PERSONTMOETING Hooglede 24 november 2000
PSYCHOLOGISCHE TERREUR DRIJFT VLAAMSE BOERINNEN EN TUINIERSTERS TOT WANHOOP. ‘Miljoenen boeren in Europa zijn al uitgestoten,” zeg ik. ‘steeds meer boeren leven nu in armoede, eten hun eigen bedrijf op. Maar voor dat sociaal probleem vind je bijna geen solidariteit. Iedereen wil zich wel met de landbouw bemoeien, maar niemand bekommert zich om de landbouwers.’ (Uit “De bres” van Chris de Stoop, p. 215) Reeds verschillende jaren ligt de land- en tuinbouwsector zwaar onder vuur. De oorzaken zijn voldoende gekend. De gevolgen voor de bedrijven en de gezinnen helaas veel minder. Bijgaande getuigenissen spreken voor zich. Ze verwoorden wat bij vele boerinnen en tuiniersters leeft: de angst voor wat de toekomst nog zal brengen, de vraag of onze maatschappij nog langer bestaansrecht toekent aan land- en tuinbouw, de onzekerheid of de burger beseft dat het om een economische sector gaat die instaat voor het levensonderhoud van wie er in werkt, de schaamte om de manier waarop over hen in de media geschreven en gepraat wordt, de woede omdat men over hen eerder dan mét hen praat, …. Deze situatie legt een enorme druk op de bedrijven en door de grote, ook ruimtelijke verwevenheid, ook op de gezinnen die achter deze bedrijven staan. Zelfs in de goed gestructureerde bedrijven met goed opgeleidde bedrijfsleiders, die alle troeven in handen hebben om in een normale situatie te slagen, is deze spanning te voelen. Deze persconferentie wil dit duidelijk maken aan de hand van drie getuigenissen, die exemplarisch zijn voor de situatie waarin duizenden zich vandaag bevinden. De Mestbank is meer en meer een mestpolitie en een mestadministratie geworden. Ze slaat gegevens op, controleert documenten en gaat boeren verbaliseren. Maar positieve maatregelen om naar een oplossing van het probleem te komen, zitten er niet bij. (prof Viaene in Knack nr. 46 jaargang 30, p. 37)
1
Jeanine Vermeersch woont in Vollezele waar zij samen met haar echtgenoot en haar zoon een gemengd bedrijf uitbaat met melkvee, akkerbouw en sinds 1997 ook braadkippen. ‘In 1997 breidden wij, om het inkomen van onze meewerkende zoon veilig te stellen, ons bedrijf uit met braadkippen waardoor wij een klasse I bedrijf werden met een fosfaatproductie van 7500 kg. We zijn in een wit gebied gelegen. Door deze bedrijfsstructuur werden wij als bedrijf uitgekozen voor strenge controles door de Mestbank. Recent (9 oktober) hebben wij een volledige bedrijfsdoorlichting meegemaakt. Een onaangekondigde en ruim drie uur durende controle door de ambtenaren van de Mestbank. Onze zoon en ikzelf vertegenwoordigen respectievelijk Groene Kring en KVLVAgra in de verschillende structuren van Boerenbond, waardoor wij steeds op de hoogte zijn van de laatste ontwikkelingen, o.a. in de wetgeving. Wij volgen cursussen en studiedagen, lezen de vakbladen en zijn werkelijk goed voorgelicht. Desondanks betekende dit bezoek een psychologishe marteling. Elke minuut had ik immers de zeer zware boetes en ook de PV’s die uitgeschreven worden in het achterhoofd. De verplichtingen zijn zo complex dat een fout allicht snel gemaakt is. Bij ons was gelukkig alles in orde en toch had ik op dat ogenblik het gevoel behandeld te worden als een misdadiger. Ik ben normaal zeker niet gemakkelijk te overtroeven. Toch was ik na deze controle volledig uitgeteld. Ik had daarbij één grote bezorgdheid. Wat gebeurt er bij dergelijke controles met bedrijfsleiders die minder goed op de hoogte zijn dat wijzelf? Oudere boeren bijvoorbeeld die de moed niet meer kunnen opbrengen om steeds naar vergaderingen te gaan of via vakliteratuur de steeds maar veranderende wetten te volgen? Ik heb dan ook niet kunnen nalaten om de vraag te stellen aan de ambtenaren. “Wij zijn momenteel bezig met een koude sanering en dergelijke bedrijven zijn gedoemd om in de kortste tijd te verdwijnen” luidde het antwoord. Iets wat wij al lang vermoedden en vreesden, maar dat hier met evenveel woorden bevestigd werd. Is dit het doel dat de Vlaamse overheid nastreeft? Soms hebben wij de indruk dat er voor land- en tuinbouw en zeker voor veeteelt geen plaats meer is in Vlaanderen. Toch krijgen wij tijdens opendeurdagen ter gelegenheid van bijvoorbeeld de dag van de landbouw of de opening van fiets- en wandelroutes massa’s mensen over de vloer, die met grote belangstelling onze bedrijven leren kennen. Heel recent was ik aanwezig op een studievergadering georganiseerd door KVLV-Agra. De voorlichters waren mensen van de administratie van de Mestbank. Wij boerinnen dachten dat we een leerrijke avond zouden hebben. Maar wat bleek? Enkele jonge, pas afgestudeerde ingenieurs konden niet eens op onze vragen antwoorden. Zij kennen wel de wetgeving en de theorie, maar hebben geen enkel besef van de realiteit. Hoe wil je dan dat wij er aan uit kunnen? De inleiders van de Mestbank gaven toe verwonderd te zijn over de deskundigheid van de boerinnen in de zaal. Is dat de ernst waarmee men ons behandelt? Is dat de mate van respect die men voor ons kan opbrengen? Als moeder van een jonge boer maakt dit alles mij overbezorgd om de toekomst, niet alleen voor ons bedrijf, maar voor alle andere jonge landbouwgezinnen. Ook omwille van de steeds maar toenemende administratieve rompslomp die niet anders dan spanningen kan meebrengen, niet alleen voor het bedrijf maar ook voor het gezin. Talloze, vaak nutteloze, paperassen moeten bijgehouden en ingevuld worden. Op de meeste bedrijven houdt de boerin zich hiermee bezig, na haar normale dagtaak. Dit is eens te meer tijd die men niet aan het
2
gezin kan besteden en samen met de kinderen kan doorbrengen. Het is de hoogste tijd dat de Vlaamse overheid beseft dat het op een dergelijke manier niet verder kan. In mijn nu al ruim 30 jaar durende loopbaan heb ik de VLM, de Mestbank zien ontstaan. Als er op een dergelijke manier verder gedaan wordt, zal ik ze ook nog zien verdwijnen. En dit om de eenvoudige reden dat boeren en boerinnen dit niet kunnen blijven ondergaan. Er is momenteel een massale afvloei in de landbouw. Een afvloei die door dergelijke praktijken alleen maar zal toenemen. In welke andere sector van onze economie zou men dit pikken? Ik hoop dat de overheid, zowel de federale als de Vlaamse, eindelijk eens open zal staan om naar ons te luisteren en er ook iets aan zal doen. Wij Agravrouwen van KVLV zijn steeds bereid tot dialoog, maar zijn het beu om naar verhaaltjes zonder inhoud te luisteren en met een kluitje in het riet gestuurd te worden. Wij eisen dat men ons als ernstige gesprekspartners beschouwt die weten waarover ze praten, die niet enkel kennen wat er in de boeken staat, maar die ook goed beseffen wat boeren de dag van vandaag in de praktijk betekent. Wij willen constructief meewerken aan een leefbare toekomst voor het platteland en aan een duurzame landbouw. Maar dan moet men ons wel de kans geven!’
3
Het ergste voor veel boeren is dat ze nu geen opvolger meer hebben. De continuïteit van het bedrijf is altijd belangrijk geweest. Boeren deed men niet voor het hier en nu, maar voor het verleden en de toekomst. Niet alleen voor zichzelf, maar uit respect voor de voorgangers en vanuit de zorg voor de nakomelingen. (Uit “De bres” van Chris de Stoop, p. 172) Madeleine Luyssen woont in Beveren aan de Ijzer waar zij samen met haar echtgenoot en haar zoon een gemengd bedrijf uitbaat met melkvee, akkerbouw en fruitteelt. ‘Sinds kort leiden wij het bedrijf in samenuitbating met onze zoon die volgend jaar het ganse bedrijf wil overnemen. Wij hebben lang over deze overname gepraat en steeds opnieuw alles op een rijtje gezet voor we de knoop doorhakten. Onze zoon is sterk gemotiveerd en dat speelde daarbij zeker een zeer belangrijke rol. Toch ontken ik niet dat ik mij zeer bezorgd voel over zijn toekomst. Hebben wij er wel goed aan gedaan? Leggen wij geen hypotheek op zijn toekomst? Maakt hij wel een kans om het te maken? In normale omstandigheden heeft hij daartoe alle troeven in handen. Maar in de huidige situatie? De onzekerheid over wat er nog allemaal op ons kan afkomen is de grootste zorg. Zo liggen wij momenteel in een zone waterwingebied B, waardoor er heel wat beperkingen op het bedrijf rusten. Wat als zone waterwingebied A zou uitbreiden en wij dus van B naar A gaan? De beperkingen worden dan nog groter. Is een rendabele uitbating dan nog haalbaar? In augustus is men ook gestart met een openbaar onderzoek i.v.m. de landinrichting Westhoek inrichtingsplan vallei van de Ijzer. Wij liggen met 7 ha in het betreffende gebied. Deels weiland, deels fruitboomgaard. Naast onze laagstamfruitplantage zou volgens het inrichtingsplan een stuk worden verworven voor agrarisch natuurbeheer. Naast onze fruitplantage wordt tevens een talud ingericht met eventueel doornachtigen, de voornaamste dragers van de perevuurbacterie. Aangezien onze plantage volledig uit perebomen bestaat zou dit kunnen leiden tot ernstige (meldingsplichtige) ziekten. Voor het duurzame bestaan van onze plantage (de bomen zouden zeker 50 jaar moeten kunnen blijven produceren) moet men toch minstens in de plantenkeuze rekening houden met dit probleem. Hebben de bedenkers van dit plan werkelijk geen flauw benul van de gevolgen? Wij hebben alleszins wel ernstige bezwaren. Maar gaat men ons horen en gaat men onze argumenten ernstig nemen of zal landbouw eens te meer moeten wijken voor andere belangen zonder dat met de mening van de betrokken landbouwers rekening gehouden wordt?’
4
André legde uit dat hij miljoenen in zijn boerderij had geïnvesteerd. Dat hij nu tientallen hectare zou verliezen. Dat hij minder dan de helft van zijn land zou overhouden, terwijl hij van de overheid juist méér land moest hebben om zijn kippenmest kwijt te raken. Dat zijn bedrijf dan gedoemd was om te verdwijnen. (Uit “De bres” van Chris de Stoop, p. 201) Rita Demaré baat in Hooglede samen met haar man een tuinbouwbedrijf uit met glastuinbouw en openluchtteelten, waarvan de producten via de veiling verkocht worden. ‘Bij de vorige gewestplanwijzigingen werd ons bedrijf bedreigd door een wijziging van grondbestemming. De helft van het bedrijf kwam daardoor buiten de landbouwzone te liggen, waardoor het niet meer leefbaar zou zijn. De druk van enerzijds bos en anderzijds industrie was groot. Niemand was echt vragende partij voor deze wijziging, maar ook niemand ondernam iets om ze opnieuw teniet te doen. Dit leidde tot heel wat slapeloze nachten. Het bedrijf zou wellicht niet onmiddellijk verdwijnen, maar rechtszekerheid was er voor ons nog jonge en kleine bedrijf totaal niet meer. Door zelf het heft in handen te nemen, door heel veel argumenten op tafel te leggen en uren te steken in onderhandelingen en vergaderingen werd dit deel van de gewestplanwijziging uiteindelijk geschrapt. Dit was voor ons een hele opluchting. Maar wat gebeurt er met de boeren en tuinders die in gelijksoortige situaties terechtkomen, die hun grond even hard nodig hebben, maar wie het aan kennis en (blijvende) moed ontbreekt om hiertegen te vechten. Wat gebeurt er met hen aan wiens argumenten geen gehoor gegeven wordt?’
5