Pagina 2
Woordje van de voorzitter
2
Verslag van de vergadering van 19 september 2005
5
Uitnodiging FTG-congres
8
Bokkenrijders (Herman Knaeps)
22
De lengtemaat van Christus (Hugo Lambrechts – Augustijns)
23
Onbekend is onbemind (Paul Dierckx)
24
De Kempenaren en hun huizen
37
Archiefbank Vlaanderen
37
Vergaderen in een kasteel, dat is tenminste chic.
Correctie! Correctie! Correctie! Gids je vanuit een autobus, dan heb je onderweg misschien al eens onderstaande attributen in een of andere wei zien liggen.
Door een dom misverstand (wat eigenlijk een pleonasme is, vermits misverstanden per definitie “dom” zijn), werd in ons vorig nummer in het verslag van de vergadering van 30 mei 2005 een verkeerd bankrekeningnummer gepubliceerd. Het enige echte, juiste, onvervalste en correcte bankrekeningnummer van GIVAK is
001-4499404-38 van de Fortisbank te Mol Men zegge, schrijve en storte het voort. Sommigen pretenderen dat het WC-papier voor olifanten is. Uiteraard is dit een leugentje om bestwil, want het is gewoon ingepakt stro dat later als wintervoeding voor het vee moet dienen. Maar wist je dat – als dit vochtig verpakt wordt – het na verloop van tijd begint te gisten. En als iets begint te gisten dan vormt het alcohol. En als het vee dat dan met heel veel goesting opeet, dan krijg je beschonken koeien en zatte stieren in de stal. ’t Is maar dat je het weet. Suskewiet -1-
Info over de foto’s op de voorpagina Malle – Ingang Trappistenabdij Meerhout – Drossaardshuis Grobbendonk - Diamantmuseum Gestel – Dorpsplein en Sint-Lambertuskerk Wijnegem – Kasteel Kyckuit Retie – Lindenboom en Sint-Martinuskerk Merksplas – Landlopersbegraafplaats Dessel – Sas 4 op het kanaal Schoten- Dessel
Woordje van de voorzitter Beste Collega’s. Voor velen onder ons is het weer voorbij, die “mooie” zomer. De vakantie is reeds achter de rug en het dagelijks leven valt terug in zijn vaste plooi. Anderen kijken reeds uit naar de wintervakantie. Na de kalme zomerperiode is september weer een hectische maand, vergaderingen, voorbereidingen, open monumentendag, enz.. Onze vergadering in Malle was een voltreffer, mooie locatie, perfecte rondleiding en achteraf het beste wat Malle te bieden heeft... en tussendoor even vergaderen, waarvoor een gemeende dank aan onze collega’s uit Malle. Voor onze gidsen zijn er aktiviteiten en bijscholingen gepland o.a. “Kempense studiedag” op 7 oktober te Geel, een organisatie van TPA Turnhout. “Onthaal en gidsen van personen met een handicap”, een cursus van toerisme Vlaanderen. Het FTG-Congres in Oostende op 22 oktober, een organisatie van de West-Vlaamse Gidsenkring “Lange Nelle” te Oostende. Al onze gidsen kunnen zich rechtstreeks inschrijven voor deze activiteiten. Collega’s, een nieuwe lijst beschikbare gidsen met te gidsen talen voor 2006 moet opgemaakt worden, beschikbare gidsen die zich niet hebben opgegeven tijdens onze ledenvergadering in Malle, kunnen zich alsnog opgeven voor eventuele gidsbeurten. Met vriendelijke groeten GIVAK-voorzitter. Leo Verheijen
Verslag van de vergadering van 19 september 2005 te Malle Aanwezig: Jef Belmans, Mil Blancquaert, Rob Daniëls, Frieda De Ruysscher, Paul Dierckx, Rik Eennaes, Rita Luyten, Marie-Claire Latinne, Bert Leysen, Maria Macauter, Jeannine Meeus, Ward Olbrechts, Frans Van Elsen, Sandra Van Woensel, Leo Verheijen, Frank Vermeren. Verontschuldigd: Bert Bogaerts, Luc Deckx, Harry Geyskens, John Janssen, Herman Knaeps, Bea Mees, Jo Peeters, Frans Schippers, Lutgarde Tatrai, Juliette Van Ermengem. Geleid bezoek door de collega’s van Malle aan “Kasteel de Renesse”. Jef, Rik en Hugo leiden ons in een gezwind tempo door het kasteel, en laten ons goesting krijgen om eens wat meer tijd uit te trekken voor een bezoek aan dit juweeltje van een kasteel en de geschiedenis van zijn vroegere bewoners. Verwelkoming nieuwe collega’s Van de 9 geslaagden uit de jongste opleidingscursus Streekgids Antwerpse Kempen, hebben er twee gidsen een verzoek tot aansluiting bij GIVAK ingediend, nl. Willy Storms en Sylvie Hannes. Sandra Van Woensel is vandaag reeds aanwezig. Welkom, Sandra. -2-
Goedkeuring verslag vorige vergadering. In het verslag is het rekeningnummer verkeerd vermeld. Het juiste nummer is als volgt: 001-4499404-38 van de Fortisbank te Mol. Er zijn nog steeds een tiental gidsen, die hun lidgeld niet hebben betaald. Ze werden allen telefonisch gecontacteerd, en hebben verder niet gereageerd. Ze worden dus uit het ledenbestand geschrapt. Kasverslag. Harry heeft zich ziek gemeld, maar de kastoestand ziet er gezond uit. Voor het afsluiten van de KBC-rekening is er een probleem, daar de 3 gevolmachtigden samen moeten tekenen, en één van hen zich in Frankrijk bevindt. Voorgesteld wordt om een minimumbedrag op de KBC-rekening te laten, tot men deze echt kan afsluiten. Info voorbije activiteiten. FTG vergadering Receptie KTA eindejaars op 22 juni 2005. OMD op 11 september 2005. Heel wat gidsen hebben actief aan het welslagen van deze dag meegewerkt. Turnhout: rondleidingen in Luizenpoort en Kasteel. Malle: Laurentiustoren, kasteel De Renese, gemeentehuis en Scherpenbergmolen werden opengesteld. Ook werd de aankoop van een stuk Kempens landschap bij de molen gevierd. Herentals: Orgelwandeling, waarbij in de verschillende locaties een stukje orgelmuziek werd gebracht. Daarnaast was er ook een fel gesmaakte geleide wandeling, rond het thema hout, doorheen de stad. Een aantal monumenten werden ook open gesteld: Kasteel Le Paige, begijnhof met pas gerestaureerde kerk, st. Waldetrudiskerk. Enkele plaatsen, die anders niet toegankelijk zijn voor het publiek, waren opengesteld zoals de zolder van de Lakenhal en de priesterrefter van het St.Jozefscollege. Retie: Prinsenpark en de molen werden open gesteld. Kempensche Tydingen Zoals steeds verwachten we voor ons tijdschrift inbreng van onze gidsen. Alle artikels zijn welkom. Rik zorgt voor een artikel over molens. Hugo zal een bijdrage leveren over het kasteel van de Renesse. De index van alle verschenen artikels zal door Frank aan alle Givak-leden met emailadres worden doorgemaild. Op eenvoudige vraag kan dan via e-mail een kopie van het gewenste artikel bekomen worden. Verzekering. Frans heeft zich laten verontschuldigen. Hij is met vakantie in het buitenland. Gevraagd wordt dat alle aanvragen en meldingen enkel via Frans zouden lopen. Ook wanneer men reeds verzekerd wordt door de stad waar men gidst, is het nog aangewezen om Frans in te lichten. Bijscholing en uitstappen. Onze rondleiding vandaag door het kasteel kunnen we ook beschouwen als een opleidingsmoment. De taalopleidingen vanuit Toerisme Vlaanderen worden gepland voor 2006, indien hiervoor voldoende interesse bestaat. Vanuit Toerisme Vlaanderen worden ook opleidingsdagen gepland voor het onthaal van mensen met een handicap. Inschrijven moet snel gebeuren, want het aantal deelnemers is beperkt.
-3-
Paul Dierckx nodigt ons zaterdag 24 september as. uit op een tweedelig evenement. Een wandeling naar de Kruisberg in Turnhout en een wandeling door het Turnhoutse Vennengebied (hoge laarzen zijn aangeraden). Vertrek te Klein Engeland om 14 uur. Vanaf 17 uur tot ongeveer 20 uur worden we ingeleid in het leven van de adel aan de hand van een concrete ervaringsgetuigenis. De Gidsen worden uitgenodigd op de TPA-dag in Geel op 18 oktober 2005. Taxandria: geregeld zijn er lezingen. Hierop zijn de Givak-gidsen ook van harte welkom. Volgende spreekbeurt op woensdag 26 oktober 2005 met als onderwerp “Turnhout, middeleeuwse stad”, door Dr. Peter Stabel. Gidsendag in Oostende op 22 oktober 2005. De inschrijving kost € 20,00. Het studiethema is “Verloop van de gidsbeurt”, in de namiddag keuze tussen bezoek aan een tentoonstelling of een Leopold II-wandeling. De nodige informatie wordt door de voorzitter rondgedeeld. Ook lopen er plaatselijke opleidingsinitiatieven, zoals in Malle. Ook het Davidsfonds en andere organisaties bieden zeer degelijke vorming aan. Web Annemie Compeers, KTA-docente Web-architectuur, is bereid op te treden als webbeheerder. Als compensatie vraagt ze de vermelding van haar naam en reclame KTA, zoals o.a. gidsopleidingen. Belangrijk is een goede domeinnaam te vinden, welke ook door toevallige zoekers wordt gevonden. Ook dient een vaste contactpersoon aangeduid, waarlangs de opvolging en aanpassingen van de webside passeren. Voorstellen in verband met deze website dienen snel nog doorgemaild aan Bert Bogaert. Ook zal de website best een vast agendapunt op onze vergaderingen worden. FTG: nieuwe gidskaarten. Er komen nieuwe gidskaarten (nog eventjes wachten), die dezelfde voordelen biedt als de leerkrachtenkaarten. Er komt ook een brochure en lijst met de kortingen. De gidsen dienen geen initiatief te nemen voor het bekomen van deze documenten. Varia. Het is moeilijk gidsen te vinden, die kunnen gidsen in een vreemde taal, zoals het Frans. Er wordt een lijst doorgegeven waarop de gidsen kunnen aanduiden in welke talen ze kunnen gidsen. De lijst wordt doorgespeeld aan Toerisme Antwerpen. Voor de kerststallentochten worden er kandidaten gevraagd. Een lijst wordt doorgegeven. Er is reeds één tocht aangevraagd uit Ertvelde, met het verzoek voor een bezoek aan de Jacobinahoeve in Kortenaken - Hoeleden. Frans Van Elsen zal deze groep begeleiden. Sandra Van Woensel kaart het probleem aan met de vraag hoe men als nieuwbakken gids kan starten met gidsen.
De volgende vergadering van GIVAK vindt terug plaats in onze vertrouwde vergaderzaal in ’t Steentje te Turnhout en dit op
maandag 12 december 2005 om 19.30 u Vooral niet te mankeren, want ’t is de laatste van 2005.
-4-
Mil Blancquaert
-5-
Nieuws vanuit FTG Eerst en vooral toch even vermelden dat onze eigenste voorzitter, Leo Verheijen, benoemd werd tot bestuurslid bij FTG (Federatie van Toeristische Gidsengroeperingen). Daarom Leo, een dikke en gemeende proficiat van ons allemaal. We zijn ervan overtuigd dat je daar de belangen van de Kempen en van de Kempense gidsen niet uit het oog zal verliezen en ze, zoals altijd trouwens, met de nodige daadkracht zal verdedigen. Cursussen Het schepencollege van Turnhout wenst een uitbreiding van het stadsgidsenbestand. De rekrutering zal gebeuren uit de gediplomeerde gidsen Antwerpse Kempen. De doorgedreven bijscholing zal volgens het traject van de "tussenoplossing" gebeuren. Op 11/04 was hierover een gesprek. Er zijn 5 kandidaten. FTG is lid van de jury. De evaluatie van de bestaande Turnhoutse stadsgidsen loopt in de maanden juli en augustus. FTG is aanwezig op 3 en 14 juli en 7 augustus 2005. Inhoud modulaire opleiding: voorstel FTG Op een werkvergadering op 23/02/05 heeft een aantal deskundigen het voorstel van de reisleiders inzake inhoud toekomstige modulaire opleiding besproken en hierna een eigen voorstel uitgewerkt. Het voorstel van FTG luidt als volgt:
De voorbereidingsmodule bestaat uit 6 onderdelen met een totaal van 60 uren. Profiel van de gids en reisleider (4 u.) Bronnen opzoeken en verwerken (8 u.) Spreektechnieken (12 u.) Methodiek didactiek, psychologie (12 u.) Praktijkoefeningen (16 u.) EHBO (8 u.)
De basismodule bestaat uit 4 onderdelen met een totaal van 180 uren.
Algemene geschiedenis (30 u.) Kunstgeschiedenis & archeologie (60 u.) Heraldiek - iconografie - volkskunde (30 u.) Geologie - geografie - economische en sociale geografie - fauna/flora (60 u.)
Dit voorstel wordt op de coördinatievergadering met Toerisme Vlaanderen op 09/03 voorgelegd. Vaststelling: het zoeken naar een gemeenschappelijke inhoud zal een zeer moeilijke oefening worden Verslag tweemaandelijkse vergadering met Toerisme Vlaanderen (02-03-2005) Volgende punten werden besproken: Stand van zaken cursussen: zie punt 5 van dit verslag. Uitwerking opleidingsmodules gids en reisleider. zie punt 6 in dit verslag. Taalcursussen: In opdracht van Toerisme Vlaanderen wordt door de Dienst voor Onderwijsvernieuwing en in samenwerking met een aantal gidsen en taaldeskundigen een opleidingsprofiel voor taalcursussen uitgewerkt. Het cursusmateriaal wordt door Toerisme Vlaanderen verder ontwikkeld en aan de sector of onderwijs aangeboden. FTG is van mening, om hierop concreet in te spelen, het noodzakelijk is een volledig beeld te krijgen van de nood aan meertalige gidsen. Vóór september 2005 zullen aan de aangesloten gidsenverenigingen volgende vragen gesteld worden: Wat is het aantal anderstalige gidsbeurten? In welke talen? Is er nood aan meertalige gidsen? Voor welke talen (Frans -Duits- Engels- Italiaans of Spaans)
-6-
Stand van zaken voordelen legitimatiekaart Gemeenten, toeristische diensten, toeristische attracties, boekhandels enz... ontvingen begin april een aanvraag tot deelname aan het actieplan met opgave van de inventaris van aanbiedingen die kunnen opgenomen worden en de daaraan toegezegde voordelen. Hierna worden de gidsen aangeschreven met de vraag via hun gidsenvereniging of rechtstreeks bij Toerisme Vlaanderen hun kaart te hernieuwen (invullen van een aanvraagformulier) Aanmaken van een brochure met vermelding van alle aanbiedingen en hun voordelen De gidsenkaart wordt in 4 talen opgesteld en heeft een geldigheidsduur tot 31/12/2010 Uitsluitend erkende toeristische gidsen kunnen de nieuwe kaart aanvragen. Bovenstaande punten werden in een reglement samengevat. De verwezenlijking van de nieuwe kaart gebeurt volledig in samenwerking met FTG. Bijscholing toegankelijkheid In het najaar worden er vijf sessies "opleiding toegankelijkheid bij een gidsbeurt" door Toerisme Vlaanderen ingericht. Eén per provincie. Op het ogenblik wordt de cursus door het Toegankelijkheidsbureau uitgewerkt. Vraag: gidsenverenigingen of gidsen met ervaring worden gevraagd hun naam op te geven met de bedoeling aan de inhoud hun medewerking te verlenen. Vragenkwartiertje: verzekering Op vraag van vele gidsenverenigingen werd de volledige verzekeringspolis in het Vademecum 2005 opgenomen. Van de gidsenverenigingen wordt er nu verwacht dat zij voor de algemene zaken de polis raadplegen, wat hen al een heel eind verder gaat helpen. Volgende vragen werden besproken: Moet een gids, lid van meerdere gidsenverenigingen, bij elke vereniging afzonderlijk verzekerd zijn? Antwoord: werd reeds in het verslag van 07/02/05 verwoord. Ter herhaling:een gids is verzekerd indien de gidsbeurt erkend is door de gidsenvereniging waarvan hij/zij lid en verzekerd is. Voorbeeld: een gids is lid van vereniging "a" en "b". De gids doet een gidsbeurt via de gidsenvereniging "a" maar is verzekerd via gidsenvereniging "b". Als "b" de gidsbeurt van "a" niet wenst te erkennen is de gids voor die gidsbeurt NIET verzekerd. Wat is de termijn van aangifte? Antwoord: zie polis artikel 22 (blz. 11) Wie moet het ongeval aangeven? Antwoord: De gidsenvereniging die de gidsbeurt erkent. De persoon die door de vereniging als verzekeringsverantwoordelijke is aangeduid, vult de roze formulieren volledig in en bezorgt die zo snel mogelijk aan de penningmeester, Raoul Saesen. In verband met de aanduiding van de persoon, verantwoordelijk voor de verzekering binnen de vereniging, waren er een aantal onduidelijkheden en vragen. Dit probleem wordt verder door de raad van bestuur besproken. Op de vergadering van oktober worden duidelijke afspraken gemaakt.
Welke activiteiten zijn verzekerd? Antwoord: Alle activiteiten met uitzondering van deze vermeld in artikel 3j (luchtsporten) en 3k (materiaal, kledingstukken,brillen en persoonlijke voorwerpen) van de polis (blz.3)
Opmerking: Persoonlijke vragen van de gidsen worden door de vereniging verzameld en dan voorgelegd aan het bestuur. FTG handelt nooit rechtstreeks met de gidsen, wel met de vereniging. Hoe kunnen gidsen zich laten verzekeren? Gids
doet het persoonlijk bij een zelf gekozen verzekeringsmaatschappij of -7-
doet het via de gidsenvereniging: -- kiest zelf een verzekeringsmaatschappij of doet het via FTG (maatschappij is Ethias) werkt uitsluitend met de vereniging (individuele gids kan zich niet laten verzekeren)
De vereniging moet jaarlijks een naamlijst indienen bij de penningmeester van de personen waarvoor een verzekering wordt aangevraagd en betaalt hiervoor 3 euro per gids. Gidsen van personen met een handicap Wist u dat er in Europa vandaag 37 miljoen mensen zijn die te kampen hebben met één of andere handicap? Wist u dat deze mensen minstens evenveel besteden aan reizen als anderen, dat ze reizen in het laagseizoen en weekdagen verkiezen voor hun uitstappen? Wist u dat door de vergrijzing van de bevolking deze groep in de toekomst een nog belangrijker aandeel van de toeristische markt zal uitmaken? Gidsen hebben op rondleidingen rechtstreeks contact met de toeristen en bezoekers en vormen daardoor vaak het gezicht van een streek of een museum. Een goede reden dus voor u als toeristische gids om tijdig in te spelen op de behoeften van deze doelgroep! Uiteraard wilt u al de toeristen of bezoekers die bij u een rondleiding volgen op een professionele en vriendelijke manier onthalen en gidsen. Maar misschien weet u niet goed hoe u een persoon in een rolstoel kunt verder helpen, hoe u kunt communiceren met een slechthorende of hoe u een persoon met mentale beperkingen uitleg geeft over een monument. Toerisme Vlaanderen organiseert in de vijf Vlaamse provincies een aantal infosessies die u hierbij kunnen helpen. In deze sessies wordt naast achtergrondinformatie over de beperkingen die handicaps met zich mee kunnen brengen, ingezoomd op de praktijk van het gidsen van groepen waar mensen met een handicap deel van uitmaken. U maakt kennis met `ervaringsdeskundigen', mensen met verschillende vormen van handicap die duidelijk maken wat een handicap betekent in het dagelijkse leven en in hun vrijetijdsbesteding. Er worden een heleboel praktische tips gegeven over hoe u een rondleiding ook voor iemand met motorische, auditieve, visuele of mentale handicap interessant kan maken. Deze cursus is dus zeer praktijkgericht en interactief en zal u helpen een kritische evaluatie te maken van de rondleidingen die u al verzorgt. Wat meer praktische informatie: Data: zaterdag 8 oktober 2005, Bosmuseum Jan Van Ruisbroek, Hoeilaart zaterdag 15 oktober 2005, Provinciehuis Boeverbos, Brugge zaterdag 29 oktober 2005, Technopolis, Mechelen zaterdag 12 november 2005, Cultureel Centrum, Hasselt zaterdag 26 november 2005, Centrum Ronde van Vlaanderen, Oudenaarde Cursusduur: 1 dag, van 9.30u. tot 17.00u. een broodjeslunch is voorzien Kostprijs: € 20 / persoon Info en inschrijvingen: Katrien Van Ginderachter, Dienst Toeristische Vorming Toerisme Vlaanderen, Grasmarkt 61, 1000 Brussel tel.: 02 504 03 78 - fax: 02 504 04 05
BOKKENRIJDERS Van onze correspondent uit Frankrijk, Herman Knaeps Wanneer men het heeft over een bandiet, rover, misdadiger, moordenaar, of zelfs hooligan, dan denkt men nog aan mensen, maar krijg je het etiket Bokkenrijder op je voorhoofd, dan slaat de verbeelding op hol. De 'bok' is trouwens een dier dat gemakkelijk geassocieerd wordt met de duivel en de hel, en ... dat kan nooit goed zijn.
De naam 'Bokkenrijder' Waar de naam precies vandaan komt, is niemand bekend. Misschien is het oorspronkelijk een soort belediging geweest, een scheldnaam voor rovend gespuis of vooral voor mensen -8-
die zich met hekserij bezig houden. In 1661 werd de naam "Bockreuter" al genoemd als synoniem voor heks of tovenaar. De naam duikt voor het eerst op in verband met de rovers aan het eind van de periode van de zogenaamde Tweede Bende, rond de tijd dat de chirurgijn Joseph Kirchhoffs ervan beschuldigd werd kapitein van deze bende te zijn en geëxecuteerd werd in Herzogenrath in 1772. De boerenbevolking kon maar niet begrijpen hoe een bende in één enkele nacht, op ver van elkaar liggende plekken, tegelijkertijd kon toeslaan. Hun verklaring was dat de rovers een pact met de duivel hadden gesloten, die zich in een bok 'met een vliegbrevet' veranderde en hen op zijn rug door de lucht vervoerde en hen diezelfde nacht weer thuis bracht. Diverse auteurs voerden allerlei bewijsmateriaal aan (tot zelfs geschriften van Thomas van Aquino!) om te ondersteunen dat de duivel wel degelijk tot zulke krachttoeren in staat was, maar ze zijn allemaal als 'bewijs' zeer twijfelachtig tot zelfs ridicuul. De rovers hebben zelf nooit de uitdrukking 'Bokkenrijder' gebruikt, maar die term had zo'n impact op de volksverbeelding, dat rond die tijd de naam "Bokkenrijders' en de "bokkenrit" zelfs al genoemd werd door justitie in hun officiële processtukken.
Ontstaan Meer dan waarschijnlijk moet het ontstaan van deze roversbenden gezocht worden in de schromelijke armoede van die tijd, die een gevolg was van opeenvolgende oorlogen, slechte oogsten, veepest en het soms zeer bal- en misdadig optreden van de talrijke doortrekkende (bevriende zowel als vijandelijke) troepen. En wat was er nog meer nodig dan een lege maag en een slecht voorbeeld, om een Bokkenrijder te worden ? Er waren ook de 'profiteurs' tussen want de aanhoudingen tonen aan dat er personen met een zekere functie en standing ook deel van uitmaakten. Zij hadden als voornaamste bedoeling zich te verrijken of hadden misschien politieke motieven. Of hoe kan men anders verklaren dat bvb. de oud-burgemeester (een rijke juwelier) van Maaseik en de koster van Heppeneert1 Bokkenrijders waren en hun verdiende straf ook niet ontliepen? In 't normale leven zou men niemand als Bokkenrijder kunnen aanwijzen: zij woonden trouw de kerkdiensten bij en leefden als brave burgers. Zelfs ging hun sluwheid zo ver dat, om alle verdenking van hen af te wenden, zij hun eigen woning door andere Bokkenrijders lieten leegplunderen of gedeeltelijk deden afbranden, na gelegde en onbeantwoorde brandbrieven. Wie zou dan nog kwade vermoedens kunnen hebben tegen brave parochianen, zelf slachtoffers van brandstichters en rovers ?
Organisatie Alhoewel geen gestructureerde bende, toch merkt men enige vorm van organisatie want moest er een ‘brandbrief`2 opgesteld en geschreven worden, dan werd hiervoor een `geletterde' belast, maar om die brief af te geven of om het geld op te halen, kon gelijk wie ingeschakeld worden. In elk dorp of gehucht, waar een diefstal met inbraak zou gepleegd worden, hadden de schavuiten één of meer trawanten, die daar woonden en met de toestand goed bekend 1
Heppeneert ligt even ten Z van Maaseik Brandbrief: brief waarin geld werd geëist of de eigendom van het slachtoffer zou in vlammen opgaan. 2
-9-
waren. 't Gebeurde zelfs dat een der jongste leden van de bende gedwongen werd als knecht in dienst te gaan bij een te bestelen rijke pachter of eigenaar, om de dieven de toegang tot de woning te vergemakkelijken, want de deuren van aanzienlijke huizen waren destijds met stevige sloten en zware grendels, zelfs met ijzeren staven en platen, tegen inbraak beschermd. Ook kleine kinderen werden ingeschakeld, die 's nachts door een raam naar binnen konden worden geschoven en die dan de grendels openden.
Een bende? Zeker geen aaneengesloten bende want er is nooit één 'bendeleider' ontmaskerd of een gecoördineerde strategie weergevonden, spijts de genadeloze folterpraktijken die destijds toegepast werden in elke rechtszaak: schuldigen bekenden, de onschuldige bekende ook (tenminste dat wat de scherprechter wou horen) en na de bekentenissen ging men verder met pijnigen tot alle namen van de 'medeplichtigen' over de toonbank kwamen. Deze `medeplichtigen' werden ook aan die folteringen onderworpen, of ze met de zaak nu iets of helemaal niets te maken hadden. Hier was volledige willekeur van de onderzoeksrechter aan de orde. Vanwege het groot aantal beschuldigingen, die er op de pijnbank uitgeperst werd, was er bij justitie, en vooral in de volksmond, al heel gauw sprake van één grote geheime bende, een soort maffia 'avant la lettre' en het is juist door het toepassen van tortuur tijdens verhoren dat de Bokkenrijderbende leven ingeblazen werd. In werkelijkheid ging het om los van elkaar opererende kruimeldieven, inbrekers en struikrovers die tegenwoordig misschien met dienstverlening of een korte celstraf bij de rechter vandaan worden gestuurd of zelfs vrijuit zouden gaan 'wegens gebrek aan bewijzen'.
Perioden In de 18de eeuw hebben 2 omvangrijke terreurgolven de landen van Zuid-Limburg onveilig gemaakt: in een eerste periode vanaf 1734 tot 1756 met de vilder Matthias Ponts als voornaamste figuur en in een tweede periode van 1762 tot 1776 met de chirurgijn Joseph Kerkhoffs (of Kirckhoffs) als voorman. Wanneer men de rovers uit Belgisch Limburg tot dezelfde benden rekent, kan men spreken van een derde periode vanaf 1790 tot 1794 toen de laatste Bokkenrijder werd opgehangen op de Siemkensheuvel nabij Maaseik. Vooral in die laatste periode was het drossaard3 Jan-Mathijs Clercx, die er korte metten mee maakte: hij ontzag niets of niemand, alle standen, rijk of arm, oud of jong, man of vrouw: al wie iets of wat naar Bokkenrijders 'rook', moest er aan geloven. Hij heeft zulke diepe indruk gemaakt en zulke diepe sporen nagelaten dat het hele verhaal over de Bokkenrijders onafscheidelijk verbonden is met drossaard Clercx. Daarom wordt hij in een apart hoofdstuk beschreven.
Hoe het begon en hoe de sadistische tortuur leidde tot een mythe De Bokkenrijders kwamen voor het eerst ten tonele in de jaren 1741 en 1742 toen er in Kerkrade4 uit de kerk een aantal gouden voorwerpen gestolen werden en er in en rond hetzelfde dorp een serie van 10 inbraken plaatsvonden, waarbij tegen de bewoners geweld werd gebruikt. Volgens de verklaringen van de slachtoffers waren er telkens 3 tot 10 rovers bij betrokken. Men dacht daarom eerst dat er een bende aan het werk was. 3
drossaard is een soort «gouverneur», maar met heel wat meer bevoegdheden. Hij was belast met alles wat politie, orde en veiligheid betrof, waakte over de rechten van de Prins-bisschop in zijn gouw. Als hoofd van de politie had hij ook te zorgen voor de opsporing, het vonnissen en terechtstellen der misdadigers. Een drossaard was steeds van adel en omdat zijn functie zo uitgebreid was, liet hij zich terzijde staan door een luitenantdrossaard. Dat `luitenant' viel er echter af, zodat hij ook gewoon drossaard of drost werd genoemd. 4 Kerkrade ligt ten 0 van Heerlen, in Nederlands Limburg vlak tegen de Duitse grens.
- 10 -
De schout van Kerkrade arresteerde in november 1742 een jongeman voor een andere diefstal. Deze zou, volgens de schout, ook wel eens aan die vorige gewelddiefstallen kunnen hebben deelgenomen en om die stelling te bewijzen liet hij de jongeman zo lang pijnigen, totdat deze een paar gewelddiefstallen "bekende" en zelfs enkele personen als medeplichtigen noemde. Deze werden eveneens in de boeien geslagen en via martelpraktijken tot onzinverhalen en beschuldiging van anderen gedwongen. Daarop ontstond een `sneeuwbaleffect' en volgden in Kerkrade en aangrenzende plaatsen steeds meer arrestaties, waarbij alle onopgeloste misdaden van de vorige jaren ook de revue passeerden. Toen in oktober 1743 een verdacht 'bendelid' uit Montfort5 tijdens het verhoor ook nog toegaf dat hij samen met enkele anderen God en Maria had afgezworen, sleepte justitie onmiddellijk Mefisto erbij. Zo werd het idee van een diabolische samenzwering geboren. Dat maakte de zaak nog veel erger en zware straffen bleven niet uit: alleen al tussen 1743 en 1745 werden meer dan honderd mensen als lid van de Zuid-Limburgse Bokkenrijderbende tot de dood veroordeeld. Velen, onder wie ook volkomen onschuldige en zelfs enkele minderjarigen, eindigden met hun hoofd in de strop. Anderen werden onthoofd, gewurgd op de brandstapel of levend verbrand, geradbraakt, of zelfs gevierendeeld, al naar gelang de voorliefde of ziekelijke afwijking van de zittende rechter. In maart 1750 arresteerde de schout twee dorpelingen naar aanleiding van een gewelddadige inbraak te Schinnen6. Weer werd er niet gezocht naar uitwendige bewijzen, maar werden de verdachten direct via zware folteringen tot "bekentenissen" gebracht en tot het noemen van medeplichtigen. Hun werd ook een nachtelijke insluiping te Geleen7 in de schoenen geschoven. Als gevolg van de pijnlijke verhoormethoden werden binnen enkele maanden 23 personen uit die twee dorpen ter dood gebracht als lid van de herleefde goddeloze bende. De groep heeft toen zelfs een aparte naam gekregen: "de Bokkenrijders met de doode hand", want een van de beklaagden had namelijk op de pijnbank bekend dat de goddeloze eed werd gezworen ten overstaan van iemand die de hand van een dode, met daarin een brandende kaars, vasthield! In het land van 's Hertogenrade8 werd een jongeman van 18 jaar gearresteerd, die men in januari 1771 via de pijnbank deed bekennen dat hij deelgenomen had aan de diefstallen uit 1770 en zelfs aan die van 1763 en 1762, dus als negenjarige ! Hij noemde bij de foltering ook medeplichtigen. Die werden gearresteerd en kwamen op hun beurt op de pijnbank. Zij "bekenden" uiteraard en beschuldigden weer anderen. Opnieuw volgde er een massale golf van arrestaties en terechtstellingen. Binnen een paar jaar tijd zijn er toen in het land van 's Hertogenrade 95 personen opgehangen of in de gevangenis overleden. In december 1772 arresteerde de justitie van Heerlen9 drie inwoners die een paar zakken graan in de Caumermolen10 hadden gestolen. Zij gaven de diefstal toe, maar omdat de justitie in hen leden van de goddeloze bende zag, meende zij die mannen op de pijnbank te mogen leggen. De uitslag laat zich raden. Daarop werden in Heerlen tientallen personen gevangen genomen en weer via onbeperkte folteringen tot 'bekentenis' gebracht. De golf van arrestaties rolde over het Staatse land van Valkenburg tot aan de Maas. Overal 5 6 7
Montfort ligt in Nederlands Limburg, even ten 0 van Maasbracht Schinnen ligt ten 0 van Spaubeek en ten ZO van Geleen in Nederlands Limburg. Geleen ligt even ten Z van Sittard in Nederlands Limburg.
8
's Hertogenrade is nu Herzogenrath en ligt ten 0 van Kerkrade, nét over de Duitse grens. Heerlen ligt ten 0 van Maastricht. 10 Caumermolen: oudste molen van Heerlen. In 1787 in baksteen herbouwd, werd hij reeds in 1371 genoemd als een "ban"-molen en bestond daarom zeker al van in de 11° eeuw. 9
- 11 -
werden mensen opgepakt, onder andere in Klimmen11, Valkenburg, Beek, Geulle12 en Elsloo. De zogenaamde Bokkenrijderbende bereikte een duivelse omvang en dat allemaal door het toepassen van tortuur bij de verhoren. En de justitie kende door haar waanidee geen genade13: in een paar jaar tijd zijn er in dat gebied 186 mensen terechtgesteld of in de gevangenis overleden. Het minste dat men over de Bokkenrijders kan zeggen is dat zij een uitzonderlijke bladzijde vullen in de rechtsgeschiedenis omdat zo'n groot aantal mensen onder tortuur aangeklaagd, veroordeeld en onschuldig terechtgesteld werd. Ze zullen wel zeker niet allemaal onschuldig geweest zijn, want in feite hebben er werkelijk inbraken plaatsgevonden en er werden werkelijk brandbrieven gelegd: dat moet dan toch IEMAND gedaan hebben!
De goddeloze eed en het pact met de duivel Verhalen over ongrijpbare rovers die dankzij een verdrag met de duivel magische krachten bezitten duiken vrijwel overal op en zijn een steeds terugkerend thema in de folklore, maar de Bokkenrijders spannen hierin toch wel de kroon, mede omdat de associatie bij hen, anders dan bij andere rovers, al in hun eigen tijd begonnen schijnt te zijn. Zo legden zij een eed van trouw af, waarbij zij God afzworen en zich aan de duivel gaven. Over het algemeen was het godlasterende, duivelse aspect veel sterker aanwezig in de Belgische benden dan in die van Zuid Limburg, waar de eed meer weg had van een formaliteit met als hoofddoel een gevoel van trouw aan de bende en saamhorigheid te creëren. De eed werd meestal afgenomen bij een bendeleider thuis of in een afgelegen dorps- of boskapel, zoals bvb. de Sint Mariakapel te Ophoven14 (in 1791 op bevel van luitenantdrossaard Clercx afgebroken), de kapel van Sint Rosa op de Kollen- of Heksenberg te Sittard, de kapel van Het Leen in 't bos, het middelpunt tussen Heerlen, Scheidt en Schaesberg15, de kapel van Sint-Joost, een half uur gaans oostwaarts Echt16 gelegen, de kapel van Urmond17, langs de Maas, tegenover Leut, de Sint-Leonardskapel, tien minuten gaans ten N.-O. van Herzogenrath18, bij de Sint Leonardsberg (deze kapel werd in december 1772 door het gerecht afgebroken omdat er zoveel goddeloze eden werden afgelegd en op die plaats werd een ijzeren galg19 opgericht). De eedaflegging verliep ongeveer als volgt: De kapitein stond voor het altaar en naast hem een Bokkenrijder met een boek in de hand, waarin de tekst van de eed en aanbevelingen waren vermeld. Andere leden der bende hielden buiten de wacht. Twee brandende kaarsen of een lamp bevonden zich op 't altaar, aan welks voet een kruisbeeld lag en een beeld der allerheiligste Maagd. Het aan te nemen lid bleef op enige afstand wachten tot alles in gereedheid was, werd dan tot aan de bidplaats geleid, waar hij driemaal moest rondkruipen op handen en voeten. Men gaf hem overvloedig brandewijn te drinken en dan moest hij achterwaarts op handen en knieën de kapel binnenkruipen; hij zegde zijn naam, voornaam, ouderdom en beroep, hief de 11
Klimmen en Valkenburg liggen tussen Maastricht en Heerlen in Nederlands Limburg. Geulle en Elsloo liggen tegen de Maas en Beek iets verder van de Maas, alledrie ten N van Maastricht. 13 Genade: Eén apart geval is dat van Leonard Spreeuwers, aangeklaagd als Bokkenrijder in 1790, maar waarvan bekend was dat hij de goddeloze eed niet zou afgelegd hebben, door de Prins-bisschop begenadigd werd en zulks op advies van drossaard Clercx zelf. (Zie verder de eindnoot bij Proces Bokkenrijders). 14 Ophoven ligt in Belgisch Limburg, ten N van Maaseik. 15 Schaesberg ligt vlak bij Heerlen in Nederlands Limburg. 16 Echt ligt ter hoogte van Maaseik, aan de overkant van de Maas, in Nederlands Limburg. 17 Urmond ligt ten W van Sittard in Nederlands Limburg. 18 Herzogenrath ligt ten 0 van Kerkrade, net over de Duitse grens. 19 IJzeren galg: in de jaren 1920-30 werden resten van deze galg, samen met ijzeren kettingen waarin de terechtgestelde bleven hangen na hun dood, gevonden bij het aanleggen van de spoorweg Aken-Dusseldorf. 12
- 12 -
linkerarm omhoog, stak de twee eerste vingers en de duim der linkerhand op en zegde "Ick sweere Godt af en den Duyvel aen", waarna hij het crucifix of het Lievevrouwbeeld bespuwde en met de voeten trad. In Belgisch Wellen moest de aspirant rover ook op een hostie, kruisbeeld of Mariabeeld spugen en trappen, zoals vermeld in geschriften, die drossaard Clercx nagelaten heeft: De gevangen Joannes P, van Maeseik bekent eenen eedt gezworen te hebben van getrouwheid, van niemand zijner complicen te verraeden. Zegt den selven gesworen te hebben te Neeroeteren in 't begin van den maendt Augustus 1793 ten huyse Carel Geurts, ter presentie van Martinske of Pierre Martin, Paul Caus voorss., en nog een nabuerwijf degene zegt niet gekent te hebben. Zegt daartoe gebruikt te zijn geweest : eene kleine heylige hostie ende een groote liggende in eene tinne schotel, degene daer in huys was en door Carel Geurts te voorschijn gebrogt wierd, en dat bij gevangen de selve weggesmeten en onder de voeten getrapt heeft en thoens wederom in de schotel gelegt te hebben, dat hij daarbij zwoer den duyvel lijf en ziel te geven ah hij iemand van de bende sou verraeden.
Wat steeds opduikt is het gebruik van `vreemde' drankjes die de eedaflegger "wild als een beest" maakten. Deze drankjes kunnen hallucinerende middelen zijn geweest, maar het zou ook gewoon brandewijn kunnen geweest zijn. Alleszins werd er wel gul van gedronken want de gevolgen bleven niet uit. Zo verhaalt beklaagde Michel Vallé over de eed die hij op 11 januari 1790 aflegde voor Arnold Van de Wal (alias Nolleke van Geleen): "dat Van de Wal allerhande spraecken maekte als of den duyvel hadde present geweest, dan groef dan fijn, bulsende als een hondt, loopende van de eene plaets naar de andere".
Ook gebruikte Nolleke een briefje met een afbeelding van de duivel en gaf hij bendeleden een briefje met de tekst "Duyvel regeert met mij". Op die manier probeerde hij een gevoel van onaardse onwerkelijkheid te scheppen, dat de eedaflegger na afloop inderdaad het gevoel kon geven dat de duivel zelf bij hem was geweest die nacht. Volgens een andere verklaring wou men de eed "gewichtiger" maken door de duivel daadwerkelijk aanwezig te laten zijn: Ook was het in die streken gewoon dat een man gekleed in "een roedt cleedt" de duivel representeerde tijdens de eedaflegging, iets wat ook genoemd wordt in de "Malleus maleficarum' ("de Heksenhamer") uit 1487, waarin een eed van trouw aan de duivel en het afzweren van God werd beschreven die vrijwel identiek is aan de latere Bokkenrijderseed, wat de associatie met hekserij nog versterkt.
Een ander aspect die het bovennatuurlijke van zulke eed benadrukte was het gebruik van de 'dode hand', in Engeland bekend als 'The Hand of Glory': een afgekapte en gedroogde hand van een gehangene, een steeds terugkerend voorwerp in verhalen rond de hekserij en in de misdaad. Men geloofde dat wanneer men in deze `dode hand' een kaars liet branden, gemaakt van menselijk vet, de bewoners van een huis niet wakker konden worden en de inbrekers dus ongestoord hun gang konden gaan. In 1751 bekent Peter Schols uit Spaubeek20 die rond 1738 de goddeloze eed aflegde: 21
"dat hij de eed heeft gedaan in het boske achter Wolfhagen , toen aldaar een keertse in een dode hand staande werd aangestoken en op een neusdoek op de grond gezet, ...
Nog een verslag over de inbraak in de kerk van Oud-Valkenburg22, terwijl de bakkerij naast de kerk afbrandde en er veel volk op de been was en niemand iets merkte van de inbraak:... 20 21 22
Spaubeek ligt ten Z van Geleen in Nederlands Limburg. Wolfhagen is een wijk van Schinnen, ten 0 van Spaubeek. Oud-Valkenburg ligt tussen Maastricht en Heerlen, vlak bij Valkenburg, in Nederlands Limburg.
- 13 -
In de nacht van 7 oktober 1760 werd de kerk van Oud-Valkenburg beroofd door bendeleden uit De Heeg23. Leonard Diddens uit Walem24 zou bij deze inbraak gebruik hebben gemaakt van de dode hand, of "dievenkaars" of "dievenlicht".
Soms werd men gedwongen de eed af te leggen en werd hen verteld dat de duivel hen de nek zou breken indien ze anderen zouden verklikken. Luister maar naar dit verhaal: Dat den duyvel dien van de torture soude wegh haelen met lijf en ziel die den ander soude verraeden en liever sigh in vier quartieren te laeten van een rukken op de torture als malkander te verraeden, en want sij het van de pijnen op de torture moesten bekennen hetselve een uur voor hunne dood souden herroepen.
Heel soms dook tussen de beloftes, die de novice moest doen, het gebod op om een deel van de buit aan de armen te geven, wat een interessant licht werpt op de theorie, die hardnekkig stand houdt, waarin de Bokkenrijder een heldhaftige strijder voor het volk was, een soort Robin Hood. Deze theorie valt echter in duigen wanneer men kijkt naar het brute optreden van de rovers tegenover hun slachtoffers, die vaak zelf niet al te rijk waren.
Slachtoffers en nabestaanden In totaal heeft de mythe rond de Bokkenrijders in de 18e eeuw (herinner: de 'Eeuw van de Verlichting') aan zo'n 400 mensen het leven gekost, sommigen bezweken in de gevangenis of pleegden zelfmoord, anderen kwamen om tijdens of ten gevolge van de foltering of door de uitvoering van het doodvonnis. En dat alles omdat de rechterlijke macht dácht dat zij Bokkenrijders waren ... . Nog eens 120 mensen wisten te ontsnappen uit de kerkers vóór ze op het schavot zouden verschijnen en werden dus 'de facto' verbannen uit hun geboortestreek. Uit de dorpsgemeenschappen verdwenen dus in totaal 520 personen, wat overeenkomt met evenveel gezinnen zonder kostwinner noch bestaansmiddelen (al de goederen van een ter dood veroordeelde werden bij vonnis verbeurd verklaard!). Zo beseft men eigenlijk welke verschrikkelijke ramp destijds is aangericht. Genealogen en streekhistorici zouden de romantische idee over de Bokkenrijders moeten laten vallen en beter nagaan waarom bepaalde personen het slachtoffer werden van de vervolgingsdrift. Waren het echt misdadigers en marginalen of bestond er een rancune tegen hen ? Zo schijnt er bvb een vete te hebben bestaan in 's Hertogenrade tussen de familie Kirckhoffs en de oude schepenfamilie Hennes ... Wie waren de bestuurders en de leden van de schepenbanken? Welke relaties en contacten bestonden er tussen hen? Namen zij gemakkelijk ideeën van elkaar over? De mythe van de Bokkenrijders zou moeten plaats maken voor een reële kijk op de trieste werkelijkheid. Het is toch treffend dat in het aangrenzende Gulikse land25, waar de meeste diefstallen en overvallen zijn gepleegd, er geen sprake is van een Bokkenrijdersbende. Dat komt omdat de justitie er speciaal verlof nodig had van het hof in Dusseldorf, om bij verhoren de tortuur toe te passen en beschuldigingen, die op de pijnbank waren afgelegd, golden er niet als voldoende bewijs om anderen te arresteren. Met een gezonde rechtspleging is daar geen bende ontstaan, en toch gebeurden er dezelfde feiten!! Pas rond 1775 kwam er ook bij ons een eind aan die gerechtelijke dwalingen en enkele jaren later verdween ook de Bokkenrijdersbende, voornamelijk omdat toen beschuldigingen, verkregen door marteling, niet meer voldoende was om verdachten op te pakken. En niet alleen toen, maar vandaag nog blijven de gemoederen verdeeld: genealogisch 23 24 25
De Heeg ligt even ten Z van Maastricht in Nederlands Limburg. Walem ligt tussen Maastricht en Heerlen, in Nederlands Limburg. Gulikse land: nu Julich in Duitsland, ten 0 van Venlo (NL).
- 14 -
onderzoek leert dat in vele dorpen nog nakomelingen leven van zowel slachtoffers (schuldig en/of onschuldig veroordeelde daders en slachtoffers van hun misdaden) zowel als beulen en scherprechters van destijds !! Zo bvb is minstens de helft van alle inwoners van Wellen26 verwant met de Bokkenrijders die er 225 jaar geleden (schuldig of onschuldig ?) zijn terechtgesteld. Een zeer kritische en delicate situatie als je bedenkt dat de nazaten van zowel daders, slachtoffers als beulen misschien zelfs in éénzelfde straat wonen! De 18e eeuw is tenslotte nog niet zó lang geleden... Die spanning kwam in 1999 nog aan de oppervlakte toen men aan de gevel van het voormalige stadhuis van Valkenburg, thans in gebruik als streekmuseum27, een gedenkplaat heeft onthuld als herinnering aan de 'Bokkenrijders'-processen, wat toen enige beroering veroorzaakte in diverse middens!
Folklore De herinnering aan de Bokkenrijders leeft nog altijd in vele volksverhalen en overleveringen voort. Het INTERNET staat vol met de meest fantastische verhalen. De inwoners van Wellen dragen de spotnaam 'Bokkenrijders' met fierheid en diverse verenigingen, sportclubs, handelszaken, zelfs een fietsroute en een biersoort worden naar deze bende genoemd. Dus deze naam (en hun faam) zal nog niet zo vlug uitsterven. Ook zijn hun daden meermaals in literaire vorm behandeld, o.a. in het romantisch toneelstuk De Bokkenrijders of het Skelet (1917) van Dr. Frederik van Eeden28 en in het gelijknamige stripverhaal door W. Vandersteen met Suske en Wiske in de hoofdrol. Een paar verhalen leggen de link naar onze Noorderkempen, wat betekent dat de schrik er bij de bevolking flink in zat, want hun verbeelding verplaatste deze Bokkenrijders zelfs tot streken waar ze nooit 'gewerkt' hebben. Op een zekere dag stormde het zo verschrikkelijk dat de windmolen in Postel omwaaide. Op dat moment lag Jozef Cops achter een heg op de Rijt in Luijksgestel met zijn geweer op de loer om hazen te schieten, die hij gelokt had met de lekkerste spurrie. Opeens hoorde hij een ontzettende herrie en dacht eerst dat het de marechaussees waren. Maar spoedig zag hij een grote troep ruiters met zwierige mantels aan, die op bokken gezeten, vlakbij hem als de bliksem door de lucht vlogen. Ze raakten bijna de bovenkant van de heg en het scheelde geen haar of ze hadden hem geraakt. De ruiters voerden een druk gesprek, maar Cops, die flink verschoten was, verstond alleendat ze diezelfde nacht in Denemarken hun slag zouden slaan en voor het ochtendkrieken weer thuis moesten zijn! Op een donkere avond stond er eens een man op de Biezekuilen in Zeelst29 voor de deur van zijn huis, toen hij zomaar ineens door onzichtbare wezens opgeheven en meegevoerd werd door de lucht. Hij hoorde iemand zeggen :`over heg en struik" en onmiddellijk voelde hij geen grond meer onder zijn voeten. Hoger en hoger zwierf hij en stiet zijn tenen tegen de torenspits van het slot in Zeelst. Pas in de buurt van Oirschot kreeg de boer weer vaste grond onder de voeten. Omdat hij daar de weg kende, was hij snel weer op weg naar huis. Toen hij langs het slot kwam, mompelde hij: "Te naacht schupt ik mi menen voet daor tege". Hij beweerde bij hoog en laag dat die onzichtbare wezens de Bokkenrijders of de kabouters moesten geweest zijn. En wie zou de goede man niet geloven? Hij was er toch immers zelf bij toen het gebeurde! Maar hij wou niet vertellen hoeveel pinten hij die avond gedronken had ...
En dan is er het écht gebeurde verhaal (staat zelfs gedrukt in de Winkler Prins, 6° druk 26
Wellen ligt tussen Hasselt en Borgloon. Streekmuseum: hier stond eertijds het landhuis, waar misdadigers (Bokkenrijders) werden opgesloten, gemarteld en later berecht. 28 Dr. Frederik Van Eeden: Haarlem 1860-1932. Vooral bekend als auteur van "De kleine Johannes" en "Van de koele meren des doods". 29 Zeelst ligt bij Eindhoven en Oirschot ligt bij Tilburg. 27
- 15 -
1949, en dat zijn toch serieuze mensen!) van de Witheren in de abdij van Postel, die op zekere dag een 'vlucht' Bokkenrijders op hen zagen toekomen. Stijf van de schrik, verborgen zij zich in hun kerk en baden daar zo vurig dat al die Bokkenrijders uit de lucht vielen en versteenden: ze staan er nog als rotsblokken, die de toegangsweg naar de abdij afboorden ... en daarna heeft men over de Bokkenrijders nooit meer iets gehoord!
Proces bokkenrijders Een proces ten tijde van de Bokkenrijders (18e eeuw) omvatte per definitie de tortuur (foltering) en verliep gewoonlijk als volgt: 1. De recharge wat betekende dat de beschuldigde werd doorverwezen naar het hoger gerechtshof van Vliermaal die het Loons recht toepaste. De Bokkenrijders volgden hun proces voor de schepenbank "extra muros" in Bree, die alles onder Loons recht behandelde. De zaken "intra muros" waren vrijgesteld van recharge, behalve wanneer de schepenen het oneens waren en dan gingen ze naar het Oppergerecht van Luik. Dit culmineerde in de zaak van de diefstal in het huis BOOGAERTS in 1789, waar lang gezocht werd of dit huis zich in het Loonse, dan wel in het Luikse deel van Bree bevond (de grenzen waren dikwijls zeer onnauwkeurig afgebakend). Tenslotte werd men het erover eens dat het zich in het Loonse deel bevond en dan werd het proces onder Loons recht gevoerd bij de Drossaard Clercx. Het ambt van hoogdrossaard was sinds 1655 erfrechtelijk in handen van de graven van Renesse (Oostmalle!). In de periode van de Bokkenrijdersprocessen was het in handen van de piepjonge graaf Jan Ludovicus de Renesse, die tijdens zijn minderjarigheid vervangen werd door graaf Willem de Geloes. Deze had dit ambt wederom overgedragen in 1776 aan luitenantdrossaard Pendris uit Neeroeteren. Maar deze man boekte weinig succes en werd daarom `bijgestaan' door een adjunct Clercx in 1789, die tenslotte zijn baas Pendris wist uit te rangeren om zelf op 27 maart 1790 als luitenantdrossaard benoemd te worden. 2. De `vriendelijke' sententie bestond uit het antwoorden op een vooraf opgestelde vragenlijst, maar meestal ontkenden de aangehoudenen op alle vragen. 3. Daarna werd de aangehoudene geconfronteerd met de persoon die hem op de pijnbank had beschuldigd of met bepaalde bekentenissen die op die pijnbank waren afgelegd. De verdachte bleef meestal ontkennen. 4. Dan volgde de inleiding tot de 'scherpe' examinatie, nl. de territie of afschrikking: de beul toonde aan de beklaagde de foltertuigen en legde hem (haar) haarfijn uit welk effect de toepassing van die instrumenten kon hebben en beschreef de pijnen die hiermee gepaard gaan. Soms ging de gevangene toen reeds door de knieën maar dan beslisten de heren van de justitie dat beklaagde misschien wel eens nóg meer kon weten en belandde hij (zij) toch op de pijnbank voor de tortuur. 5.
De
`scherpe'
examinatie was een gruwelijk gebeuren: Men begon met de duimschroeven: de gewrichten werden geplet. Vaak startte men slechts met één duimschroef, dan volgde de tweede. Als de beschuldigde niet snel genoeg bekende, volgde de 'scheenschroef' of `Spaanse laars': het scheenbeen werd gekneld tussen 2 planken die strak met lederen riemen werden aangetrokken. Men liet het been een tijdje opzwellen onder de beknelling (helse pijnen) en dan had de volgende 'behandeling' een beter effect: men sloeg wiggen tussen de planken en de riemen waardoor de beknelling nóg heviger werd en dus de pijnen ook toenamen. De beul mocht 4 wiggen indrijven maar bij het uitblijven van bekentenissen mocht hij nog eens extra 4 wiggen bijkloppen. Het vervolg van het verhaal was het tortuurstoeltje: de gevangene - 16 -
werd midden in de folterkamer op een hoge kruk gezet, waarbij zijn voeten geen grond konden raken en zijn handen werden achter zijn rug samengebonden en verzwaard met gewichten. Tijdens de foltering werden er steeds meer gewichten bijgevoegd. De armen werden dus uitgerekt. Tegelijk kreeg de sukkelaar een halsband om waarin naar de binnenzijde puntige nagels uitstaken en die halsband was met touwen aan de muren bevestigd. De halsband werd opgespannen en bleef zo op één plaats hangen maar dat kon niet gezegd worden van het hoofd van de sukkelaar die onder hevige pijnen zijn armen voelde uitgerekt worden en steeds maar verzwakte. Bij de zeer taaien mocht de beul zelfs nog wat op de touwen van de halsband kloppen. Daarna volgde de wipgalg: met de handen op de rug gebonden en een koord om het lijf en onder de armen, werd de beklaagde met een katrol omhoog gehesen. De graden van deze tortuur werden bepaald door de duur van het hangen en de dikte van de koord: hoe dunner het koord, hoe striemender de pijn. Deze tortuur heeft velen het leven gekost wegens inwendige scheuringen van lever en milt. Dikwijls werd ook het 'paternoster' gebruikt, nl. een koord met knopen die men rond het hoofd bond en strak aanspande met een stok. De tortuur kon enkele uren tot zelfs een hele dag duren. Bij al deze folteringen was er steeds een 'wets'-dokter aanwezig, meestal een jonge licentiaat in de medicijnen. En eens gebeurde het dat die wetsdokter later in het huwelijk trad met een verwante van een gefolterde beklaagde. Of de familie het daar helemaal mee eens was, valt te betwijfelen, maar ze kregen wel vele kinderen en kleinkinderen, waarvan er nu nog afstammelingen in leven zijn. 6. Na deze behandeling volgde er, meestal binnen de 24 uur, de ratificatie, waarbij de gefolterde, "vrij van ijzers en banden", zijn 'bekentenissen' van de vorige dag moest herhalen en ondertekenen. 7. Daarna werd het vonnis uitgesproken: ophanging, onthoofding, wurging en verbranding, tot zelfs vierendelen en levend verbranden. Onder Clercx zijn er slechts zelden vrijspraken geweest of genadeverzoeken ingewilligd. Dit gebeurde bij slechts één beklaagde, waarvan duidelijk vaststond dat hij géén godlasterende eed of andere heiligschennende daden gepleegd had. 8. De uitvoering van het vonnis liet nooit lang op zich wachten en werd voorafgegaan door de ‘laatste verklaringen' van de beschuldigde. Niet zelden schreeuwde de beklaagde het dan uit dat hij (zij) onschuldig was en zijn (haar) bekentenis onder tortuur afge-dwongen waren, maar de trommelaars probeerden zo goed mogelijk het geschreeuw van de veroordeelde te overstemmen. De schoolmeester met zijn klas was er ook (jawel, was toch een 'voorbeeld van gerechtigheid rechtvaardigheid'!) en hij kon dan later de kinderen aanschouwelijk lesje leren over 'goede manieren burgerzin'.
- 17 -
het en een en
Gewoonlijk moest het lijk blijven hangen in de galg of werd het er met kettingen aan vastgemaakt tot het door vogels en roofdieren verslonden was. De galg stond langs een van de belangrijke toegangswegen naar het dorp of de stad en diende als 'stichtend' voorbeeld voor reizigers en bezoekers, om toch maar het goede pad te blijven volgen. Tenslotte werd het lijk door de nabestaanden weggevoerd en begraven30.
Een opmerkelijke vrijspraak Leonard Spreeuwers onderging twintig minuten lang de foltering, in de eerste dagen van februari 1790, zonder iets te bekennen. Toen verzocht hij de rechters en drossaard Clercx de pijniging te matigen onder belofte van onthullingen te doen, wat dan ook geschiedde. Zijn verklaringen, in het Crimineel Register volledig ingeschreven, vatten wij hier beknopt samen: "Ik ben medeplichtig aan de diefstal Boogaerts. Hij werd ontworpen door Van de Wal (alias Nolleke van Geleyn of Geleen), Bijnsbergen, Schaekers en ik. Wij pleegden hem met hulp van (... volgt een reeks namen met o.a. ook Barbara Baggen, vrouw van Nolleke ...), in 't geheel 31 personen. Ik kan niet zeggen hoe mijn medeplichtigen erin gelukten uit de stad te geraken (de stadspoorten waren om 9 uur 's avonds gesloten), noch hoe ze er weer inkwamen. Ik vervoegde ze buiten de poort omstreeks 11 u 's nachts. Zij vormden drie benden waarvan ik de onderscheidenlijke hoofden niet ken. Wij kwamen samen in de herberg van Hendrik Gillaer. Arnold Van de Wal begon de inbraak met de paardenstal, waarbij ik de wacht hield. Ze bonden al de leden van het gezin aan handen en voeten en wierpen er beddenlakens en stoelen op (om later alles in brand te steken, wat echter niet gebeurde !). Na de diefstal gingen ze langs het huis Smeetjens naar den Toleyckerboom31. Alles werd verheeld in de woning van Van de Wal, die het aan Joden doorverkocht en ik ontving 2 kronen voor mijn aandeel. Ik heb God niet verzaakt of een verbond met den duivel aangegaan, alhoewel ik daartoe gepraamd werd door Van de Wal, die verklaarde dat al de anderen zulks wel gedaan hadden. De kapitein heeft 2 brandbrieven aan Nikolaas Renckens van Opitter geschreven en de opbrengst heeft hij tussen de medeplichtigen verdeeld: ik ontving 1 kroon en 2 schellingen en Jan Coninx met zijn zoon Mathijs, `de geschoten Wael' Godfried Schaekers en Pieter Deegens kregen ook hun deel. Ik heb deelgenomen aan de diefstal bij Meuwis Thys, Breemstraatje, onder het rechtsgebied Maaseik en mijn medeplichtigen waren de zes voornoemden en Laurens Le Ruyte met Bijnsbergen; wij hebben het huis geplunderd en Van de Wal gaf me een kroon als aandeel. Ook nam ik deel aan het bestelen van de kerk van Kaulille met de kapitein Bijnsbergen, Schaekers, Le Ruyte, `de geschoten Wael, Vallé, Meukens en Godfried Driesen, de sacristiedeur werd met een ploegkouter opengebroken en we stalen er linnen en zilveren harten, ik ontving 18 schellingen en dat gebeurde 5 of 6 jaar geleden". 's Anderendaags, "los van ijzers en banden" en buiten de tortuurkamer, bevestigde Spreeuwers alles: hij werd door het Oppergerecht van Vliermael ter dood veroordeeld. Zijn moeder, Helena Bloemen, weduwe, vroeg de prins-bisschop om genade, steunend op zijn jeugdige leeftijd (22 jaar), de verleidingen in het huis van de kapitein32, zijn 30
begraven: meestal in ongewijde grond, want een gedode misdadiger kreeg geen christelijke begrafenis en was dus méér dan dood. Van hun dood werd doorgaans ook geen aantekening gemaakt in de kerkregisters: ze zijn onvindbaar. 31 Toleyckerboom, ook Toleyck, Tolkesboom geheeten, was geen eik maar een buitengewoon dikke linde, staande ten NO van Bree op nagenoeg 10 min. van de stadswallen. Tegen zijn stam hing een heiligenbeeld en inwoners van Bree menen dat dit beeld den H. Nicolaas Tolentinus voorstelt, die aldaar vereerd wordt en naar wiens naam de linde Tolkesboom zou geheten zijn. In de jaren 1970-80 werd de uitgestorven boom door een jonge linde vervangen, waaraan nu het beeld van 0.-L.-Vrouw hangt. 32 Huis van de kapitein: men bedoelt de beruchte kroeg van Arnold Van de Wal, bij het begin van het Tongerloos Veld (tussen Bree en Neeroeteren), waar de buit verheeld werd, omdat de poorten gesloten waren en de nachtdieven het gestolen goed immers niet in de stad konden brengen. De jongelui van Bree en omstreken bezochten vaak de herberg van Van de Wal, vioolspeler en dansmeester, want er werd muziek gemaakt en er waren leuke meisjes om mee te dansen. Men speelde er ook volop met kaart en dobbelstenen. De jonge gasten wisten niet met wie ze daar aan de
- 18 -
rechtzinnige bekentenissen, stellige belofte van beterschap en het niet afleggen van de goddeloze eed. De prins-bisschop zond het smeekschrift aan luitenantdrossaard Clercx, die antwoordde: "Betichte heeft inderdaad Van de Wal beschuldigd, die vioolspeler en dansmeester is en daardoor vele lieden in huis lokte. Betichte is beschuldigd mee gedaan te hebben in de diefstal Boogaerts. Arnold Van de Wal en veel anderen ondergingen reeds de doodstraf en Spreeuwers staat op het punt om ook geëxecuteerd te worden". Na dit antwoord van Clercx, werd eerst de uitvoering van het vonnis opgeschort en op 2 maart 1790 verscheen een decreet van gratie door prins-bisschop graaf C.-F. van Hoensbroeck. Spreeuwers keerde bij zijn moeder weer in Hasselt (nadat zij de gerechtskosten en 400 gulden aan Justitie Bree betaald had) en leidde verder een onberispelijke levenswandel.
Drossaard Clercx Het fenomeen "Bokkenrijder" is onafscheidelijk verbonden met drossaard Clercx. Een omstreden figuur want sommigen zien in hem de held, de weldoener, die hen van de plaag der Bokkenrijders verlost heeft, anderen beschrijven hem als een gewetenloze bloeddorstige machtswellusteling, die zoveel mogelijk mensen liet folteren en aan de galg of op de brandstapel bracht. Die tegenstelling bewijst hoe gevoelig de Bokkenrijdersperiode zelfs vandaag nog is. Er is zeer weinig overgebleven als tastbare herinnering aan deze drossaard, geen afbeeldingen, geen sporen, geen portret, niet eens een grafsteen. Men weet zelfs niet eens meer waar hij begraven werd (ergens naast de kerk te Overpelt?). Alleen blijft de legende en een straatnaam. De naam Clercx is in alle gemeenten van Kempen en Maasvallei goed gekend, want daar was hij immers bij een groot getal gerechtelijke aangelegenheden en strafuitvoeringen tegenwoordig en zijn naam lag vroeger zelfs op de tong van de kinderen, die hem te paard zagen rijden naar de gerechtsplaats, of als ze door hun moeders bedreigd werden met zijn ongewenst bezoek: "pas op, of de drossaard komt...! ". Passeert men thans tussen Maaseik en Elen voorbij de dorre Siemkensheuvel, dan flitst het velen door de geest: «Hier hing Clercx de laatste Bokkenrijder op». Dat hij aan den Maaskant door alle boosdoeners gevreesd werd, zowel als in de Kempen, leert ons nog het volgend feit, waarover thans nog gesproken wordt: In Stokkem was hij afgestapt bij Pieter Croonenberghs, grootvader van M. Jozef Croonenberghs advocaat te Maaseik, een verre bloedverwant, die hem vergezelde naar Obbicht, waar de drossaard een misdadiger wilde aanhouden. Toen ze met de veerboot de Maas overzetten, bemerkte de veerman dat de slippen van de jas van Clercx in het water hingen, en riep « Menhier den Drosserd, de slippen van eure jas hangen in het water» i Een andere bootreiziger, die Clercx steeds achterdochtig had zitten bekijken, besefte plots dat de drossaard hém op de hielen zat en sprong vol ontzetting over boord maar verdronk: 't was inderdaad juist dié persoon, die de drossaard zocht om aan te houden.
En moest men de 19e eeuwse romanschrijver Pieter Ecrevisse geloven, dan was ... speeltafel zaten, anders hadden zij het wel kunnen weten waarom ze doorgaans 'platzak' of met lege beurs naar huis keerden.
- 19 -
... Clercx eens, toen hij 's nachts naar huis terugkeerde langsheen de pelen en venen der Kempen, met zijn paard in een moeras omgekomen, indien hij niet gered werd door een Teut, lid van een bende die hij wilde opsporen. Deze Teut deed hem later (volgens het verhaal) zijn geroofde dochter terugvinden, beterde en bekeerde zich, bezocht Rome en de Paus, keerde naar de Kempen weer en huwde de teruggevonden dochter van de 33 drossaard.
Volgens de volksoverlevering vond zijn ziel geen rust en ligt ze voor eeuwig vastgebonden met zware ketens, die men soms 's nachts hoort rammelen, aan de brug van LommelKerkhoven34, over het kanaal van Beverlo. Anderen zien hem 's nachts nog ronddwalen op zijn landgoed Hobos als een zwarte hond met een gloeiende pen in zijn muil! We lazen ook ergens dat, mocht er ooit een grafschrift gemaakt worden voor de drossaard, het zou moeten luiden: Hier rust de deugdzame en rechtvaardige luitenantdrossaard Jan Mathijs Clercx, de schrik der boosdoeners, die zelf niemand vreesde dan God alleen. Overlopen we even zijn curriculum vitae met zijn aanstelling tot het ambt van drossaard: Jan-Mathijs Clercx zag het levenslicht op 4 december 1759. Hij studeerde bij de Paters Augustijnen te Diest en was bekend om zijn ernst, vroomheid en studie-ijver, een knappe student dus. Hij studeerde verder maar waar en wat is niet bekend. In 1781 werd hij reeds als notaris benoemd. In 1783 en 1784 werd hij door de Prinsbisschop benoemd als schepen der banken van Eksel-Hechtel, Wijchmaal en Pelt en zo werd hij betrokken bij het onderzoek naar de beruchte bende van de Bokkenrijders. In 1786 keerde hij terug naar Eksel, waar hij zijn drukbezette vader verving als secretaris van de schepenbank. Toen men op 15 maart 1787 een brandbrief vond bij de hoeve van Broekmans in Eksel, besloot de jonge Clercx om samen met een aantal andere notabelen de wacht te houden. Aanvankelijk zonder veel resultaat: de boerderij brandde af, er werd bovendien ingebroken in de kapel van het Vlasmeer, het paard van Ida Gijbels werd gestolen en de vensters van het café van Arnold Joris stukgeslagen. In al deze gevallen deed Clercx junior het onderzoek. Op 15 augustus 1787, dus als 28-jarige, huwde hij te Thorn met Maria Aldegondis Cornelis, (dochter van de rentmeester van de prinses-abdis van Thorn). Langs zijn schoonvader om kende hij dus de prinses-abdis van Thorn goed en dit zal wellicht in zijn bliksemcarrière wel enige rol gespeeld hebben, want zij stelde hem ook aan tot drossaard voor de Loonse heerlijkheid Neeroeteren, waarvan zij eigenares was. De bekwaamheid en nauwgezetheid, welke Clercx al in zijn eerste opdrachten aan de dag legde, en zijn krachtdadig optreden, wekte gauw de aandacht van alle plaatselijke burgemeesters, schouten en meiers. Toen de dienstdoende hoogofficieren faalden in hun opdracht, hadden zij dringend een geschikte man nodig om de toenemende plaag van de Bokkenrijders tot staan te brengen. De keuze was rap gedaan (heeft de abdis van Thorn hierin een zegje gehad?) en Clercx werd in maart 1790 als luitenantdrossaard van het 33
Dit is natuurlijk flauwe kul, want over deze romantische episode uit het leven van Clercx is niets in zijn eigen nagelaten geschriften te vinden. Trouwens, Teuten leidden een onberispelijk bestaan en hoefden zich helemaal niet in een misdaadbende te verenigen om aan de kost te komen en verder was Clercx, bij zijn nachtelijke reizen van dorp tot dorp, steeds door van kop tot teen gewapende gerechtsboden vergezeld. 34 Kerkhoven: stuk van de Schoorheide ten N van Leopoldsburg, zo genoemd naar Frans Van Kerkhoven, die er in 1778 hardnekkig een stuk van in cultuurland omzette, spijts tegenkanting van de overheid.
- 20 -
ambt Stokkem benoemd. In elk geval, het was feest in Kempen- en Maasland, toen deze benoeming bekend werd. Echter wegens het overlijden van de prins-bisschop in 1792, werd Clercx geschorst, want zo wil het gebruik: alle benoemingen van drossaard vervallen wanneer een nieuwe prinsbisschop moet worden aangesteld. Een herbenoeming voor Clercx kwam toen niet aan de orde vanwege een onverwachte eerste inval van de Sansculotten. Clercx verliet Eksel om zich te Overpelt (Hobos) te vestigen. Het Hobos in 2001. Nu bewoond door Mevrouw de weduwe Ridder Huyttens de Terbecq-Wilsens. Het goed heeft een oppervlakte van 130 ha. De moeder van Mevrouw Huyttens' vader was een Clercx en die moeder was op haar beurt afkomstig van een broer van de drossaard. Het Hobos is nu op de monumentenlijst geplaatst (geklasseerd) en mevrouw Huyttens hoopt het ooit in zijn oude glorie te kunnen herstellen. Het landgoed is zeer moeilijk te bereiken (zelfs te voet) en trouwens goed afgeschermd door enkele flink uit de kluiten gewassen waakhonden.
Na de overwinning van de Fransen, onder generaal Dumouriez, op de Oostenrijkers te Jemappes op 6 november 1792, verklaarde de Nationale Conventie België verenigd bij Frankrijk. Toen dan de Oostenrijkers begin maart 1793 onder leiding van de Belgische veldheer graaf de Clerfayt, de Fransen overwonnen te Aldenhoven en te Neerwinden, kwam België opnieuw voor een jaar onder Oostenrijk, totdat deze op hun beurt, maar dan wel definitief, door de Franse generaal Jourdan verslagen werd in Fleurus op 26 juni 1794. Die pauze van ruim een jaar benutte Clercx om de hernieuwing van zijn benoeming aan te vragen: hij voegde bij zijn aanvraag een verklaring der schepenen van Bree, waarin de namen der geëxecuteerde Bokkenrijders met de datum der strafuitvoering nauwkeurig zijn opgesomd. De aanvraag van Clercx werd ingewilligd en op 15 juni 1793 legde Clercx opnieuw de eed af. Deze akte van aanstelling was in het Frans opgesteld en uit de tekst ervan blijkt dat de macht van de luitenantdrossaard gelijk stond met die van de hoogdrossaard of landvoogd zelf. De luitenantdrossaard droeg als waardigheidsteken een degen en merkte zijn schriften met een speciaal zegel. Hij was ook aanwezig bij de uitvoering der doodvonnissen en hij gaf het teken aan de beul bij de uitvoering der doodvonnissen, door het opheffen van de justitieroede, een bloedrood haagdoornstokje van ongeveer een vinger dik en anderhalve el lang en op de top versierd met een knop, die met gouden eikels beladen was. Ongetwijfeld heeft het optreden van Clercx bij vele mensen ontzag ingeboezemd! Het is dan maar een kleine stap om ontzag in afschuw te doen keren. Vanzelfsprekend zijn folteringen en terechtstellingen niet van aard, om iemand geliefd te maken. Vooral als men dan nog weet, dat er Bokkenrijders te vinden waren in de meest vooraanstaande families, van wie niemand iets dergelijks had verwacht. Bovendien had niemand graag, dat men zegde, dat vader of broer of oom of neef, lid waren geweest van de Bokkenrijderbende en de familieleden deden dan ook al het mogelijke, om te doen - 21 -
geloven dat zij onschuldig waren terechtgesteld en dat Clercx de boeman was. En dezelfde mensen, die in Clercx hun bevrijder hadden begroet bij zijn aanstelling in 1790 tot luitenantdrossaard van het ambt Stokkem, gingen zich nu tegen hem keren. Toen de Franse bezetting in 1795 over onze gewesten kwam en meteen een einde werd gesteld aan het ambt van drossaard, had Clercx 57 Bokkenrijders naar de eeuwigheid geholpen en meteen de ganse bende uitgeroeid.
Zijn rol in de Boerenkrijg Diezelfde gevreesde drossaard Clercx, (zogezegd een beul, of was hij toch een bevrijder ?) zette zich ook in voor de vrijmaking van ons land35 en bereidde tijdens geheime besprekingen met de Engelsen en de Hollanders (vergeefs) een tweede boerenkrijg voor, want hij wist dat deze boerenopstand moest mislukken als er geen hulp van het buitenland zou komen. In 1799, wist Clercx al dat de zaak voor ons land verloren was en voor hemzelf ook: hij koesterde ooit een droom om in de adelstand verheven te worden (hij had al een wapenschild klaar), maar toen Napoleon aan de macht kwam, ging die droom ook in rook op. Gefrustreerd, heeft hij geen enkel ambt nog willen aanvaarden tijdens de Franse bezetting. Clercx begon een jeneverstokerij in het Hobos, teelde schapen en plantte bossen. Omdat hij in 1804 weigerde de eed van trouw aan keizer Napoleon af te leggen, werd hij door de meier van Pelt uit zijn ambt ontzet. Op 7 maart 1840, pas éénentachtig jaar oud, stierf hij op zijn landgoed het Hobos. 35
Uit het werk van de Franstalige geschiedschrijver P. Verhaegen blijkt inderdaad, dat Clercx de «ziel van het verzet» tegen de Franse bezetters is geweest.
De lengtemaat van Christus Mensura Christi
Hugo Lambrechts-Augustijns, Schoten Tot nu toe stonden we niet stil om ons af te vragen hoe groot Jezus juist geweest is. Volgens de gangbare iconografie schatten we Hem zowat tussen 1,75 en 1,80 meter. Tot we een artikel onder ogen kregen van professor J. Gesseler van de Leuvense universiteit, die zich met deze materie heeft bezig gehouden1. Na het lezen van zijn artikel weten we nog niet hoe groot Jezus was, maar komen tot het besluit dat de omschrijving `de lengtemaat van Christus' eerder voor-werpen zijn die ons beschermen tegen onheil en andere gevaren, een soort amulette dus. Het opmeten van de menselijke figuur op de lijkwade van Turijn heeft geen zin, want het staat niet vast dat dit een afdruk is van het lichaam van Jezus. De specialist op het gebied van de 'Christi Länge' was ongetwijfeld de Luxemburgse folklorist A. Jacoby, die daarover in het grote Duits repertorium over bijgeloof heeft geschreven2. De `Lange Christi' werd tegen heksen aangewend3. Het Volkskundig Museum van Antwerpen zou over een prentje beschikken waarvan de lengte, met 26 1
J. Gessler, De lengtemaat van Christus, een bijdrage tot de geschiedenis van de volksdevotie, in: Miscellanea Historica Alberti De Meyer, Leuven, 1946. 2 Zie ook: A. Jacoby, Heilige Lungenmasse, in : Schweizerisches Archiv fdr Volkskunde, dl XXIX, 1923, pp. 117 en 181-216. 3 De Heksenhamer of Malleus Maleficarum van Srengerus en Institoris werd op het einde van de 15de eeuw te Keulen gedrukt.
- 22 -
vermenigvuldigd, de gestalte van Jezus aanduidt. De overlevering hiervan gaat terug tot in de 10e eeuw. Het museum van Breda bezit een gedrukte strook papier met de juiste afmetingen van de `lengte Jezu Christi'. Onze musea bezitten (althans tot in 1946) geen exemplaar van dit papier, dat in Antwerpen werd gedrukt bij F.J. Vink, in de Vijf Ringen op het Klapdorp. De approbatie is van 1766. Wie de `lengte van Onzen Lieven Heere' bij zich draagt of in zijn huis heeft, is verzekerd tegen al zijn vijanden. Hij wordt behoed tegen alle straatrovers en allerhande toverij. Geen valse tong of vals gerucht zal hem schaden. Wanneer een zwangere vrouw zulks bij haar draagt of tussen de borsten houdt, zal zij zonder 'groote smerte baaren'. Het huis wordt beschermd tegen donder of onweer, en wordt behoed voor vuur en water. Naast de `lengte Jezu Christi' bestaan nog andere lengten die dienstig zijn voor relikwieën. De mensura is de juiste afmeting van de goddelijke zijde- of hartwonde. Ook de afmeting van de indruk van het zware kruis op Zijn schouder is gekend. De hand en de voet van O.-L.Vrouw, de afmetingen van het Heilig huisje van Loreto, de omtrek van de geselkolom, de lengte van het Kruis en van het graf zijn onderwerp van een meetkundige verering.
Onbekend is onbemind Paul Dierckx Toen we eind 2003 nalatenschap van onze moeder, Netty de Vicq de Cumptich, aan het regelen waren, kregen we plots het bericht van Brussel dat wij in Turnhout nog een stuk “woeste grond” bezaten: sectie O n° 904/02A, oppervlakte 585 m². We keken elkaar verwonderd aan, en na veel zoeken vonden we een rond punt met in het midden een houten kruis en enkele oude banken. Eigenlijk een waardeloos stuk grond. Netty de Vicq hield er zeker erg aan, want onder de weinige voorwerpen die zij mee naar het rusthuis nam, bevond zich een schilderij van René De Groux, dat het landschap voorstelde zoals het was in de jaren omstreeks 1910. Had het iets te maken met het domein Papenbrugge dat de familie De Somer bezat, of kwam het eerder van haar peetvader Henri Dierckx? Waarvan we in elk geval zeker waren, was dat het geruild geweest was met het militaire domein FRAC, dat er juist naast lag. Waarover gaat het nu eigenlijk? Bij de oude Turnhoutenaars gaat er zeker een belletje rinkelen. “De Kruisberg” natuurlijk!
Wij naar de archieven en we vinden er enkele foto’s aangevuld, met beknopte historische gegevens in het tijdschrift “Het Turnhout van toen”, Harry De Kok, 1987, nr. 175. - 23 -
Rechts van de Gierlebaan ligt de Kruisberg, waarvan we een beeld tonen uit 1925, een enorme zandheuvel op het kruispunt van twee heidewegen, in de streek van Papenbrugge, met op de top een groot kruis en enkele zitbanken. Al in de 17e eeuw, mogelijk in de 15e eeuw werd het reeds vernoemd. Men heeft lang gedacht dat hier de doden lagen begraven, gesneuveld in de veldslag van 1597, die in de buurt werd uitgevochten. Graafwerken hebben echter het onhoudbare van deze veronderstelling aangetoond. Vroeger kwamen hier veel mensen bidden, vooral om verlost te worden van de koorts. Diegene die aan koorts leed nam een koeketting uit de stal en liep daarmee zonder om te zien naar de dreef (ten westen van de “Bleekhoeve” aan de Kruisberg). Dan moest hij die ketting aan een boom vastspijkeren of ze gewoonweg rond de boom slaan en ze er zo aan vast binden. Later nam men ook wel een koord of een leizeel en bond dat aan de boom. Vervolgens moest de koortslijder zonder om te zien terug naar huis lopen en zich aanstonds in bed leggen. ’s Anderendaags zou de koorts dan verdwenen zijn. Waar is de tijd? Mijn grote droom is nu dat we die plaats weer in ere herstellen. Maar er is wel een grote kuis nodig. Waarom zouden we die klus eens niet met een groep gidsen klaren? De bal ligt nu in het kamp van vrienden en liefhebbers van het “Turnhout van vroeger”.
De Kempenaren en hun huizen Redactie en samenstelling: Eugeen van Autenboer, Michel De Bont, Jan Goris, Harry De Kok, Menno van der Laan, Stijn Verbeeck en Paul Vos. Beeldredactie: Walter Raeymaekers. Tekst: Michel De Bont en Yves De Bont.
De Kempische hoeve is eigenaardig gebouwd: woonhuis, stal en schuur zijn gewoonlijk één gebouw, nu nog veelal in hout en leem met een laag strooien dak waarvan de benedenlijn wat opgaat boven de schuurpoort omdat de kar anders niet zou binnenkunnen. Voor de keukendeur staat de waterput en als de hoeve enig belang heeft is er aan den kant een kleiner gebouw: het karrekot (de "schop") en het bakhuis. De nieuwe hoevegebouwen van enige aangelegenheid worden in steen gemetst, het dak half pannen, half strooi. De eigenaars en ook de boeren houden van strooien daken: de eigenaars omdat de pachter het strooien dak moet onderhouden en de boeren omdat een strooien dak 's winters de warmte en 's zomers de koelte onderhoudt. Steekt ge de keukendeur van een Kempische hoeve open, de reuk van den koestal, van den koeketel en van 't turfvuur vliegen u tegen: ge komt in eene grote vierkante kamer die dienst doet van keuken, eet- en zitplaats. Boven een groot open vuur hangt de koeketel, waarin het voeder der dieren bereid wordt. In grote hoeven hangt de ketel aan een draaiboom die den ketel van boven 't vuur recht in den stal brengt. 't Is er zeer eenvoudig in de Kempische boerenkeuken: boven den De pachthoeve van burgemeester Jos Janssens op het Stokt haard een klein kruisbeeld en wat te Geel, hier op een foto uit 1890, was een mooi voorbeeld van tinnen of aarden vaatwerk, aan de een grote Kempische boerderij. Het bakstenen woonstalhuis muren eenige godsdienstige printen, met een strodak droeg in de muurankers de datum 1722. De voorts eene tafel en eenige stoelen. oude schuur in vakwerk was in de loop van de negentiende eeuw vervangen door een nieuwe, die in baksteen was De vloer is niet altijd geplaveid, soms opgetrokken. Bij de gevechten in september 1944 werden de is 't maar vastgestampte grond of gebouwen volledig vernield. leem, en, 't moet gezeid, het zou wel - 24 -
wat zindelijker kunnen zijn. De boer, zijn gezin en zijn werkvolk eten hier al aan dezelfde tafel.' Zo beschreef in 1906 de Leuvense professor Emiel Vliebergh de Kempische hoevebouw. Onder één dak Huizen gingen in de Middeleeuwen maar dertig tot veertig jaar mee. Omdat natuursteen in deze streek vrijwel niet voorkomt werden de gebouwen eeuwenlang vooral opgetrokken in vergankelijke materialen: hout, stro en leem. In 1996 vonden archeologen in een weiland dichtbij de Sint-Bavokerk te Oud-Turnhout resten van een middeleeuwse nederzetting. Dankzij verkleuringen in de bodem kon de plattegrond worden gereconstrueerd van twee “boothuizen” uit de tijd tussen 1100 en 1250. De lange wanden van deze driebeukige gebouwen waren lichtjes gebogen en de zijwanden zeer kort. Een geraamte van houten balken, samengevoegd tot een aantal gebinten vormden het dragend element van de bouw. De rechthoekige boerenwoonhuizen hadden een fors strodak, dat rustte op twee of drie rijen eikenhouten palen of stijlen. Deze werden meestal eenvoudig in de grond gegraven om het geheel meer stevigheid te geven. Als de stijlen na enige tientallen jaren ter hoogte van het maaiveld waren weggerot, dienden de gebouwen volledig te worden vernieuwd. Mens en dier leefden er onder één dak, hoogstens van elkaar gescheiden door een lage afsluiting in gevlochten takken. In het midden van de woning brandde een open vuur. De rook zocht een uitweg door een opening in het dak, die bij regen met een luik kon worden afgesloten. De zeer lage buitenwanden waren opgevuld met een vlechtwerk van latten en stokken. Hierop kwam een laag leem, gemengd met stro en koemest. Vanaf 1250 slaagden timmerlieden erin een gebint te timmeren dat meer stevigheid bezat. De met steunbalken verstevigde constructie, waarbij houtverbindingen met pen en gat zorgden voor de stevigheid van het bouwwerk, betekende een enorme stap voorwaarts in de Kempische woningbouw. Voortaan was het niet meer nodig om het onderste deel van de stijlen in te graven. In plaats daarvan werden ze op blokken steen of veldkeien geplaatst. De zijwanden kregen een rechte vorm en het houten raamwerk kwam op een houten grondplaat te staan. Deze vorm van houtbouw noemt men vakwerk. In de late Middeleeuwen werd het gebruikelijk om de koeien gedurende het grootste deel van het jaar in de potstal te houden: die was ongeveer een meter uitgediept om de mest op te vangen. Omstreeks 1500 had het driebeukige Kempisch woonstalhuis vaste vorm gekregen. De stal werd door een tussen-wand van het woongedeelte gescheiden. De centrale stookplaats met rookgat werd stilaan verdrongen door een dubbele bakstenen wandhaard met schouwpijp. De voedselvoorraden werden voortaan be-waard in een overwelfde bakstenen kelder. De oudste delen van de schranshoeve de Boeretang in Dessel gaan waarschijnlijk terug tot ergens tussen 1400 en 1600. Binnen bleef het houtskelet van de vakwerkconstructie bewaard. Op het erf staan naast het woonstalhuis een ruime driebeukige schuur, een open karschob en terzijde een bakhuis. Een baksteen in de maag Baksteen was vroeger een kostbaar materiaal, dat vooral werd gebruikt bij de bouw van kerken, kapellen, kloosters en kastelen. Vanaf ongeveer 1300 verdrongen de uit klei of leemaarde gebakken stenen, dakpannen en vloertegels geleidelijk de brandbare materialen: hout, leem en stro. Dit proces kwam langzaam op gang. Het zou nog tot in de vorige eeuw duren vooraleer de vakwerktechniek volledig werd opgegeven. In 1310 groef Arnout de Trechgelare van Morkhoven leemaarde uit op de Hees onder Oevel om bakstenen te maken voor de abdij van Tongerlo. Die 'Oevelse steen' werd rond 1500 ook aangewend bij de bouw van de Sint-Amandskerk van Geel en het belfort van de Lakenhalle te Herentals (1534). De ambachtslieden en kooplieden in de steden en vrijheden woonden oorspronkelijk in gelijkaardige woningen als de boeren op het platteland. Pas in de late Middeleeuwen lieten zij huizen optrekken met een verdieping. De Oude Zalm aan de Herentalse Markt bewaart nog het houten gebinte en zelfs een deel van de met leem opgevulde wanden van de oorspronkelijke bouw van ongeveer 1515. Zoals in andere Brabantse steden overkraagden de gevels van de verdieping de straat. Kort na 1600 kwam voor de oude gevel een nieuwe bakstenen muur te staan, op andere plaatsen werden de houten vakken van de wanden met baksteen opgevuld. Waar in hout gebouwd werd, was brandgevaar altijd aanwezig. Gingen in de dorpen bij brand slechts enkele huizen verloren of bleef de schade beperkt tot één huis, in een stad met dicht bebouwde straten slokten de vlammen soms hele wijken op. In - 25 -
1512 brandde in Herentals `de markt rontom af tot aan de Kerkstraat en de Futselaarstraat (nu Collegestraat) tot aan de vest, de Zandstraat tot aan het Schuttershof en wederom neerwaarts tot aan de Groenpoort' bij het gasthuis. Bakker Theeus Loenis, die de oorzaak was van het onheil, werd met zijn vrouw Cornelia van Herle uit de stad verbannen. Na de grote stadsbrand van 1548 trachtte de Turnhoutse stadsmagistraat het bouwen van huizen in baksteen met harde daken te bevorderen door een geldelijke tussenkomst te beloven. De financiële middelen werden toen gevonden in een speciale bieraccijns. De oudste stenen Een vervallen schuur in de Sint-Corneliusstraat in Geelwoningen werden gebouwd in de steden. Larum in 1963, kort voor de afbraak. Het was een geraamtenbouw in vakwerk meteen gebinte van De Romaanse kelder onder een huis aan de omstreeks 1825. De eikenhouten stijlen rusten op een Markt te Turnhout is het oudste burgerlijke gemetselde' zul' (grondslag) en dragen de dakstoel, de gebouw in de Kempen en stamt uit de dakkepers en de dakbekleding. het Kempisch 'vakwerk' veertiende eeuw. De afwisseling van de is opgebouwd uit eikenhouten stijlen en regels. De roodgekleurde baksteen met speklagen en vakken zijn opgevuld met gevlochten 'vitselwerk' en raamomlijstingen van witte zandsteen was daarna aan de buitenkant bestreken meteen waterdicht mengsel van leem, stro en koemest. erg geliefd in het oude hertogdom Brabant. Zo ontstond een eigen stijl, de Brabantse bak- en zandsteengotiek. Het Huys metten Thoren uit omstreeks 1550 herbergt sinds kort het Turnhoutse museum Taxandria. De bouwheer van deze ruime herenwoning met een toren was vermoedelijk Huibrecht Gevaerts, raadsheer van Maria van Hongarije. Op het platteland bleef het gebruik van baksteen beperkt. Hoog in de toren Adellijke heren en plaatselijke machthebbers woonden vanaf ongeveer 900 in versterkte woningen om zich tegen mogelijke aanvallen veilig te stellen. Hoog in een toren oefenden ze hun macht uit over het omringende platteland. Hun hof of burcht was omgeven door een aarden wal en een ringgracht. Een bijbehorende hoeve voorzag in de levensbehoeften van de heer, zijn familie en zijn dienaren. De Oude Hofberg van de heren van Poederlee ligt veilig in een oude meander van de Aa. Deze motte heeft een hoogte van tien meter en een diameter van ongeveer twintig meter; hij dateert uit de tijd tussen 1100 en 1300. Bovenop stond waarschijnlijk een kleine, vierkante of rechthoekige toren in hout- en leembouw. De nadruk lag hier op de militaire functie, want voor comfortabel wonen was er nauwelijks ruimte. Later daalden de heren van hun berg af en bouwden een vlakteburcht. Zo richtten de heren van Westmeerbeek naast hun mottetoren de Hofberg een nieuw `huis' op, dat werd omgeven door een tweede slotgracht. De kern van de meeste burchten werd gevormd door een zware, goed verdedigbare maar ook bewoonbare toren, de donjon. Die werd vanaf ongeveer 1200 in natuursteen en baksteen opgetrokken. De bouwheer van de massieve donjon van het kasteel de Merode in Westerlo was waarschijnlijk Jan I van Wezemaal, omstreeks 1400 raadsheer en geldschieter van hertogin joanna van Brabant. De drie meter dikke muren in ijzerzandsteen getuigen van de rijkdom en het aanzien van de opdrachtgever. Een van de mooiste donjons van ons land is de massieve hoektoren van het kasteel van de hertogen van Brabant te Turnhout. In 1347 kreeg Maria van Brabant ter gelegenheid van haar huwelijk met Reinout III, het Land van Turnhout als bruidsgift van haar vader. Omstreeks die tijd zou zij begonnen zijn met de bouw van de donjon, waartegen later het huidige kasteel werd gebouwd. Hij is dertien meter lang, tien meter breed en telde vroeger vijf bouwlagen. Na het overlijden van haar echtgenoot in 13 71 nam zij er definitief haar intrek. Toen de donjon werd uitgebreid met weermuren, een poortgebouw en een woonhuis, ontstond een echte burcht.
- 26 -
Weduwentroost Het kasteel van Turnhout was een plaats waar onze landsheren bij voorkeur verbleven. Margaretha van Oostenrijk vertoefde als landvoogdes geregeld op het slot, dat zij liet verfraaien door de befaamde bouwmeesters Domien de Waghemakere, Anthonis en Rombout II Keldermans. Haar voorbeeld werd nagevolgd door hoogadellijke families en door invloedrijke prelaten van de Kempische abdijen. De graaf van Hoogstraten, Antoon de Lalaing, was kamerheer van de landvoogdes en enkele jaren haar leidinggevend minister. Zijn vrouw Elisabeth was Margaretha's hofdame in haar paleis te Mechelen. In plaats van het middeleeuwse Gelmelslot lieten zij in 1525 in Hoogstraten een nieuw kasteel ontwerpen door Rombout II Keldermans. Het bouwmeestersgeslacht Keldermans bouwde en ontwierp in de Nederlanden een reeks kerken, kastelen, stadhuizen en burgerlijke gebouwen. Anthonis III Keldermans vestigde zich in 1542 metterwoon in Hoogstraten en bouwde er aan de Vrijheid een eigen woonhuis, de Gulden Coppe. Het Gelmelslot was rijkelijk ingericht. De vele zalen en kamers waren gestoffeerd met wandtapijten, schilderijen, meubelen en een bibliotheek. Zij droegen elk een naam. Zo stond in de Lalaing-kamer een groot hemelbed met gordijnen van zwart fluweel en karmozijnkleurig satijn met de wapens van Antoon en Elisabeth erin. De wandbekleding was in dezelfde stoffen uitgevoerd. Een
De gravure van Turnhout door Lucas Vorsterman II uit omstreeks 1665 is een onuitputtelijke bron voor de bouwgeschiedenis. Een aantal gebouwen springt in het oog, zoals de burcht, de Sint-Pieterskerk, het klooster van de Minderbroeders en het stadhuis met de schandpaal ernaast. De meeste gewone huizen waren uit baksteen opgetrokken en met schaliën bedekt. Men ziet ook de trapgevels. De handelaars hadden aan de voorgevel een beschuttende luifel. Opvallend is ook hoe achter de huizen een heel gedoe oprees met achterbouwen, stallingen en schuren. Men sprak vaak van 'huysinghe ende hovinghe'. Vele huizen bezaten een hof. In het midden links is het Huis metten Thoren te herkennen, waarin nu het Taxandriamuseum is gehuisvest.
van de wandtapijten stelde een eenhoorn voor. Ook voor de bouw van een haast volledig nieuwe abdij in Tongerlo deden de prelaten Antoon Tsgrooten en Arnold Streyters tussen 1522 en 1550 beroep op het talent van Rombout II Keldermans en van diens neef Laureys. Na de Franse Tijd bleef daarvan enkel het Bisschopshuis over, het huidige gastenkwartier. Vanaf 1530 introduceerden Italiaanse en Franse architecten de renaissance-bouwstijl in de Nederlanden. In die stijl liet graafjan III de Merode omstreeks 1538 de donjon van Westerlo uitbreiden met weermuren, vier hoektorens en een poorttoren. Boven de poort van de voorburcht liet hij het familiewapen aanbrengen met de wapenspreuk `Ou serasse Merode'. Maria van Hongarije werd door haar broer, keizer Karel V, in 1545 in het bezit gesteld van het land van Turnhout. Ook deze weduwe scheen vertroosting te vinden in de rustige - 27 -
Kempen. Met het oog op een lang verblijf liet zij het kasteel en de lustwarande herinrichten in renaissancestijl. Daar hingen schilderijen van beroemde meesters als Hans Holbein en Jacob van Orley en prijkte beeldhouwwerk van Conrad Meit. Haar beroemde 'libreije' of bibliotheek zou later mee ten grondslag liggen aan de Koninklijke Bibliotheek. De tweede helft van de zestiende eeuw was voor de Kempen een tijd van ongelooflijke rampspoed. Vooral tussen 1576 en 1593 vielen in de Kempen duizenden boerderijen en dorpshuizen ten prooi aan de oorlogsomstandigheden. De menselijke vernielzucht richtte beduidend meer schade aan dan de hevige aardbeving van 7 april 1580. Spaanse soldaten van het garnizoen van Diest overvielen op 18 september 1578 het dorp Balen. Vele inwoners werden vermoord, 270 huizen met volle schuren werden platgebrand of liepen zware schade op. Een deel van de Kempische bevolking vluchtte naar veiliger oorden of werd weggemaaid door de pest. Van de 112 woningen die Beerse in 1581 telde, waren er 8 tot op de grond afgebrand en stonden er 50 `leeg ende verlaeten'. Een heropleving kwam er pas tijdens het Twaalfjarig Bestand (1609-1621). De Gelenaar Amand van Gemen had zich gedurende de oorlog verrijkt door paarden te verkopen aan alle oorlogvoerende partijen. Het Geelse gemeentebestuur stelde hem zelfs aan als `reizend borgemeester' om op verschillende plaatsen de gemeenteschulden af te betalen en de legerleiders uit de beide kampen om te kopen met geschenken: een prachtige hengst of een wandtapijt. Hij bracht het dan tot drossaard van Geel en trok zich terug op de Brukel. Die herenhoeve had hij omstreeks 1611 laten bouwen van zijn oorlogswinst. Burgerhuizen Voorname burgerwoningen in de Kempische steden en dorpen werden tussen 1550 en 1750 gebouwd in een zeer traditionele baksteenstijl. Kenmerkend is het afwisselend gebruik van baksteen en zandsteen. Omlijstingen van vensters en deuren, vensterkruisen, dorpels en speklagen werden in die witte steen uitgevoerd. Omwille van de kostbaarheid en de schaarste van dit materiaal werden de speklagen soms vervangen door witgekalkte of geschilderde banden en werden de deur- en raamkozijnen in hout uitgevoerd. De begijnhoven van Turnhout, Hoogstraten en Herentals geven een goed beeld van de evolutie die het Kempisch woonhuis doormaakte. Het Fondatiehuis in Herentals uit 1647 was een convent waarin negen begijntjes woonden. Zeer fraai is de gevelsteen die de Heilige Familie voorstelt. Rijkere begijntjes lieten een eigen huis optrekken. Door hun ambt en hun hoger inkomen bekleedden de parochieherders een eersterangspositie in het dorp. De meesten waren in staat hun behuizing daaraan aan te passen. De pastorieën van de Witheren van Tongerlo, Aver-bode en Sint-Michiels te Antwer-pen waren vaak de meest prestigieuze woningen in het dorp. De ringgracht voorzag de pastoors van voldoende vis voor de talrijke vastendagen. Sommigen beschikten zelfs over een eigen brouwerij. In 1719 ging de pastorie van Eindhout samen met de parochieregisters en documenten in vlammen op. Al het jaar daarop liet de abt van Averbode een nieuwe pastoorswoning optrekken. Nadien zorgde pastoor Fulgentius Wouters ervoor dat zijn woonst met stucwerk verfraaid werd. Het plafond van de inkomhal prijkt nog steeds met een wapenschild, de wapenspreuk `patienter et fortiter' (geduldig en krachtig), de initialen F.W.P. (Fulgentius
De wit geschilderde pastorie van Beerse in haar oorspronkelijke staat op een prentbrief van omstreeks 1910. Ze werd gebouwd in 1776 door prelaat De Vos van de Sint-Michielsabdij. Hier de huidige ingang, die eigenlijk de achterzijde is, met de zware smeedijzeren poort en een taxushaag. Rond de pastorie was een vest gegraven die vis leverde voor de vele 'vleesloze dagen'. Typisch voor een norbertijnerpastorie zijn de bijgebouwen.
- 28 -
Wouters pastor) en het jaartal 1722. In 1720 kocht drossaard Andreas Viskens op de Markt van Meerhout het huis Koning David, dat toen ongeveer honderd jaar oud was. Ernaast bouwde hij een ruimere woning, het bekende Drossaardshuis. Beide huizen hebben een verdieping, fraaie kruisvensters en rondboogdeuren. Boerenbril Hooi en stro werden opgetast in een mijt op het erf. Vanaf de late Middeleeuwen stapelden de boeren het hooi boven de potstal op het `schelft'. Voor de berging van de graanoogst bouwde men los van het woonstalhuis een schuur, meestal in hout en leem, en voorzien van een strooien dak, dat als een warme muts de oogst beveiligde. Het graan kon binnen gedorst worden op een lemen dorsvloer. De achttiende-eeuwse schuur van Mieke Maes uit de Boerenstraat in Mol-Sluis is overgebracht naar het Openluchtmuseum van Bokrijk. Om de volgeladen oogstkar te kunnen binnenrijden werd het laagreikend dak boven de schuurpoort verhoogd. De golvende lijnen van het dak zorgen voor een pittoresk uitzicht. Enkel rijke heren konden zich een schuur met bakstenen muren en een hard dak veroorloven. De paters van Tongerlo lieten er zo één optrekken in 1618, nu bekend als de Boerenkrijgschuur. De Kempische abdijen bezaten in de streek een ganse reeks pachthoeven. Postel liet in 1756 in Mol-Wezel de hoeve de Boerenbril bouwen. De abdij van Averbode bezat in Varendonk de drie Blaardonkse Hoeven, nu beter gekend als de Hoefkens. Ze beschikten over een watermolen op de Laak bij de hoeve ter Sluyzen en over een reuzegroot gemeenschappelijk bakhuis. De oven kon naar het schijnt zestig broden bevatten. In het Openluchtmuseum van Bokrijk werd de Uitschoolhoeve uit Oevel heropgebouwd. Deze meerledige hoeve was een van de vele pachthoeven van de abdij van Tongerlo. Op het erf stonden het woonstalhuis uit 1737, een schuur, een paardenstal, een bakhuis en een varkenshok. In de zeventiende eeuw was de inboedel van de boerderijen nog erg bescheiden: een tafel, enkele stoelen, een schapraai en een paar kisten. In huis en kamer van de Uitschoolhoeve treffen we enkele meubelen aan die pas in de achttiende eeuw voorkwamen in grote boerderijen: de kleerkast, de klokkenkast, de commode en de vitrinekast. Langgevelhoeve Bij vele Kempische boerderijen zijn woning, stal en schuur in één langgestrekt gebouw ondergeOude bakstenen woonstalhuizen en schuren met lemen wanden en bracht. De langgevelhoeve ontstrodak langs de steenweg in Geel-Bel in 1899. De hoeve achter de stond tussen 1580 en 1620 uit de hoge boom is de bekende dorpsherberg Het Voske. Gelijkaardige `kortwoonst', de bescheiden straatbeelden kon men rond de eeuwwisseling nog aantreffen in woning van arme boeren en omliggende dorpen als Retie, Dessel, Mol, Meerhout... dagloners, die meestal uit twee kamers en een stalletje bestond. Door het toevoegen van een dwarsgerichte schuur naast de stal ontstond een hoeve met een lange gevel. Tot ongeveer 1850 werden in de streek zeer veel van zulke boerderijen gebouwd, zoals het hoevetje aan de Balebossen in - 29 -
Westerlo-Heultje uit 1866. Peter Helsen, president-schepen van Olen, liet in 1787 een langgevelhoeve bouwen in het gehucht Schaatsbergen. Ze werd opgetrokken in Oevelse en Olense baksteen, maar was nog met stro gedekt. Met de lange hofzijde stond ze naar het zuidwesten gericht om zoveel mogelijk licht en zon in de woning op te vangen. Langs een houten portaal kwam men links in de `kamer', waar de familie enkel 's zondags en in de winter woonde. De rechterdeur van het portaal was altijd los: langs daar kwamen zowel de bedelaar, de pastoor als de gebuur `het huis' binnen. Van hieruit kon men de andere dienstruimten bereiken: de kelder, de kelderkamer, de stal en ook de hof. Tegen de muur van deze kamer bevond zich de open haard, rug aan rug met de haard van de `kamer', met daarin de ijzeren, getande haal. Daar kookte men zowel het eten van mens als van dier. Naast de haard was een bakoven ingebouwd, waar ééns in de week het brood in gebakken werd. In het achterste deel, `de moos', diende de moosbank voor de afwas, met daaronder het 'mozegat' voor de afvoer van het vuil water. Tegen de stal aan was nog een alkoof ingebouwd voor de boer en de boerin. Hiertegenover was een lage voorraadkelder en een kelderkamerke, meestal de slaapplaats van de meisjes. De jongens sliepen op zolder, waar het graan, het meel en de zaden werden bewaard. Door de staldeur kwam men in de voorstal of `ben', waar de melkemmers en -stoeltjes stonden en waar de koeien in de potstal gevoederd werden. Tenslotte was er achter de stal de schuur en een `schob'. In deze typische Kempische boerderij werd in 1896 een afstammeling van Peter Helsen geboren, Jozef Lauwerys, die het later zou brengen tot deken van Hoogstraten.
De langgevelhoeve van de familie Dams in Hodonk onder Retie bij het begin van deze eeuw. De lage lemen wanden reikten nauwelijks tot op manshoogte. Door de afgeronde vormen kreeg de wind minder vat op het strodak.
Een keuken of moos kon in geen enkel huis gemist worden. Op deze foto van 1903 doet de boerin de vaat aan de blauwe arduinen pompbak.
Barok en klassiek Een bouwheer diende een welgevulde beurs te hebben om zich een `huis in stijl' te laten bouwen. De Kempische abdijen haalden voldoende inkomsten uit hun vele bezittingen om hun stand op te houden. Abt Jozef van der Achter liet in 1725 in Tongerlo voor het oude abtskwartier het statige Prelaatshuis bouwen. De Antwerpse architect Willem Ignatius Kerrickx de Jonge koos voor een klassieke laatbarokstijl. De prelaat beschikte er niet alleen over ruime kamers voor de ontvangst van hoge gasten, maar ook over een persoonlijke bidkapel. De zwierige rococo sloeg niet erg aan in deze arme, sobere contreien. Een prachtige uitzondering is de refter van de abdij van Postel (omstreeks 1743), waarvan de gevel volledig in witte zandsteen is uitgevoerd. De prachtige stucco-versiering van het interieur zou volgens de overlevering het werk zijn van Italiaanse stuccadoors. Vanaf 1775 drong het classicisme in de Kempen door. Het kasteel Hof ter Borght in Westmeerbeek uit 1780 was geen verwezenlijking van de feodale dorpsheer, de Antwerpenaar Jean Jacques Beeckmans de Westmeerbeeck, maar van zijn rentmeester Jan Adriaan Somers, ook notaris en secretaris van het dorp. Het classicisme ging, zoals de Renaissance, terug op de Griekse en Romeinse oudheid. De ligging van de kamers en de gevels werd symmetrisch geschikt. Heel typisch zijn de witbepleisterde lijstgevels. Ook bestaande gevels werden wit geschilderd of bepleisterd. Zo kregen de gevelwanden van het Turnhoutse marktplein - 30 -
tussen 1800 en 1850 een mooi en uniform uitzicht. Omstreeks 1828 liet de Herentalse lakenfabrikant Joseph Antoine Diercxsens in deze stijl het Molenwaterhof bouwen. In de dorpen drongen de invloeden van deze grote stijlen maar in beperkte mate door. Maar ze bleven er ook langer doorleven dan in de steden. Hier en daar vinden we stijlinvloeden terug in deur- en raamomlijstingen van voorname woningen en grote boerderijen. In plaats van witte zandsteen gebruikte men nu meer blauwe hardsteen uit Henegouwen, zoals bij de deuromlijstingen van de pastorieën van Dessel en Grobbendonk (1777). In de loop van de vorige eeuw was het versteningsproces nog niet helemaal voleindigd. Zo bouwde de jonggezel Pierre De Wilde in 1846 aan het Germeerse Voetpad in Olmen een boerenhuis. De eeuwenoude traditie van hout- en leembouw paste hij nog toe voor de schuur en de stalling, onder één dak. Maar de muren van de woning werden volledig in baksteen uitgevoerd en het dak met golfpannen gedekt. De nodige steen bakte hij zelf in een tijdelijke klampoven. Nieuw in de indeling was de centrale gang, die van de voordeur naar de achterdeur liep, en waarop alle kamers uitgaven. De `kamer' had een kleine open haard, waarin een ijzeren kacheltje was geplaatst. De 'moos' of keuken was nu een aparte kamer. In een bijgebouw waren het varkenshok en de geitenstal gekoppeld aan het 'huiske'. Woningen zoals deze van de rentenier De Wilde zijn kenmerkend voor de landelijke Kempische bewoning tussen 1840 en 1920. We vinden ze vooral terug in kleine dorpen. In Zoerle-Parwijs zijn ze in de Sint-Antonius- en de Sint-Niklaasstraat tot een geheel van bescheiden rijhuizen aaneengebouwd. Uitgebreid met stal en schuur onder een lang pannendak vormden ze de typische langgevelhoeve. Poortjesvolk Vanaf 1750 leidde de voortdurende stijging van de bevolking tot de groei van het proletariaat. Inbouw was de meest gebruikelijke oplossing voor het probleem: bestaande woningen splitste men in twee of meer kleinere woongelegenheden. Zelfs in de achterbouwen en in bakhuizen vonden arme gezinnen een onderkomen. Op de heide richtten dagloners en keuterboertjes met primitieve middelen schamele lemen hutjes op. De namen van de nieuwe gehuchten spreken voor zich: het Heibloemeke en Winkelomhei te Geel en het Russendorp te Mol. In Turnhout bouwden textielbazen en andere gefortuneerden voor de wevers en dagloners kleine huisjes aan de toenmalige rand van de stad. Voor de Turnhoutse tijkbazen werkten ongeveer tweeduizend wevers veertien tot vijftien uur per dag in een stoffige kamer, de `weversbuur', die bijna geheel in beslag werd genomen door het weefgetouw. De enige andere kamer van het huurhuis herbergde alle woonfuncties: koken, eten en slapen voor de ouders en de kleine kinderen. De groteren sliepen op zolder onder de pannen. Een gelijkaardige bebouwing stond te Meerhout op de Weversberg en te Mol `op den Berg' in de Hoogstraat. In Turnhout verdubbelde de bevolking in de loop van de negentiende eeuw. Toch werd de bewoonde oppervlakte niet naar verhouding uitgebreid. Hier vinden we een tweede vorm van `inbouw': de typische `poorten', te vergelijken met de beluiken in andere steden. Burgers richtten in een gedeelte van hun tuin huisjes op die ze verhuurden aan arbeiders- 31 -
gezinnen. De bestaande inrijpoort gaf toegang tot een doodlopend steegje, waarop twee tot dertig huisjes uitgaven. Zo telde de oostkant van de Patersstraat in 1890 twaalf poorten met in totaal 96 woningen. Alle huurders moesten het stellen met één of twee `gemakken' en met één put of pomp. Het afval bleef in de steegjes, tuinen of grachten liggen. Lekkende beerputten verontreinigden de nabijgelegen waterputten. De arbeiders verbleven met te velen in te kleine, donkere en onverluchte kamers. Het `poortjesvolk' werd door de burgers gemeden als de pest. Op sommige plaatsen bleef deze toestand nagenoeg ongewijzigd tot na de Tweede Wereldoorlog. Wonen bij de fabriek Vooral vanaf 1850 zou de industrialisatie nog intenser ingrijpen op de kleinsteden Turnhout en Herentals en op de grotere dorpen als Mol en Geel. Er verrezen plompe bakstenen fabrieksgebouwen. In de schaduw ervan volgden rijen identieke arbeiderswoningen, gebouwd door fabriekseigenaars of huisjesmelkers. Soms werden de arbeiders door hun bazen verplicht in de bij de fabriek horende huizenrij te wonen. De `Gedwongen Rij' op de Merodelei dankte er zelfs haar naam aan. Ze was verbonden met de papierfabriek Van Genechten. Bij een feestviering ter ere van paus Pius IX kwam die band duidelijk tot uiting. Toen zongen ze op de nabijgelegen Loechtenberg (thans Molenstraat): `In de Gedwongen Rij, paleren ze schoner dan wij. Maar daar woont er één van 't fabriek, die 't gekleurd papier hee gepikt...'
In 1923 bouwde de firma Mecaniver een moderne glasfabriek in Mol Gompel. Vlakbij, waar voorheen alleen heide was, kwam de cité of woonwijk. Op deze foto van omstreeks 1930 een zicht op de gewone werknemershuizen.
Zo verkregen de verschillende standen hun plaats in het stadsbeeld. De markt en de hoofdstraten waren gekasseid en afgeboord met statige herenhuizen en burgerwoningen. Ook in nieuwe straten, meestal naar het pasgebouwd treinstation toe, kwamen mooie neoclassicistische gevelwanden voor de opkomende burgerij en de middenstand. Maar de rand van de stad breidde chaotisch uit met monotone rijen arbeidershuizen langs smalle modderbaantjes of steegjes. De bouw van arbeiderswoningen werd voor `huisjesmelkers' een uiterst winstgevende bezigheid. Zo rezen tussen 1900 en 1925 in Turnhout en Herentals honderden bijna identieke woningen uit de grond. Bijvoorbeeld in de Turnhoutse Kongostraat bij de ijzergieterij Allard. De huizen waren één kamer breed en twee kamers diep, ongeveer vijf bij negen meter. De voorgevel was één bouwlaag hoog met een raam en een deur. De achtergevel had één verdieping. De woonkeuken was de kern van de woning. Tegen een zijwand was een bedstede ingebouwd, die met deurtjes of een gordijn kon worden afgesloten. Hier sliepen de ouders en soms nog een of twee kleine kinderen in bakken aan het voeteneinde. Deze rijhuizen waren verstoken van nutsvoorzieningen. Het keukenfornuis was meestal de enige verwarmingsbron. Verlicht werd er met petroleumlampen. Water haalde men aan een gemeenschappelijke put of pomp. Nieuwe stijlen voor nieuwe rijken De klasse van de nieuwe rijken bepaalde voor een groot deel het gedachtengoed van de - 32 -
burgerlijke negentiende eeuw, waarin godsdienst, familie, verfijnde omgangsvormen en een romantische instelling centraal stonden. De architecten zochten een antwoord op deze zucht naar behaaglijkheid. Ze lieten allerlei vroegere en zelfs exotische stijlen de revue passeren. De provinciale bouwmeester voor het arrondissement Turnhout, Pieter Jozef Taeymans, bouwde vanaf 1870 een ganse reeks herenhuizen in neoklassieke trant. Het vroegere huis van Caron op de Markt 67 is nu een winkelgalerij en in een oud herenhuis in de Patersstraat 24 zetelt de Arbeidsrechtbank. Deze patriciërswoningen hadden volgens de huidige normen vele, ruime en hoge kamers. In de kelderverdieping, die licht kreeg door smalle ramen onder in de gevel, lagen de dienstlokalen en de bergruimten. Een goede wijnkelder ontbrak nooit. Op de bel-etage bevonden zich de ontvangstruimten, op de eerste verdieping de leef- en slaapkamers voor het gezin en op de tweede verdieping de slaapkamers voor het dienstpersoneel. De doorrijpoort voor koetsen en de monumentale overkoepelde trap moesten indruk maken op de bezoekers. Voor het koken en verwarmen plaatste men in de open haard een plattebuiskachel, de bekende `Leuvense stoof. Het kasteel 'Le Paige' te Herentals werd gebouwd Later ontwierp Taeymans nieuwe kerken, tussen 1890 en 1892 op het domein Ter Vesten. kloosters, pastorieën en woonhuizen in De opdrachtgever was Remi Le Paige die als architect J. B. Van Bouchout uit Lier aantrok. Op neogotiek. Advocaat en volksvertegenwoordiger deze foto 1910 is nog een klein stuk te zien van het Alphonse Versteylen- Dufour liet tussen 1892 en befaamde aboretum. 1896 naar plannen van P.J. Taeymans in deze stijl het grootste herenhuis van Turnhout optrekken in de Herentalsstraat (nu HIVSET). De overvloedig gedecoreerde gevel draagt, niet zonder gevoel voor humor, het opschrift: `Hier was 't leemen huisje'. Tegen het einde van de eeuw was één stijl niet genoeg. Architecten kozen allerhande bouwelementen in verschillende stijlen uit het verleden en brachten ze samen tot een nieuwe, ongewone compositie. Een charmant voorbeeld van dit `eclecticisme' is de Gele Legende in de Stationsstraat te Geel, omstreeks 1900 gebouwd door architect Florent VergoutsLeurs, met rode siermotieven in de gele gevelsteen. De nieuwe burgerij was dol op een pittoresk uitzicht: gevelverDe Geelse bouwmeester jozef Van den Plas liet in 1898 voor zichzelf een huis bouwen in de Heidebloemstraat, de sieringen met erkers, balkons, torens, Villa Heidebloem. Het interieur vertoont een mengelmoes ingewikkelde dakvormen en grillige van stijlen. De twee 'doorlopende plaatsen', vooraan de dakvensters. Binnen overschreed de eetkamer en achteraan het salon met een biljart, zijn burgerlijke drang naar gezelligheid vaak typisch voor de betere burgerwoning in de eerste jaren van de grens tussen kunst en kitsch. deze eeuw. De rijkdom van de burgers was af te leiden uit de grootte en de luxe van hun huizen. In de belle-epoque dacht men al bij de betere stand te horen als men beschikte over een dienstbode met een goed voorkomen om de voordeur te openen en op te dienen. Maar echt rijke lieden beschikten over veel meer personeel. Francois Dufour, erfgenaam van het drukkersimperium Brepols, werd senator en burgemeester van Turnhout en bracht het in 1929 tot Francois baron du Four (met een kleine d). In 1900 werkten in zijn huis op de Grote Markt en zijn lusthof Les Abeilles aan de Graatakker een butler, een portierster, gouvernantes, kameniersters, boven- en benedenmeiden, een kokkin en een chauffeur. - 33 -
Daarbij kwam nog een twintigtal personen op het buitengoed de Paai: hoveniers, stalmeesters, een boswachter en loonwerkers. Art Nouveau
Gevelplan van het huis Tubbax in de Patersstraat te Turnhout, getekend in 1910 door architect Jos Verschoren. De Art Nouveau vinden we terug in de boogvormige ramen met sierlijke plantenelementen, het smeedwerk van de voordeur met slingerende lijnen, de sleutelgatvormige balkondeur op de tweede verdieping en de sierfriezen bovenaan de gevel.
In 1910 liet Henri Tubbax, handelaar in koloniale waren, in de Patersstraat te Turnhout naar plannen van architect Jos Verschoren een herenhuis bouwen met een winkelruimte, een koffiebranderij, magazijnen en stallingen. De gevel is wellicht het mooiste voorbeeld in de Kempen van de nieuwe stijl van de burgerij: de Art Nouveau, waarvan het belangrijkste kenmerk de slingerende lijn is. Maar het interieur bleef ingericht in de vertrouwde neo-klassieke vormentaal. Klein of groot, de burgerwoning uit de belle-epoque had meestal een gelijkaardige opbouw. Enkele treden leidden naar de gang met achteraan de bordestrap. Hiernaast lagen twee of drie `doorlopende' kamers, gescheiden door vouwdeuren: de salon, de eetkamer en achteraan de veranda. Op de eerste verdieping sliepen het gezin en de logés. Onder het dak of boven de keuken achteraan bevonden zich de meidenkamers, bereikbaar langs een smalle diensttrap. In de Kempen waren de keuken en de achterkeuken meestal gesitueerd in een achterbouw. Deze grote burgerhuizen waren voorzien van alle mogelijke comfort: centrale verwarming met hete lucht of radiatoren, een badkamer met ligbad, lavabo's met warm en koud stromend water en Engelse wc's met waterspoeling. Het prinsenpaar Albert en Elisabeth huldigde in 1904 te Turnhout het nieuwe net van waterleidingen en rioleringen en de imposante watertoren in. Herentals kreeg leidingwater in 1934, de rest van de Kempen pas veel later. Gasverlichting kwam er vanaf 1907 ook in Geel, Herentals en Mol.
Kastelen en lusthoven De adel en de écht rijke burgerij lieten tussen 1860 en 1914 in de omgeving van steden en dorpen tientallen grote en kleine buitenverblijven bouwen, zoals de ministers Schollaert in VorstMeerlaar en de Broqueville in Postel. Maar ook voor de burgerij was een buitengoed of `campagne' met een ruim park een statussymbool: zij kon er zakenrelaties ontvangen, informele contacten hebben om in de In 1906 begon men met de bouw van het neogotische 'Chateau de juiste kringen te vertoeven of te Rethy'. Bouwhemer was de Turnhoutse industrieel Francois du Four. De bouweester was Pierre Langerock en kostprijs bedroeg geraken, familie op bezoek of op 132.000 frank. In de zomermaanden diende het kasteel als buitenvakantie laten komen. Het bood verblijf voor de du Fours, in de herfst- en winterperiode als locatie ook de mogelijkheid tot een voor de lange-jachtvereniging Rallye Campine. intens contact met de natuur. De zondagen en zomervakanties werden doorgebracht met wandelen, fietsen, paardrijden, jagen en tennissen. Het vieruurtje werd geserveerd in een paviljoen in het park. Deze `lusthoven' kregen chique, liefst Franse namen. Naast het Cháteau des Champs Elysées van jonkheer Isidore Mesmae-kers aan de Steenweg op Antwerpen geïnspireerd op... de aloude Kempische potstal. De eerste hoeven waren bedoeld voor acht koeien, twintig zeugen, drie - 34 -
paarden en een honderdtal kippen. Tractoren en ander mechanisch tuig deden al vlug hun intrede. Het aantal stuks vee per bedrijf bleef stijgen, de akkerbouw verloor sterk aan belang. In 1960 plande de Kleine Landeigendom in het Geelse Zeggegebied bedrijven met vijftien koeien. De oudere boeren schudden meewarig het hoofd: velen onder hen waren in de `goede oude tijd' al gelukkig als ze met één koe en een geit konden beginnen in een oud, vervallen boerderijtje! Het koperen dorp Voor de vestiging van nieuwe vervuilende fabrieken als de zink- en loodfabriek van de Vieille Montagne in Balen-Wezel (1889) koos men dunbevolkte heidevlakten in gebieden met een groot aanbod aan arbeidskrachten. Directeur de Bellefroid liet in de onmiddellijke omgeving van de fabriek niet alleen een mooie villa voor zichzelf, maar ook een sociale woonwijk bouwen: deels uit sociale bewogenheid, maar vooral om werkkrachten te lokken en ze aan de fabriek te binden. Bij de koper- en radiumfabriek van Sint Jozef-Olen rees vanaf 1912 een hele cité uit de grond, ook wel `het koperen dorp' genoemd. De grondoppervlakte, de omvang en de inrichting van de woning gingen in opgaande lijn: vanaf arbeider, over werkmeester en bediende tot ingenieur. De 265 arbeiderswoningen stonden twee aan twee geschikt in een tuinwijk, op vrij grote percelen. Dat gaf plaats voor een moestuin en een stalletje om enkele dieren te houden. De wegen werden verhard met asse, een afvalproduct uit de fabriek. Waterleiding en elektriciteit kwamen van de fabriek. Ook bij de glasfabriek van Mol-Gompel, werd in de cité onderscheid gemaakt tussen de leidinggevende Franstalige minderheid Gezellige drukte in Crollespoort in de Turnhoutse Patersstraat in en de Kempische arbeiders. Er 1948. Achteraan doemt de gevel op van de fabriek Red Band in de Lindekensstraat. was een fabriekswinkel, een school, sportvelden en zelfs een casino. Door de oorlog waren de sociale verhoudingen gewijzigd. Natio-nale en gemeentelijke besturen wilden er werk van maken om de huisvesting van brede lagen van de bevolking te verbeteren. In 1919 werd de Nationale Maatschappij voor Goedkope Woningen gesticht, en al vlug ontstonden er plaatselijke dochtermaatschappijen. Volkswoningen bouwen aan de rand van de stad, in een groene omgeving, en ze voor een lage som verhuren, dat was de basisidee. De Turnhoutse Maatschappij voor Goedkope Woningen realiseerde tussen 1922 en 1927 de Tuinwijk. Hier werden de huizen in rijen van drie tot elf aan elkaar gevoegd, voorzien van fleurige voortuinen. Gelijkaardige wijken kwamen tot stand in Herentals, het `Collekenspleintje' aan de Herenthoutseweg en te Mol aan de Emiel Becquaertlaan en in de Toemaathoek. Nu werd ook de strijd tegen de krotwoningen aangebonden. Frisse wind In 1923 bouwden 29 gezinnen samen een rij moderne woningen in de Prinsenstraat te Turnhout. Niet groter of breder dan de vroegere `rijhuisjes', maar wel erg modern: de bedstee was verdwenen, er was waterleiding en de verdieping was volledig bebouwd. Alle kamers kwamen in de gang of in de trapzaal uit. Architect Stan Leurs zorgde voor een frisse wind. Hij werkte zonder versieringen, met platte daken en blokvormen. Hier werd het modernisme geboren. Door zijn eenvoud en harmonie was deze stijl een uitdrukking van de wens te leven in een wereld van solidaire, gezonde en praktische mensen. Deze nieuwe stijl had vooral succes wanneer er gebruik werd gemaakt van baksteen, eeuwenlang zo typerend voor de Kempen. Door de opbouw met verspringingen van bouwlichamen en het - 35 -
afwisselen van horizontale en verticale ramen onstond een eigen expressiviteit. Erg mooi zijn ook in dezelfde stad twee woningen uit 1934 langs de Steenweg op Mol: de dubbelwoonst van architect Jozef Schellekens voor hemzelf en voor zijn vriend, de woordkunstenaar Theo Op de Beeck en de woning van de schrijver Jozef Simons, ontworpen door architect Jos Eelens. Deze vooruitstrevende stijl werd vooral gedragen door intellectuelen. De burgerij en de middenstand hielden niet zo van die `blokkendozen', maar gaven de voorkeur aan ruime villa's of rijwoningen met meer comfort dan stijl. In de jaren dertig begonnen de beleidsmensen in te zien dat de ongebreidelde groei van de bebouwing aan banden moest worden gelegd. Het stadsbestuur van Turnhout liet door architect Ritzen een richtplan voor de uitbreiding van de stad opmaken. Zijn belangrijkste vernieuwing was een ringweg om het doorgaand verkeer uit de stad te houden en om een barrière op te werpen tegen de lintbebouwing langs de uitvalswegen. Met het eerste deel van de ringlaan werd pas in de jaren zestig begonnen. Meer inspanningen leverde de overheid voor het
Omstreeks 1928 legde men elektriciteit aan in de dorpskom van Veerle. De foto toont het moeizame vervoer met een neuts of langejan van de elektriciteitspalen over het dorpsplein.
verbeteren van het wooncomfort. De Kempen liep achter op het gebied van waterleiding, riolering en elektriciteitsvoorziening. Pas vanaf 1923 bouwde men met steun van het provinciebestuur een elektriciteitsnet uit. Gedurende het interbellum leefden de meeste mensen hoofdzakelijk in één ruimte: de woonkeuken. De `beste plaats' met de mooiste meubelen gebruik-ten ze enkel bij speciale gelegenheden. Maar ook bij het aanbreken van de jaren zestig lieten de woonomstandigheden in vele dorpen nog te wensen over. In 1961 werd eenderde van de 1210 woningen van Vorst nog ronduit als `ongezond' bestempeld. Meer dan duizend huizen beschikten enkel over `slecht water'; een wc met waterspoeling stond slechts in negentien huizen geïnstalleerd; 93 procent van de mensen deden hun behoefte op een houten bril boven een aalput. De openbare verlichting bleef ouderwets en was slecht onderhouden. Er ging geen GrootVorst-kermis voorbij of de Markt viel zonder licht. Het Beustereinde en Steenbergen sluimerden nog steeds in volslagen duisternis. Ook wat huizen en wonen betreft was de Zuiderkempen nog een ontwikkelingsgebied.
Het fontein op het Volksplein is het centrum van de Turnhoutse Tuinwijk. De Turnhoutse Maatschappij voor Goedkope Woningen liet in 1922 - 1927 aan de stadsrand 163 volks-woningen bouwen. De losse schikking van de huizenblokken, geïnspireerd op Engelse 'cottages', en de tuintjes geven de wijk een landelijke aanblik.
- 36 -
ARCHIEFBANK VLAANDEREN, een interessante website Archiefbank Vlaanderen realiseert in het kader van het Archiefdecreet een duurzaam digitaal register van de Vlaamse private archieven met het oog op hun bescherming en wetenschappelijke valorisatie. Op de Erfgoeddag van 17 april 2005 werd Archiefbank Vlaanderen toegankelijk voor het publiek. Via de website van Archiefbank kan de gebruiker surfen naar de zoekschermen van het register. Elke geïnteresseerde kan via meerdere zoekstrategieën archiefbeschrijvingen opvragen en de inhoud van de steekkaarten raadplegen. Per archief zijn gegevens te vinden over bewaarplaats, datering, inhoud, toegankelijkheid enz. Archiefbank is een project in opbouw. Het register, dat op dit ogenblik circa 3.000 vrijgegeven archiefbeschrijvingen bevat, biedt uiteraard voorlopig een partieel zicht op de overal in Vlaanderen bewaarde private archieven. Het is duidelijk dat de realisatie van een globaal overzicht een werk van lange adem is. Voor de verdere invulling van de databank rekent Archiefbank op de concrete inbreng van de partners in het archievenlandschap en iedereen die begaan is met het archivalisch erfgoed.
www.archiefbank.be
Vergaderen in een kasteel, dat is tenminste chic. 19 september 2005 – De Renesse te Oostmalle Gidsen die wachten op een gids, dat is eens iets anders.
Rik bijt als gids de spits af. “Dat houtsnijwerk op de deur is eigenlijk ongelooflijk knap, en dan nog van een alcoholieker” Van luisteren krijgt ge dorst. En dan was er natuurlijk de lokale drank. In de traphal heeft Hugo het gidsroer overgenomen. Een schitterende vloer, maar niet echt geschikt voor dameshakken.
Van gids tot gids kan best interessant zijn
- 37 -
Uiteindelijk dan toch bezig met het serieuze werk.