Dadelijk heft ook Nederland zichzelf op Het boek Deutschland schafft sich ab van Thilo Sarrazin bracht hevige twee dracht in het Duitse publieke debat over immigratie en integratie. De sterk groeiende ongelijkheid waar Sarrazin voor waarschuwt dreigt ook voor Nederland, meent Arie van der Zwan. ‘Het is een boek met een boodschap.’
arie van der zwan Met de publicatie van Deutschland schafft sich ab (Duitsland heft zich op) heeft Thilo Sarrazin een storm van protest over zichzelf afgeroepen. Daar staat tegenover dat zijn publicatie met 1,2 miljoen verkochte exemplaren een nieuw naoorlogs record heeft gevestigd op het gebied van de non-fictie. De scheiding der geesten waartoe het boek aanleiding geeft, is niet verwonderlijk. Sarrazin heeft zich hierin uitgesproken op een manier die voor iemand in zijn positie ¬ kortelings benoemd in de top van de Bundesbank ¬ hoogst opmerkelijk is. Temeer daar hij blijkens de inleiding de kritische ontvangst van zijn boek heeft voorzien: ‘Wie de waarheid onopgesmukt opdient, leeft politiek gevaarlijk en wordt licht slachtoffer van de mediamacht die door de politiek correcten wordt uitgeoefend.’ Dat is ook gebeurd. Niet in de laatste plaats doordat Sarrazin zich in de ontstane hectiek heeft laten verleiden tot de uitlating dat Joden een speciaal gen hebben. Die opmerking heeft hem zijn baan bij de Bundesbank gekost. Op voorspelbare wijze stortten de critici zich op die onhandigheid, in plaats van zich te richten op de Over de auteur Arie van der Zwan is econoom s & d 3 | 20 11
inhoud van zijn boek, dat werd afgedaan met de frase dat wie zoiets zegt geen boek geschreven kan hebben dat de moeite waard is. En dat is niet waar. Niet alleen heeft Sarrazin een opmerkelijk boek geschreven, het is ook een belangwekkend boek geworden dat van begin tot eind doortrokken is van de overtuiging dat het geschreven moest worden: een boek met een boodschap. Sarrazin zegt er zelf van dat het ambivalent is en tegenspraak oproept: ‘Ik was lang genoeg econoom van mijn vak, topambtenaar en politicus om niet met antithesen mijn eigen thesen te kunnen weerleggen. Daarmee heb ik de afgelopen 35 jaar ook duizenden pagina’s gevuld, mijn bazen moesten politiek overleven en ik was er om hen daarbij te ondersteunen.’ Maar die gespleten mentaliteit benevelt het oordeelsvermogen, en aan het eind gekomen van zijn ambtstermijn als senator financiën van Berlijn had Sarrazin daar kennelijk genoeg van en zette hij de knop om. Eerst nog tamelijk onschuldig, zoals hij zelf zegt, met enkele publieke uitlatingen als ‘wie niet leert, blijft onwetend’ en ‘wie te veel eet, wordt te dik’. Het uitspreken van zulke elementaire waarheden bleek genoeg om een golf van kri-
9
Arie van der Zwan Dadelijk heft ook Nederland zichzelf op tiek en irritatie los te maken (‘te kort door de bocht’, et cetera). Het was slechts een voorspel van de storm die het echte werk ontketende. Verhullend taalgebruik werd nu afgezworen, de uiteenzettingen gebaseerd op ‘harde’ cijfers en berekeningen, de toonzetting direct en zakelijk: ‘De uitkomsten zijn aanstootgevend genoeg om geen opsmuk nodig te hebben.’ dalende arbeidsproductiviteit
10
Centraal in Sarrazins betoog staat de stelling dat Duitsland zich in de laatste fase van een gouden eeuw bevindt die in 1950 begon en in 2020 zal aflopen. Als gevolg van trendmatige demografische ontwikkelingen en verschuivingen die niet zullen nalaten hun stempel te zetten op het arbeidspotentieel ¬ met name het intellectuele potentieel ¬ zal de economische groei afnemen en het welvaartspeil van de modale werknemers, dat op individuele basis sinds 1990 toch al niet meer is gestegen, gaan dalen. De welvaartsstijging van de afgelopen jaren was slechts te danken aan de vergrote arbeidsparticipatie waarbij kostwinners plaats maakten voor tweeverdieners. Een land is wat het is door zijn inwoners en hun culturele uitrusting die stoelt op een traditie; zonder dat zou het een inhoudsloze geografische eenheid zijn. De naoorlogse economische expansie van Duitsland is gedragen door de trots van zijn burgers op hun vlijt, inzet en vernuft. Die combinatie legde de basis voor een stijgende levensstandaard en de opbouw van een welvaartsstaat, zo betoogt Sarrazin. De economische crises van ’66/’67, ’74/’75 en ’81/’82 hebben aan de economische kracht van Duitsland geen afbreuk gedaan; ogenschijnlijk geldt dit ook voor de globalisering die zich sinds 1990 versterkt heeft doorgezet en zelfs voor de recente crisis van ’08/’09. De prestaties van de Duitse exportindustrie spreken zelfs tot de verbeelding. Maar onder de oppervlakte tekenen zich bedreigingen af die er volgens Sarrazin niet om liegen. Ook Duitsland kent een vergrijzingsprobleem ¬ dat daar overigens scherper ligt dan in de omringende landen ¬ en dat zal inhouden s & d 3 | 20 11
dat de beroepsbevolking gaat afnemen en het aantal gepensioneerden toeneemt. Daarmee wordt het economisch draagvlak aangetast. Nu is de verhouding gepensioneerden/beroepsbevolking nog 1:2 maar binnen enkele generaties zal die 1:1 worden, een zeer ingrijpende verande-
De verhouding gepensioneerden/ beroepsbevolking zal in Duitsland binnen enkele generaties 1:1 zijn ring. Door een stagnerende en spoedig krimpende bevolking zal weliswaar ook de druk om tot economische groei te komen afnemen, maar om het inkomen per hoofd van de bevolking op peil te kunnen houden zal de verzwakking van het economisch draagvlak gecompenseerd moeten worden door een hoge arbeidsproductiviteit. Wat zijn op dat vlak de perspectieven? In het stellen en beantwoorden van die vraag ligt de specifieke betekenis van Sarrazins boek. De inmiddels welbekende vergrijzingsthese, zo stelt hij, gaat gepaard met twee kwalitatieve verschuivingen, die beide voor het op peil houden van de arbeidsproductiviteit negatief uitpakken. In de eerste plaats is daar de vergrijzing die niet alleen het draagvlak aantast, maar doorwerkt in de leeftijdsopbouw van de beroepsbevolking. Het aandeel van de 55- tot 65-jarigen ¬ tot voor kort massaal vervroegd uitgetreden ¬ neemt spectaculair toe terwijl het aandeel van de 25- tot 35-jarigen afneemt. Die verschuiving betekent niet veel goeds voor de spankracht van de beroepsbevolking. De tweede verschuiving heeft te maken met het verschil in geboortecijfer dat zich al geruime tijd aftekent tussen vrouwen uit kansrijke en kansarme milieus. Dat verschil doet zich ook voor binnen de groep van de allochtonen, wier geboortecijfer bij de hoger opgeleiden tendeert naar dat van de autochtone bevolking, maar bij het kansarme deel onveranderd hoog blijft. Gegeven de erfelijke component die voor de
Arie van der Zwan Dadelijk heft ook Nederland zichzelf op overdracht van intellectueel potentieel heel belangrijk is, moet verwacht worden dat bij het aanhouden van dat verschil, de (beroeps)bevolking van generatie op generatie dommer wordt, minder inzetbaar zal zijn in het arbeidsproces en meer gedragsproblemen zal vertonen. Als de huidige trends zich doorzetten ¬ en waarom niet, ze duren al veertig jaar ¬ zal het aantal geboortes in drie generaties niet meer dan 200.000 tot 250.000 bedragen, waarvan slechts de helft van de zuigelingen nog zal afstammen van de in 1965 in Duitsland levende bevolking. Daarmee zou Duitsland zichzelf hebben opgeheven. gevaarlijk wensdenken Het is dit perspectief dat Sarrazin ons voorhoudt, dat in de publieke opinie het meest gevoelig ligt en ook de meeste weerstand heeft opgeroepen. De schrijver meent dat deze verschijnselen niet alleen toekomstmuziek zijn, maar nu al zichtbaar beginnen te worden. In dit verband wijst hij op de pisa-onderzoekingen naar de intellectuele competentie van de huidige studerende generatie. Duitsland steekt hierin ongunstig af ten opzichte van andere hoogontwikkelde industrielanden. Detailanalyses laten zien dat die ongunstige uitkomsten voornamelijk toe te schrijven zijn aan de relatief zeer slechte scores van leerlingen uit de kansarme allochtone milieus. Nu zou men kunnen tegenwerpen ¬ en dat is ook gebeurd ¬ dat ditzelfde perspectief in de eerste helft van de twintigste eeuw wel geschetst is met de autochtone arbeidersklasse als boosdoener. Die stelling bleek destijds op een misvatting te berusten. Het onbenutte intellectuele potentieel van die klasse bleek aanzienlijk toen het in de naoorlogse periode door onderwijs succesvol tot ontwikkeling werd gebracht ¬ overigens met uitzondering van een harde kern die sedertdien de autochtone onderklasse is gaan vormen. Het pijnlijke van de situatie is echter dat die tegenwerping niet opgaat. Sinds de jaren zeventig zijn er juist grote inspanningen geleverd die s & d 3 | 20 11
gericht waren op de verheffing van kinderen uit de allochtone achterstandsmilieus, we zijn daarmee nota bene al aan de derde generatie toe. Voor een deel hebben die inspanningen, net als bij de autochtone arbeidersklasse, ook resultaat gehad. De daaruit voortvloeiende integratie heeft ook tot een vergelijkbare levenswijze geleid als de autochtone bevolking, met inbegrip van het geboortecijfer. Maar voor de meerderheid van de allochtone bevolking geldt die verheffing niet. Het zicht op het succes van die integratie wordt overigens bemoeilijkt door elkaar weersprekende uitkomsten. Zo laten de schoolprestaties van kinderen uit allochtone achterstandsmilieus nog steeds vooruitgang zien, met name op het vlak van de doorstroom naar hogere vormen van beroepsonderwijs. Deze ontwikkeling is ook als een keer ten goede verwelkomd. Maar recente testresultaten, vergelijkbaar met de cito scores in Nederland, zetten volgens Sarrazin daar weer een domper op. Toevalligerwijs deed zich tijdens het schrijven van dit stuk iets vergelijkbaars voor in ons land. Het dagblad Trouw (25 januari 2011)
De (beroeps)bevolking zal generatie op generatie steeds dommer worden meldde: ‘Aankomende mbo-studenten halen bij de start van hun opleiding vaak niet eens het niveau dat ze aan het eind van de basisschool bereikt moeten hebben.’ Met lezen blijkt een kwart onder het niveau van de basisschool te blijven steken en met rekenen is dat de helft. Het gaat hierbij om jongeren die net een vmbodiploma behaald hebben. De normwaarden waartegen de testresultaten werden afgezet, zijn vastgesteld door deskundigen en die waarden wijken kennelijk nogal af van de standaard die vmbo-scholen hanteren bij hun schoolexamens. Wat is nu de achtergrond van deze discrepantie?
11
Arie van der Zwan Dadelijk heft ook Nederland zichzelf op Sarrazin meent voor Duitsland dat de oorzaak wensdenken is, wat ertoe leidt dat leraren leerlingen uit kansarme milieus laten doorstromen door de standaard aan te passen. Die opvatting wordt door velen ook in ons land gedeeld. Niet voor niets is recent besloten om voor het mbo de schoolexamens te vervangen door centrale examens, een ingreep die erop gericht is een dam op te werpen tegen normverlaging. De gerechtvaardigde vrees bestaat dat studenten die met onvoldoende bagage doorgestroomd zijn naar het mbo, daar zullen stranden. En als ze al niet vastlopen binnen het schoolsysteem, dan zal dat op de arbeidsmarkt gebeuren waar het wensdenken veel minder een rol speelt. In dit verband is het tekenend dat de inhaalbeweging die leerlingen uit kansarme allochtone milieus binnen het schoolsysteem laten zien, in hun positie op de arbeidsmarkt niet weerspiegeld wordt, in Duitsland noch in Nederland. dreigende ongelijkheid
12
Wat moet nu het oordeel zijn over de centrale stellingen die Sarrazin in zijn boek ontwikkelt? De tegenwerping dat hij bij zijn extrapolatie over langere tijd van trends die zich in het recente verleden hebben voorgedaan, te weinig oog heeft voor onzekerheden en tegenbewegingen, is terecht. Zijn denken is rechtlijnig in de letterlijke zin van het woord; zijn cijfers zijn wel hard, maar voor zijn extrapolaties staat dat allerminst vast. Met harde cijfers en berekeningen kun je ook demagogie bedrijven. Daar staat wel tegenover dat de trends die hij extrapoleert hardnekkig zijn, en op dat vlak geldt dat verschijnselen die ogenschijnlijk van beperkte omvang zijn in één, hooguit twee generaties kunnen uitgroeien tot majeure problemen. Neem de arbeidsmigratie uit de jaren zestig en zeventig: wie had kunnen denken dat dit verschijnsel met beperkte aantallen in veertig jaar tijd zou uitgroeien tot een ware volksplanting? s & d 3 | 20 11
Daar komt bij dat Duitsland, evenals de rest van Europa, in de komende decennia gewikkeld zal zijn in een internationale concurrentieslag, waarin Aziatische landen zich zullen gaan weren, om van andere opkomende economieën nog niet te spreken. Hun demografische perspectieven zijn kwantitatief en kwalitatief veel gunstiger en ook China, dat wel tegen een vergrijzingsprobleem zal oplopen, beschikt over een reserve-arbeidsleger van enorme omvang.
Leraren laten leerlingen uit kansarme milieus doorstromen door de standaard aan te passen De loonontwikkeling ¬ ook in Europa ¬ laat zien dat de internationale concurrentie zich geducht laat voelen. Dat geldt met name voor lager geschoolde arbeid. De groepen uit de bevolking die qua arbeidskwalificatie voor deze concurrentiestrijd het minst zijn toegerust, zullen hun welvaartspeil zien dalen. Het bedreigende van de concentratie van kansarmoede is dat die wordt doorgegeven van de ene op de andere generatie. De onderklassevorming die daarmee gepaard gaat, maakt het probleem steeds hardnekkiger, een ontwikkeling die al aan de gang is. Dat geldt niet alleen voor allochtone maar ook voor autochtone achterstandsmilieus, doch de getalsverhoudingen verschillen sterk van elkaar: in de allochtone milieus gaat het om een meerderheid, in de autochtone milieus om een kleine minderheid. Het doorbreken daarvan, zo laten de ervaringen van de afgelopen decennia zien, zal geen eenvoudige zaak zijn. En de tijd dringt, op een gegeven moment is het point of no return bereikt, zoals het lot van de zwarte onderklasse in de Verenigde Staten uitwijst. Die overwegingen ¬ het economisch draagvlak, de spankracht van de beroepsbevolking en haar intellectuele toerusting ¬ kunnen ons los van het oordeel over Sarrazin en zijn boek niet onberoerd laten. Dat geldt al helemaal voor
Arie van der Zwan Dadelijk heft ook Nederland zichzelf op socialisten die zich bij ongewijzigde ontwikkeling kunnen opmaken voor een maatschappij waarin de ongelijkheid heel scherpe vormen zal gaan aannemen. scholing en werk In zijn antwoord op deze ontwikkelingen stelt Sarrazin het herstel van het leer- en arbeidsethos voorop. Ook als er scepsis kan bestaan over de mogelijkheid om de trends waarop hij zich baseert te keren, staat één ding wel vast: ontwikkeling van (intellectueel) potentieel begint bij leren en bij het verrichten van arbeid. In een daarop gerichte aanpak past het terugdringen van uitkeringsafhankelijkheid door mensen hoe dan ook arbeid te laten verrichten, betaald of onbetaald, ook als daar harde maatregelen voor nodig zijn. Dat geldt eveneens voor
het ondervangen van de perverse werking van kindertoelagen waarvan de hoogte de kosten van een kind te boven gaat, zoals in Duitsland volgens Sarrazin het geval is. Ook als men voor harde maatregelen niet zou terugschrikken, staat de effectiviteit daarvan nog altijd ter discussie. Maar geldt dit niet bij uitstek voor het beleid dat de afgelopen jaren gevoerd is? Bij de beoordeling van de lijn die Sarrazin ons dwingend voorhoudt staat deze cruciale vraag voorop: wat is socialer, mensen met harde hand aanpakken om ze met kans op succes tot ontwikkeling en ontplooiing te brengen, of de bestaande aanpak te continueren en er dan vanuit te moeten gaan dat ze over enige, niet eens zo lange tijd ten prooi vallen aan de wetten van de mondiale arbeidsconcurrentie waardoor hun uitsluiting niet meer te stuiten zal zijn?
13
s & d 3 | 20 11