Architectuur voor de gezondheidszorg in Nederland Noor Mens / Cor Wagenaar NAi Uitgevers
Inhoud
6 8
Voorwoord Inleiding
12
1750–1914 De oorsprong van gebouwen voor gezondheidszorg Ziekenhuizen als geneesmachines: de invloed van de Verlichting
14
Ziekenhuizen Luchtverversingsmachines: radiatoren en paviljoens – Het Nederlandse ziekenhuis in de negentiende eeuw Het psychiatrische ziekenhuis Psychiatrische instellingen in Nederland – Meerenberg – Buiten gestichten – Het volgroeide buitengesticht – Het sanatorium Wonen en zorg voor ouderen
19 27 30
36 38
Provinciaal krankzinnigengesticht Meerenberg, Santpoort, 1844–1849 Veldwijk, Ermelo, 1884 Algemeen Provinciaal-, Stads- en Academisch Ziekenhuis, Groningen, 1903 Willem Arntsz Hoeve, Den Dolder, 1909–1912 Ziekenhuis De Engelenbergstichting, Kampen, 1911–1916
40
Sanatoria voor tuberculosepatiënten
46
1914 – 1940 Licht, lucht en ruimte Tempels van medische techniek en actieve therapie
48 50 58
Ziekenhuizen Torens of paviljoens – Mengvormen Het psychiatrisch ziekenhuis Actieve therapie – Bouwgolf – Sanatoria Wonen en zorg voor ouderen Stadsuitbreiding en bejaardenwoning – Voorlopers van het bejaardenoord
62 66 68 70 72 74
Uitbreiding St. Jozefziekenhuis, Heerlen, 1920–1923 Zon en Schild, Amersfoort, 1928–1940 Rusthuis De Blauwvoet, Driebergen, 1930 Uitbreiding Sophiaziekenhuis, Zwolle, 1935 Noordersanatorium, Zuidlaren, 1935 De Rusthoeve, Purmerend, 1933–1936
76
Utiliteit en esthetiek
82
1940–1960 De wederopbouw Naoorlogs Nederland
84
90 92
Ziekenhuizen Inspiratie uit Zweden en Zwitserland – Het Bouwcentrum – Synthetisch modernisme – Rationele ziekenhuistypologie – De eerste naoorlogse ziekenhuizen Psychiatrische ziekenhuizen Reconstructie – Uitbreiding en nieuwbouw Wonen en zorg voor ouderen Classificatie van bejaarden – Verschillende typen ouderenhuisvesting
100 104 106 108 112
Juliana Ziekenhuis, Terneuzen, 1947–1954 Bejaardenhuis De Klokkenbelt, Almelo, 1947–1952 Huis in de Duinen, Zandvoort, 1952–1955 Rode Kruis Ziekenhuis, Den Haag, 1950–1960 Sinai Centrum, Amersfoort, 1955–1960
114
Verzuiling
32 34
4
1960–1970 120 Bouwexplosie Zorg voor iedereen 122 130 132
Ziekenhuizen Bloktypen – Nieuwe typen Psychiatrische ziekenhuizen Vier voorbeeldige nieuwbouwprojecten Wonen en zorg voor ouderen Verpleeghuizen – Bejaarden- en verzorgingshuizen
138 140 142 144 146 150 152
Bejaardenhuis aan de Hagemuntstraat, Gorinchem, 1954–1961 Diaconessenhuis, Leiden, 1952–1963 Diaconessenhuis, Eindhoven, 1956–1966 Bejaardencentrum De Nudehof, Wageningen, 1959–1966 Psychiatrisch ziekenhuis de Sint Franciscushof, Raalte, 1952–1970 Psycho-medisch Streekcentrum Vijverdal, Maastricht, 1958–1973 Psychotherapeutisch centrum De Viersprong, Halsteren, 1966–1971
154 Standaardisatie 1970–1980 160 De kritische jaren zeventig Einde aan de groei 162 Ziekenhuizen Ziekenhuisbouw aan banden – Ziekenhuis Menselijk en Modern – Gebouwd protest – Open-eindstructuren 170 Psychiatrie De grote verbouwing 174 Wonen en zorg voor ouderen Verpleeghuizen: van medisch model naar woonmodel – Kritiek – Het gebouw als verbeterde stad 182 184 186 188
De Drie Hoven, Amsterdam, 1964–1974 Woongebouw De Zonnetrap, Rotterdam, 1970–1980 Sint Elisabeth Ziekenhuis, Tilburg, 1973–1982 Kliniek voor acute psychiatrie en sociotherapeutische gemeenschap van Sint Joseph de Wellen, Apeldoorn, 1971–1982
190 Woonvoorzieningen voor verstandelijk gehandicapten 1980–1992 196 Flexibiliteit en stedelijkheid De zorg ontzorgd? 198 Ziekenhuizen 200 Psychiatrische ziekenhuizen De laatste traditionele psychiatrische ziekenhuizen – Het einde van de psychiatrische instelling – Terug naar de stad 204 Van ouderenhuisvesting naar wonen voor ouderen Het verpleeghuis – De substitutie voltooid: ‘gewone’ woningen voor ouderen – Woongroepen – Mantelzorg 208 Bejaardenhuis De Overloop, Almere, 1980–1984 210 Academisch Medisch Centrum (AMC), Amsterdam, 1966–1981/1985 214 Streekziekenhuis Waterland, Purmerend, 1980–1988 216 Merwedeziekenhuis, Dordrecht, 1981–1989 218 Paviljoens Eikenheuvel bij Huize Padua, Boekel, 1980–1989 220 Woongebouw Kreilerburcht, Rotterdam, 1991–1993 222 Psychiatrisch Centrum Amsterdam, Nieuw-Sloten, Amsterdam 1989–1994
1992–2002 234 Veranderingen in het zorglandschap Het einde van de verzorgingsstaat Ziekenhuizen Het ziekenhuis van de eenentwintigste eeuw Psychiatrie De grote opruiming – Gebouwen voor kortdurende en ambulante zorg – Bijzondere voorzieningen 246 Wonen en zorg voor ouderen Het verpleeghuis – Scheiding van wonen en zorg: het woon zorgcomplex – Seniorenwoningen 236 238
Academisch Ziekenhuis Groningen (AZG), Groningen, 1975–1997 Woonzorgcomplex Johannes de Deo, Amsterdam, 1994–1997 Centrum voor geestelijke gezondheidszorg, Goes, 1995–2001 Westfries Gasthuis (eerste fase), Hoorn, 2003 Centrum voor kinder- en jeugdpsychiatrie De Jutter, Den Haag, 1997–2002 266 Kloosterverzorgingshuis, Venlo (Tegelen), 1999–2002
254 256 258 262 264
268 Universitair Medische Centra 2002–2010 276 De zorgarchitectuur voorbij: de weg naar de toekomst Architectuur en gebouwen voor gezondheidszorg 278 Ziekenhuizen Van medisch bolwerk naar veilige enclave – Zorgboulevards – Decentralisatie – Architectonische kwaliteit 286 Psychiatrie Omgekeerde integratie 289 Wonen en zorg voor ouderen Verpleeg- en verzorgingshuizen – Woonzorgzones en woon servicezones – Gewoon wonen 298 302 304 306 308 310 314 316 318 320 322 324
Sinai Centrum, Amstelveen, 2007 Zorgcentrum Berkenstede, Diemen, 1999–2006 De Plussenburgh, Rotterdam, 2001-2006 Willem Arntsz Huis, Utrecht, 2003–2007 Verpleeghuis La Valence, Maastricht, 2007 Deventer Ziekenhuis, Deventer, 2007 Vlietland Ziekenhuis, Schiedam, 1999–2008 Maasland Ziekenhuis, Sittard, 2001–2008 Medisch Centrum ‘de Pionier’, Nieuw-Vennep, 2008 Gezondheidscentrum St. Jozef, Deventer, 2009 De Hogeweyk, Weesp, 2008 Woonzorgcomplex Dobbelmanterrein, Nijmegen, 2009
326 Healing environment 330 Tot slot
334 339 347 351 352
Noten Literatuur Register Illustratieverantwoording Colofon
226 Flexibiliteit 5
Carré
In 1843 koopt het provinciaal bestuur van Noord-Holland het landgoed Meer en Berg in de duinen bij Santpoort voor de bouw van een provinciaal krank zinnigengesticht. Omringd door hoge duinen en een afwisselend park landschap is Meerenberg het eerste Nederlandse gesticht in een natuurlijke omgeving. Het gesticht, dat plaats biedt aan 300 patiënten, is gebouwd naar ontwerp van de bekende Haarlemse architect en landschapsarchitect J.D. Zocher jr. Hij past het carrécorridorstelsel toe. Het bestaat uit vier vleugels rondom een binnenplaats met een lange middengang die de mannen afdeling en de vrouwenafdeling van elkaar scheidt. De voorzijde van het gebouw en de vleugels achter de hoekpaviljoens hebben een verdieping. De therapeutische badinrichtingen, met straal-, stort-, douche- en drop baden, liggen op strategische plekken waar de verschillende klassen afdelingen aan elkaar grenzen. Lange, brede gangen verbinden de vleugels onderling. De tuinen, die als wandel plaatsen voor de eerste en de tweede klasse dienstdoen, liggen aan de
J.D. Zocher jr.
Provinciaal krankzinnigengesticht Meerenberg Santpoort 1844–1849
voorzijde van het gesticht. Langs de voorgevel zijn veranda’s aangebracht. De wandelplaatsen voor de derde klasse bevinden zich binnen de muren van het gebouw. Alle werknemers wonen in het hoofdgebouw; de verzorgers in eigen kamers in de nabijheid van de patiënten. De geneesheer-directeur is gehuisvest in het verbouwde koetshuis van het oude landgoed. Met behoud van bestaande meertjes vormt Zocher het oude landgoed om tot een wandelpark in landschappelijke stijl. De slingerende paden bieden onverwachte doorzichten op een water partij met fontein en op houten brug getjes over kronkelende waterlopen. De natuurlijke omgeving is niet alleen bijzonder fraai, maar ontneemt nieuws gierige passanten ook het zicht op Meerenberg. Boomgaard, moestuinen, aardappelveldjes en kwekerijen bieden de patiënten de gelegenheid om hun tijd in deze heilzaam geachte natuur door te brengen en hebben als voordeel dat het gesticht grotendeels in de eigen behoeften kan voorzien. 30
onder Begane grond en eerste verdieping
31
Sanatoria voor tuberculose patiënten
40
Boven Paviljoen voor verpleging aan huis M.A. van Nieukerken, Nederlands sanatorium, Davos, 1907 R. Kuipers, Oranje Nassau’s Oord, Renkum. Hoofdgebouw en lighal. Onder Huis Overweg, Heiloo, 1898 H.J. Tiemens jr., hoofdgebouw Sana torium Sonnevanck, Harderwijk, 1910 J.J. van Nieukerken, Sanatorium Beekbergen, Beekbergen, 1910 Ed. Cuypers, Sanatorium Dekkerswald, Groesbeek, 1913. De tuin met het hoofdgebouw en een draaibare lighal.
De term sanatorium duidt, letterlijk, op een gebouw dat gezond maakt. Sinds het laatste kwart van de negentiende eeuw werd het in de gezondheidszorg voor verschillende typen instellingen gebruikt. In de psychiatrie werden er gebouwen mee aangeduid voor patiënten die zich, anders dan in de psychiatrische inrichtingen, vrijwillig aanmeldden om er te worden behandeld. De tegenhanger ervan was het tuberculosesanatorium. Tuberculose – tbc, ofwel de ‘tering’, in de volksmond – was tot ver in de twintigste eeuw een veelvoorkomende aandoening. Hoewel de ziekte zeer besmettelijk was, wist men aanvankelijk niet precies hoe de overdracht ervan plaatsvond. Medicamenten waren er niet. De enige remedie was het verblijf in een klimaat met veel frisse, schone lucht. De constatering dat de ziekte op het platteland veel minder voorkwam dan in de steden bracht de Engelse arts George Bodington ertoe deze oplossing als eerste te propageren. Doel van het tbc-sanatorium is dit klimaat in gebouwde vorm aan te bieden – en daarmee keert dit type terug naar de oorsprong van het ziekenhuis, dat zijn opmerkelijke evolutie aan het eind van de achttiende eeuw begon als een lucht verversingsmachine. Vanaf het eind van de negentiende eeuw werd een respectabel aantal tbc-sanatoria gerealiseerd en in 1950
telde Nederland er 59 met 9000 bedden. Dat betekende dat voor maar een fractie van de patiënten plek was. Voor wie het sanatorium geen optie was werden kleine, gedeeltelijk open paviljoens beschikbaar gesteld. Ideaal was het verblijf in de bergen. Nergens was de lucht zuiverder dan daar. De basis voor een succesvolle behandel methode werd gelegd door de Duitse medicus Hermann Brehmer. Hij was zelf tijdens zijn studententijd door tuberculose besmet geraakt en op aanraden van zijn arts naar de Himalaya gegaan. Weer genezen thuis gekomen, veranderde hij van studierichting om zich te wijden aan de ziekte. Als arts richtte hij in 1854 in Görbersdorf in Duitsland (nu Polen) een kuuroord voor de behandeling van tuberculosepatiënten op. Het voornaamste van de behandeling die hij adviseerde bestond uit het verblijf in de openlucht. Gelegen in het laaggebergte zouden met nauwgezette tijdschema’s resultaten te behalen zijn die vergelijkbaar waren met die van het verblijf in hoger gelegen streken. Zijn kuuroord was gelegen in het midden van een groot park en bestond uit paviljoens, grotten en een dicht net van wandelwegen waaraan in totaal 360 banken stonden. Zijn assistent Peter Dettweiler zette het werk van Brehmer voort en opende sanatorium Falkenstein in 1876. Bij de
behandeling legde hij meer de nadruk op rust. Zijn patiënten lagen gedurende de dag in lighallen op chaises longues. Dit fenomeen kreeg in Nederland veel navolging. Sinds het laatste kwart van de negentiende eeuw werden tal van sanatoria gebouwd. Opmerkelijk is dat de sanatoriumbeweging tegelijkertijd op gang kwam met de ontdekking van de tuberkelbacil door Robert Koch in 1882. De oorzaak van de ziekte stond daarmee vast, maar een werkzaam medicijn liet nog jaren op zich wachten. Het eerste Nederlandse sanatorium werd in 1897 buiten de landsgrenzen, in de bergen bij Davos opgericht. De ‘Vereniging tot Behartiging van de Belangens van Minvermogende Nederlandsche Longlijders’, eveneens opgericht in 1897, zamelde geld in om ook armlastige tbc-patiënten in de gelegenheid te stellen naar Davos af te reizen. Tussen 1905 en 1907 kreeg het sanatorium de beschikking over een nieuw onderkomen bij de villa die aanvankelijk werd gebruikt. Architect was M.A. van Nieukerken, die er enige tijd verbleef. Hij schreef ook een boekje over tuberculosesanatoria.1 Hierin beschreef hij onder andere waaraan een bouwterrein moest voldoen. Droge zandgronden, liefst hoger gelegen en in de buurt van dennenbossen, verdienden de voorkeur. De lucht in de omgeving moest zuiver zijn; stof, vuil water
41
1914–1940
52
p. 52 E. Knevel, psychiatrisch ziekenhuis Vrederust, Halsteren, 1912 p. 53 B.T. Boeyinga, hoofd gebouw Vrederust, Halsteren, 1931
53
1960 1914–1940
118
1970 119
124
langwerpig bouwblok, waarbij rekening werd gehouden met een latere uitbreiding tot een T-vorm. Een markante midden partij met een reeks verticale betonnen elementen en een luifel markeert de hoofdingang en het trappenhuis. Aan de ene zijde bevindt zich het beddenhuis, aan de andere zijde het behandelhuis met de poliklinieken. Een opvallende eenling vormde het Sint Gregorius Zieken huis in Brunssum, eveneens van het bureau ir. A. Swinkels en ir. B. Salemans. Met 180 bedden had ook dit een bescheiden omvang, maar het was uniek doordat het vrijwel helemaal in twee lagen werd opgetrokken. Een van de voordelen was de mogelijkheid het fasegewijs te bouwen en in gebruik te nemen, een ceremonie die in 1961, zoals bij katholieke ziekenhuizen toen nog gebruikelijk was, luister werd bijgezet door de bisschoppelijke inwijding van de kapel. Een variatie op het H-thema was het K-type. Ziekenhuizen die volgens dit type werden gebouwd, waren J.P. Kloos’ Diaconessenhuis in de Groningse stadsuitbreiding De Wijert en het Diaconessenhuis in Leiden, dat Cramer en Kruisheer in 1963 in Leiden opleverden. Het verschil met de H bestond uit de knik in het beddenhuis. In Leiden situeerde Kruisheer de hoofdingang onder de kapel, die hij tegen het midden van het behandelhuis plaatste. Het meest opmerkelijk was niet het type, maar de strakke, heldere vormgeving waaraan een zekere bravoure niet te ontzeggen was. Kloos zag in zijn K-ziekenhuis in Groningen af van wat hij later aanduidde als ‘showbusiness’ en hield zich strikt aan het programma. Gaf dat geen aanleiding tot staaltjes van gewilde vormgeving, dan probeerde hij die niet te forceren.
p. 124 J.W.C. Boks, W. Eijkelenboom en A. Middelhoek, Holy-ziekenhuis, Vlaardingen, 1964
Toch waren de resultaten van deze zelfopgelegde discipline niet minder de moeite waard. In 1965 opende het Diaconessenhuis in Groningen zijn deuren: een middelgroot complex met 360 bedden en een forse polikliniek met een eigen entree opzij van de hoofdingang en in directe verbinding met het behandelhuis. Nieuwe typen Hoewel veel ervaring werd opgedaan met de bekende ‘lettertypen’, ontstond toch de behoefte aan nieuwe typen. Het Holy-ziekenhuis in Vlaardingen, een ontwerp van J.W.C. Boks, W. Eijkelenboom en A. Middelhoek, behoorde tot de meest opmerkelijke die in deze periode tot stand kwamen. Net als in de projecten van bijvoorbeeld Istha, Kruisheer en Kloos lag er een duidelijke architectonische ontwerp conceptie aan ten grondslag, maar in de uitwerking was die veel stedenbouwkundiger van aard. Basis vormde de klassieke T, maar die was in het uiteindelijke complex moeilijk terug te vinden. Een zeven lagen hoog beddenhuis, met fraaie ‘klopbalkons’ aan de uiteinden, stond haaks op een behandelhuis; haaks daarop waren de poliklinieken in laagbouw ondergebracht. Ongewoon was het onderbrengen van veel bestemmingen in afzonderlijke, lage bouwvolumes. Het was tegelijkertijd een strategie om het complex gefaseerd te kunnen realiseren, om alle onderdelen uitbreidbaar te laten zijn zonder de totale opzet te verstoren, en om een esthetische vormgeving mogelijk te maken. Dat laatste rekenden de ontwerpers tot de kern van hun opgave: ‘Bij de
p. 125 J.P. Kloos, operatiekamer in het Diaconessenhuis, Groningen, 1965 J.P. Kloos, Diaconessenhuis, Groningen, 1965 J.P. Kloos, hoofdopzet Diaconessenhuis, Groningen K = kliniek (beddenhuis) B = behandelhuis P = polikliniek 125
complexen tot stand, als reactie daarop was er vanaf de jaren zestig sprake van een schaalverkleining. Architectenbureau Leo de Jonge ontwierp een internaat voor ernstig zwakzinnigen in Schaarsbergen, op het landgoed ’s Koonings Jaght. De verspreid liggende paviljoens bestaan uit compact gecomponeerde woongroepen. Aan de binnenzijde loopt een bedieningsgang rondom de algemene voorzieningen. Daar omheen liggen grenzend aan patio’s de woon gedeelten. De Stagg bestudeerde in haar beginjaren de mogelijkheden van schaalverkleining.2 Daarmee werd het accent verlegd van institutionele zorg naar het wonen. Woon paviljoens voor groepen van acht tot tien personen werden in veel gevallen rondom binnenplaatsen of patio’s gegroepeerd. Tjeerd Dijkstra (Architectengroep Verster Dijkstra Loerakker) ontwierp in 1969 inrich ting De Merwebolder in Sliedrecht. Deze was bestemd voor 480 personen met een uitbreidingsmogelijkheid tot 600. De woon paviljoens bestaan uit wooneenheden, elk voor negen personen, die in een krans om een middengebied zijn gelegd. Hierdoor ‘is getracht het gevoel van bijeenzijn onder één dak te versterken en toch iedere eenheid een andere oriëntatie met ander uitzicht en andere lichtinval te geven om daarmee
massaliteit te vermijden’.3 In het begin van de jaren zestig voldeden de gebouwen van de stichting Boldershof in Druten niet meer aan de eisen van de tijd. De gebouwen werden geleidelijk vervangen voor nieuwbouw. Door architectenbureau Jos Bedaux werd in samenwerking met landschapsarchitect P.A.M. Buys een plan opgesteld. In het midden van het terrein werd een centrale as geprojecteerd met aan weerszijden daarvan de woonpaviljoens voor de bewoners, waarvan twee voor kinderen en vijf voor volwassenen. De kinder paviljoens, die als eerste tot stand kwamen, bestaan uit vier woongroepen voor zes patiënten en drie woongroepen voor twaalf patiënten. Voor meer zelfstandige patiënten zijn vijf woonhuizen gerealiseerd. Aan de rand van het terrein staat een verpleegsters flat die plaats biedt aan 200 verpleegsters. Het streven verstandelijk gehandicapten zo veel mogelijk deel te laten uitmaken van de maatschappij en een zo normaal mogelijk leven te laten leiden, resulteerde in de bouw van gezinsvervangende tehuizen (GVT’s). Aanvankelijk werd hier nog met scepsis tegenaan gekeken en bleef de grote inrichting de meest gangbare voorziening. Nadat de GVT’s in 1976 een erkende status van de overheid hadden gekregen, groeide het aantal explosief.4 In de jaren zestig werden
ook wel gewone woningen aan de rand van de terreinen gerealiseerd, de zogenaamde sociowoningen. Door de op initiatief van ouders opgerichte Stichting Philadelphia werd een hele reeks tehuizen gerealiseerd. Doelstelling was kleinschalige voorzienin gen te integreren in de normale samen leving. Wonen en dagactiviteiten werden gescheiden. Tussen 1964 en 1975 kwam Hernesseroord in Middelharnis van Van den Broek en Bakema tot stand. De hoofdstructuur van het complex bestaat uit een drieënhalve meter brede stalen verbindingsgang die vijf meter boven de grond hangt. Onder de gang liggen de paviljoens voor de bewoners en de alge mene voorzieningen. Boven op het gesloten verbindingscircuit liggen de zusterunits. Dit zijn geprefabriceerde cabines van vier bij zeven meter. Ze kunnen naar behoeften worden gekoppeld, ontkoppeld of verplaatst. In de jaren zeventig kwam het ontwikke lingsmodel op, wat inhield dat zorg zich meer richtte op het ontwikkelen van vaardigheden.5 Nadruk kwam toen te liggen op groeps activiteiten. De leefgroepen werden kleiner en oude gebouwen werden gerenoveerd of vervangen. Deze ontwikkeling werd ook in gang gezet in Dennendal, de zwakzinnigen afdeling van de Willem Arntsz Hoeve in Den Dolder. Daar begon psycholoog Carel Muller
192
Boven Architectengroep Verster Dijkstra Loerakker, De Merwebolder, Sliedrecht, 1969 Architectenbureau Jos Bedaux, vervangende nieuwbouw Boldershof, Druten, 1966–1971 Reigersdaal, Heerhugowaard, 1976 Onder Van den Broek en Bakema, Hernesseroord, Middelharnis, 1975 Van den Berg Architecten, Druivenhof, zorgcentrum Willem van den Bergh, Noordwijk, 2007 Architectenbureau Marlies Rohmer, De Zeester, zorgcentrum Willem van den Bergh, Noordwijk, 2007
met een aantal hervormingen die erop gericht waren de zwakzinnigen in kleine leefgemeen schappen te huisvesten. Gegrepen door de idealen van de tegencultuur uit de jaren zestig ging Muller een stap verder: hij zag verstan delijk gehandicapten als mensen die aan de corrumperende invloed van de moderne kapitalistische maatschappij waren ontsnapt. In zekere zin waren ze dus gezonder dan ‘normale’ mensen. Hij gaf F. van Klingeren, befaamd vanwege zijn multifunctionele Meerpaal in Dronten, opdracht voor een plan dat onder andere voorzag in het bouwen van woningen voor ‘normale’ mensen op het terrein van Dennendal, zogenaamde ver dunning. Daardoor zou de concentratie van verstandelijk gehandicapten kleiner worden, terwijl de gewone burgers in staat werden gesteld van hen te leren. Dit plan strandde op de commotie die Mullers alter natieve inzichten wekten. In 1974 werd Dennendal met behulp van de politie ont ruimd, waarmee een hardhandig einde kwam aan Mullers tegenculturele utopie. In 1976 werd Reigersdaal in Heerhugo waard in gebruik genomen. Het was een initiatief van de bestuurders van het psychia trisch ziekenhuis Sint Willibrordus in Heiloo. Het complex oogt als een klein dorp, met meanderende straten langs de verspreid liggende paviljoens. Op het terrein zijn aller
lei voorzieningen aanwezig. De bedoeling was dat mensen zich hier prettig zouden voelen, beschermd en veilig. De woningen hebben over het algemeen vierpersoons kamers, een opzet die paste bij de aandacht voor het functioneren binnen de groep. De landschappelijke inrichting van het terrein, waarin de waterstructuur een belangrijk onderdeel vormt, werd ontworpen door de tuinarchitecte Mien Ruys. In de jaren tachtig kwamen de individuele behoeften van de verstandelijk gehandicap ten centraal te staan. Er kwam meer aan dacht voor privacy. Behalve een verdere groei van het aantal gezinsvervangende tehuizen kwamen er in deze periode meer dagvoorzieningen tot stand. Sinds de jaren negentig is de nadruk meer komen te liggen op het burgerschap en de daarbij behorende mondigheid van de verstandelijk gehandi capten. Bij dit zogenaamde ondersteunings model staat de eigen keuze van de woonvorm centraal. De behoeften op het gebied van wonen, activiteiten, onderwijs en behande ling worden vastgelegd in een individueel zorgplan. De zorg wordt vraaggericht in plaats van aanbodgericht. De moderne inrichting bestaat uit in de regio verspreid liggende vestigingen.6 Deze ontwikkelingen hadden tot gevolg dat de grote instellingen langzamerhand
voor een groot deel kwamen leeg te staan. Net als bij psychiatrische ziekenhuizen, waar dezelfde tendens waarneembaar is, worden terreinen hergestructureerd. Van het zorgcentrum Willem van den Bergh in Noordwijk, een instelling van de organisatie ’s Heerenloo, verhuisde ongeveer tweederde van de oorspronkelijke bewoners naar woningen in de omgeving. Architecten bureau Claus en Kaan maakte een steden bouwkundig plan (2004–2005) voor de herontwikkeling van het terrein waarmee omgekeerde integratie gerealiseerd zou worden. Van den Berg Architecten Houten ontwierp 84 woningen in de Druivenhof. Dat bestaat uit vijf woongebouwen die gegroepeerd zijn rond een binnenplein. Naar ontwerp van Architectenbureau Marlies Rohmer werd een dagcentrum voor verstan delijk gehandicapten, De Zeester, gereali seerd (2003–2007). Naast ongeveer 200 woningen voor de achtergebleven bewoners met de bijbehorende voorzieningen werden op het terrein 500 woningen voor mensen van ‘buiten’ gebouwd. Daarmee werd het ideaal dat Muller en Van Klingeren in de jaren zeventig in Dennendal hadden voorgesteld alsnog in praktijk gebracht – ondertussen wordt deze strategie, die de laatste jaren op grotere schaal wordt toegepast, aangeduid met de term ‘omgekeerde integratie’.
193
Flexibiliteit en stedelijkheid
196
De zorg ontzorgd? De jaren tachtig stonden in het teken van het afscheid van de utopieën, ook in de architectuur. No-nonsensebeleid werd geïnitieerd, dat de ‘softe’ kanten van de verzorgingsstaat elimineerde en uiteindelijk vraagtekens plaatste bij heel het model van de welvaartsstaat. Herverdeling van de weelde maakte plaats voor het stimuleren van economische potenties. Bij de ziekenhuizen leidde dat tot een combinatie van enerzijds technische en logistieke strategieën die meer flexibiliteit moesten waarborgen, en anderzijds tot een herwaardering van de culturele, ontwerpende en vorm gevende aspecten van de architectuur. Die laatste kwamen vooral in de openbare ruimten van de gebouwen tot uiting. De psychiatrie nam afscheid van de antipsychiatrische utopieën, maar die klonken nog wel door in een zeer radicale transformatie waarbij de grote, oude instellingen groten deels werden verlaten en vervangen door in de stad geïntegreerde klinieken. Toen dit substitutiebeleid voltooid was, bleek menig oud instellingsterrein leeg in de bossen achter te blijven. In de ouderenzorg zette het daar al langer gevoerde substitutiebeleid onverminderd door. Had dat zich aanvankelijk tegen het verzorgingstehuis gericht, nu kwam ook de bouw van ‘zelfstandige’ woningen onder vuur te liggen. Ideaal werd zo veel mogelijk bejaarden gebruik te laten maken van de reguliere woningmarkt, die daarvoor idealiter in zijn geheel geschikt gemaakt zou moeten worden. Hoewel het concept van het dienstencentrum niet werd verlaten, werd nu meer belang gehecht aan het feno meen van de ‘mantelzorg’. Verpleeghuizen ontwikkelden zich ondertussen langzaam maar zeker verder weg van het ziekenhuismodel, wat onder andere tot uiting kwam in het versterken van het woonkarakter. Alle aandacht ging in deze jaren echter uit naar de woonvoorzieningen voor ouderen – al was het maar omdat die verreweg het meeste geld kostten.
p. 194 Kruisheer Hallink Arends architekten/adviseurs, Oosterscheldeziekenhuis, Goes, 1987 p. 196 Architektenburo Duintjer Istha Kramer Van Willegen, i.s.m. Architecten- en Ingenieursbureau ir. D. van Mourik, Academisch Medisch Centrum (AMC), Amsterdam, 1981/1985 p. 197 Tuns + Horsting Architekten, Wilhelmina Ziekenhuis, Assen, 1990
197
Passage
Campman Tennekes de Jong architecten
Streekziekenhuis Waterland Purmerend 1980–1988
214
Situatie en plattegrond tweede verdieping met de algemene verpleegafdelingen en de intensive care
Het passageziekenhuis vormt in het begin van de jaren tachtig een nieuw type in de ziekenhuistypologie. Het gebouw wordt daarbij in verschillende, overzichtelijke delen (in dit geval vier) uit elkaar gehaald en van elkaar gescheiden door een brede overdekte binnenstraat. Op de begane grond bevinden zich de poliklinische afdelingen, op de eerste verdieping de diensten, de laboratoria en de operatieafdeling, op de tweede en derde verdieping de verpleegafdelingen. Eerste en tweede verdieping zijn van elkaar gescheiden door een technische laag. In de passage zijn openbare voorzieningen onder gebracht zoals winkeltjes en een café. Aan de beide uiteinden van de passage bevinden zich de stijgpunten die de verdiepingen ontsluiten. Loopbruggen verbinden de stijgpunten met de T-vormige bouwdelen aan weerszijden van de passage. Via deze loopbruggen komt men binnen op het knooppunt van de T-vorm. Vanaf dit punt zijn de drie poten goed te overzien. Flexibiliteit staat bij het ontwerp van het Waterland-ziekenhuis voorop.
Hieraan is voor een deel tegemoet gekomen door de constructiemethode: een betonskelet met een vlakke plaat vloer en een invulling met montageelementen. Het inbouwpakket bestaat uit gipskartonnen binnenwanden, stalen binnenkozijnen en een systeem plafond. Voor de gevels zijn door de constructeur en architect montageelementen vervaardigd waarbij de constructie, de isolatie, de binnen- en buitenhuid één geprefabriceerd geheel vormen. Dankzij de toepassing van deze materialen en technieken is het ziekenhuis bijzonder snel gebouwd. Het kleurgebruik is helder en eenvoudig: de gevels op de begane grond zijn uitgevoerd in blauw, de gevels waarachter zich de technische installaties bevinden zijn lichtgrijs en de overige gevels wit. Kleuraccenten zijn aangebracht op onder andere leuningen, lampen en bewegwijzering.
215
Veranderingen in het zorglandschap p. 232 Kruisheer Hallink Arends architecten, Team 4 Architecten en Wytze Patijn architecten, Academisch Ziekenhuis Groningen (AZG), Groningen, 1997
p. 235 de Jong Gortemaker Algra architecten en ingenieurs, uitbreiding Nederlands Kanker Instituut/ Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis, Amsterdam, 1998–2004
p. 234 Wiegerinck Architecten, Spaarneziekenhuis, Hoofddorp, 1998–2004. Plattegrond eerste verdieping.
1980–1990 1914–1940
234
Het einde van de verzorgingsstaat De jaren negentig stonden in het teken van de voltooiing van het substitutiebeleid, waarbij vooral in de ouderenzorg en de psychiatrie de overgang naar kleinschalige, niet-institutionele voorzieningen grotendeels werd voltooid. Ondertussen werden vraagtekens gezet bij de fundamenten van de verzorgingsstaat, het kader waarbinnen het Nederlandse gezondheidsstelsel na 1945 was opgebloeid. De val van de Berlijnse muur in november 1989 markeert een breekpunt: in het ‘Westen’ werd de ondergang van het socialisme alom gevierd als een overwinning van de vrije markt. Was de aanwezigheid van een concurrerend, door de emancipatie van de lagere klassen gelegitimeerd bestel een reden om ook de verzorgingsstaat een collectief, planmatig karakter te geven, zodra het communistisch model het onderspit had gedolven stond niets de ontmanteling van de westerse variant nog in de weg. Dat dit ingrijpende gevolgen voor de gezondheidszorg zou hebben, ligt voor de hand: is het mogelijk die los te zien van de verzorgingsstaat? In de vele gedachte-experimenten die de grondslagen van de zorg analyseerden draaide deze vraag om de mate waarin marktwerking mogelijk en wenselijk was. Hoewel pogingen het stelsel te herzien hoog in het vaandel stonden, bleven de praktische consequenties vooralsnog beperkt. De wereld
van het bouwen stond, we stelden dat al, in het teken van de voltooiing van eerder ingezette tendensen. Pas nu werden de consequenties van trends die in de jaren tachtig voor zichtig waren begonnen in volle omvang zichtbaar. Een uitzondering vormden de ziekenhuizen. De overtuiging dat er ook hier niet aan te ontkomen was de bakens te verzetten leidde tot een tijdelijke bouwstop, bedoeld als een denk pauze om tot nieuwe concepten te komen. In de psychiatrie kreeg de grote overstap van de terreinen in bossen en duinen naar kleinschalige voorzieningen in de steden zijn beslag, bij de zorg voor verstandelijk gehandicapten volgde de trend naar het ‘normale’ wonen. De ouderenzorg vertoonde de meest radicale veranderingen: de scheiding van wonen en zorg. Zorg werd alleen met wonen geïntegreerd wanneer andere oplossingen niet denkbaar waren – het aantal categorieën bewoners waarbij dat het geval was werd zo veel mogelijk teruggebracht. Alle andere ouderen woonden in de reguliere, zij het aangepaste of aanpasbare woningen, waarbij zorg op maat geleverd werd.
235
Architectonische kwaliteit Veel recente nieuwbouwziekenhuizen kenmerken zich door het streven naar een hoge kwaliteit. Dat sluit aan bij de eerder gememoreerde herontdekking van het potentieel van de architectuur, en wordt bovendien in de hand gewerkt door de stelselherziening die de instellingen dwingt tot het ontwikkelen van strategieën om hun gebouwen optimaal in te zetten. In psychiatrische inrichtingen en de ouderenhuis vesting, waar deze motieven eveneens een rol spelen, doen zich vergelijkbare ontwikkelingen voor. Dat kwaliteit meer waarde kan leveren, zowel in het gebruik als – letterlijk – in de boekwaarde, is geen ontdekking van recente datum, maar de mogelijkheden hiervan in de architectuur van de gezondheidszorg optimaal profijt te trekken zijn dat wel. Als altijd staat of valt alles bij de rol van de opdrachtgever. Koen van Velsen werd al in een vroeg stadium door de directie van het revalidatiecentrum Groot Klimmendaal bij Arnhem gevraagd na te denken over een nieuw gebouw. Het resultaat is een gebouw dat nu al baanbrekend wordt genoemd. Het maakt onderdeel uit van een oprolstrategie waarbij het grootste deel van het landschappelijk schitterend gelegen terrein wordt ontruimd. Van Velsen houdt zijn gebouw lager dan de boomtoppen, geeft het een donkere kleur, brengt met de aluminium gevelplaten reliëf aan zodat het complex geen kille gladde doos wordt en verzorgt zo een ideale dialoog met de omgeving. Door een deel van de functies voor het publiek open te stellen – de wellness-achtige onder delen van een revalidatiecentrum zijn daarvoor ook bij uitstek geschikt – en alles te vermijden dat een ouderwetse ziekenhuissfeer oproept, bewijst Van Velsen dat gezondheids architectuur tot de voorhoede kan horen.12 Het streven naar kwaliteit kenmerkt ook de twee gebouwen die Thomas Rau en UN Studio aan het Universitair Medisch Centrum in Groningen toevoegden. De eerste ging uit van het One Planet Architecture-principe, dat duurzaamheid vertaalt in een door de ruimtelijke omgeving gestimuleerde gedragsverandering. Mensen moeten zich ervan bewust zijn dat alles wat zij doen invloed kan hebben op de omgeving, onze habitat. Het onderwijs- en onderzoeksgebouw van RAU bevat onder andere een collegezaal voor 450 studenten en de voor een studentenstad onvermijdelijke fietsenstalling – er is plaats voor maar liefst 1350 rijwielen. In zijn vormgeving contrasteert het gebouw met een historisch pand dat ernaast staat. Een goudkleurige schil omhult het pand en dat resulteert in een vloeiend blob-achtig volume dat aan één kant lijkt te zijn open gesneden. Daar biedt het de voorbijgangers een blik in het interieur. Van een dergelijke transparantie is in het laboratorium van UN Studio geen sprake – de functie leent zich daarvoor ook niet. Hier is de bijzondere uitstraling die dit gebouw toch heeft helemaal aan de bijzondere gevel te danken. De opvallende indeling van het interieur blijft verborgen. Dat daarin twee konische vormen schuilgaan is aan het vierkante exterieur niet af te lezen. In al deze voorbeelden gaat een logistiek heldere oplossing gepaard met een vormgeving die het gebruik ondersteunt en tegelijk ook representeert. Daarmee zijn het interessante voorbeelden uit een intussen groeiende reeks, die op een renaissance van de zorgarchitectuur duidt.
p. 284 UN Studio, laboratorium Universitair Medisch Centrum Groningen, 2008 RAU, faculteit orthopedie en bewegingsweten schappen Universitair Medisch Centrum Gronin gen, 2007
p. 285 Architectenbureau Koen van Velsen, revalidatie centrum Groot Klimmen daal, Arnhem, 2009
2002–2010
284
285
Hip
Arons en Gelauff Architecten
De Plussenburgh Rotterdam 2001–2006
304
De Plussenburgh verenigt twee actuele architectonische en stedenbouwkun dige opgaven: stedelijke vernieuwing in een naoorlogse wijk, en de realisatie van ouderenhuisvesting in de nabijheid van voorzieningen en openbaar vervoer. Het stedenbouwkundig plan voor de revitalisering van IJsselmonde is van Rein Geurtsen, de verdere uitwerking van Kees Rijnboutt. Het voorziet in een renovatie van het winkelcentrum Keizerswaard en de aanleg van een marktplein met een woontoren, het deelgemeentekantoor, horeca en biblio theek. De Plussenburgh vormt de opmaat voor dit centrumplan. Het bestaat uit een toren met zestien woon lagen en 48 huurappartementen, met haaks daarop een lager bouwdeel van zeven woonlagen met 56 huurapparte menten, dat op schuin geplaatste poten tien meter boven het maaiveld zweeft. Een bestaande waterpartij loopt onder dit deel door.
Een door de landschapsarchitecten van Inside Outside ontworpen plein dat uit ongelijksoortige driehoeken bestaat en voorzien is van rietachtige beplanting, verbindt de nieuwbouw met het bestaande woonzorgcentrum. Aan de waterpartij ligt een gemeenschap pelijke ontmoetingsruimte. Uitgangs punt van het ontwerp is de constatering dat de 55+’er van nu de hippiegeneratie van de jaren zestig is. Dat is de aan leiding voor een opvallend hip gebouw waarin panelen met 200 verschillende kleuren zijn toegepast. Het meest in het oog springen echter de balkons. Deze zijn golvend gemaakt. Het breedste deel biedt ruime mogelijkheden om buiten te verblijven, het smalste deel voldoet nog altijd aan de minimale normen voor een glazenwassersbalkon, waardoor dure wasinstallaties zijn vermeden. Getordeerde stalen balustrades bena drukken het ritme, dat verder wordt onderstreept door het verloop van breed
en smal om de verdieping te wisselen. Het parkeren vindt in een ondergrondse garage plaats. De woningen zijn ruim 80 vierkante meter groot en door de ruime beukmaat van 9,80 meter betrek kelijk flexibel. De gangen zijn breed genoeg om twee rolstoelgebruikers elkaar moeiteloos te laten passeren.
Situatie A De Plussenburgh B aangrenzend zorgcentrum C Grote Hagen D Herenwaard C
A
D
305
at a brick wall were able to leave the hospital faster and suffered fewer complications.’ 2 Wellicht het grootste belang van deze constatering is de directe relatie tussen een ruimtelijk – eigenlijk vooral een visueel – gegeven en de meetbare effecten ervan. Voortbouwend op dit type onderzoek hebben de theoretici van de ‘healing environment’ en het EBD de reikwijdte van deze concepten sterk vergroot. Essentie van de ‘healing environment’ is dat een goed ontworpen gebouw bijdraagt aan de genezing van de patiënt, een streven dat herinnert aan het oude Verlichtingsideaal om het ziekenhuis door zijn vormgeving in een ‘machine à guérir’ te transformeren. E. Zeidler, die in de jaren zeventig furore maakte met het McMaster University Health Sciences Centre in het Canadese Hamilton, beweerde dat in het door hem ontworpen Walter C. MacKenzie Health Sciences Center in Edmonton, eveneens in Canada, de daling in het gebruik van som mige geneesmiddelen voor dertig procent aan het ontwerp werd toegeschreven.3 Wat maakt dat een ziekenhuis als een ‘healing environment’ is aan te merken? Het is niet moeilijk een lange lijst samen te stellen van elementen die geacht worden daaraan bij te dragen. Allereerst de factor natuur. Alleen al het uitzicht op natuur geeft een positief effect. Middels groene patio’s,
al dan niet overdekt, en veel planten kan het hele ziekenhuis een meer natuurlijke uitstraling krijgen. Van veel belang is het wegnemen van het tot op zekere hoogte verontrustende, machinale en klinische karakter van het gebouw. Een groot zieken huis met veel patiënten en bezoekers en een uitgebreide staf heeft iets weg van de open bare ruimte in een stad, waar zich eveneens een doorsnee van de hele bevolking ophoudt. Het Academisch Medisch Centrum (AMC) in Amsterdam is het eerste ziekenhuis dat voorziet in een aangename, veilige en tegen weersinvloeden beschermende stedelijke ruimte met straten en pleinen. De meest uitbundige stedelijke sfeer is te vinden in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG). Tegenhanger van het stedelijke is het huiselijke: de ruimtes waar de patiënt zich alleen of met maar weinig mensen bevindt, zou in kleur- en materiaalgebruik moeten lijken op een gewone woonomgeving (zelfs als die met het ‘normale’ wonen maar weinig gemeen heeft). Ook voor de ruimten die onmogelijk te ‘normaliseren’ zijn laat zich een aantal basiskwaliteiten opstellen. Privacy is van grote betekenis, en die begint al bij de ingang, daar waar de patiënt zich voor de eerste keer meldt. Eenpersoons kamers genieten de voorkeur, al is het raadzaam de patiënt de keuze uit meerdere
opties te laten. Het gevoel zelf de regie te houden (‘patient empowerment’) is even eens van belang, en omgekeerd dient te worden voorkomen dat de patiënt het idee krijgt de controle kwijt te raken – dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de beweg wijzering in het gebouw te wensen overlaat. Ten slotte zijn tal van andere stress verhogende factoren geïdentificeerd, die zich vaak tegen geringe kosten laten vermij den. Speciale akoestische plafondtegels, bijvoorbeeld, kunnen hinderlijke geluids overlast tegengaan. Sommige categorieën patiënten vragen om specifieke oplossingen. Dat is bijvoor beeld het geval bij dementerende ouderen. Bij hen heeft op genezing gerichte therapie in het algemeen niet veel nut. Behandeling en bewoning liggen bij dementerenden in elkaars verlengde. Voor de architectuur is in de voor deze categorie bestemde klinieken daarom een bijzondere rol weggelegd – ingrijpen in de omgeving kan, zo stellen Van der Voordt en Terpstra, achteruitgang weliswaar niet stoppen, maar wel vertragen.4 Kleur- en materiaalgebruik spelen een rol, maar ook het bieden van zintuiglijke prik kels. Verschillende strategieën zijn ontwik keld waarin de omgeving een meer of minder prominente rol vervult. Veel zijn afkomstig uit de Verenigde Staten, bijvoorbeeld ‘reality
Boven RAU, Het Zonnehuis, Zwolle, 2007 Sponge Architects & Rupali Gupta i.s.m. IOU Architecture, Ronald McDonald VU Kinderstad, Amsterdam, 2008 de Jong Gortemaker Algra architecten en ingenieurs, NKI/Antoni van Leeuwenhoek ziekenhuis, 2004 Wiegerinck Architecten, Spaarneziekenhuis, Hoofddorp, 2004
Onder Han Westelaken, Atrium Medisch Centrum, Heerlen, 2003. Entree gebouw Architecten aan de Maas, Verpleeghuis La Valence, Maastricht, 2007 de Jong Gortemaker Algra architecten en adviseurs, operatiekamer ziekenhuis De Lievensberg, Bergen op Zoom, 2005 Bonnema architecten, Maasland Ziekenhuis, Sittard, 2008 Architectenbureau Koen van Velsen, revalidatiecentrum Groot Klimmen daal, Arnhem, 2009
328
orientation training’. Dat wil de bewoners aanknopingspunten bieden om beter te functioneren in hun huidige situatie en richt zich dus op het hier en nu. Daartegenover staat de opvatting van ‘validation’, dat ervan uitgaat dat veel patiënten liever in het ver leden leven – een opvatting die in Nederland terug te vinden is in het ‘herinnerings museum’ van Humanitas in een verpleeg huis in Rotterdam (onderdeel van HumanitasAkropolis). Of deze kwaliteiten werkelijk effecten hebben, is voor de pleitbezorgers van het EBD geen kwestie van overtuiging maar van meten. Een ideaal meetmoment doet zich voor wanneer een instelling een nieuw gebouw betrekt, zelfs als de patiënten populatie vlottend is. Het ‘pebbles project’, dat de verspreiding van het EBD documen teert (als de kringen rond een in het water gegooide kiezelsteen), maakt graag van deze methode gebruik, maar ook in Neder land is die niet onbekend. Toen in Maas tricht een nieuw verpleeghuis opende, bleken de patiënten zich in de nieuwbouw zelfstandiger en actiever te gedragen dan in de Klevarie, een van de grootschalige voor gangers.5 Het is misschien niet verwonderlijk dat de concepten van de ‘healing environment’ en het EBD aanvankelijk met enige scepsis in de architectenwereld werden ontvangen
– hoewel het de reikwijdte en het belang van de architectuur onderstreept is het afkomstig uit de hoek van vooral omgevings psychologen, wat de vrees voor extra regels en richtlijnen van buiten voedde. Onder tussen lijkt zich langzaam maar zeker een kentering af te tekenen. De angst voor aan tasting van de ontwerpvrijheid lijkt inder daad ongegrond. Wanneer kwalitatief hoog waardige architectuur in staat blijkt zich van de vindingen van het EBD te bedienen, lijkt iedereen daarmee gebaat te zijn.
329