CULTUURHISTORISCHE INVENTARISATIE EN WAARDENSTELLING ZALK EN LANDELIJK GEBIED
IN OPD RAC HT VA N GE M E E NTE K AM PEN
16 j an u ari 2012
C ULT UUR HI S TOR I S CH E I N VENTAR ISAT IE EN WAAR DENST ELLIN G Z A L K E N LANDELIJ K GEB IED
FL E XU S AWC 16 januari 2012
I N T R O D U C T I E
F L E X U S
A R C H I T E C T U U R
W E L S T A N D
C U LT U U R H I S T O R I E
Flexus AWC Drs. ing. Marcel R. van Winsen en ir. Hugo J. van Velzen hebben al meer dan tien jaar een vruchtbaar ruimtelijk en cultuurhistorisch onderzoeks- en adviesbureau in Rotterdam, Flexus Architectuur Welstand Ruimtelijke Ordening en Cultuurhistorie.
De cultuurhistorische verkenning Een cultuurhistorische verkenning voor een gebied vormt de onderlegger voor het cultuurhistorisch ruimtelijk beleid, wat zijn vertaling vindt in onder meer de structuurvisie, het bestemmingsplan, de erfgoednota en de welstandsnota.
Flexus AWC heeft een sterke naam opgebouwd op het gebied van ‘Erfgoed en Ruimte’. Samen met hun medewerkers adviseren de partners diverse partijen in Nederland over de waarden van historische omgevingen en hoe deze te beschermen en verder te ontwikkelen. Binnen het bureau zijn de vakdisciplines stedenbouwhistorie, bouwhistorie, ruimtelijk ontwerp en planologie vertegenwoordigd, waardoor vraagstellingen op cultuurhistorisch en ruimtelijk vlak integraal onderzocht en beantwoord worden.
Om cultuurhistorie – in het verlengde van de doelstellingen van het MoMo – als continuüm in het ruimtelijk beleid een plaats te geven moet de cultuurhistorische verkenning de taal spreken van de verschillende vakdisciplines die in de ruimtelijke ordening een rol spelen. Bovendien moet de informatie in de cultuurhistorische verkenning eenvoudig vindbaar en herleidbaar zijn.
De brede insteek en kritische aanpak blijkt aan te spreken. De partners binnen het bureau werkten mee aan ruimtelijke planinstrumenten en/of maakten cultuurhistorische waarderingen voor onder meer de historische binnensteden van Utrecht, Amersfoort, Leiden, Meppel, Kampen en Enkhuizen. Ook voor andere cultuurhistorisch van belang zijnde gebieden zoals het Amsterdamse Berlage Zuid, de Waterstad en RDM-werf in Rotterdam, de uitbreidingswijken van Zoetermeer en het landelijk gebied van de gemeente Meppel is cultuurhistorisch en ruimtelijk geadviseerd. De speciale interesse van het bureau gaat uit naar de Nederlandse historische binnensteden. Door het lopende promotieonderzoek van de partners aan de TU-Delft naar de kernkarakteristieken van deze uiterst waardevolle gebieden hebben zij een schat aan kennis opgebouwd die zij ook in de toekomst verder zullen uitbreiden en die kan worden ingezet voor bescherming en cultuurhistorisch verantwoorde sturing van veranderingsprocessen in deze kwetsbare omgevingen. De eerste resultanten van het onderzoek zijn de in 2012 verschenen publicatie ‘Binnen de Poorten’ waarin de historische binnenstad van Kampen systematisch en nauwkeurig beschreven wordt, en een onderzoeksmodel dat toegepast is ter evaluatie van het ruimtelijk beleid voor de binnenstad van Amersfoort.
10
Daarom bevatten de cultuurhistorische verkenningen van Flexus AWC altijd een samenvattend hoofdstuk, waarin de cultuurhistorische randvoorwaarden voor het ruimtelijk beleid benoemd worden. Feitelijk wordt hier de informatie uit de onderzoekshoofdstukken kort en bondig samengevat en in aanbevelingen vertaald. De gebiedsanalyse Het begrip ‘Erfgoed en Ruimte’ heeft betrekking op zowel de cultuurhistorische als de ruimtelijke component van omgevingen. Onze cultuurhistorische verkenningen sluiten nauw hierop aan door beide aspecten nadrukkelijk te belichten. Een analyse van de ontstaans- en transformatiegeschiedenis van gebieden is noodzakelijk om ‘het verhaal van de plek’ te kunnen benoemen. Hiernaast is echter ook een ruimtelijke analyse van de huidige situatie van belang om juist dié ruimtelijke elementen te herkennen die als cultuurhistorische component van de omgeving gewaardeerd worden. In de cultuurhistorische verkenningen van Flexus AWC worden beide analyses als aparte onderdelen opgenomen. Ons cultuurhistorisch analytische werk beweegt zich hiermee tussen historische ontwikkeling, erfgoed, stedenbouwkunde en architectuur. Hierdoor worden zowel stedenbouwkundigen als architecten en erfgoeddeskundigen door ons werk aangesproken.
Flexus AWC
I N T R O D U C T I E
F L E X U S
A R C H I T E C T U U R
W E L S T A N D
C U LT U U R H I S T O R I E
De waardering en de aanbevelingen Onze opvatting is dat een gebiedswaardering met de uiterste zorgvuldigheid moet worden uitgevoerd. Wij hanteren voor de waarderingen daarom de systematiek die aansluit op de richtlijnen voor cultuurhistorisch onderzoek van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Afhankelijk van de wens en financiële mogelijkheden van de opdrachtgever wordt een waardering vertaald in een waardenkaart (dit kan een beleidskaart en/of objecten- en structurenkaart zijn). Als aanvulling op de waardering worden de cultuurhistorische verkenningen van Flexus AWC voorzien van aanbevelingen. Deze bestaan uit ruimtelijke en beleidsmatige aanbevelingen die de brug slaan tussen cultuurhistorie en het (toekomstig) ruimtelijk beleid. De aanbevelingen zijn van groot belang, omdat hiermee de discussie over het toekomstig ruimtelijk beleid ingezet wordt. Hiernaast bieden de aanbevelingen erfgoedambtenaren en de makers van ruimtelijke plannen een houvast bij de implementatie van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Een stap verder Flexus AWC heeft de instrumentele kennis in huis om de ruimtelijke aanbevelingen ook concreet te vertalen naar het instrumentarium: het bestemmingsplan (toekomstig omgevingsplan), de welstandsnota en andere ruimtelijke instrumenten. Ons bureau heeft verschillende Nederlandse gemeenten hierin geadviseerd, en een onderzoeksmodel opgezet waarmee bestaand cultuurhistorisch ruimtelijk beleid getoetst kan worden. Wanneer de opdrachtgever dit wenst is het dus mogelijk de ruimtelijke aanbevelingen direct van instrumentele aanbevelingen te voorzien. Tenslotte is in ons bureau veel architectuurhistorische en bouwhistorische kennis aanwezig, waardoor wij tijdens de opname van een gebied ook potentieel aan te wijzen objecten kunnen inventariseren en waarderen.
Flexus AWC
11
Opdrachtgever: Gemeente Kampen, eenheid Ruimtelijke ontwikkeling Uitvoering/Research:
Flexus Architectuur Welstand Cultuurhistorie Provenierssingel 15 A 3033 ED Rotterdam www.flexusawc.nl drs.ing. Marcel R. van Winsen ir. Hugo J. van Velzen ir. Rowin van der Leeden Thijs van der Kooij Met speciale dank aan: Werkgroep Heemkunde Zalk: Gerrit Samson, Gerrit Kikker, Klaas Jan van Gelder, Tom Blokhuis, Jurrien van den Velden. H. van der Werf, cultuurhistoricus gemeente Kampen. Rotterdam, januari 2012 ISBN: 978-94-91438-00-4 NUR: 648 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Flexus AWC te Rotterdam.
4
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
LEESWIJZER In hoofdstuk 1 worden de achtergronden en de grondslagen van het onderzoek kort uiteengezet: de achtergronden voor de opdracht, de uitgangspunten van het onderzoek, de doelstellingen, de aan de analyse ten grondslag liggende vooronderstellingen (de ‘bril’ waardoor een cultuurhistorisch waardevolle omgeving wordt geanalyseerd en gewaardeerd), en de methoden van onderzoek. Hoofdstuk 2 is feitelijk een samenvattend hoofdstuk, in die zin dat de cultuurhistorische kwaliteiten en waarden die geconstateerd zijn in hoofdstuk 3 hier per deelgebied worden samengevat, op een algemene waarderingskaart in vier waarderingsschalen in beeld worden gebracht (gebieden van topkwaliteit, hoge kwaliteit, middelkwaliteit en basiskwaliteit) en worden toegelicht met algemene beleidsaanbevelingen per waarderingschaal. Deze cultuurhistorische waarderingskaarten zijn dermate overkoepelend en belangrijk voor het beleid dat wij hebben gekozen om ze vooraan in het rapport een plek te geven.
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
Elk analyseniveau, behalve de eerste, wordt gesplitst in twee beschrijvingen die vergelijkenderwijs naast elkaar worden gezet: 1 de situatie in 1818 2 de transformaties ná 1818, de huidige toestand en de waarderingen. Na de bespreking van de transformaties na 1818, de huidige toestand en de waarderingen volgen voor elk analyseniveau de aanbevelingen, dus in totaal 5 sets aan aanbevelingen, die worden samengevat in enkele hoofdlijnen in hoofdstuk 2. Tot slot volgt in hoofdstuk een kort overzicht van de geschiedenis van Zalk. Aangezien over de geschiedenis van Zalk, afgezien van de Heerlijkheid Buckhorst, weinig bekend is, is deze geschiedenis zeer kort gehouden.
In hoofdstuk 3 vindt de eigenlijke analyse plaats van de cultuurhistorische en historisch-ruimtelijke principes van Zalk. Deze worden beschreven op vijf analyseniveaus: a de belangrijkste ruimtelijke en historische kwaliteiten van het dorp en het landelijke gebied (de ‘essenties’ van Zalk) b de historische karakteristieken en kwaliteiten op het stedenbouwkundig niveau (alleen het dorp) c de historische karakteristieken en kwaliteiten op het niveau van de openbare ruimte (alleen het dorp) d de historische karakteristieken en kwaliteiten op het niveau van de bebouwing en architectuur (alleen het dorp) e de historische karakteristieken en kwaliteiten van het landelijk gebied en van Buckhorst.
Flexus AWC
5
I N T R O D U C T I E
F L E X U S
A R C H I T E C T U U R
W E L S T A N D
C U LT U U R H I S T O R I E
Flexus AWC Drs. ing. Marcel R. van Winsen en ir. Hugo J. van Velzen hebben al meer dan tien jaar een vruchtbaar ruimtelijk en cultuurhistorisch onderzoeks- en adviesbureau in Rotterdam, Flexus Architectuur Welstand Ruimtelijke Ordening en Cultuurhistorie.
De cultuurhistorische verkenning Een cultuurhistorische verkenning voor een gebied vormt de onderlegger voor het cultuurhistorisch ruimtelijk beleid, wat zijn vertaling vindt in onder meer de structuurvisie, het bestemmingsplan, de erfgoednota en de welstandsnota.
Flexus AWC heeft een sterke naam opgebouwd op het gebied van ‘Erfgoed en Ruimte’. Samen met hun medewerkers adviseren de partners diverse partijen in Nederland over de waarden van historische omgevingen en hoe deze te beschermen en verder te ontwikkelen. Binnen het bureau zijn de vakdisciplines stedenbouwhistorie, bouwhistorie, ruimtelijk ontwerp en planologie vertegenwoordigd, waardoor vraagstellingen op cultuurhistorisch en ruimtelijk vlak integraal onderzocht en beantwoord worden.
Om cultuurhistorie – in het verlengde van de doelstellingen van het MoMo – als continuüm in het ruimtelijk beleid een plaats te geven moet de cultuurhistorische verkenning de taal spreken van de verschillende vakdisciplines die in de ruimtelijke ordening een rol spelen. Bovendien moet de informatie in de cultuurhistorische verkenning eenvoudig vindbaar en herleidbaar zijn.
De brede insteek en kritische aanpak blijkt aan te spreken. De partners binnen het bureau werkten mee aan ruimtelijke planinstrumenten en/of maakten cultuurhistorische waarderingen voor onder meer de historische binnensteden van Utrecht, Amersfoort, Leiden, Meppel, Kampen en Enkhuizen. Ook voor andere cultuurhistorisch van belang zijnde gebieden zoals het Amsterdamse Berlage Zuid, de Waterstad en RDM-werf in Rotterdam, de uitbreidingswijken van Zoetermeer en het landelijk gebied van de gemeente Meppel is cultuurhistorisch en ruimtelijk geadviseerd. De speciale interesse van het bureau gaat uit naar de Nederlandse historische binnensteden. Door het lopende promotieonderzoek van de partners aan de TU-Delft naar de kernkarakteristieken van deze uiterst waardevolle gebieden hebben zij een schat aan kennis opgebouwd die zij ook in de toekomst verder zullen uitbreiden en die kan worden ingezet voor bescherming en cultuurhistorisch verantwoorde sturing van veranderingsprocessen in deze kwetsbare omgevingen. De eerste resultanten van het onderzoek zijn de in 2012 verschenen publicatie ‘Binnen de Poorten’ waarin de historische binnenstad van Kampen systematisch en nauwkeurig beschreven wordt, en een onderzoeksmodel dat toegepast is ter evaluatie van het ruimtelijk beleid voor de binnenstad van Amersfoort.
10
Daarom bevatten de cultuurhistorische verkenningen van Flexus AWC altijd een samenvattend hoofdstuk, waarin de cultuurhistorische randvoorwaarden voor het ruimtelijk beleid benoemd worden. Feitelijk wordt hier de informatie uit de onderzoekshoofdstukken kort en bondig samengevat en in aanbevelingen vertaald. De gebiedsanalyse Het begrip ‘Erfgoed en Ruimte’ heeft betrekking op zowel de cultuurhistorische als de ruimtelijke component van omgevingen. Onze cultuurhistorische verkenningen sluiten nauw hierop aan door beide aspecten nadrukkelijk te belichten. Een analyse van de ontstaans- en transformatiegeschiedenis van gebieden is noodzakelijk om ‘het verhaal van de plek’ te kunnen benoemen. Hiernaast is echter ook een ruimtelijke analyse van de huidige situatie van belang om juist dié ruimtelijke elementen te herkennen die als cultuurhistorische component van de omgeving gewaardeerd worden. In de cultuurhistorische verkenningen van Flexus AWC worden beide analyses als aparte onderdelen opgenomen. Ons cultuurhistorisch analytische werk beweegt zich hiermee tussen historische ontwikkeling, erfgoed, stedenbouwkunde en architectuur. Hierdoor worden zowel stedenbouwkundigen als architecten en erfgoeddeskundigen door ons werk aangesproken.
Flexus AWC
I N T R O D U C T I E
F L E X U S
A R C H I T E C T U U R
W E L S T A N D
C U LT U U R H I S T O R I E
De waardering en de aanbevelingen Onze opvatting is dat een gebiedswaardering met de uiterste zorgvuldigheid moet worden uitgevoerd. Wij hanteren voor de waarderingen daarom de systematiek die aansluit op de richtlijnen voor cultuurhistorisch onderzoek van de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed. Afhankelijk van de wens en financiële mogelijkheden van de opdrachtgever wordt een waardering vertaald in een waardenkaart (dit kan een beleidskaart en/of objecten- en structurenkaart zijn). Als aanvulling op de waardering worden de cultuurhistorische verkenningen van Flexus AWC voorzien van aanbevelingen. Deze bestaan uit ruimtelijke en beleidsmatige aanbevelingen die de brug slaan tussen cultuurhistorie en het (toekomstig) ruimtelijk beleid. De aanbevelingen zijn van groot belang, omdat hiermee de discussie over het toekomstig ruimtelijk beleid ingezet wordt. Hiernaast bieden de aanbevelingen erfgoedambtenaren en de makers van ruimtelijke plannen een houvast bij de implementatie van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Een stap verder Flexus AWC heeft de instrumentele kennis in huis om de ruimtelijke aanbevelingen ook concreet te vertalen naar het instrumentarium: het bestemmingsplan (toekomstig omgevingsplan), de welstandsnota en andere ruimtelijke instrumenten. Ons bureau heeft verschillende Nederlandse gemeenten hierin geadviseerd, en een onderzoeksmodel opgezet waarmee bestaand cultuurhistorisch ruimtelijk beleid getoetst kan worden. Wanneer de opdrachtgever dit wenst is het dus mogelijk de ruimtelijke aanbevelingen direct van instrumentele aanbevelingen te voorzien. Tenslotte is in ons bureau veel architectuurhistorische en bouwhistorische kennis aanwezig, waardoor wij tijdens de opname van een gebied ook potentieel aan te wijzen objecten kunnen inventariseren en waarderen.
Flexus AWC
Flexus Architectuur Welstand Cultuurhistorie Provenierssingel 15A 3033 ED Rotterdam www.flexusawc.nl
11
INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1: INLEIDING
9
HOOFDSTUK 3: HISTORISCH-RUIMTELIJKE KARAKTERISTIEKEN
25
1.1 SITUATIESCHETS EN OPGAVE
11
3.1 DE HOOFDPRINCIPES VAN ZALK
27
1.2 DEFINITIES, DOELSTELLINGEN, UITGANGSPUNTEN EN METHODEN VAN ONDERZOEK
11
3.1.1 Zalk: een incompleet (kern)esdorp
27
Katern: esdorpen
28
1.2.1 Wat zijn cultuurhistorische waarden? 1.2.2 Doelstellingen en focus van dit onderzoek 1.2.3 Uitgangspunten van onderzoek 1.2.4 Methoden van onderzoek en beperkingen
11 12 12 13
3.1.2 Hoofdprincipes van het dorp in kort bestek 3.1.3 Vormende determinanten van de dorpsplattegrond Aanbevelingen hoofdprincipes van het dorp
35 41 44
HOOFDSTUK 2: WAARDENSTELLING EN AANBEVELINGEN OP HOOFDLIJNEN
15
3.2 STEDENBOUWKUNDIGE STRUCTUUR
45
3.2.1 Structuur van de plattegrond Aanbevelingen structuur van de plattegrond 3.2.2 Kavels en erven Aanbevelingen kavens en erven
45 57 57 67
3.3 OPENBARE RUIMTE Aanbevelingen openbare ruimte
67
3.4 BEBOUWING EN ARCHITECTUUR
71
Katern: architectuur hallehuisboerderijen en T-boerderijen
72
77
2.1 ALGEMENE WAARDERING
17
2.2 CULTUURHISTORISCHE HOOFDSTRUCTUUR VAN ZALK, WAARDENKAART EN AANBEVELINGEN
19
2.2.1 Gebieden van topkwaliteit 2.2.2 Gebieden van hoge kwaliteit 2.2.3 Gebieden van middenkwaliteit 2.2.4 Gebieden van basiskwaliteit
6
19 21 22 23
Aanbevelingen bebouwing en architectuur
71
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
3.5 LANDELIJK GEBIED EN BUCKHORST
79
3.5.1 Structuur landelijk gebied 3.5.2 Kavels en erven (incl. groen) 3.5.3 Bebouwing landelijk gebied 3.5.4 Buckhorst Aanbevelingen landelijk gebied en Buckhorst
79 91 91 93 97
4
ONTSTAANS- EN ONTWIKKELINGSGESCHIEDENIS ZALK EN LANDELIJK GEBIED TOT 2000
99
4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
Inleiding Het huis Buckhorst De omvang van het dorp vanaf de 18de eeuw Ontginning, landbouw en landschap Zalk en de IJssel Erfgoed van Zalk Klazien uit Zalk
101 101 104 104 105 106 107
NOTEN, LITERATUUR EN ILLUSTRATIEVERANTWOORDING
109
BIJLAGEN Bijlage 1: lijst van monumenten, beeldbepalende en beeldondersteunende panden
113 115
Bijlage 2: Archeologische waardenkaart
132
Flexus AWC
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
7
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
2
WAARDENSTELLING EN AANBEVELINGEN OP HOOFDLIJNEN
Flexus AWC
15
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
2.1 ALGEMENE WAARDERING
w a a r d e n s t e l l i n g
•
De volgende cultuurhistorische en historisch-ruimtelijke elementen van Zalk en het landelijke gebied hebben een hoge waardering: • •
•
De kenmerkende hoofdstructuur van Zalk, waarbij de wegen vanaf de Brink de ruggegraat vormen waar omheen het dorp is gegroeid en waar vandaan smalle paden lopen naar boerenerven of naar boerderijen of woningen die worden ontsloten vanaf een dergelijk pad. De nog herkenbare karakteristieken van een esdorp op stedenbouwkundig niveau en op het niveau van de openbare ruimte: - Het onregelmatige, ‘gegroeide’ stedenbouwkundig patroon, en de onregelmatige erven. - het onderscheid tussen de onregelmatige en ‘veelhoekige’ of ‘blokvormige’ erven direct aansluitend op de hoofdstuctuur van brinken en wegen, en de lange, grotere kavels daarachter - de nog aanwezige karakteristieke rondingen van erven die tegen een brink aan hebben gelegen, alsmede andere erfgrenzen die nog op de kaart van 1818 zijn terug te vinden - Het open, groene en ruim opgezette karakter van de erven, waarvan het onbebouwde deel (zeer) veel groter is dan het bebouwde gedeelte, en de doorzichten die daardoor ontstaan, vooral richting kerk en molen - De grote, onbebouwde of nagenoeg onbebouwde percelen in en aan de randen van het dorp, zoals de tuin van de pastorie, de tuin van de kosterswoning, de tuin naast de voormalige smitse, de open ruimte naast boerderij de Noord. - De sterke verbinding van het dorp met het landschap als gevolg van de open zichtlijnen op het landschap, - De onregelmatige plaatsing van de bebouwing op het erf - de nog aanwezige paden (al dan niet verhard), met name de wilgen en het pad direct ten noorden daarvan, alsmede de paden onder en naast de tuin van de pastorie - het onbebouwde restant van de kleine brink langs de Burgemeester van Vleutenstraat
Flexus AWC
•
• • •
•
• • • • •
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
Het gehele gebied tussen het Kerkplein, het pad ten zuiden van de tuin van de pastorie, de zuidkant van De Wilgen en de Broeksteeg (het ‘dorp’ in de volksmond), vanwege de intacte esdorpstructuur, in combinatie met de middeleeuwse kerk en het monumentale bomenbeeld. De zichtlijnen vanaf de dijk op het dorp, met name vanaf het zuidoosten op de kant van de pastorie en de kerk, vanaf het noordoosten naar de achterkant van de Burgemeester van Vleutenweg en het Kerkplein, en vanaf het noorden naast de begraafplaats naar de dorpsrand. Ook het zicht vanaf het pad achter de pastorie over de velden richting de dijk en Vinkensnel is erg waardevol, alsook het zicht vanaf de Burgemeester van Vleutenweg naar de dijk. De vrije ligging van het dorp ten opzichte van de dijk, met de waardevolle open landen tussen Kerkplein en dijk en tussen Burgemeester van Vleutenstaat en de dijk. De relatieve compactheid van het dorp, in die zin dat het dorp niet te veel is uitgewaaierd of ‘verlint’. Het onbreken van stedelijk perifere functies aan de randen van het dorp, zoals bedrijventerreinen. Het kenmerkende en ‘iconografische’ silhouet van Zalk (iconografisch voor het Nederlandse dorp), bestaande uit twee boven het kappenlandschap van de individuele woningen en boerderijen uitstekende monumenten (kerk en molen), het karakteristieke kappenlandschap van telkens draaiende kappen met een relatief flauwe helling, en de krans van grote bomen met ronde kroon in en langs het centrale deel van het dorp. De concrete monumenten en beeldbepalende gebouwen, als de Hervormde kerk, de Schultekamer, de molen, de Gereformeerde kerk, de pastorie, de diverse historische hallehuis-boerderijen. De T-boerderijen als variant op het hallehuistype De resterende bijgebouwen van boerderijen, zoals kapbergen en bakhuisjes de historische bomen in ‘het dorp’, en vooral ten zuiden van de kerk Boerenerven met een historische indeling of historische elementen, zoals Brinkweg 20. De hagen langs de erven 17
18
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
•
•
• •
i n v e n t a r i s a t i e
e n
In het Zalkerbos: - het Zalkerbos, als laatste restant van het bos van de Heren van Buckhorst - de restanten van de houtwallen, rijen knotwilgen en sloten als getuigen van de agrarische geschiedenis van dit gebied - De 19de eeuwse boerderijen en schuren in dit gebied - de restanten van historische paden, zowel het Kerkepad als de paden aangelegd door de heren van Buckhorst - het veerhuis In de polder tussen de Zalkerdijk en het Zalkerbroek: - de openheid van het landschap (ontbreken van verrommelende objecten) - de historische boerderijlocaties (ook archeologisch) - de historische boerderijen en boerenschuren - in het bijzonder de historische boerderijensembles, dat wil zeggen historische boederijen met nog (relatief) gave erven, zoals De Belten 5, Vinkensteeg 6, Lagelandweg 4. De historische perceelsgrenzen, in de vorm van sloten, greppels, paden, rijen knotwilgen, of houtwallen. In en rondom Buckhorst: - het ensemble van het terrein, dus van het relatief weinig bebouwde kasteeleiland, in combinatie met de historische bomenlanen en restanten van de onbebouwde ‘kamers’, de overblijfselen van de grachten en de boerderij Voor de Poort (Vinkensteeg 6) met erf. - het bodemarchief van het kasteeleiland en van de tuineilanden. - de situering van Buckhorst temidden van grotendeels onbebouwd gebied
2.2 CULTUURHISTORISCHE HOOFDSTRUCTUUR VAN ZALK, WAARDENKAART EN AANBEVELINGEN De kaart van de cultuurhistorische waardering op hoofdlijnen geeft een globale inzage in de geïntegreerde cultuurhistorische waarden van Zalk en het landelijk gebied. Deze waarden betreffen de zichtbare en tastbare elementen en structuren. Voor het in beeld brengen van de geïntegreerde Flexus AWC
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
cultuurhistorische waarden als afwegingskader voor toekomstige transformaties en ruimtelijke plannen zijn deze waarden voor vier typen gebieden aangegeven. De vier gebieden onderscheiden zich van elkaar op grond van dichtheid van historische elementen, gaafheid van historische structuur en bebouwingsbeeld, en ruimtelijke kwaliteit. Het betreft gebieden van top-, hoog-, midden- en basiskwaliteit. De begrenzing van deze gebieden wordt in de eerste plaats bepaald door de waardering van de cultuurhistorische en ruimtelijke karakteristieken zelf, en in de tweede plaats door de aanwezigheid van harde grenzen in het gebied. Wat betreft de niet-zichtbare cultuurhistorie: de dorpskern staat op de archeologische waardenkaart van de gemeente aangeduid met een hoge archeologische verwachting, net als Buckhorst en de meeste historische boerderijlocaties. De oeverwallen hebben een middelmatige archeologische verwachting. Uitgangspunt van deze kaart is dat er een verband bestaat tussen de bodemgesteldheid en activiteiten van mensen in het verleden. Op grond daarvan is op de gemeentelijke archeologische waardenkaart aangegeven hoe groot de kans is om bij de uitvoering van plannen op archeologische resten te stuiten. Wat betreft de ‘bovengrondse archeologie’, de bouwhistorie, moet worden opgemerkt, dat er nog geen bouwhistorische waardenkaart is. Er kan in dit gebied echter een zekere bouwhistorische trefkans worden aangenomen, gezien de ouderdom van vele boerderijcomplexen. Daarom wordt een bouwhistorische waardenkaart sterk aanbevolen. 2.2.1 Gebieden van topkwaliteit In deze categorie zijn gebieden opgenomen waar de cultuurhistorische en historisch-ruimtelijke karakteristieken, objecten en structuren op zichzelf én in samenhang met elkaar zeer goed bewaard zijn gebleven óf gebieden die een grote historische waarde vertegenwoordigen in de geschiedenis van Zalk of Overijssel als geheel en waar de historie van de plek nog goed kan worden ervaren.
19
20
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
Het gaat om de volgende gebieden:
•
1 Dorp 2 Zalkerbos 3 Buckhorst
2.2.2 Gebieden van hoge kwaliteit
Aanbevelingen: • Op strikte conservering van de cultuurhistorische en historisch-ruimtelijke waarden (waaronder het beeld) gericht beleid, waarbij het accent ligt op zowel sectoraal beleid (Monumentenwet, Monumentenverordening, Wet op de Archeologische Monumentenzorg) als op integraal, ruimtelijk beleid (bestemmingsplan, welstandsnota, reclameverordening, kapverordening, groenplan, bouwhistorische verwachtingskaart etc.). • Bij verstoring van de historisch-ruimtelijke karakteristiek, streven naar herstel van deze karakteristiek, of naar reconstructie van de historische situatie vóór aantasting. • Bij ruimtelijke ingrepen dienen de in hoofdstuk 3 geformuleerde aanbevelingen voor de verschillende gebieden als randvoorwaarden opgevat te worden, in het bijzonder bij transformatie en mutatie van het huidige beeld en de huidige bestemming (sloop-nieuwbouw, nieuwbouw of ingrepen in de openbare ruimte). • Ontheffingen van het bestemmingsplan alleen in uitzonderlijke situaties toestaan. De mogelijkheden van vergunningsvrij bouwen die de gemeente zelf volgens de BOR kan verlenen niet gebruiken. Excessenregeling uit de welstandsnota en handhaving op afwijking van regelgeving maximaal inzetten om vergunningsvrij of illegaal bouwen in de hand te houden. • Dorp: groenbestemming zonder ontheffingsmogelijkheden voor alle grote open ruimten (onbebouwde of schaars bebouwde erven). Zeer terughoudend zijn ten aanzien van de omvang van agrarische bedrijven. • Zalkerbos: zeer terughoudend zijn ten aanzien van de omvang van agrarische bedrijven. Actief beleid ontwikkelingen om het aanzien van storende bedrijven te verbeteren. Flexus AWC
l a n d e l i j k
g e b i e d
Buckhorst: Niet verder bebouwen van het kasteelterrein en open laten van het landschap rondom Buckhorst.
In deze categorie zijn gebieden opgenomen waar minder (belangrijke) cultuurhistorische en historisch-ruimtelijke objecten en structuren bewaard zijn gebleven als in de gebieden van topkwaliteit, maar waar het historischruimtelijk beeld en meerdere cultuurhistorische objecten en structuren dusdanig goed bewaard zijn gebleven dat: a zij met de huidige kwaliteiten onmisbaar zijn voor het instandhouden van de waarden van het totaalensemble of nederzettingstype waar zij toe behoren (gebieden binnen het dorp) b de historische situatie van hun eigen type nog goed representeren (veldcomplexen buiten het dorp) Het gaat om de volgende gebieden: 1 Zalkerdijk-oost 2 Brinkweg 3 De Noord 4 Hongerenoord en Rutensnel 5 Westerstern 6 Vinkelsnel 7 De Meentenburg Aanbevelingen: • Op conservering van de cultuurhistorische en historisch-ruimtelijke waarden gericht beleid (waaronder het beeld), waarbij het accent ligt op zowel sectoraal beleid (Monumentenwet, Monumentenverordening, Wet op de Archeologische Monumentenzorg) als op integraal, ruimtelijk beleid (bestemmingsplan, welstandsnota, reclameverordening, kapverordening, groenplan, bouwhistorische verwachtingskaart etc.). • Bij verstoring van de historisch-ruimtelijke karakteristiek, streven naar herstel van deze karakteristiek of naar neutralisatie van het verstoor21
•
• •
•
de beeld. Beleid inzetten om mogelijk verstoorde historisch-ruimtelijke relatie met topgebied te verbeteren. Bij ruimtelijke ingrepen dienen de in hoofdstuk 3 geformuleerde aanbevelingen voor de verschillende gebieden als randvoorwaarden opgevat te worden, in het bijzonder bij transformatie en mutatie van het huidige beeld en de huidige bestemming (sloop-nieuwbouw, nieuwbouw of ingrepen in de openbare ruimte). Beperkte ruimtelijke ontwikkeling is mogelijk, mits ondersteunend voor de cultuurhistorische en historisch-ruimtelijke waarden van het gebied. Ontheffingen van het bestemmingsplan alleen in uitzonderlijke situaties toestaan. De mogelijkheden van vergunningsvrij bouwen die de gemeente zelf volgens de BOR kan verlenen niet gebruiken. Excessenregeling uit de welstandsnota en handhaving op afwijking van regelgeving maximaal inzetten om vergunningsvrij of illegaal bouwen in de hand te houden. Terughoudend zijn ten aanzien van de omvang van agrarische bedrijven. Zeer grote bedrijven zijn niet gewenst. Beleid ontwikkelingen om agrarische bedrijven zo goed mogelijk te laten aansluiten bij de cultuurhistorische en historisch-ruimtelijke karakteristieken van traditionele agrarische bedrijven in dit gebied.
2.2.3 Gebieden van middenkwaliteit In deze categorie is een aantal gebieden opgenomen waar de cultuurhistorische waarden door moderne ingrepen zijn aangetast, maar waarbij die waarden nog genoeg aanknopingspunten bieden voor herstel of nieuwe ingrepen. De dichtheid aan cultuurhistorische elementen is over het algemeen minder hoog en de waarde en herkenbaarheid ervan minder groot. Binnen deze gebieden bestaan echter aanzienlijke verschillen tussen de aard en de plaats van de waarden.
22
Het betreft hier de volgende gebieden: 1 Zalkerdijk-Noord 2 Vetpot 3 De Erfgenamen 4 Hongerenoord 5 Klein Oortkamp 6 Kloosterpijp Aanbevelingen: • Op versterking van de ruimtelijke kwaliteiten van het gebied gericht beleid, waarbij de cultuurhistorische en historisch-ruimtelijke kwaliteiten worden gebruikt om tot een verbetering of vernieuwing te komen die zich harmonieus verhoudt tot deze kwaliteiten. • Behoud van de aanwezige cultuurhistorische en historisch-ruimtelijke waarden staat voorop. • Ruimtelijke ruimtelijke ontwikkelingen zijn mogelijk, mits ondersteunend voor de cultuurhistorische en historisch-ruimtelijke waarden van het gebied. • Grote agrarische bedrijven alleen maar toestaan wanneer deze rekening houden met de cultuurhistorische gegevenheden van de locatie en wanneer zij niet storend zijn voor de kwaliteiten van het landschap. • Ontheffingen van het bestemmingsplan alleen wanneer de cultuurhsitorische en historisch-ruimtelijke waarden van het landschap niet worden aangetast. De mogelijkheden van vergunningsvrij bouwen die de gemeente zelf volgens de BOR kan verlenen niet gebruiken. Excessenregeling uit de welstandsnota en handhaving op afwijking van regelgeving maximaal inzetten om vergunningsvrij of illegaal bouwen in de hand te houden. • Bij ruimtelijke ingrepen dienen de in hoofdstuk 3 geformuleerde aanbevelingen als leidraad opgevat te worden, in het bijzonder bij transformatie en mutatie van het huidige beeld en de huidige bestemming (sloop-nieuwbouw, nieuwbouw of ingrepen in de openbare ruimte).
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
2.2.4 Gebieden van basiskwaliteit In deze categorie is een aantal gebieden aangegeven waar geen of nauwelijks cultuurhistorische waarden voorkomen, of waar deze waarden in het bebouwingsbeeld of in de ruimtelijke structuur sterk zijn aangetast of vervangen door ‘gebiedsvreemde’ ingrepen. Het betreft hier de volgende gebieden: 1 Van Dijksweg 2 De Kamp 3 Bink-West 4 Rietwellen 5 Bentincks Wellen 6 De Hank Aanbevelingen: • Van Dijksweg en De Kamp: consolidatie van het bebouwingsbeeld en groenbeeld. Speciale aandacht voor de gevolgen van het vergunningsvrije bouwen voor het beeld vanaf de dijk naar het dorp. • Brink-West: herstel waar mogelijk het bomenbeeld met streekeigen bomen met ronde kronen. Handhaaf op erfafscheidingen. • Excessenregeling uit de welstandsnota en handhaving op afwijking van regelgeving maximaal inzetten om vergunningsvrij of illegaal bouwen in de hand te houden. • Ruimtelijke, op transformatie en mutatie gerichte ingrepen kansen geven om het gebied meer aansluiting te doen vinden op de cultuurhistorische waarden in het omringende gebied; • Voor de Rietwellen, Bentincks Wellen en De Hank geldt: de natuurwaarden zijn kaderstellend.
Flexus AWC
23
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
3
CULTUURHISTORISCHE KWALITEITEN, WAARDENSTELLING EN AANBEVELINGEN
Flexus AWC
25
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
De historisch-ruimtelijke karakteristieken en cultuurhistorische waarden van Zalk zullen op vijf schaalniveaus worden geanalyseerd:
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
3.1 DE HOOFDPRINCIPES VAN ZALK 3.1.1 de dorpstypologie van Zalk: een incompleet (kern)esdorp
1 2 3 4 5
De hoofdprincipes van Zalk Analyse stedenbouwkundige structuur Analyse openbare ruimte Analyse bebouwing en architectuur Analyse landelijk gebied en Buckhorst
Op schaalniveau 1, de hoofdprincipes van Zalk, zullen díe cultuurhistorische en ruimtelijke principes worden beschreven die uitstijgen boven de concrete karakteristieken van de schaalniveaus 2 t/m 5, en die als de meest elementaire essenties kunnen worden gezien van het dorp. Deze essenties kunnen bestaan uit (cultuur)historische essenties, maar ook uit hedendaagse karakteristieken zonder cultuurhistorische achtergrond, die niettemin het beeld van het dorp sterk bepalen, in positieve zin. De analyses van de niveaus 2 t/m 5 worden elk uitgevoerd voor twee periodes: de periode rond het begin van de 19de eeuw, en de periode vanaf het begin van de 19de eeuw tot aan de huidige tijd. Deze indeling is gemaakt omdat de situatie rond 1818, het jaar waarin de meest gedetailleerde kaart is gemaakt van Zalk tot dan toe (de zogenaamde ‘Kadastrale Minuut’) het dorp weergeeft in een vrij ‘pure’ historische vorm, zoals deze zich eeuwenlang geleidelijk aan had ontwikkeld, en dát relatief kort vóór het tijdvak waarin het dorp vrij ingrijpend en snel ging moderniseren, vanaf de jaren ‘60 van de 19de eeuw. Al deze wijzigingen tot aan het begin van de 21ste eeuw worden beschreven in de tweede tijdsperiode onder de titel ‘Transformaties, aantastingen en waarderingen’. De transformaties tot aan onze tijd worden afgezet tegen de historische typologie van het dorp en vervolgens wordt beoordeeld of deze de cultuurhistorische karakteristieken ondersteunen of juist geweld aandoen.
Flexus AWC
Zalk had vóór de moderniseringen van de 20ste eeuw een ruimtelijke structuur die typerend is voor een esdorp (zie Katern Esdorpen op de volgende pagina’s): het dorp is gebouwd op zandgrond, het had verschillende brinken met lobachtige vingers tussen de verschillende erven, het wegenpatroon was organisch gegroeid, bochtig en eerder de resultante van de aangrenzende erven dan dat de erven zich voegden naar het wegenpatroon, de kern van het dorp bestond uit – min of meer – blokvormige huiserven (met inbegrip van de rondingen), waarachter de meer langwerpige akkers lagen, veel erven in de kern van het dorp waren onbebouwd, waardoor het dorp een zeer ruime opzet had, de huiserven waren aan de kant van de brink vaak sterk afgerond en waren ruim van opzet en de uitvalswegen liepen trechtervormig het dorp uit. Er werd veel vee gehouden, onder andere op gemeenschappelijke gronden, maar er werd tevens veel akkerbouw bedreven. Dit gemengde bedrijf is mede typerend voor esdorpen. Zalk lijkt te passen in het type van een zogenaamd ‘kernesdorp’, dat wil zeggen dat de boerderijen centraal zijn geclusterd en de akkers het gehele dorp (grotendeels) omringen.3.1 Maar niet alle kenmerken van een esdorp lijken op Zalk van toepassing: van essen, dus grote omwalde akkercomplexen, lijkt op historische kaarten geen sprake te zijn, de veldnamen (voor zover bekend in dit onderzoek) duiden niet op een geschiedenis als esdorp, en van de voor esdorpen zo gebruikelijke woeste gronden zijn eveneens geen aanwijzingen te vinden. Het is dus de vraag in hoeverre er sprake is geweest van een esdorp-landbouwsysteem, waarbij mest een centrale rol speelde en zowel de lage gronden als de hoge gronden gemeenschappelijk eigendom waren. Waarschijnlijk moet Zalk worden geschaard onder de zogenaamde incomplete esdorpen, temeer daar het in het rivierengebied ligt en deze variant in dit landschapstype vaker voorkomt.3.2
27
K A T E R N :
E S D O R P E N
Het es- en brinkdorp De hoofdstructuur van Zalk, zoals die op de kadastrale minuut van het begin van de 19de eeuw in zijn historische vorm, dat wil zeggen in de kern middeleeuws, maar doorgegroeid op het basispatroon in de 16de-18de eeuw, werd opgetekend, is die van het esdorp, zij het waarschijnlijk een bijzondere variant hiervan: het ‘gefrustreerde’ of ‘incomplete’ esdorp (zie hierna). In het oosten van het land, op de zandgronden van vooral Drenthe, Twente, Salland, maar ook langs de Utrechtse heuvelrug, het Gooi en de Brabantse zandgronden, komen veel esdorpen voor. Dit type nederzetting is in oorsprong waarschijnlijk ontstaan in de 7de-9de eeuw na Christus, dus in de Karolingische tijd, aanvankelijk nog zonder gemeenschappelijke essen, maar met blokvormige, individueel omheinde en private akkers, verenigd in een groot akkercomplex, en gelegen naast een groepering van boerderijen - meestal een gehucht - waarvan de individuele boerderijen waren omgeven met een groot erf, waarop vee werd gehouden en groente of andere gewassen werden geteeld die niet op de verderop gelegen akkers konden worden verbouwd. Pas vanaf de Volle Middeleeuwen (12de - 13de eeuw) verschijnen de echte gemeenschappelijke essen (zie hierna). De brink is een veel voorkomend onderdeel van esdorpen. Op deze ruimten, die aanvankelijk aan de rand van de gehuchten of dorpen lagen (brink = Oudgermaans voor rand, vgl. Engels ‘brink’ = rand), werd het vee bijeengedreven of verzameld om het elders op de weiden of (half) woeste gronden te laten grazen. De brinken zijn later als gevolg van de stichting van nieuwe boerderijen vaak midden in het dorp komen te liggen.
28
Het ontginnings- en nederzettingstype van het esdorp komt niet alleen in Nederland voor, maar in grote delen van Noordwest-Europa, onder wisselende benamingen, waarbij de Engelse, het zgn. ‘open Field’ systeem, het bekendste is.3.3 Vóór de Karolingische tijd waren de inwoners van deze streken in andere nederzettingsvormen georganiseerd, zoals verspreide boerderijen over het land temidden van min of meer blokvormige, individuele en verspreide akkers. De lage gronden bij de beken waren in die vroege fase nog niet of nauwelijks ontgonnen.3.4 De es, waar deze specifieke nederzettingsvorm zijn naam aan ontleent, is de van oorsprong middeleeuwse benaming (maar met een veel oudere ethymologie) voor een gemeenschappelijk akkercomplex, bestaande uit meerdere percelen voor meerdere grondgebruikers, zonder onderlinge perceelsgrenzen, maar als geheel wél ruimtelijk begrensd. Als gevolg van eeuwenlange plaggenbemesting kan de es licht gebold zijn, maar dat hangt af van de soort plaggen die zijn gebruikt (al dan niet zand-, klei- of leemhoudend). Ondanks de gemeenschappelijke organisatie van de es en de verregaande afstemming van de landbouwwerkzaamheden van de verschillende boeren op elkaar, is de es een samenhangend stelsel van aan elkaar grenzende private akkers, van honderden meters of soms enkele kilometers lange doorsnede, waarvan het geheel was omgeven met een gemeenschappelijke, beschermende houtwal of zelfs begroeide aarden wal. Recent specialistisch onderzoek naar esdorpen in Drenthe heeft uitgewezen dat de gemeenschappelijke es, die al vanaf de Romantiek als het oerkenmerk van esdorpen werd gezien, eigenlijk pas vanaf de Volle Middeleeuwen (12de-13de eeuw) is ontstaan,
terwijl er daarvóór hoofdzakelijk sprake was van individuele bewerking van private akkers. Dezelfde studie heeft ook uitgewezen dat naast de es, toen deze eenmaal ontstaan was, er vele andere soorten van grondbewerking werden gehanteerd, en er vele andere gewassen werden geteeld die niet op de es verbouwd konden worden. Dit leverde naast het open landschap van de es nog tal van andere, veel beslotener en kleinschaliger landschappen op.3.5 Het systeem van het esdorp Het esdorp van de Volle Middeleeuwen en later was niet louter een ruimtelijk type, maar tevens een landbouwkundig systeem, welke uiteindelijk ten grondslag heeft gelegen aan de morfologie van de verschillende soorten esdorpen.3.6 De boerderijen en essen werden gesitueerd op de grens van hoger gelegen (zand)gronden en lager gelegen weidegronden langs het water, meestal een beekdal. Op de overgang tussen die twee gronden waren de waterhuishouding en de condities voor het bedrijven van akkerbouw het gunstigst. De hogere gronden waren te droog of te onvruchtbaar en de lagere te nat. De boeren in het esdorp maakten niet alleen intensief gebruik van de akkers op de es, maar tevens van de twee andere aan het dorp grenzende landschapstypen: de op de hogere zandgronden gelegen woeste gronden (vaak heidevelden of bos, de zogenaamde ‘velden’), en de bij de beek gelegen weiden (‘maden’, ‘maten’ of ‘meden’). De drie landschapstypen waren in de esnederzetting verenigd in één landbouwkundig systeem. De boeren lieten het rundvee grazen op de natte weiden, waar ook het hooi vandaan kwam voor de winter. Om te voorkomen dat de akkers op de relatief arme grond snel uitgeput raakte, dienden deze regelmatig te worden bemest. Hiervoor werd niet alleen koeien-
Flexus AWC
K A T E R N :
mest gebruikt, maar met name in Drenthe ook mest van schapen, die op de hogere woeste gronden graasden. De schapen werden via de schapendrift uit het dorp naar de hogere gronden gedreven, en ’s avonds teruggeleid naar de gemeenschappelijke schaapskooi of de verschillende boerenstallen. Het vee werd bij het uitdrijven naar de velden of het binnendrijven in het dorp dikwijls verzameld op de brink, een uitgestrekte gemeenschappelijke, met bomen begroeide ruimte (zie hierna). In de stallen werd de schapen- of koeienmest verzameld en vermengd met gestoken heideplaggen teneinde betere kwaliteit mest te verkrijgen voor de essen. Veel essen met zand-, leem-, of kleihoudende plaggen werden zo door deze continue, eeuwendurende bemesting geleidelijk aan opgehoogd met de eerder genoemde verhoogde, bolle vorm als gevolg. Plaggenbemesting is niet altijd een onderdeel geweest van het akkerbouwsysteem van het esdorp. Zo kende Drenthe kende vóór grofweg de 16de eeuw of de tweede helft van de 17de eeuw waarschijnlijk nauwelijks plaggenbemesting; de boeren verzamelden voor de potstal (stal waar mest en organisch materiaal als bemestingsmateriaal werd vermengd) voornamelijk organisch materiaal als bosstrooisel en gemaaide heide. Als gevolg van de verdichting van de bevolking in de 16de en 17de eeuw en de daarmee gepaard gaande uitputting van de grond gingen boeren over tot het uitsteken van heideplaggen voor de postal. Salland, Twente en de Achterhoek gingen Drenthe vóór: hier werd de plaggenbemesting al in de 16de eeuw geïntroduceerd en in Brabant zelfs nog een eeuw eerder. 3.7 Zo is ook de grootschalige inzet van schapen voor het begrazen van de heide geen vaststaand gegeven geweest in Drentse esdorpen. Pas vanaf de
Flexus AWC
Late Middeleeuwen, zo grofweg de 15de eeuw, werd onder invloed van allerlei maatschappelijke en economische ontwikkelingen (o.a. opkomen van de geld-economie en van een andere, meer kapitalistisch ingestelde elite in Drenthe) de schapenteelt geïntroduceerd in díe gebieden die voorheen ook al een meer extensieve landbouw hadden gekend. Deze schapenteelt was gericht op de productie van inlandse wol voor de opkomende textielsteden van dde Zuiderzee en in Holland.3.8 Niet alle esdorpen hadden heides en schapen in de omgeving. Veel esdorpen in Twente regelden hun bemesting met grasplaggen uit de moerassige beekdalen. In dat geval bevatten de esgronden vaak een zekere hoeveelheid klei.3.9
Fase I en II van de ontstaanswijze van het esdorp.
E S D O R P E N
De ontstaansgeschiedenis van het esdorp Zoals vermeld dateren de oudste kernen van de esdorpen uit de tweede helft van de Vroege Middeleeuwen. Kolonisten vestigden zich langs de rand van een zandplateau in de buurt van water of langs de rand van het bos. De nederzetting zal vaak bestaan hebben uit enkele, wellicht niet meer dan twee of drie eenvoudige boerderijen, waar mens en dier onderdak vonden. Deze boerderijen beschikten over een aangrenzende, onregelmatig gevormde en grof bewerkte ‘huiskamp’ (huisakker of huiswoerd), als een groot omheind erf. Dit erf werd gebruikt voor intensieve akker- en tuinbouw. De oogst van de tuin zal in deze beginperiode zijn aangevuld met de producten van tijdelijke ‘brandakkers’ in het bos. Deze percelen waren waarschijnlijk nog individueel eigendom en omheind. In de tweede fase van de ontwikkeling van de esdorpen, in de 10de - 12de eeuw, werden de akkercomplexen op enige afstand van de boerderijen gelegd en permanent voor verbouw van gewassen, meestal rogge, gebruikt, waarbij elk derde jaar de grond braak lag. De aanzet tot deze eerste essen waren de zogenaamde woerden. Dit waren de eerste stukken permanent bouwland buiten de erven. Bovendien werd er naast de tuingrond op de huiskampen of erven ook uitbreiding gezocht voor tuinbouw. Deze ‘nieuwe’ tuingronden heetten ‘goorns’. Zowel de woerd als de goorn lagen in de directe nabijheid van de huispercelen. In oudere esdorpen is de kernparcellering blokvormig, en is groter dan die in de jongere esdorpen. De bevolkingsgroei die kenmerkend is voor deze fase kon zonder problemen worden opgevangen in de met veel ruimte bedeelde nederzettingen. Nieuwe bewoners legden nieuwe huispercelen aan naast oude, op voormalige gemeenschappelijke grond, en legden ook nieuwe
29
K A T E R N :
E S D O R P E N
woerdakkers aan. Opdeling van bestaande huiskampen was niet nodig. Hierbij werd aangesloten op de bestaande, vaak grillige en bochtige paden. Dat verklaart dat de erven en boerderijen in esdorpen zo vaak ten opzichte van elkaar verdraaien, en een grote mate van onregelmatigheid laten zien. De gemeenschappelijke ruimten in het dorp, de brinken, zullen ook in deze fase – althans in aanzet – zijn ontstaan. In de derde fase, de 12de - 13de eeuw, is de grondslag gelegd voor het ‘klassieke’ esdorp, zoals we die op de kaarten van het begin van de 19de eeuw - met de nodige wijzigingen - kunnen herkennen en zoals die in enkele zeldzame gevallen tot op de dag van vandaag goed bewaard is gebleven. In deze periode werden onder een toenemende bevolkingsdruk de gemeenschappelijke essen aangelegd, waarvan de langgerekte percelen werden verloot onder de diverse boeren of markegenoten. Ook werd in deze periode het cultuurland rond de dorpen sterk uitgebreid, en werden de graslanden langs de beken door middel van sloten en greppels in afzonderlijke hooilandpercelen (madelanden) onderverdeeld en onder individueel beheer gebracht van de boeren van de marke. In de vierde fase, die van de zogenaamde ‘laatmiddeleeuwse transitie’ (1300-1500), ontstonden - in ieder geval in Drenthe - verschillende essentiële onderdelen van de esdorpen zoals die vanaf de 19de eeuw werden getypeerd: de permanente roggeverbouw, de plaggenbemesting (gedeeltelijk ook in de vijfde fase ontstaan), en de schaapskudden en heidevelden. In het dorp zelf zal in deze periode het toevoegen van nieuwe huiserven aan de bestaande steeds
30
moeilijker zijn gegaan. Het opdelen van bestaande percelen bij nieuwvestiging zal sterk zijn toegenomen. Op de kadastrale minuutplannen van verschillende esdorpen uit het begin van de 19de eeuw is dit ook duidelijk aan de erven afleesbaar. In deze fase ontstonden ook de zogenaamde marke-genootschappen, een lokale bestuursvorm voor het esdorp, waarbij degenen die rechten (waardelen) hadden op het gebruik van de gemeenschappelijke gronden ook stemrecht hadden. Dit waren de grotere boerderijen. De kleine, de keuters, waren de ‘ongewaarden’. Soms mochten deze keuters wel gebruik maken van de onverdeelde markegronden. In de vijfde fase, de 16de - 19de eeuw, nam het aantal keuterboeren en landlozen sterk toe. Vaak stichtten zij op afgelegen plaatsen in de marke kleine boerenbedrijven (kampontginningen of huttenkolonies.3.10 In deze periode zien we ook een ontwikkeling dat bestaande boerderijen in de lengte werden opgedeeld om zodoende plaats te bieden aan twee boerengezinnen. 3.11 In de zesde fase, vanaf de tweede helft van de 19de eeuw tot aan de Tweede Wereldoorlog, begonnen ontwikkelingen zich af te tekenen die het einde van de traditionele escultuur en het esdorp zouden inluiden. De opdeling van gemeenschappelijke gronden, die werd bevorderd door de Markenwet uit 1886, en de introductie van kunstmest deden de schaapskudden geleidelijk aan verdwijnen. Heidevelden en bossen werden op grote schaal in cultuur gebracht. De dorpen zelf veranderden in deze fasen eveneens van uiterlijk. De verstening van de boerderijen in het esdorp, een ontwikkeling vanaf het eind van de 18de eeuw, waarbij natuurlijke bouwmaterialen van de boerderijen (hout, riet, leem) gaandeweg
werden vervangen door baksteen en dakpannen, zette in deze fase versterkt door. Door het geleidelijk aan verdwijnen van de noodzaak voor het geregeld in- en uitdrijven van het vee van en naar het dorp, raakte de brink in onbruik en werd bebouwd of omgevormd tot plein. Als gevolg van dezelfde ontwikkeling verviel de noodzaak voor boerderijen om met de schuurdeuren gekeerd te staan naar de brink. Vanaf deze tijd verschenen er steeds meer boerderijen die met hun voorgevel naar de brink of de weg waren gekeerd. In de laatste fase, na de Tweede Wereldoorlog, werd de definitieve teloorgang van het traditionele esdorp en het esdorp-landbouwsyteem afgerond. De omvorming van brinken zette zich door en vele werden omgevormd tot plein of plantsoen, geleidelijk aan bebouwd of gekoppeld aan een doorgaande weg. De bomen, zo kenmerkend voor een brink, zijn in veel gevallen verwijderd en veel boerderijen werden omgebouwd tot woonhuis. In veel gevallen zijn er repeterende woonwijkjes of woonblokken toegevoegd aan de dorpen, die het onregelmatige
Zonder een duidelijk aangegeven grens overlapten brink en boerenerf elkaar
K A T E R N :
karakter van de historische nederzettingsstructuur ontkennen. Typen en ruimtelijk opbouw esdorpen Het sleutelwoord voor esdorpen is variëteit, zowel tussen de dorpen, als binnen het dorp, zij het binnen een beperkte bandbreedte en ten aanzien van enkele welbepaalde ruimtelijke aspecten. Er worden verschillende typen esdorpen onderscheiden: A flankesdorpen, waarbij de boerderijen of boerderijgoepen aan één zijde van de es(sen)
B C D
zijn gelegen kransesdorpen, waarbij de boerderijen verspreid rond de es liggen zwermesdorpen, waarbij de boerderijen onregelmatig verspreid rond een onregelmatige es liggen kernesdorpen, waarbij de boerderijen bijeen, tussen de essen liggen.3.12 Er zijn ook zogenaamde onvolledige of ‘gefrustreerde’ esdorpen, met name in het rivierengebied. Dit zijn esdorpen waar geen woes-
De wegen in esdorpen zijn onregelmatig, bochtig en liggen zelden recht tegenover elkaar. Ook de kavels zijn onregelmatig, vaak zeer ruim en afgerond ter plaatse van de brinken en samenkomst van wegen. Een esdorp heeft vaak meerdere brinken, zoals hier in Noordbarge (Dr). De boerderijen van dit esdorp zijn op de brinken gericht. Flexus AWC
E S D O R P E N
te gronden voorkwamen of die op andere essentiële aspecten afweken van het Drentse ideaaltype.3.13 Niet alleen tussen esdorpen onderling, maar ook bínnen het esdorp overheerst de variatie, hoofdzakelijk wat betreft verkavelingsvorm en -richting en de oriëntatie van de boerderijen. De gebouwen waren in oorspronkelijke toestand typologisch en architectonisch uiteraard zeer verwant, maar verschilden op ondergeschikte karakteristieken van elkaar. Kenmerkend voor een esdorp is de groepering van meerdere boerderijen bij elkaar in een ruime, losse en individuele organisatie, soms zelfs zó ruim – vooral bij de krans-, flank- en zwermesdorpen – dat er eerder van een nederzetting sprake is dan van een dorp. Alleen bij kernesdorpen is er ook ruimtelijk sprake van een dorp of buurtschap als een dicht bij elkaar staande groep huizen. Zowel de kavels als de plaatsing en oriëntatie van de boerderijen is zeer onregelmatig (maar heeft wel een eigen logica). Ook de wegen in het dorp zijn onregelmatig, bochtig en liggen zelden recht tegenover elkaar. In veel gevallen, met name in Drenthe, is er een brink, zoals eerder vermeld een van oorsprong boerengebruiksruimte waar het vee werd verzameld, om daar vandaan als kudde naar de gemeenschappelijke weidegronden te worden gedreven. De brink werd daarnaast ook gebruikt als openlucht-vergaderplaats voor de boerenmarke, waarbij de stemgerechtigde boeren (gewaardeerde boeren) over gemeenschappelijke zaken beraadslaagden. De brink was vrijwel altijd onregelmatig van vorm, vaak trechtervormig richting het veld, uiterst ruim bemeten en begroeid met gras en bomen (soms was het zelfs een bos) en liep meestal zonder afscheiding ongemerkt over in de eveneens rijkelijk
31
K A T E R N :
E S D O R P E N
De brink in es- of brinkdorpen was doorgaans rijkelijk met bomen beplant, die vaak elk eigendom waren van een boer. Hier de brink van Eursinge (Dr)
32
Uitsnede van de kadastrale minuut van Elp. Situatie omstreeks 1830. Op deze kaart is de vertaling van het systeem van het esdorp naar de vorm van de verkaveling goed te zien: rondom de boerderijen liggen de huiserven, die een blokachtige structuur hebben met vele afrondingen. Daarachter bevinden zich de aanvullende groentetuinen (goorns) met eveneens een blokachtige structuur, en daarachter bevinden zich de verschillende essen. Deze akkercomplexen zijn onderverdeeld in smalle stroken land, de privaat eigendom waren van de boeren Flexus AWC
K A T E R N :
met bomen bedeelde aangrenzende erven van de boerderijen. Op de brink, waarvan vele dorpen er meerdere hadden, lag vaak een dobbe, een ondiepe vijver die werd gebruikt als drinkplaats voor het vee, als plaats waar het vee gewassen werd en als brandvijver (noodzakelijk vanwege de brandbare bouwmaterialen). Aangezien de brink de centrale verzamelplaats was voor het drijven van het vee naar de velden en weiden en weer terug naar het dorp, was het van belang dat de boerderijen direct aan de Brink grensden. De oriëntatie van de oudere boerderijen is dan ook afgesteld op de ligging ten opzichte van de brink: met de schuurdeuren ernaar toe. De essen buiten het dorp bestonden (vóór de ruilverkaveling) uit stroken of blokken van individuele akkers, die gescheiden waren door lage greppels of markeringsstenen. De akkers op de essen waren dus eigendom van individuele boeren, maar lagen wel kris-kras door elkaar heen. Zoals eerder vermeld was het geheel aan akkers op de es omgeven met een beschermende aarden wal of houtwal, om het loslopende vee van de akkers weg te houden. Esdorpen met een kerk waren de kerkelijke hoofdplaats van een kerspel. Maar er waren ook veel esdorpen (vaak niet groter dan enkele boerderijen) zonder kerk. Deze waren voor religieuze zaken aangewezen op de buurdorpen mét godshuis, en de boeren uit de omtrek dienden daar met een kerkepad heen te lopen. Deze kerkepaden zijn vaak (gemutileerd) bewaard gebleven. Bijzonder is dat de kerkdorpen, vaak af vanaf de 16de eeuw, meerdere functies naar zich toe hebben getrokken, doordat ambachtslieden, winkeliers en notabelen zich er hebben gevestigd. Dat heeft vaak in straten en straatjes met aaneengeschakelde bebouwing geresulteerd. Flexus AWC
Bomen waren minstens zo bepalend voor het esdorp als de losse organisatie van de bebouwing. Esdorpen waren zó rijk aan bomen dat er in veel gevallen kon worden gesproken van een bos met open plekken waar bebouwing was gesitueerd. Per streek kunnen de overheersende boomsoorten verschillen, maar geen boom is zó sterk aan het esdorp verbonden als de eik. Deze domineerde de brinken, maar stond ook op en vooral langs de randen van de erven van de boerderijen. Eiken werden ook vaak geplant langs de wegen en paden, en vooral ook op de houtwallen rond de essen. Ook linden kwamen voor, maar dan vooral als erfboom of als boom waaronder op de Brink door de Marke vergaderd werd. De boom was meestal centraal in de dorpskern gelegen en werd hier speciaal voor aangeplant. Bij de Germanen was de linde gewijd aan Freya, de godin van liefde, gerechtigheid, huiselijk geluk en vruchtbaarheid. Daarom werd de linde bij de Germanen de rechts- of dingboom (judicium sub tilia) genoemd. In haar schaduw werd rechtgesproken, vonnissen geveld en vergaderd.3.14 De aanplant van de linde op de brink, waarvan er waarschijnlijk ook nu nog enkele in leven zijn (bijvoorbeeld die van het plaatsje Giessen in Drenthe), zal ongetwijfeld rechtstreeks in deze traditie staan. De linde voor het huis zal deels ook met deze symboolfunctie in verband kunnen worden gebracht, in dit geval vooral met huiselijkheid en liefde. Onvoldoende onderzocht is wat de symboolfunctie was van de leilinde voor op het erf. Mogelijk werd deze aangeplant om uit te drukken dat de eigenaar markegenoot was. Maar vooral de functionaliteit van de bomen was belangrijk. De eik leverde hout voor bouwmateriaal, de linde leverde vaak schaduw en goede honing. Eikehakhout was eveneens zeer belangrijk als brandhout voor de bakovens bij de boerderijen en als looihout voor de bereiding van leer. Het werd aangeplant op de eswallen en houtwallen op de hogere
E S D O R P E N
gronden van de beekdalen. Op de vochtige, voedselrijke gronden komen vaak essen voor, waarvan het hout werd aangewend voor gebruiksvoorwerpen, maar ook populieren, zwarte elzen en wilgen, die alle voor klompenhout werden gebruikt. De wilg werd ook vaak geplant op de vochtige gronden van het dorp, maar is in de 20ste eeuw vaak vervangen door populieren.3.15
Uitsnede van de kadastrale minuut van Donderen, Kadastrale Minuut 1832. Net als in Zalk is er één centrale brink waar omheen de boerderijen zijn geschakeerd. Langs de uitlopers naar het veld bevinden zich nog enkele brinkachtige ruimten. Situatie in 1832. Thans zijn hier geen brinken meer
33
De centrale ruggegraat. De wegen in rood, de brinken als rode stip en de dijk in bruin. Ook de kerk ligt aan deze primaire structuur. Onderlegger is de topografische militaire kaart uit 1851.
34
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
3.1.2 Hoofdprincipes van het dorp in kort bestek (incl. landelijk gebied) 1 Centrale ruggegraat met secundaire paden Zalk is gegroeid rondom één centrale ruggegraat of kern (de primaire structuur), gevormd door de brinken en de uitvalswegen van Broeksteeg, Brinkweg en Burgemeester van Vleutenweg. Aangehaakt aan die centrale structuur bevonden zich in de oorspronkelijke situatie geen gelijkwaardige wegen of straten (zoals in historische steden), maar alleen paden, die óf naar één enkel boerenerf leidden (zonder andere woningen of boerderijen te ontsluiten), óf die meerdere erven en woningen ontsloten die aan het pad gelegen waren. Dit laatste komt in Zalk oorspronkelijk alleen voor rondom de kerk. Deze ‘secundaire’ structuur van paden is gekromd en de erven erom heen zijn onregelmatig. Nog steeds is deze secundaire structuur van paden in het gebied rondom de kerk sterk aanwezig. 2 Onregelmatig, ruim en ‘gegroeid’ stedenbouwkundig patroon, en individuele en vrijstaande bebouwing. Het type van het esdorp wordt bij uitstek gekenmerkt door een bochtig en onregelmatig wegenpatroon, ruime en onregelmatige kavels en vrije plaatsing van bebouwing op kavels. ‘Vrij’ wil hier niet zeggen ‘zonder logica’, omdat de oude boerderijen waar esdorpen tot aan de Tweede Wereldoorlog hoofdzakelijk uit bestonden (van oorsprong) vaak met hun schuurdeuren naar de weg of brink waren gekeerd. In de huidige situatie is dat in Zalk niet meer het geval. De gebouwen kunnen zich evenwel op elke plek van de kavel bevinden. Het onregelmatige patroon van de kavels is ook te herleiden tot de onregelmatige en telkens ten opzichte van elkaar draaiende vorm van de kavels, die in grote lijnen verband houden met het onregelmatige verloop van de openbare ruimten waar zij op gericht zijn. Repetitie, zowel wat betreft het stedenbouwkundig patroon, de erven als de bebouwing, is niet kenmerkend voor dit dorpstype. Vóór de uitbreidingswijken zoals die in het laatste kwart van de 20ste eeuw zijn gerealiseerd, kwam repetitie op een enkele uitzondering na, ook nauwelijks voor bij de 19de en 20steeeuwse bebouwing. Ruimte is eveneens zeer kenmerkend voor dit dorpstype: de kavels zijn ruim, de doorzichten tussen de bebouwing riant, er zijn veel voor-, zij- en achtertuinen en erven en groen beheerst het beeld.
Flexus AWC
Zalk wordt op een groot aantal locaties gekarakteriseerd door groene ruimten en ruime doorzichten.
35
TEKENINGEN VAN HET SILHOUET: TEKENING THIJS... iS KLAAR
Het gelaagdheid van het silhouet van Zalk: De eerste laag bestaat uit de gebouwen die het silhouet domineren: de kerk en de molen. In historische dorpen domineren andere typen gebouwen nooit het silhouet, met uitzondering van een kasteel, indien aanwezig. De tweede laag bestaat uit het daklandschap van de ‘bulk’ van boerderijen en woonhuizen, die wordt bepaald door spits toelopende vormen van de kappen, die ten opzichte van elkaar telkens van richting veranderen, een gevolg van de onregelmatigheid van het wegenpatroon en van de erven. In esdorpen is dit principe uitvergroot zichtbaar, ten opzichte van enkele andere dorpstypen. ‘Spits’ betekent hier overigens niet ‘steile helling’, maar van breed naar heel smal toelopend. De kappen van de boerderijen in Zalk hebben juist géén steile hellingshoek (hooguit 45 graden).
36
De derde laag van het silhouet bestaat uit de bomen, die in een esdorp vooral bestaan uit grote bomen met een ronde kroon, waardoor het dorp in groen wordt ingepakt en er in het dorp een grote mate van beschutting ontstaat. Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
3 Ontbreken stedelijk- perifere functies Zalk heeft in zijn totaliteit een zeer dorps karakter, dat wil zeggen dat de opzet van individuele woningen en de ruime, niet planmatige opzet grotendeels bewaard is gebleven (zie hierboven), maar tevens – en niet in het minst – dat het dorp nog voornamelijk uit woningen en kleinschalige niet-woonfuncties bestaat en er geen bedrijventerreinen of grootschalige stedelijke perifere functies aan de randen zijn toegevoegd. Alleen het sportveld is een dergelijke functie, maar deze voegt zich vrij ongemerkt in het totaalbeeld. Dorpen van deze omvang zonder bedrijventerreinen of enkele grootschalige bedrijven aan de rand worden in Nederland zeldzamer. De huidige situatie vertegenwoordigt derhalve een bepaalde cultuurhistorische en landschappelijke waarde. 4 Compact dorp, gave dorpsrand, verbonden met het landschap De layout van Zalk en het aanzien van het dorp van buitenaf, vanuit alle richtingen, is er één van een traditioneel afgeronde en compacte stedenbouwkundige eenheid (compact in de betekenis van een duidelijk begrensde eenheid zonder vage overgangszones). Hoewel het tegenstrijdig lijkt betekent dit dat er ook nog een sterke verbondenheid is van het dorp met het landschap, wat essentieel is voor een dorp: het landschap dringt op meerdere plekken ín het dorp, nog functionerende boerderijen liggen aan de rand van het dorp en individuele en vrijstaande woningen en boerderijen kijken uit op het landschap. Uitbreidingen bestaande uit ver van elkaar verwijderde, losstaande bebouwing die uitwaaieren in het landschap, zoals die nogal eens voorkomen bij dorpsuitbreidingen (‘Belgische dorpen’), zijn schadelijk voor het karakter van een dorp, maar komen nauwelijks voor in Zalk. 5 Gaaf dorpssilhouet Het silhouet van het dorp is eveneens intact en vanuit cultuurhistorisch oogpunt als uiterst waardevol te beschouwen. Het silhouet wordt gedomineerd door twee gebouwen met een bijzondere functie: de Nederlandse Hervormde kerk en molen De Valk. In een traditioneel dorp waren de kerk – voor zover het een kerkdorp was – en een of meerdere molens de enige hoogteaccenten. De overige bebouwing bestond uit één laag plus kap. Een dergelijk silhouet met kerk en molen wordt bovendien als iconografisch voor een Nederlands dorp beschouwd en wordt maatschappelijk hoog gewaardeerd.
Flexus AWC
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
Een tweede, belangrijk aspect van het silhouet is het spitse karakter ervan. Het gehele silhouet van een traditioneel dorp bestaat uit kappen in verschillende gradiënten, met een steile (woongebouwen uit de 19de, begin 20ste eeuw) of flauwere hellingshoek (de boerderijen). Ruimtelijk gezien klit dit de verschillende gebouwen met uiteenlopende functies, betekenis of ouderdom aan elkaar en zorgt voor een sterk coherent beeld van het silhouet en het aanzien van het dorp. De introductie van platte daken, anderssoortige kappen of niet typeeigen hellingshoeken tasten deze coherentie, los van de architectonische kwaliteiten die platte of bijzonder afgedekte gebouwen kunnen hebben, doorgaans sterk aan. In Zalk is ook dit aspect van het silhouet goed bewaard gebleven . Een derde aspect van het kappensilhouet in Zalk is dat de kappen ten opzichte van elkaar in veel gevallen een eigen oriëntatie hebben, een gevolg van het onregelmatige en gebogen wegenpatroon en de onregelmatige erven. Dit versterkt het ontspannen, ‘gegroeide’ en dorpse karakter van Zalk. Het vierde en laatste aspect van het silhouet is het bomenbeeld. In een dorp, en zeker een esdorp, wordt het silhouet van spitse volumes doorgaans ‘ingepakt’ in hoog opgaand geboomte met ronde kroon, waardoor het dorp in de zomer vanaf verre de indruk geeft van een bos met enkele gebouwen ertussen. Dit beeld van Zalk is vanaf de dijk nog enigszins intact, maar is vanaf de andere kanten, mede door het gebrek aan bomen langs de wegen en op de voormalige brink, nog maar in verzwakte vorm aanwezig. 6 Gemengd dorp Een historisch dorp kent geen functiescheiding, op welk niveau dan ook, afgezien van een lichte concentratie van niet-agrarische beroepen in de buurt van de kerk, indien deze aanwezig was. Dit is ook het geval in Zalk. In principe kunnen alle (kleinschalige) functies zich overal in het dorp bevinden. Buurten waar alleen maar gewoond wordt zijn niet eigen aan een dorp en ook niet aan Zalk. Hoewel er in Zalk nog hoofdzakelijk wordt gewoond, is het belang om deze multifunctionele potentie niet verloren te laten gaan. 7 Grote openheid van het landschap De polders rondom Zalk kenmerken zich door een grote mate van openheid. De bebouwing is gekoppeld aan de dijk en aan de wegen die het gebied doorsnijden, waardoor de tussenliggende landerijen nog open en wijds zijn. Er is relatief weinig bebouwing en er bevinden zich in het gebied behalve de boerenbedrijven geen andere bouwwerken of objecten (zoals windmolens,
37
In het dorp bevinden zich een aantal kavels met een geringe bebouwingsdichtheid of waar zelfs helemaal gebouwen op staan, zoals tussen de kerk en het Kerkplein, of direct ten noorden van het Kerkplein (donkergroen op de kaart). Deze ruimten zijn van groot belang voor het open ruimtelijke beeld van het dorp, zoals dat zo kenmerkend is voor esdorpen. Ook de licht gekleurde kavels dragen overigens, hoewel dichter bebouwd, toch nog altijd bij aan het open beeld. Deze open en groene structuur is een wezenskenmerk van dit dorp. 38
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
Zalk is sterk gekoppeld aan het omringende landschap, als gevolg van het feit dat de open velden en weiden op meerdere plekken tot de dorpskern doordringen en het zicht vanuit het dorp op het landschap door eenzijdige lintbebouwing of open, onbebouwde kavels erg groot is. Ook dit is typisch voor esdorpen, en bovendien ruimtelijk een erg waardevol gegeven.
Flexus AWC
39
Hoogtekaart van Zalk. Hoe warmer de kleur, hoe hoger de zandgronden. Zalk ligt op het hoogste punt van de omgeving, afgezien van de meanderruggen in het Zalkerbos. De kerk ligt op het hoogste punt van het dorp. De akkers van het dorp bevonden zich twee eeuwen geleden op de hoogste delen van het landbouwgebied, op de geel ingekleurde gebieden.
40
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
zendmasten of hoogspanningsmasten) die het gebied een voller of ‘verrommeld’ aanzien kunnen geven. De oorspronkelijke verkaveling is met de ruilverkaveling grotendeels verdwenen, maar toch is de gevarieerdheid en de relatieve kleinschaligheid van de verkaveling nog opvallend, evenals het vóórkomen van sloten en van bomenrijen (vaak wilgen) als perceelscheiding of als laanbeplanting van toegangswegen naar boerderijen. Deze eigenschappen verlenen dit agrarische productielandschap dat het toch eigenlijk is, nog enigszins de betekenis van ‘boerenlandschap’.
3.1.3 De vormende determinanten van de dorpsplattegrond De plattegrond van historische dorpen is het product van een groot aantal processen, factoren en ‘vóórdorpse’, door de mens aangelegde structuren en bouwwerken (‘vormdeterminanten’), die over een lange tijd en op complexe wijze op elkaar hebben ingewerkt en een ‘gelaagde’ en voor iedere nederzetting unieke plattegrond hebben achtergelaten (de ‘morfologie’ van een dorp of stad.) Voor het ontstaan en de ontwikkeling van de plattegrond van het dorp zijn vooral de volgende fysieke vormdeterminanten van belang: A B C D E F
geomorfologie en natuurlijk landschap prestedelijke ontginnings- en infrastructuur agrarische verkavelingsstructuren (pre)stedelijke en stadsvormende artefacten ontworpen en autonome structuren & wet- en regelgeving functionele en sociaal-economische structuren.3.16
Per onderdeel zullen deze vormende determinanten voor Zalk in het hiernavolgende beknopt worden behandeld. A Geomorfologie en natuurlijk landschap Het oorspronkelijke, natuurlijke landschap, de zogenaamde geomorfologie en de daarmee in verband staande natuur van Zalk is de primaire vormende factor in de morfologie van het dorp. Het dorp ligt in een lus van de IJssel, op een oeverwal. Oeverwallen zijn langgerekte zandige hoogtes die langs de oever van een rivier liggen. Ze zijn door de rivier zelf gevormd door afzetting van
Flexus AWC
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
grof zand en fungeren als een soort ‘natuurlijke dijk’ die de rivier in zijn stroombedding houdt. Alleen bij hoog water kunnen oeverwallen overstromen. Met het water voert de rivier zand aan, dat direct naast de oever bezinkt waardoor de oeverwallen in de loop van de tijd steeds hoger groeien. Op dergelijke hoogtes werden in de prehistorie, in de Romeinse tijd en de Middeleeuwen vaak nederzettingen gesticht, omdat deze droge plekken in het landschap veilig waren tegen overstromingen en er landbouw bedreven kon worden. De oeverwal is niet hoog, hooguit twee meter boven het rivierpeil. Aan de noordkant volgt deze strikt de dijk, die waarschijnlijk op de rand van de oeverwal is aangelegd, en aan de zuidzijde maakt hij een lus die in grote lijnen de lus van de IJssel volgt, met de meest noordelijke top ter hoogte van het midden van het veldcomplex dat bekend staat als Hongerenoord, ten zuidwesten van het dorp. Naar het zuidwesten loopt de zuidelijke grens van de oeverwal door de veldcomplexen van Klein Oortkamp en Westersnel, versmalt en loopt door naar De Zande. In het zuidoosten loopt de oeverwal door tot aan de Gelderse Kolk, wordt hier onderbroken en gaat enkele honderden meters zuidelijker weer door langs de IJssel. Buiten de dijk, in de uiterwaarden, ligt het landschap van meanderruggen en geulen, waarvan de meanderruggen eveneens zandig zijn, maar veel smaller dan de oeverwal. De geulen zijn kleiig. Ten zuiden van de oeverwal, en hieraan grenzend, ligt het landschap van de rivierkommen, dat is een laaggelegen gebied waar de rivier ten tijde van overstromingen klei heeft afgezet. Deze gronden werden in eerste instantie niet voor bewoning gebruikt. Dááronder, ter hoogte van De Belten tot aan het begin van de Vinkensteeg en dan afbuigend naar het zuiden tot aan de Geldersekade, ligt een dekzandrug, dat is een zandrug opgewaaid en opgetast in de laatste ijstijd (het Weichselien), zo’n 20.000 jaar geleden. Deze verheft het landschap zo’n 1 á 2 meter. Ten zuiden daarvan tenslotte, ter hoogte van de N50 en in een ruime strook daaronder, ligt het Zalkerbroek, een ontginning van voormalige broeklanden, dus zeer natte, moerasachtige landen. Vóór de ontginning van deze broeklanden in de Volle Middeleeuwen lag Zalk derhalve tamelijk geïsoleerd, ingeklemd tussen de moeilijk toegankelijke broeklanden en de IJssel. Alleen via de dijk en de oeverwal kon Zalk over land worden bereikt.3.17 Zalk ligt dus relatief hoog op de oeverwal, die dermate breed is dat het hele dorp er volledig op kon worden gebouwd, zonder dat belendende lage gron-
41
[...]
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
•
•
•
i n v e n t a r i s a t i e
e n
ge) kappen. Aanvullend verbeteren van het bomenbeeld van het dorp. Behoud openheid van het landschap en behoud van de gevarieerdheid en relatieve kleinschaligheid van de verkaveling. Nieuwe bebouwing in het landschap alleen op de plaats van huidige boerenbedrijven (ruimte-voor-ruimte). Geen plaatsing van windmolens of andersoortige hoge objecten in het landschap. Met nieuwe ontwikkelingen aansluiten op de vormende determinanten van Zalk: bouwen op hogere gronden, groei op individuele basis, ruime opzet van het dorp en de kavels zonder ‘uitwaaiering’, geen ontworpen en autonome structuren toevoegen. Zoveel mogelijk behoud van verkavelingspatronen en perceelsscheidingen, zowel in het dorp als in het landelijk gebied.
3.2 STEDENBOUWKUNDIGE STRUCTUUR 3.2.1 Structuur van de plattegrond A
Situatie 1818
Primaire structuur: de wegen De structuur van Zalk is opgehangen aan vier primaire wegen, die vanuit een centraal punt – de vroegere brink – uitlopen naar het landelijk gebied: de Brinkweg naar het westen, het Kerkplein naar de Zalkerdijk in het oosten, de Burgemeester van Vleutenstraat naar de Zalkerdijk in het noorden en de Broeksteeg naar het Zalkerbroek in het Zuiden. Alle vier de wegen behoren tot de historische structuur van het dorp, en gaan terug tot de oudste ontstaansgeschiedenis van de nederzetting, al zet de straatnaam van de Burgemeester van Vleutenweg wat dat betreft een bezoeker al snel op het verkeerde been en is het Kerkplein (een moderne straatnaam) mogelijk deels nieuw aangelegd in de late Middeleeuwen of de Nieuwe Tijd (zie hierna). Geen van de wegen liggen in elkaars verlengde, hoewel de benaming Kerkplein voor het hele stuk vanaf de Zalkerdijk tot het begin van de Burgemeester van Vleutenweg iets anders suggereert. Dit is typerend voor een esdorp, waar niet reeds bestaande wegen of dijklichamen de ‘ruggegraat’ van de nederzetting zijn geworden, maar de boerderijen en erven bij het ontstaan van het dorp vooraf zijn gegaan aan het ontstaan van wegen en paden, die
Flexus AWC
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
aanvankelijk bovendien zó breed waren dat er bij nieuwe erfvorming eenvoudig stukken openbare ruimte van konden worden geprivatiseerd. Lagen wegen toevalligerwijs aanvankelijk al in elkaars verlengde, dan kan zoiets gelukkigs bij een dergelijk proces van nederzettingsvorming niet lang geduurd hebben. Op de kadastrale minuut van 1818 is duidelijk te zien dat geen van de wegen in elkaars verlengde lagen. Op deze kaart is ook goed te zien dat – behalve op twee locaties – de wegen overal een (licht) gebogen, zwenkend en onregelmatig beloop hebben en de samenkomst van wegen nooit hoekig, maar in een ontspannen curve plaatsvindt. Ook dit is typerend voor esdorpen, waar de wegen aanvankelijk uiterst organisch en in nauwe relatie met het boerenbestaan zijn ontstaan, als lanen voor het drijven van vee of het vervoeren van landbouwproducten. Dat de hoekerven bij de samenkomst van twee wegen zo welwillend zijn afgerond, hangt samen met het drijven van vee – de bestaansreden van een esdorp – daar het bijzonder onhandig zou zijn om de kuddes in negentig graden de hoek om te laten slaan. Daar komt bij dat regelgeving om wegen en rooilijnen recht te trekken, waar steden al vanaf de Late Middeleeuwen mee te maken kregen, nooit in dorpen is toegepast, omdat de verkeerskundige noodzaak daartoe ontbrak en niet de overheid, maar de markegenoten (de rijkere boeren) zélf dit soort zaken regelden. En het dus niet deden. Op de kadastrale minuut van 1818 wijken slechts twee historische wegen of straten opvallend af van deze gebogen structuren: de straat die loopt vanaf de noordelijke brinkachtige ruimte naar de kerk, en de straat haaks hierop, die loopt naar de oostelijke IJsseldijk. Beide ruimten heten nu Kerkplein, maar zijn duidelijk twee verschillende ruimten, pronken onterecht met het predikaat plein, en zijn ook in het verleden niet één ruimte geweest. 3.21 Het rechte beloop, de rechtgetrokken rooilijnen en de rechte hoeken van de twee straten geven aan dat deze ruimtes waarschijnlijk niet dezelfde ontstaansgeschiedenis hebben als de overige historische ruimten in het dorp. Als ondersteunend bewijs hiervoor gelden de erfgrenzen, die op de kadastrale minuut van 1818 ten noorden en ten zuiden van de weg die naar de IJsseldijk loopt keurig in elkaars verlengde liggen, wat erop duidt dat deze tegenoverliggende erven eens bij elkaar gehoord hebben. Dat geldt ook voor enkele erfgrenzen ten oosten en westen van het straatje naar de kerk. Hieruit kan geconcludeerd worden dat deze twee straten in een planmatige daad zijn aangelegd over toen reeds bestaande erven heen. Wanneer dit is gebeurd is echter niet duidelijk. Gezien het feit dat de ingang van het Schultehuis aan
45
Zalk, ‘Kadastrale Minuut’ uit 1818, uitsnede 46
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
De primaire structuur. Hoofdpaden in rood, de brinken als vlekken weergegeven en de dijk in bruin. De kerk lag oorspronkelijk niet aan deze primaire structuur. Onderlegger: topografische militaire kaart uit 1851. De straat naar de dijk en die naar de kerk (die om onnavolgbare redenen nu beide ‘kerkplein’ heten), passen niet in het stedenbouwkundige patroon van Zalk en zijn waarschijnlijk later aangelegd, maar ná de bouw van de Schultekamer (16de eeuw), want deze heeft de ontsluiting nog aan de achterkant, en is oorspronkelijk waarschijnlijk ontsloten geweest met een pad achterlangs, die er nu nog loopt (evenens rood aangegeven).
De Schultekamer. Een in oorsprong 16de eeuws gebouw, waar door de schout recht werd gesproken in naam van de Heer van Buckhorst. Het gebouw is in 1975 grondig gerestaureerd en deels gereconstrueerd.
bewerking Flexus> Flexus AWC
47
Boven: foto van de grote brink in de winter vanaf de kerktoren (jr. onbekend) Rechts: foto van de kleine brink (jr. onbekend) Beide brinken waren voor het grootste deel van de 19de eeuw onbebouwd.
48
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
de achterzijde zit, en dit gebouw waarschijnlijk tot de 16de eeuw teruggaat, kan geconcludeerd worden dat dit ná de bouw van de Schultekamer moet zijn gebeurd. Het toegangspad tot zowel de Schultekamer als de kerk moeten oorspronkelijk op een andere plaats hebben gelegen. Op de kadastrale minuut van 1818 komen de perceelnummers 67 en 68 daarvoor in aanmerking, gezien het feit dat aan deze zijde het perceel achter de Schultekamer is afgerond, wat betekent dat dit perceel eens heeft gegrensd aan de openbare ruimte, waarschijnlijk in de vorm van een vingerachtige uitstulping van de Brink (ter plaatse van perceelsnummers 67 en 68), zoals zo vaak voorkomt in esdorpen. Vóór de aanleg van de straat langs de Schultekamer zal De Wilgen het toegangspad tot de kerk zijn geweest, gezien het feit dat de ingang van de kerk in de zuidgevel zit. Mogelijk is de kerk in een eerdere fase echter wel direct vanaf de Brink ontsloten geweest, via dezelfde uitstulping van de Brink die de Schultekamer ontsloot. Een dichtgemetselde ingang in de noordwestgevel van de kerk lijkt deze theorie te ondersteunen. In dat geval is het goed denkbaar dat het nog bestaande pad dat achter de Schultekamer loopt het oorspronkelijk kerkepad voor de inwoners rond de brinken is geweest. Primaire structuur: de Brinken In tegenstelling tot de huidige situatie is de Brink op de kaart van 1818 de meest centrale ruimte in het dorp, met riante afmetingen van ca. 240 meter lengte bij 100 meter op het breedste punt. Veel huizen waren om de brink gegroepeerd, niet direct aan de brinkruimte, maar midden op het erf, zoals vaker voorkomt in esdorpen (voor een volledige beschrijving van de typologie van esdorpen en brinken zie paragraaf 3.1). De overgangen tussen huiserf en brink staan hier scherp opgetekend (dat was ook de kerntaak van de toenmalige kadastrale opgave), maar liepen bij de meeste esdorpen in realiteit zonder erfbegrenzing over in de brink. Of dat hier óók zo is geweest is, is waarschijnlijk, maar niet bewezen. De bronnen ontbreken om dat te achterhalen. Kern-esdorpen zoals Zalk lijken soms in hun ruimtelijke opzet op zenuwcellen: er is een centrale kern met enkele tentakelachtige uitlopers, die met een breed, afgerond en kelkachtig uiteinde zijn aangetakt op de kern en in de verte smal toelopen. Ook in Zalk was dat kennelijk het geval: de overgang naar de Broeksteeg had een dergelijke vorm, net als de overgangen naar de twee andere uitlopers: de noordelijke en de westelijke, de huidige Burgemeester van Vleutenstraat en de Brinkweg. Het begin van de noordelijke uitloper is echter op zichzelf eveneens te beschouwen als een brink: de kelkachtige, breed toelopende ruimte, die op de Flexus AWC
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
kaart van 1818 staat aangeduid als ‘straat’ heeft de hoofdvorm van een brink en er zijn ook boerderijen op geörienteerd. Dat een esdorp meerdere brinken telt is zeer gebruikelijk, maar in veel gevallen hebben ook de minder belangrijke brinken wel het woord brink in de naam. 3.22 Niettemin mogen we ervan uit gaan dat het hier wel degelijk om een brink gaat. Het dorp kende in de situatie rond 1818 zelfs nóg een brinkachtige ruimte. Het trechtervormige veld in het zuiden, op de plaats waar de huidige Broeksteeg afsplitst in de Landweg, heeft zonder meer brinkachtige trekken, vooral omdat er geen andere reden is om een dergelijke grote ruimte gemeenschappelijk eigendom te laten zijn, dan als verzamelplaats van vee. Overigens moet worden opgemerkt dat brinken weliswaar de enige gemeenschappelijke open ruimten van grote afmetingen van esdorpen vormden, en dus ook van Zalk, maar zeker niet de enige open ruimten in dit type dorpen waren. Esdorpen zijn zelfs bij uitstek opgebouwd uit een aaneenschakeling van grote open ruimten tussen de bebouwing in. In paragraaf 3.2.2 wordt hier dieper op ingegaan. De relatie met de dijk De kadastrale minuut van 1818 maakt nóg een belangrijke karakteristiek van Zalk duidelijk: het dorp ligt in de oostelijke ‘oksel’ van de IJsseldijk, maar is hier niet op geörienteerd en de structuur van het dorp is er ook in het geheel niet door beïnvloed. Het ligt zelfs in het noorden zowel als in het oosten op enige afstand van de dijk. Uit de constatering dat de verbinding met de dijk langs het huidige Kerkplein niet oorspronkelijk is, maar later aangelegd, kan worden afgeleid dat er aan deze zijde mogelijk helemaal geen toegang is geweest tot de dijk. De enige verbinding met de dijk op de kaart van 1818 die waarschijnlijk oorspronkelijk is, is de weg naar het noorden die bij de kleine brink begint. Deze weg is niet bedoeld als verbinding met de dijk, maar als uitvalsweg voor het vee naar de uiterwaarden. Secundaire structuur: de paden Zalk kende in de historische situatie ook openbare ruimten van een ‘secundair karakter’, de paden. Dit zijn voetpaden die tussen de bebouwing en erven door lopen. Dit waren er een aantal, maar de precieze hoeveelheid is moeilijk te reconstrueren. De kaart van 1818 geeft er niet veel aan. Mogelijk is dit terug te voeren op het feit dat de meeste boerderijen in het dorp direct vanaf de brinken bereikbaar waren. Alleen de kerk en de predikantwoning lagen 49
Boven: De grote brink in gebruik als gemeenschappelijke moestuin aan het begin van de 20ste eeuw Rechts: het pad ‘de Wilgen’ dat leidt naar de kerk, één van de historische, waarschijnlijk middeleeuwse paden van Zalk.
50
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
dieper weg in de structuur van het dorp en werden dan ook met een pad ontsloten, de huidige De Wilgen en mogelijk het pad achter de Schultekamer langs. Verder geeft de kaart van 1818 nog twee doodlopende paden aan, één boven boerderij De Hoek, alsmede een pad naar de ‘visvijver’ evenwijdig aan de Zalkerdijk. Kerkpaden vanaf andere dorpen of buurtschappen heeft Zalk wel gekend, maar in beperkte mate, omdat het dorp zo geïsoleerd lag. De inwoners van Veecaten, aan de overzijde van de rivier, gingen in Zalk te kerke en namen daarvoor het ‘Kerkepadt’ dwars door het Zalkerbos, dat ter hoogte van de Zalkerdijk direct aansloot op de noordelijke uitvalsweg, de huidige Burgemeester van Vleutenweg.3.23 Het huidige Veerpad volgt globaal de loop van dit kerkepad. Boerderijen konden eveneens met paden met het aangrenzende dorp verbonden zijn. Huidige voorbeelden daarvan zijn niet bekend, maar het is ook niet duidelijk of alle paden in 1818 daadwerkelijk zijn getekend. Er lopen nu nog wel paden vanaf enkele boerderijen langs de aangrenzende weilanden naar bestaande wegen, maar of deze een lange historie hebben is niet bekend. Nevenstaande kaart geeft een indicatie van de historische paden (verdwenen of nog bestaand), in en om Zalk. De Heren van Buckhorst zullen vanaf de dijk de kerk hebben bereikt, omdat dit de meest directe route was. Het huidige pad, dat loopt vanaf de Zalkerdijk langs de achterkant en vervolgens langs de zijkant van het erf van de predikantswoning naar de kerk, staat niet op de kaart van 1818 getekend (maar ook niet op de huidige topografische kaart van de gemeente). Toch is het mogelijk dat er hier sprake is van een oud pad, mogelijk zelfs van een kerkepad van de Heren van Buckhorst, omdat dit de kortste route was waarmee deze adelijke familie de kerk kon bereiken. Evenals de wegen hadden de paden een organisch gegroeide vorm, vaak bochtig en gekromd en geflankeerd door ongelijke erven met ten opzichte van elkaar onregelmatig geplaatste bebouwing. Anders dan vaak voorkwam in historische steden waren het geen paden die langs de ‘achterkanten’ van bebouwing of erven liepen. Zowel achter-, voor- als zijerven konden zijn gesitueerd aan een pad, afhankelijk van plaatselijke verkavelingsgeschiedenis. Het enig wezenlijke verschil met een weg was de breedte.
Flexus AWC
w a a r d e n s t e l l i n g
B
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
Transformaties sinds 1818, huidige toestand en waarderingen
De primaire structuur en de brinken Zalk is in zijn huidige verschijningsvorm niet meer goed herkenbaar als een esdorp. De beide brinken zijn volledig of deels bebouwd met individuele woningen op eigen erven, waardoor de vroegere contouren van de brinken zich niet meer makkelijk uit de huidige plattegrond laten aflezen. Alleen door de historische kaart van 1818 over de huidige topografische kaart heen te leggen komen de contouren van de twee oude brinken naar voren, en deze zijn zelfs in grote lijnen nog herkenbaar. De zuidzijde van de Hoge Brink is inderdaad de zuidelijke grens van de brink geweest en de Brinkweg de noordgrens, waarbij het er alle schijn van heeft dat de huidige erfgrenzen op de plek lopen van de toenmalige. Alleen de onregelmatigheden van de toenmalige brinkgrenzen zijn nu rechtgetrokken. De westelijke uitloper van de Brink, ter hoogte van molen De Valk, is nu volledig opgedeeld in private erven, maar de grens van de toenmalige Brink is nog wel degelijk terug te vinden in de huidige kavelgrenzen. Zo volgt de curve van de zuidgrens van de kavel van molen De Valk de buiging van de voormalige brinkgrens naar het noordwesten op de kaart van 1818. De zuidoostkant van de voormalige brink, met zijn onregelmatige en ronde lobben, is veel moeilijker in de huidige situatie te herleiden, omdat deze kant niet alleen volledig in private kavels is opgedeeld en bebouwd, maar tevens omdat de erfgrenzen nog maar op enkele plekken overeenkomen met de brinkgrenzen op de kaart van 1818. Alleen de westgrenzen van de erven 66, 70 en 72 op de kaart van 1818 komen nog overeen met de contouren van een voormalige lob van de Brink. De kleine brink op de plaats van de huidige Burgemeester van Vleutenweg is, behalve deze weg, eveneens volledig bebouwd geworden, maar ook hier zijn de voormalige grenzen van de brink nog wel degelijk herkenbaar, zowel ‘in het veld’ als in het kaartbeeld. De huidige Burgemeester van Vleutenweg volgt de westgrens van deze brink en de achtererfgrenzen van de huidige kadastrale percelen 528, 195 en 194 volgen tamelijk nauwgezet de voormalige oostrand van de kleine brink. De huidige bebouwing van de voormalige Rabobank staat midden op het zuidelijk gedeelte van gemeenschappelijke dorpsruimte.
51
Padenstructuur in 1818 gelegd over militaire kaart van 1851 52
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
Padenstructuur in 2011 gelegd over huidige topografische kaart Flexus AWC
53
De plek van de vroegere (grootste) brink in de huidige situatie: De van oorsprong onbebouwde brink is vooral vanaf de jaren ‘30 van de 20ste eeuw bebouwd geraakt.
Linksboven: uitsnede van de kadastrale minuut van 1818, met in rood aangegeven de brinken in de dorpskern van Zalk. Linksonder: uitsnede van de topografische kaart van 2006, met ingetekend in rood de begrenzing van de drie brinken, zoals die is weergegeven op de kadastrale minuut van 1818. 54
Flexus AWC
[...]
[...]
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
is van dergelijke bomengroepen, die met hun hoge en koepelvormige kronen een ‘dak’ vormen boven de aangrenzende ruimten.
w a a r d e n s t e l l i n g
Er is nóg een bepalend aspect van de historische openbare ruimte verdwenen: het water. De voormalige ‘Kikkerpoel’ is gedempt, net als de sloot die vanaf het noorden heeft gelopen langs de oostzijde van de Brink naar de nog bestaande sloot ten zuidoosten van de pastorietuin.
Aanbevelingen openbare ruimte • Waar mogelijk op termijn terugbrengen van zandpaden. • Openbare ruimten bestraten met klinkers (de paden bij voorkeur niet bestraten). Geen toepassing van asfalt in het dorp. • Plant waar mogelijk streekeigen bomen met hoge ronde kronen langs centrale wegen van het dorp. • Geen gescheiden verkeersstroken (trottoirs, fietspad, rijbaan etc.) aanbrengen, ook niet bij uitbreidingen. Indien trottoirs onvermijdelijk zijn, deze niet verhoogd aanbrengen, smal uitvoeren en van hetzelfde materiaal als de rijbaan. Een subtiele band kan de twee stroken scheiden. • Geen parkjes en plantsoenen aanleggen, ook niet bij uitbreidingen. Kies voor het reserveren/aanleggen van een weitje wanneer behoefte bestaat aan uitloopruimte voor bijvoorbeeld kinderen. • Teken de waardevolle bomen in op de plankaart (‘verbeelding’) en koppel het kappen van bomen aan een aanlegvergunning in het bestemmingsplan. • Maak geen gebruik van de kruimelregeling (BOR, bijlage 2, artikel 4) bij gebouwen in de openbare ruimte (zoals nutsgebouwtjes). Regel dit – indien het niet anders kan – met een buitenplanse vrijstelling.
Flexus AWC
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
3.4 BEBOUWING EN ARCHITECTUUR A
In het uitbreidingsbuurt van De Kamp is een plantsoen geïntroduceerd, een type groenvoorziening dat kenmerkend is voor steden en uitbreidingswijken.
Z a l k
Situatie 1818
De bebouwing in Zalk rond het begin van de 19de eeuw bestond voornamelijk uit boerderijen, en nog enkele gebouwen met een niet-agrarische functie. De overgrote meerderheid van boerderijen betreft boerderijen van het type hallehuis. Enkele exemplaren zijn zogenaamde T-boerderijen (voor uitleg van de begrippen, zie blz. 72-73). De afmetingen van de boerderijen is wisselend, afhankelijk van de sociaal-economische positie van de boerderij in het dorp. Bij een groeiend bedrijf werden ook vaak schuren bijgebouwd, die naast of dwars op de reeds bestaande bebouwing werd gesitueerd. Deze schuren weken in vormgeving, hoofdvorm, constructie en materiaal- en kleurgebruik niet af van het hoofdgebouw. Alleen het woongedeelte had grotere vensters en was iets rijker uitgewerkt. Boerderij en bijbehorende schuren en andere bijgebouwen als kapbergen vormden ruimtelijk en visueel een sterke eenheid. De hoofdvorm van een hallehuis-boerderij is als gevolg van de combinatie van eigenschappen – kap met wolfseinden of schilddaken, rieten kap met plaatselijke verhogingen, ruime overstekken – vrij ‘zacht’ en ‘gemoedelijk’. Dat geldt ook voor de architectonische afwerking van dit gebouwtype, zoals dat het geval is bij vrijwel alle historische architectuur van vóór (het midden van) de 20ste eeuw. De gebouwen zijn opgetrokken in schoon metselwerk of hout (alleen de schuren), de ramen zijn onderverdeeld door middel van stijlen, kalven en roeden, de detaillering is ambachtelijk. Op historische foto’s uit het begin van de 20ste eeuw is te zien dat de boerderijen in Zalk volledig voldoen aan het hierboven beschreven beeld. Zelfs de T-boerderij-variant kan hier op meerdere plekken worden aangetroffen. Opvallend is de sobere uitwerking van de voorgevels van de boerderijen, die alleen worden opgeluisterd met vlechtwerk-metselwerk, een representatieve voordeur en blinden naast de vensters. In veel gevallen vormen de vensters, kozijn- en raamhout de belangrijkste decoratie van de gevel. De rijkere boerderijen waren iets rijker uitgewerkt. De schuren hebben geen vensters of lage, gedrukte vensters. Ook voor de andere gebouwen aan het begin van de 19de eeuw (smidse, veldwachtershuis etc.) geldt dat deze ‘zacht’ van vorm waren en ambachtelijk
71
K A T E R N :
A R C H I T E C T U U R
H A L L E H U I S B O E R D E R I J E N
HET HALLEHUIS De historische boerderijen in Nederland zijn in grote lijnen te verdelen in vijf hoofdgroepen: de ‘noordelijke huisgroep’, de ‘hallehuisgroep’, de ‘langgevelboerderijen’, de ‘boerderijen in het zuidwesten’, en de ‘Zuid-Limburgse boerderijen’.3.33 De verschillende typen boerderijen zijn dus streekgebonden. Zalk behoort tot het gebied van de ‘Hallehuisgroep’, net als grote delen van Drenthe, Overijssel, Gelderland en Utrecht, feitelijk het gehele midden van Nederland. In dit boerderijtype werd een gemengd bedrijf gevoerd, dus veeteelt zowel als landbouw. De hoofdopzet van dit type boerderij bestaat uit een rechthoekig gebouw met voorin het woongedeelte en achter een stenen scheidingsmuur (de brandmuur) het bedrijfsgedeelte. Het woonhuis bestond bij het hallehuis meestal uit een centrale woonkeuken met aan beide zijde kamertjes en veelal een kelder. De houten constructie van de boerderij verdeelt het volume in de lengterichting in drie lange ‘beuken’. De meest algemene indeling is die waarbij zich in het midden de ‘deel’ bevindt 3.34, de brede werkruimte waar onder de oogstzolder het graan werd gedorst. De lage en smallere zijbeuken waren bestemd voor het vee en de opslag van materialen en gereedschappen. Het vee stond met de kop naar de deel. De bouwkundige constructie bestaat uit een ‘ankerbalkgebint’ van eiken of grenenhout, waarbij de liggende balk iets verlaagd tussen de staanders met pennen is verankerd. Vanuit deze standaardvorm ontwikkelde zich in verschillende streken een aantal varianten. In het rivierengebied werd het voorhuis dwars uitgebouwd tot een T-vormige plattegrond, die om die reden de benaming T-boerderij verwierf (zie Katern T-boerderij).
72
E N
T - B O E R D E R I J E N
De grondvorm van een hallehuis-boerderij is derhalve eenvoudig langwerpig en rechthoekig – al dan niet met een T-vormige uitbouw – waarbij het woonhuis en de schuur/stal aan elkaar zijn vastgebouwd en onder één doorlopend dak zijn gebracht. Ter plaatse van de schuur kan het dak omhoog welven, wanneer een hogere schuur was vereist. Hallehuisboerderijen zijn nooit hoger dan één begane grondlaag en een kapverdieping plus lage vliering, waarbij de kap bij de zijgevels tot op schouderhoogte afloopt. De kap heeft – in vergelijking met historische stadswoningen – een vrij flauwe helling, tussen de 35 en 45 graden, en is in vrijwel alle gevallen aan de kopgevels met een zogenaamd wolfseind afgeschuind 3.35 of heeft hier een volledig dakschild (dus geen puntgevels aan de koppen). Eeuwenlang - in veel gevallen tot in de 20ste eeuw - waren deze boerderijen gedekt met riet, dat moeilijk combineerbaar is met een dakgoot, waardoor de rieten daken doorgaans met een flink overstek werden uitgevoerd, om de buitenwanden droog te houden. De deeldeuren, dus de grote dubbele deuren naar schuur of stal, kunnen in het hallehuistype in de achtergevel zitten of de zijgevel. In het laatste geval is de kap plaatselijk verhoogd, omdat deze in de zijgevel zo laag eindigt en er voor mens en vee anders geen loopruimte meer zou zijn. Er is dan sprake van een zogenaamde ‘dwarsdeel’, een hoge schuurruimte die dwars op de langgerekte hoofddeel ligt. Boven de deel liggen de zogenaamde slieten - rechte gladgemaakte dunne boomstammen - waarop een deel van de hooi- en graanoogst kon worden opgeslagen. Een andere veel voorkomende oplossing was de berging van hooi of stro in een hooiberg op het erf of in een schuur met verhoogde tasvloer, waarbij de ruimte eronder diende als berging voor wagens of als jongveestal.
T-BOERDERIJEN Een veel voorkomend type van agrarische bebouwing in het rivierengebied is de zogenaamde T-boerderij, ook wel rivierdwarshuis of T-huis genoemd. Het rivierdwarshuis is een variant op, en ontstaan uit de hallehuisboerderij. Hierbij is het woonhuis dwars voor de schuur geplaatst, waardoor de kenmerkende T-vorm ontstaat. De ontwikkeling van het voorhuis uit het oorspronkelijke hallehuis kwam voort uit de relatieve welvaart die de vruchtbare rivierpolders boden. In de loop der tijd nam onder invloed van de stedelijke wooncultuur en ruimere financiële armslag de ruimtebehoefte toe en werd het woongedeelte uitgebouwd. Hierdoor ontstond eerst het zogenaamde krukhuis met een L-vormige plattegrond en later de T-boerderij. De T-boerderijen konden ook in één keer worden gebouwd, vooral vanaf de tweede helft van de 18de eeuw. Door de betere grond vond deze ontwikkeling het eerst in het rivierengebied plaats, en in veel gevallen pas in de 19de eeuw op de zandgronden. Het woongedeelte met de dwarskap, is bij een Tboerderij meestal uitgebreid met aan de ene kant een pronkkamer en aan de andere kant een boven de kelder gelegen opkamer. Hierdoor is het woongedeelte breder dan de achtergelegen schuur. Er komen echter ook enkele uitzonderingen voor waar dit niet het geval is. Vaak is aan de vensterindeling te zien waar de kelder en opkamer zijn gesitueerd, door hoger geplaatste vensters. In Zalk komen ook T-boerderijen voor. Deze hebben hier geen opkamers en verhoogde kelders. De voorkomende T-boerderijen variëren sterk in lig-
Flexus AWC
K A T E R N :
ging, omvang, bouwhoogte, kleur- en materiaalgebruik en detaillering. Vooral de T-boerderijen of T-huizen met een jongere leeftijd hebben een meer dorpse vormgeving en de uitstraling van een ‘normaal’ woonhuis, waarbij er de vraag rijst of er wel sprake is van een agrarische achtergrond of verleden. Als dakvormen bij het voorhuis komen alleen het schilddak en zadeldak voor, waarbij slechts een enkele boerderij van wolfseinden is voorzien. De schuur is doorgaans afgedekt met een zadeldak met wolsfeinden. ARCHITECTUUR HALLEHUISBOERDERIJEN Het kleur- en materiaalgebruik varieert per boerderij. Over het algemeen is er wel sprake van een eenvoudige baksteenarchitectuur en/of een eenvoudige agrarische vormgeving met veel gebruik van baksteen, hout, gebakken pannen en riet als dakbedekking, en andere natuurlijke materialen. Bij sommige boerderijen zijn de gevels witgeverfd of gestuct in een andere lichte crèmekleur. In Zalk is in overgrote meerderheid sprake van baksteen metselwerkgevels. De dak- en gootlijsten, kozijnen zijn veelal van hout en geschilderd in donkere kleuren, zoals zwart, groen en bruin of in lichte kleuren zoals wit, geel en andere crèmekleuren. Daarbij is vaak onderscheid gemaakt tussen de vaste en draaiende delen van raam- en deurpartijen. Het detailleringniveau verschilt ook per pand. De eenvoudig agrarisch vormgegeven boerderijen hebben meestal sobere gevelversieringen. Deze zijn beperkt tot het meest noodzakelijke, zoals muurankers en rolbogen, maar ook vensterluiken en gestucte plinten. De fraaier vorm-
Flexus AWC
A R C H I T E C T U U R
H A L L E H U I S B O E R D E R I J E N
E N
T - B O E R D E R I J E N
gegeven T-boerderijen kennen hoofdzakelijk een baksteenarchitectuur met rijke detaillering. Hierbij komen naast bovenstaande decoraties tevens hardstenen plinten en hoekkettingen, bewerkte goot- en kroonlijsten, gekleurde gevel-, sluitstenen en baksteenlagen voor. De gevelindeling bij de T-boerderijen wordt hoofdzakelijk gekenmerkt door regelmatige gerangschikte vensters in een traditionele drie, vier-, zes-, negen-, of twaalf-ruits indeling, meestal voorzien van vensterluiken. De gevel van het voorhuis is veelal symmetrisch ingedeeld met soms een centraal gesitueerde entree. In de andere gevallen is er meestal sprake van een entree in de zijgevel of een zodanig gepositioneerde entree, dat er sprake is van een één/ tweeverhouding in het gevelbeeld. De vensterindeling van de zijgevels en de schuur is zeer wisselend, zowel in positionering als afmeting van de vensters. De meeste vensters van het woonhuis zijn voorzien van (donkere) luiken. Tevens heeft de schuur direct achter het voorhuis vaak aan één of beide zijden een kleine uitbouw met een (secundaire) entree. Dit is tevens de plek waar dakkapellen vaak gesitueerd worden bij de behoefte aan meer lichttoetreding en/of woningoppervlak.
Hallehuis-boerderijen in Zalk
73
Schultekamer en Kerkplein (jr onbekend).
Nederlands Hervormde kerk vanaf De Wilgen (jr onbekend)
74
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
waren afgewerkt. De verschillen in architectonische uitstraling tussen de boerderijen en gebouwen met een andere functie was aan het begin van de 19de eeuw zeer gering. Zalk telde rond het begin van de 19de eeuw slechts enkele zogenaamde ‘bijzondere gebouwen’, dus gebouwen met een andere functie dan de in het dorp dominante functie. Deze stonden vrijwel alle gegroepeerd in de buurt van de kerk, welk laatste gebouw natuurlijk het hoogtepunt was – letterlijk en figuurlijk – van het dorp in alle eeuwen van zijn bestaan. Deze laat-gotische zaalkerk, waarvan de toren al dateert uit het eind van de 11de eeuw en het koor en schip uit de 14de eeuw, is een rijzig bouwwerk, waarvan de buitenmuren van het schip en koor zelfs nog deels zijn opgebouwd uit het vulkanische tufsteen van zijn romaanse voorganger. Binnen vormen vooral de graven van de Heren van Buckhorst een uiterst belangwekkend cultuurhistorisch erfgoed. Het op één na oudste historische gebouw van Zalk is de Schultekamer, waar al in de 16de eeuw door de schout recht werd gesproken in naam van de heren van Buckhorst. Dit gebouw dateert in de kern al uit de 16de eeuw, maar is enkele decennia geleden stevig gerestaureerd en deels zelfs gereconstrueerd. Op het rijtje van de Schultekamer stonden – behalve het gebouw op de hoek – geen boerderijen, maar gebouwtjes met een andere functie. Deze stonden hier geschakeld aan elkaar – de enige plek in het dorp – en met de nok evenwijdig aan de straat. Deze rij heeft een hoge ouderdom en dateert eveneens mogelijk al uit de 16de eeuw. 3.36 De gevelarchitectuur zal niet anders geweest zijn als van de voorgevels van de boerderijen, hoewel de daken met pannen of leien kunnen zijn afgedekt. Het rijkst vormgegeven huis in het dorp was dat van de dominee, dat nog altijd bestaat. Maar ook dit huis is, afgezien van de ingangspartij en de dakkapel, uiterst sober vormgegeven en was zelfs met riet afgedekt. B
Transformaties sinds 1818, huidige toestand en waarderingen
Al vanaf de jaren ’60 van de 19de eeuw hebben er inbreidingen in het dorp plaatsgevonden ten koste van de Brink. De oostelijke Brink is in die jaren opgedeeld in private erven. Ook de uiterste westpunt van de Brink werd destijds bebouwd. Er zal in deze tijd een enkele nieuwe boerderij zijn opgetrokken op de nieuwe kavels, maar daar is nu niets meer van over. Een van de heel weinig overgebleven gebouwen uit deze periode is molen De Valk uit 1860, nu met de kerk het belangrijkste monument van Zalk en zeer gezichtsbepalend. In het
Flexus AWC
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
laatste kwart van de 19de en de eerste twee decennia van de 20ste eeuw is de verdichting van het dorp voortgegaan, waarbij er nieuwe woningen en andersoortige gebouwen werden gebouwd aan de noordwestkant van de Brinkweg, ten westen van de molen en langs de westzijde van de Burgemeester van Vleutenweg. Om veel nieuwbouw ging het zeker niet, hooguit zo’n tien tot twintig gebouwen. Wel hebben er in deze periode meerdere verbouwingen plaatsgevonden van oudere boerderijen, zoals De Hoek en De Noord, die toen in ieder geval aan de buitenzijde geheel of voor een groot deel opnieuw zijn opgetrokken en aan de heersende stijl aangepast. Een groot architectonisch verschil met de voorgaande eeuw zal dit niet hebben betekend, daarvoor lagen de architectonische principes uit beide eeuwen nog te dicht bij elkaar. Aan de basisbeginselen van de hallehuis-boerderij werd niet getornd, maar een belangrijk verschil is wel dat er pannendaken zijn toegepast, een ontwikkeling die ook in de decennia daarna is voortgegaan. Bij boerderij De Hoek zijn in het derde kwart van de 19de eeuw twee geschakelde schuren bijgebouwd, die nauwelijks van schuren van een eeuw eerder zijn te onderscheiden. Hoewel er nu zeer weinig over is van gebouwen en zelfs van verbouwingen uit deze periode (boerderij De Hoek is een van de weinige en fraaiste nog bestaande voorbeelden uit deze periode), is dit toch de tijd waarin er enkele voor Zalk gezichtsbepalende gebouwen zijn gerealiseerd, die ook nu nog monumentaal zijn: de lagere school van de Vereniging voor Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs aan de Burgemeester van Vleutenstraat (1912) en de Nederlands Gereformeerde Kerk (1840 en 1909 (voorgevel)) aan dezelfde weg. In de jaren ’30 van de vorige eeuw is in een korte tijd relatief veel ge- en verbouwd in Zalk. De rijzige timmermanswerkplaats aan het Kerkplein en de monumentale woning naast de Gereformeerde Kerk zijn de twee meest prominente gebouwen uit deze periode. Het was de tijd waarin architecten de kap van een gebouw volledig trachtten in te zetten als expressief monumentaal accent, een opgave die alleen maar kon worden gerealiseerd met een hoge kap en een steile hellingshoek. Dat is precies het geval bij deze gebouwen. Voor gewone woonhuizen werd een steile kap de norm, een tendens die al in de 19de eeuw was ingezet. De teneur om in plaats van riet, gebouwen met pannen af te dekken is in deze periode voortgezet. Na de Tweede Wereldoorlog zijn er geen openbare gebouwen meer bijgekomen, afgezien van de aanbouw aan de gemeenteschool in 1965. In de we-
75
Gereformeerde kerk uit 1840 en1909 (voorgevel) en monumentale woning uit de jaren ‘30.
De lagere school van de Vereniging voor Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs aan de Burgemeester van Vleutenstraat (1912) bij de opening 76
Flexus AWC
[...]
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
4
EEN KLEINE GESCHIEDENIS VAN ZALK
Flexus AWC
99
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
4.1 Inleiding In tegenstelling tot historische steden is de ontstaans- en ontwikkelingsgeschiedenis van dorpen vaak in nevelen gehuld. Middeleeuwse geschreven bronnen zijn vaak schaars, gedetailleerd kaartmateriaal verschijnt pas voor het eerst aan het begin van de 19de eeuw, onderzoek van de dorpsplattegrond levert dikwijls weinig doorslaggevende feiten op en archeologisch onderzoek is meer dan eens nooit uitgevoerd. Zalk is hierop geen uitzondering. Maar dit dorp heeft wél enkele meevallers wat betreft de beschikbare geschiedkundige bronnen: het is een kerspel (de kerkelijke hoofdplaats van een gebied) en het dorp is nauw verbonden aan een adellijk geslacht. Maar met betrekking tot dit laatste is een kanttekening dan ook meteen op zijn plaats. De geschiedenis van Zalk wordt vaak in één lijn beschreven met die van de familie Buckhorst, en dat is vanzelfsprekend voor zover de familie van invloed is geweest op de sociale, demografische, maatschappelijke en ruimtelijke geschiedenis van het dorp. Maar die rechtstreekse invloed is lastig te achterhalen en op meerdere deelaspecten, bijvoorbeeld het ruimtelijke, weliswaar aanwezig (de familie bezat veel grond en landerijen in Zalk en omgeving), maar welke invloed zij concreet heeft uitgeoefend vergt uitgebreid archiefonderzoek. De secundaire bronnen laten zich er in ieder geval nauwelijks over uit. In het kader van dit beknopte historische overzicht van de geschiedenis van Zalk hebben wij ons in hoofdzaak moeten verlaten op de secundaire bronnen en voor klein deel op primaire: het historische kaartmateriaal. Oorspronkelijk archiefmateriaal en bijvoorbeeld kerkelijke doopregisters hebben wij niet kunnen raadplegen. Zalk heeft meerdere kenmerken van een esdorp, waarvan de bebouwing op een kernachtige wijze is samengebracht rondom enkele brinken. Maar wanneer het dorp precies ontstaan is, is niet zonder meer uit het dorpstype af te leiden. Het esdorp is als type, in al zijn varianten, gedurende een zeer lange periode in het landschap verschenen, ruwweg vanaf de 8ste/9de eeuw tot de 12de/13de eeuw, en is over een lange tijdspanne gegroeid en gevormd.4.1 Dat wil niet zeggen dat deze plek al niet eerder werd bewoond, maar hierover is zonder archeologisch onderzoek niet méér te zeggen dan dat dit gezien de hogere ligging van het dorp op de oeverwal waarschijnlijk is. Om Zalk toch ergens een (voorlopig) beginpunt op de tijdbalk te kunnen geven zijn er in ieder geval drie bronnen die hiervoor in aanmerking komen: de eerste
Flexus AWC
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
vermeldingen van het dorp in de archieven, het oudste gebouw van het dorp de kerk - en de geschiedenis van het geslacht Buckhorst.
4.2 Het huis Buckhorst Lang nádat er in de historische bronnen al melding werd gemaakt van de familie Buckhorst, werd Zalk pas in een oorkonde uit 1213 voor het eerst als ‘Santlike’ vermeld. Er werd in deze oorkonde gewag gemaakt dat de heren van Buckhorst in Zalk, maar ook in Kamperveen recht spraken. Het lijkt erop dat de grens tussen Kamperveen en Zalk vanouds een grens was tussen kerkelijke en wereldlijke rechtspraak, aangezien er in Kamperveen in naam van de bisschoppen van Utrecht recht werd gesproken. Hoewel de heren van Buckhorst aanvankelijk eveneens onderhorig waren aan de bisschop van Utrecht, spraken zij in Zalk geen recht in naam van de bisschop, maar in naam van de koning.4.2 Zalk is niet altijd een zelfstandige parochie geweest. De historicus Graswinckel heeft al in 1930 vastgesteld dat Zalk vóór 1213 tot de parochie van Katen heeft behoort, een nu verdwenen dorp, dat ter hoogte van Zwolle aan de IJssel lag en dat in de late Middeleeuwen door de rivier werd verzwolgen.4.3 In de 13de eeuw komt Zalk nóg een keer voor in de archivalia, onder de naam Sandebeke: in 1277 verkochten Gerard en Willem van Buckhorst een gedeelte van hun landerijen in Zalk aan een klooster te Stavoren en de levering vond plaats ‘coram judice Engelberto, testibus ydoneis et universitate in Sandebeke.’4.4 Of Zalk toen al een schoutambt was, wordt door de historicus Ter Kuile betwijfeld; pas in de 14de eeuw heeft Zalk met zekerheid een eigen schout, die het tot aan de Franse Revolutie zou behouden.4.5 Veekaten komt in de archieven voor het eerst in 1373 voor als Viecofen. Zij vormden samen de heerlijkheid Zalk en Veecaten, één van de heerlijkheden in het oude middeleeuwse gewest Oversticht, dat onder de bisschop van Utrecht viel. Een heerlijkheid is een bestuursvorm voortkomend uit het hiërarchische feodale landsbestuur in de Middeleeuwen, maar dat in gewijzigde vorm werd voortgezet in de 16de eeuw en gedurende de gehele bestaansperiode van de Republiek der Verenigde Nederlanden tot aan 1798. Een heerlijkheid is een algemene benaming voor een bestuursvorm die bestond uit een hiërarchisch geordend systeem van hertogen, markiezen, graven en bisschoppen (landsheerlijkheid), hoge heerlijkheid (heren met hoge jurisdictie) en lage heerlijkheid (baronnen, ridders, met alleen bevoegdheden voor lagere jurisdictie).
101
De centrale persoon van de heerlijkheid was de eigenaar van die rechten: de heer of vrouwe. De heren fungeerden als leenman van een hogere heer. Deze hogere heer kon een hoge edelman zijn, die zelf weer als leenman optrad namens een koning of keizer. Het bezit van een heerlijkheid stond niet gelijk aan het bezit van grond; een heerlijkheid gaf de eigenaar slechts bepaalde rechten. Het kon zelfs voorkomen dat de heer geen grondbezit in zijn heerlijkheid had. Met ‘heerlijkheid’ werd dan het gebied aangeduid waar die rechten betrekking op hadden. Binnen de heerlijkheid was de heer gerechtigd om lokale overheidsdienaren en gezagsdragers (zoals een meier, baljuw of schout of schulte) te benoemen. Met name het benoemen van deze laatste ambtenaar (een soort burgemeester, politiecommissaris en kantonrechter in één persoon verenigd) gold als een belangrijk recht, aangezien dit inkomsten (uit rechtspleging en boetes) met zich meebracht. Veelal beschikte de heer slechts over de lagere of middelste jurisdictie. De zware geldboeten en lijfstraffen vielen onder de hogere jurisdictie die door grafelijke of hertogelijke ambtenaren werd waargenomen (vaak een drost genoemd). Bovendien diende de heer zich steeds te gedragen naar het plaatselijke gewoonterecht. De heren van Buckhorst waren lagere edelen, die zitting hadden in de zogenaamde ‘ridderschap’ van het Oversticht, een bestuurlijk overlegorgaan. Samen met de steden Zwolle, Deventer en Kampen vormden zij het bestuur van het Oversticht en later Overijssel. Het geheel was gelegen binnen het drostambt IJsselmuiden, dat zich uitstrekte over de kerspelen IJsselmuiden, Wilsum, Kamperveen en Ens, in het begin van de 15de eeuw nog uitgebreid met de kerspelen Genemuiden en Zalk. Het jaar waarin de leenkamer van Zalk precies is ontstaan is niet met zekerheid te zeggen. Wel kan aan de hand van de archivalia de periode worden vastgesteld waarin deze tot stand gekomen moet zijn. De eerste heer van Buckhorst wordt in historische oorkonden al in 1093 genoemd: Berhardus de Buchorst.4.6 Het feit dat het geslacht Buckhorst al aan het eind van de 11de eeuw wordt genoemd houdt natuurlijk niet automatisch in dat het kasteel ook toen al op de huidige plek stond, noch dat Zalk toen al bestond en dit geslacht al de scepter zwaaide over het dorp en ommelanden. Maar er zijn archeologische aanwijzingen dat de oudste toren van het kasteel stamt uit de 11de of 12de eeuw 4.7 en dat de kerktoren van Zalk eveneens is gebouwd aan het eind van de 12de eeuw. Dat maakt het in ieder geval waarschijnlijker
102
dat het adellijk geslacht hier al heeft gewoond en al heer was over het toen reeds bestaande dorp. De heren van Buckhorst waren aanvankelijk helemaal geen leenman. Zij hadden een zogenaamd ‘allodiaal’ goed, dat wil zeggen dat zij hun gebieden volledig onafhankelijk bestuurden en geen verantwoording verschuldigd waren aan leenheren. Begin 13de eeuw kwam aan deze toestand een einde en werden de heren van Buckhorst onderhorig aan de bisschop van Utrecht, die immers ook landsheer was van het Oversticht.4.8 Maar in de 14de eeuw blijkt de heerlijkheid van de heren van Buckhorst dan weer onderhorig te zijn aan de hertog van Gelre.4.9 De heren van Buckhorst droegen op 31 maart 1348 hun goederen over aan een leenheer, Reinhout hertog van Gelre, die het vervolgens weer aan het geslacht Buckhorst in leen gaf. Dit vrijwillig in leen geven van de eigen goederen aan een leenheer, om deze dan weer in leen te ontvangen van diezelfde leenheer, was een gebruikelijke praktijk in de 14de eeuw, en werd vaak gedaan om de andere erfgerechtigde kinderen dan de oudste (die de heerlijkheid erfde) te kunnen compenseren. De goederen die door Johan I van Buckhorst aan de Hertog van Gelre werden aangeboden waren: de tienden (belastingen) over de Hattemerenck, de Buckhorsteweert (25 morgen groot), de Bijvanck (33 morgen groot), het goed op den Oirde (30 morgen groot) gelegen in het kerspel Zalk en Veekaten, het goed te Spoelde (20 morgen groot) gelegen in Zwollerkerspel, het goed Schonenberg in het kerspel Olst, en de tienden en de hoven te Haveninchem te Ulsel. Te zien is dus dat de heren van Buckhorst niet alleen maar bezittingen (en na 1348 dus lenen) hadden in Zalk en Veekaten, maar in meerdere dorpen in Overijssel en Gelderland. De ná Johan I van Buckhorst komende heren werden eveneens met deze goederen beleend, waarvan we de laatste inschrijving aantreffen op 6 augustus 1640 van Lambert Berend van Oer. De inkomsten van het leengoed kwamen geheel ten goede van de leenman. Het gebied rondom Zalk is in deze eeuwen een belangrijk en telkens terugkerend twistpunt geweest tussen Gelre en de bissschop van Utrecht, met name omdat het precies op de grens lag van deze twee landsheerlijkheden. Zeker is dat de Buckhorster heren zich actief hebben bemoeid met de machtsstrijd tussen de Utrechtse bisschop en de Gelderse graaf. Daarin dolven zowel de graaf als de heer van Buckhorst het onderspit. Volgens de verhalen zou bij
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
één van deze oorlogjes in 1224 zowel het kasteel van de gebroeders Van Voorst als dat van Diederik II van Buckhorst in vlammen zijn opgegaan. Van Buckhorst zou alleen een toren behouden zijn gebleven. Zijn opvolger Gijsbert l van Buckhorst verviel in dezelfde fout als zijn vader Diederik ll. Waarschijnlijk aangemoedigd door het Gelderse bloed van zijn moeder lonkte ook hij naar de Gelderse graaf en ook hem kwam dat te duur te staan. Stichtse troepen bezetten zijn kasteel en Gijsbert verloor tijdelijk het beheer over zijn goederen. In 1261 kreeg hij op grond van een verdrag tussen de bisschop en de graaf zijn goederen terug. Daarbij werd tevens een grensregeling tussen het Sticht en Gelre overeengekomen, die echter uiteindelijk pas in 1377 definitief zijn beslag kreeg, toen bisschop Arnold van Hoorn de grens legde langs de Gelderse gracht, waar nu nog altijd de grens tussen Gelderland en Overijssel ligt. Vanaf dat moment behoorden Zalk en Kamperveen definitief tot het Oversticht.4.10 De Gelderse gracht of kade lag er toen overigens al veel langer. In een oorkonden uit 1340 is al sprake van de Gelderse kade of Stouwe, die de Zalkermarke moest beschermen tegen het water uit de marke van Hattem. Het aanleggen van die kade belemmerde de vrije afloop van het water van Hattemerbroek. Daarom mochten de Hattemers een wetering aanleggen vanuit Hattemerbroek door de marke van Zalk, uitkomende in de Riete, dat tenslotte loosde in de IJssel (dat is de nu nog bestaande waterlozing van Hattemerbroek, de Uitvliet). De wetering moesten de erfgenamen van Zalk onderhouden, want die hadden er belang bij dat het Hattemer water langs een welbepaalde route afvloeide en niet over de laagste gedeelten van de gehele marke.4.11 De Gelderse kade moet echter nóg ouder zijn, want de inwoners van Kamperveen hadden al in 1260 zekere rechten gekregen, en er moet daar dus al sprake van een ontginning geweest zijn. Die ontginning was niet mogelijk geweest als de Gelderse Kade er dan al niet gelegen had, omdat de wateroverlast uit de hoger gelegen Hattemer gronden dan te groot zou zijn geweest.4.12
Het is niet bekend hoe lang de bisschop van Utrecht deze gronden nog in bezit heeft gehad, maar in ieder geval werd er nog in 1533 melding van gemaakt dat ene Jan van Buckhorst deze landen pachtte van de bisschop.4.14 Het is niet onmogelijk dat de benaming Kloosterpijp voor een van de boerderijen ten zuiden van Zalk, zoals die nog op 19de eeuwse kaarten is opgetekend, nog in verband staat met deze verkoop van grond in 1277.
De heren van Buckhorst bezaten al in de 13de eeuw veel landerijen in Zalk en omgeving. Dat kan worden afgeleid uit het gegeven dat de heer van Buckhorst in 1277 een deel van zijn landerijen en goederen verkocht aan het Sint Odulfsklooster in Stavoren, die vooral in het gebied tussen de IJsseldijk, de Broeksteeg en Buckhorst waren gelegen. Het klooster heeft niet lang mogen genieten van zijn Zalkse goederen. Tussen 1345 en 1364 verkocht het klooster zijn goederen in Zalk aan de Bisschop van Utrecht.4.13 De bisschoppen verpachtten deze landen weer aan de heren van Buckhorst.
De Staatsregeling van 1798 maakt een eind aan het bestaan der heerlijkheden. Maar in 1814 deed koning Willem I enige van de eigenlijke heerlijke rechten herleven. Als de heer daartoe voorheen ook het recht had bezeten, kon hij de schout, secretaris en bestuurders van de heerlijkheid en polders ter benoeming voordragen. Bij de Grondwet van 1848 kwam daaraan definitief een einde. Een heerlijkheid heette sedert de inwerkingtreding van de gemeentewet van 1851 gewoon gemeente.
Flexus AWC
In de loop van de Middeleeuwen is de betekenis van het leenstelsel sterk afgenomen, en ontwikkelde het zich meer en meer in de richting van ons hedendaags eigendomsrecht. Bepaalde plichtplegingen naar de leenheer bleven nog wel intact, maar de eigenlijke dienstbaarheid verdween. De rechten van de heerlijkheid waren onvervreemdbaar bezit van de leenman geworden, en zonder meer overerfbaar. Opmerkelijk is dat de heren Van Buckhorst zich door alle eeuwen heen wisten te handhaven. Dit in tegenstelling tot de heren Van Voorst en Van Putten. De eersten legden het af tegen de Stichtse bisschop en de laatsten werden vernietigend door de stad Kampen verslagen. Typerend is dat de Buckhorster heren tot ongeveer 1795 buitenburger van Kampen bleven, al verschilden zij daarover in de 18de eeuw een aantal malen danig met de stad van mening. Met Floris van Buckhorst stierf in 1586 de mannelijke tak van het Zalker geslacht Buckhorst uit. Via de geslachten Van Oer, Sloet, Welvelde en Van Hambroeck kwam de heerlijkheid door vererving en koop halverwege de 18de eeuw uiteindelijk in handen van het geslacht Bentinck, dat tot in de 19de eeuw verbonden zou blijven met Zalk. Het inmiddels vele malen verbouwde kasteel kreeg de status van havezate met het recht van verschrijving in de Ridderschap van Overijssel.
103
In 1839 overleed de laatste heer van Zalk en Veecaten en eigenaar van Buckhorst, jhr. Jan Hendrik Coninck Bentinck tot Buckhorst, zonder testamentaire beschikking. Zijn erfgenamen besloten de Zalker bezittingen te verkopen. De 59 percelen brachten bij de openbare verkoop van 8 september 1840 een bedrag op van f. 202.445,- en de verkoop van de bomen een bedrag van f. 43.000,-, een totale opbrengst van f. 245.445,- van een bezit groot 305 ha 44a en 87 ca. Het herenhuis met de tuinmanswoning werd voor afbraak verkocht voor fl. 5.150,-. De heer R.F.K. baron Bentinck tot Schoonheten werd eigenaar van het terrein van het herenhuis, de tuinmanswoning, het bouwhuis, de boomgaard en de bossen etc. voor een bedrag van fl. 17.000,-. Maar daarmee was het met de invloed van de heer van Zalk en Veecaten in het dorp nog niet gedaan. Naar de mening van baron Bentinck tot Schoonheten was het aan de heerlijke rechten verbonden benoemingsrecht (collatierecht) van de predikant, koster en schoolmeester van Zalk niet in de verkoop van de Buckhorster goederen in 1840 begrepen. Na een hoog oplopend conflict met de kerkeraad van de Hervormde gemeente zag de baron in 1850 nog een laatste kans om de benoeming van de predikant te beïnvloeden. Daarna was het definitief met de invloed van de heren van Buckhorst in Zalk en Veekaten gedaan.4.15 Aan de rand van het voormalige kerkhof dat van oudsher rondom de Nederlands Hervormde kerk lag, en dat nu een waardevol plantsoen is, ligt, nauwelijks zichtbaar in een hoek ten noorden van de kerktoren, de grafsteen met gedenkteken van Berend Hendrik baron Bentinck tot Buckhorst, geboren in 1753 en overleden mei 1830. Hij was de eerste commissaris des konings in Overijssel. De stoffelijke resten van de andere telgen van de adellijke families die aan het hoofd van Zalk en Veecaten hebben gestaan werden eeuwenlang bijgezet in de kerk van Zalk. Tijdens een restauratie, wellicht in de jaren ‘30, zijn deze graven helaas geruimd en zijn de stoffelijke resten bijgezet in het graf van Berend Hendrick baron Bentinck tot Buckhorst. De grafstenen werden teruggeplaatst. Kennelijk werd het gegeven van intacte historische graven in een kerk toen niet als waardevol cultuurhistorisch erfgoed gezien.
4.3 De omvang van het dorp vanaf de 18de eeuw De bevolkingsontwikkeling van Zalk heeft de afgelopen 250 jaar een gestaag stijgende lijn gekend. In 1748 telde Zalk 278 inwoners. In 1795 was dat aantal gestegen naar 364 en aan het begin van de 19de eeuw, in 1812 waren dat er
104
402. Ook in de rest van de 19de eeuw nam de bevolking gestaag toe. In 1850 woonden er in Zalk en de ommelanden ruim 440 mensen, en omstreeks 1900 al 600. Maar daarna bleef het tot aan de tachtiger jaren van de 20ste eeuw redelijk stabiel. Nu wonen er 860 inwoners.
4.4 Ontginning, landbouw en landschap Wat precies de ontginningsgeschiedenis is van de gronden rondom het dorp tot aan de Uitvliet is niet bekend. Wel kan verondersteld worden dat de hogere zandgronden al bewoond zijn geweest vóórdat er voor het eerst sprake was van het dorp Zalk. Het is echter niet duidelijk hoe de ontginning van dit gebied in zijn werk is gegaan. Het Zalkerbroek, ten zuiden van de Uitvliet, is duidelijk van jonger datum: hier overheerst een slagenverkaveling, volgens een patroon zoals dat in de Hoge Middeleeuwen (12de-13de eeuw) gebruikelijk was. Ook het aangrenzende Kamperveen is in deze tijd ontgonnen. Het landelijk gebied rondom Zalk is nu hoofdzakelijk in gebruik als weidegrond, maar dat is niet altijd zo geweest. Op historische kaarten uit de 18de en 19de eeuw is te zien dat het grootste deel van de landerijen in gebruik is geweest voor de akkerbouw. In de loop van de 19de, maar vooral in de 20ste eeuw ging het veeteeltbedrijf steeds meer overheersen, waardoor nu uiteindelijk veeteeltbedrijven bepalend zijn voor het landelijk gebied van Zalk. Ook in de Zalkerwaard wordt voornamelijk veeteelt bedreven, maar dat sluit in dit gebied nu juist redelijk goed aan op de historische situatie, afgezien van het feit dat grote delen van het historische Zalkerbosch mede voor weidegrond geveld zijn. De weidegronden ten westen van het Bergje in de Zalkerwaard werden gedurende vele eeuwen gemeenschappelijk beweid. Tot het begin van de 18de eeuw was dit het enige grasland buitendijks, maar het was voldoende voor de bewoners van Zalk. Het gebied werd niet noemenswaardig bemest, gescheurd, ingezaaid, geëgd en zo meer. Halverwege de 18de eeuw raakte als gevolg van een groei van de boerenbevolking, dit natuurlijke grasland overbeweid. Nieuwe, niet aan de landheer gebonden boeren, keuters genaamd, trachtten rechten te verwerven op de gemeenschappelijke weidegronden. De traditionele gebruikers gingen zich tegen de nieuwkomers weren en sloten zich aaneen. Ze wisten hun rechten blijvend te verzekeren en de nieuwkomers te weren. Ze veranderden de naam van het weidegebied in ‘De Erfgenamen’, omdat zij zich de erfgenamen voelden van de oude rechten. Ook elders in
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
het land zijn zo weidegebieden ontstaan met een dergelijke naam. De keuters vestigden zich aan de rand van het oorspronkelijke bebouwde en bewerkte terrein. De steeds maar aangroeiende bocht in de IJssel en de mogelijkheid om hier bos te ontginnen (na het overlijden van de laatste Buckhorst) betekenden een stimulans voor de vestiging van nieuwe boeren. In de 18de eeuw werd er in Nederland door landbouwvernieuwers op aangedrongen de gemeenschappelijk gebruikte wilde gronden te verdelen. Dit hing niet alleen samen met de toename van het aantal landbouwers, maar ook met een verder doorgevoerde intensivering van de bedrijfsvoering. Zo vaardigde Lodewijk Napoleon in 1810 een wet uit ter bevordering van deze verdeling. De vernieuwingen werkten in Zalk traag door. Pas op en kaart uit 1871 vinden we perceelafscheidingen in de Erfgenamen (waarschijnlijk in de vorm van sloten, die tevens voor de afwatering zorgden).
4.5 Zalk en de IJssel Hoewel Zalk geen rivierdorp is, ontwikkeld langs een dijk, is de IJssel wel altijd aanwezig geweest in het leven van het dorp. Het was natuurlijk een verbinding, maar ook een barrière met de buitenwereld. Naar het oosten en noorden toe was het dorp slechts door middel van veerponten met de buitenwereld verbonden. Het dorp heeft doorheen de geschiedenis er twee gekend. In historische bronnen uit de 16de eeuw wordt al gesproken van een veer waarop Willem IV van Buckhorst in 1549 en 1568 zijn rechten kon doen laten gelden, en ook bij een verdeling van Buckhorster goederen in 1614 werd gesproken van een veer dat tot de bezittingen van de heren van Buckhorst behoorde. Aannemelijk is dat dít het veer is, waarvan Berend Hendrik baron Bentinck tot Buckhorst samen met zijn echtgenote in 1812 bewees sedert 1779 het eigendomsrecht te bezitten. Het ging daarbij om het pontveer Zalk-Westenholte, dat in 1840 bij de verkoop van de Buckhorster goederen werd genoemd als het tiendvrije Zalkerveer met de pont. De nieuwe eigenaar werd de in de omgeving van Kampen wonende, doch uit Zalk afkomstige landbouwer Egbert Rankenberg. Het veerhuis stond buitendijks voor de knik in de lJsseldijk tegenover de vroegere Zalker school.4.16 In 1862 was het pontveer niet meer in bedrijf, maar in 1886 gaf de gemeente Zalk een subsidie aan eigenaar Jan Stoel Zwierzn., landbouwer op het Kampereiland, voor het opnieuw in de vaart brengen van het veer. Enige decennia ging het goed, maar in 1927 verboden burgemeester en wethouders van Zalk en Veekaten het overzetten van personen en goederen met dit Zalkerveer, in
Flexus AWC
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
verband met de slechte staat van de pont, een verbod dat niet strikt gehandhaafd werd. Toen in 1929 de Katerveerbrug te Zwolle werd geopend werd enige tijd daarna het particuliere Zalkerveer opgeheven.4.17 Maar Zalk beschikte ook al minstens vanaf de 18de eeuw over een voetveer, zoals die afgebeeld is op de Kaart Figuratief van A.J. Knolleert uit 1765. Een oudere kaart waarop dit veer staat is niet bekend. Het pad naar het veer liep door de Zalkerwaard over het zogenaamde Kerkepad. Dit veer werd vooral gebruikt voor de bewoners van Veekaten om in Zalk ter kerke te gaan. Ook werd het gebruikt voor de overvaart van de kinderen uit Veecaten om in Zalk naar school te gaan. De gemeente en de kerk droegen bij aan de kosten van dit veer. Dit veer is nog steeds in bedrijf. De IJssel heeft in de loop der eeuwen ook voor veel overlast gezorgd in de lage polders die de rivier omringden. Van de overstromingen in de Middeleeuwen zijn ons geen gegevens overgeleverd, maar de eerste meldingen van dijkdoorbraken en overstromingen dateren van de 15de en 16de eeuw.4.18 Een van de ergste overstromingen in de geschiedenis vanaf het moment dat gegevens over overstromingen bekend zijn, is de watersnood van 4 februari 1825, die niet alleen in Zalk en Veekaten heeft huisgehouden, maar ook in veel andere plaatsen in de IJsseldelta, zoals IJsselmuiden, Wilsum, en Kampen. Een noordwesterstorm zwiepte het Zuiderzeewater met zoveel kracht de IJssel op, dat alleen al de dijken tussen Kampen en Wilsum het op vijf plaatsen begaven.4.19 In Zalk en Veekaten vielen vijf doden. In tegenstelling tot Kamperveen leidde deze ramp in Zalk niet tot de maatregel dat boerderijen voortaan op een werf dienden te worden gebouwd. In 1834 was het wederom raak, net als in 1860 en 1868. Vóór het eind van de 19de eeuw vonden er nog enkele overstromingen plaats. Maar de watersnood van 8 januari 1926 is wel in het bijzonder in het geheugen van de Zalkenaren blijven hangen, niet zozeer vanwege de dodelijke slachtoffers - die waren er niet - als wel vanwege de omvang van de ramp en de grote maatschappelijke gevolgen. De bevolking werd voor een groot deel geëvacueerd naar Kampen, en door de spoedig invallende vorst bevroor de watervlakte waardoor de ondergelopen boerderijen moeilijk bereikbaar bleven. Maar de ramp is ook memorabel voor Zalk, omdat Koningin Wilhelmina persoonlijk een bezoek bracht aan het rampgebied, waar zij, de dijk inspecterend,
105
met de al even indrukwekkende veldwachter Mondriaan op de foto gezet is.4.20 De dijk is in de 21ste eeuw voor het grootse deel nieuw, maar vanaf de Honkerkat is de dijk nog van vóór de dijkverbreding. Tijdens de laatste wereldoorlog stonden langs de dijk op meerdere locaties bunkers. Deze zijn nu allemaal verdwenen.4.21 Ook in de oorlog zijn de bewoners van Zalk geëvacueerd, in verband met de bevrijding van Zwolle. Bij deze oorlogshandelingen in een boerderij in het dorp volledig weggeschoten. Hierbij kwam een heel gezin om het leven.4.22 Na de verkoop van de goederen van het huis van Buckhorst zijn veel gronden in het dorp in handen gekomen van het waterschap Hoog en Laag Zalk. Deze heeft ook gronden verworven op de Brink. In de tweede helft van de 19de eeuw is de oostelijke helft van de Brink al bebouwd, maar het westelijk deel is tot de tweede helft van de jaren ‘60 onbebouwd gebleven en werd tot aan die jaren als groentetuin gebruikt door verschillende inwoners van Zalk (in verband met de lage ligging werd de Brink alleen in de zomer gebruikt. In de winter stond deze vaak onder water). Toen heeft het waterschap de Brink in één keer opgehoogd en de gronden stukje bij beetje verkocht, en werd zo het resterend gedeelte van de Brink bebouwd met bungalows en een kleuterschool.4.23 De Hoge Brink is nu niet meer in zijn oude gedaante te herkennen. De bouw van het oude Rabobankgebouw heeft ook de overgang van het Kerkplein naar de noordelijke brink dichtgezet. In het naoorlogse Zalk is de modernisering pas laat op gang gekomen, vergeleken met de steden. Trottoirs en riolering zijn pas in de jaren ‘80 aangelegd. In die jaren zijn ook de stoepen aangelegd en zijn alle zandpaden bestraat.4.24 Eind jaren ‘80 werd er voor het eerst in Zalk een begin gemaakt met een projectmatige uitbreiding van het dorp in het noorden, langs de Van Dijksweg. Het duurde tot de tweede helft van de jaren ‘90 eer dat de buurt volledig was bebouwd. Rond de eeuwwisseling werd het buurtje rond de Kamp gebouwd. De boeren verdwenen in de naoorlogse jaren steeds meer uit de kern van Zalk. Nu is er nog maar één over.
4.6 Erfgoed van Zalk In de jaren ‘70 en ‘80 werden de belangrijkste gebouwen van Zalk, het Schultehuis en de molen gerestaureerd. Het Schultehuis, dat vemoedelijk uit het begin van de 16de eeuw dateert, was eeuwenlang mét de NH-kerk, het belangrijke gebouw van Zalk, ondanks zijn
106
bescheiden afmetingen. Hier sprak de schout of schulte recht en hier vergaderde na 1848 de gemeenteraad van Zalk en Veekaten. Het gedeelte achter de zaal is zelfs lange tijd als woonhuis verhuurd geweest. Vóór de restauratie was het gebouw aan de buitenzijde met 19de eeuws stucwerk afgewerkt en de topgevel was verdwenen. Het stucwerk is tijdens de restauratie in 1974-1975 verwijderd en de topgevel hersteld. De koren- en (oorspronkelijk ook) lijnmeelmolen “De Valk” is in 1860 gebouwd. Zij was waarschijnlijk niet de eerste molen in Zalk. In 1854/1855 kwam Gerrit van Beekhuizen te Zalk voor als enige korenmolenaar. De Valk zou tot 1947 bij de familie Van Beekhuizen in bedrijf blijven. In de zeventiger- en tachtiger iaren werd de molen door een kostbare reparatie van de sloop gered. Vanaf 8 juli 1982 kon de achtkantige stellingmolen en bovenkruier weer malen. De molen is sedert 10 november 1986 eigendom van de gemeente en wordt op bepaalde tijden door vrijwilligers in bedrijf gesteld. De Hervormde (Sint Nicolaas) kerk van Zalk en Veecaten is een éénbeukige ruimte overdekt door gemetselde gewelven, gebouwd op de plaats van een kleinere kerk. De toren dateert uit het laatste kwart van de 12de eeuw en koor en schip zijn rond 1400 gebouwd, deels van de tufstenen van de voorganger, waardoor de kerk ouder lijkt dan hij is. Begin jaren ‘30 is de kerk al gerestaureerd, bij welke gelegenheid de houten vensterkozijnen werden vervangen door de huidige zandstenen exemplaren. In 1953 werden de oude stoelen en banken vervangen door twee rijen vuren banken. Onder de toren, die eigendom is van de burgerlijke gemeente, bevindt zich nu de consistoriekamer. In 1991 is begonnen met de restauratie van het exterieur en delen van het interieur. Eerder zijn ook de eiken banken die nu in de kerk staan aangekocht van een kerk in Groningen en tijdelijk opgeslagen. De 2e fase begon in 1993 met het volledig herstel van het dak, goten, muren steunberen en ramen. In 1994, werd als noodzakelijke aanvulling het in zeer slechte staat verkerend koorgewelf gerestaureerd, samen met de daarbij behorende muurvlakken rond de ramen. De restauraties beperken zich niet alleen maar tot de alleroudste monumenten. De restauratie van de gereformeerde kerk Eben Haezer uit 1840 is in 2005 afgerond.
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
4.7 Klazien uit Zalk Zalk heeft vooral in de jaren ‘80 van de 20ste eeuw grote bekendheid gekregen in Nederland door ‘Klazien uit Zalk’, het alter ego van Klaasje Rotstein van den Brink, die al vanaf de jaren ‘60 in de regio bekendheid kreeg met artikelen en voordrachten over volksverhalen, natuur, het weer en kruiden. Klaasje van den Brink is na de Tweede Wereldoorlog getrouwd met Sam Rotstein (overleden in juni 2007), een Joodse onderduiker die bij de familie Van den Brink inwoonde. In 1989 kreeg Klazien, na al geregeld op de landelijke radio te zijn uitgezonden, een rubriek in het NCRV-televisieprogramma ‘Passage’, eveneens over het weer, de natuur, kruiden en alternatieve geneeswijzen. De bekendheid en populariteit van Klazien werd vergroot door de ruime media-aandacht die zij kreeg, zowel in positieve als negatieve zin (parodieën, kritiek). Veel media, waaronder Rik Felderhof en zijn cameraploeg, waren regelmatig bij haar (en haar beroemde kat Shimon Peres) te gast. Klazien maakte een plaat met André van Duin en werd in 1991 door Wim de Bie enkele malen geparodieerd met het typetje ‘Berendien uut Wisp’ in het satirische VPRO-programma Keek op de week. Behalve met haar optredens kreeg zij ook bekendheid door haar boeken, die soms uitgroeiden tot ware bestsellers. De uitstraling van Klazien was zo groot dat er zelfs een speciale Klazien-geurlijn op de markt werd gebracht. Klazien overleed op 5 juni 1997 en werd begraven op de Zalker begraafplaats. Na het overlijden van haar man Sam werd er een grafsteen geplaatst. In 2009 werd in Zalk een straatje naar Klazien vernoemd, het Klaasje van den Brinkerf.
Rechtsboven: bezoek van Koningin Wilhelmina aan het overstroomde Zalk in 1926. Op de voorgrond veldwachter Mondriaan Rechtsonder: Klazien uut Zalk. <still van Passage> Flexus AWC
107
B i j l a g en
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
BIJLAGE 1 MONUMENTEN, BEELDBEPALENDE EN BEELDONDERSTEUNENDE PANDEN ZALK EN LANDELIJK GEBIED FLEXUSAWC 02 JAN 2012 RM = RIJKSMONUMENT GM = GEMEENTELIJK MONUMENT BB = BEELDBEPALEND PAND BO = BEELDONDERSTEUNEND PAND * = WAARDEVOL ENSEMBLE VAN ERF EN BEBOUWING
Rijks -en gemeentelijke monumenten CODE
STRAATNAAM
HUISNR. MON. NR. KAD. NR. PLAATS- TYPE NAAM 11 39912 H 770 ZALK Boerderij, molen, bedrijf Industrieen poldermolen
OMSCHRIJVING
RM01
BRINKWEG
KORENMOLEN (1860) Achtkantige stellingmolen met rieten kap en bakstenen onderstel. Is weer maalvaardig na renovatie in 1982. Vlaamse vang, neutenkruiwerk.
04-05-1971
RM02
KERKPLEIN
7
387540
H 859
ZALK
Bestuur, recht., overh. geb.Gerechtsgebouw
SCHULTEHUIS (vermoedelijk begin 16e eeuw). Vergaderruimte van de schout. Steil zadeldak met twee topgevels. Uitbouw met lessenaarskap. Het geheel is sterk gerestuareerd / gereconstrueerd in de jaren '70 van de 20ste eeuw. Historisch erf op kaart 1818.
27-11-1991
RM03*
KERKPLEIN
20
39913
H 603
ZALK
Religieuze gebouwen Kerkelijke dienstwoning
WOONHUIS (18de eeuw) Symmetrische pastorie met rietenkap aan kopse gevels gewelfd, imposante entree en typische schuifkozijnen. Historisch erf op kaart 1818. Ensem-ble van erf en bebouwing is waardevol.
04-05-1971
Flexus AWC
FOTO
DATUM AANWIJZ.
115
RM04
KERKPLEIN
BY 22
39915
H 178
ZALK
Religieuze gebouwen Kerk en kerkonderdeel
NED HERV KERK TOREN (anno 1175-1200) Oudste deel van kerk, bovenste geleding is een eeuw jonger.
04-05-1971
RM05
KERKPLEIN
22
39914
H 603
ZALK
Religieuze gebouwen Kerk en kerkonderdeel
NED HERV KERK SCHIP EN KOOR (anno 1400) Eénbeukig, vervaardigd uit tufsteen van een eerdere kerk.
04-05-1971
RM06
VINKENSTEEG
H 1000
ZALK
Buckhorst-terrein.
RM07
ZALKERDIJK
19
39916
H 910
ZALK
Archeologisch monument Boerderij, molen, bedrijf Boerderij
RM08*
ZALKERDIJK
39
39917
H 118
ZALK
Boerderij, molen, bedrijf Boerderij
DIJKBOERDERIJ (vóór begin 19e eeuw) Dijkboerderij met lage rieten kap en wolfseind. Nok afgewerkt met riet. (Authentiek) venster met schuifraam en versierd bovenlicht. Historisch getransformeerd erf van de Weerdmeester uit 1818 of van eerdere oorsprong. Ensemble van erf en bebouwing is waardevol.
22-09-1976
GM09
BURGEMEESTER VAN VLEUTENSTRAAT
18 GM0055
H 532
ZALK
Religieuze gebouwen, kerk en kerkonderdelen
KERK (1840) EbenHaëzer met fraaie symmetrische kopse gevel. Schip met wit gepleisterde buitenmuren en geaccentueerde plint. Mansardekap. Kerk verbouwd in 1909, nieuwe gevel geplaatst in 2009.
9-11-2004
GM10
KERKPLEIN
1 GM0097
H 172
ZALK
Woonhuis
WOONHUIS (jaren 30). Interbellum woonhuis met stijl zadeldak en nadrukkelijk aanwezige bakgoot.Plint van harde klinkers, rollaag en metselwerk in kruisverband. Horizontaal georiënteerde erker en bovenraam. Robuuste uitbouw. Historisch erf uit 1818 of van eerdere oorsprong.
9-11-2004
116
BOERDERIJ (eind 18de, begin 19de eeuw) T-boerderij met rietenkap en natuurstenen plint, hoekschoorstenen, zonder dakgoot. Historisch erf uit 1818 of van eerdere oorsprong.
? 04-05-1971
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
GM11*
KERKPLEIN
18 GM0029
H 603
ZALK
Boerderij, bedrijf
BOERDERIJ (19de eeuws) Boerderij met rieten schildkap. Metselwerk in kruisverband en natuurstenen plint. Dakkapel benadrukt (oorspronkelijke) ingang. Historisch erf op kaart 1818. Bebouwing mogelijk ouder dan 19e eeuw. Ensemble van erf en bebouwing is waardevol.
4-10-1988
GM12*
DE WILGEN
2 GM0069
H 539
ZALK
Woonhuis, boerderij
BOERDERIJ (vóór begin 19e eeuw) Historische boerderij met rieten zadeldak en wolfseinden. Nokafwerking ook van riet. Witgepleisterde buitenmuren en donker geaccentueerde plint. Historisch getransformeerd erf ten opzicht van oorspronkelijk erf op kaart 1818. Bebouwing mogelijk ouder dan 19e eeuw. Emsemble van erf en bebouwing is een waardevol goed.
9-11-2004
Flexus AWC
e n
l a n d e l i j k
g e b i e d
117
Beeldbepalende panden (voorstel flexus) CODE
STRAATNAAM
PLAATS- TYPE NAAM ZALK Boerderij, bedrijf
OMSCHRIJVING
BB01
DE BELTEN
1
BB02
DE BELTEN
2
ZALK
Boerderij, bedrijf
BOERDERIJ (begin 19e eeuw). Hallehuis-boerderij met wolfseind,schuren op erf in dezelfde stijl. Historisch erf op kaart 1818. Bebouwing mogelijk ouder dan 19e eeuw.
BB03
DE BELTEN
4
ZALK
Boerderij, bedrijf
BOERDERIJ (19de eeuws). T-boerderij met leien kap en metselwerk in kruisverband. Nieuwere schuur met wolfseind. Metselwerk in wild verband en vlechtwerk, rollaag. Natuurstenen plint. Historisch erf op kaart 1818.
BB04*
DE BELTEN
5
ZALK
Boerderij, bedrijf
BOERDERIJ (vóór begin 19e eeuw). Zeer breed gebouwd historisch hallenhuis met mos bedekt rieten dak en wolfseinden. Historisch erf op kaart 1818. Bebouwing mogelijk ouder dan 19e eeuw. Ensemble van erf en bebouwing is waardevol.
MOGELIJK; NADER BOUWHISTORISCH ONDERZOEK
BB05*
DE BELTEN
8
ZALK
Boerderij, bedrijf
BOERDERIJ (19de eeuws) T-boerderij met rieten schilddak en twee schoorstenen. Aangebouwde symmetrische schuur eveneens met rieten kap en wolfseind. Natuurstenen plint en metselwerk in kruisverband. Schuurdeuren naar openbare weg gesitueerd. Ensemble van erf en bebouwing is waardevol.
JA
BB06
DE BELTEN
10
ZALK
Boerderij, bedrijf
BOERDERIJ (vóór begin 19de eeuw). Tboerderij met leien kap en wolfseinden. Historisch erf op kaart 1818. Bebouwing mogelijk ouder dan 19e eeuw.
118
HUISNR.
BOERDERIJ (vóór begin 19e eeuw?). T-boerderij met rieten schilddak, schuur met wolfseinden, hoekschoorstenen. Metselwerk in kruisverband, plint van natuursteen en harde klinkers. Historisch erf op kaart 1818. Bebouwing mogelijk ouder dan 19e eeuw.
FOTO
TOELICHTING
MONUMENTWAARDIG MOGELIJK; NADER BOUWHISTORISCH ONDERZOEK
Flexus AWC
c u l t u u r h i s t o r i s c h e
i n v e n t a r i s a t i e
e n
w a a r d e n s t e l l i n g
Z a l k
e n
l a n d e l i j k
BB07
BRINKWEG
1
ZALK
Boerderij, bedrijf
BOERDERIJ (19de eeuws). Hallehuis-boerderij met half rieten kap en half leien kap, wolfseinden. Aangebouwde schuur in zelfde stijl.
BB08
BRINKWEG
5
ZALK
Woonhuis, boerderij
WOONHUIS (19de eeuws) Symmetrisch t-boerderijtje met rieten schildkap en voormalige schuur met wolfseind. Witgepleisterde buitenmuren, natuurstenen plint.
MOGELIJK; NADER ARCHITECTUURHISTORISCH ONDERZOEK
BB09*
BRINKWEG
8
ZALK
Boerderij, bedrijf
BOERDERIJ (1833) Hallehuis-boerderij met rieten zadeldak en wolfseinde. Nok afgewerkt met riet. Typische 19de eeuws verticaal georiënteerde vensters met schuiframen. Bijzonder is de ingang aan de voorzijde. Ensemble van erf en bebouwing is waardevol.
MOGELIJK; NADER ARCHITECTUURHISTORISCH ONDERZOEK
BB10
BRINKWEG
ZALK
Woonhuis, bedrijf
WOONHUIS (jaren '50) Woonhuis in Delftse School architectuur met fraaie gootconstructie. Zadelkap met wolfseinden. Opvallend zijn de twee hoekschoorstenen. Schuur en garage in dezelfde stijl, maar stammen wellicht uit eerder bouwjaar (muurankers).
BB11*
BRINKWEG
14
ZALK
Boerderij, bedrijf
BOERDERIJ (19de eeuws) Hallehuis-boerderij met tot zeer laag doorlopende rieten zadelkap met overhuivende wolfseinden. Wit gepleisterde muren en donker geaccentueerde plint. Schuur en bakkershuisje op erf in dezelfde stijl. Historisch erf op kaart 1818. Bebouwing mogelijk ouder dan 19de eeuw. Ensemble van erf en bebouwing is waardevol.
BB12
BRINKWEG
15
ZALK
Woonhuis
WOONHUIS (jaren '30) Fraai woonhuis (voormalig timmermanswerkplaats), gebouwd in typische interbellumstijl met steil zadeldak, nadrukkelijke bakgoot, decoratief metselwerk in kettingverband en rollagen. Geaccentueerde plint.
Flexus AWC
13/13A
g e b i e d
MOGELIJK; NADER BOUWHISTORISCH ONDERZOEK
119