar geen moeite mee, dat sterven betekent dat deze mens, een mens, zijn betekenis verliest. Hoe erg ik hem in mijn wereld zal gaan missen. Het is jammer, onaanvaardbaar, dat hij - mijn man, mijn geliefde - hier niet meer leeftijd krijgt. Het doet voor mij en anderen pijn - nu, hier in dit leven, in deze realiteit. Maar zolang hij hier, in het nu, ook zo gevangen is in dit leven, voelt hij die pijn en kost het hem moeite dat leven los te laten. Totdat hij los kan laten. Daarna is hij los van deze tijd, deze context, deze realiteit, deze banden met ons, voelt hij al die beperkingen en pijn niet meer. Voelt hij niets meer, denk ik. Is er gewoon niets meer voor hem. Is hij gewoon opgehouden in het hier en nu te bestaan. Is hij geen wereldse materie meer, met alle beperkingen vandien. Is hij mogelijk nog een vorm van energie. Groter en mooier dan wij. Dat kan. Dat hoop ik voor hem en voor mezelf straks ook. 293 - vrijdagnacht 17 november Maar als hij straks is overgegaan, dan is hij (weer?) tijdloos, zonder aan een lichaam, het voor mij zo dierbare lichaam, gebonden persoonlijkheidskenmerken. Een energie. Niet meer Huub, 1946 - 2000.
107
Wat zeggen die gegevens nou helemaal? Niet meer dan die van een lepraslachtoffer dat leefde van 1348 tot ergens daarna. Zoals ook ik en mijn kinderen in de tijd zullen oplossen. Wat telt, is wie hij hier is. En voor ons nu is. Wat telt is, wie ik hier en nu ben. Wie mijn kinderen hier zijn. En dat Zijn van Huub, mijn lief, zal binnenkort onherroepelijk eindigen. En ik leef door, tot ook mijn tijd op is. Zolang zal hij in mijn gemis bestaan. Maar ook dat is maar een beperkte afspiegeling van zijn Zijn. Mijn afspiegeling. 294 - vrijdagnacht 17 november Mijn lief, mijn man, zal los moeten laten om verlost te worden. Dat moet geweldig moeilijk voor hem zijn en ik hoop voor hem, dat hij dat nog beseft. Nog kan beseffen. Dat loslaten bewust kan doen. De controle af moeten geven over zijn leven en over hemzelf en over ons. Beseffen dat het hier is afgelopen en dat er geen daar zal zijn. Ik ervaar dat als een mysterie. Het maakt hem al heel ver weg. 295 - vrijdagnacht 17 november De werkelijke pijn, jongen, is voor mij, voor ons die jou kennen. Want wij moeten noodgedwongen verder gaan met Zijn. Zonder jou. Ik heb een vermoeden dat ik een deel van dat rouwen om jou al heb gedaan, met hulp van jouzelf. Ook al weet ik nog niet hoe het straks (wanneer?) zonder jou gaat zijn. Er zal nog een grote verschrikkelijke golf komen. Het mandje moet ook ooit weer leeg en ik moet dat alleen doen. Het is niet anders. Ook ik moet loslaten. Maar ik word niet verlost, nergens van. Jij wel. Maar ik heb wel een alternatief: ik heb een stuk leven over waar ik nog iets van kan maken. Waarin jij nog bestaat, ook al ben je gestorven. Zo betalen we elk een moeilijke prijs. Ik wil dat niet, maar ik zal wel moeten. Alles heeft zijn prijs. Ik had deze liever nog niet, Huub. Snap je dat nog? Nee, je bent al te ver weg. 296 - vrijdagnacht 17 november Wat ik ook de hele dag moeilijk vind, is of ik de dingen die ik als levende vrouw tegen hem zeg, wel de dingen zijn waar hij als stervende man wat aan heeft of behoefte aan heeft. Ik heb minstens twee keer op hem ingepraat. Hem zijn aardse hopeloze realiteit en de uitzichtloosheid van zijn realiteit uitgelegd. Hem de weg proberen te wijzen, omdat ik denk te weten waar zijn grootste barricades liggen. Maar wat weet ik van zijn gedachten en gevoelens, nu? Van zijn behoeften? Van zijn realiteit? Niets, verdomme. Ik weet niet eens of daar nog wat van over is. Telkens verwachtte ik dat hij zijn ogen open zou doen en zou zeggen: "Wat klets je nou toch allemaal, Alma?" Ik kan niet meer weten hoe het voor hem is, wie ik voor hem ben. Wie hij voor mij is. 297 - vrijdagnacht 17 november Ik kan me niet meer in hem verplaatsen. Toch heb ik even een wonderlijk kwartier gehad vandaag, waarin ik alles van mezelf losliet, mezelf leegmaakte en alleen probeerde Huub te voelen. Ik raakte met mijn voorhoofd zijn voorhoofd. Deed
108
mijn ogen dicht. Ik zag gezichten die ik niet ken, snel afwisselend, kleuren, vormen, beelden. Is dat mijn moeheid of mocht ik echt zien wat hij ziet? Ik was niet bang ervoor. Voelde me één met hem. En toch, nu aan het einde van deze dag met een half comateuze man (ja? Is dat zo? Weet ik dat?) toch heb ik een rustig beeld gekregen van waar zijn bewustzijn is, nog. En wanneer het er is. Dat vond ik het prettige, het bevredigende, van een hele dag stil met hem samenzijn, zonder al die andere mensen met hun behoeften. Dat ik lang naar hem kon kijken en luisteren en dat flakkerende bewustzijn van hem nog mocht leren zien. Ik leerde van hem vandaag, dat elke nieuwe fase van aftakeling van hem niet automatisch betekent, dat ik ook geen vertrouwen meer in hem kan hebben. Dat kan ik best. Hij is niet weg. Dat vertrouwen beantwoordt hij ook steeds en maakt hij werkelijk waar. Er is echt contact, als ik zijn grenzen maar respecteer en navolg. En dat ik dat respect heb en hem dat ook toon, teruggeef, bepaalt voor hem de kwaliteit van zijn leven hier. En dat geeft hem op zijn beurt vertrouwen in mij, hoe weinig hij ook kan zeggen of tonen. Het lijkt wel een relatie, teruggebracht tot de essentie. 298 - vrijdagnacht 17 november Angst is een slechte raadgever. Ik liet hem vanochtend bijna vallen, omdat ik deze nieuwe fase die hij was ingegaan, nog niet kende en zag. Ik durfde het denk ik nog niet te zien. Die angst bepaalde me, niet hijzelf. Vanavond waren we samen zo ver, dat ik begreep dat Huub gewoon de tijd moet krijgen. Zelf moet mogen uitmaken of hij iets nog kan. Zelf moet kunnen bepalen hoelang hij iets kan en wil. Mijn normen, verwachtingen, wat ik vind dat moet, zou moeten, mogen niet meetellen. Ik weet niets. Huub weet het en ik moet luisteren. 299 - vrijdagnacht 17 november Mijn normen zijn de zijne niet meer en zullen het nooit meer zijn. Zijn eigen normen en grenzen tellen nu. En dat alles met minimale, maar als het nodig is aanwezige ondersteuning van mij. En terwijl hij het grootste deel van de tijd echt wegvalt of omvalt of zit te pitten, terwijl hij geen woord meer spreekt en dat denk ik ook helemaal niet meer kan, hebben we zo toch samen twee keer en heel intiem en veilig, een evenwichtig en goed halfuur gehad vandaag. 300 - vrijdagnacht 17 november De laatste keer dat hij rechtop zat vanmiddag, ging het bijna echt fout, omdat hij zonder waarschuwing - ik verdenk hem van een laatste stuip van verzet - ineens andersom in bed wilde liggen. En zich dus ineens liet vallen. Bom. Verdomme, die snoeren van sonde en infuus waren niet lang genoeg en dus trok hij bijna de hele zooi eruit. Ik moest alle apparatuur heel snel verplaatsen. Ik schrok en werd echt boos op hem. Ik zag dat hij daarvan weer schrok. Ik legde hem zo geduldig mogelijk uit dat het laatste wat ik voor hem wilde, nieuwe complicaties waren. Hij zat echt in de problemen. Zijn ene been zat verward in de slang van de sonde en ik had benauwde minuten voor ik dat onhandelbare lijf en al die slangen veilig uit elkaar's knoop had. Huub snapte er niets meer van, werkte niet erg mee dus. Nondesju toch. Hij viel daarna in een diepe en tevreden slaap en had ook nog een enorme plas gedaan op de
109
postoel. Ik blijf vannacht dicht bij hem. Ik moet. Als hij vannacht weer wil plassen, zal ik dat zelf doen. Ik begrijp hem weer, na een dag oefenen en zoeken waar hij is. En ik zie dat hij toch nog dichtbij me is, naar me luistert, omdat ik naar hem durf te luisteren. Hoe ver weg hij ook is. Ik ben trots, blij, dankbaar. Op ons allebei. Hoe zal het morgen zijn? 301 - zaterdagmorgen 18 november Een hele stille, rustige nacht. Ook deze (alweer nieuwe) nachtwacht is een juweel. Volkomen te vertrouwen, rustig, lief, sterk, betrokken. Ze vertelde dat er in het weekeinde nog twee keer een andere, nieuwe nachtwacht zal komen. Ik schrok. Ik zit echt aan mijn taks wat betreft weer nieuwe nachtwachten. "Weet je wat," zei ze, "ik ruil wel, dan kom ik gewoon weer hier." Ik ga die meid nog eens kussen, ze doet het zo goed. Zelf heb ik zes uur geslapen. Alle nachtwachten houden zich wakker met het boekje van Huub. Leuk is dat. 302 - zaterdagmorgen 18 november Ik weet niet wat een coma precies is, maar mijn lief hangt aan de rand of zit er al in. Hij reageert nauwelijks meer op welke prikkel dan ook. Hij was de hele nacht rustig. De nachtwacht ging om zeven uur weg. Om acht uur wilde hij overeind, hing een tijdje zittend tegen me aan en sliep zittend weer verder. Om halfnegen hetzelfde. De overstap naar de postoel maakt hij niet meer. Daarvoor is hij te zwak. Het is alleen nog maar leunen. Ik sta voor hem, hij zit op de rand van het bed en ik moet hem met een hand ondersteunen onder zijn oksel, anders valt hij om. Mijn andere hand streelt hem over zijn hoofd, zijn rug. Zijn hoofd rust op mijn borst. Af en toe stoot hij met zijn hoofd een paar keer tegen me aan. Is het wanhoop? Weet hij nog iets? Zijn ogen zijn open en staren. Af en toe legt hij zijn handen op mijn schouders, maar ze glijden er weer vanaf. Toen ik hem terug wilde leggen, keek hij ontstemd en zei duidelijk: "Effewagge." Okay mijn lief. Ik wacht even. Het is jouw tijd, jouw sterven. Je mag leunen zolang je wilt. Ik houd hem nog een tijdje vast en voel dat het einde heel dichtbij is. 303 - zaterdagmorgen 18 november Toen hij weer lag, als een baby'tje met zijn handen naast zijn hoofd, heb ik warm water gehaald en hem helemaal gewassen. Huub reageerde nauwelijks. Werkte ook niet mee, als ik bepaalde dingen vroeg of vertelde. Zijn rug is nu helemaal open, ik heb de enorme wond zo goed als het ging verschoond. Zijn benen had hij opgetrokken en wijd open. Omdat hij er zo ongegeneerd bij lag, kon ik overal goed bij. Dus is hij van boven en van onderen lekker schoon, ruikt hij ook weer lekker en is hij helemaal met zachte zalf ingesmeerd. Hij keek erg tevreden. Ontspannen. Ik heb een dunne slaapzak over hem heen gelegd, het dekbed en een pyjamabroek verdraagt hij al een paar dagen niet meer. Ik smeer zijn gezicht nog in met crème, hij lijkt het niet meer te merken. De reis is begonnen.
110
304 - zaterdagmorgen 18 november Je kon er natuurlijk op wachten dat hij een uur later vorstelijk in bed plaste. Het was een beetje mijn schuld. Ik zag aan zijn gezicht dat hij moest en pakte de emmer. Zei tegen hem: "Ik pak een emmer voor je, dan help ik je om daarin te plassen." Maar bij het woord emmer begon hij al. Ik had voor de zekerheid wel een matje onder hem gelegd, maar daar plaste hij precies langs. En niet zo'n beetje ook. En toen had ik als meisje alleen een probleem. Met veel moeite kon ik het laken heel voorzichtig onder hem uitwurmen en de boel eronder drogen en schoonmaken. Een schoon laken dekken kan niet, want als ik Huub een beetje op zijn zij rol, vergaat hij van de pijn. Dan maar geen laken en broek. Ik heb zo goed als ik kon schone matjes onder hem geschoven. Hij zou eigenlijk in een takel moeten, dan kun je nog een schoon bed regelen. Maar hoe krijg je hem dan daarin? Ik besef dat het onzinnige gedachten zijn. Huub is stervende. 305 - zaterdagmorgen 18 november Ik heb verdriet om dat in bed plassen. Hij is daar zelf erg bang voor geweest, dat hij in dat stadium van aftakeling zou komen. Hij heeft het zelf denk ik niet meer geweten en dat troost me. 306 - zaterdagmorgen 18 november Ik zit naast hem en kijk naar hem. Hij slaapt en is ontspannen. Mijn hart vertelt me, dat ik de huisarts moet gaan vragen, Huub te helpen met sterven. Maar ik ben een beetje ongerust dat ik dat misschien ook graag wil omdat de verzorging nu zo moeilijk wordt. Hij is onbereikbaar en kan zelf niets meer. Huub vroeg me eergisteren: "Jij moet voor mij gaan beslissen, Alma. Kun je dat? Doe je dat?" "Ja", zei ik. "Maar alleen als jij zelf buiten bewustzijn bent en ik jouw bewustzijn ben geworden." Is er nog bewustzijn? Ja, toch nog wel, een beetje. Wil en kan ik de beslissing nemen om dat te beëindigen? Nee, ik mag dat niet. Maar hij lijdt enorm, hij heeft zichzelf in moeten leveren, hij heeft onnoemelijke pijn. Dat zie ik. Dat verbeeld ik me niet, dat heb ik leren zien. En dat wil ik zielsgraag van hem af mogen nemen, zodat hij langzaam weg mag glijden. De pijn maakt dat hij leeft. Zelf kon hij zich niet zonder gevecht met zijn geest overgeven. En toch heeft hij dat nu voor het grootste deel gedaan. Ver genoeg, vind ik. Ik zit naast hem en schrijf deze woorden op. 307 - zaterdagmorgen 18 november (het volgende 's nachts opgeschreven om 0:30 uur) Om een uur of halfelf zie ik dat Huub dieper weg is gezakt. Dit is een echt coma. Nu. Er is geen enkele slikreflex meer als ik zijn lippen nat maak en een druppel in zijn mond laat vallen. Hij reageert niet meer met zijn ogen, als ze open zijn. Nu moet ik mezelf klaarmaken, ik heb nog tijd nodig. 308 - zaterdagmorgen 18 november
111
Er komt nog een kruiszuster langs, ik ken het hele mens niet, die eigenlijk vindt dat het onderlaken terug op het bed moet. "Maar waarom dan?", vraag ik haar. Ze weet het niet, dat hoort gewoon zo. Maar ik wil Huub niet meer storen. Ze vindt het goed, wenst me sterkte en gaat weer. Ik bel zijn zoon, vertel hem dat 'het afloopt'. We overleggen en hij besluit zelf, niet te komen. Ik zal hem bellen. Huub's zus is naar een open dag van iets, ik kan haar niet bereiken. Ik besluit het zo te laten. Het is goed. 309 - zaterdagmiddag 18 november Ik zit naast mijn man en moet me klaarmaken voor zijn sterven. Maak me klaar voor zijn sterven. Voor hem loslaten. Ik wacht tot halfeen en bel de dokter. Die komt meteen. Voelt Huub's pols, test de reflexen. Stelt een volledig coma vast. Ik vraag hem of ik nu mag vragen om Huub te helpen aan zijn wens te voldoen. "Ja, Alma, dat mag je", zegt de huisarts en maakt het infuus klaar. Hij gaat naast Huub staan en deelt hem officieel en met luide stem mee, wat hij gaat doen. Want dat moet waarschijnlijk zo. Ik zet de bel uit en de telefoon af en trek de gordijnen dicht. 310 - zaterdagmiddag 18 november En dan? Dan besef ik tot diep in mijn ziel dat het uur is gekomen dat ik mijn geliefde moet laten gaan. En dat ik hem daarbij niet in de steek mag laten. De huisarts vraagt of hij iemand moet sturen. Doe maar niet. Ik wil het liefste met Huub alleen zijn. 311 - zaterdagmiddag 18 november Dan zijn we alleen. Ik zit ongemakkelijk, want het rek van het bed staat omhoog en hij hangt als een kindje met allebei zijn benen omhooggetrokken tegen deze railing aan. Ik wil hem niet meer storen. Eigenlijk heb ik vanaf 13:00 uur, toen de pijnbestrijdende doodbrengende middelen in het infuus gingen, tegen Huub gepraat. Hem gekoesterd. En ook af en toe afstand genomen, hem alleen gelaten, op een meter van het bed naar hem gekeken. Wat ik niet wist: dat het intieme van sterven me zo trof. Ik hem niet in de weg wilde zitten. Niet wilde overheersen. En dan was het heel stil in de kamer. Huub sterft. Zijn leven hier is aan het laatste uur bezig. Ik kan het niet bevatten. Ik heb hem steeds opnieuw in gedachten toegefluisterd dat het hier niet goed meer voor hem is, hoe verdrietig dat voor hem en ons samen ook is. Dat ik goed begrijp hoe pijnlijk het is, en onaanvaardbaar, weg te moeten gaan. Ik heb hem toegefluisterd wat ik en de huisarts hadden gedaan voor hem. Ik heb hem toegefluisterd, hoe trots ik op hem ben en hoe graag ik zijn vrouw was. Ik heb hem beloofd dat ik voor zijn nagedachtenis en zijn kinderen zou zorgen. Ik heb hem verteld dat hij deugt. Ik heb hem verteld dat hij deugt. Ik heb hem verteld dat hij deugt. Heb hem gekust, gestreeld. Ik heb hem proberen te helpen als het moeilijk werd om te ademen, hem stilletjes bemoedigd. Laat je lichaam los, lieverd, ga voor de verlossing, dan houd ik je vast daarbij. Durf het maar, liefste, je bent goed en sterk. Ik heb je lief, Huub, en daarom ook moet je voor mij loslaten. Want ik kan het echt niet meer verdragen dat jij zo'n pijn en verdriet moet hebben. Ik ben bij je.
112
312 - zaterdagmiddag 18 november Het werd eigenlijk al snel moeilijk voor hem. Ik zag tot mijn wanhoop dat er vocht in zijn longen liep. Slijm? Ander vocht? Het was of hij verdronk in mijn armen. Hij snakte naar adem, wel een keer of acht. Zijn adem maakte vreemde herrie. Hij deed zijn ogen open, ik zag de paniek in zijn blik. Ik kon toch niet anders dan tegen hem zeggen, dat ik zag hoe verschrikkelijk moeilijk en angstig dit voor hem was? Ik kon hem toch alleen maar proberen te helpen door tegen hem te zeggen dat dit niet lang hoefde te duren, dat hij er echt bijna was? Dat hij het heel goed deed? En zijn hoofd in mijn handen houden en hem stilletjes kussen en strelen? Je deugt, Huub. En ik heb steeds voor hem gezongen. Zoals toen in dat huisje, toen hij zo in paniek was. Toen had ik het gevoel dat ik zong voor een angstig kind in mijn volwassen echtgenoot. Nu zing ik voor mijn volwassen echtgenoot, waarvan niets meer over is dan een doodziek en stervend kind. Zijn armen naast zijn hoofd, zijn benen opgetrokken als een foetus. Hij hoorde me zingen, ontspande er telkens van. Daar zag ik aan dat hij me hoorde. Ik heb steeds zacht gezongen. Bed is too small for my tiredness. 313 - zaterdagmiddag 18 november Camiel was het laatste uur steeds in de buurt. Ik vertelde dat Huub stervend was. Gaf hem zelf de keus om te blijven, of naar boven te gaan. Hij koos voor blijven, zat op de bank stil te luisteren, wist goed dat ik geen aandacht aan hem kon besteden. En zo was er toch een kind bij Huub, toen hij stierf. Ik denk dat Camiel het goede kind was. Ik heb daar vrede mee. Camiel is het kind dat hem altijd trouw is gebleven. Het is een goed kind, die komt er wel mee klaar. Ik help hem wel. 314 - zaterdagmiddag 18 november Wat er nou precies gebeurde, weet ik niet. Het overviel me toch nog, al wist ik wel dat het gebeurde. Na die angstige reutels kwam er een recht stukje met oppervlakkige maar regelmatige ademhaling en steeds grotere intervallen. En een geweldig gevoel van ontspanning, loslaten. En ineens was het op. Ik wachtte op de volgende ademhaling, maar er kwam nog een klein hikje. En toen hield zijn halsslagader op met kloppen. Ik keek naar Huub's gezicht, maar daarin veranderde niets. Hij bleef een heel geconcentreerde ontspannen blik houden. Ik bleef hem strelen, fluisteren, strelen. Vasthouden. Maar ik voelde diep dat hij weg was. Zijn koortsige warmte verwarde me. Ik wist wel dat er niets meer was, maar zocht naar misschien nog een hele zwakke ademhaling. Bleef strelen, fluisteren, hem zoeken. Het was elf over vier, zei Camiel. 315 - zaterdagmiddag 18 november Ik vertelde Camiel dat het over was, maar wilde van hem het woord dood niet horen. Ik kon geen pols meer vinden, kon Huub zelf niet meer vinden. Ik had zijn warme lijf nog vast. Een uitgeput lijf in mijn armen en handen. Die niet konden ophouden hem te strelen. Ik legde zijn benen recht en sloot zijn mond. Zijn ogen waren dicht. Tot mijn grote opluchting zag hij er wijs, ontspannen, rustig uit. Geen bittere trek, geen enkele onrust of angst. Ik was daar bang voor geweest, besefte ik. Vrede. Ik vond hem heel mooi, moest blijven kijken.
113
Na bijna een halfuur heb ik de neussonde weggehaald. Voor mijn gevoel verklaarde ik hem daarmee officieel verlost en dood. Voor mezelf. Ik ben nog een tijd bij hem blijven zitten, kijken. Ik kon mijn ogen niet van hem afhouden. Intussen zocht mijn ziel de zijne. Huub, waar ben je nou? Dit is een nieuw gevoel van wanhoop, zo ken ik dat niet. Ik heb het gevoel dat ik hem nooit meer zal kunnen vinden. Ik heb alleen zijn lijf nog om te verzorgen en te begraven. Ik leg een opgerolde handdoek onder zijn kin. Ik gluur stiekem naar zijn linkeroog. Het is dood. Leeg. Ik sluit het oog weer. Het wil niet goed meer dicht. 316 - zaterdagmiddag 18 november Ik heb je beloofd, Huub, dat ik mijn hoofd erbij zou houden. Ik kom nog niet echt toe aan het besef van je dood. Moet eerst nog verder voor je lichaam zorgen. Wil dat goed doen. Ik bel aan het einde van de middag mijn vriend, die zal helpen met afleggen. Spreek af dat hij om acht uur zal komen. De huisarts komt om iets na vijven. Hij is verbaasd dat Huub al weg is, geloof ik. Ik moet nu ineens wel huilen, raar is dat. De dokter staat naast Huub en is oprecht in zijn waardering en complimenten. Hij spreekt hem toe als een vriend. Houdt mij vast als een vriend. We zijn bondgenoten in een verdrietig geheim. 317 - zaterdagmiddag 18 november De huisarts ging aan tafel heel huiselijk de papierwinkel in zitten vullen en ik hing maar een beetje rond. Liet hem met me praten. Ik mocht huilen, mocht vertellen, mocht leeglopen. Hij luisterde en deelde steeds mijn respect voor Huub. Ik vroeg hem, of hij de stukken uit het dagboek wil hebben, die gaan over Huub's zoeken naar het sterven. Omdat Huub zelf dat graag met anderen wilde delen. Dat wil hij, de huisarts. Ik heb zelf ook behoefte, hem dat te geven, zodat je als arts ook iets van die andere kant te zien krijgt, van de patiënt van wie hij zolang de raadsman was. Hij is me dierbaar geworden, deze huisarts met zijn betrouwbare zorg voor mijn man. Ik voel me dankbaar voor zijn aandachtige betrokkenheid en zijn eigen integere zoeken en afwegen. Huub werd door hem recht gedaan en wij kregen allebei ruimte van hem. Zodat we het konden doen zoals we wilden. Dankjewel dokter, dat je liet zien dat het jouzelf ook heeft aangeraakt. Het voelt als een soort tijdelijk verbond tussen ons drieën. Ik kreeg en gaf een kus. En de dokter was ook nog zelf jarig vandaag, 56 jaar. Zo oud mag Huub niet meer worden. Maar nu hij dood is, zie ik dat hij veel ouder is geworden dan 54 jaar. Er ligt een oude man die een lang leven heeft geleefd. 318 - zaterdagmiddag 18 november Ik zat stil naast Huub. Zocht hem in gedachten, probeerde het te begrijpen - waar ben je nou toch. Het was einde van de middag, de huisarts was net weggegaan. Ik had de telefoon, die ik af had gesloten, eindelijk weer aan durven sluiten. Klaar om ook de buitenwereld weer te ontvangen. De telefoon ging. Aan de lijn een mevrouw die een hele blije stem nadeed. Ze vroeg of Huub thuis was. Nee, die is er niet meer, zei ik. Maar als hij er niet was kon ik misschien wel even voor hem beslissen, zei de mevrouw. Daar ging hij beslist geen spijt van krijgen. Want ze mocht me voor de
114
komende trekking Extra Kanjerpunten aanbieden, dan had Huub nog meer kans op een prijs. Mevrouw, Huub is er niet meer, zei ik nog een keer. Hij is net gestorven en ik zit hier naast hem. Ik ga hem begraven. De mevrouw was stil. Hier ben ik altijd bang voor geweest, zei ze. Toen hing ze op. 319 - zaterdagmiddag 18 november En dan de grote niet te vermijden belronde. Ik moet gaan aanzeggen. Ik krijg mijn moeder steeds niet aan de lijn. De nachtwacht belde zelf. Nee lief mens, je hoeft niet meer te nachtwachten vannacht. Ik kan dat allemaal niet opschrijven nu. Het was zo moeilijk. Dat is een schrift vol op zich, die telefoontjes. Maar het moest. En steeds terug naar Huub. Hij kijkt trots, zie ik. Zijn oog waar ik nog even in gekeken heb gluurt een beetje. Ik vind hem mooi, mijn man. We zijn te kort samen geweest om hem nu al te verliezen. Ik ben nog steeds verliefd op hem. 320 - zaterdagavond 18 november Als mijn vriend de aflegger komt, moet ik stoppen met mensen bellen. Ik laat me door hem regisseren en leiden. Ik was Huub aandachtig en zorgvuldig en voel alleen maar een hele grote opluchting dat de pijn aan dit lichaam over is. Hij is veilig. Hij hoeft niet meer erge dingen mee te maken. Zijn gezicht en handen en voeten zijn al koud geworden. Maar het is ontroerend dat zijn kruis nog levendig warm is. Ik moet daar erg van huilen als ik dat voel, kan er niets aan doen. Zijn piemel is verbazend klein geworden. Ik was hem voor het laatst, kus hem, zeg hem gedag. Ik heb van zijn lijf zo genoten. Mijn vriend is geweldig. Rustig, wijs, lief. Hij laat me begaan, volgt mijn tempo. Legt me uit wat er moet gebeuren. Waarschuwt me, dat er misschien nog geluiden uit Huub kunnen komen als we zijn armen omhoog doen bij het wassen. Het is allemaal zoals we het zo hebben verlangd en gewenst: Huub is vrij en veilig, deze man is heel aandachtig en betrokken, ik mag mijn huwelijk afsluiten zoals ik nodig heb. 321 - zaterdagavond 18 november Huub is bij mij gestorven, in alle rust, op het einde van het pad. Zijn pad. Ik heb niet het gevoel, dat hij zijn pad niet heeft afgemaakt. Dat is ons allebei gegund geweest. Ik hoop dat ik hem gaf wat hij nodig had, dat ik goed voor hem was in zijn laatste uren. Ik mag hem zelf afleggen. Dat is wat ik verlangde en ik krijg het. Ik voel het als genade. We krijgen het kettinkje met de trouwring niet los. Het zit raar vast. Ik breek het af. Hang Huub's ring aan mijn eigen kettinkje met het pareltje dat ik van hem kreeg voor ons trouwen. En het glurende oog wordt met een vloeitje dichtgemaakt. PoesK. was de hele dag in de buurt, nu weer. Dat doet hij anders nooit. Wat voelt zo'n beest? 322 - zaterdagnacht 18 november Het is nu diep in de nacht. Huub en ik zijn alleen in de kamer. Hij ligt op een koelelement, de jongens van het uitvaartbedrijf hebben er een bak droge koffie
115
bijgezet. De kamer geurt licht naar koffie. Ik heb de bordeauxrode dekbedhoes over hem heen gelegd. Zijn lievelingsdekbed, van nepsatijn. Hij ziet er deftig uit, zo in zijn trouwoverhemd en nieuwe colbert. Hij wordt steeds mooier. De verwarming is uit, het wordt koud in huis. Ik ga zo mijn eerste nacht met hem in. Het zullen er nog drie zijn. Ik zal hem nooit meer vinden, als ik hem niet zoek in mezelf. En dat geldt voor iedereen. Hij is weg uit dit leven. 323 - zaterdagnacht 18 november Dank je, lieve jongen. Voor wie je was. Ik vind dat ik het goed heb gedaan. Ik vind dat jij het goed hebt gedaan. We zijn uit elkaar, Huub. Je lijf ligt gewassen, gestreken, gestreeld, gekoeld en lekker geurend in onze kamer. In ons huis, jouw en mijn huis. Het wordt mijn huis, maar het blijft voor mij ons huis. Je kijkt trots en in vrede. Ik ben trots en in vrede. Ik zal voor je zorgen. Ik zal je terughalen in mezelf. Ik zal zorgen dat je steeds opnieuw wordt gezien. Ik zal je blijven liefhebben. Ik zal weten wie je bent. Je lijf is een afspiegeling, een herinnering aan jou geworden. Maar ikzelf ben ook een afspiegeling, een herinnering aan jou. Ik wil dat graag zijn. Help je me? Alsjeblieft? Ik ben zo moe en zo alleen. Ik wil deze toekomst niet. Help je me? 324 - zaterdagnacht 18 november Het intense verhaal van de afgelopen weken is uit. Ik zal straks uit onze onderzeeër moeten komen en een nieuw leven moeten beginnen. Ik wil dat niet. 325 - zaterdagnacht 18 november Laat op de avond, eigenlijk al nacht, loop ik naar boven. Ik kom op onze slaapkamer, waar ik al weken niet meer ben geweest. Het bed is opgemaakt, wij zullen er niet meer slapen. De kastdeuren zijn opengeschoven, ik heb ze open laten staan toen ik Huub's trouwpak ging halen. Ik sta voor de kast, zie zijn kleren hangen. Ik verberg mijn gezicht in zijn kleren, ruik zijn geur. Ik wil huilen maar ik kan niet. Hij troost me. Ik ga naar de badkamer. Wil een warme douche, maar durf niet. Ik durf de dag niet weg te wassen. Durf niet zo lang alleen boven te blijven. Weet niet wat ik nog durf. Ik kan me nog niet klaarmaken als ik niet weet waarvoor ik me klaar moet maken. Ik weet niets meer. Ik loop naar de zolder, zet de computer aan. In mijn mailbox verschijnt een bericht van mijn dochter. Ik open het. Ze schrijft hoe erg ze het vindt voor mij en Huub dat hij is overleden en ze wenst me sterkte. Ze schrijft: "O, verschrikkelijk, weet je wat ik je bijna had geschreven mam? ZET 'M OP! O, wat erg!" Ik lees het en zit in mijn eentje, midden in de nacht op zolder, onfatsoenlijk hard te lachen. Ik voel me warm worden van het lachen, ik stroom vol van opgeluchtheid. Dat ik nog kan lachen, dat ik nog te bereiken ben. Ook nu nog. Dat Huub eindelijk veilig is. En dan kan ik ook huilen. 326 - zaterdagnacht 18 november Het is zaterdagnacht halfdrie. Het regent buiten. Ik zit bij Huub. Ik ben toch blij dat ik eindelijk alleen ben met hem en gelukkig nog kan huilen. Waar ben je Huub? Hier? Ik kan niet aanvaarden dat iemand die voor mij zo belangrijk is, helemaal weg is. Waarom weten we dat toch niet? Waarom kan ik toch niet geloven in een hemel of in andere mooie verhalen? Waarom denk ik dat de natuur volkomen onverschillig is? Dat kanker gewoon
116
ontstaat? Dat je daaraan doodgaat? Dat er vervolgens gewoon niets is na de dood? Dat wij betekenis geven aan iets wat in zichzelf geen betekenis heeft? Is het omdat die mens voor ons zo'n betekenis had, dat wij dat betekenisloze niet kunnen aanvaarden? Ik weet niets meer. Wat stelt leven voor, als het zomaar kan eindigen? Jouw leven, maar mijn leven ook? 327 - zaterdagnacht 18 november Ik besef dat ik alleen nog maar afscheid kan nemen. Ik verlang ernaar dat met al Huub's vrienden en familie goed te doen. En mijn vrienden en familie. Ik verlang ernaar om zijn lichaam naar het graf te brengen. Het leven hier netjes en goed voor hem af te ronden. En daarna goed voor hem te blijven zorgen en voor mezelf. Ik verlang ernaar om goed door te gaan. Ik wil niet kapot, dan is hij ook kapot. Ik voel zijn koude dode gezicht in mijn handen. Ik herinner me zijn hand op mijn hoofd. Help je me, Huub? Zie je me? Waar ben je nu? Huub. Voltooid, echt voltooid verleden tijd. 18 november. Elf minuten over vier. Huub is gegaan. 328 (het vervolg, omdat het moest want ik wil dit niet vergeten, een paar dagen later geschreven) zondag 19 november Ik heb 's nachts op de bank geslapen vlakbij Huub. Camiel is naar zijn vader gegaan. Het huis is erg koud. Zijn zoon en zus komen. Zijn zus wil Huub eerst niet zien, maar we geven haar de tijd en ze gaat wel kijken. Het is goed. Ze ziet dat het goed is. Huub's collega's komen en brengen een hoop drukte mee. De drukker die van het hockeyveld is geroepen, heeft de kaarten gedrukt en komt ze brengen. Het lijkt de hele middag wel een postkantoor. De kaarten in de enveloppen, Bart brengt met Camiel de kaarten weg in Huub's auto en krijgt onderweg nog een bekeuring. We regelen wat nog niet geregeld was voor de uitvaart, drinken koffie, eten soep. Steeds zit er wel iemand van ons even bij Huub, die in zijn hoekje ligt en erbij hoort. 329 - zondagnacht 19 november 's Nachts ben ik weer alleen met Huub. Zondagnacht. Tweede nacht. Ik zit naast hem op het kussen en word ineens mateloos kwaad. Om dat moeizame klotehuwelijk. Om zijn moeilijk doen, steeds, terwijl het zo goed had moeten zijn. Om zijn dood. Om die laatste weken. Om wat het allemaal met mij doet. Ik schreeuw, ik ben zo razend. Ik roep alles wat me zo dwars zit. Ik denk niet eens meer na. Het komt op en moet eruit. Ik ben radeloos van woede, machteloos omdat Huub dood is. Ik heb me nog nooit van mijn leven zo leeg en moe gevoeld. Ik kruip tenslotte maar op de bank en heb nergens spijt van. Hij had gewoon niet mogen sterven. Dit is te moeilijk voor mij. Later vertel ik dit aan de vriend die hielp met afleggen. "Heb je hem ook geslagen?", vraagt hij tot mijn verbijstering en geruststelling. Nee, dat nog net niet. Hij verzekert me dat ik er goed aan heb gedaan, aan dat boos worden. En sommige vrouwen schijnen hun dode man te gaan meppen. De volgende dag is het trouwens helemaal over, ik moest dit blijkbaar kwijt. Bezoek, veel bloemen, veel kaarten, overleg, draaiboeken. Ik zit maandagnacht bij Huub, de derde nacht en voel alleen nog maar verdriet. Het is zo koud in huis, ik krijg er overal pijn van. Ik zit naast Huub en besef hoe lief ik hem heb. Ik besef dat ik nu ook zijn lichaam los moet laten.
117
330 - dinsdagnacht 21 november Dit is de laatste nacht dat hij hier is, thuis is, dat zijn lichaam hier is. Als iedereen eindelijk weg is, zijn we voor het laatst samen alleen. Ik besluit in een opwelling dat nu eindelijk het moment er is om een oude belofte na te komen: het Hooglied voorlezen. We waren in Frankrijk, het was er ongelooflijk mooi, we waren gelukkig en we hadden het erover. Ik vertelde hem over het Hooglied en hij kende het niet. En ik vind het zelf zo mooi. Ik zou het hem nog wel eens voorlezen, zei ik toen. Ik zoek waxinelichtjes en steek een hele rij aan. Op de piano, op de kast. Ik maak foto's van Huub. Zoek de bijbel, zoek het Hooglied op. 331 - dinsdagnacht 21 november Ik zal nooit echt aan iemand uit kunnen leggen hoe mooi dit is. Huub - statig, rustig, dood, overal bloemen om hem heen. Ik leg de bijbel tegen hem aan. Zit op mijn kussen naast hem, zoals ik zo vaak naast hem heb gezeten op de grond. Camiel is thuis en ik vertel hem, wat ik ga doen. Nodig hem uit erbij te zijn. Maar hij wil liever naar boven. Ook goed. Ik lees Huub hardop voor. Ik ken de tekst goed, maar zoals ik het nu zie is het helemaal anders en nieuw. Het Hooglied gaat over de dood, snap ik nu. Ik lees het helemaal voor, rustig, langzaam, hardop. Als ik denk dat ik wat uit moet leggen, doe ik het. Ik vertel wat ik erbij denk. Ik weet dat het onzin is, dat Huub niet meer bij mij is. Maar ik voel een grote rust en waardigheid door dit voorlezen. Ik zie, lees, wat liefde is en voel hetzelfde. Ik kan dit niet uitleggen. Maar het klopt. Ik heb het diepe gevoel dat ik Huub eer bewijs hiermee. Ik voel me goed met deze beslissing, om deze tekst voor te lezen. We mogen dan allebei niet gelovig zijn. Het heeft zin, voor mij en misschien ook voor hem. 332 - woensdag 22 november De volgende morgen wordt Huub gehaald. Er komen mannen, Huub van het uitvaartbedrijf regelt alles, mijn vriend de aflegger helpt me. Er wordt overlegd, er komt een brancard, de doodkist staat recht voor de openhaard. Ik help Huub dragen, houd zijn stijve hoofd vast en help met hem in de kist leggen. Ik leg zijn handen zo, als hij ze altijd had. Ik heb de foto's van zijn kinderen uit de lijst gehaald en stop ze in zijn binnenzak. Frummel Bart's kussentje onder zijn colbert. Leg er van mezelf een onnozel plastic vlindertje bij. Wat anders, Huub? Ik bedenk nu pas, wat er misschien nog meer mee moet. Waanzin, Alma. Er hoeft helemaal niets mee. Ik schik het satijn langs Huub's gezicht en kus hem. Het deksel moet op de kist en ik help de schroeven aandraaien. Wil dat ook mogen doen. Er zit een raar stickertje op de kist, dat ik eraf wil pulken. Maar dat mag niet, dat is nodig voor een bepaalde administratie. We rijden hem naar buiten en naar de rouwauto. Ik help. Bloemen, jas, bril, hoed, het bloemenpotje van zijn zus, zijn tas, ik moet mijn lief gaan begraven. We vertrekken ruim op tijd. Ik rijd met Huub in de rouwauto mee. We gaan langzaam door de stad. Ik voel het als een ereronde. We zijn op tijd. Als we hem samen binnenbrengen in de bomvolle zaal, laat Camiel het potje en Huub's bril kapotvallen. Ik zie Camiel's ontreddering. Ik voel de symboliek. Lieve schat, het is niet erg, zo is het goed. De bril is stuk, precies doormidden gebroken. Huub is dood. 333
118
Huub. Hoed, regenjas, sjaal, gauloises, zippo, zakmes, geldklem en pennenset. We zijn hier allemaal met onze eigen gedachten, ons eigen gevoel voor hem. Huub wordt, is, herinnering. We willen er niet aan, maar we zullen wel moeten. Ik ga, als zijn vrouw, vertellen hoe Huub voor mij is. Ik lees het voor, omdat ik uit zijn overvolle en ingewikkelde leven niks dat belangrijk is wil vergeten. En omdat ik niet van het padje wil raken. Maar ik lees het vooral voor, omdat elk woord dat ik heb opgeschreven door Huub zelf is gelezen en zijn zegen heeft gekregen. Hij was er erg blij mee. Dat maakt dat ik hier op een trotse manier voel dat ik ook voor hem zelf spreek en hij er op die manier bij is. Maar ik besef ook wel intussen, dat het maar woorden zijn. Woorden die alleen maar een glimp kunnen geven van wat ik bedoel te zeggen, wat ik voel. "Dat een journalist niet weet wat'ie schrijven moet" - zo begon een vriend onlangs zijn brief aan Huub. Iemand werkelijk in woorden vangen kan alleen goed als we allemaal intussen gewoon mogen doorleven. Als we schrijven en lezen in het ritme van het leven. In de stille en plotselinge fermate van Huub's dood werken woorden anders dan in het beweeglijke ritme van alledag. Dat weet ik wel. Vul mijn woorden daarom aan met je eigen gevoel. Want voor teveel dingen zijn nu geen goede woorden meer. 334 Huub van de krant, door hem 'de fabriek' genoemd. De plek waar hij het liefste is. De journalist met zijn eigen filiaal 's zomers buiten op de Markt. Waar hij zich altijd net een hoertje voelde dat klanten lokt. "Hé, jij daar, kom 's even lekker bij me zitten! Wil je een kopje koffie? Doe maar 's vertellen!" Dat wilden ze wel, zijn bezoekers. Soms grote dingen, maar vaker kleine dingen die eigenlijk niks om het lijf hadden. En dan de volgende dag een altijd weer smakelijk stuk in de krant, met een mooie foto. Waar steeds het kleine verhaal dat Huub had opgediept, het grote nieuws een diepere kleur gaf. Waar het verdriet om een weggelopen hond evenveel, misschien zelfs wel meer begrip en meeleven opriep dan een gezonken veerboot op een pagina verder. Zo deed hij het overal. Als hij ergens aan de bar stond en langs zijn neus weg vroeg: "Is er nog nieuws?", dan kwamen ze hem het nieuws met alle plezier brengen. In de wetenschap dat hij te vertrouwen was. Dat hij dingen nog even onder de pet kon houden als het moest. Dat hij onze gemeente kende als geen ander. "Zulke stadsredacteuren als ik zijn letterlijk een uitstervend ras", zei hij treurig tegen een collega. Hij maakte zich daar bezorgd over. Dat de stadsredacties het zouden verliezen van de winst die gemaakt moet worden. In zijn lange serie interviews is Huub op z'n best. Vond'ie zelf ook. Hij voelde zich het lekkerst als hij mooi mocht verhalen over gewone en ongewone mensen. Zijn portretten getuigen van een constante kwaliteit, een groot en goed ontwikkeld inlevingsvermogen. Zijn volstrekt eigen stijl en taal zijn denk ik echt onvervangbaar. En altijd maakte hij in deze portretten ook zichzelf zichtbaar. En dus kwetsbaar. Wie ze op die manier herleest, ziet Huub zelf geportretteerd, met al zijn dromen en gedachten over hoe de wereld eruit hoort te zien. En het vaak niet doet. De portretten spreken over zijn eigen verlangen en kwetsbaarheid. Wat niet iedereen weet, is dat Huub zijn loopbaan begon in de gezondheidszorg. Verpleegkundige B, al heel snel in leidinggevende functies. Voor mensen mogen zorgen, het zit in elke vezel van zijn lijf. Mooi koken, nodig willen zijn en een zorgzame bodem mogen leggen onder het bestaan van de mensen om hem heen. Ook wel eens hinderlijk, want de drie "R's" van Rust, Reinheid en Regelmaat werden door Huub als het Evangelie gepredikt. En als je dan plots zijn leven gaat delen, als vrouw of als kind, dan denk je er niet elke minuut aan dat je pantoffels aan moet doen in huis of dat je nooit meer gewoon lekker in je neus mag pulleken. "Onnut!" pleegt hij bij dat soort cultuurbotsingen tegen ons te roepen. Ja Huub. We gaan proberen eraan te denken. En dan prompt weer vergeten, natuurlijk. Huub snapte dat nooit, het bleef een dagelijks terugkerende bijna rituele huiselijke twist. Nooit gaf hij het op. Het waren zijn drie "R's" van zekerheid en houvast. Zijn medicijn tegen chaos. 335
119
Huub kan smakelijk vertellen over zijn leven als pleeg. Waar hij met zijn maat Ger "hunkerbunkers" (verpleegstersflats) onveilig maakte. Henny, zijn eerste liefde, maakte van hem in die dagen ook nog even een echte kroegbaas in haar kroeg in België. Een rol die hem waarschijnlijk op het lijf geschreven was. Waar hij dus 's avonds de pilsjes tapte, om 's ochtends weer gewoon als verpleegkundige voor te komen rijden. In een veel dikkere auto dan die van zijn superieuren, dat wel natuurlijk. Schrijven deed hij intussen ook al, en graag. In personeelsbladen of vakbladen of gewoon voor zichzelf. Een chroniqueur met oog voor zotte situaties en een vlotte pen. Zonder enige opleiding in die richting. Toen hij bij een fusie na een conflict met zijn collega-directeur op een weinig elegante manier uit de gezondheidszorg werd gekieperd, hing hij zijn witte jas aan de wilgen. Hij had intussen een gezin met kleine kinderen. Hij ging voortaan alleen nog maar schrijven. Aan lef en energie ontbrak het hem niet. Er werd zelfs een freelance-bureautje voor in het leven geroepen. En hoe hij het voor elkaar kreeg weet ik niet, maar het lukte. En zelfs in redelijk korte tijd. Via een correspondentschap werd hij al snel opgenomen in de gelederen van de krant. Maar daarover kunnen de grote aantallen vrienden en collega's die hier aanwezig zijn, beter verhalen dan ik. In voor avontuur is Huub ook, altijd. Bij voorkeur door hem zelf aangezwengeld jongensclub-achtig avontuur. Met een paar vrienden op een onbewaakt ogenblik iets onwaarschijnlijks bedenken - "ten zuiden van een gul glas" - en het dan vervolgens gewoon gaan doen. Onze laatste actie was het 'Open Asfalt Genootschap' ter gelegenheid van het sluiten van de snelweg door onze gemeente, met Michiel en Linde en mij. Vierenveertig prachtige plannen hadden we bedacht, die helaas niet doorgingen. Onvoorstelbaar dat Huub, die als journalist tien jaar lang boven op de nieuwbouwplannen zat, het nieuwe centrum niet eens af kan zien. Zo'n jongensclub-avontuur waren ook 'Hoed je voor Huub' en 'Zomaar een Zondag', Huub's kortstondige flirts met het fenomeen van de talkshow. Hij heeft dat twee seizoenen gedaan. Plaats van handeling: een plaatselijk café op de Markt dat voor die gelegenheden werd leeggeruimd en omgebouwd tot studio. Waarbij hij elke gelegenheid aangreep om te keten. In de derde talkshow zat geloof ik al een prostituee. Het presenteren lag hem uitstekend. Had hij de ambitie gehad, dan was hij een goede acteur geworden. 336 Zo'n jongensverbond lag ook onder de jumelage met een stad in Litouwen, waarvan Huub met de vorige burgemeester de aanjager was. Hij heeft zich met hart, ziel, pen en portemonnee aan Litouwen gegeven. De mensen daar werden zijn familie, voor wie geen moeite hem teveel was. Zijn vrouw en hun twee jongens zaten ook in het verbond en deden even hard mee. Fantastische dromen werden in rap tempo waargemaakt of mislukten even grandioos. Vrachtwagens gekocht, onwaarschijnlijke dingen geregeld, netwerken gevormd, feesten georganiseerd, daar en hier. Met enige regelmaat zagen wij weer zo'n roestige, zwarte wolken uitbrakende Oostblokbus vol opgewonden Litouwers door ons dorp hoesten. Op weg naar het voetbalveld, of een school, of de bridgetafels. Het internationaal bridgen nam een grote vlucht. En de kankles, een Litouws muziekinstrument, wordt nu als een volkomen natuurlijke zaak bespeeld op onze muziekschool. Huub's inzet voor de stedenband bleef opmerkelijk groot. Maar onvermijdelijk kwamen de meningsverschillen in steeds onvriendelijker gedaante zich aandienen. Huub reageerde zoals bij alles waar zijn hele ziel en zaligheid in ligt: hij speelde zijn spel te hoog, en werd dus - niet te vermijden - navenant diep gekwetst. Hij haakte diep teleurgesteld af. Maar de verhalen vertelde hij nog vaak en graag. Met een toon waarin zijn liefde voor en zijn geloof in de stedenband toch steeds sterk bleef doorklinken. Jaren later wijdde hij heel bedachtzaam een groot en zorgvuldig onderbouwd artikel aan de bedenkelijke rol van vele Litouwers in de Tweede Wereldoorlog. Een gevaarlijk onderwerp voor een journalist die zulke nauwe banden had met dat land, banden zowel binnen zijn eigen gemeenschap als ginder. Ook bedreigend voor de lezers, van wie velen zich van harte voor de stedenband inzetten. Huub was zich die risico's uiteraard sterk bewust. Was zich ook sterk bewust dat men hem misschien zou verdenken van verkeerde motieven om dit artikel te schrijven. Rancune, bijvoorbeeld. Maar hij vond, terecht, dat ook dit verhaal verteld moest worden. Hij voerde daarover tevoren vele
120
gesprekken met collega's en thuis met mij. Die gesprekken maakten dat hij ook beter zicht kreeg op zijn eigen rol in de stedenband en vrede kon hebben met hoe het gegaan was. Het ontstaan van een Litouwse wijk in onze gemeente rondde het voor hem af. Het was goed geweest, hij had gedaan en gezegd en geschreven wat hij moest en had er geen spijt van. Hoogtepunt in al zijn verhalen over Litouwen is steeds weer zijn ontmoeting met de kersverse president Vytautas Landsbergis, van huis uit een musicoloog. Huub was die dag, 12 maart 1990, toevallig in Vilnius getuige van de gebeurtenissen. Hij sprak een uur met Landsbergis. Die na afloop, midden in de nacht - na zijn allereerste interview met een Westerse journalist, Huub dus - voor hem muziek van Ciurlionis speelde op de vleugel. Het leverde Huub, naast die heel intense ervaring, ook een landelijke primeur op. Een aangenaam gebeuren voor een journalist. Zijn vriend de fotograaf Willem Paterik deelde in zijn vroege Litouwse avonturen. Het plan om binnenkort, tien jaar na datum, samen terug te gaan, was een goed plan. 337 Samenleven met Huub betekent: leven in zijn taal. Zijn taal: een wonderlijk samengesteld assortiment van staande uitdrukkingen en uitroepen. Bon-vivant als hij is neemt eten, drinken, stoelgang en het verkeer met dames in zijn taal een grote plaats in. Gevolgd door dpelletjes. En commentaren op huiselijke gebeurtenissen. In mijn verkeringstijd met Huub, toen mijn jongste twee kinderen al bij hem woonden maar ik zelf nog niet, verzamelden wij stiekem zoveel mogelijk van Huub's taal. We werden dankzij ons prima teamwork en een op de wc verstopt kladblokje waar we om beurten in schreven, redelijk compleet. Ik moest in die tijd om de haverklap plassen. De taaloogst werd ter ere van onze bruiloft in boekvorm aan de gasten overhandigd onder de titel 'Hoger Huub's voor Beginners'. Wij wilden die taal spreken, verstaan, bij hem horen, was onze boodschap. Camiel, mijn jongste zoon, en zijn vrienden maakten er een heuse studie van en konden al snel promoveren op dit hoger Huub's. In Huub's taal maakte ik voor het eerst kennis met zijn god: Godmiljaar!, en diens verre verwant Nondesju!. Als ik in de weg stond - en dat sta je nou eenmaal wel eens als echtgenote - riep hij "Patraukoespakali." Dat klinkt vriendelijk en geheimzinnig erotisch, maar als je weet dat het Litouws is voor "Ga 's opzij met je dikke reet" dan denk je daar als echtgenote toch anders over. En drogisten moeten aan hem goed verdiend hebben, want zijn vaste waarschuwing bij het kaarten was: "Pas op, of je krijgt voor 40 gulden pleisters op je gezicht." Eén keer heb ik zelf, zonder dat ik het wist, ons dappere maar lange tijd wankele huwelijk op de helling gezet. Dat was toen Jan Kuitenbrouwer in de Volkskrant om bijzonder Nederlands taalgebruik verzocht. Nou, dat kan ik uit voorraad leveren, dacht ik argeloos, en stuurde Kuitenbrouwer buiten medeweten van Huub het complete HogerHuubse Woordenboek voor Beginners. Het leverde Huub de twijfelachtige eer op, landelijk en publiekelijk uitgeroepen te worden tot Koning Oubo. Gelukkig had ik zijn naam niet genoemd, maar mijn beschrijving maakte hem natuurlijk tot diep in Zeeland herkenbaar voor iedereen. Huub zweefde tussen gevleid zijn, gêne en boosheid. Uiteindelijk won zijn gevoel voor humor het, maar het was naadje. Wist ik veel. Het gevolg was wel dat ik hem zo voor enige tijd zijn onbevangen taalgebruik had afgenomen. Dat speet me echt en ik miste het zelfs. Dat had ik zo niet bedoeld. En pas toen begreep ik hoe bijzonder Huub's taal is. Het lijkt zo op het oog een samenraapsel van clichés, van geleende taal, van omweg-taal, van Oubo-taal dus. Maar dat is het niet. Het is als een huis, vol met zorg en liefde verzamelde bullen en spullen die bij Huub passen. Woorden om in te wonen, om in thuis te zijn. Volstrekt eigen, mensen verbindende taal. Zoals hij op zijn beurt zich aan mensen bindt met die taal. Met een zekere hang naar plechtigheid, zoals Huub ook zeer verknocht is aan zijn oude leer-met-eiken bankstel. Met een zekere hang naar sjiek ook. Zo maak je met taal een huis, een monument. Ik ga dat erg missen. Zal hem voor de rest van mijn leven "wat DOE je!!" horen roepen, als ik per ongeluk wat onhandig ben. 338
121
Zoals Huub met zijn taal zichzelf een lekker zittend pak geeft, zo doet hij dat ook met spelletjes. Ik heb wat af gekaart, vooral in onze 'verlovingstijd'. Voor mij een nuttige les, want ik kon dat niet meer, gewoon op mijn gat zitten en kaarten met een blije Huub en blije kinderen. Door Huub leerde ik weer, dat dit goud waard is. En ook ik kreeg de smaak te pakken. We gingen samen scrabbelen bij de open haard, en waren erg aan elkaar gewaagd. Huub was op zijn best als hij - met wat ik noemde zijn sinterklaasgedichtengezicht - aan zo’n lange, bedachtzame inleiding begon. In een meestal vergeefse poging een door hem zelfbedacht woord door mijn onbarmhartige "Nee Huub, dat staat niet in Van Dale" heen te loodsen. Ik had dan zo’n lol. Wat spelletjes betreft is Huub zeer serieus. Hem tussendoor even lekker aanraken bij zijn diepe nadenken boven zijn letterplankje, was niet zijn idee van een goed potje scrabble. "Nee Alma, nou even niet, ik moet nadenken." Winnen, bedoelde hij dus. Ik ga dat heel erg missen. Ook als fanatiek bridger kon je hem altijd roepen voor een spel op niveau. Daar hadden we trouwens een raakpunt. Met musiceren gaat dat net zo. Het brengt je de hele wereld rond. Nog maar enkele weken geleden heeft Huub geweldig bridgeplezier gehad in Londen, in zo'n bridgehuis waar oude mannetjes en vrouwtjes heen gaan om te kaarten en gratis koekjes te eten. Ik wist niet eens dat zoiets bestond. Huub wel en hij voelde zich er thuis. Spelletjes doen verbindt mensen op een veilige manier. Dat is het geheim, dat is Huub’s droom. Erbij mogen horen en je verbonden weten met anderen. Er schuilt ook een gevaar in, als je verwachtingen te hoog gespannen zijn. Zorgvuldig en rijk door hem voorbereide maaltijden – Huub was een fantastische kok - riepen bij hem hooggespannen verwachtingen op. Maar dan hoefde er maar even iets op een andere manier te gaan dan hij verwachtte om zo'n feestmaal voor hem in een klap tot een deceptie te maken. Ik heb dat altijd erg gevonden. Dat hij daar vaak niet zo van kon genieten als hij in mijn ogen echt verdiend had. Dat wij hem te vaak teleurstelden zonder dat we dat bedoelden of wisten. Een gezinsmens, een gezelschapsmens, een hunkeraar naar warmte. Maar ook een gecompliceerd mens die soms liever uit veiligheid kiest voor het zèlf onder controle houden, het zèlf regisseren van sfeer. En dan weer erg gekwetst kon zijn als de mensen niet reageerden zoals hij intussen verwacht had. Omdat je mensen nou eenmaal niet kunt dwingen om te reageren zoals jij voor ogen hebt. Zeker als ze te weinig ruimte krijgen voor hun eigen reactie. Omdat je waardering nou eenmaal niet op die manier kunt verdienen. Een man die dan dus, onverdiend maar onvermijdelijk, gekwetst wordt. Waardoor wij op onze hoede werden, bang hem te kwetsen. En gekwetst te worden. In de enorme stroom heel intense brieven die Huub de afgelopen tijd heeft ontvangen - brieven die hem overigens enorm hebben geholpen en houvast hebben gegeven - zie je datzelfde. Die twee kanten. De warme, sterke, intelligente, geweldig ontwikkelde man die mensen raakte, die mensen aan zich bond, die snel mensen voor zich won, die mensen op een diep niveau kon bereiken en aanspreken. En inspireren. Mij ook, voortdurend. Aan de andere kant de man die, volgens zijn eigen woorden “gemakkelijk struikelt over losse eindjes”, gauw geneigd is “van lucifers balken te maken”. Een man die overal “beren op de weg” kan zien. Vaak een fantast, maar wel met de wil en de capaciteiten om zijn fantastische dromen waar te maken. Huub. Een trouwe en volhardende man, trouw aan zichzelf en zijn dromen. Dromen waar op zich niks mis mee was en die wij graag deelden. Maar soms kon niemand ze voor hem waarmaken op de manier zoals hij zelf wilde. Een vechter die steeds weer boven kwam drijven. 339 Er is een rijmpje van Dorrestein dat vaak door hem wordt aangehaald: Altijd lag ik overhoop met de drank en met de wijven en toen ik veel geleden had toen kon ik heel mooi schrijven Een passend grafschrift vond Huub dat altijd zelf. Mwa. Overhoop liggen met van alles kon hij als geen ander. Dus ook met drank. Drank in een journalist is blijkbaar even noodzakelijk als inkt in een drukpers. Drank kon ook wel geniepig zijn, vooral bij botsingen van zijn cultuur met die van een ander. Ja, Huub lag geregeld overhoop met drank, maar ik heb ook heel veel warme en veilige herinneringen aan intieme avonden samen, bij de open haard,
122
waar een mooie wijn of vussop ons een beetje gezelschap hield. Ik ga die avonden geweldig missen. Het overhoop liggen met de wijven is een ander verhaal. Daar heeft Huub hartstochtelijk mee overhoop gelegen. Ik mag wel zeggen dat Het Overhoop Liggen Met Wijven door Huub tot kunst is verheven. Ik weet waarover ik praat. En met mij vast een hele serie andere 'verloofdes', waarvan er ongetwijfeld hier een paar aanwezig zijn. Huub is een man om geweldig van te houden en te genieten. Van zijn geestigheid en intelligentie, zijn filosofieën, zijn lijf en handen, zijn intense aanwezigheid, het samen reizen, het samen schrijven en het bespreken van de wereld. De vrouw die ik naast Huub ben, zal ik zonder hem nooit meer zijn. Ik vind dat heel erg. Het voelde zo goed. Het voelt of er iets in mij ook is gestorven. Huub is een man waar je als vanzelf met plezier alles voor wilt doen. Die bij mij doorlopend de behoefte opriep om hem gelukkig te willen maken. Maar het moest dan wel op zijn manier. Echt rustig was het daardoor bijna nooit. Ik vond het niet altijd eenvoudig om als zijn vrouw te voelen en te weten dat ik vaak hopeloos tekortschoot in de wereld en de verlangens van Huub. Hoe graag ik dat ook wilde en hoezeer ik zijn dromen en verlangens ook begreep en wilde delen. Hij had nou eenmaal vaste ideeën over hoe alles moest. Ik had natuurlijk nou eenmaal andere ideeën. Mijn manier deugde dan niet in zijn ogen en ikzelf in een moeite door vaak ook niet meer. En kijk, dan begint dus het Grote Overhoop Liggen. Patraukoespakali. Hij had aan mij natuurlijk ook gene gemakkelijke, maar ja, daar is hij zelf bij geweest en zoals hij altijd zelf zei: “Je moet opeten wat je zelf hebt opgeschept.” Het kwam van lieverlee toch goed tussen ons, want we wilden dat allebei zielsgraag. We vonden nog niet zo lang geleden een mooie balans. Huub vond voor zichzelf de oplossing: “Als het niet kan zoals het moet, dan moet het maar zoals het kan.” “Wil ik deze man, met alles erop en eran? Ja!” was steeds mijn overtuiging. Nu waren we dus eindelijk klaar om echt van elkaar te gaan genieten. Waren we klaar om in die vrede ook de mensen dicht om ons heen weer te laten delen. Om ook die mensen en kinderen weer dichterbij te halen, die zelf intussen wat afstand hadden genomen. Vaak om ons de ruimte te geven om het eerst samen maar eens goed uit te zoeken. Het is verschrikkelijk verdrietig dat we daar geen tijd meer voor hebben gekregen. Maar... we hebben er, zij het te kort, samen intens van genoten. Voordat de draak van de kanker zo volkomen onverwacht hem aan kwam vallen. Die draak met zoveel haast, net als Huub zelf vaak. 340 Nog niet zo lang geleden schreef Huub een column die begon met de woorden: “Je moet. Gek word ik van die mensen die je voorhouden dat iets moèt.” Want Huub moest niks. Je mocht het woord 'moeten' niet eens in de mond nemen, hij was er allergisch voor. Ik ben een ster geworden in het construeren van zinnen, waarin het verboden woord niet voorkomt, maar waaruit toch ondubbelzinnig duidelijk wordt dat hij iets gewoon moest. En zo'n man, die niets moet, krijgt ineens te horen dat hij moet sterven. Het meest onverbiddelijke moeten dat er bestaat. Zijn eerste reactie was kenmerkend voor hem: als het dan toch moet, dan maar direct. Als we voor de kassa stonden, na een uur lang uitgebreid en op ons dooie akkertje samen een kar vol boodschappen te hebben volgeladen, dan werd Huub al na drie minuten in de rij staan gek van het moeten wachten. Het had voor hem iets te maken met een gevoel van geminacht worden als klant. Geen respect krijgen. Hij liet bij zulke gelegenheden gewoon zijn volle kar voor wat’ie was, diepvriesproducten of niet, en verliet briesend het perceel. Als ik dan moet doodgaan, Alma, dan maar direct. Als het niet wordt zoals ik het me heb voorgesteld, dan stap ik er liever meteen uit. Huub ten voeten uit. Maar er kwam direct een stroom brieven en reacties op gang. Huub zag de verslagenheid en het ongeloof en verdriet van zichzelf en mij terug in alle tekens van medeleven. Er begon in hem een stille verwondering te groeien over wat er gebeurde: voor het eerst van zijn leven had hij ergens niet bewust moeite voor gedaan, was hem elke eigen verwachting en droom uit handen geslagen en was hij tegelijkertijd volslagen hulpeloos overgeleverd aan de kanker. En nu kwamen familie, vrienden en collega's hem met handen vol de liefde terugbrengen die hij hen zelf had gegeven. Door wie hij is, niet door wat hij deed.
123
Hij begreep goed wat er met hem gebeurde en aanvaardde het na enig verzet. Het maakte hem telkens stil van een voor hem denk ik nieuw geluk dat onlosmakelijk verbonden was met onze wanhoop, de angst en het verdriet. Het een was er dankzij het ander, voor hem, voor mij, voor jullie hier aanwezig. Het maakte die laatste moeilijke en voor hem zeer pijnlijke weken tot een onvergetelijk feest, met een hele hoge prijs: zijn sterven. Het liber amicorum dat dagelijks groeide en zijn houvast en behoud was, de bezoeken elke dag tot hij geen energie meer had. De boodschap klonk in vele toonsoorten: Huub, je bent gecompliceerd, je bent een lastpak, je bent flamboyant, je bent dominant, je bent geweldig, je bent van alles, maar godmiljaar Huub, wat deug je. Je hebt ons aangeraakt door wie je bent. We herkennen je dromen, wat je wil, hoe enorm onhandig je het soms ook aanpakt. Het maakte hem heel sterk. En moedig. Hij leerde wonderlijk snel dat zijn eigen lijden ook een 'taak' heeft en voerde met ernstige trouw die taak uit. Een jonge verpleegkundige die hem schreef dat ze door de ontmoeting met hem weer de diepere zin van haar vak had gezien en daarom doorging terwijl ze had overwogen te stoppen; verslagen kinderen die bij hem zaten en die hij hielp om wat beter weg te weten met zijn dood en er overheen te kunnen kijken; vrienden met wie hij in alle rust en openheid het sterven en de dood onder de loep nam: het waren schone uren waarin de tijd stilstond, terwijl zijn eigen tijd zichtbaar en verwoestend snel opraakte. Het was afhechten, nog zoveel mogelijk afhechten van zijn losse eindjes. En die waren er maar zat. Maar ook afhechten in de zin van werkelijk het afscheid beleven, telkens opnieuw, heel geconcentreerd de liefde voelen en aanvaarden, al die draden voorgoed vastmaken. Het onverbiddelijk moeten loslaten veranderde tegelijk in onbelemmerd en vrij mogen vasthouden en vastgehouden worden. Wonderlijk mooi en gruwelijk. 341 Als Huub op reis gaat, laat hij niets aan het toeval over. Het inpakken neemt dagen in beslag. Alle routeplanners op internet worden geraadpleegd en uitgedraaid en voor de zekerheid gaan ook alle wegenkaarten nog mee. Ineens voor de dood staan en geen idee hebben waar je heen gaat en hoe je er zult komen, was heel angstig en moeilijk. We hebben ook een glimp mogen zien van de diepe gedachten daarover van de mensen om ons heen. Wij tweeën wisten en weten het niet, eerlijk gezegd. We kwamen er niet uit, hoeveel rondjes we ook om dit onderwerp vlogen. Wij weten wel over het leven hier, dat je over je dood heen getild kunt worden. Het uitgeven van Huub’s interviews, wat hem terecht trots en diep gelukkig maakt; onze belofte aan zijn jongste kinderen gaan vertellen over zijn laatste zes jaren; ons voornemen dicht bij elkaar blijven en hem zo levend houden. Blijven weten wat hij voor je heeft betekend. Dat kun je wel en dat gaan we ook doen. Ik vond het een hele toer, om mevrouw G. te zijn. Daar doe ik niet moeilijk over, dat was zo. Maar ik heb het steeds willen zijn en zal dat ook blijven, nu. Want ik spreek intussen vloeiend Hoger Huub’s voor Gevorderden. En ik ben niet de enige, als ik naar alle reacties kijk die we kregen. Hoger Huub’s voor Gevorderden is eigenlijk een heel simpele taal, ontdekte Huub zelf de laatste weken. Ja, een mens mag dromen en vechten om zijn dromen waar te maken. Ja, een mens heeft recht op een plek waar hij erbij hoort en waar anderen bij jou willen horen. Ja, een mens moet durven kiezen, als hij maar duidelijk is naar anderen en anderen respecteert als ze het op hun manier invullen. Ja, elk mens heeft het recht om gewenst te zijn. Huub heeft zichzelf en mij de werkelijke waarde van die taal geleerd. En met mij vele anderen, weten we nu. Hoger Huub’s voor Gevorderden maakte ook dat mensen met hem mee droomden, tot het laatst toe. De architect die zijn droomserre wilde bouwen, tegen het sterven in. Zijn zus, die in feite als enige altijd haar hele leven dicht bij hem is gebleven. Bart, zijn oudste zoon die zichzelf de laatste maanden weer zoon en daardoor zijn vader weer vader maakte. Ikzelf, en daarom zal ik me zo alleen voelen. Mijn zoon Camiel, die het gewoon en diep gemeend kon opschrijven: Huub ik hou van jou. 342
124
Huub en ik stuurden een verhuiskaart rond, toen we in ons eerste en zijn laatste huis trokken. Het aantal adressen waar hij heeft gewoond vormden een indrukwekkende route op de kaart. Hij keert nu terug naar de plek waar zijn leven begon en waar hij diep gelukkig is geweest. In het huis van zijn opa en oma, die voor hem de eerste jaren vader en moeder waren. Op de Heilig Land Stichting. Hoewel hij niet goed wist, waar hij heen zou gaan, heeft hij ook deze reis weer goed voorbereid. En ik heb geholpen, zo goed mogelijk, wanhopig verdrietig omdat hij deze keer zo alleen weg moest gaan. Hij heeft al zijn rommel echt opgeruimd, wat hij mee wilde nemen netjes ingepakt, zich zo goed mogelijk op deze onverwachte en onbekende reis ingesteld. We hebben samen dit afscheid hier in deze zaal voorbereid, zijn laatste krantenbericht opgesteld. We hebben zo goed mogelijk voor elkaar gezorgd daarbij. In liefde en in harmonie met elkaar. In diep respect voor elkaar. En toen ging hij. Hij was op. Hij was klaar. Ik moest denken aan hoe Huub vaak 's avonds ineens kan besluiten om de zitting op te heffen, terwijl ik nog niet klaar ben en ook niet heb gezien dat hij al wel zo ver is: “Almadeliefje, ik ga boven de boel alvast een beetje verkennen.” A la bonheur, mijn lief. Ik kom later, heb beneden nog wat te doen. Huub, 18 november 2000, voltooid verleden tijd. 343 - 22 november 2000 Bij het graf We begraven Huub. Het is droog, maar zwaar bewolkt. Ik rijd met de rouwauto mee naar Nijmegen. Ik wilde dat zelf graag. We worden op de snelweg ingehaald door een auto vol jongeren die hard toeteren en een middelvinger naar me opsteken. Ik begrijp het niet. Ik mag van de chauffeur een sigaretje roken. “Ben je een roker, Alma? Neem er dan maar eentje,” zei hij, “dat vindt je man achterin vast niet erg en ik ook niet.” We komen op het Keizer Karelplein en ik weet ineens niet meer welke afslag het is naar de Landstichting. Dus rijden we twee keer het plein rond. Ik moet erom lachen. Huub had het geweten, hoe we moesten rijden. Er zijn verrassend veel mensen meegekomen naar Nijmegen. Ook mensen die niet bij de bijeenkomst waren. Een oude vriend van me houdt me even vast en geeft me "een rugwrijfje, dat kun je vast wel gebruiken, Alma." Doe maar niet, dan moet ik huilen en dat mag nog niet. De rouwauto rijdt op de begraafplaats langzaam naar boven, we lopen er stil achteraan. Ger van de begraafplaats deelt de bloemstukken uit, iedereen draagt wat. Huub wordt door zijn trouwe dragers naar een plek vlak achter het graf gebracht. Hij wordt op de verhoog gezet. De bloemen komen naast hem. Zijn jas en hoed liggen weer op de kist. Wij staan op het pad, stil bij elkaar. Het graf is open, ik vind het een aangrijpend iets. Nu zal ik nog wat gaan zeggen, heb dat van tevoren opgeschreven. Ik sta naast Huub, moet gaan praten en voel ineens een grote emotionele golf van woede in me opkomen. Onmacht. Wanhoop. Dwars door elkaar. Ik hoor het aan mijn stem. Het is goed dat er veel mensen zijn, maar ik voel een enorme behoefte hier met hem zo maar alleen te mogen zijn. En te schreeuwen. Het is een stille kring. Ik hoor vogels, voel de wind. Mijn hand op de kist, ik kan het niet anders dan zo. Mijn god, wat een wanhoop. Ik vind terwijl ik lees troost bij wat ik zelf gisteravond heb opgeschreven voor hem. 344 Bij het graf Lieve Huub, Het was een lange dag voor ons. Een mooie, maar moeilijke dag. We hebben met iedereen die zich door jou aangeraakt heeft gevoeld samen gezeten. Aan je gedacht, het verdriet om je dood gevoeld,
125
over je gepraat. Dat houdt niet op na vandaag, mijn lief. Dat zal doorgaan, zolang we zelf in leven zijn. Toen hebben we met velen de reis naar Nijmegen gemaakt, om hier het afscheid van jou af te ronden. We zijn op een bijzondere plek hier. Sowieso al bijzonder, omdat het een prachtige begraafplaats is, waar de doden hun levenden stijlvol en in volle glorie verwelkomen. De bomen, de rust, de sfeer, de geschiedenis van deze plaats, alles nodigt ons hier uit om vaker bij je te komen. Om stilletjes bij je te komen zitten. Om te denken aan onze liefde voor jou en jouw liefde voor ons en om na te denken over onszelf. Een plek van bezinning. Een geweldige rustplaats voor jou. Zoals ik met jou hier vaak kwam, wij het graf verzorgden, wij in alle rust met elkaar praatten en ons in de stilte hier sterk met elkaar verbonden voelden, zo zal ik, zullen wij hier blijven komen. Om ons verbonden te blijven voelen met jou. Maar deze plaats is ook voor jou heel speciaal. Je mag met recht zeggen dat je hier thuis hoort. Je komt zo dadelijk te liggen in het graf waarin ook jouw opa en oma rusten. Zij hebben je vanaf je geboorte en in je eerste levensjaren een goed gevoel van veiligheid en warmte gegeven, heb je gezegd. Een gevoel dat je daarna kwijt bent geraakt, heb je gezegd. Waar je steeds weer naar terug wilde, als kind, maar ook als volwassen man. Een gevoel dat ouders die van hun kind houden, aan hun kind geven. Een gevoel dat je welkom bent en erbij hoort. Een gevoel dat je deugt, zoals je bent. Je hebt er goed aan gedaan, mijn lief, met je keuze voor deze laatste rustplaats. Je hebt goed voor jezelf gezorgd, toen je dit geregeld hebt. Lieve Huub, toen je in je leven eindelijk het moment had bereikt dat je niet meer wilde weglopen, dat je ontdekte hoe je mensen beter kunt toestaan om je lief te hebben, toen je eindelijk klaar was om van die vrede en die rust te gaan genieten, toen kreeg je tot je verdriet te horen dat je niet meer mocht. Je had beter verdiend, Huub. En dat bepaalt voor een belangrijk deel ook ons verdriet. De manier waarop je vriendschap en vrede hebt gesloten met de ziekte in je lijf heeft mij laten zien dat je een sterk en moedig mens bent. Een man die tot het einde toe, ondanks de pogingen van de morfine om je geest stuk te krijgen, in ruil voor pijnvrij zijn, heel erg zichtbaar zichzelf is gebleven. Je hebt daarmee respect afgedwongen. De manier waarop je vriendschap en vrede hebt gesloten met jezelf en met mij in die laatste weken heeft mij laten zien dat jij een wijs mens bent. In staat om te ontvangen en los te laten. Je hebt daarmee respect afgedwongen. Het was een voorrecht om je te kennen. We hadden zielsgraag meer van je willen krijgen en genieten. Jij had dat ook zielsgraag gewild. Het mocht niet zo zijn. We hebben je los moeten laten, omdat jij zelf los durfde laten en aanvaardde dat je je over moest geven. En voor ons betekent het, dat we je vast zullen blijven houden. Als we je dadelijk in je graf leggen, Huub, is voor jou een cirkel gesloten. Je bent echt weer thuis hier, heb je gezegd. We zullen deze plaats benoemen, door er later een mooie steen op te leggen. Zodat je naam geweten wordt en we je altijd weten te vinden als we je nodig hebben. Dag mijn lief, bedankt voor wie je was. We hebben elkaar mooier en wijzer gemaakt. Het is 22 november 2000, twee twee een een nul nul, tijd om afscheid te nemen. 345 Bij het graf (slot) Uit het bos komen mannen, het lijken net kabouters. Ineens zijn ze er, met touw en schop. Ger is in de buurt om te regisseren. Huub wordt op de rand van het graf getild, heel behoedzaam. Mijn broer vertelt naderhand dat hij zich de pleuris schrok, omdat de kist langer is dan het graf. Dat past nooit, dacht hij. Maar Huub wordt aan touwen voorzichtig vierend eerst schuin en daarna recht naar beneden gelaten. Ik zing zacht zijn slaaplied voor hem. Ik sta aan zijn voeteneind, ik weet me geen raad. Hij ligt diep. Ik kijk naar beneden en besef dat alles wat voor mij waarde heeft hier in een gegraven kuil ligt. Dat dat lieve lijf hier zal blijven, zal vergaan, buiten bereik is voor altijd. Er vliegt een roodborstje in de struik naast het graf en kijkt nieuwsgierig mee. Of het zo moet zijn breekt ook even de zon door.
126
Huub’s moeder is aan het spookrijden. “Mijn ouders liggen hier toch ook ergens?” vraagt ze ineens luid. Moeder van Huub, dit is het graf van uw ouders. Huub heeft zo eerlijk zijn best gedaan haar uit te leggen dat hij het graf had gekocht voor zichzelf en dat ook haar ouders er zullen blijven liggen. Had hij het graf niet gekocht, dan zou het nu geruimd zijn. Hij heeft daar vorig jaar al met alle nabestaanden over gesproken, iedereen wist dat hij dit deed. Tot twee keer toe heeft hij geprobeerd er met haar over te praten. “Och jongen, daar moet je nog helemaal niet aan denken”, zei ze telkens. Ze wilde er niet van horen, ze wilde niet horen over zijn aanstaande dood, over zijn graf, ze heeft het gewoon voor zich uitgeschoven. Nu loopt ze helemaal in de war weg, als eindelijk tot haar doordringt waar Huub komt te liggen. Een nichtje van Huub haalt haar weer terug. De zussen van Huub’s moeder, allemaal van die kleine vierkante vrouwtjes, staan naast haar op een rijtje te snikken. Het moet voor hen heel wat zijn, dat het graf van hun ouders open is. Ze hebben hier allemaal twee keer eerder gestaan. Iedereen neemt een voor een afscheid. Sommigen hebben dat al gedaan bij de kist en zijn al op weg naar de Rozenhof. Huub’s zus en haar kinderen gooien elk een rode roos op Huub’s kist. Ik kan bijna niet wegkomen. Niet omdat ik hem niet achter kan laten, maar omdat ik het moment niet los kan laten. Als ik met de laatsten terugloop, voel ik dat het goed is. Mijn lief is thuis, waar hij wilde zijn. In de Rozenhof is het ontspannen, druk, warm. Ik zit eerst zoetjes met Huub van het uitvaartbedrijf en mijn vriend die hielp met afleggen voor in het restaurant en neem een cognac. Wil nog niet meteen achter bij de anderen gaan zitten en van alles moeten praten. Later wel een ronde gemaakt. Als de meeste mensen weg zijn, blijven Huub’s collega – die met mij de uitvaart heeft geregeld - de kinderen en mijn oudste broer met mij in de Rozenhof eten. Huub’s collega is geweldig. Hij geeft me alle tijd, is geruststellend aanwezig, vangt veel op. Hij rijdt ons naderhand terug naar huis. Het is al donker. Mijn zonen praten en lopen leeg, Huub’s collega luistert en begrijpt. Ik heb nog steeds niet het gevoel dat ik Huub achterlaat. Eerder dat hij ons achterlaat. Ik wil gauw terug, voel me daar goed. Wil er graag alleen kunnen zijn. Thuis vallen de kinderen en ik op de bank. We zijn leeg. Een van de kinderen steekt de openhaard aan. Een ander zet koffie. Huub's bed staat vreemd leeg in het hoekje, PoesK. ligt erop te slapen. “Ik was trots op je vandaag hoe je het gedaan hebt, mam”, zegt mijn dochter. Dat is het enige wat ik onthouden heb. Dat was het enige wat ik nodig had. Later ga ik voor het eerst sinds weken in ons bed slapen. Dan komen de tranen. Ik weet even niet hoe het verder moet. 346 - 30 november 2000 Afspraak met Ger, de directeur van de begraafplaats, voor een steen en de financiële afwikkeling van de grafrechten en zo. In de trein naar Nijmegen voel ik me vreemd zenuwachtig, omdat ik voor het eerst alleen naar Huub ga. En daar ook naar verlang. Het is droog. Koud. Ik stap een halte te vroeg uit zie ik. Loop door het bos met Huub’s hoed op mijn hoofd en geniet van de stilte. Eerst naar het kantoor. We overleggen over steensoort, lettertype, vorm, formaat, afgieten van de hoed in brons. De kunstenaar die dat kan heet Alléjoep, zegt Ger. Daar zou Huub meteen een verhaal over willen schrijven, zeg ik. We hebben de tijd, het is ontspannen, we komen er goed uit. Als ik zeg dat Huub best diep lag, verrassend diep, bevestigt Ger dat. “Niet zulke sterke botten, die familie”, zegt hij. “Er was weinig van over.” Ik vraag of ik er niet nog bij kan. Dat kan. Ik ben rechthebbend en begraaf-technisch is er geen bezwaar. Ger adviseert heel nuchter dat ik dan gewoon een grotere steen moet nemen, dan kan mijn naam er nog bij op straks. Goed idee. Als er ook nog maar plek is voor een rozenstruik. Ger bergt Huub’s hoed netjes op in de kast. Zodat het ‘kneepje’ niet indeukt. Ik vraag of ik voor het geld niet twee afgietsels kan krijgen, wil er thuis ook een. Dat kan ook. Fijn. We lopen samen naar het graf. De bloemen liggen mooi uitgestald. De enorme krans van Huub’s
127
Chinese vriend staat overeind tegen de steen van opa en oma. De linten hebben de jongens van het uitvaartbedrijf er voor me afgehaald. Die heb ik al thuis. Een vriend van mij uit Nijmegen is daags na de begrafenis teruggegaan en heeft foto’s voor me gemaakt van de verse bloemen op het graf. Een geweldig gebaar. Ger vertelt over het kerkhof, over de geschiedenis ervan, over zijn werk. Ik vertel over Huub. Nog later, het schemert al, loop ik alleen terug, sta bij het graf en huil. Wat een verdriet. Het is goed om hier een plek te hebben daarvoor. Ik zit rustig bij hem, luister, kijk, voel. Rook een sigaretje, haal een paar uitgebloeide bloemen weg. Meer hoeft dat niet te zijn. Het is toch een soort bidden. Huub is niet te voelen, niet meer dan thuis tenminste. Later eet ik kroketten met brood in de Rozenhof. Het wordt een soort ritueel. Hier eet ik kroketten met brood. Weet nog goed, waar ik hier gezeten heb met Huub. En onze gesprekken hier, op het zomers terras. 347 - begin januari 2001 Als je zelf net iemand hebt verloren komen veel mensen je spontaan vertellen over ervaringen die ze zelf hebben gehad met hun overledenen. Meestal begint zo'n gesprek met de vraag: "Kun je nog iets van Huub voelen?" Het sterkste verhaal dat me tot nog toe ongevraagd is aangereikt, was van een collega van Huub. Zij verloor haar vader en in de nacht na zijn dood printte haar printer om onverklaarbare redenen niet het document dat het moest printen, maar een heel blad met de tekst Ik hou van jou. Ik heb zoals zoveel mensen het Tibetaans Dodenboek gelezen. Ik sta tegenover deze kennis als tegenover het geloof. Welwillend maar niet zoekend. Het kan, maar als het niet waar is is het ook niet erg. Zoiets. Je bent in de eerste weken na iemands overlijden heel gevoelig. Alle zenuwen liggen open, ook bij mij. Ik heb daarbij het grote probleem dat ik door zulke tegenstrijdige gevoelens in beslag word genomen. En tegelijkertijd nauwelijks gelegenheid krijg, gevoelens te hebben. Al mijn aandacht is nodig bij de lessen en de studenten. Aan de ene kant ben ik daar blij om, het geeft me een ontsnappingsmogelijkheid. Aan de andere kant voel ik zelf wel dat dit schip een keer ergens gaat stranden. Dit is niet gezond. Als ik in de trein zit elke dag heb ik nog het meeste tijd en rust om naar mezelf te luisteren. Daar ben ik blij mee, met die treinreizen. De NS maakt er een zootje van, maar het raakt me niet. De reistijd is voor mij en Huub. Als ik op school aankom, zet ik Huub bij de voordeur en als ik klaar ben, pik ik hem weer op en reis met mijn gedachten bij hem naar huis terug. Zo is het vol te houden. Wat ik heel sterk voel is iets wat vergelijkbaar is met de geboorte van mijn kinderen. En dat zijn de eerste zes weken. Bij alledrie mijn baby's leek het of ze die eerste zes weken nog in de verpakking zaten. In zichzelf gekeerd, nog niet helemaal hier. En dan ineens, plop, zijn ze erbij, verandert er iets, gebeurt er iets, worden ze mens. Ik dacht bij de eerste dat het verbeelding was, maar bij de andere twee gebeurde hetzelfde. Met Huub had ik het omgekeerde gevoel. Of hij de eerste zes weken nog rondhing. Aan het zoeken was. Ik zou het niet vreemd vinden als dit overeenkomt met ervaringen van anderen, maar doe geen moeite daarnaar op zoek te gaan. Ik ben welwillend, sta overal voor open, maar ben niet zoekend. Huub is nu ongeveer zes weken weg. Het gevoel van verlaten zijn is groot en bijna niet meer te verdragen. Ik zat gisteren in de trein en vroeg me wanhopig af hoe ik ooit klaar moet komen met dit loodzware verlies. Maar ook met mijn boosheid en verwarring om wie hij was en hoe hij met me is omgegaan. Ik staarde maar een beetje uit het raam, het regende en alles was grijs. Volkomen leeg. Vanuit het niets viel me in, dat er dus maar één ding op zit. Dat ik hem heel ouderwets en precies zoals ik het vroeger op de zondagschool heb geleerd, moet vergeven. Dat gevoel verspreidde zich als een diepe opluchting door mijn hele lijf. Ik wist direct dat dit de enige uitweg was uit dit drijfzand. Gewoon ouderwets nederlands-hervormd vergeven. De man is niet altijd goed voor je geweest, Alma, maar hij is nu dood, weg. Hij kan niets meer goedmaken van wat hij je heeft aangedaan. Hij kan je teleurstelling niet meer wegnemen. Hij kan jou niet meer geven waaraan je
128
zo'n behoefte hebt. En jij moet het hem onvoorwaardelijk vergeven. Toen voelde ik een warme gloed komen bij mijn rechterwang, tussen mijn wang en het raam. Dat is Huub, dacht ik, en meteen daarna: mens, doe niet zo raar. Maar het voelde lekker, die warme gloed. Ben jij het? vroeg ik in gedachten. Als je het bent, kom dan eens naar mijn linkerwang? De warme gloed verplaatste zich naar mijn linkerwang, daar was geen twijfel aan. Ik moest er hardop om lachen. Ik heb besloten je te vergeven, zei ik hem in gedachten. Want ik heb begrepen dat ik niet verder kan als ik dat niet doe en jij ook niet. Het bleef warm, nu weer rechts. Troostend warm. Het gevoel verplaatste zich nog een keer naar links, boven op mijn hoofd en terug. Ik begreep dat ik het daarmee moest doen en toen verdween het ineens. Ik heb me de hele dag zo licht gevoeld als ik me in geen tijden heb gevoeld. Nu nog. Nu ik het opschrijf heb ik nog steeds geen enkele twijfel. Huub is afscheid komen nemen, hij is vrij. En ik ook. Ik heb hem en mij gisteren vrijgelaten. Ik zal ongetwijfeld nog veel te verhapstukken krijgen, er is te veel gebeurd. Dat is mijn rommel, die ik zelf moet opruimen. Daar gaat David me mee helpen. Maar ik ga er Huub niet meer mee lastig vallen. Misschien als ik dit over een tijd nog eens teruglees, of eraan terugdenk, dat ik rationele verklaringen ga zoeken. Voor nu heb ik ze niet nodig. Het is goed zo. 348 - Begin maart 2001 Naar oude vrienden van Huub. Ik ken ze niet goed, maar ze wilden zo graag dat ik kwam. Cadeautjes mee voor de kinderen, ik weet eigenlijk niet of ik er zin in heb om te gaan. Maar ik ben ook benieuwd hoe het zal zijn en of het me nieuwe gedachten brengt. ’s Avonds ouderwets met de fles op tafel eindeloos om Huub, ons, zijn sterven heen gedraaid. Er komen bij mij nieuwe gedachten. Ik kan ze ook verwoorden. Over mijn constante zoeken naar tekens van vitaliteit, naar wat andere mensen eigenlijk drijft om door te gaan met leven. Ik merk van mezelf dat ik dat zoek in kinderen, in studenten, in vrienden, omdat ik het zelf niet meer voel. Ik moet het van anderen hebben, mij drijft niets meer. Huub’s vriendin snapt het niet goed, omdat ze het zich niet kan voorstellen. Ze denkt dat ze daar geen last van zal hebben als haar een groot verlies zou overkomen. Haar man kent het uit de vakliteratuur en luistert beter. We hebben het ook over mijn behoefte, om mijn wereld heel klein te houden. Het grote nieuws volg ik wel, maar ik heb er nog geen ruimte voor. Ik heb ook heel veel moeite me ergens op te concentreren, kom niet verder dan de koppen in de krant. En ik vertel over mijn nieuwe gevoel dat het beter is om het midden van emoties te zoeken en van daaruit te leven, dan heel heftig de uitersten toe te laten. Ik stort me niet overal meer gepassioneerd in, maar moet mezelf zo echt opnieuw leren kennen. Mijn ontdekking dat iemands sterkste kant zijn vijand kan zijn. Mijn vriendin die haar man Axel verloor en haar nuchterheid die ze ervaart als blokkade nu ze minder nuchter zou willen kunnen zijn. Ik met mijn eeuwige sterk moeten zijn van mezelf, wat me verhindert om zwak te zijn nu dat beter voor me zou zijn. Iets wat ik probeer te leren. Huub met zijn vechtlust en overlevingsdrift, wat het hem aan het einde zo moeilijk maakte om zich over te kunnen geven. Het zegt iets, ik probeer uit te vinden wat. En tenslotte hebben we het over de kunst van het ontvankelijk blijven, dat het soms zo moeilijk is open te blijven staan voor alles wat je wordt aangereikt. Maar dan hebben we intussen ook al best veel drank op en wordt het tijd te gaan slapen. Zondag gaan Huub’s vriendin en ik naar Nijmegen. Haar man blijft met de mannekes thuis. Het is geniepig koud en stil grijs weer. We ervaren onze gesprekken in de auto en bij het graf allebei als een zoektocht naar de levende Huub. Zij vertelt me nieuwe dingen over hem. Over hun kennismaking, hun vriendschap, wat zijn dood voor haar betekent. Ik merk van mezelf dat ik de laatste dagen eindelijk rustiger word, minder fel verdrietig. Ik voel hem vaker bij me, de vragen in mezelf zoals of hij nou eigenlijk van me hield lijken steeds minder belangrijk.
129
De Rozenhof speelt vals: ze zijn vol en we mogen er niet in. We rijden naar Wageningen en eten brood met kroketten op de markt. Daarna afscheid. Het was goed dat ik ben gegaan. 349 - eind maart 2001 Zo gaat het dus. Ik word er wanhopig van. Er is geen enkele manier waarop ik met mijn ellende in deze samenleving terecht kan. En dat is niet alleen de schuld van de samenleving. Ik heb het punt bereikt dat ik, welke kant ik ook op ga, overal vastloop. Het is zo gecompliceerd dat ik me afvraag of ik het op kan schrijven. Ook als ik nadenk over hoe ik het moet opschrijven, loop ik voortdurend vast. Laat ik beginnen met het wakker worden. Ik word elke ochtend wakker met het gevoel dat ik heel diep en heel lang onder water was en nauwelijks meer boven kon komen. Soms bijna letterlijk snakkend naar adem. Ik ben ooit als kind in een wak geschaatst en onder het ijs geschoten. Het duurde maar een tel, het ijs rond het wak was flinterdun en ik kon er staan, het was ondiep. Dus kwam ik gemakkelijk naar de kant en had het alleen maar stervenskoud. Toch heeft dat ene moment onder het ijs diepe indruk op me gemaakt. Zo voelt dus verdrinken. Er zijn veel ochtenden dat ik liever niet meer wakker had willen worden. Ik vind dat ik dit niet op mag schrijven, maar het is gewoon zo. Het is te moeilijk. Ik registreer mechanisch dat ik in mijn slaap kennelijk huil, mijn kussensloop is 's ochtends soms nat. De nacht is geen gewone verbinding meer tussen twee dagen, geen uitrustplaats langs de snelweg zoals ik de nacht mijn leven lang heb gezien. Maar een wereld die ik niet ken, waar ik 's nachts verdwaal en waar ik soms het liefst in zou willen verdwijnen. Een wereld die me lokt. Probeert te lokken en te verleiden. Wakker worden is me losrukken uit die wereld. Wakker worden voelt als verraad. Omdat ik weet dat ik weer een dag moet gaan doen alsof. Dat is het tweede gecompliceerde. Doen alsof. Er is niemand die me letterlijk zegt dat ik mijn verdriet moet verstoppen en maar beter kan doen alsof. De enige die dat letterlijk en hardop tegen me zegt, elke ochtend, ben ikzelf. Ik kan intussen best zien dat ik dreig weg te zinken in een depressie en dat sta ik mezelf niet toe. Uit angst er niet meer uit te komen. Dat onder geen beding. Dan verlies ik alleen maar nog meer dan ik al verloren heb. Maar ik doe nu al weken alsof en voel me vooral tegenover mijn kinderen en naaste vrienden zo ellendig daardoor. Soms omdat ik zie dat ze het merken. Maar meestal omdat ze het niet merken of zelf doen alsof ze het niet merken. Het voelt of ik alleen nog maar tegen ze lieg. Ik ben belangstellend naar wat ze doen omdat ik belangstellend moet zijn van mezelf. Ik geef ze kussen en houd ze vast, omdat kinderen door hun moeder gekust willen worden en vastgehouden. Maar ik doe alsof. Huub, die me ervan betichtte dat ik altijd deed alsof, heeft ten lange leste gelijk gekregen: ik doe voor het eerst van mijn leven alsof en ik weet het. Maar ik weet even niet hoe het anders moet. Ik weet niet meer hoe ik dingen met mijn hart moet doen. Want mijn hart zelf doet het niet meer. Ik weet dat er mensen zijn die van zichzelf altijd sterk moeten zijn, daar lijkt wat ik nu doe op. Maar zo is het niet. Ik moet van mezelf niet sterk zijn omdat ik niet zwak zou mogen zijn; ik moet sterk zijn omdat ik geen alternatief weet. Ik snak juist naar zwak mogen zijn, het niet meer weten, verder niets meer hoeven. Maar dat is het zwarte stilstaande water dat me 's nachts probeert te verleiden het maar op te geven en te verdrinken. Als ik toegeef, ben ik verloren. Wat ook heel gecompliceerd is, is dat het aan niemand is uit te leggen hoe ontregeld je bent na het verlies van je man. Er zijn er die het weten, ik zie het aan hun ogen. Die hebben het zelf meegemaakt. Maar dat zijn juist degenen die er niet over praten. Niet meer over willen praten, dat is te pijnlijk. Die kijken je alleen maar aan en zeggen: ja, meissie, zo gaat het. Want meer valt er niet in woorden te zeggen. En ik kijk met argusogen naar hen en zie dat ze een manier hebben gevonden om door te gaan. Zonder te doen alsof. Ik hoop dat dit voor mezelf op den duur ook is weggelegd. Dan zijn er de mensen die je bewonderen omdat je zo sterk bent en dat met de beste bedoelingen te pas en te onpas tegen me zeggen. Ik voel me daar alleen maar ellendiger door, omdat het voelt of alles wat ik doe vals is en ik mensen niet wil bedriegen en om dat bedrog al helemaal niet geprezen wil worden. Het heeft ook iets opportunistisch, dat ze dat zeggen. Die Alma, dat is een taaie! Knap hoor! Want dan hoeven ze niet dat hele moeilijke te doen: aan me te vragen hoe ik me echt voel.
130
350 - eind maart 2001 (2) Er zijn mensen die nog een stap verder gaan. Die denken dat ik er wat aan heb als ze ongevraagd adviezen geven. Het zijn de mensen die aan me vragen of ik goed slaap, of ik wel goed eet, of ik niet te veel drink, of ik wel goed voor mezelf zorg. Ik twijfel niet aan hun goede bedoelingen, maar ik ben bang aan het worden voor deze mensen. Want ik weet intussen dat ze elk antwoord dat ik geef, ogenblikkelijk aangrijpen om een oplossing te bieden. Dat voelt – het klinkt onaardig, maar zo voelt het echt – alsof ze het prettig vinden op die manier macht over me te hebben. Het voelt of ze niet toestaan dat ik rouw. Of er voor rouw een oplossing is, en zij weten die. Ze weten precies naar welke therapeut ik zou moeten gaan, of welke medicijnen ik eens zou moeten proberen, of hoe gevaarlijk alcohol is. Ze vinden dat ik dit moet doen en dat moet doen. Ze geven me daarmee zonder dat ze het weten het gevoel dat ik het niet goed doe. En dat is een valstrik van jewelste, omdat ikzelf ook vind dat ik het niet goed doe. Maar op een heel andere manier dan zij kunnen vermoeden. Het ergste is als ze zich erop beroepen dat ze het zelf ook allemaal hebben meegemaakt en zelf veel baat hebben gehad bij alle adviezen die ze over mij uitstorten. Soms krijg ik de indruk dat ze zelfs voor me willen bepalen of en hoe en vooral hoelang ik om Huub moet rouwen. Ik verdenk ze ervan dat ik helemaal niet mag rouwen. Het heeft me huiverig gemaakt, met mensen te praten over hoe ik me voel. En ik ben er vast van overtuigd dat ook zij gedreven worden door hun eigen angst voor de dood. Er zijn nu ik erover nadenk eigenlijk maar heel weinig mensen die precies doen waar ik zo’n behoefte aan heb. Terwijl het zo simpel is. Het enige waar ik schreeuwende behoefte aan heb is dat de ander laat merken dat hij weet of ziet dat ik het moeilijk heb. En mij laat merken dat dat mag. Gewoon een arm om mijn schouder en zeggen: Het is allemaal vast heel moeilijk hè, Alma. En dat ik dan uit de grond van mijn hart mag zeggen: Ja. Zonder dat ik het verder uit hoef te leggen, want dat kan ik toch niet. Ik heb eigenlijk maar twee mensen in mijn omgeving die dat kunnen. Die niet oordelen, niet voor mij gaan lopen invullen, niet ontkennen, niet verbieden, niet met alle geweld willen helpen. Aan wie ik dus als het zou moeten echt zou durven vertellen hoe moeilijk het is. Heb ik dan helemaal geen adviezen gehad waar ik wat aan heb? Ja, eentje. Er was een oude vriend die me kort na Huub’s overlijden een briefje schreef. Daar stond in dat hijzelf had ervaren dat je jezelf tekort doet als je wegloopt voor de pijn. Dat de enige weg de weg dwars door de pijn is. En dat aan het pad van rouw ook prachtige bloemen bloeien. “Rouw is het contragewicht van liefde, Alma. De pijn die je voelt spiegelt de liefde die je voelde. Hoe heviger de pijn, des te kostbaarder was de liefde. Dat is de enige troost. En door dat te negeren of te ontlopen, doe je de liefde tekort. Doe je jou en Huub tekort. Ik wens je de moed toe het hele pad af te lopen, je zult er geen spijt van krijgen.” 351 - eind maart 2001 (3) Deze samenleving kan niet omgaan met rouw omdat deze samenleving als de dood is voor de dood. Daar komt het in diepste wezen op neer. Voor alles is een oplossing, dus ook voor rouw. Wij hebben iets soortgelijks ervaren toen Huub eenmaal wist dat hij spoedig dood zou gaan. Er waren veel mensen die niet begrepen dat wij dit feit eigenlijk direct hebben aanvaard. Die niet begrepen waarom wij niet alles hebben aangegrepen om de dood te ontlopen. Die bijna verontwaardigd informeerden waarom wij niet in waren gegaan op de mogelijkheid van een levensverlengende operatie, of een second opinion. Die met informatie kwamen aanzetten over artsen in Amerika, die Huub misschien nog wel hadden kunnen redden. Want zelf zouden ze dat allemaal wel hebben gedaan. Je hoort je tegen de dood te verzetten. Rouwverwerking is een complete tak van industrie geworden, van gespecialiseerde therapeuten, gespreksgroepen, artsen, medicijnen, websites, emotie-tv, nieuwe rituelen zoals lotgenotenbijeenkomsten voor mensen die een kind verloren of iemand verloren aan de kanker. En zelfs kun je terecht bij mensen die voor jou contact leggen met je doden. Rouw verwerk je in de rouwfabriek, niet te midden van de gewone samenleving. Rouwverwerking is een specialisme, uitbesteed, weggestopt, zoals industrieterreinen aan de rand van de stad liggen. Zodat de maatschappij vrolijk door kan gaan met waar ze mee bezig is: net doen of de dood niet bestaat. Net doen of rouw niet bestaat. Dat maakt het voor iemand die rouwt extra moeilijk en heel eenzaam. Rouwen doe je op speciale plekken, met lotgenoten, val er de anderen alsjeblieft niet mee
131
lastig. Maar het allerverraderlijkst is het werk. Ik heb het nog nooit zo moeilijk gevonden, door te moeten werken. Dat ligt voor een deel aan mezelf, aan mijn eigen normen. Ze betalen me voor het werk dat ik doe, ik kan het niet maken om te zeggen: Sorry jongens, maar vandaag gaat het even niet. Toch zijn er dagen dat ik zou moeten kunnen zeggen: vandaag gaat het niet. Ik zie die dagen niet aankomen. Je wordt ’s ochtends wakker en weet direct dat dit een van die dagen is dat het niet gaat. Voor een deel ligt het ook aan het werk zelf, dat het moeilijk is door te werken. Het is net als met de maatschappij in het algemeen: men heeft moeite met iemand die rouwt. En om dat te verhullen, wordt jouw rouw genegeerd. Je zit in de docentenkamer, zou willen schreeuwen dat Huub niet dood had mogen gaan, dat je niet weet hoe je hier ooit doorheen moet komen, dat je zelf ook dood wilt. En in plaats daarvan luister ik naar het gepraat van anderen over leerlingen of het weer, of het gemopper over zaken die in mijn ogen volstrekt onbelangrijk zijn geworden en dan haal ik nog maar een kopje koffie. Dan is rouwen eenzaam werk. Alles voelt even verraderlijk. Aan leerlingen niet kunnen zeggen wat er met je is, omdat ze daar geen boodschap aan hebben en ik hen er niet mee wil en mag belasten. En tegelijkertijd blij zijn dat je kunt ontsnappen in je werk. Je schuldig voelen omdat je niet optimaal functioneert, maar tegelijkertijd vinden dat je eigenlijk gezien de omstandigheden best goed functioneert. En niemand met wie je die verwarrende gevoelens kunt delen. Op de middelbare school, waar ik al vijftien jaar lesgeef, heb ik er bewust voor gekozen zelf maar af en toe over Huub te beginnen. Ze kennen me daar al zo lang, ik wil daar het ‘doen alsof’ zoveel mogelijk mogen vermijden. Anders word ik gek. Maar op de hogeschool kan ik me dat niet permitteren. Het is daar zo’n chaos, mensen gaan daar sowieso al zo onverschillig met elkaar om - er is voor mij geen enkele ruimte, bij helemaal niemand, te laten zien wat er met mij is. Bijna niemand daar weet wat me is overkomen. De mensen die het weten, laten het nooit merken. Ik moet mezelf daar echt verbieden de vrouw te zijn die door zo’n intens moeilijk rouwproces gaat. Het is bijna niet uit te leggen, hoeveel energie dat kost. Ik word er doodmoe van. 353 - 13 april 2001 Een leerling op school die tegen me zegt in de gang: mevrouw Oostenwint, u loopt altijd te zingen, waarom zingt u niet meer. De telefoon opnemen en als naar Huub wordt gevraagd, moeten vertellen dat Huub er niet meer is. Een uitnodiging voor een diner, daar niet alleen heen willen, toch maar het strookje invullen en dan het briefje terugkrijgen omdat ik vergeten ben in te vullen of mijn partner meekomt. Mensen die schrikken als ze me zien lopen of net doen of ze me niet zien omdat ze niet weten wat ze tegen me moeten zeggen. “Wat doet uw man?” en dan maar zeggen dat hij tegenwoordig van zijn verdiende rust ligt te genieten. Midden in een gesprek niet meer weten waar het over gaat of vergeten antwoord te geven als iemand je iets vraagt. In een winkel zijn en niet weten wat je moest halen. Fouten maken met afspraken. Dingen die kwijtraken. Papieren die kwijtraken. Op het station erachterkomen dat ik mijn pantoffels nog aan heb. De deur uitgaan en vergeten sleutels mee te nemen. Besluiten moeten nemen en ze onverantwoord lang uitstellen. Kennissen van Huub die langskomen, je denkt uit belangstelling, maar ze hebben nog geld tegoed waar je niets van wist. De algemene nabestaandenwet waarvan een juffrouw zegt dat ik recht heb op een uitkering, ik vul de papieren in, maar moet het toch weer terugbetalen en daarna blijven ze de uitkering overmaken en moet ik steeds bellen dat ik geen recht heb op die uitkering. Een onbekende man die ineens aan de deur staat omdat hij denkt dat ik het huis nu wel zal willen verkopen en hij wil de eerste zijn. Een man aan de deur met Huub’s overlijdensadvertentie in zijn hand die me een grafsteen wil opdringen. Een ander die aanbelt, een beetje onsmakelijke man om te zien, die aanbiedt mijn administratie te doen, “omdat veel weduwvrouwtjes daar wel wat hulp bij kunnen gebruiken”. De eindeloos voortslepende afhandeling van bankzaken, pensioengeld waar ik waarschijnlijk nog maanden op zal moeten wachten. Er is geen ontsnappen aan, de hele dag kan ik met mijn verlies en gemis geconfronteerd worden. 354 - 13 april 2001 (2) Onder mensen willen zijn en als ik onder mensen ben, alleen willen zijn. Mensen die vinden dat je met kerstmis en oud&nieuw en pasen niet alleen mag zijn en maar blijven aandringen dat ik moet komen, ook al wil ik echt liever alleen zijn en met rust gelaten worden. Ik snak naar rust, naar niets
132
hoeven. Merken dat ik daarmee wrevel opwek, maar dat kan me niet meer schelen. Muziek opzetten omdat ik daar altijd door getroost werd en dan niet meer tegen muziek kunnen. Omdat ik al zo open lig en muziek dat verhevigt. Ik durf geen muziek meer te draaien. Een vriend die me uitnodigt om samen video’s van Huub’s talkshows te bekijken, en niet begrijpt dat ik nog geen beelden van een levende Huub wil zien, durf te zien, zeker niet in gezelschap. Dat niet kunnen en willen uitleggen. Soms denken dat ik Huub zie of hoor, ik liep vorige week de supermarkt in en hij stond met zijn rug naar me toe bij de kassa af te rekenen. Hoed, lange regenjas, zwierige houding. Mijn eerste impuls: naar hem toerennen. Een schreeuw in mijn lichaam: waar was je nou al die tijd! Eindelijk weer door hem vastgehouden worden, bij hem schuilen. Zijn armen om me heen voelen, zijn geur mogen ruiken. En dan de doffe wetenschap dat hij er niet meer is. Zelf schrikken van de heftigheid van mijn reactie. Hetzelfde had ik gisteren, toen vrienden van mij in het donker hun auto mijn oprit opreden, het vertrouwde geknars van wielen over steentjes, een dichtslaande autodeur, en mijn ziel die opveerde: Huub is thuis! En dan weer aan mezelf moeten uitleggen dat dat niet kan. Dat het Huub niet is. Huub komt niet meer thuis. De hele dag kun je door zulke rotgeintjes overvallen worden. 355 - 14 april 2001 Soms duurt het gewoon te lang voor ik weer naar Nijmegen kan gaan. Dan is het verlangen bijna te groot. Om even daar te zijn, waarom weet ik eigenlijk ook niet. Niet om dichter bij Huub te zijn, want hij is daar niet dichter bij me dan hier. Ook niet om met mijn gedachten bij hem te zijn, want dat ben ik de hele dag. Maar gewoon om mijn verdriet ergens kwijt te kunnen, ergens heen te brengen, denk ik. Want dat kan ik niet de hele dag meer voelen, dat is te zwaar om te verdragen. Ik neem een assortiment witte zomerbloembollen mee en het bollenplantertje. Er hangt een dik dekbed van wolken waar een dunne zon doorheen zeurt. Maar het is droog. De zaterdag na Goede Vrijdag is het. Een wonderlijke dag om naar een graf te gaan. Morgen Pasen. Forsythia’s, krentenboompjes, magnolia’s, alles staat enorm te bloeien en te geuren. Ik heb dat maar te accepteren, dat alles gewoon doorgaat. In Nijmegen begin ik de weg al te herkennen. Op de Groesbeekseweg staat dat huis met op het tuinhek de tekst: “Als je ons met woorden wilt vangen, moet je van goeden huize komen.” Dat is dan blijkbaar iemand gelukt, want het huis staat te koop. Ik heb mijn medicijnen vergeten in te nemen en mijn hart doet raar. Het voelt zwaar, taai, doods, ik weet het woord niet. Af en toe slaat het geweldig over. Ik loop maar heel rustig. Voel me er ongerust over, het is blijkbaar nog lang niet weg, die druk. Midden in de nieuwe vijver bij de ingang van de begraafplaats, er zit nog geen water in, is een jongen op een hoge stellage bezig om een koperen treurwilgje op een voetstuk te lassen. Een ander staat bij hem foto’s van het geheel te maken. We praten wat, hij legt uit dat er water uit de takken gaat komen en dat hij het nog mooi af gaat werken. Het is een beetje een klein boompje voor zo’n enorme vijver, denkt hij. Maar je kunt nu denk ik de verhoudingen nog niet beoordelen, met zo’n grote lege betonnen bak, zeg ik. Ik vind het wel leuk dat ik hem aan het werk heb gezien. Even bij de geboorte van het boompje was. Op de begraafplaats lopen veel oude mannen met gietertjes en afgeknipte bloemen en verdrietige ogen. Zo hoort dat ook, denk ik jaloers. Gewoon oud zijn en dan naar je vrouw. Ik ben veel te jong voor zoiets. Voel me hier altijd hartstikke verkeerd gecast. Huub heeft nieuw gezelschap, drie "hypotheken" links van hem. De begrafenis moet kort geleden hebben plaatsgehad. Mooie verse bloemen, prachtig van kleur. Het graf van Huub is ontroerend. Narcissen, blauwe druiven, wilde hyacinth, bosanemoontjes, alles staat bijna onbeschoft vrolijk in bloei. Het ziet er mooi uit. Ik deel de nieuwe zomerbollen in de zakjes netjes in twee eerlijke stapeltjes. Een voor Huub en een voor thuis. Dan kan ik thuis zien, wat er in Nijmegen groeit en bloeit. Ik plant de bollen tussen de bloeiende voorjaarsbloemen. Volgende keer haal ik de voorjaarsbollen eruit en ga ik hier kruiden planten, bedenk ik ineens. Huub gebruikte altijd verse kruiden bij het koken, en zo hebben de bijen en vlinders meteen plezier. Thijm, lavendel, majoraan, valeriaan, wilde bieslook. Het roodborstje is geweldig in de weer in de rodondendronstruik achter het graf. Hij is er elke keer, ook de dag dat we Huub gingen begraven. Zo brutaal als wat, hij komt zelfs op het randje van de steen van Huub's grootouders zitten kijken wat ik aan het doen ben. Huub is wel bij me, maar niet heel intens. Af en toe een vluchtige kus langs mijn wang. Het ligt aan mij, ik voel me te verlaten. Zo langzamerhand word ik ook nieuwsgierig naar de andere graven. Ik loop over het nieuwe
133
gedeelte, wil vooral even naar de plek waar het zo gezellig is. Waar ze kistjes met bloeiende planten, tuinkaboutertjes, kaarsen en telkens nieuwe tekeningen leggen en waar om het tuingraf heen boomstronken zijn gezet waar je gezellig samen op kunt zitten. Daar moet een heel leuke oma liggen. Er is nog geen steen met een naam. Ik vind dat dat bij Huub ook echt tijd wordt. Ik wil zijn namen geschreven zien staan en om zijn hoed mogen glimlachen. Ik zal Ger eens bellen, hoe ver het staat. Wil eigenlijk de steen op 22 mei plaatsen. Onze trouwdag en op de kop af een halfjaar na zijn begrafenis. Een dinsdag, maar dat moeten ze op school dan maar even snappen. Ik haal die lessen gewoon weer in. En ik bedenk dat ik het plaatsen van de steen het liefste alleen doe. Ik weet niet eens of je daar mensen voor uit hoort te nodigen. Dat zoeken we op. Het wordt koud, ik neem met moeite afscheid, leg een nieuw steentje op de rand (er liggen er al zes) en loop naar de Rozenhof. Bij het kopje koffie en de kroketten speelt de radio All the lonely people. Ik lach mezelf uit, maar mijn gezicht voelt gewoon strak aan van moeheid en ellende. Ik denk maar steeds: ja Alma, zo gaat het. Het is er warm en rustig. Als ik de Rozenhof uitloop, de bus komt zo, valt er heel lichte stuifsneeuw. Maar onderweg naar huis gaat het gieten van de regen, het klettert tegen de ramen van de coupé. Ik slaap de hele terugweg als een blok. 356 - 1 mei 2001 Dit is heel verwarrend. Ik zit midden in de brieven aan Huub, die ik op bevel van David, de therapeut, schrijf. Ik moet van hem aan Huub brieven schrijven over losse onderwerpen. Over mijn eigen verwachtingen van getrouwd zijn, over seks, over geweld, over geld, over macht, over kinderen hebben. Ik vind het pijnlijk, schrijf Huub eindelijk echt over wat hij met mij heeft gedaan en wat dat met mij heeft gedaan. Toen ik de eerste brief klaar had, gaf ik hem aan David, opgelucht dat ik ervanaf was. Maar dat bleek niet de bedoeling. Ik moest van hem de brief hardop voorlezen. Ik schrok. “Lees voor, Alma, doe of je hem hardop aan Huub voorleest.” Ik haalde adem om te beginnen en het lukte me niet. Ik heb zoiets nog nooit meegemaakt. Er kwam domweg geen geluid uit mijn keel, telkens als ik wilde beginnen. “Ja, dat dacht ik al,” zei David, “dat je dit niet kunt. Maar ik blijf hier net zolang zitten tot je het kunt. Eerder mag je hier niet weg.” Ik begreep dat er geen ontkomen aan was, las hardop: Lieve Huub, en kwam niet meer bij van het huilen. “He he,” zei David, “het is me eindelijk gelukt.” En daar maakte hij me weer mee aan het lachen. Het schrijven van de nieuwe brief slurpt me op, al dagen. Over geweld, ook psychisch geweld. Ik was bang, Huub door die brieven helemaal kwijt te raken. Er zit zo’n diepe woede in me om wat er is gebeurd, ik schrik er steeds zelf van. Maar dat is niet zo, ik raak hem niet kwijt, weet nu eigenlijk steeds beter wat hij voor mij betekend heeft, waarom ik willens en wetens bij hem ben gebleven. Maar het zijn enorme uitersten. Aan de ene kant echt terug moeten gaan naar alles wat ik onder het kleed heb geveegd. Ik vind het verschrikkelijk. Maar het moet, ik moet dat onder ogen zien. Aan de andere kant groot verdriet voelen om hoe het hem en mij is vergaan. Hij is dood, het is onherstelbaar geworden allemaal. Het lijkt zo zinloos, dit te doen. 357 - 1 mei 2001 (2) Het geeft ook een gevoel van verraad, deze brieven. Huub kan zich niet meer verweren. Hij heeft me altijd verboden, met anderen over zijn angsten te praten. Zelf deed hij dat ook niet, niemand mocht het weten. Ik had echt de hulp van David nodig om hiermee klaar te komen. Die me uit moest leggen dat dit heel veel gebeurt, dat mensen in psychiatrische moeilijkheden hun naasten als het ware gijzelen en dwingen de shit binnenshuis te houden. Hij probeerde me uit te leggen hoe gecompliceerd en pijnlijk dit voor Huub moet zijn geweest, nu met mij opnieuw gebeurde wat in zijn eerdere huwelijken ook gebeurde. Midden in zijn betoog zei hij iets wat op het moment dat hij het zei mijn anker is geworden. Een gedachte die nu een paar keer per dag als een bijna tastbaar beeld voor me staat en me de moed geeft, door te gaan met die kutbrieven aan mijn dode man in het bos. “Alma,” zei David, “ik ben er volkomen zeker van dat Huub werkelijk heeft gedacht dat hij met jou al zijn angsten die zoveel kapot hadden gemaakt voor hemzelf en anderen, achter zich mocht laten. En dat als ze zouden komen, wat hij niet verwachtte omdat ze toen hij met jou ging, wegbleven, jij ermee om zou kunnen gaan. Dat hij echt aan een nieuw leven mocht beginnen met jou. Dat de aanvallen hem onmiddellijk na jullie trouwen nog heviger dan ooit tevoren hebben overvallen, heeft hem even diep geschokt en verrast als jou. Waardoor ze voor hem onbeheersbaar werden en jullie allebei geen kant meer op konden. Voor mij als psychiater is het een logische zaak
134
dat het gebeurde. Daar kon je gif op innemen. Het enige wat je je man kwalijk kunt nemen is dat hij niet tijdig heeft onderkend hoe rampzalig dit was voor hemzelf en voor jou. Dat hij geen arts heeft ingeschakeld, weigerde medicijnen te nemen. Maar dat zegt mij iets over zijn diepe teleurstelling en wanhoop dat het hem dus weer gebeurde.” Ik wist meteen dat David gelijk had. Ik kon het alleen zelf niet meer zo zien. “Mooi zo”, zei David. “Want alleen als je dit begrijpt en kunt laten gaan, Alma, kan ik je helpen de schade te herstellen. Kamer voor kamer en beetje bij beetje. We gaan Huub rust geven. We gaan ons niet meer verdiepen in het hoe en waarom. Het is gebeurd, hij heeft het laten gebeuren. Dat moet ook voor hem een ramp zijn geweest. Maar we gaan nu naar jou kijken. Leg Huub en mij maar uit wat het met jou heeft gedaan. Je zult zien dat wat nu in jou kapot lijkt, niet kapot is. Je hebt behoorlijk onder vuur gelegen, maar niet onherstelbaar.” Daar vertrouw ik dan maar op. Het is een opluchting dat ik vrij over alles kan spreken en weet dat mijn gesprekspartner niet zal doen waar ik bang voor was: mijn man veroordelen. Ik mag mijn woede kwijt. Het voelt als een verbond. Ik ben veilig bij deze therapeut. Huub is veilig bij deze therapeut. 358 - 22 mei 2001 Een dag waar ik naar heb uitgekeken en tegenop zie. Onze trouwdag, precies een halfjaar na het begraven van Huub. Het zou onze derde trouwdag zijn geweest. In overleg met Ger wordt vandaag de steen op Huub’s graf gelegd. Huub’s zus gaat mee, Camiel ook. Bart kan niet en moppert erg tegen me in een e-mail. Dat ik hem te laat heb gevraagd. Maar ik heb zo mijn best gedaan hem te bereiken, voicemails ingesproken, e-mails gestuurd, zelfs een brief vorige week. Hoe kan dat toch? Ikzelf heb vrijgevraagd en gekregen op school. Het is prachtig zacht weer, blauwe lucht, helder licht, voorjaarszon. Het hele huis is opgeruimd, Huub’s kleren staan klaar voor Litouwen in mooie plastic hoezen. Ik heb al mijn afrekenbrieven aan hem geschreven. De tuin staat in bloei en de schuur is aan kant, eindelijk. Alles glanst en bloeit, Huub zou daarvan genoten hebben, van die orde en rust. Achterin de tuin staat de clematis vol grote bloemen en is de eerste roos opengegaan. Ik voel en zie alles vandaag. Ik zit een tijdlang buiten aan de tuintafel ons trouwalbum te bekijken. Dat is een tijd geleden. Het ontroert me. Huub is zo stinkend gelukkig daar, ik kan na alles wat er daarna is gebeurd nauwelijks meer geloven dat het trouwen met mij hem zo gelukkig maakte. Ikzelf ben vol vertrouwen en ik zie aan mijn ogen op de foto's dat ik onder de indruk ben van de ernst van het opnieuw trouwen en de enorme warmte van alle mensen die kwamen meevieren. Tranen, ik voel zo'n verlangen naar je Huub. En dan ben je ineens weer naast me, voor het eerst sinds weken. Dank je. Ik haal bloemen en planten. Een pot margrieten voor bij de voordeur, lobelia's die Huub zo mooi vindt voor de tuin en drie witte calla's voor het graf. En ik koop IM, van Conny Palmen. Marja van de boekwinkel dacht dat ik dat boek al had, ze heeft erg aan ons moeten denken bij het lezen, zei ze. Dat hebben meer mensen gezegd. Ik moet het dus maar eens lezen. Marja zegt dat ze jaloers kan zijn op de diepte van onze gevoelens en ervaringen. Ja, zeg ik, maar de prijs is wel hoog. Ze schrikt, zegt: dat had ik zo niet mogen zeggen. Ja, dat mag je wel, want het is waar, zeg ik. Ik vertel haar wat ik ga doen vandaag. Vreemd, zo midden in een boekwinkel. We reizen naar Nijmegen, Camiel en ik. Kletsen wat. Over Huub, over Camiel’s toekomst. We hebben de bloemen mee, het fototoestel en zo'n vreselijk lelijke plastic jonge boxer die een krant in zijn bek kan houden, voor Huub’s zus. Net zoeen als ik met moederdag van Camiel kreeg. De gsm staat aan en Huub’s zus meldt dat ze onderweg is. Toch komt ze veel later dan wij op de Landstichting aan. Ik meld me intussen bij Ger en die drukt me op het hart dat elke verandering die ik nog wil, kan. De steen ligt er, we kunnen gaan kijken. 359 - 22 mei 2001 (2) Dan lopen we met z'n drieën naar Huub. Het boompje midden in de vijver huilt intussen prachtige treurwilgtranen. Stratenmakers leggen een visfiguur in het terras. Mooi. De rododendrons bloeien, vogels zingen zich te pletter. Een enorme rust. Ik loop in gedachten nog bijna het graf voorbij. En dan staat het er echt, op een zachtgrijze steen: Huub. Met onder zijn achternaam tussen haakjes de achternaam van zijn moeder en opa. De
135
achternaam die hij de eerste acht jaar van zijn leven droeg en die hij had willen houden. Weer tranen. De hoed grijpt me gewoon naar de strot. Hij is zo erg Huubs hoed gebleven, je ziet amper dat het nu zwaar brons is. Alles is bewaard gebleven, de beschadigingen, het kneepje, de hele fijne structuur van de band. Ongelooflijk. Hij ligt er of Huub hem er zelf even heeft neergelegd, zoals hij altijd deed als we hier waren. Wat is dit mooi. Wat een verdriet. Waar ben je toch, ik wil je terug. Ik leg de drie bloemen erbij. De steen is heet van de zon. Het graf ziet er ineens zo anders uit, ook alle oude planten zijn weggehaald. Het graf is ineens net een nieuwbouwwoning. Huub’s zus en ik zitten naast elkaar te snotteren op het randje van het graf van de buurvrouw van Huub. Camiel tegenover ons. We aaien de hoed, verbazen ons erover. Wijzen elkaar op details. Praten over het gemis, over de diepte achter deze dag en dit moment. Ik maak foto's. Ik heb enorme buikpijn en rugpijn, ben enorm ongesteld. Maar dat voelt eigenlijk wel goed. Dat is gewoon de pijn van vandaag. We zitten een tijdje zoet met z’n drieën bij elkaar om Huub heen. Rust. Als Huub er nou ook was, zegt zijn zus, konden we mooi een potje kaarten. Ik meld me op de terugweg nog even bij Ger. Was het goed, de steen, wil hij weten. “Niets meer aan veranderen”, zou Huub gezegd hebben. Dus zeg ik het. Ik bedank hem voor de goede zorgen, voor mijn gevoel is er nu echt iets afgerond en Ger heeft dat met zorg en aandacht gedaan. Ik informeer ook nog naar kleine Huub die op 26-09-44 bij het bombardement is omgekomen. Ger vertelt dat hij Huub zelf al had toegezegd dat kleine Huub mocht blijven liggen. Het is er te krap voor een tuingraf, dus kleine Huub ligt niet in de weg en hoeft niet geruimd. Anders had ik dat allang gedaan, zegt Ger nuchter. 360 - 22 mei 2001 (3) Camiel wil dan graag terug naar huis en vertrekt. Huub’s zus en ik nemen een terrastafel bij de Rozenhof. Ik een borrel, zij cola. Ze vertelt over vroeger, bij hen thuis. Schokkende verhalen die ik nog nooit heb gehoord. Ze is weer in tranen. Die moeder van haar heeft die kinderen zo enorm beschadigd. Hoe is zij toch zo geworden? Huub’s zus vertelt hoe Huub op zijn beurt heel moeilijk deed tegen haar, als kind. Ik luister stil naar haar verhaal, het verbaast me helemaal niet. Zo neemt het ene kind het andere mee in zijn eigen ellende, denk ik vooral. Slachtoffers maken slachtoffers. Het is een kil zwart verhaal, zo aan die terrastafel in de zon. Ik voel enorm verdriet om Huub en zijn zusje, om de kinderen die zij waren. Ben je nog kwaad op hem, vraag ik. Nee, zegt ze. Wel op mijn moeder. Om haar hardheid en de gevolgen die dat voor zoveel mensen en vooral haar eigen kinderen en ook voor haar man heeft gehad. En de onmacht van iedereen om er iets aan te veranderen. Omdat zij dat niet toestond. Die constante genadeloze kritiek op iedereen, die ze nog steeds heeft. Waar ook nu nog niemand iets meer aan kan doen of iets mee kan. Weet je, Alma, ik moet er gewoon zelf mee afrekenen, ik kan niet altijd naar mijn moeder blijven wijzen, zegt Huub’s zus. En ik kan niet altijd maar doorgaan met proberen haar goedkeuring te krijgen. Haar bevestiging. Die krijg ik toch niet, want dat kan ze niet. Dat heb ik de afgelopen weken geleerd van Huub, zegt ze. Toen hij haar wegstuurde, heb ik gedacht dat ik dat eigenlijk ook maar moest doen. Ik denk dat ze gelijk heeft. Dit is waar ze het mee moet doen. Ik wens haar zo toe dat ze zelf gaat geloven dat ze gewoon deugt. Want daar gelooft ze geen pest meer van. Of nog steeds geen pest van. Haar moeder heeft ook haar er diep van doordrongen dat ze niet deugt. Toch vind ik dat ze het goed doet. Wat een tranen. We praten over slachtoffer zijn, over hoe zij dat patroon met haar kinderen heeft willen doorbreken. Ze weet eigenlijk heel goed wat ze wil. Ik wens haar toe dat het haar lukt om hier doorheen te komen. En we eten heel lekker asperges met zalm in de avondzon. Zij met wijn, ik met water. Ik vraag daarna om koffie met een mooie cognac. Vertel meneer Rozenhof met zijn witte handschoenen dat het mijn trouwdag is en hij feliciteert me. Vertel dat mijn echtgenoot is overleden en hij vertelt dat zijn vrouw twaalf jaar geleden is overleden. Maar dat dat niets verandert aan het vieren van je trouwdag, want dat wil je van binnen blijven voelen. Hij kijkt me recht aan en ik herken het in zijn ogen. Ben blij dat ik open kaart speelde. En hij herkent wat ik voel, zie ik. Een klein verbond ineens. We hebben het met z'n tweetjes nog over dingen die je nooit aan anderen vertelt. Over uit de band springen en volstrekt onverantwoordelijk zijn. Ik kan daar mooie staaltjes van vertellen. Ik heb haar nog nooit zo geweldig horen lachen. Zou ik soms ook wel willen, zegt ze. Maar dat durf ik toch niet. Terug met de bus, samen door het raampje spieden naar de plaats waar volgens haar tante het
136
winkeltje en huis van haar opa en oma heeft gestaan. Ze is een lijn naar Huub’s verlangens, zijn zusje. Ze heeft hem begrepen en is altijd bij hem gebleven. Komt goed. Op het station krijg ik een prachtige bos bloemen van haar. Dank je, ik waardeer dit heel erg. Dan zwaai ik haar uit. Er zitten luidruchtige soldaten in de trein die keihard zingen. Over Huzaren van Boreel of zo. Ik wil dit niet horen, dit eindeloze gezang over zuipen en neuken en koningin en vaderland. Ze zingen niet eens slecht, maar het is grof en bot en leidt me af. Wie heeft hen die liederen geleerd? En waarom? Wanneer en waar zingen ze dit? Waarom zingen ze het ook in de trein? Wat willen ze ons duidelijk maken? Ik wil de weilanden zien en het fluitekruid en het zachte strijklicht. Ze verpesten het. Ze verstoren mijn rust. Thuis. Openhaard aan. Glas wijn. Morgen moet ik weer naar school. Ik heb je zo lief, Huub. Ik wil zo niet in mijn eentje verder schrijven aan mijn leven. Over jou en mij. Maar ik kan niet anders. Ik voel me zo alleen. Maar het was een schone dag. Jij zei dat vaak, net als die Zeeuwse boer in die documentaire. Het was een schone dag Huub. Ik mis je verschrikkelijk. 361 - 4 juni 2001, 2e pinksterdag Met tassen vol kruiden, tijm, lavendel, roosmarijn, valeriaan (om rustig van te worden) naar Nijmegen. Lekkere luchtjes en vlindertrekkers. Past wel bij Huub en zijn pastasauzen. En nog lobelia’s natuurlijk, die vindt hij mooi. En ook nog een boompje voor achter het graf. Schepje mee. Zwaarbewolkt weer en niet erg warm. Niet bepaald ‘op een mooie pinksterdag’. In de bus naar de Heilig Landstichting zet ik de tas met de boom op een bank. Een takje kietelt precies een hele lelijke meneer in zijn nek. Ik moet erom lachen, hij ook. Als ik uitstap zegt hij: “Gaat het nog goed met uw oerwoud?” Als ik de trap naar de begraafplaats op loop, passeer ik een mevrouw met een jongetje. “Zal ik even helpen dragen” vraagt ze. Ik zeg nog beleefd dat ik wel in evenwicht ben, maar ze pakt de rechtertas over. “Kom hier, ik kan het niet aanzien” zegt ze. De andere tas dragen we tussen ons in. Het jongetje is een jaar of acht en een beetje spastisch. Hij vertelt dat hij Levi heet en een jongetje in zijn klas is zomaar aan een hartstilstand overleden. Ik vraag hoe hij dat vond. “Zo gaan die dingen”, zegt hij en ik kan niet anders dan het beamen. Hij heeft intussen mijn vrije linkerhand gepakt en kletst maar door. Zo wandelen we naar Huub’s graf of we al jaren bij elkaar horen. Levi vindt alles mooi, Huub’s hoed, de steen, het potje. En hij wil wel helpen. Maar zijn moeder neemt hem mee. Ik begin achter het graf te graven, een diep gat voor ons boompje. Daar is Levi weer. “Ik moest eerst vragen of u liever alleen wilt zijn”, zegt hij. Nee hoor, kom maar lekker helpen. En daar gaat hij. Hij sjouwt emmers water, bemoeit zich met de plek voor de planten, zoekt mooie stenen voor aan de voet van het boompje en kletst maar door. We praten over van alles, de samenstelling van bosgrond, tuinonderhoud, de begrafenis van Johnny van die hartstilstand, rekenen, Huub. Ik vertel dat Huub en ik vorig jaar nog het randje van het graf samen hebben schoongekrabd met een mesje. “Heb jij dan geen hogedrukspuit”, vraagt Levi. Zijn moeder staat naar ons te kijken en heeft de grootste lol. Lief kind hoor. En ik vind het wel plezierig, zo’n onverwachte helper. Ik zet hem op de foto, als herinnering. Na een uurtje gaan ze weg. Levi wil eigenlijk niet, vindt dat hij mij moet helpen tot het af is. Maar zijn moeder vindt het zo welletjes. Ik kijk ze na. Wonderlijk, dat je niets van elkaar weet, zo dicht bij elkaar bent even en dan weer uit elkaar gaat. Ik had wel even koffie met haar willen drinken en praten. Ze kwam voor een vriend van haar, jong gestorven. Norbert heet hij geloof ik en er zit een koperen salamandertje op zijn graf zegt Levi. Ga ik wel eens een keertje zoeken. Ik ben al met al toch meer dan twee uur bezig. Vind het zelf mooi geworden. Alles ruikt naar kruiden. En het ziet er netjes uit. Ik was mijn handen, spoel de grafsteen en de rand schoon met de gieter, ruim de rommel op en maak nog wat foto’s. Mijn nagels krijg ik niet schoon, dat zijn nou wat je noemt echte rouwranden. De bus terug laat lang op zich wachten. Ik ben rozig van de boslucht. Vind alles goed. Het stationsbord in Nijmegen geeft aan dat de trein via Den Bosch naar mijn woonplaats gaat, met als eindbestemming München Hbf. Daar zou ik inderdaad wel even heen willen. De hele terugweg in diepe slaap, ondanks de ijskoude trein. In Tilburg timmert een man met een bierblik keihard op mijn raam. Ik schrik me te pletter. "Ik dacht dat je er hier misschien uit moest", roept hij aangeschoten.
137
Nee, maar evengoed bedankt. Huub, jij wordt steeds meer verdund, zelfs het verdriet wordt onbereikbaar. Heel diep in me. Ik heb nog nooit iets meegemaakt dat zo slopend vermoeiend is. Ik mis je. Soms heb ik het gevoel dat ik helemaal geen gevoel meer heb. Waarom ben je verdomme doodgegaan. 362 - 1 augustus 2001 Een lome zomerdag. In Nijmegen was het snikheet. Morgen wordt het een echte hittegolf en daarna gaat het dagen regenen volgens kleuterjuffrouw Erwin Krol. Ik dacht vanochtend ineens dat ik me kan voorstellen dat voor vluchtelingen het graf van geliefden achterlaten heel moeilijk moet zijn. Ik heb Huub’s graf gewoon nog heel erg nodig. Het is een ankerplaats, een haven. De begraafplaats was vanmiddag zwaar van de geuren. Bloemen, boslucht, zelfs al een vleugje herfst. Ik had totaal geen haast. Heb op mijn dooie akkertje (dat kun je in dit verband ook letterlijk nemen, zie ik) een beetje aangerommeld en bij het graf gezeten. Wat onkruid weggehaald. Het roodborstje maakte weer een hoop drukte in de rododendron. De lavendel en thijm leek wel een vliegveld, zo druk werd er geland en opgestegen. Bijen, hommels, vlinders. Ik las in een boek met ‘kinderportretten door de eeuwen heen’ tot mijn verrassing dat men tot in de zeventiende eeuw kruiden meegaf aan de gestorvenen. Kransen rozemarijn op het hoofd. Slingers van kruiden en knoflook op de dode. Een takje in de hand. Dat was om de duivel weg te houden, die blijkbaar niet van sterke geuren houdt. De katholieken deden het, tot het door de protestanten als te heidens verboden werd (of was het andersom?). En hier zit ik dan vandaag, een ex-protestantse weduwe die in een impuls kruiden op het graf van haar geliefde heeft geplant. Ik vind het wel een mooi idee, een mooi verhaal. Geen duivel mag aan de zielenrust van mijn lief! Rust heeft hij verdiend. En genade en vrede. Die stenen die ik bij elk bezoek op het randje graf leg, iets wat ik dacht ik zelf had verzonnen, bleek ook al een bestaand ritueel te zijn. Ik zag het op tv. Joden die een graf bezoeken laten er een steen achter, soms met een briefje eronder. Een blijvende groet. 363 - 27 augustus 2001 Je zorgt nog steeds, over de dood heen, dat Huub niets tekortkomt, zei David van het Riagg vanochtend. Maar Huub komt niets tekort, en is niets tekortgekomen. Jij bent nu zelf aan de beurt. Maar wat ik zie is dat jij niet eens meer weet dat je tekortkomt. Dat je al je hele leven niet weet wat je van anderen mag verwachten voor jezelf. Wat Huub te veel had heb jij te weinig. Is dat een probleem, vroeg ik. Want dat is echt het laatste waar ik nu mee bezig ben. Nee, dat niet, zei David. Je kunt er heel oud mee worden. Ik vind het alleen zo jammer voor je. Maar verder vond hij dat ik bezig was heel veel goeds te leren maar dat ik daar nog meer tijd en rust voor moest nemen. En hij vond dat het geen puinhoop was, bij mij aan boord, dat hij zelf tekenen zag dat het goed ging. Ik was echt blij dat te horen, hij zou er niet om liegen. Want zelf vind ik het allemaal maar een verwarrende en energieslurpende puinhoop. Nog steeds. Daarna naar Nijmegen. Ik betrapte me even op de gedachte: ga je weer voor Huub zorgen. Maar ik ga voor mezelf naar Nijmegen. Die plek maakt me rustig, helder. Ik kan er in alle rust verdriet hebben, er is niemand die iets anders van me verwacht daar. En het ruikt er lekker, ik ben er gewoon graag. Bij Huub bloeien tot mijn verrassing de gladiolen in volle glorie. De dood en de gladiolen. Thuis zijn alleen wat pierige sprietjes opgekomen. Logisch ma, zegt Camiel, die grond daar is natuurlijk stukken beter, he he. Het is een moeilijk idee dat Huubs lijf daar ligt te vergaan. Het zal wel een drukte van belang zijn, onder de grond. Ik kan dat niet negeren, het feit dat dat dierbare lijf van mijn man daar ligt te ontbinden. Aan de andere kant ook een lekker idee. Zo keer je als mens terug naar je plaats in een grotere cyclus die je ook boven de grond kunt zien. In bloei komen en afsterven. En dan volgend jaar gewoon opnieuw beginnen aan het rondje. Ik loop nog even over het hoger gelegen deel van de begraafplaats en vind ineens het graf van die Norbert, waar dat jongetje Levi met zijn moeder toen voor kwam. Het klopt, er zit een koperen
138
salamandertje op de rand. Norbert was nog jong, pas 32 en liet twee kleine kinderen achter. Er liggen tekeningen voor papa op zijn graf. Geestig is dat er ook een levend hagedisje zit dat ik pas zie als hij wegschiet. 364 - Zondag 16 september 2001 Verleden week stortte het WTC in New York in. De wereld ziet er anders uit nu. Aan Huub niet meer uit te leggen. Maar hij is veilig, hoe idioot dat ook klinkt. Ik vind dit heel moeilijk. Nu ben ik niet alleen vervreemd van de wereld, maar de wereld ook van mij. 23 december 2001 In Nijmegen ligt zelfs sneeuw en het is ijskoud en flink glad. Ik heb massa's kerstkaarten verstuurd met een tekst van Huub erop en krijg veel respons. Lieve woorden voor mij, maar ook veel bedankjes dat ik Huub zo weer even terughaal. Veel mensen die schrijven: een jaar geleden al! Ikzelf heb het idee dat dit het langste jaar uit mijn leven was en er tegelijkertijd nog geen seconde voorbij is gegaan sinds hij stierf. De begraafplaats is prachtig. Huubs koude lijf ligt beschermd onder een dikke laag sneeuw. De oranje avondzon haalt nog net de kruin van de bomen om hem heen. Over alles ligt een laag wit. Ik vind sporen van een ree naast zijn graf en dat ontroert me. Ik steek de lichtjes aan en heb echt het gevoel dat ik daarmee hem en mij zichtbaar maak. Ik ben het die ze aansteekt, ik ben hier voor hem en doe ze voor hem aan. Ik leg een verse vetbol voor de vogels op zijn graf. Laten ze maar komen, dat vind ik mooi. Ik maak foto's, het is er mooi. Ik voel geen groot verdriet meer, het passeren van zijn eerste sterfdag was werkelijk een mijlpaal. Ik was zenuwachtig, maar dat was niet nodig. Ik voelde het de dag daarna al, er was iets veranderd. Dat zeggen ze altijd, ik heb nu ervaren dat het zo is. Het verdriet is in me getrokken alsof ik ermee geimpregneerd ben. Het zal altijd bij me blijven, maar dat is goed. Het is alles wat ik van Huub over heb. Geen verdriet voelen zou betekenen dat ik onverschillig ben geworden. Dat nooit. Ik voel dat het in mijn ogen is gaan zitten. 365 - 17 februari 2002 Ik ben na een moeilijk en heftig jaar dat ik als een soort brandend struikgewas heb ervaren waar ik levend doorheen moest zien te komen, op een koude verlaten vlakte terechtgekomen. Het is er niet goed. Ik mis het heftige verdriet, omdat dat echt was. Ik wantrouw de gelatenheid. Voor een deel komt die omdat niemand om me heen meer uit zichzelf over Huub praat of over mijn verdriet. Ik moet zelf over hem beginnen om over hem te mogen praten en durf dat nog maar bij een paar mensen. Ik zorg slecht voor mezelf. Krijg binnenkort onderzoeken in het ziekenhuis. Ik vloei al weken lang, maak me zorgen. Maar goed voor mezelf zorgen, ho maar. Ik leef in een andere wereld dan de anderen, zelfs mijn eigen kinderen. Ik wil hen dat niet vertellen, om hun onbevangenheid niet weg te nemen en omdat ik ook niet wil dat ze dat al moeten kunnen begrijpen. Het is hun wereld niet en ik wil niet dat het hun wereld is. Ik zal zelf die vlakte leefbaar moeten maken voor mezelf. Huub is weg, ik ben zijn vrouw nergens meer ook al draag ik tegen beter weten in nog zijn ring. In Nijmegen ben ik zijn weduwe, dat is wat ik over heb. 25 maart 2002 Morgen al de operatie, vandaag even nog naar Huub. Nu zit ik dit te tiepen terwijl ik allang in bed hoor te liggen. Ik ben niet bepaald klaar voor deze ingreep, dat is duidelijk. Onverstandig. Morgen de operatie, in de stille week. Zo vreemd. Wat ik zo enorm nodig heb, is er niet, was er ook in Nijmegen niet en zal er niet meer zijn. Een arm om me heen. Huub had mij, ik moet het alleen doen. Het is niet anders. Toch ben ik blij dat ik nog even naar Nijmegen ben gegaan. Er was een onwezenlijke ontmoeting met een meisje op de oprijlaan bij de begraafplaats dat me riep en wilde weten of er een klooster was bij de kerk. Ik dacht van niet, bood haar aan even mee te lopen en het op het kantoor, waar ik inmiddels de weg weet, te vragen. Maar ze besloot ineens dat ze niet verder wilde lopen en zei dat
139
ook. Het was wonderlijk, maar ik had het gevoel dat ik haar begreep. Dat het voor haar ergens te vroeg voor was. Je tas staat open, zei ze. Ja, daar zit geen rits in, zei ik. Dag, zei ze. Dag, zei ik. We keken elkaar aan. En we liepen allebei met ons eigen verhaal door, zij terug en ik verder naar Huub. Ik had haar verhaal wel even willen horen, haar mijn verhaal willen vertellen. Ik had het gevoel dat zij dat ook wel had gewild. Ik vond haar aardig. Dat soort dingen gebeuren daar vaak. In de trein terug zo diep geslapen dat de herinnering aan dit bezoek aan Huub daarna al bijna weer weg was. Wat ik nog wel weet: ik heb hem liefgehad. Zo lief dat ik de pijn nog voel. Maar er gebeurt teveel aan me, ik ben te moe en kan niet goed bij mijn gevoel deze dagen. Dat maakt me verdrietig. Maar het gaat nu even om mijn eigen leven. Ik voel me in de vrije val. 366 - 18 november 2004 (e-mail aan een vriend) Ik moet je ook nog even een raar verhaal vertellen. Precies genoteerd zoals het gebeurde. Wie het weet, mag het zeggen - ik hoef het niet te weten. Het voegt voor mij niets toe aan hoe ik me voel en wat ik voel. Maar het was wel heel vreemd: Ik heb vannacht beneden geslapen, in Huub's oude relaxstoel. Doe ik wel vaker, want het ligt zo lekker en slaapt heel goed. Ik was te onrustig om naar boven en naar het echte bed te gaan. Maar vanochtend, het is dus Huub's vierde sterfdag, weigert het mechaniek van de stoel ineens. Hij wilde gisteren wel netjes uitgeklapt, maar nu met geen mogelijkheid meer terug in de gewone stoelstand. Kom ’s, Camiel, weet jij hoe dit moet? Als we de stoel een beetje helpen met inklappen, knapt er een stang. We worden er wat lacherig van: wel toevallig, maar ook wel mooi symbolisch, dat dat net vandaag gebeurt. Camiel ziet het als een afkeurend gebaar van hogerhand: had je maar netjes boven in je bed moeten slapen vannacht, ma. Zoals het hoort. Een uur later merk ik dat zowel mijn telefoon als internet eruit ligt. Dat is opmerkelijk, het zijn namelijk twee verschillende systemen. Met alleen de oude gsm van Huub - die pocket swing uit 1996 die het nog steeds doet - als verbindingsmogelijkheid met de boze administratieve wereld, ga ik op zoek naar het hoe en waarom van het totaal van de wereld afgesneden zijn. Of ik me nog niet afgesloten genoeg voel vandaag. De telefoonklachtendienst meldt opgewekt, dat de dienst wegens technische storing niet bereikbaar is. Probeert u het later op de dag nog eens! De provider meldt, na zeven keer doorverbinden, dat er een betaling openstaat. We verbinden u door. De juffrouw van betalingen zegt: nee hoor, er staat niets open, ik verbind u weer terug. Dat dacht ik al, want ik weet van geen openstaande betaling af. Ik krijg weer een andere jongen, die zegt dat hij het modem weer voor me zal activeren. U kunt binnen een paar minuten weer on line, wilt u wel vast even uw pc resetten? Ik reset mijn pc en het modem. En nog eens en nog eens, want ik kan nog steeds niet on line. Intussen, ik ben dan wel al twee uur verder, krijg ik kpn te pakken. Het blijkt daar wel om een oude openstaande rekening te gaan, die niet automatisch is geincasseerd in augustus, toen UWV me financieel had drooggelegd. Ik heb toen dacht ik alle niet geïncasseerde rekeningen naderhand voldaan. Deze heb ik over het hoofd gezien. Mijn fout. We hebben nog tweemaal uw voicemail ingesproken om u te waarschuwen, zegt de mevrouw. Ja, maar dat kan ik niet horen, want ik ben al weken in gevecht met kpn, omdat op mijn mooie nieuwe telefoontoestel mijn voicemail alleen kraakt en ruist. U heeft zes nieuwe berichten, eerste nieuw voicemailbericht ... krrrrgggrrr. Dus al mijn geliefden weten, dat ze me niet moeten voicemailen maar e-mailen. Als u vandaag nog het bedrag voldoet, zegt de mevrouw, sluit ik u vandaag weer aan. Maar u moet dan in december wel 160 euro extra voor aansluitkosten betalen. Jezus, ook dat nog.
140
Ik wil dus inloggen bij de bank, maar internet doet het nog steeds niet. Ik pak de gsm om de provider weer te bellen. Maar ineens doet om duistere redenen de gsm het ook niet meer. Doodse stilte. Ik probeer een ander nummer: doodse stilte. Mijn gevoel van verlaten zijn begint aan paniek te grenzen, zo ontredderd, ontregeld ken ik mezelf niet. Ik sluit de gsm af, voer de pincode, Huub's geboortedatum, opnieuw in en dan doet hij het gewoon weer. Vreemd, dit heb ik nog nooit gehad. De provider voor de derde keer gebeld. Doorverbonden, doorverbonden, doorverbonden. Een nieuwe helpdeskjongen: mevrouw, als het goed is moet het modem het over een paar minuten doen. Het is heel vreemd, u hebt geen betalingsachterstand, er is niets aan de hand, maar u bent door ons systeem toch afgesloten. Ook hij snapt er niets van. Nee dus. Ik reset de pc, maar hij zwijgt in alle talen. Het hele circus herhaalt zich. Dit wordt een kostbare grap, want ik moet dit allemaal mobiel afhandelen. Uiteindelijk beland ik bij een helpdeskjongen die er is voor de moeilijkste gevallen. Hij besluit de software te onderzoeken. Daarin staat misschien ten onrechte, dat ik in een bestand voorkom dat opdracht geeft mij af te sluiten wegens wanbetalen. Het kan wel even duren, mevrouw, maar blijft u wel aan de lijn? Ik ben volledig de draad kwijt. Ik voel me ellendig. Heb nu al urenlang de verbinding met de buitenwereld proberen te herstellen. Het vele werk dat ik vanavond af moet hebben, ik ben er nog niet eens aan begonnen. Ik zweef in een raar luchtledig. Wat overkomt me vandaag toch allemaal? En dan gebeurt het. ‘Blijft u wel aan de lijn’, zegt de jongen en exact op het moment dat vier jaar geleden de huisarts ons alleen liet nadat hij in het infuus het sterven van Huub had ingezet, krijg ik voor de eerste keer vandaag van de provider door de telefoon een wachtmuziekje aangeboden. Ik schrik me te pletter, want het is "En ga niet weg", het liedje van Henk Westbroek dat Huub op een bepaald moment in die laatste weken steeds opnieuw wilde horen. Een verschrikkelijk nummer, maar voor hem betekende het toen kennelijk veel. Waarom juist op dit moment juist dit lied? Ik zit er in tranen naar te luisteren, heb even geen enkel gevoel van bodem meer. Het is inderdaad een softwarefout, mevrouw, onderbreekt ineens de jongen het lied. Ik was hem helemaal vergeten, zat verbijsterd te luisteren. De software geeft op de een of andere manier aan de centrale door, dat u afgesloten moet worden, maar daar is dus geen enkele reden voor en dit gebeurt anders nooit. Onze excuses hiervoor. Ik haal u zo uit het bestand en kan over ongeveer een uur uw modem weer aansluiten. Ik heb hier al veel meegemaakt, maar dit nog nooit, zegt hij ook nog. Ik ook niet. Er is meer tussen hemel en aarde dan wij weten, zegt men wel. Ik weet inmiddels dat áls er wat is, mijn provider dus voor de verbinding zorgt. Want een minuut na het moment dat Huub vier jaar geleden stierf, om 12 minuten over 4, begint het modem heftig te knipperen en is mijn verbinding met mijn wereld hersteld. Nou jij weer. Slot - 30 augustus 2007 Meer dan een jaar niet naar Huub’s graf geweest. Schande, gewoon. Ik wilde wel, maar er was steeds geen gelegenheid voor. Een lezer van de website, Monique, mailde vorige week dat ze over de begraafplaats had gelopen, maar geen hoed te bekennen. Terwijl het ding toch behoorlijk in het zicht ligt. Dus had ze maar zo in het algemeen de groeten aan Huub gedaan en hem verteld over Alma. Ik vond dat mooi, moest erom lachen. Maar evengoed ben ik toch altijd zenuwachtig dat er iets met die hoed gebeurt. Er wordt veel brons en koper gejat de laatste tijd, ook op kerkhoven, en er zal maar net een gek zijn die denkt dat dat ding van massief brons is. Soms is Nijmegen erg ver weg. En ik ben natuurlijk jaloers op Monique. Zij wel en ik niet. Dus besloot ik dat het tijd werd zelf te gaan en realiseerde me in de trein dat ik zo meteen mooi het dagboek af kan sluiten. Na een tussenlanding op een PvdA-bijeenkomst waar Vreeman toelichting gaf op zijn rapport, maar niets zei wat al niet in het rapport stond, reisde ik door naar Nijmegen. Onderweg overal veldjes bezaaid met mensen met een gedwee zittend hondje naast zich. En smalle asfaltwegen met kuddes hijgende mensen. En sportvelden vol hollende jongetjes (of meisjes). De publieke ruimte op z’n
141
gedisciplineerdst. In Nijmegen regende het. Op het pad naar de begraafplaats begon het harder te regenen. Eigen schuld, Alma, moet je maar in de zomer gaan. Ik had wat planten meegenomen en tuingereedschap, had geen idee wat ik aan zou treffen. Toch een beetje nerveus. Toch een schuldgevoel. Wat onzin is, want als er iemand aandacht heeft gekregen dit jaar, is het Huub wel. Toen ik bij het graf aankwam, hield het op met regenen. Ik stond een tijdje op een afstandje stil te kijken. Wat prachtig. Ja, geen wonder dat die hoed niet te vinden was. De vaste planten die ik vorig jaar had gezet waren enorm uitgegroeid en vormden een zachte kleurige bloeiende huif over het graf. Of ze er zo waren neergelegd. Bijna te mooi om iets aan te doen. De graven links en rechts waren geruimd, het boompje achter Huub’s graf was ook ter ziele. Vermoedelijk had het in de weg gestaan bij de aanleg van een groot nieuw tuingraf pal achter het zijne, beplant met tentallen witte en rode begonia’s, allemaal strak in het gelid. Er was een echte boom voor mijn boompje in de plaats gezet, een acer, een esdoornachtige boom waarvan de bladeren in de herfst prachtig verkleuren. Mooi, daar kan ik helemaal vrede mee hebben. Ik legde mijn jas over de steen van de overbuurman en pakte de snoeischaar. Was nog geen minuut aan het knippen of ik hoorde het roodborstje ritselen in de rododendron. En toen gebeurde iets ongelooflijks. Ik ben hier de afgelopen jaren misschien wel dertig keer geweest. Waar het roodborstje andere keren op veilige afstand af en toe even kwam controleren wat ik aan het doen was, kwam hij nu meehelpen. Echt meehelpen. Hij hupte een uurlang druk om me heen, trok takjes opzij, zat op Huub’s hoed de zaak in het snotje te houden, ging zitten frutten in de berg afval die gestaag groeide, af en toe verdween hij er helemaal in, zat een tijdje op mijn tas en mijn jas en zelfs even, een seconde hooguit, als een aai, op mijn hoofd. Toen ik een poosje uitrustte, kwam hij op nog geen dertig centimeter afstand gezellig naast me mee zitten uitrusten. Als ik wat tegen hem zei, ging dat koppie scheef en luisterde hij. Ik wist niet wat me overkwam. Schrijf je een diepgravend stuk over roodborstjes, gaat het eerste het beste roodborstje dat je tegenkomt er nog eens drie keer overheen. Ik werd er ontzettend gelukkig van, de zon scheen, het natte gras begon te dampen, Huub’s graf kreeg eindelijk weer een grote beurt, mijn handen roken lekker naar lavendel, het was doodstil op het gezoem van hommels en een knots van een libel na en er was de hele tijd een kleine vogel bij me. Toen ik de rommel had opgeruimd, de grafsteen had schoongespoeld, de gieter had teruggebracht naar zijn plek bij het kraantje en mijn jas aandeed vloog het roodborstje op de steen van Huub’s opa en oma en keek naar me. Ik keek naar hem, heb hem gedag gezegd, bedankt voor het helpen, en toen vloog hij weg. Ik word er weer warm en blij van terwijl ik dit zit te schrijven. Op de terugweg zag ik vanuit de trein op station Tilburg zeker tien mussen driftig in de weer met het opruimen van een op de grond gevallen zakje patat. Ik greep naar mijn camera, had in gedachten het onderschrift al klaar – NS zet mussen in – maar de kaart van de camera was vol. He? Nu al? Thuis zag ik dat ik 9 foto’s van Ruud Vreeman en verder alleen maar foto’s van het roodborstje heb gemaakt. Ik ben me nauwelijks bewust geweest dat ik foto’s heb gemaakt. Was volkomen in de ban van wat me overkwam. Ik zat op mijn gat op het natte gras naast Huub, leunend op het zachte mos van de rand van zijn graf. Zo zit ik graag. Het roodborstje zat op het randje aan de overkant, vloog af en toe even weg en kwam telkens terug. Ik plukte wat grassprietjes uit het mos en besefte dat ik het afgelopen jaar iets heb gewonnen en iets heb verloren. Alma Oostenwint zijn heeft me de gelegenheid gegeven, nog eens terug te gaan en aan mijn gedachten en gevoel woorden te geven. Dat heb ik erbij gewonnen, een cadeautje aan mezelf: in alle rust nog eens terug mogen kijken. Aan diepere lagen toekomen dan waar ik toen aan toe kon komen. Nieuwe verbanden kunnen leggen, mezelf streng tegen het licht houden. Mensen om me heen zeggen steeds dat ik het nu allemaal een plek heb kunnen geven, door Alma Oostenwint. Maar dat is niet zo. Ik had dit echt niet kunnen maken, als het niet al een plek had gekregen. Niettemin was het voor mij goed, het verhaal nog eens in alle rust te beleven en op te schrijven. En dat is meteen wat ik verloren heb. Ik zat bij Huub, ik las zijn echte naam op de grafsteen en het had me niet verbaasd als er echt ‘Huub’ had gestaan. Ik heb van hem een jaarlang een verhaal gemaakt. Hij heeft me dat zelf gevraagd, ik heb het gedaan. In het verhaal heet hij Huub. Maar het is mijn verhaal over hem. Ik heb het geschreven en anderen laten lezen. Zijn eigen verhaal kan hij, de schrijver, niet meer schrijven.
142
Ook daarom is het goed dat ik hiermee de dagboeken afsluit. Dat ik het verhaal van Huub en Alma hier laat eindigen. Met een roodborstje dat spontaan mee kwam helpen. Het wordt tijd dat ik mijn man en mij de vrijheid teruggeef. Zodat hij, niet meer afhankelijk van en misschien gehinderd door de woorden die ik hem geef, in nieuwe gedachten en vormen bij me kan komen. Ik weer in vrijheid nieuwe gedachten over hem mag krijgen die ik niet onder woorden hoef te brengen. Omdat ik hem nog steeds wil leren kennen en zolang ik zelf doorleef, zal blijven veranderen. Dit was zoals Alma Huub zag in 2007. Maar volgend jaar kan het weer anders zijn. Zoals het ooit anders is geweest. Ook voor mij is het goed, Alma en haar verhaal te laten gaan. Ik heb van mezelf ook een verhaal gemaakt. Het verhaal van Alma en Huub. Uiteindelijk eindigt iedereen als een verhaal, verhalen. Dat weet ik wel. We hebben geen andere manier om onze herinneringen vorm te geven dan in verhalen. Maar van jezelf voor anderen een verhaal maken terwijl aan je eigen verhaal nog dagelijks wordt geweven, dat voelde soms als beklemmend. Ik had een ervaring die misschien echte schrijvers ook hebben: zodra iets tot verhaal is gestold, ben je het kwijt. Niet alleen kwijt in de reinigende betekenis – zo, dat moest ik even kwijt – maar ook in de letterlijke betekenis. Je hebt het buiten jezelf geplaatst, en daarmee verjaagd van de plaats in je herinneringen waar het rustig lag te soezen en te dromen. Waar het nog elke vorm, kleur en geur aan kon nemen voordat ik besloot het die vorm, deze kleur en deze geur te geven. Als je zo ook van jezelf een verhaal maakt, raak je ook jezelf een beetje kwijt. Het is goed dat dit stopt. Dat ik ook zelf weer ongezien in de zon mag gaan liggen soezen en dromen. En vrij ben elke vorm, kleur en geur aan te nemen die ik wil of zich aandient. Niets staat vast, ook ik niet. Ik ben er trots op dat ik het voor elkaar heb gekregen, een jaarlang elke dag het verhaal te vertellen. Ik zat daar naast het graf van mijn man en zei bij gebrek aan iemand anders maar tegen het roodborstje dat ik er trots op ben dat ik mijn belofte aan hem heb kunnen waarmaken, zij het op een andere manier en in een andere vorm dan hij voor ogen had. Helemaal in het begin heb ik nog wel eens geschreven dat ik hoopte dat anderen er ook wat aan hebben, aan ons verhaal. Dat hoop ik nog steeds. Maar gaande de rit kon ik er niet meer omheen. Ik heb dit verhaal in geuren en kleuren opgeschreven voor mezelf en voor mijn man. Zoals die grote gek Theo Maassen ergens midden in een van zijn shows terloops zegt: “Kunt u mijn eigenbelang zo inpakken, dat het een cadeautje lijkt?” Het is verteld, het is goed geweest, het is mooi zo. Ik heb het met veel liefde en plezier gedaan. Het was een schoon jaar.
143