Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Opleiding Geschiedenis
Contra naturam. Een verkenning van de aandacht voor sodomie bij de Bourgondische hertogen en hun politieke en intellectuele elite (ca. 1384-1504)
Scriptie voorgelegd aan de faculteit van Letteren en Wijsbegeerte, voor het behalen van de graad van Master in de Geschiedenis Academiejaar 2008-2009
door NICO GODELIEVE DUMALIN promotor : prof.dr. MARC BOONE
LIJST MET AFKORTINGEN .............................................................................................................. 4 VOORWOORD ............................................................................................................................... 5 I. INLEIDING ............................................................................................................................... 6 II. FUNDAMENTEN ..................................................................................................................... 8 2.1. De bibliotheek als spiegel van de mentaliteit .................................................................. 8 2. 2. Nadere definiëring van het begrip sodomie ................................................................... 9 2.3. De Bourgondische hertogen en hun elite ...................................................................... 12 2.3.a. Boekenbezit hertogen van Bourgondië .................................................................. 12 2.3.b. Boekenbezit van de elite ........................................................................................ 16 2.4. Verkenning van de literatuur uit de late-middeleeuwen ............................................... 18 III. HISTORISCH-JURIDISCH KADER : VAN RELATIEVE TOLERANTIE TOT VERKETTERING .. 21 3.1. Conciliaire wetgeving ................................................................................................... 22 3.2. Wereldlijke rechtspraak................................................................................................. 24 IV. GANGBARE LITERATUUR ROND SODOMIE TIJDENS DE BOURGONDISCHE EEUW ............. 29 4.1. Bronnen van het recht ................................................................................................... 30 4.1.a. Corpus Iuris Civilis................................................................................................. 30 4.1.b. Corpus Iuris Canonici............................................................................................. 31 4.2. Heilig Schrift en Traditie............................................................................................... 32 4.2.a. Heilig Schrift .......................................................................................................... 32 4.2.b. Geschriften van de Kerkvaders .............................................................................. 33 4.3. Klassieke werken uit de Klassieke Oudheid ................................................................. 37 4.3.a. Ontspanningsliteratuur ........................................................................................... 38 4.3.b. Rhetorica ................................................................................................................ 40 4.3.c. Geschiedkundige werken........................................................................................ 41 4.4. Werken uit de Middeleeuwen ....................................................................................... 44 4.4.a. Ontspanningsliteratuur ........................................................................................... 44 4.4.b. Medische traktaten ................................................................................................. 49 4.5. Tussentijdse analyse ...................................................................................................... 57 V. ANALYSE VAN DE AANDACHT ROND SODOMIE TIJDENS DE BOURGONDISCHE EEUW ........ 59 5.1. Bronnen van het recht ................................................................................................... 59 5.2. Heilig Schrift en Traditie............................................................................................... 61 5.2.a. Heilig Schrift .......................................................................................................... 61 5.2.b. Geschriften van de Kerkvaders .............................................................................. 62 2
5.3. Werken uit de Klassieke Oudheid ................................................................................. 63 5.3.a. Ontspanningsliteratuur ........................................................................................... 64 5.3.b. Rhetorica ................................................................................................................ 65 5.3.c. Geschiedkundige werken........................................................................................ 66 5.3.d. Tussentijdse analyse ............................................................................................... 68 5.4. Werken uit de middeleeuwen ........................................................................................ 69 5.4.a. Ontspanningsliteratuur ........................................................................................... 69 5.4.b. Medische werken.................................................................................................... 70 5.4.c. Werken voor het goede leven ................................................................................. 70 5.5. Analyse van de interesse in sodomie............................................................................. 73 VI. CONCLUSIE ........................................................................................................................ 78 BIJLAGEN................................................................................................................................... 86 BIBLIOGRAFIE .......................................................................................................................... 108 Bronnen .............................................................................................................................. 108 Varia ................................................................................................................................... 117 Secundaire literatuur .......................................................................................................... 111
3
Lijst met afkortingen
ADCO
Archives Départementales de la Côte-d‟Or
Barrois
Barrois, Bibliothèques protypographiques ou librairies des fils du roi Jean*
CCB
Derolez, Corpus catalogorum Belgii
De Winter
De Winter, La bibliothèque de Philippe le Hardi, duc de Bourgogne*
Doutrepont
Doutrepont, Inventaire de la librairie de Philippe le Bon*
ISTC
Incunabula Short Title Catalogue
Mansi
Mansi, Sacrorum conciliorum nova et amplissima collectio
PL
Migne, Patrologia Latina
RRDL
Roman de la Rose Digital Library
VH
Van Hoorebeeck, Livres et lectures des fonctionnaires des ducs de Bourgogne*
*
De afkorting wordt enkel gebruikt wanneer verwezen wordt naar de uitgave van de inventaris(sen) in het werk. Deze wordt dan gevolgd door de datum van de inventaris in kwestie, gevolgd door het item in kwestie. Wanneer verwezen wordt naar andere pagina‟s in het werk worden de gewone stelregels voor afkortingen in voetnoten gehanteerd, i.e. naam auteur, afgekorte titel in cursief, pagina.
4
Voorwoord
Een voorwoord wordt naar goeie gewoonte aangewend om alle mensen te bedanken die in meer of mindere mate hebben bijgedragen tot deze thesis. Een o-zo kostbare traditie die hier niet uit de weg zal worden gegaan. In de eerste plaats wil ik mijn promotor prof.dr. Marc Boone bedanken voor zijn begrip, geduld en hulpvaardigheid in het denkproces. Prof.dr. Jan Dumolyn verdient eveneens vermeld te worden. Hij was het die me een extra exemplaar uitleende van zijn begeerde doctoraatsverhandeling. In dezelfde lijn ben ik tevens prof.dr. Karen J. Taylor van de Morehead State University dankbaar voor het toesturen van een kopie van haar artikelbundel Gender transgressions. Mijn dank gaat ook uit naar dra. Frederik Buylaert om met zorg mijn adellijst in bijlage 2 na te hebben willen controleren op fouten. Als geboren leek is het niet altijd eenvoudig om op eigen houtje kennis los te weken uit het kluwen die Heilige Schriften plachten te wezen. Mijn dank gaat dan ook uit naar een aantal personen die hebben bijgedragen tot beter begrip van de Bijbel, de Qur‟an en een aantal specifieke Arabische en Hebreeuwse termen. In het bijzonder zijn dit de dames Christine en Nele Demeyere, alsook goede vriend Elias en de immer goedlachse moslima Juliza Binte Mahdi. Maar bovenal een dikke merci aan Nathalie Boschman, omdat ze de moed gevonden heeft de volledige thesis na te lezen op zoek naar spellingsfouten en wankele grammaticale constructies. Hun gezamenlijk bijdrage tot deze thesis heeft me verder geholpen dan ze zelf zouden denken. Als laatste wil ik tevens de voltallige familie bedanken voor hun morele steun bij het vervaardigen van deze thesis; en dan in het bijzonder mijn moeder Annie Verduyn voor haar interesse en steun in alle beslissingen die ik tot nu toe heb genomen. Geen enkele handeling passeert ongemoeid zonder de moederlijke zege.
Nico G. Dumalin Brugge, juli 2009
5
I. INLEIDING
De geschiedenis van de sociale marginaliteit is reeds het onderwerp geweest van menig werk. Van de vervolging van lepralijders over antisemitisme tot de publieke verbranding van sodemieters : alle themata hebben in meer of mindere mate auteurs naar de pen doen grijpen. En zoals het een wetenschap betaamt, staat het onderzoek nooit op punt. Theorieën worden uitgedacht, weerlegd of aangevuld. Met deze thesis hoop ik een bijdrage te kunnen leveren tot dit onderzoek rond sociale marginaliteit. In wat volgt wordt dan ook dieper ingegaan op een van deze themata binnen een van ‟s Belgisch boeiendste periodes, namelijk de sodomie tijdens de Bourgondische periode. De geografische grenzen waarbinnen we ons begeven liggen grosso modo gelijk met de Lage Landen.1 Er is reeds veelvuldig geschreven rond de middeleeuwse literatuur met betrekking tot sodomie. Een aantal uitzonderingen niet te na gesproken, beperken de meeste auteurs zich tot een inhoudelijke bespreking van deze werken. Auteurs als MICHAEL GOODICH hebben echter een verdienstelijke poging ondernomen om een chronologie aan te brengen in de houding van de middeleeuwse auteurs ten opzichte van sodomie.2 Nog anderen zoals MARK JORDAN poogden de vervolging van sodomie te bestuderen vanuit het geheel aan katholieke theologische bronnen.3 Maar nog nooit werd enig onderzoek gepleegd naar de vraag of de werken met betrekking tot sodomie ook effectief gesmaakt werden door de toenmalige bevolking. Anders gesteld, in hoeverre kan gesteld worden dat de politieke en intellectuele elite – naast hun maatschappelijke bezorgdheid omtrent sodomie – ook aandacht hadden voor de theoretische polemiek rond de problematiek. Via een kwalitatief onderzoek van hun particuliere bibliotheken en een kwantitatieve analyse van hun boekenbezit wordt hier gepoogd een antwoord te formuleren op deze vraag. Daarnaast worden ook de hertogelijke bibliotheken van de Valois-dynastie van naderbij bekeken. Samen kunnen deze bibliotheken representatief zijn voor de “langue de pouvoir” van BOURDIEU, ofte de taal van de machthebbers. In een eerste hoofdstuk gaan we nader in op de fundamenten waarop deze thesis gebouwd is. In de eerste plaats wordt de mogelijkheid om mentaliteitsaspecten te abstraheren uit het bibliotheekwezen aangekaart. Aldaar wordt ook een nadere definiëring van sodomie geformuleerd en worden de gebruikte bronnen toegelicht. In datzelfde hoofdstuk ga ik ook nader in op de gehanteerde methodiek waarmee ik mezelf een weg heb pogen te banen binnen 1
J. RICHARDS. “Les pays bourguignons méridionaux dans l‟ensemble des Etats des ducs Valois”, In : Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 1980, deel 95. pp. 335-348 2 Het orgelpunt in de houding tegenover sodomie ligt volgens hem in de Gregoriaanse hervormingen. M. GOODICH, The unmentionable vice : homosexuality in the Later Medieval period. Oxford, 1979. pp. 23-39 3 M. JORDAN. The invention of sodomy in christian theology. Chicago university press, 1997. 190 p.
6
het kluwen aan middeleeuwse handschriften en incunabelen. Hoofdstuk twee beschrijft zeer summier de houding ten opzichte van sodomie tijdens de late middeleeuwen. Dit gebeurt via twee luiken. Eerst wordt via de grote concilies dieper ingegaan op de beeldvorming rond sodomie volgens de Katholieke Kerk. Cumulatief hiermee schets het tweede luik een summier overzicht van de toenemende aandacht van de wereldlijke overheid voor sodomie. Na dit theoretisch-juridisch deel worden vaak geciteerde werken met betrekking tot sodomie behandeld. Deze lijst werd aangevuld met nieuwe inzichten in de literatuur rond de vleselijke zonden, doch telkenmale afgestemd op het volgend hoofdstuk. Het derde hoofdstuk confronteert de voorgaande hoofdstukken met elkaar, hopende een antwoord te vinden op de vraag of de bibliofielen van Bourgondië eveneens aandacht besteden aan de sodomie die ze zo hardnekkig hebben vervolgd. Om het de lezer mogelijk te maken de gegevens visueel voor te stellen werd gebruik gemaakt van schema‟s en grafieken die in bijlage zijn bijgevoegd. In de conclusie wordt eerst gerecapituleerd op reeds verworven tussenbesluiten. Daarna poog ik een aantal verbanden te zoeken tussen de aandacht voor sodomie met de politieke en religieuze achtergrond van de elite.
7
II. FUNDAMENTEN
2.1. De bibliotheek als spiegel van de mentaliteit Willen we nagaan in hoeverre de aandacht voor sodomie zich reflecteerde in de bibliotheken van de Bourgondische dynastie, dan moet eerst een antwoord worden geformuleerd op de vraag : kunnen we überhaupt wel mentaliteitsaspecten losweken uit een droge opsomming die een inventaris placht te wezen ? Er bestaat geen kant-en-klaar antwoord op deze vraag. De kwestie rond taal als reflectie van intentie ligt voorlopig nog altijd in het kamp van sociologen als NORBERT ELIAS en PIERRE BOURDIEU. NOBERT ELIAS behandelde de zaak slechts indirect in zijn these over het civilisatieproces (1939). Elias duidde hierin dat de gedragsstandaarden van de maatschappelijke bovenlaag aan het einde van de middeleeuwen transformeerden. Een toenemende regulering van het menselijk gedrag zorgde er toen voor dat de Europese bevolking evolueerde richting het geladen begrip “beschaving”. Als argumentatiemateriaal voor zijn these gebruikte hij verscheidene etiquetteboekjes uit de middeleeuwen, stellende dat zij een bewijs vormen van de veranderende maatschappij. Belangrijk hierbij op te merken is dat Elias redeneerde vanuit een top-down benadering, waarbij hij alle vormen van volkscultuur uitsluit van enige dialectische invloed op het maatschappelijk leven.4 In dezelfde studie van Elias werd ook de veranderende seksuele beleving in de overgang van de late middeleeuwen naar de vroegmoderne tijd onderzocht. Meer en meer werd de seksuele beleving aan het gezicht onttrokken. Hij is echter zo boud geweest te stellen dat deze driftregulatie zich hoofdzakelijk manifesteerde tijdens de vroegmoderne tijd, alsof de middeleeuwen geen voorschriften kenden met betrekking tot de zedelijkheid binnen de seksualiteit.5 Wel integendeel lijkt mij. Het is thans algemeen geweten dat, binnen het Christendom, de katholieke kerk reeds in een zeer vroege fase de seksualiteit aan strenge regels heeft onderworpen om er uiteindelijk zelfs een monopolie op te vestigen. De penitentieboeken bijvoorbeeld tonen duidelijk een beginnende regulatie van het seksuele leven, zij het geformuleerd in termen van “zondigheid”.6 PIERRE BOURDIEU bouwde verder op de vraag hoe het gesproken en geschreven woord invloed kunnen uitoefenen op de mentaliteit. Taal kan volgens hem binnen verschillende
4
N. ELIAS. Over het civilisatieproces. Sociogenetische en psychogenetische onderzoekingen (vertaald uit het Duits door Willem Kranendonk).Het spectrum, 1982. p. 40 5 IBIDEM pp. 243 en 256-258. 6 Payer verdedigt in zijn standaardwerk de these dat, simultaan met de bloei van het Christendom, een “seksuele code” ontwikkeld werd. Hiermee verwijst hij naar een geheel aan grenzen die de bevolking werd opgelegd in termen van “zondigheid”. P. PAYER. Sex and the penitentials. The development of a sexual code, 550-1150. University of Toronto Press, 1984. 219 p.
8
discours dienen als een manier om verkregen macht te verstevigen.7 Het vergaren van een monopolie op taal en het uitvlakken van uitwassen via censuur – i.e. symbolisch geweld – zorgt voor een effectieve manier om de eigen legitimiteit uit te dragen aan de bevolking.8 Anders gesteld komen de mogelijkheden van de macht van de taal nog het best tot uiting via de taal van de macht. Als zijn legitiem discours voldoende uitgedragen wordt (via culturele reproductie), wordt een zogenaamde dominante cultuur gevormd; ofte een cultuur zoals opgedrongen door de machthebbers, waarbij orthodoxie de regel wordt en dissidente strekkingen symbolisch, dan wel fysiek, geliquideerd worden. Uiteindelijk wordt het discours geïmplementeerd in het dagelijke leven van de bevolking. Ze verwordt een habitus.9 In deze thesis wordt de taal van de macht verondersteld uitgedragen te worden door de politieke en intellectuele elite van Bourgondië en hun legitieme staatshoofden, de hertogen van Bourgondië. Zoals in een ander hoofdstuk zal aangetoond worden is de gekozen populatie aan elite immers voldoende representatief om de centrale instellingen van het Bourgondisch staatsapparaat te kunnen vertegenwoordigen. Het fysiek geweld jegens sodemieters is reeds op voldoende wijze geduid (zie hoofdstuk 3). Thans is het interessant na te gaan in welke mate het symbolisch geweld, in casu de veroordeling van sodomie, via de literatuur haar ingang vond in de leefwereld van de hertogen en hun elite. 2. 2. Nadere definiëring van het begrip sodomie De etymologische wortels van de term “sodomie” liggen vervat in de Bijbelse vertelling over het tragische lot van de stad Sodom. Sodom en Gomorra zouden volgens het boek Genesis door de vlammen zijn verteerd nadat zij God hadden vertoornd door een “zware zonde” te begaan (Gen. 18:20). Wat verder wordt verduidelijkt dat de mannen er zich wilden vergrijpen aan de mannelijke engelen (Gen. 19:5). Het lot van Sodom werd zo de voorafspiegeling van hetgeen de sodemieter te wachten zou staan tijdens de middeleeuwen. De Franse scholasticus Petrus van Poitiers (12de-begin 13de eeuw) omschreef de term als volgt : “Hoc valet sodomiticum vitium et est contra naturam. In hoc quidem distans ab illo quod in hoc corrumpitur una sola persona, et in illo duae, sed in eo monstruosius est quam illud, quia hic eadem persona
7
Het aantal discours is legio. Bourdieu vermeldt het religierus discours, gecontrasteerd met een esotherisch discours; een politiek discours en juridisch discours etc. Zie BOURDIEU (P.). Ce que parler veut dire. L‟économie des échanges linguistiques. Fayard, 1982. pp. 7-22. 8 P. BOURDIEU, Ce que parler veut dire, p. 196. 9 Bourdieu definieert het habitus begrip als “het resultaat van de instituering van het sociale, van de objectieve veldstructuren in afzonderlijke lichamen”, geciteerd uit : P. BOURDIEU. Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. Onder redactie van DICK PELS e.a.. Amsterdam, 1989. 352 p.
9
fit agens et patiens, et ita quasi vir et mulier, et quasi hermaphroditus” 10 Volgens Petrus van Poitiers omvat sodomie dus alle seksuele betrekkingen die geen coïtus beogen, zoals de eigen masturbatie of van een partner; ofte die gemeenschap waarbij de rolverdeling in bed dooreen gehaspeld wordt. De rolverdeling in bed werd in de middeleeuwen duidelijk bepaald door het natuurlijk geslacht. Waar de man de agens was, was de vrouw de patiens. Bij masturbatie worden de beide rollen gecombineerd in een persoon, en dat druist in de middeleeuwse denkwereld in tegen de goddelijke natuurwetten. Thomas van Aquino (13de E), eveneens scholasticus, beschouwde sodomie de zonde tegen het “gebruik van de juiste sekse” (non servitur debitus sexus).11 Hij onderscheidde qua zwaarte volgende opbouwende onderverdeling : de zelfbevrediging (mollitia), de niet-productieve, op lust gebaseerde geslachtsgemeenschap tussen personen (luxuria) en de bestialiteit (bestialitas). 12 Achter het begrip mollitia gaan echter veel meer betekenissen schuil dan enkel onanie op zich. Het woord betekent in strikte zin “zacht, week”, maar in sommige contexten verwijst het naar een zekere vrouwelijkheid, “verwijfdheid”, of nog, de patiens bij twee mannen. In het laat- middeleeuws Venetië werd bijvoorbeeld qua strafmaat rekening gehouden met het feit of men, tijdens de daad, al dan niet de patiens was.13 Waar de passieve man in een homoseksuele relatie de “vrouwelijke” partner werd genoemd, werd omgekeerd evenredig de actieve partner in een lesbische relatie de “mannelijke” partner genoemd. Zo leert Samuel ibn Yahya (12de eeuw) ons : “Er bestaat een zekere categorie vrouwen die anderen overstijgt in intelligentie en subtiliteit. Er is een zekere mate aan masculiniteit in hun natuur […] zij dragen een zekere gelijkenis aan mannen in zich. Zij houden er tevens van de actieve partner te zijn. […] dit leidt haar tot Sapphisme.”14 Naast Sapphisme, kende de term sodomie nog andere verschillende synoniemen. Wie zich had schuldig gemaakt aan de zonde contra naturam werd vaak benoemd als zijnde een “bougre”, pleger van “bougrerie”. Het woord is afkomstig van “Bulgarus” (Bulgaar), hiermee 10
J. LONGÈRE (ed.). Petrus Pictaviensis „Summa Confessione‟, compilatio praesens. Turnhout, 1980. p. 18 kapittel 14, r. 12-16. Vergelijk tevens met citaat uit “De planctu naturae” van Alanus van Rijsel in deze paper, hoofdstuk 4.4.c. 11 THOMAS VAN AQUINO. Summa Theologica, edition altera romana. Rome, 1894. p. 1011, q. 154, art. 12 12 THOMAS VAN AQUINO. Summa Theologica, edition altera romana. Rome, 1894. p. 1010, q. 154, art.12. Zie tevens voor Thomas van Aquino over onanie : J. BOSWELL. Christianity, social tolerance and homosexuality. Gay people in Western Europe from the beginning of the Christian era to the fourteenth century. University of Chicago Press, 1981. p. 107 (specifiek, voetnoot 55) 13 G. RUGGIERO. The boundaries of Eros. Sex crime and sexuality in Renaissance Venice. New York en Oxford, 1985. p. 121 14 Vertaald uit J. MURRAY. “Twice marginal and twice invisible. Lesbians in the Middle Ages”, In : V. BULOUGH en J.A. BRUNDAGE (eds.). Handbook of Medieval sexuality. New York/Londen, 1996. p. 200
10
verwijzend naar de ketterijen die in het Bulgarenrijk heersten.15 In de loop van de dertiende eeuw zou de betekenis echter verbreden en ook toegepast worden om sodomie te beschrijven.16 De link tussen ketterij en sodomie werd ook gelegd door paus Gregorius IX naar aanleiding van de heksenjacht te Marburg : “Wanneer de [heksen]ceremonie voorbij is, worden de lichten gedoofd en de aanwezigen geven zich te goed aan walgelijke sensualiteit, zonder onderscheid in sekse” (Vox in Rama, 1233) 17 De zwaarte die gegeven werd aan deze zonde wordt allicht nog het best uitgedrukt door de term “nefandum”. Het nefandum, datgene dat te zwaarwichtig is om over te spreken, werd immers ook gebruikt om majesteitsschennis te duiden.18 Filips Wielant (1441-1520) wijdde in zijn befaamde Practijke criminele een kapitteltje aan deze “vule faicte twelck zy heeten zodomie”. Daaronder begreep hij de bestialiteit, de onanie en de sodomie “met lieden”.19 Zijn taxonomische benadering leek, zoals eerder al door BOONE geattesteerd, gebaseerd op deze van Thomas van Aquino.20 Voor de bestraffing van bestialisme leek Wielant te steunen op Leviticus 20.15, stellende dat zowel de zondaar als het dier ter dood gebracht moesten worden door de vlammen; sodomie “met lieden” werd eveneens met de dood bestraft; diegene die zich schuldig maakten aan zelfbevrediging werden stellig verbannen : “scandelick te pugnierene met banne”.21 De term sodomie werd dus zeker niet altijd toegepast als een allesomvattende containerterm. Het begrip werd herhaaldelijk theoretisch afgebakend, met invoeging van, wat men zou kunnen noemen, „graden in zondigheid‟. In deze thesis opteer ik ervoor om de omschrijvingen van Wielant en Thomas van Aquino te combineren, daar deze de visie van zowel de seculiere als de katholieke wereld zou omvatten. Aldus worden hier in beschouwing genomen : de gemeenschap tussen man en vrouw die geen procreatie beoogt (bv. fellatio, a
15
Zerner gaat dieper in op dit thema. Zij veronderstelt dat er tijdens de middeleeuwen twee homofone woorden hebben bestaan gelijkend aan “bougre”. Het een betekende “ketterij”, het ander “homoseksualiteit”. Zie M. ZERNER. “Du court moment où on appela les hérétiques des „bougres'. Et quelques deductions”, In : Cahiers de civilisation medievale (Xe-XIIe Siècles). Université de Poitiers, 1989, vol 32, p. 323 16 Zie voor een uiteenzetting hieromtrent : M. ZERNER, Du court moment où on appela les hérétiques des bougres, p. 306-324 en M. BOONE. “State power and illicit sexuality : the persecution of sodomy in late medieval Bruges” In : Journal of Medieval History. vol. 22 (1996), nr.2, p. 139 17 De tekst tussen vierkante haakjes is door mij toegevoegd. Vertaald uit J. RICHARDS. Sex, dissidence and damnation. Minority groups in the Middle Ages. New York en Londen, 1990. p. 143 18 J. CHIFFOLEAU. "Dire l'indicible. Remarques sur la catégorie du nefandum du XIIe au XVe siècle", In : Annales ESC, maart-april 1990, p. 302 19 kapittel 64.3 : “Int vul faict zyn drie diversche specien, met lieden, met beesten ende met hemselven”, uit J. MONBALLYU. Filips Wielant verzameld werk I. Corte instructie in materie criminele. Brussel, 1995 p. 91 20 BOONE, State power and illicit sexuality, p. 138 (voetnoot 7) 21 kapittel 64.1. “Dit crime es abhominable, ende eyst ghedaen met beesten den facteur ende beeste werden tsamen ghepugniert metten viere” en kapittel 64.3 “[…] ende met hemselven, twelcke geheeten es mollicies, es tcrime scandelick te pugnierene met banne ende andere extraordinaire pugnicie”, uit MONBALLYU, Filips Wielant verzameld werk, p. 91
11
tergo, inter femora etc.); homoseksualiteit, ofte de herenliefde en de vrouwenliefde in al hun facetten ; de onanie of masturbatie (“twelcke geheeten es mollicies”); en bestialisme of de gemeenschap tussen mens en dier.22 Ik ben mij hierbij wel bewust van het gevaar voor anachronismen bij het gebruik van termen als homoseksueel, homoseksualiteit en dies meer. Hier worden deze woorden enkel en alleen gebruikt om een seksuele relatie tussen personen van hetzelfde geslacht te beschrijven; ik houd mij dus ver van alle hedendaagse psychologische invalshoeken.
2.3. De Bourgondische hertogen en hun elite
2.3.a. Boekenbezit hertogen van Bourgondië Algemeen De “wondere” Bourgondische Eeuw begint voor het graafschap Vlaanderen in 1384 met het aantreden van Margaretha van Vlaanderen en haar gemaal uit het geslacht Valois, de hertog van Bourgondië, Filips de Stoute. Ze eindigt abrupt bij de ongelukkige dood van Maria de Rijke in 1482, waarna het graafschap Vlaanderen overgaat in handen van de Habsburgse Maximiliaan van Oostenrijk. Achtereenvolgens telt deze tak, Maria de Rijke incluis, vijf hertogen (zie genealogische tafel in BIJLAGE 1). Voor een op bronnen gebaseerde biografische beschrijving verwijs ik naar de vierdelige omnibus van Richard Vaughan. 23 Vaughan negeert door zijn selectie het feit dat Maria van Bourgondië een aantal maanden lang het bewind over de haar toegekomen contreien de jure in eigen naam uitoefent. Het lijkt mij hier dus aangewezen – de inventarissen zijn voorhanden – om Maria de Rijke en haar echtgenoot mee te behandelen in deze thesis. Haar boeken vloeiden immers automatisch ook door naar het persoonlijk boekenbezit van Maximiliaan van Oostenrijk. Tussen de twee verzamelingen heeft ongetwijfeld een wisselwerking bestaan.24 Met Filips de Stoute als stamvader van het huis van Valois, worden de facto ook de grondvesten van de Bourgondische Bibliotheek gelegd.25 Van hem en zijn nazaten zijn negen inventarissen bewaard die een inkijk gunnen in het boekenbezit van de respectieve hertogen en hun eega‟s. De eerste zes zijn opgesteld naar aanleiding van een overlijden; de overige werden ad random opgesteld om, allicht, logistieke redenen. In onderstaand schema leest men van deze inventarissen (1) de datum van akte (2) de plaats van akte (3) de eigenaar van de
22
IBIDEM Zie bibliografie 24 In de analyse van de hertogelijke bibliotheken poog ik meerdere van hun werken te linken, in de hoop ook hier een bijdrage te kunnen leveren tot meer inzicht in het overerven van de manuscripten en wiegedrukken. 25 O. CARTELLIERI. La cour des ducs de Bourgogne. Parijs, 1946. p. 215 23
12
boeken (4) de vindplaats van het origineel handschrift (5) een uitgave van de respectieve inventaris(sen) :
1404
1405
Parijs
Atrecht
Roerende goederen van Filips de Stoute
Roerende goederen van Margaretha van Male
Roerende goederen van
Dijon, ADCO, B301
Barrois 1830, Peignot 1841, De Winter 1985 Barrois 1830, De Winter 1985, Matter 1846, Peignot 1841, Dehaisnes 1886
Parijs, Bibliothèque Doutrepont 1906 Nationale, 500 de Colbert, nr. 127
1420
Dijon
1424
Dijon
Roerende goederen Margaretha van Beieren
Dijon, ADCO, B302
Barrois 1830, Peignot 1841
1467-
gevonden te Brugge, Rijsel en
Boeken Karel de Stoute, geërfd van Filips de
Barrois 1830
Brussel
Goede
Rijsel, ADN, B3501
1477
Dijon
Boeken Karel de Stoute, op vraag van Louis XI
Dijon, ADCO, B302
Barrois 1830, Peignot 1841
1485
Gent
Boeken Maria van Bourgondië
Rijsel, ADN B3501
Barrois 1830
Rijsel, ADN B3501
Barrois 1830
Rijsel, ADN B3507
Barrois 1830
1469
Filips de Goede, geërfd van Jan zonder Vrees
Dijon, ADCO, B301
Roerende goederen van 1487
Brussel
Maximiliaan van Oostenrijk en Filips de Schone Roerende goederen
1504
Brugge
Maximiliaan van Oostenrijk en Filips de Schone
Barrois heeft reeds in 1830 acht van deze negen inventarissen getranscribeerd. Hierbij verkortte hij bepaalde items tot de essentie, wat wel voor een aantal interpretatieproblemen kan zorgen. Al te vage omschrijvingen, waar men nooit een titel op zou kunnen kleven, werden uit zijn werk geschrapt. Op zich geeft dit voor deze thesis geen problemen, daar hier enkel de zekere titels van belang zijn. In 1886 transcribeerde Dehaisnes de volledige inventarissen van de roerende goederen van hertog Filips de Stoute en zijn gemalin. Van de
13
inventaris uit 1405 bestaat tevens een kopietje die in 1412 opgesteld werd voor de Rekenkamer te Dijon. Deze werd in 1846 door Matter uitgegeven. Honderd jaar later verscheen een eerste gegronde, historisch-kritisch werk over deze eerste twee inventarissen. De Winter maakte er zijn queeste van om de lijst zo goed mogelijk te ontleden. Werken die reeds getraceerd waren, werden ook daadwerkelijk benoemd met een verwijzing naar de vindplaats. Daarnaast ondernam hij zelf verscheidene pogingen om vage omschrijvingen uit de inventarissen te betitelen. Dat dit niet zo vanzelfsprekend is zal later nog blijken. Behalve voor de genoemde inventarissen en de inventaris uit 1420 werd dus het werk van Barrois gehanteerd. Interpretatieproblematiek Elke inventaris volgt een bijna rigide opdeling. Elke toegang tot een bibliotheek begint met een standaard beschrijving van hetgeen volgen zal. De inventaris van Filips de Stoute kan hier als voorbeeld dienen : “C‟est l‟inventaire des joiaux, vaisselle d‟or et d‟argent, aouremens de chapelle, livres, draps d‟or et de soye, chambres, tapisserie, robes et autres biens meubles advenuz a monseigneur le duc de Bourgoigne, conte de Nevers et baron de Donzi, par le trespas de feu monseigneur le duc de Bourgoigne, son pere, dont Dieux ait l‟ame”26 Daarna volgt een droge opsomming van alle werken die door de handen van de opsteller zijn gekomen. Van deze werken wordt vermeld : een beschrijving van de materiële kenmerken, een titel en auteur, een transcriptie van het incipit van de tweede pagina en de explicit. Wanneer er enkel een incipit en een explicit vermeld wordt of een uiterst vage omschrijving gegeven wordt, stellen zich zeker bepaalde interpretatieproblemen. Nummer 206 in Doutreponts transcriptie van de inventaris uit 1420 leest bijvoorbeeld : “Item, ung autre livre nommé le livre d'amours”. Het spreekt voor zich dat een dergelijke beschrijving naar meerdere werken kan verwijzen. Zo vinden we bijvoorbeeld in een andere inventaris volgend item : “Le livre du Romant de la Rose, où l'art d'amours est toute enclose” (1487, Barrois nr. 1960). De Winter wijst er dan weer op dat het werk Cent Ballades ook wel eens livre d‟amours genoemd wordt.27 Ook Ovidius Ars Amatoria kan hier in aanmerking komen. Een laatste voorbeeld uit de inventaris van 1420 (Doutrepont, nr. 42) : “Item ung grant volume, noté, sanz psaultier, où sont les légendes, respons et autres de pluseurs sains”. Waar verwijst
26
DE WINTER (1404) p. 121 Het vernoemde graafschap Donzy verkreeg Filips via zijn huwelijk met Margaretha van Male. R. VAUGHAN. Philip the Bold. The formation of the Burgundian state. Boydell Press, Woodbridge, 2009. p. 119 27 G. DOUTREPONT. Inventaire de la librairie de Philippe le Bon (1420). Brussel, 1906. p. 374 noot 1
14
de vermelding “zonder psalter” naar ? Wordt hier verwezen naar de Legende Aurea van Jacobus de Voragine ? Ik heb gepoogd om twijfelgevallen als deze mee te verwerken in de verrekeningen. Om de lezer de kans te bieden mijn eigen interpretaties kritisch te volgen heb ik achteraan dit werk in BIJLAGE 9 een overzicht gemaakt van werken die niet met zekerheid te betitelen zijn. Een andere opmerking dient gemaakt te worden over dubbele vermeldingen in één en dezelfde inventaris. In de inventaris van 1467 blijken bepaalde nummers zichzelf in serie te herhalen. Volgende de nummering van Barrois herhalen de nrs. 707 tot 712 zich in de nrs. 1153 tot 1158; de nrs. 713 tot 734 herhalen zich in de nrs. 1498-1519. Mogelijk ging aan het origineel een niet bewaard klad vooraf. Het herhalen van dezelfde frasen kan duiden op het abusievelijk herschrijven van een folio. Doutrepont duidt echter op de wisselwerking tussen verschillende inventarissen. Aan de basis van de inventaris liggen volgens hem op z‟n minst twee andere lijsten, elk van een andere datum. Bij het opstellen van de inventaris van 1467 werden de twee lijsten gecumuleerd zonder oog voor deze herhaling. 28 Dat inventarissen circuleren in het boekenbezit van de hertogen toont de boekenlijst van Karel de Stoute opgesteld na diens dood. Hierin worden twee inventarissen vernoemd : “Ung livre de l'inventoire des joyaulx, vaisselle d'or et d'argent estans ou Lovre et en la Bastille à Paris, appartenant à feu le roy Charles” en “Ung inventoire des livres de monseigneur de Bourgoigne”.29 Waar Barrois vermeldt dat de eerste inventaris geen boeken bevat is de tweede inventaris ondubbelzinnig wel een boekencatalogus.30 Het doorvloeien van bepaalde werken in andere inventarissen is logisch doch praktisch ontraceerbaar. Toch heb ik gepoogd oog te hebben voor recurrente omschrijvingen. De levensloop van een bibliotheek Dat de manuscripten van de Bourgondische hertogen thans nog altijd tot de verbeelding spreken, getuigt het succes van de tentoonstelling rond de weelde van Karel de Stoute onder de toepasselijke titel “La splendeur de la Bourgogne 1433-1477”. Barrois noemde de Bourgondische boekenverzameling “la plus nombreuse [collection] du temps qui à précédé l‟imprimerie”.31 Het groot aantal boeken vereiste dan ook een vaste bewaarplaats. Er werd geopteerd voor de hoofdstad van het Bourgondische hertogdom, namelijk Dijon. Met het huwelijk van Maria van Bourgondië met Maximiliaan van Oostenrijk ging het boekenbezit van de hertogen over in handen van de Habsburgers. Tijdens de zestiende eeuw verhuisden de manuscripten en incunabelen van de hertogen van Bourgondië naar het paleis op de
28
DOUTREPONT, La littérature Française, p. XXXIX BARROIS (1477), respectievelijk de nrs. 693 en 697 30 BARROIS, Bibliothèques protypographiques, p. 119 31 BARROIS, Bibliothèques protypographiques, p. XXIX 29
15
Coudenberg in Brussel, waarvan een groot deel in 1731 vernietigd werd tijdens een zware brand.32 Na 1748 schipperde de bibliotheek tussen Parijs en Brussel, om in 1815 definitief terug te keren naar Brussel. Vandaag de dag wordt de collectie van de Bourgondische hertogen bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel. Zoals te bedenken, zijn vele werken die in de inventarissen te vinden zijn, langzaam aan verspreid geraakt over de wereld. De manuscripten van de hertogelijke bibliotheek die in de Koninklijke Bibliotheek van België bewaard worden, werden thematisch verzameld en nader toegelicht in het driedelig werk “La librairie des ducs de Bourgogne” van Bernard Bousmanne, Frédérique Johan en Céline Van Hoorebeeck.33
2.3.b. Boekenbezit van de elite Algemeen Ieder zichzelf respecterend lid van de elite beschikte wel over een handschrift. Hier en daar vinden we zelfs een incunabel terug.34 CÉLINE VAN HOOREBEECK maakte haar doctoraatsverhandeling rond het boekenbezit van de politieke en intellectuele elite van Bourgondië aan de hand van boekenlijsten van de gekende manuscripten en een kritische analyse van een heterocliete verzameling aan diverse bronsoorten zoals testamenten, inventarissen opgemaakt na overlijden en rekeningen ten uitvoer van datzelfde testament, correspondentie en dies meer. Haar werk fungeert dan ook als gids binnen het arsenaal aan bronnen en reeds bestaande uitgaven. Haar populatie notabelen is hoofdzakelijk actief in de Zuidelijke regionen van de Bourgondische staat onder de hertogen van het huis Valois.35 De bibliotheken van deze heren zijn immers het meest extensief bewerkt. Naast de selectie van Van Hoorebeeck heb ik tevens de bibliotheek van de befaamde Lodewijk van Gruuthuse doorzocht. Een uitgave vindt men in het biografisch werk van VAN PRAET.36
32
Voor een uitgebreide geschiedenis van de collectie der Bourgondische hertogen vanaf Filips II tot de geboorte van de Belgische staat, zie : M. DEBAE en CL. LEMAIRE. “Esquisse historique 1559-1837”, In : Bibliothèque Royale, Mémorial. 1969. pp. 3-83 33 B. BOUSMANNE, F. JOHAN, C. VAN HOOREBEECK. La librairie des ducs de Bourgogne. Manuscrits conserves à la Bibliothèque royale de Belgique. Volume 1 : textes liturgiques, ascétiques, théologiques, philosophiques et moraux. Brepols, 2000; IDEM. Volume 2 : textes didactiques. Brepols, 2003; IDEM. Volume 3 : textes littéraires. Brepols, 2006 34 Indien een wiegedruk aangetroffen werd, is telkens gepoogd te achterhalen welke oplage het betreft (eventuele vertaler, uitgever, jaar en plaats van uitgave). Dit werd telkens opgezocht via de website Incunabula Short Title Catalogue . Hierna afgekort als „ISTC‟. Om de lezer mogelijk te maken te controleren werd tussen haakjes telkens het ISTC nummer bijgevoegd. 35 Voor een discussie omtrent het belang van de Lage Landen onder het huis van Valois, zie : J. RICHARDS. “Les pays Bourguignons méridionaux dans l‟ensemble des Etats des ducs Valois”, In : Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 95, 1980. pp. 335-348 36 J. VAN PRAET. Recherches sur Louis de Bruges, seigneur de la Gruthuyse : suivies de la notice des manuscrits qui lui ont appartenu, et dont la plus grande partie se conserve à la Bibliothèque du Roi, Parijs, 1831. 352 p.
16
Kwalitatieve analyse populatie In totaal gaat het zo om 104 vertegenwoordigers van de fine fleur onder de Bourgondische kroon, behorende tot de administratieve, financiële en rechterlijke sector, en tot de persoonlijke entourage van de hertogen (i.e. kamerheren, bedienden, etc.) (zie BIJLAGE 2). Twee werken zijn van groot belang bij de studie van deze notabelen, namelijk dat van BARTIER (1955-1957) en COCKSHAW (1982).37 John Bartier schreef een prosopografisch werk omtrent de wetgeleerden en de heren van de Rekenkamers onder de hertogen van Bourgondië. Dit werk wordt aangevuld met Cockshaws analyse van het personeel van de kanselarij van Bourgondisch Vlaanderen. Voor biografische gegevens omtrent het hoger personeel van de Bourgondische hertogen heb ik dankbaar gebruik gemaakt van het werk van de doctoraatsverhandeling van JAN DUMOLYN en andere meer specifieke werken.38 De gekozen populatie is omvangrijk maar beslaat op die manier alle kringen binnen de elite. Van de 104 edelen is zeker 65 van adellijke afkomst of later in de adelstand verheven;39 Iets minder dan de helft (43) genoot een universitaire opleiding. Onder hen bevonden zich zeker 35 clerici van alle rangen en wijdingen.40 Daarnaast kan nog een onderscheid gemaakt worden op basis van hun beroepsfunctie. Hier worden enkel hun voornaamste functies binnen een der centrale instellingsorganen van het Bourgondische rijk in beschouwing genomen. De voornaamste beroepsfuncties kunnen afgelezen worden uit de laatste kolom. De kerkelijke wijding wordt vermeld in de tweede kolom; een nadere bepaling van de wijdingsgraad is hier overbodig. De lijst behelst alle belangrijke beroepsfuncties van de Bourgondische staat. Opgenomen zijn vier kanseliers van Brabant41 en zes kanseliers van Bourgondië42. Guillaume Fillastre en Gui Gilbaut zetelden in het oudste centraal orgaan van de Bourgondische staat, namelijk de Hofraad. Folpart van Amerongen, Guy II, Jan III en Paul de Baenst, Pierre de BourbonCarency, Jean Chevrot, Lodewijk van Gruuthuse (gezegd „van Brugge‟), Paul de Rota en
37
J. BARTIER. Légistes et gens de finances au XVe siècle : les conseillers des Ducs de Bourgogne Philippe le Bon et Charles le Téméraire. Brussel, 1955-1957. 451 p; P. COCKSHAW. Le personnel de la chancellerie de Bourgogne-Flandre sous les ducs de Bourgogne de la maison de Valois (1384-1477). Kortrijk, 1982. 245 p. 38 J. DUMOLYN. Het hogere personeel van de hertogen van Bourgondië in het graafschap Vlaanderen (14191477). 5 banden [doctoraatsverhandeling UGent 2000-2001, promotor : Marc Boone]. Zijn doctoraatsverhandeling vormde de basis voor een compacte, herwerkte editie : J. DUMOLYN. Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477). Antwerpen/Apeldoorn, 2003. 250 p. 39 Zie lemmata F. BUYLAERT. Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit in laatmiddeleeuws Vlaanderen [onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent)] (2008); Database Vlaamse Adel (1350-1500). 40 Gebaseerd op C. VAN HOOREBEECK. Livres et lectures des fonctionnaires des ducs de Bourgogne (ca. 14201520) - Vol I : Texte, doctoraatsverhandeling aan de Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix [promotor : Hermand (X.), Vanwijnsberghe (D.)], 2006-2007. pp. 78-80 41 Jean Bont, Jean Lorfèvre, Gossuin van der Rijdt, en Willem de Stradio 42 Pierre de Goux, Guillaume Hugonet, Thomas de Plaine, Nicholas Rolin, Jean le Sauvage en Jean de Thoisy
17
Filips Wielant zetelden allen binnen de rechterlijke tak van de Hofraad, de Grote Raad.43 Deze laatste evolueerde na de ordonnanties van Thionville in 1473 tot een volwaardig rechtsorgaan, het Parlement van Mechelen.44 Acht van de 104 edelen zetelden binnen een der twee Rekenkamers, te weten Brussel of Rijsel.45 Vier leden bezetten een post binnen de Raad van Vlaanderen, zes binnen de Raad van Brabant.46 Noemenswaardig zijn tevens de drie medici die gefunctioneerd hebben als lijfarts van de Valois dynastie, namelijk Roland l‟Escrivain, Simon van der Sluis en Jean de Wysmes. Ook de kerkelijke ambten zijn goed vertegenwoordigd in de populatie. Onder hen hebben 35 leden een kerkelijke wijding ontvangen. Slechts drie bereikten de kardinaalszetel, namelijk Ferry de Clugny (kardinaal-priester in 1480), François de Buysleden (1502), Jean II Rolin (1449).47 Tien andere werden tot bisschop gewijd. 48 2.4. Verkenning van de literatuur uit de late-middeleeuwen De laat- middeleeuwse wereld kent een enorm œuvre aan manuscripten en boekdrukken over diverse thema‟s. Om mezelf een weg te kunnen banen in de boekenstroom heb ik gepoogd logisch te redeneren. De middeleeuwse elite was natuurlijk niet enkel geïnteresseerd in enkel die werken die in hun eeuw geschreven waren. Integendeel, zoals we zullen zien betoont de Bourgondische elite een bijzondere interesse in bijvoorbeeld de klassieke werken uit het œuvre van Cicero, de fabels van Aesopos en dies meer. Dat de Romeinen in de homoseksualiteit geen blasfemie zagen is algemeen bekend, vandaar dat er voor deze periode een overvloed aan werken voor handen is die een appreciatie van de herenliefde - en in mindere mate de vrouwenliefde – kenbaar maken. Als handboek voor deze bijzonder rijke periode aan materiaal heb ik de werken van sir KENNETH DOVER 49 voor de Griekse wereld; en deze van CRAIG WILLIAMS 50 en THOMAS HUBBARD 51 voor de Romeinse wereld als
43
Zie voor beknopte biografieën van deze raadsheren van de Grote Raad : A. KERCKHOFFS-DE HEY. De Grote Raad en zijn functionarissen 1477-1531. Biografieën van raadsheren. Amsterdam, 1980. 164 p. 44 L.Th. MAES (postuum). Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen (1473-1797). Antwerpen en Rotterdam, 2009. p. 42-49 45 Joannes Aubert, Hippolyte de Berthoz, Thierry Gherbode, Gui Gilbaut, Antoine Haneron, Cornelis Haveloes, Thomas Malet, Louis Quarré. Zie : J. BARTIER. Légistes et gens de finances au XVe siècle : les conseillers des Ducs de Bourgogne Philippe le Bon et Charles le Téméraire. Brussel, 1955-1957. 451 p. 46 Raad van Vlaanderen : Jacques Donche, François de Gand, Paul van Overtvelt en Gossuin de Wilde; Raad van Brabant : Nicholas Clopper, Edmond de Dynter, Wouter Lonijs, Jean Lorfèvre, Simon van der Sluis, Willem de Stradio. 47 C. VAN HOOREBEECK, Livres et lectures des fonctionnaires des ducs de Bourgogne (ca. 1420-1520) - Vol I : Texte, doctoraatsverhandeling aan de Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix [promotor : Hermand (X.), Vanwijnsberghe (D.)], 2006-2007. p. 79 48 Quentin Ménart (aartsbisschop), Nicholas de Ruter, Jean de Thoisy, Jean Chevrot, Guillaume Fillastre, Hendrik van Bergen, Laurent Pignon, Nicholas Bruggheman, Jean de Nivelles en Jean III Rolin. 49 K. DOVER. Homoseksualiteit in het Klassieke Griekenland. Amsterdam, 1989. 285 p. 50 C. WILLIAMS. Roman homosexuality : ideologies of masculinity in classical antiquity. Oxford university press, 1999. 395 p.
18
handboeken gekozen. Ook voor wat betreft algemeenheden met betrekking tot onanie en bestialisme kan men in deze werken herhaaldelijk verwijzingen vinden naar verdere literatuur. Het spreekt voor zich dat de geschriften van een man als Cicero zouden moeten gelezen worden binnen hun context. Homoseksualiteit was tijdens zijn leven geen misdaad, laat staan moreel verwerpelijk. Het fenomeen van antropomorfe goden maakt de stap naar bestialisme hierbij ook zeer eenvoudig. Bovendien ben ik mij wel bewust van het concept censuur van al te burleske omschrijvingen door de middeleeuwse kopiist. Toch lijkt het dat geen enkele middeleeuwer aanstoot nam aan deze werken, want - zo lijkt het althans – het waren niet voor niets klassiekers. Dat een man een werk leest van een retoricus als Cicero die, tussen de regels door, zijn favoriete slaaf Tiro de liefde verklaard, verraadt trouwens niets van zijn persoonlijke houding ten opzichte van sodomie. Net als de Bijbel onderdeel is van de hedendaagse Westerse cultuurgeschiedenis, waren ook de Klassieke werken onderdeel van de laat- middeleeuwse cultuur. Voor wat betreft geschriften die hun wortels hebben in de middeleeuwen wordt het een stuk moeilijker. Seks an sich werd slechts in bedekte termen kenmerk gemaakt, en dusdanig verbloemd dat het moeilijk wordt om te weten waar nu precies naar verwezen wordt. Als inleiding op de geschiedenis van het belangrijkste deelaspect van de sodomie, de homoseksualiteit, heb ik het werk van MICHAEL GOODICH uit 1979 ter hand genomen. Het boek “The unmentionable vice” behandelt voornamelijk de evolutie in de houding van de katholieke kerk ten opzichte van homoseksualiteit.52 Het artikel van ALBERT GAUTHIER53 vormt hierbij een mooie handleiding door een kluwen aan kerkelijk recht. Ook aan het befaamde en vaak geciteerde werk van JOHN BOSWELL, als de artikels van de coauteurs WARREN JOHANSSON en de notoire queer historian WILLIAM PERCY in het “Handbook of medieval sexuality” heb ik veel gehad54; zeker voor wat betreft de persistente homofobe houding van de katholieke kerk. Lesbianisme is moeilijker te detecteren, net omdat er zo weinig onderzoek naar is gedaan. Het artikel “Twice marginal and twice invisible” van JACQUELINE MURRAY biedt een antwoord op de vraag waarom dat dan wel zo is, waarna ze
51
Th. HUBBARD (ed.). Homosexuality in Greece and Rome. A sourcebook of basic documents. University of California press, 2003. 558 p. 52 Goodich standpunt wordt duidelijk als we de indeling van zijn boek van naderbij analyseren. Twintig pagina‟s worden gewijd aan de seculiere wetgeving, ten opzichte van een goeie zestig pagina‟s aan kerkelijke standpunten. M. GOODICH. The unmentionable vice : homosexuality in the Later Medieval period. Oxford, 1979. p. V 53 A. GAUTHIER. “La sodomie dans le droit canonique medieval”, In : B. ROY (ed.). L‟érotisme au moyen âge. Etudes présentées au troisième colloque de l‟Institut d‟études médievales (Montréal 3-4 avril 1976). Montréal, 1977. pp. 111-122 54 W. JOHANNSON en W. PERCY. “Homosexuality”, IN : V. BULLOUGH en J.A. BRUNDAGE (eds.). Handbook of Medieval sexuality. New York/Londen, 1996. pp. 155-189; J. BOSWELL. Christianity, social tolerance, and homosexuality: gay people in Western Europe from the beginning of the Christian era to the fourteenth century. University of Chicago press, 1981. 424 p.
19
mogelijke pistes bewandelt voor verder onderzoek.55 De artikelbundel van FRANCESCA CANADÉ SAUTMAN en PAMELA SHEINGORN is voor mij persoonlijk ook een grote steun geweest.56 Daar deze werken in hoofdzaak handelen over de door de katholiek uitgewerkte standpunten, heb ik voor wat betreft de geschiedkundige werken en de romans een andere methode moeten gebruiken. Er is geen enkel werk die alle populaire romans naast elkaar ligt om er de homoseksuele appreciaties en verwijzingen naar masturbatie uit te filteren. Er zijn echter een aantal zeldzame pareltjes. ELLEN FRIEDRICH schreef een vernieuwend artikel over de homoerotische symboliek in de Roman de la Rose.57 Pioniers als zij kunnen rekenen op terechte kritiek, maar het blijft zeker een goede gids doorheen het kluwen aan verhaallijnen in de Roman de la Rose. Andere middeleeuwse romans werden met zorg opgezocht en verder gescreend op het feit of ze al dan niet de seksuele thematiek behandelen. Van daar af aan kon ik verder werken met uitgaven om verwijzingen naar sodomie eruit te filteren. Hierbij moet nota gemaakt worden van het feit dat de meeste werken die over sodomie handelen, in wezen al te vaak blijven haken rond homofilie tout court. Bestialisme en onanie vallen daarbij uit de boot. Voor wat betreft de middeleeuwse literatuur omtrent masturbatie heb ik dan ook dankbaar gebruik gemaakt van het befaamde werk van JEAN STENGERS.58 Hier en daar heb ik door zelfstudie duidelijke verwijzingen naar bestialiteit gevonden, al wordt deze zonde nooit in zoveel woorden beschreven, en moet men ze vaak puren uit beschrijvingen omtrent “tegennatuurlijke” geslachtsgemeenschap. Want, hoe de sodemieter zich ook in bochten trachtte te wringen toen de kerk hem bij de keel greep : homoseksualiteit, onanie en bestialisme waren een en dezelfde zonde, namelijk de zonde “contra naturam deorum”.
55
J. MURRAY. “Twice marginal and twice invisible. Lesbians in the Middle Ages”, In : V. BULOUGH en J.A. BRUNDAGE (eds.). Handbook of Medieval sexuality. New York/Londen, 1996. pp. 191-223 56 Fr. SAUTMAN en P. SHEINGORN (eds.). Same sex love and desire among women in the Middle Ages. New York, 2001. 312 p. 57 E. FRIEDRICH. “When a rose is not a Rose. Homoerotic emblems in the Roman de la Rose”, In : K.J. TAYLOR (ed.). Gender Transgressions. Crossing the normative barrier in Old French literature. Taylor & Francis, 1998. pp. 21- 43 58 J. STENGERS en A. VAN NECK. Masturbation. The history of a great fear [vertaald door HOFFMANN (K.)]. Palgrave, 2001. 239 p.
20
III. HISTORISCH- JURIDISCH KADER Van relatieve tolerantie tot verkettering
Wat men in de middeleeuwen sodomie noemde is van alle tijden. De oude Grieken interpreteerden het liefdesspel tussen twee mannen als eigen aan de mens, en zagen hierin geen bedreiging voor het individu, noch de samenleving.59 Bij de Romeinen nam men geen aanstoot aan de gemeenschap tussen personen van hetzelfde geslacht, getuige de muurgraffiti en expliciete muurschilderingen te Pompei.60 Zelfs bestialiteit was, althans in de mythologie, bespreekbaar. Zelfs al nam Zeus de gedaante aan van een dier, toch bleef hij aantrekkelijk voor de dames die hij trachtte te verleiden. Na de vloek van Poseidon over Parsiphae, werd deze laatste hopeloos verliefd op een witte stier. Om met deze de liefde te kunnen bedrijven werd haar door Daedalus een houten maquette gecreëerd. Vele voorbeelden zouden hier kunnen aangebracht worden om de stelling te verdedigen dat de klassieke oudheid in alle opzichten tolerant was ten opzichte van homoseksualiteit. Alhoewel er doorheen de geschiedenis steeds morele bezwaren tegen homoseksualiteit zijn geweest, verschenen tijdens het Keizerrijk de eerste zware homofobe uitingen. Het concilie van Ancyra (314) legde zware penitenties op voor zij die schuldig bevonden werden aan bestialisme.61 Enkele decennia later, in 390, werd voor het eerst in de geschiedenis, door Theodosius I, de katholieke keizer van het Oost-Romeinse Keizer, een wet goedgekeurd die alle homoseksuelen tot de brandstapel verordend.62 Na de val van het West Romeinse Rijk bleef de persistente homofobie overeind. De zogenaamde boeteboeken voorschreven zware penitenties aan de belijders van de sodomie. De zonde, noch de penitentie (poenitas), werden echter tot in de details beschreven. Zo liet Burchard van Worms (11de eeuw) noteren in zijn compilatie, het Decretum : “Fecisti fornicationem contra naturam, id est ut cum masculis vel cum animalibus coires […] Si semel vel bis fecisti, et si uxorum non habuisti […] quadraginta dies in pane et aqua […] cum septem sequentibus annis poenitere debes”63
59
K. DOVER. Homoseksualiteit in het Klassieke Griekenland. Amsterdam, 1989. p.15 HUBBARD (ed.), Homosexuality in Greece and Rome, pp. 422-423 61 J. MANSI. Sacrorum conciliorum nova et amplissima collectio (hierna : MANSI). Florence, 1759. deel 2., kol. 518-519 MANSI, deel 2. 518-519. Het gaat om Canon XVI en niet 56, zoals abusievelijk door Gauthier (op.cit., p. 112). 62 A. GAUTHIER. “La sodomie dans le droit canonique medieval”, In : Roy (B.) (ed.). L‟érotisme au moyen âge. Etudes présentées au troisième colloque de l‟Institut d‟études médievales (Montréal 3-4 avril 1976). Montréal, 1977. p.115 63 Geciteerd uit : P. PAYER. Sex and the penitentials. The development of a sexual code, 550-1150. University of Toronto Press, 1984. p.139 60
21
Het is belangrijk te duiden dat het hier gaat om spirituele boetes die opgelegd worden na een biecht die privaat wordt opgenomen. De opgelegde boetes mogen dus zeker niet gezien worden als een openlijke, publieke vervolging.64 Kerkelijke en wereldlijke wetgeving lenen zich meer tot dergelijke conclusies. Vanaf de dertiende eeuw werken beide de theoretische gronden waarop de sodemietervervolging gebaseerd was beter uit. In deze werk ik de conciliaire en de wereldlijke wetgeving afzonderlijk uit, zonder nochtans te willen ontkennen dat de kerkelijke wetgeving een grote invloed heeft uitgeoefend op het wereldlijk strafrecht, en vice versa. De Latijnse versies van de geciteerde conciliaire canones samen met verwijzingen naar goede vertalingen vindt men in de bijlagen.
3.1. Conciliaire wetgeving Zonet werd kort even het concilie van Ancyra (314, Oost Romeinse Rijk) aangehaald. Canon zestien in deze richt zich expliciet tot diegene “qui rationis expertia animalia inierunt, vel ineunt”. De twee persoonsvormen stammen af van een samentrekking van “in” (voorzetsel, “in”) en “ire” (infinitief, “gaan”), cumulerende in het werkwoord “intiem zijn”. Rationis expertia lijkt hier te slaan op “animalia”. Doch door toevoeging van het onzijdige substantief “ea” (“deze dingen”), wordt de zin leesbaar. Gauthier vertaalde deze zin als volgt “ceux qui ont commis des actes immoreaux avec des animaux ou qui en commettent encore”.65 De vertaling benadrukt zo het immorele karakter van deze seksuele handeling. Het canon houdt in haar opgelegde penitentie rekening met de leeftijd van de zondaar. Adolescente zondaars onder de twintig jaar moesten vijftien jaar boete doen.66 Gehuwde mannen boven de vijftig werd de communie ontzegd tot het einde van hun leven.67 Een goeie drie eeuwen later richt het concilie van Toledo (693, Visigotisch Spanje) zich expliciet tot het “afschuwelijk volk der sodomieters”. Opvallend is dat hierbij verwezen wordt naar een bijbelcitaat uit Jesaja (9,6) : “Vestimentum mixtum sanguine erit in combustionem, et cibus ignis”.68 De joodse profeet richtte zich in het naar hem genoemde boek tot de stad Juda en waarschuwde haar inwoners niet al te hoogmoedig te zijn in hun bewering een verbond te hebben gesloten met god. Aan de hand van gruwelijke zinnebeelden duidde hij de val van alle zondaars. Door het gebruik van net die ene zin zinspeelt het concilie op de straf die tijdens de late middeleeuwen typerend zou worden voor sodomie.
64
GAUTHIER, La sodomie dans le droit canonique medieval, p. 116 GAUTHIER, La sodomie dans le droit canonique medieval, p. 113 66 “Quicumque prius quam viginti quidem annos nati essent, peccarunt, postquam quindecim annis substrati ac supplices fuerint, communionem ad preces assequantur”, geciteerd uit : MANSI, deel 2. 518-519 67 “Si qui autem et mulieres habentes, et quinquagesimum annum transgressi, peccaverunt, in vitae exitu communionem assequantur”, geciteerd uit MANSI, deel 2. 518-519 68 MANSI, deel 12. 71 65
22
Tijdens de zevende eeuw heerste in Spanje echter het gebruik om zij die voor een wereldlijke rechtbank terecht gesteld worden voor sodomie, te castreren en te stenigen (cf.infra).69 In 1102 voorzag ook het concilie van Londen (1102, Normandisch Engeland) eveneens een hoofdstuk ter bestraffing van sodomie. Zij die schuldig bevonden werden aan deze misdaad dienden “damnati sunt gravi anathemate”.70 Mochten zijn echter penitentie willen doen (na confessie), dan werd hen de absolutie geschonken. Dit kon enkel door de bisschop geschonken worden, wat toch de zwaarte van de zonde duidt.71 Indien de misdaad publiekelijk gesteld werd, of publiekelijk werd gemaakt – het is onduidelijk wat precies bedoeld wordt – dan was dat niet een schande voor de eigen persoon, de man verloor tevens zijn graad van wijding.72 Nog geen halve eeuw later zou ook het derde Lateraans concilie (1179) zich toespitsen op die “incontentia contra naturam”. Het negende canon in deze begint met een regelslag op de vingers van reguliere clerici die aanhouden met een dame, en deze zelfs onderdak zouden bieden in hun huis. Daarna verschuift de teneur. Wie zich bovendien zou schuldig maken aan sodomie haalde zich de woede van god (ira Dei) op de schouders. Hierbij wordt verwezen naar opnieuw twee Bijbelcitaten, namelijk Genesis 19, 24-29 en Efeziërs 5, 6. Het citaat uit Efeziërs duidt het gramschap die god koestert ten opzichte van hoererij en schandelijk gedrag. In Genesis wordt verteld over de hemelse inferno die op de Bijbelse Pentapolis nederdaalde als ultieme straf voor de homoseksuele handelingen waartoe enkele stedelingen hun gasten hadden willen dwingen (cf. infra). In dit canon werd de leek alle mogelijkheid tot penitentie ontzegd; hij werd voor eeuwig geëxcommuniceerd. Clerici die zich hadden bezondigd werden naar een klooster gestuurd om aldaar penitentie te doen. Mocht hij aldaar zijn zondig leven verder zetten dan zou ook hij, opnieuw door de bisschop, worden ontzet uit ambt en zou hij al zijn kerkelijke voorrechten verliezen.73 Het vierde Lateraans concilie (1215/16) is zo mogelijk het belangrijkste concilie van deze bescheiden reeks. Het is het summum, het hoogtepunt van het kerkelijk streven in de verkettering van de zondaars contra naturam; de beslissende theoretische veldslag in de 69
Net zoals ook elders in Europa gebruikelijk was. Zie E. MYVIS. Sociale kritiek op de marginalen in de late middeleeuwen [licentiaatsverandeling Ugent, promotor : PREVENIER (W.)] 1988. p. 157-158. 70 “Sodomiticum flagitium facientes, et eos in hoc voluntariae iuvantes, in hoc eodem concilio gravi anathemate damnati sunt : donec poenitentia et consessione absolutionem merantur”, geciteerd uit MANSI, deel 20. 1151 71 “Et ne huius criminis absolutionem, his qui se sub regula ivere non voverunt, aliquis nisi episcopus deinceps facere praesumat”, geciteerd uit MANSI, deel 20. 1151. 72 “Qui vero hoc crimine publicatus fuerit : statutum est, si quidem fuerit persona religiosa, ut ad nullum amplius gradum promoveatur; et si quem habet, ab illo deponatur”, geciteerd uit MANSI, deel 20. 1151. Misschien wordt bedoeld dat zulke zonden zelden aan het licht komen. 73 “Si clerici fuerint, ejiciantur a clero, vel ad poenitentiam agendam in monasteries detrudantur; si laeci, excommuniationi subdantur, et a coetu fidelium fiant prorsus alieni. Monasteria praeterea sanctimonialium si quisquam clericus, sine manifesta et necessaria causa, frequentare praesumpserit, per episcopum arceatur : et so non destiterit, a beneficio ecclesiastico reddatur immunis, geciteerd uit MANSI, deel 22. 223-225 kapittel 11.
23
polemiek rond sodomie. De eerste canons bevatten de bevestiging van de katholieke dogma‟s alsook de vraag naar vervolging van de verschillende ketterijen, in het bijzonder de katharen van de Languedoc. In canon XIV van deze wordt voornoemd citaat uit Efeziërs opnieuw gebruikt om het seksueel losbandig leven van geestelijken in te binden.74 Het vierde Lateraans concilie bevatte zelfs een canon (VIII) dat geheel gewijd was aan de systematische vervolging (van sodemieters) via inquisitio.75 De inquistio liet toe om zondaars actief op te sporen, en contrasteert dus sterk met de accusatoire processen en penitenties opgelegd aan sodemieters via bekentenissen verkregen via de biecht. Bovendien werd via de bul “Ad Extirpanda” van de paus Innocentius IV in 1252 bekend gemaakt dat het folteren van beschuldigden toegestaan was om een ultieme bekentenis te bewerkstelligen.76
3.2. Wereldlijke rechtspraak Tijdens de dertiende eeuw echter zou, net als het kerkelijk recht, ook het wereldlijk recht zich onder invloed van de opkomende universiteiten ontwikkelen tot een meer gesystematiseerd rechtssysteem. Simultaan met het verfijnen van de inquisitio ontwikkelde zich binnen de seculiere rechtbanken het strafrecht.77 De Europese vorsten kondigden langzaam aan wetten af die sodomie veroordeelden. Zo veroordeelde koning Edward I van Engeland (1239-1307) tegelijkertijd bestialisme en seksuele gemeenschap met joden, en eiste de verbranding van alle homoseksuelen. Alphonso X van Castilië (1221-1284) maakte van sodomie eveneens een halsmisdaad. De veroordeelde moest gecastreerd worden om daarna gestenigd te worden tot de dood intrad. Louis IX “de Heilige” van Frankrijk (1214-1270) was bereid de partners twee kansen te geven, een derde beschuldiging resulteerde onverbiddelijk in publieke verbranding.78 Voor de Bourgondische periode is nog geen onderzoek gepleegd naar de vorstelijke wetteksten die sodomie veroordelen.79 Het verstrengen van de seksuele normen zorgde ervoor dat elke overtreding kon aanzien worden als een verstoring van de openbare orde. Zo was sodomie niet langer een misdaad tegen God, maar tevens tegen diens vertegenwoordiger op de aarde, de gezalfde vorst. Simultaan met de ontwikkeling van het strafrecht vaardigden ook de lokale schepenbanken strengere normvoorschriften uit.80 In de stadstaten Venetië en Florence werden zelfs speciale 74
MANSI, deel 22. 1003 MANSI, deel 22, kol. 994-996 76 GOODICH, The unmentionable vice, p. 82 77 CHIFFOLEAU, Dire l'indicible, p. 290-291 78 E. MYVIS. Sociale kritiek op de marginalen in de late middeleeuwen [licentiaatsverandeling Ugent, promotor : PREVENIER (W.)] 1988. p.157; GOODICH, The unmentionable vice, p. 77 79 Begrijpt men sodomie als lèse-majesté dan kan hier wel verwezen worden naar het werk van Blockmans over de ideologische opbouw van het concept majesteitschennis onder Karel de Stoute. W. BLOCKMANS. “Crisme de leze majesté, les idées politiques de Charles le Téméraire”, In : A. UYTTEBROUCK e.a.. Les Pays-Bas bourguignons. Histoire et institutions. Mélanges. Brussel, 1996. 473 p. 80 BOONE, State power and illicit sexuality, p. 140 75
24
instellingen opgericht om doelgerichter homoseksuelen en bestialisten te vatten, namelijk respectievelijk de Signori di Notti (opgevolgd door het Collegium Sodomiticarum) en de Ufficiali di Notti. Deze speciaal ontworpen seculiere rechtbanken kunnen vergeleken worden met de inquisitio van de katholieke kerk.81 In de Bourgondische Nederlanden ontbreken dergelijke seculiere instellingen volledig. Daar viel de bestraffing van majesteitsschennis onder de casus reservati van het Parlement van Mechelen.82 Ook de provinciale Raden kwam in aanmerking als bevoegde rechtbank.83 De gewichtigheid van een dergelijke rechtszaak werd geduid door Filips Wielant, stellende dat het hof de zaak niet meer uit handen geeft : “thof en doet gheen renvoy van gepreviligierde saecken, als van saulfvegardebrake, violencie van kercke, cryme de lese maieste, port darmes […].”84 Uit de praktijk blijkt dat de processen eerst in de steden zelf werden gevoerd, zij het onder toezicht van de hertogelijke baljuws.85 Onder Filips van den Elzas breidde hun functie uit met de bevoegdheid zelf onderzoeken op te starten en dus, om actief deel te nemen aan de vervolging van sodomie.86 Met de groeiende staatsinterventie verscheen in de dertiende eeuw ook de foltertechniek terug op de voorgrond. De staat poogde een monopolie te vergaren op de repressie van alle vormen van criminaliteit. Oude bewijssystemen, als getuigenverhoor, leken niet langer te volstaan als rechtsgrond om het groot aantal misdrijven te bestraffen. Er moest een makkelijker manier te vinden zijn waarmee men de beschuldigde bekentenissen kon afdwingen. Logisch geredeneerd is de bekentenis het ultieme bewijs in rechte.87 Paradoxaal genoeg is het dat niet, daar een getormenteerde mens, onderworpen aan de vreselijkste lichamelijke pijnen, makkelijk misdaden zou kunnen bekennen die hij niet eens had gepleegd. De bekentenis was zo niet meer dan de waarheid van de folteraar die de gefolterde in de mond werd gelegd, dan een voorafspiegeling van de waarachtige werkelijkheid. De vraag blijft echter waarom de wereldlijke overheid plotseling zo geïnteresseerd raakt in de seksuele moraal dat de vervolgingintensiteit van sodomie tijdens de dertiende eeuw zo spectaculair toeneemt. Als er inderdaad vanuit kan gegaan worden dat de rechtbanken zich tijdens de dertiende eeuw meer en meer rechtszaken gaan toe-eigenen die niet in hun directe 81
G. RUGGIERO. The boundaries of Eros. Sex crime and sexuality in Renaissance Venice. New York/Oxford, 1985. pp. 109-145 (Hoofdstuk VI : Sodom and Venice) 82 Zie de toegankelijke inleiding tot de werking van het Parlement van Mechelen L.Th. MAES (postuum). Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen (1473-1797). Antwerpen en Rotterdam, 2009. p. 62 83 A. JONGKEES. Staat en kerk in Holland en Zeeland onder de Bourgondische hertogen 1425-1477 (Bijdragen van het instituut voor middeleeuwsche geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht, 21). Groningen, 1942. p. 110 84 Practijcke criminele, kapittel 46.2, via J. MONBALLYU. Filips Wielant verzameld werk I. Corte instructie in materie criminele. Brussel, 1995 p. 63 85 Marc Boone vernoemde de rekeningen van de baljuws als mogelijke bron voor een analyse van de sodomieprocessen. M. BOONE. “State power and illicit sexuality : the persecution of sodomy in late medieval Bruges” In : Journal of Medieval History. vol. 22 (1996), nr.2. p. 135-153 86 R. VAN CAENEGEM. Geschiedenis van het strafprocesrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIV eeuw. Brussel 1954. p. 64-65; J. VAN ROMPAEY. Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Burgondische periode. Brussel, 1967. p. 57 87 VAN CAENEGEM, Geschiedenis van het strafprocesrecht, p. 222
25
rechtsbevoegdheid lagen, moet er worden gezocht naar de motivatie daarvoor. HERGEMÖLLER stelde dat men de vervolging van de sodemieters in een breder kader moet zien, samen met vervolging van andere minderheidsgroepen, zoals de joodse gemeenschap en de dissidente religieuze groepen. Hij stelde dat de vervolging van deze zwakkere groepen een aantal oorzaken, waarvan de belangrijkste volgende is; namelijk dat de wereldlijke overheden in functie van de staatsvorming een interne vijand nodig hadden. Dit had tevens een verzachtende werking op sociale onrusten die zouden ontstaan in de laat- middeleeuwse steden, daar hun aandacht zou gevestigd worden op de vervolging van een gemeenschappelijke vijand.88 Anderzijds kan men de vervolging van deze groepen ook aanzien als een harde vorm van disciplinering van de onderdanen, qua seksuele moraal. Zo liep de harde repressie van deze minderheidsgroepen simultaan met het staatsvormingsproces. Deze redenering wordt tevens gevolgd door CHIFFOLEAU die de casus van de Italiaanse steden naar voor schuift om deze theorie meer kracht bij te zetten. Als steden waar de staatsmacht zich slechts met moeite kon wortelen, blijkt net hier de vervolgingsintensiteit van homoseksuelen en bestialisten enorm.89 BOONE ging na of deze theorie ook gold voor de Brugse casus; dit via het Verluydboek, i.e. het schrift waarin de uitgeroepen lijfstraffen en doodvonnissen werden genoteerd, en de baljuwsrekeningen die ter controle naar de Rekenkamers werden gestuurd. Alhoewel het aantal geëxecuteerden beduidend lager lag dan deze voor de Italiaanse steden is de zwaarte die gegeven werd aan de misdaad van sodomie niet te onderschatten. Niet alleen was de kans op clementie praktisch onbestaande en trof de vervolging zowel mannen als vrouwen, volwassenen als minderjarigen; bovendien is het zo dat als het aantal geëxecuteerden voor sodomie wordt gelegd naast deze voor moord, het aantal doodstraffen voor eerst genoemde beduidend hoger lag dan deze laatste.90 Sodomie als politiek wapen Dit hoofdstuk zou ik willen afsluiten met een kleine historie, die het belang van de sodomie zou moeten duiden binnen de leefwereld van de late middeleeuwen; en dat de sodomieparanoia iedereen kon treffen, zelfs de toplaag van de Europese adel.91 In de eerste plaats kan gedacht worden aan de ontbinding van de orde der tempeliers. Filips de Schone van Frankrijk (1268-1314) zat in grote geldnood en hoopte op de een of andere manier beslag te kunnen leggen op de rijke bezittingen van de katholieke kerk. Na geruchten over ketterij 88
B.U. HERGEMÖLLER. “Sodomiter. Schuldzuschreibungen und Repressionsformen im späten Mittelalter”, In B.U. HERGEMÖLLER (ed.). Randgruppen der spätmittelalterlichen Gesellschaft. Warendorf, 1990. p. 344-345. 89 J. CHIFFOLEAU. "Dire l'indicible. Remarques sur la catégorie du nefandum du XIIe au XVe siècle", In : Annales ESC, maart-april, 1990. p. 311. 90 BOONE, State power and illicit sexuality, p. 135-153. 91 Voor een overzicht van de grote strafprocessen inzake sodomie van West Europa, J. CHIFFOLEAU. "Dire l'indicible. Remarques sur la catégorie du nefandum du XIIe au XVe siècle", In : Annales ESC, maart-april, 1990. p. 292
26
en sodomie binnen de orde nam Filips de Schone dankbaar gebruik van een bekentenis van een der leden om de vervolging in te zetten. Ratione personae kwamen de monnik-ridders toe aan een kerkelijke rechtbank; doch, door de verzwakte positie van Clemens V (12651314) slaagde Filips erin zijn eigen baljuws uit te sturen om de tempeliers te arresteren. 92 Het is hier niet de plaats om verder uit te wijden, maar de essentie moge duidelijk wezen, namelijk dat sodomie en ketterij konden aangewend worden als wapen om een doel te bereiken dat ver buiten de bestraffing van misdaden tegen de openbare orde valt.93 Ook het pijnlijke relaas van de Engelse koning Edward II (1284-1327) stemt tot nadenken. Hij zou er een relatie hebben op nagehouden met ondermeer de graaf van Cornwall, Piers Gaveston en de graaf van Winchester, Hugh Despenser. Zowel Hugh als Edward zouden op gruwelijke wijze worden vermoord als onrechtstreeks gevolg van hun homoseksuele relatie; Hugh werd als hoogverrader gecastreerd en ontdarmd omdat hij als intieme vriend van de vorst teveel macht naar zich zou hebben toegetrokken. Edward werd in 1327 in zijn kasteel overvallen en vermoord met een gloeiende pook via zijn rectum.94 Maar zelfs het Bourgondische hof ontsnapte niet aan dergelijke schandalen. Zo werd van Karel de Stoute, volgens Filips Wielant nochtans een notoir liefhebber van vrouwelijk gezelschap, verteld dat hij de herenliefde bedreef.95 Alhoewel deze boude beschuldiging in zijn volledige politieke context moet worden gezien, is het niettemin interessant om te zien dat sodomie kon aangewend worden in een poging de persoonlijkheid, en dus de macht, van een vorst te ondermijnen. Ook de edelen van de Bourgondische vorsten werden het slachtoffer van de sodomietervervolgingen. Gossuin de Wilde, zoon van Godevaert de Wilde en Anna de Vooght, kwam als voorzitter van de raad van Holland in conflict met de Bengaert Saey, de procureur-generaal van Holland en Zeeland. De ruzie werd beslecht toen Bengaert Gossuin ervan beschuldigde er homoseksuele relaties op na te houden. Gossuin werd gevangen gezet in 1448 in het kasteel van Heusden, en uiteindelijk ter dood veroordeeld voor sodomie. Hij werd onthoofd te Lovenstein in oktober 1449.96 Anderzijds werd ook een oud-kamerheer van Filips de Goede geslachtofferd op beschuldiging van het onderhouden van homoseksuele relaties. Jan van Uutkercke, zoon van Roeland van Uutkercke, ridder van het Gulden Vlies sneuvelde onder een vonnis van de Grote Raad van Mechelen. Hij ontving de gratie van het 92
Zie de brief van koning Filips IV de Schone aan Jan van Tourville, baljuw van Rouen, waarin hij opriep tot de arrestatie van alle ledden van de orde (gedateerd op 14 september 1307). Een vertaling vindt men in : M. BARBER en K. BATE. The templars. Select sources translated and annotated. Manchester University Press, 2002. pp. 244-247. 93 Volgens Chiffoleau bekende twee op drie tempeliers onder tortuur zich te hebben bezondigd aan sodomie. CHIFFOLEAU, Dire l'indicible, p. 305. 94 BOSWELL, Christianity, social tolerance, and homosexuality, p. 300 95 Boudewijn van Bourgondië, een natuurlijke zoon van Filips de Goede, en Jehan de Chassa beschuldigden Karel de stoute ervan homoseksuele relaties te onderhouden. Deze kritiek op de persoonlijkheid van de vorst werd geuit in 1470 toen ze het hof hadden ontvlucht om obscure redenen. R. VAUGHAN. Charles the bold. The last valois duke of burgundy. Boydell Press, Woodbridge, 2008. pp. 238-239. 96 Zie biografische fiche Gossuin de Wilde in J. DUMOLYN. Het hogere personeel van de hertogen van Bourgondië in het graafschap Vlaanderen (1419-1477 [doctoraatsverhandeling UGent 2000-2001, promotor : Marc Boone]. Band 5. pp. 1305-1306.
27
zwaard; zijn lichaam werd daarna overgeleverd aan de vlammen. 97 Philipot Luilier, zoon van een secretaris van Filips de Goede, had meer geluk. Nadat hij te Brugge werd gevat door de rechtbank, werd door toedoen van Filips de Goede de zaak onttrokken aan de stedelijke rechtbank en overgeleverd in handen van de kanselier.98 Ridder Colard de Beaufort van het Franse hof werd eveneens homoseksualiteit ten laste gelegd.99 De man werd gevat door de geestelijke overheid tijdens een ware heksenjacht te Atrecht in 1459, beter bekend als de Vauderie d‟Arras.100 Vrouwen zowel als mannen werden er beschuldigd van vauderie, de heksensabbat genegen te zijn. Doch, een grondige studie van FRANK MERCIER bracht aan het licht dat een aantal beschuldigden uiteindelijk veroordeeld werden voor sodomie, eerder dan voor ketterij. 101 De iconografie duidt expliciet dit verband.102 Of Colard nu al dan niet homoseksualiteit, dan wel ketterij ten laste werd gelegd is niet bekend. Zeker is dat de man zijn leven als een vrij man heeft geëindigd.
97
BOONE, State power and illicit sexuality, p. 150. BOONE, State power and illicit sexuality, p. 151-152. 99 F. MERCIER. La Vauderie d‟Arras. Une chasse aux sorcières à l‟automne du Moyen Age. Presse Universitaires de Rennes, 2006. p.11. 100 CARTELLIERI, la cour des ducs de Bourgogne, pp. 235-264. 101 MERCIER, La Vauderie d‟Arras, pp. 104-107. 102 Zie hoofdstuk 6 („Aandachtspunten van de hertogen en hun elite‟) 98
28
29
IV. GANGBARE LITERATUUR ROND SODOMIE tijdens de Bourgondische Eeuw In dit hoofdstuk heb ik tot doel een overzicht te maken van de door de laat-middeleeuwse bibliofielen gelezen werken die in min of meerdere mate een al dan niet negatieve appreciatie geven over sodomie. In deze heb ik een selectie gemaakt op basis van de literatuur uit bovenstaand hoofdstuk 2.3. Daarna heb ik gepoogd om deze werken in een logische themata te gieten, gebruik makende van het werk van de filoloog GEORGES DOUTREPONT, La littérature française à la cour des ducs de Bourgogne (1909), mits een aantal aanpassingen. 4.1. Bronnen van het recht 4.1.a. Corpus Iuris Civilis Het Corpus Iuris Civilis is in zijn geheel afkomstig uit de periode van de katholieke keizer Justinianus I (5de-6de eeuw) van het Oost Romeinse Rijk. In een poging om zijn keizerlijke macht in haar oude glorie te herstellen liet hij het recht codificeren mits invoeging van een aantal orthodox christelijke invloeden. In de Instituten, het leerboek voor Romeinse rechtstudenten, werd sodomie geplaatst onder de lex Julia de adulteriis (de Juliaanse wet op overspel).103 Een verwijzing naar deze wet is tevens te vinden in de Digesten (4.4.37)104 en de Novellae (77 en 141).105 Aan de Instituten werd het woord “nefandum” ontleend dat in de late-middeleeuwen een van de veelgebruikte termen zal worden om sodomie te duiden.106 Rond 1100 herleeft de aandacht voor het oude Romeinse recht. De bloei van de Italiaanse steden en de vorstelijke ambities vereisten beiden een legitimatie voor hun zicht naar macht. De keuze voor het Corpus Iuris Civilis, het geheel aan burgerlijk recht uit de Romeinse periode, lag daar natuurlijk voor de hand. Met de opkomst van de rechtsuniversiteiten verspreidde het Corpus Iuris Civilis zich internationaal via de rondtrekkende professoren en studenten. Tijdens de late middeleeuwen worden de onderdelen van het Romeins recht (Codex, Instituten, Digesten, Novellen) uiteen getrokken en onder andere betiteling weer uitgebracht. Rechtshistoricus DIRK HEIRBAUT zette de vier nieuwe volumes uiteen in zijn handboek voor privaatrechtsgeschiedenis. Vooreerst had men het 103
J. SPRUIT en K. BONGENAAR. Corpus Iuris Civilis, tekst en vertaling. Deel I : Instituten. Zutphen en ‟s Gravenhage, 1993. p. 274-275. 104 J. SPRUIT e.a.. Corpus Iuris Civilis, tekst en vertaling. Deel II : Digesten. 1-10. Zutphen en „s Gravenhage, 1994. p. 384-385. 105 GOODICH, The unmentionable vice, p.75. 106 Aldus volgens Chiffoleau die citeert “cum masculis nefandum libidinem exercere”, zie J. CHIFFOLEAU (J.). "Dire l'indicible. Remarques sur la catégorie du nefandum du XIIe au XVe siècle", In : Annales ESC, maartapril, 1990. p. 296. Letterlijk staat er echter “eos […] qui cum masculis infandum libidinem exercere”, geciteerd uit : J. SPRUIT en K. BONGENAAR, Deel II : Digesten. 1-10, p. 274. Zie tevens de citaten in C. WILLIAMS. Roman homosexuality : ideologies of masculinity in classical antiquity. Oxford university press, 1999, 122-125.
30
Digestum Vetus die boek 1 tot 24 (titel 2) van de Digesten omvatte. Het Infortiatum bevatte boek 24 (titel 3) tot 38 van de Digesten, het Digestum Novum de overige twaalf boeken van de Digesten. Het zogenaamde Volumen Parvum omvatte de volledige Instituten, de drie laatste boeken (van de twaalf) van de Codex en de volledige Novellen.107 In de praktijk blijken de vier onderdelen van het Romeins Recht ook in hun oorspronkelijke, onverknipte, vorm uitgegeven te zijn.
4.1.b. Corpus Iuris Canonici De receptie van het Corpus Iuris Civilis heeft ook invloed op het canoniek recht. Onder Gratianus wordt ca. 1140 een vergelijkbaar werk geschreven voor de katholieke kerk, namelijk het Concordia discordantium canonum ofte het Decretum Gratianus.108 Daarnaast bestond er ook een ganse collectie aan pauselijke wetgeving in de vorm van brieven, de Decretales. In 1234 liet Gregorius IX een officiële nieuwe verzameling van de decretalen maken, de Decretales extra decretum vagantium ofte het Liber Extra. Latere verzamelingen van decretalen zijn het Liber Sextus, de Clementinae Constitutiones ofte Clementinae en de Extravagantes. In de zestiende eeuw werden deze samengevoegd tot wat de katholieke tegenhanger van het Corpus Iuris Civilis behoorde te zijn, namelijk het Corpus Iuris Canonici. 109 Reeds het Decretum bevatte vijf verwijzingen naar sodomie, waarvan het overgrote deel gebaseerd was op de pennenvruchten van de hoger venoemde kerkvader Augustinus.110 Het Liber Extra van Gregorius IX hernam de strafmaatregelen tegen sodomie zoals eerder gesteld was tijdens het derde Lateraans Concilie.111 De Clementinae zijn de decretalen uitgegeven onder de regering van paus Clemens V. Geschreven naar aanleiding van het concilie van Wenen (1311-1312) leverde ze wel de vervaardiging van twee bullen die het doodvonnis van de orde der tempeliers betekende : Ad providem ontbond de orde en Vox in exelso beschuldigde hen van idolatrie en sodomie.112
107
D. HEIRBAUT. Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden. Academia Press, 2005. pp. 75-78 en 8789. 108 D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis, p. 99. 109 D. HEIRBAUT, Privaatrechtsgeschiedenis, p. 99-100. 110 GOODICH, The unmentionable vice, p. 32-33. Zie tevens hoofdstuk 4.2.b. in deze thesis. 111 A. GAUTHIER. “La sodomie dans le droit canonique medieval”, In : ROY (B.) (ed.). L‟érotisme au moyen âge. Etudes présentées au troisième colloque de l‟Institut d‟études médievales (Montréal 3-4 avril 1976). Montréal, 1977. p.121; GOODICH, The unmentionable vice, p. 43. 112 M. BARBER en K. BATE. The templars. Select sources translated and annotated. Manchester University Press, 2002. pp. 309-323.
31
4.2. Heilig Schrift en Traditie 4.2.a. Heilig Schrift De Bijbel, dé bron van de katholieke geloofsleer, de rots waarop de Moeder de Heilige Kerk gebouwd is, omvatte reeds zeer ernstige uitingen tegen sodemieters. Deze citaten werden, zoals eerder gezien, door de eeuwen heen herkauwd en geherinterpreteerd om het discours tegen de sodomie aan te spekken. In het schema hieronder heb ik gepoogd een exhaustieve lijst met verwijzingen naar die bewuste Bijbelcitaten aan te leggen. Enkel citaten die expliciet gericht zijn tegen sodomie werden hierin opgenomen.113 Na elk citaat is telkens een neutrale omschrijving te vinden van hetgeen erin verhaald wordt. Oud Testament Genesis 13.10 tot 19.29 : het relaas van de rampspoed van Sodom en Gomorra; 38, 610 : Onan wil geen kind verwekken bij zijn schoonzus en “stort zijn zaad op aarde”, dientengevolge sterft hij door goddelijke tussenkomst; Leviticus 18.22 : verfoeien van anaal geslachtsverkeer tussen mannen; 20.13 : wie betrapt wordt op de zonet genoemde zonde moet ter dood worden gebracht; 20.15 : een mannelijke bestialist, alsook het geslachtofferd dier, dienen ter dood gebracht te worden; 20.16 : een vrouwelijke bestialist, alsook het geslachtofferd dier, dienen ter dood gebracht te worden. Ezrae 2.8; 5.7 en 7.106 : verwijzingen naar Sodom en Gomorra; Hooglied 1.1 tot 1.3 : metaforisch gebruik van borsten in een beschrijving van een man114; Jesaja 1.9 tot 1.11 : Sodom in het discours tegen verfoeilijkheden (pornea); 3.8 tot 3.9 : de zonden van Sodom kunnen alle steden treffen; 13.9 : aankondiging van de dag des oordeels waarin de “peccatum quasi Sodomiticum” verdelgd zou worden; Deutronomium 29.22 tot 29.28 : voornoemd relaas in functie van het discours rond Gods verbond; 32.32 : Mozes noemt Sodom en Gomorra vijanden van het uitverkoren volk; 1Samuël 18 : beschrijving van de innige vriendschap en de “zielsverwantschap” tussen Jonathan en David;
113
Een handig hulpmiddel hierbij was : FISSCHER BONIFATIUS. Novae concordantiae bibliorum sacrorum iuxta vulgatam versionem critice editam quas digessit Bonifatius Fisscher OSB Tome V. 4879. 114 Dit citaat zal door de Cisterciënzers op een geheel eigen manier ingepast worden in hun discours rond het ideale apostolische leven, zie : C.W. BYNUM, Jesus as mother. Studies in the spirituality of the High Middle Ages (University of California Press, 1984). Gregorius de Grote wijst erop dat deze verzen niet beschimpt mochten worden, maar dat vooral moet gelet worden op het feit dat God via verwijzingen naar de zintuiglijke (vleselijke) liefde, de mens wil aanzetten eenzelfde spirituele liefde te onderhouden met Hem. NORRIS (R.) (ed.), The Song of Songs, interpreted by early Christian and Medieval commentators (2003).
32
Jeremia 13.14 : over de val van de profeten in zondigheid; 49.18 : Sodom in een discours gericht tegen het verval van de stad Edom in zondigheid; 50.40 : Sodom in een discours gericht tegen het toekomstig verval van Babylon; Klaagliederen 4.6 : de vernietiging van Jeruzalem is een gevolg van de zonden van het volk; Zefanja 2.9 : vijanden van god, zoals Sodom en Gomorra, zullen vernietigd worden Ezechiël 16.46-56 : de prostitutie in de stad Samaria is minder erg dan de homoseksuele gemeenschap van de stad Sodom; Amos 4.11 : Sodom in een discours tegen zij die hervallen in zonde. Nieuw Testament Romeinen 1.26 tot 1.27 : verwijzingen naar lesbianisme en homoseksualiteit; 9.29 : citaat Jes. 1.9. 1Korinthiërs 6.9 : mannen die tegennatuurlijke gemeenschap bedrijven herrijzen niet 1Timotheüs 1:10 : verkondigt dat de wet hard is voor hoereerders en homoseksuelen Judas 7 : verkondigt de gerechtelijke straf van het vuur aan hoereerders Openbaring 11.8 : Steden die de zonde der sodomie bedreven zullen worden vernietigd Lukas 10.12 : idem Mt. 10.15 : het relaas van Sodom in een discours omtrent de Dag des Oordeels. Mattheüs 10.15 : ongastvrije steden zullen harder gestraft worden dan Sodom en Gomorra; 11:23 tot 11:24 : de ongelovige stad Kafernaüm zal harder gestraft worden dan Sodom en Gomorra. 2Petrus 2.6 : Sodemieters gaan naar Tartarus De Bijbel biedt aldus een waaier aan citaten waarop de middeleeuwse bijbelgeleerden en glossatoren hun discours konden bouwen.
4.2.b. Geschriften van de Kerkvaders De vroede Kerkvaders van de katholieke kerk waren eveneens druk in de polemiek rond sodomie verwikkeld. Als casestudie heb ik vier van hen uitgewerkt, namelijk Ambrosius van Milaan (339-297), Hiëronymus van Stridon (347-420), Augustinus van Hippo (354-430) en Gregorius de grote (540-604).115
115
W. BLOCKMANS en P. HOPPENBROUWERS. Eeuwen des onderscheids. Een geschiedenis van middeleeuws Europa. Amsterdam, 2004. p. 78
33
Ambrosius van Milaan begon zijn carrière als gouverneur van Ligurië en Emilia, in naam van de Romeinse keizer. Hij werd tot bisschop van Milaan verkozen door het volk, maar hij weigerde in eerste instantie omdat hij nog geen enkele kerkelijke wijding had ontvangen en – wat nog meer is – niet eens gedoopt was. Ondanks deze bezwaren, werd hij alsnog gedoopt en bisschop van Milaan gewijd. Tijdens zijn ambtstermijn kantte hij zich sterk tegen de ketterij van het Arianisme en schrok hij er niet van terug om keizer Theodosius I op zijn fouten te wijzen.116 In verschillende werken keerde hij zich naast ketterij ook tegen sodomie. In Hexameron en De officiis connoteerde hij sodomie met een gebrek aan respect.117 In De officiis – een handboek voor clerici in lijn met Cicero‟s gelijknamige werk – wijdde hij de vernietiging van Sodom echter aan een gebrek aan gastvrijheid : “Loth quoque, nepos ejus non solum genere, sed etiam virtute proximus, propter hospitalities adfectum Sodomitana a se quisque supplicia detorsit”118 Augustinus, bekeerde zich in zijn jeugd tot het Christendom en werd gedoopt door Ambrosius van Milaan. Uiteindelijk werd Augustinus zelfs bisschop van Hippo in het huidige Algerije. In zeker drie van zijn werken vestigde hij de aandacht op de zondes van lust en sodomie. In zijn autobiografisch werk Confessiones bekende Augustinus zichzelf in zijn jeugd te hebben overgeleverd aan de lust. In zijn geboortestreek Carthago was de verleiding dan ook groot, daar hij zelf stelde : “circumscrepebat me undique sartago flagitiosorum amorum”.119 Zeker een van die liefjes zou volgens de populaire overlevering een man zijn geweest. Deze al te lichtvoetige interpretatie is gebaseerd op een citaat uit boek vier waarin Augustinus verhaald over het overlijden van een jongeman met wie hij een jaar vriendschap had gedeeld. 120 Over die vriendschap schreef hij dat “suavi mihi super omnes suavitates illius vitae meae” (4.4.7). en dat hij “nihil quaerens ex eius corpore praeter indicia benivolentiae” (4.9.14). Hoe het ook zij, de Confessiones handelt over zijn eigen bekering tot het Christendom. Zelfs al hield hij er vroeger een losbandig seksueel leven op na, dan zou hij dat tijdens zijn volwassen leven pogen te compenseren door zich een uiterst homofobe houding aan te meten. Nog in datzelfde werk keerde hij zich opvallend scherp tegen sodomie. Hij achtte “Itaque flagitia quae sunt contra naturam ubique ac semper detestenda atque punienda sunt, qualia Sodomitarum fuerent”; en zelfs als alle volkeren op aarde ze zouden bedrijven, dan nog zouden ze allen een
116
Hij zou de keizer de sacristie hebben ontzegd na de massamoord te Thessaloniki. Zie hiervoor de vita van Ambrosius van de hand van zijn rechterhand Paulus. Te vinden in PL, volume 14, kolommen 0029D (over het ambt van prefect), 0030A (over zijn laattijdige doop), 0035C (over Thessaloniki) 117 JORDAN, The invention of sodomy, p. 34 118 De officiis, II, regel 104. Geciteerd uit M.TESTARD (ed.). Saint Ambroise. Les devoirs. Deel II. Parijs, 1992. p. 102. Eius = Abraham. Loth is de neef van Abraham. 119 Augustinus, Confessiones, 3.1, geciteerd uit PL, volume 32, kolom 683. Alle volgende citaten uit Augustinus‟ Confessiones komen eveneens uit volgende uitgave : PL, volume 32, kolommen 657-868. 120 Zie bijvoorbeeld L. CROMPTON. Homosexuality and civilization. Harvard university press, 2006. pp. 138-139.
34
zonde begaan tegen de goddelijke wetten (3.8.15).121 Dit citaat werd later trouwens gerecupereerd in Thomas van Aquinas‟ Summa Theologicae.122 Het bewuste fragment werd tevens ingevoegd in het Decretum Gratiani.123 In zijn tweede befaamde werk, De civitate dei werkte hij zijn standpunt tegen illiciete seksuele handelingen verder uit. In kapittel zestien lichtte Augustinus bepaalde fragmenten uit het Oude Testament toe, waaronder in hoofdstuk 30 het relaas van de zondeval van Sodom. Hij gebruikte het relaas van de stad als voorbeeld van Gods strafmaatregelen tegen zondaars; God greep wel degelijk in. Rond 423 schreef Augustinus tevens een brief aan een zustergemeenschap, waarin hij zich expliciet keerde tegen lesbianisme. Liefde tussen zusters behoorde spiritueel te zijn, niet lichamelijk.124 Het blijkt echter dat tijdens de late middeleeuwen, de brieven (Epistolae, epistels) van Augustinus nooit apart zijn uitgegeven. Dit stelt bepaalde interpretatieproblemen. Zo vinden we bijvoorbeeld in de inventaris van Wouter Lonijs , opgesteld na zijn overlijden in 1489, volgende verwijzing terug : “Epistolare beati Augustini impressum”.125 Het is niet zeker of deze omnibus alle brieven van Augustinus bevat. Doch, daar de zonet geciteerde brief een van de weinige verwijzingen naar lesbianisme is, heb ik alle epistelcollecties, ongeacht het feit of de brief opgenomen is, mee verwerkt in de tabellen en berekeningen. Zelfs al behoort de bewuste epistel niet tot de omnibus in kwestie – wat gewoon niet gecontroleerd kan worden - dan kan de vermelding ervan in het totaalbeeld van het individuele boekenbezit, een mooi beeld geven van de voorkeur voor een bepaalde auteur. Hiëronymus van Stridon is de derde grote theoloog van de jonge katholieke kerk. Als wetenschapper is hij vooral gekend en geroemd voor zijn Latijnse vertaling van de volledige bijbel met behulp van Griekse en Hebreeuwse teksten. De Vulgaat kende door haar eenvoudig Latijn (vulgair of volks Latijn) allicht een grotere verspreiding onder de gewone bevolking. Hiëronymus vertaalde niet enkel de bijbel, maar schreef daarnaast ook uitvoerige commentaren op een aantal excerpten uit de bijbel. In de late middeleeuwen werden deze uitgegeven als een omnibus, de Commentaria in bibliam. Op zeker twee Bijbelteksten wijdde Hiëronymus uit over de zonde tegen de natuur, namelijk op Ezechiel en Jesaja. In eerstgenoemde beschreef hij de zonde van Sodom als de zonde van hoogmoed en trots
121
Vergelijk met het Bijbelfragment waarin Abraham pleit voor de redding van een tiental goede Sodomieten. In, Genesis 18.24-33. 122 Thomas van Aquino verwijst ook letterlijk naar Augustinus‟ Confessiones : “unde Aug. dicit in lib. 3 confess. : “Flagitia […] libidinis perversitate polluitur”, In : THOMAS VAN AQUINO. Summa Theologica, edition altera romana (Rome, 1894) p. 1011, q. 154, art. 12 (tweede kolom in uitgave). 123 GOODICH, The unmentionable vice, p. 32-33. 124 J. MURRAY. “Twice marginal and twice invisible. Lesbians in the Middle Ages”, In : BULLOUGH (V.) en BRUNDAGE (J.A.) (eds.). Handbook of Medieval sexuality. New York/Londen, 1996. pp. 195. 125 L. PARIS. “Bibliologie bruxelloise du XVe siècle. La bibliothèque de Walter Leonii”, In : Société des bibliophiles et iconophiles de Belgique, annuaire de 1915 (publ. n° 14). p. 80 nr. 11.
35
(superbia), overdaad in de maaltijd (saturitas panis) en overvloed (abundantia).126 De hoogmoed slaat met grote waarschijnlijkheid op het feit dat de familie van Lot hem niet geloven wou toen hij de ondergang van de stad aankondigde, en dus twijfelde aan Gods woord. De overige zonden – afgezet ten opzichte van de barmhartige Samaritaan – tonen dat Hiëronymus hier lijkt aan te nemen dat de zonden van Sodom vervat liggen in hun gebrek aan gastvrijheid, eerder dan in de homoseksuele daad zelf. Wanneer Hiëronymus echter de zonden van de stad Sodom vergeleek met deze van Samara blijkt dat hij ze zwaarder achtte dan men zou kunnen denken. De Samaritanen beschreef hij er als ketters, de Sodomieten als belijders van de luxuria.127 In zijn commentaar op het bijbelboek Jesaja vergat hij blijkbaar deze stelling en stelde sodomie gelijk aan openlijke blasfemie. 128 Hoe ergerlijk de zonde ook moge geweest zijn, in een van zijn brieven schreef hij dan weer dat het geen vernietigend huwelijksbeletsel kon zijn.129 Gregorius de Grote is de enige van de vier grote kerkvaders die de pauselijke troon heeft bereikt. Circa 591 werd zijn Regula Pastoralis in omloop gebracht. In dit werk, dat als handboek moest dienen voor de clerus, legde Gregorius sterk de nadruk op prediking. De prediking kon echter enkel haar doelpubliek bereiken als de orator het leven leidde dat hij zelf bepleitte.130 In boek drie, kapittel zevenentwintig, verwees hij naar de zonde der vurige vleselijke lusten. Gregorius stelde letterlijk dat “ardentem quippe Sodomam fugere, est illicita carnis incendia declinare”.131 In zijn Dialogi onderhield hij diezelfde visie. Het werk is opgesteld in een denkbeeldige dialoogvorm tussen Augustinus en de diaken Petrus. Op die manier goot Augustinus de belangrijkste normen en waarden in een meer toegankelijk genre. Of zoals Batiffol het verwoordde : “les Dialogues étaient la Cité de Dieu récrite pour les simples”.132 In boek vier, hoofdstuk zesendertig van de Dialogen liet Augustinus zich de vraag stellen waar ergens in de bijbel staat dat vleselijke zonden worden gestraft. Hierop verwees hij naar het Bijbelboek Genesis en de daarin vernoemde stad Sodom en stelde dat
126
Commentariorum in Ezechielem prophetam, V. 48-29 : “Ecce haec fuit iniquitas Sodomae sororis tuae : superbia, saturitas panis, et abundantia”. Geciteerd uit PL, volume 25, kolom 0153D. Alhoewel niet geattesteerd in de uitgave, vergelijk Ezechiel 16.49 127 Commentariorum in Ezechielem prophetam , V.35 : “Sodoma […] et Samaria : quarum altera gentilem vitam luxuriamque significant, altera haeriticorum decipulas”. Geciteerd uit PL, volume 25, kolom 0152B 128 Commentariorum in Isaim prophetam, II.3.8-9 : “quia lingua eorum, et ad inventiones eorum contra Dominum, ut provocarent oculos majestatis eijus: et peccatum suum quasi Sodoma praedicaverunt, nec absconderunt”. Geciteerd uit PL, volume 24, kolommen 0065B-0065C. Zie tevens JORDAN, The invention of sodomy, p. 33 129 Epistolae 55.4.3 “Quaerendum ab eo, id est a me, utrum mulier relicto viro adultero, et sodomita et alio per vim accepto, possit absque poenitentia communicare Ecclesiae, vivente adhuc eo quem prius reliquerat”. Geciteerd uit PL, volume 22, kolom 0562 130 P. HENRIET. La parole et la prière au moyen âge. De Boeck Université, 2000. p. 191 131 “Waarlijk, vluchten van het brandende Sodom is als het afwijzen van ongehoorde vleselijke lusten.” of beter en vrijer „Waarlijk, het afwijzen van ongehoorde vleselijke lusten is als ontkomen aan het brandende Sodom”, geciteerd uit : Gregorius Magnus, Regulae Pastoralis Liber, In : PL, volume 77. p. 102 kolom D tot 103 kolom A 132 A. DE VOGÜÉ. Dialogues. Deel I. Parijs, 1978. 204 p. 32
36
“quia enim amore illicito corruptibilit carnis arserant, simul incendio et foetore perierunt”.133 Net als Hiëronymus schreef ook Gregorius een commentaar op de Bijbel. Alhoewel hij de Bijbel niet in zijn geheel annoteerde, werd het niettemin een lijvig werk rond de Oud Testamentische parabel van Job. Het boek werd Moralia, sive expositio in librum beati Iob gedoopt, maar is beter bekend onder de naam Moralia in Job. Hierin verwees hij meerdere malen naar de zonde van Sodom. In boek 14 schreef hij dat de geur van sulfer de geur van het vlees symboliseert, i.e. de vleselijke geneugtes (peccata carnis).134 Het hellevuur (ignem gehennae) was de enige correcte straf voor luxuria.135 In een brief aan een ondergeschikte subdiaken legde hij uiteen hoe een priester die beschuldigd werd van sodomie (maculatum sodomiae) als van idolatrie op gepaste wijze moest worden aangepakt. In een andere brief onderscheidde hij drie soorten zaadlozingen, namelijk (1) de automatische zaadlozing (2) de zaadlozing ten gevolge van overdadig drinken en (3) de zaadlozing die men zou krijgen wanneer men te vaak in vrouwelijk gezelschap vertoefde. Deze laatste is een doodzonde, omdat, als ‟s nachts het beeld van de vrouw terug voor de geest komt, dat enkel en alleen de schuld is van de zondaar.136
4.3. Klassieke werken uit de Klassieke Oudheid De Romeinse klassieke Oudheid is rijk aan prachtige liefdesverhalen. Goden en mensen, mensen onderling; allen worden verheven tot een haast mythische enscenering van de gesublimeerde liefde. Verscheidene traktaten leren hoe men het liefdesvuur moet onderhouden, of – indien gedoofd – opnieuw kan doen oplaaien. Niet enkel de passionele liefde werd tot in de fijnste details bewerkt, maar ook de platonische liefde en de vriendschap. Het zijn deze laatste die zullen worden opgerakeld tijdens de volle middeleeuwen om als inspiratiebron te dienen voor nieuwe wijsgerige traktaten; zij het dan zonder de homoseksuele connotaties in onderlinge mannelijke vriendschappelijkheid. Ook de antieke ontspanningsliteratuur herleefde, zoals in een volgend hoofdstuk duidelijk zal aangetoond worden. Een selectie dwingt zich hier op. In deze is er echter voor gezorgd dat de selectie de literaire smaak van de late- middeleeuwen reflecteert, eerder dan de populariteit van het werk in de klassieke oudheid zelf. Werken die slechts eenmaal voorkomen in het geheel der inventarissen werden gemeden, tenzij anders vermeld.
133
A. DE VOGÜÉ en ANTIN. Dialogues. Deel III. Parijs, 1980. p. 138 Moralia in Job, 14.19, gans hoofdstuk 23 (“Peccata carnis etc.”), in PL, volume 75, kolommen 1051C en D. Hierin staat ondermeer de geciteerde regel : “Nam quia per sulphur fetor carnis accipitur, ipsa sacri eloquii historia testator, quae Sodomam ignem sulphur pluisse Dominum narrat” 135 Moralia in Job, 1.29 : “Vidit quoque Sodomam delinquentem, sed consideravit finem ardoris luxuriae, ignem gehennae”, in PL, volume 76, kolom 0062B 136 GOODICH, The unmentionable vice, p. 64-65 134
37
4.3.a. Ontspanningsliteratuur Als hier onder ontspanningsliteratuur kan verstaan worden „alle werken die een zekere amusementswaarde in zich hebben‟, dan zijn de werken van Ovidius allicht het summum van deze kunstmatige term. De mythologie is het hoofdthema in praktisch al zijn werken. En, alhoewel men in de mythologie praktisch alle subthema‟s kan binnenloodsen, leek Ovidius de expliciete homoseksuele liefde te hebben gemeden uit zijn werken. Niettemin vinden we een aantal verwijzingen terug naar homofilie, transgenderisme en zelfs bestialiteit in zijn werk Metamorphoses; kortom, naar praktische elke subcategorie van hetgeen later sodomie zou worden genoemd. Verschillende mythologische figuren verschijnen er ten tonele, zoals Narcissus en Echo, Daedalus en Icarus, Zeus en Ganymedes. Het liefdestafereel tussen het eerste koppel is meteen ook het meest tragische. Echo wordt verliefd op de egocentrische Narcissus, die haar afwijst. Narcissus bleek zo knap dat hij uiteindelijk verteerd werd van liefde voor zichzelf. In de Metamorphoses staat te lezen dat zijn schoonheid van dien aard was dat “knapen, zowel als meisjes hem diep beminden”. Deze zin kan makkelijk neutraal gelezen worden als “alom geliefd”, ware het niet dat naar het einde toe wordt verteld dat Echo lang niet de enige persoon was die verteerd geworden is door liefde voor Narcissus. Naast Echo worden immers ook de jongemannen genoemd als potentiële partners van de jonge Narcissus.137 Ook de mythe van Ganymedes is gehuld in een homoseksuele sfeer. Als de knapste jongeman onder de mensheid, werd zelfs de oppergod Zeus vurig verliefd. Hij kidnapte de jongen om hem te introduceren aan zijn hof als zijn persoonlijke bediende.138 Ganymedes verwerd zo tot een catamitus van de oppergod, i.e. de jongste partner in een pederastische relatie. BOSWELL attesteerde in een dertiende eeuws manuscript dat de homoseksuele connotatie rond de Ganymedes figuur de klauwen der censuur gespaard bleef.139 Eveneens intrigerend is het verhaal over de tweeslachtige Hermaphroditus. Nadat hij de dolverliefde nimf Salacis had afgewezen wenste zij dat hun lichamen voor altijd zouden verenigd zijn. De goden aanhoorden haar gebed en lieten de ongelukkige Hermaphroditus versmelten met de nimf, resulterende in een tweeslachtig wezen.140 Ook het verhaal van Iphis is in dezelfde lijn opmerkelijk te noemen. Geboren als meisje werd zij opgevoed als jongen om de moordende hand van haar vader, die een zoon wenste, zou ontlopen. Tijdens haar adolescentie werd de jonge vrouw hopeloos verliefd op een andere vrouw. De moeder van Iphis smeekte hierop aan de godin Isis om haar dochter in een zoon te veranderen opdat ze in de goden zou kunnen huwen.141 Plinius de Oudere verwerkt deze wondere metamorfose in zijn Historia Naturalis (zie verder). 137
Metamorphoses, III, 339-510, In : R. EHWALD (ed.). Die Metamorphosen des P. Ovidius Naso. Band 1. Berlijn, 1915. pp. 143-150 138 Metamorphoses, X, 152, In : EHWALD (ed.), Die Metamorphosen Band 2, p. 113 139 BOSWELL, Christianity, social tolerance, and homosexuality, p. 401 140 Metamorphoses, IV, 346-388, In : EHWALD (ed.), Die Metamorphosen Band 1, pp. 184-185 141 Metamorphoses, IX, 666-797, In : EHWALD (ed.), Die Metamorphosen Band 2,. pp. 95-102
38
De Epistolae Heroides van Ovidius‟ hand zijn eveneens vervat in een mythologische sfeer. In een van deze brieven liet hij de notoire lesbienne Sappho – aan wie het woord Sapphisme is ontleend142 - lamenteren tegen haar verloren geliefde Phaon. Ze poogt haar geliefde te overtuigen door hem te schrijven dat ze zelfs de vrouwen heeft afgezworen voor hem, “non oculis grata est Atthis, ut ante, meis”. Haar hart dat eens de speelbal was van zoveel vrouwen, behoorde hem nu toe, “multarum quod fuit, unus habes”.143 Sappho‟s liefdesaffaires komen tevens aan bod in Ovidius‟ Tristia, waarin hij zijn eigen trieste lot vergeleek met dat van andere grote schrijvers. Contemplerend over zijn eigen rampspoed noteerde hij “Wat heeft Sappho van Lesbos de meisjes geleerd, indien niet de liefde ?”.144 In dit werk onderwees hij in de eerste plaats de heteroseksuele liefde. Het aanbrengen van make-up was eigen aan de vrouw, waar de fysieke training hem aangewezen leek bij iedere man die succes wou hebben bij de vrouwen. Hij adviseerde de mannen geen al te lange haren te laten groeien, om hun nagels proper te houden en om te allen tijde een vieze geur te vermijden. Al het overige opsmukwerk “is voor kokette dames en heren die schandelijke gunsten opzoeken bij andere heren”.145 Wat dit “overige” (cetera) precies moge inhouden duidde Ovidius een paar regels eerder door te stellen dat het niet aangewezen is dat mannen hun benen ontharen met puimsteen of hun kapsel bewerken met een krulijzer.146 Zelf verkoos hij de liefde voor de vrouw, daar hij zelf geen gevoelens had voor mannen.147 Dat Ovidius‟ werk in de middeleeuwen niet onopgemerkt voorbij ging moge duidelijk zijn. De mythologische figuren die hij eertijds naar zijn eigen hand had gezet werden tijdens de middeleeuwen herwerkt in andere boeken. Het bekendste - en voor dit werk hoogst relevante - werk is de allegorische roman “Roman de la Rose” van Guillaume de Lorris en Jehan de Meung (zie verder). Twee werken uit de Klassieke Oudheid verdienen in dit hoofdstuk ook nog nadere toelichting. Een kleine zes eeuwen voor Ovidius schreef te Griekenland de dichter Aesopos een aantal moraliserende fabels om mensen op een luchtige manier levenswijsheid bij te brengen. In de kluchtige fabel “Zeus en Schaamte” legt hij uit waarom homoseksuelen geen schaamte kennen. Volgens Aesopos vergat Zeus in den beginne om de mensheid schaamte aan te leren. Hij had Schaamte reeds gecreëerd, maar wist niet hoe hij haar het menselijk lichaam kon doen binnendringen. Zeus verordende haar hierop om via het rectum tot de menselijke ziel te penetreren. Schaamte geneerde zich eerst, maar voldeed aan Zeus‟ wens, onder voorbehoud 142
Zie tevens Samuel ibn Yahya p. 10 Heroïdes, brief XV, geciteerd uit : B. BROOTEN.. Love between women. Early christian responses to female homoeroticism. University of Chicago press, 1996. p. 39. 144 Tristia II. 365 : “Lesbia quid docuit Sappho, nisi amare paellas”, In : P. MILLER (ed.). Latin erotic elegy. An anthology and reader. Londen en New York, 2002, p.102 145 Ars Amatoria, I.523-524 : “cetera lascivae faciant concede puellae et si quis male vir quaerit habere virum”, In : A. HOLLIS (ed.). Ars Amatoria book I, with introduction and commentary. Oxford, 1989. p. 20 146 Ars Amatoria, I.505-506 : “Sed tibi nec ferro placeat torquere capillos, nec tua mordaci pumice crura teras” In : HOLLIS (ed.), Ars Amatoria book I, p. 20 147 Ars Amatoria II. 684 : “Hoc est quod pueri tangar amore minus”, via BOSWELL, Christianity, social tolerance, and homosexuality, p. 18 143
39
dat er vanaf dan niets noch langs het rectum het menselijk lichaam mocht binnentreden. Het korte fabeltje leert daarop dat het daarom is dat homoseksuelen geen schaamte kennen.148 Ook Seneca de Jongere smokkelde een antihomo-erotische ondertoon in een van zijn werken. In Epistolae Morales (95.20) vermeldde Seneca dat vrouwen zich hoe langer hoe meer als mannen gingen gedragen. Ze namen zelfs hun neiging tot het kalen in der jaren over. Ook op seksueel vlak namen zij - alhoewel van nature daartoe niet voorzien - de actieve mannelijke rol over door de heren te penetreren. Alhoewel hij nergens een verwijzing gaf naar lesbianisme, benadrukte Seneca hiermee wel het enge binaire denken dat vrouwen, in tegenstelling tot de mannen, geboren worden binnen een passieve rol. Deze rolverdeling diende linea recta tot in de slaapkamer doorgetrokken te worden. 149
4.3.b. Rhetorica Onder de Rhetorica wordt hier verstaan de welsprekendheid, ofte meer specifiek het opbouwen van een geschreven betoog, vloeiend aaneengeregen door een tot in de details uitgewerkte zinsbouw. Het geschreven woord kan in handen van zijn auteur zalven, maar het kan tevens de gesel zijn op de rug van diegene die het tot onderwerp is. Cicero (1ste eeuw v. Chr.) begreep als advocaat de kunst van het woord. Vier van zijn voornaamste werken worden hieronder behandeld : De officiis, Oratio in Catilinam (kortweg In Catilinam), De amicitia en De Tuscalanae disputationes. Deze werken kunnen niet in hun geheel gelezen worden als parels der retorica. In het bijzonder De amicitia en De officiis zijn nooit geschreven geweest met de bedoeling als rolmodel te dienen voor de retorica. Doch, hetzelfde vloeiend betoog dat aan bod komt in In catilinam en de Tuscalanae disputationes keert automatisch weer in zijn andere werken. Bovendien lijkt het mij aangewezen, in functie van de onderzoeksresultaten, om de werken van Cicero (net zoals deze van Ovidius) samen te houden. Dat Cicero zelf geen voorstander was van de homoseksuele liefde, mag duidelijk wezen. In zijn werken wordt de thematiek telkens naar voor geschoven als een zwakheid. In zijn oratio tegen de samenzweerder Catilina verweet hij deze laatste dan ook dat hij zich als slaaf had opgesteld voor andere jongens. Met zekerheid wordt hier geduid dat Catilina zich de passieve rol had aangemeten, die normaliter weggelegd was voor de slaven. Opmerkelijk is dat dit aangevoerd wordt als argument tegen de eerbaarheid van Catilina en dus zijn geloofwaardigheid als politicus. In een andere oratio, In Verrem, trachtte hij de politicus Verres onderuit te halen met exact dezelfde tactiek. Ook hij had zich volgens Cicero
148
Chr. ZAFIROPOULOS. Ethics in Aesop‟s fables : the Augustana collection. Brill, 2001. p. 122. Zafiropoulos gaat echter ver in zijn redenering door te stellen dat Aesopos moet gezien worden als een voorloper op de christelijke verkettering van sodomie. 149 B. BROOTEN, Love between women, p. 44-45
40
bezondigd als catamitus. 150 De dialoog Tuscalaanse gesprekken verraadt eveneens zijn afkeer voor homoseksualiteit binnen hooggeplaatste kringen. Zo liet Cicero zich uit over de tiran van Syracuse als was deze een slaaf van zijn Griekse liefde ofte homoseksuele neigingen.151 De amicitia en De officiis zijn dan weer traktaten over respectievelijk de vriendschap en over het bezetten van openbare ambten. Beide zullen - gecensureerd - als basis en inspiratiebron dienen voor middeleeuwse auteurs als o.m. Peter van Blois (de amicitia christiana), Aelred van Rievaulx (de spirituali amicitia) en Sint Ambrosius (de officiis).152 Het moet gezegd dat in De amicitia gepleit wordt voor de Platonische liefde en dat geen enkele passage zelfs maar een verwijzing geeft naar de seksuele liefde. Niettemin pleitte Cicero hier voor een innige mannelijke vriendschap, wat later in de middeleeuwen zou herleid worden tot een spirituele band tussen mannen.153 In De officiis lijkt het duidelijk te worden dat Cicero niet zozeer een afkeer had van de herenliefde, dan wel van de ongebreidelde passie. Een passage uit dit werk is daarbij verhelderend : Sophocles, de Griekse tragedieschrijver, werd door Perikles aangeduid als strateeg naast hem. Tijdens een vergadering gleden Sophocles ogen af op een jongen die langsheen hem liep. Zich afwendend van het gesprek sprak Sophocles : “O puerum pulchrum Pericle!”. Hierop sprak Pericles dat “at enim praetorem, Sophocle, decet non solum manus, sed etiam oculos abstinentes habere”. Volgens Cicero kan men zijn job slechts naar behoren vervullen indien de gedachten volledig uitgaan naar het werk. Enkele regels verder stelde Cicero dat indien dezelfde zinsnede zou herhaald worden in een gymnasium, de atleten zouden declameren onjuist behandeld te worden. De plaats en de omstandigheden bepalen dus waar men zich mag uitlaten over mannelijke schoonheid en waar niet.154 Feitelijk is dit gelijkend aan hetgeen Aristoteles (4de eeuw v. Chr.) in zijn werk Politika schreef, namelijk dat in sommige steden homoseksualiteit zelfs een zegen kan zijn. Op Kreta bijvoorbeeld werd homoseksualiteit gepraktiseerd om overbevolking tegen te gaan.155
4.3.c. Geschiedkundige werken Veruit het belangrijkste werk in deze beknopte selectie is de Facta et dicta memorabilia van Valerius Maximus (1ste eeuw na Chr.). Moraliserend van aard verzamelt het een schier eindeloos aantal faits divers uit het verleden die als exempla moeten dienen in het dagelijks leven. REBECCA LANGLANDS speurde binnen deze verzameling naar vermaningen met betrekking tot de seksuele moraal. Een van de betere verwijzingen die ze vond heeft betrekking tot het 150
In Catilinam, 2.8 en In Verrem 2.2.192, In : HUBBARD (ed.), Homosexuality in Greece and Rome, p. 339 Tuscalanae disputationes, 5.58, In : HUBBARD (ed.), Homosexuality in Greece and Rome, p. 338 152 Voor een diepgaande vergelijking tussen “de amicitia” van Cicero enerzijds en de werken over vriendschap van Peter van Blois en Aelred van Rievaulx anderzijds, zie : P. DELHAYE. “Deux adaptions du „de amicitia‟ de Cicéron au XII siècle.”, In : Recherches de théologie ancienne et médiévale, 15 (1948). p. 304-331 153 GOODICH, The unmentionable vice, p. 5 154 De officiis, 1, 40, regel 8, In : H. HOLDEN (ed.). De officiis, libri tres. Amsterdam, 1966. p.52 155 DOVER, Homoseksualiteit in het Klassieke Griekenland, p. 192 151
41
geslachtsverkeer tussen de meester en een slaaf (van een andere meester). Op een dag werd Calidius Bononiensis in een echtelijke slaapkamer (in cubiculo mariti) betrapt met een jonge slaaf (pueri servi). De man werd beschuldigd van overspel, maar weerlegde de beschuldiging met het feit dat hij slechts met een slaaf gevreeën had. Calidius was goed op de hoogte van zijn rechten, want seks met een slaaf viel niet onder overspel. 156 Alhoewel het dus perfect wettelijk was, bleek Valerius Maximus een notoir tegenstander van de homoseksuele liefde te zijn. In boek 2 (5.6) beschreef hij de gezonde mens als een harde werker. Matigheid was de moeder van hun gezondheid (mater erat frugalitas). Zij waren niet gediend met uitgebreide, luxueuze banketten, en onthielden zich bovenal van een overvloed aan wijn en onredelijke vrijages (immoderata usu veneris).157 Boek 6 (1.7) rakelt dan weer een merkwaardig proces op waarbij de aedilis curulis Capitolinus voor het tribunaal werd gedaagd voor zijn poging tot verkrachtiging van een jongen die zichzelf had aangeboden als slaaf om de schulden van zijn vader af te betalen. Capitolinus deed vergeefs beroep op zijn onschendbaarheid, maar de tribunen achtten de zaak van zodanig belang dat zij hem alsnog veroordeelden op basis van die ene getuigenis.158 Een gelijkaardig voorval vinden we in boek 6 (1.9) waar een zekere Veturius zich als slaaf aanbood om de schulden van zijn familie bij Plotius te vereffenen. Plotius zou de jongen hebben gegeseld nadat deze had geweigerd om zich aan hem te geven.159 Blijkbaar golden de wetten tot vrijelijke gemeenschap met slaven enkel voor slaven die vooraf geen Romeins burgerschap hadden genoten. Titus Livius († 17 n.Chr.) schreef in zijn Ab urbe condita dat de schuld-slavernij net was afgeschaft om dergelijke voorvallen in de toekomst te vermijden. Als casus schoof hij Publilius‟ pijnlijke lotgevallen naar voor. Hij werd door zijn nieuwe meester, bij wie zijn vader schulden had, tot bloedens toe gegeseld omdat hij weigerde in te gaan op zijn avances.160 Flavius Josephus (37 n.Chr. – na 100 n.Chr.) was eveneens een notoir tegenstander van seksuele betrekkingen tussen mensen van hetzelfde geslacht.161 Aanvankelijk als overtuigd jood een tegenstander van de Romeinen, trad hij na zijn gevangenschap tijdens de Joodse Opstand (66 n.Chr.) in dienst van de keizer. Zijn twee bekendste werken werden geschreven in het licht van zijn gevangenschap. De Antiquitates Judaicae stelde hij de rijke joodse geschiedenis te boek, van de schepping tot hun definitieve nederlaag tegen de Romeinse overmacht. Met De bello Judaico schreef hij de gruwelen van de Romeinse onderdrukking van de Joodse Opstand van zich af, zij het onder de vleugels van zijn oorspronkelijke vijand. Josephus stelde zelf dat hij zijn woorden wikte en weegde naar de belangen van de Romeinen, maar dat hij zijn
156
R. LANGLANDS. Sexual morality in ancient Rome. Cambridge, 2006. p.138 LANGLANDS, Sexual morality in ancient Rome, p.134 158 HUBBARD (ed.), Homosexuality in Greece and Rome, p. 315 159 HUBBARD (ed.), Homosexuality in Greece and Rome, p. 313-314 160 HUBBARD (ed.), Homosexuality in Greece and Rome, p. 313 161 W. WHISTON en P. MAIER. The new complete works of Josephus. Revised and expanded edition. Kregel academic & professional, 1999. p. 8-9 157
42
verdriet over de gruwelen niet zomaar naast zich kon neer leggen.162 Van naderbij bekeken behandelt De antiquitates zowel het Oude als het Nieuwe Testament, zij het in een toegankelijkere verhaalvorm. Ook de stad Sodom komt er uitvoerig aan bod. In hoofdstuk 11 las Josephus de legende als een exemplum van God‟s toorn ten opzichte van homoseksuelen. Hij stelde immers letterlijk dat de Sodemieten gestraft werden voor hun schuine verzoeken aan de mannelijke engelen die Abraham naar de stad hadden vergezeld.163 Dat Flavius Josephus zijn relaas van de historische feiten zo accuraat mogelijk heeft proberen weer te geven wordt duidelijk in zijn boek over de Joodse Opstand in de eerste eeuw na Christus. Uitwijdend over de grieven van het Joodse volk, hoield hij even halt bij het complot dat Alexander tegen zijn vader Herodes de Grote had gesmeed. Alexander was erin geslaagd drie eunuchen van zijn vader aan zijn kant te krijgen door het vervullen van hun seksuele wensen. Herodes kwam echter tijdig meer over de samenzwering te weten en legde de eunuchen onder tortuur. Dat hij onder de indruk was van het verraad van zijn zoon spreekt voor zich. Dit wordt nog vermeerderd door het feit dat de slaven de persoonlijke lievelingsslaven van Herodes waren. Eén eunuch van de drie stak Herodes ‟s avonds onder de lakens en hield hem ‟s nachts gezelschap in bed.164 Ook in De antiquitates waarschuwde Josephus voor de valsheid van eunuchen. Hij stelde dat men eenieder die zichzelf gecastreerd heeft, zou moeten ontlopen, daar die persoon zichzelf van zijn natuurlijke mannelijkheid heeft ontnomen. 165 Net als Flavius Josephus hield ook Suetonius (1ste-2de eeuw n.Chr.) zich eraan de historische feiten weer te geven zoals ze waren : rauw en ongekruid. In zijn De vita duodecim (XII) caesarum, of kortweg De vita caesarum behandelde hij de twaalf keizers van het Romeins Rijk, van de Republiek tot aan keizer Domitianus. De eerste staatsleider in zijn biografisch werk is Caesar. Suetonius vertelde uitgebreid over zijn jeugd in het leger te Asia Minor. Verordend de Romeinse vloot gereed te maken, maakte Caesar een tussenstop bij koning Nicomedes van Bythinië. Al snel daarna zouden geruchten de kop opsteken dat Caesar zich gewillig had opgesteld tegenover de koning en seksuele gemeenschap had toegestaan.166 Volgens Suetonius was deze affaire een smet op zijn blazoen; al lijkt dit eerder zo omwille van het feit dat hij zich als catamiet ter wille had gesteld van een lagere in rang dan omwille van de homoseksuele daad op zich. Ook de hovelingen van Nicomedes lieten zich laconiek uit over het koppel. Zo zou een bediende Caesar ooit begroet hebben als “koningin”. 167 Zijn seksuele uitspattingen aan Nicomedes‟ hof zouden hem achtervolgen tot het einde van zijn dagen. Suetonius meldde immers nog dat na zijn overwinning op de Galliërs, zijn soldaten scandeerden : 162
De bello Judaico, praefatio, 4, In : WHISTON en MAIER, The new complete works of Josephus, p. 667 Antiquitates Judaicae, 11.3, In : IBIDEM, p. 64 164 De bello Judaico, 1.24 , In : IBIDEM, p. 710-711 165 Antiquitates Judaicae, 4.8, In : IBIDEM, p. 161 166 C. EDWARDS. Suetonius‟ lives of the Caesars. A new translation. Oxford university press, 2000. p. 4 167 EDWARDS, Suetonius‟ lives of the Caesars, p. 24 163
43
“Aanschouwt nu in triomf : Caesar, veroveraar der Galliërs, en niet langer Nicomedes, veroveraar van Caesar” 168 Als laatste historicus in deze selectie wens ik nog de Historia naturalis van Plinius de Oudere van naderbij te bekijken. Dit boek valt niet in zijn geheel te categoriseren als een geschiedkundig werk. Feitelijk is het een samenraapsel van alle mogelijke toen gekende natuurfenomenen en faits divers over allerlei themata. Zo behandelde Plinius de voornoemde legende van de genderdysfore Iphis. Opmerkelijk echter is dat hij voorbeelden van gelijksoortige afwijkende geslachten vond in het dagelijkse leven, zowel in het voorkomen van hermaphrodieten als in de effectieve geslachtsverandering. Van deze laatste haalde hij vier voor hem contemporaine voorbeelden aan van vrouwen die evolueerden naar mannen.169
4.4. Werken uit de Middeleeuwen
4.4.a. Ontspanningsliteratuur Ontspanningsliteratuur heeft tot doel de lezers te entertainen. Voor zware maatschappijkritiek is hier geen plaats, hetzij onder eufemistische, sterk verbloemde vorm. Als in de dertiende eeuw sodomie verwerd tot een nefandum, daalde het aantal nieuw gepubliceerde werken dat een expliciete appreciatie geeft van de herenliefde, tot het absolute nulpunt. De herenliefde beschrijven was immers strafbaar. Toch zijn er twee auteurs te vinden die erin geslaagd zijn om de sodomie in allegorische termen te vatten in een dergelijke vorm dat tot op de dag van vandaag discussie bestaat over de ware betekenis van het verhaal. Midden de dertiende eeuw begon Jean Chopinel, genaamd “de Meung”, aan de voortzetting van het werk van Guillaume de Lorris. Guillaume had het werk Roman de la Rose gedoopt, maar overleed nog voor hij een punt kon zetten achter zijn onderneming.170 De roman beschrijft in verzen de droom van de jongeman Amant (Verliefde), het ik-personage.171 In zijn droom ontwaakt hij voor een wel
168
Vertaald uit : EDWARDS, Suetonius‟ lives of the Caesars, p. 24 Historia Naturalis, 7.23, Via : W. DYNES en DONALDSON. Homosexuality in the Ancient world. New York/ Londen, 1992. p. 191 170 Ch. DAHLBERG. The Romance of the Rose. Derde editie. Princeton/ New Yersey, 1995. p.1 171 In wat volgt heb ik ervoor geopteerd om de originele Franse namen van de allegorische personages te gebruiken. Ernaast wordt telkens ter verduidelijking een mogelijke Nederlandse vertaling weergegeven. Thans is het mogelijk om een aantal middeleeuwse versies via het world wide web te lezen. De Bibliothèque de France en de John Hopkins University sloegen de handen in elkaar om de manuscripten Roman de la Rose te digitaliseren. Via de indrukwekkende kwaliteit (helderheid) waarin de manuscripten kunnen gelezen worden, wordt het mogelijk om de verschillende exemplaren inhoudelijk én kwalitatief te vergelijken. Een handig hulpmiddel daarbij is de zoekmachine bovenaan, waarmee men in de manuscripten op termen kan gaan zoeken. Het uiteindelijke doel is om tegen het einde van 2009 alle gekende versies (circa 150) te hebben gedigitaliseerd en gepubliceerd. , geraadpleegd op 2 mei 2009. 169
44
omsloten tuin. Door nieuwsgierigheid gedreven vindt de jongeman een doorgang, die Oiseuse (Ontspanning) voor hem opende. Haar echtgenoot was de knappe, blanke en blonde man Deduit (Verpozing), die de muur rond de tuin had gebouwd en vaak als afleiding van de dagelijkse sleur, rust zocht in de tuin. In diezelfde tuin ontdekt de jongeman een rozenstruik, waarvan een rozenknop zo prachtig en welriekend was, dat hij zich gedwongen voelde om het bloempje te plukken en te kussen. Om de roos te kunnen bemachtigen moest hij zich eerst doen welgevallen bij Bel Aceuil (Warme Welkomst), met wie hij al gauw een innige vriendschap sluit.172 Hoe diepgaand de vriendschap precies ging wordt duidelijk in de passage waarin Bel Aceuil gevangen gezet wordt : “Oh Liefde, voor ik sterf, verkondig ik aan U mijn testament : bij mijn afscheid vermaak ik mijn hart aan Bel Aceuil; Ik heb geen andere goederen te verdelen”173 Het volledige verhaal is echter gekleed in verhullende allegorie. Aan de namen af te leiden beelden alle protagonisten een emotie of menselijke handeling uit die allen een rol spelen in het verleidingsspel. Vaak wordt er vanuit gegaan dat de roos er symbool stond voor de vulva, als pars pro toto voor de vrouw. ELLEN FRIEDRICH haalde deze traditionele interpretatie onderuit. Op basis van een etymologische omzwerving stelde ze dat de roos eveneens symbool kon staan voor het mannelijk geslachtsorgaan. Zo begeert Amant niet langer een vrouw, doch wel Bel Aceuil zelf. Op eenzelfde wijze ontleedde Friedrich daarop Bel Aceuil als een samentrekking van “bel a couille”.174 Een mogelijk extra argument voor haar thesis – doch nergens eerder geattesteerd – zou kunnen te vinden zijn in de introductie van het personage Raison (Rede) in het verhaal. Op een gegeven moment probeert zij Amant te overtuigen van de natuurlijke liefde, wat dan weer een duidelijk indicatie is van het feit dat Amant tegennatuurlijk handelde : “Autre amour naturel y a Que Nature es bestes cria175
Er bestaat een andere natuurlijke liefde, die de Natuur gecreërd heeft voor de dieren.
172
zie bijvoorbeeld regels 3386-3395, waarin Amant zich richt tot Bel Aceuil : “Waarlijk heer, sprak ik, ik verlang hevig naar een felbegeerde kus van de roos dat zo‟n zoet parfum verspreidt; ik vraag het u als geschenk. Voor de liefde Gods, heer, zeg het als het u begeert dat ik de roos zoen, want ik zou het nooit doen zonder uw goedkeuring”, vertaald uit DAHLBERG, The Romance of the Rose, p. 79 173 Vertaald uit : DAHLBERG, The Romance of the Rose, p. 93 174 E. L. FRIEDRICH. “When a rose is not a Rose. Homoerotic emblems in the Roman de la Rose”, In : K.J. TAYLOR (ed.). Gender Transgressions. Crossing the normative barrier in Old French literature. Taylor & Francis, 1998. p. 30 175 Getranscribeerd uit Manuscript Ludwig XV 7, J. Paul Getty Museum. f° 37 v° kol. 2, via [http://romandelarose.org/#read;LudwigXV7.038r], geraadpleegd op 2 juli 2009. Een Engelse vertaling is beschikbaar via DAHLBERG, The Romance of the Rose, p. 116
45
De l'amour dont je tiens ci conte Se tu vuels que je te raconte Quielx est li defenissemens C'est naturelz inclinemens De vouloir garder son semblable Par entencion couvenable Soit par voye d'engendreüre Ou par cure de nourreture A ceste amour sont prest et prestes Aussi li homme com les bestes […]Mais bien scay que tu n'enten pas
De liefde waarover ik het heb als het je belieft dat ik je vertel hoe zij zich definieert is een natuurlijke genegenheid vanuit de wens zijn gelijke te bewaren op een convenabele manier, hetzij door zich te vermenigvuldigen, hetzij via de verzorging van voeding.176 Tot deze liefde zijn bereid zowel de mens als de dieren. […] maar ik weet goed dat jij niet luistert
A ceste amour pour ce m'en pas Moult as empris plus fole emprise
naar deze liefde, daarom vertrek ik.177 Je hebt een uiterst zinloze onderneming aangevangen met die liefde die je aanhangt.
De l'amour que tu as emprise” 178
Ook MICHEL ZINK bemerkte dat de grenzen tussen de roos en Bel Aceuil praktisch onbestaande zijn aan het einde van de roman. Zink gaat er echter wel vanuit dat de roos een vrouw symboliseert, wat maakt dat Bel Aceuil dus in feite figuurlijk versmelt met vrouwelijke symboliek. Dit gaf hem de gelegenheid te spreken over de “travestie” van Bel Aceuil.179 Het moet hier echter opgemerkt dat alhoewel de these van Friedrich over de Roman de la Rose geloofwaardig is opgebouwd, de afbeeldingen in de verluchte handschriften, de Roos steeds afbeelden als een vrouw.180 De these wordt hierdoor echter niet ontkracht, want zou de allegorie zelf niet ontkracht (lees : ontmanteld) worden mocht de roos als man afgebeeld worden ? Het zou bovendien ronduit blasfemie geweest zijn om appreciaties of affiniteiten met homoseksualiteit kenbaar te maken. Grondig bronnenonderzoek op basis van Friedrichs taalkundige bevindingen zouden een nieuw licht kunnen werpen op de inhoudelijke boodschap die de Roman de la Rose poogt te verkondigen. Het is immers zo dat zij haar these enkel laat bevestigen door verwijzingen naar één versie van het manuscript.181 Hoe het ook zij, de aandachtige lezer van de Roman de la Rose heeft al snel door dat de relatie tussen 176
Het gaat hier duidelijk over borstvoeding. ceste amour = autre amour naturel 178 Getranscribeerd uit Manuscript Ludwig XV 7, J. Paul Getty Museum. f° 38 r° kol. 1, via [http://romandelarose.org/#read;LudwigXV7.038r], geraadpleegd op 2 juli 2009. Een Engelse vertaling is beschikbaar via DAHLBERG, The Romance of the Rose, p. 116 179 Uit tweede hand via D.E. VAN DER POEL. De Vlaamse Rose en Die Rose van Heinric. Verloren, 1989. p. 190 180 Zie bijvoorbeeld de afbeeldingen in DAHLBERG, The Romance of the Rose. In de bijlage achteraan het boek bevinden zich alle afbeeldingen uit het gehanteerde manuscript. 181 Friedrich vermeldt het manuscript niet, doch verwijst wel naar een uitgave : D. POIRION (ed.). Le Roman de la Rose. Parijs, 1974. Volgende de opsomming van manuscripten met respectieve uitgaven van Dahlberg, hanteert Friedrich het manuscript MS B.N. (Fr.) 25523. DAHLBERG, The Romance of the Rose, p. xii 177
46
beide niet zuiver vriendschappelijk kan genoemd worden. Het geeft ons een mooi beeld van hoe subtiel een middeleeuws auteur als Guillaume de Lorris kon spelen met termen die geassocieerd worden met vrouwelijkheid en mannelijkheid om impliciete hints te geven naar homoseksualiteit. Daarom ook is het opmerkelijk dat dit boek zo wijd verspreid raakte onder de Bourgondische adel. We vinden echter ook expliciete verwijzingen naar sodomie in de Roman de la Rose. Wanneer de Genie der Natuur op de voorgrond treedt geeft hij een grote uiteenzetting over de ware liefde. Na een clichématig discours omtrent de zoetigheden van de liefde, wijkt de Genie uit over de castratie. De castratie schakelt volgens hem alle mogelijke manieren uit om de natuurlijke liefde te bedrijven. Nog erger is het wanneer de man zichzelf castreert. Zo stelt Jean de Meung eerder misogyn : “Car a faire grans diablies
Want in het verrichten van groot kwaad
Sont toutes femmes trop hardies: Escoilliez a celles ressemblent, Pour ce que leurs meurs s'entresemblent”182
zijn alle vrouwen uiterst stoutmoedig. Castrato‟s gelijken aan hen, omdat hun zeden overeenstemmen.183
En, een paar regels verder : “Qu'il a fait grant tort a Nature De lui tolir s'engendreüre. Nulz excuser ne l'en savroit, Ja si bien pensé n'i avroit, Au moins je; car, se g'i pensoie Et la verité recensoie, Ains pourroie ma langue user Que l'escoilleür excuser De tel pechié, de tel forfait, Tant a vers Nature forfeit”184
Hij heeft een grote zonde begaan tegen de Natuur door haar de voortplanting te ontnemen. Niemand mag hem vergeven noch dienen. Of tenminste, ik heb erover nagedacht, en ik zou hem niet dienen; Want, ik heb erover gecontempleerd en beken de waarheid : Ik zou nog liever m‟n tong uitrukken dan de castrato te vergeven van zo‟n zonde, zo‟n misdaad, zolang hij tegen de Natuur zondigt.
Naast Guillaume de Lorris en Jean de Meung, implementeerde ook Christine de Pizan haar mening over de “natuurlijke liefde” in haar werken. In de feministische literatuur wordt zij gezien als een der eerste vrouwen die het aandurfde misogynie openbaar te bevechten. Haar 182
Getranscribeerd uit Manuscript Ludwig XV 7, J. Paul Getty Museum. f° 125 v° kol. 1, [http://romandelarose.org/#read;LudwigXV7.125v], geraadpleegd op 2 juli 2009. Vertaling in DAHLBERG, Romance of the Rose, p. 330-331 183 meurs = a faire grand diablies 184 Getranscribeerd uit Manuscript Ludwig XV 7, J. Paul Getty Museum. f° 125 v° kol. 1, [http://romandelarose.org/#read;LudwigXV7.125v] geraadpleegd op 2 juli 2009. Vertaling in DAHLBERG, Romance of the Rose, p. 331
via The
via The
47
allegorische roman La cité des dames is dan ook ontsproten aan haar ongenoegen over de toenmalige mentaliteit. Om zichzelf en andere vrouwen te verlossen van alle vooroordelen die verbonden zijn aan het vrouwelijk geslacht, creëerde ze op papier drie allegorische figuren, namelijk Rede, Rechtschapenheid en Rechtvaardigheid. Met hen zou ze een stad oprichtten waarbinnen vrouwen zich konden verschansen tegen de gangbare misogynie.185 Een man heeft volgens Christine de Pizan geen enkele om reden laagdunkend te denken over vrouwen, want dan vergeet hij feitelijk alle goede zaken die zij voor de man hebben gedaan. Zich richtend tot hen, schreef ze : “A tout home qui voulentiers mesdit de femme […] contre nature en ce que il n‟est beste vive quelconques, ne oysel, qui naturellement n‟aime cherement son per, c‟est la femmelle”186 Het is dus van nature ingegeven dat mannen en vrouwen elkaar liefhebben. Hiermee wil ze natuurlijk in de eerste plaats de ongegrondheid van misogynie aankaarten, doch, uit de woordkeuze laat ze duidelijk blijken dat de man slechts zijn metgezel (per) kan liefhebben, en dat is de vrouw (c‟est la femmelle). Ook het fantastisch allegorisch werk Roman de Renart (Van den vos Reynaerde)187 geeft een verwijzing naar illiciete seksuele handelingen. Het verhaal bevat – summier samengevat – het relaas van de sluwe vos Renart geen weet heeft van de katholieke moraal en het dierenrijk onveilig onmaakt. De auteur lastte een passage in waarin vage dubbelzinnigheden een hint naar seks a tergo zouden geven. De listige Renart was erin geslaagd om de goedgelovige haas Cuwaert mee te lokken onder valse voorwendselen. Hij zou de haas het credo aanleren, opdat deze het ambt van kapelaan zou kunnen vervullen. De haas nam het leerboek in handen, waarop de vos Cuwaart stevig tussen zijn benen plaatste. Een middelnederlands manuscript geeft volgende verzen : Ghelovede te leerne sinen crede ende soudene maken capelaen doe dedine sitten gaen vaste tusschen sine beene doe begonsten si over eene
Hij beloofde hem het credo te leren en tot kapelaan te maken. Toen zette hij hem goed vast tussen zijn benen. Toen begonnen zij
spellen ende lesen beede
samen te spellen en te lezen
185
P. BANGE. Moraliteyt saelt wesen. Het laat-middeleeuwse moralistische discours in de Nederlanden. Verloren, 2007. p. 132-133 186 R. BROWN-GRANT. “Christine de Pizan as a defender of women”, In : ALTMANN (B.) en MCGRADY (D.) (eds.). Christine de Pizan, a casebook. Routledge, 2003. p. 93 187 BOUWMAN, Reinaert en Renart, p. 1. De beide versies kennen één en dezelfde oorsprong in het middellatijnse verhaal van de vos Ysengrimus. In de lijsten hebben we geen enkele middelnederlandse versie van de Roman de Renart gevonden. De middelfranse en middellatijnse versie worden hier als inhoudelijk gelijk beschouwd.
48
ende ludene zinghene crede188
en luidkeels het credo te zingen.
De guitige listigheid van de vos laat toe te denken dat de auteur zinnespeelt op homoseksuele handelingen. De uitdrukking “iemand het credo leren” is recurrent in middeleeuwse literatuur waarin de vleselijke zonden van de clerus wordt aangeklaagd. 189 In tegenstelling tot de Roman de la Rose is de zinspeling hier wel zichtbaar in de iconografie. Het best bekende voorbeeld is de margeversiering uit een dertiende eeuws psalter van Gwijde van Dampierre (zie BIJLAGE 10). 4.4.b. Medische traktaten Dat de medische wetenschap zich bezig hield met sodomie behoeft niet te verwonderen. Opvallend is echter dat in deze sodomie niet behandeld wordt als zonde, dan wel als ziekte. Niet langer het vuur, dan wel de medicinale behandeling kon de mens van het seksueel euvel verhelpen. In dit hoofdstuk heb ik zowel een laat-romeinse als een middeleeuwse medisch traktaat behandeld. Er bestaan voldoende Arabische traktaten die de sodomie behandelen, doch door een gebrek aan literatuur met betrekking tot de islamitische visie op homoseksualiteit, bestialiteit en onanie heb ik deze weerhouden uit dit werk. Een goede interpretatie van de bronnen vereist tevens een goede kennis van het Arabisch, of op z‟n minst van het antiek Grieks (via best overgeleverde vertalingen), die ik beide niet bezit. Het oudste traktaat van beide is Galenus‟ Liber de simplicbus medicines (ca. 300 n.Chr.) het boek der eenvoudige medicinale behandelingen. Omtrent de polemiek of men nu al dan niet afscheidingen van het menselijk lichaam kan aanwenden tot genezing, schrijft Galenus dat zoiets ronduit walgelijk is. Uit zijn weerlegging blijkt ondermeer het frequent gebruik van urine en uitwerpselen in geneeskrachtige formules. Voorwaar, schrijft Galenus, het eten van uitwerpselen (coprophagie) en het drinken van menstruatievocht is nog erger dan het bedrijven van de homoseksuele liefde.190 De verwijzing naar homoseksualiteit is hier dus eerder terloops gegeven, doch kan aan de vergelijking worden afgeleid dat sodomie niet als iets positiefs geacht werd. De Perzische medicus Avicenna (ca. 1000 n.Chr.) is in zijn vertoog rond conceptie dan weer net iets explicieter. In zijn Canon medicinae (ook in het meervoud gekend, Canones medicinae) gaf hij een korte dissertatie over de “ziekte” die anaal geslachtsverkeer heet. Waar de courante term voor sodomie in het Arabisch al-liwat191 was, 188
Eigen vertaling van geciteerde tekst uit A. BOUWMAN. Reinaert en Renart. Het dierenepos Van den vos Reynaerde vergeleken met de Oudfranse Roman de Renart. Deel II. Amsterdam, 1991. p. 435 189 J. JANSSENS e.a.. Van den vos Reynaerde. Het Comburgse handschrift. Leuven, 1991. p.217 190 Liber de simplicibus medicines, 10.1. P. KEYSER. “Science and magic”, In : A. DEBRU (ed.). Galen on pharmacology. Philosophy, history en medicine. Brill, 1997. p. 188 (voetnoot 60) 191 Al-liwat (lees : aliwaat) laat zich nog het best vertalen als “anaal geslachtsverkeer”. De term verwijst naar sūra 7, ayat 80-81 uit de Qur‟ān. Ayah 81 geeft : “Gij (=Lot) nadert immers de mannen in wellustige begeerte in plaats van de vrouwen. Neen, gij zijt overmoedige lieden”. Vertaling uit : J. KRAMERS, A. JABER en J. JANSEN
49
gebruikte Avicenna al-ubna, wat zoveel betekent als anaal geslachtsverkeer.192 Gerardus van Cremona vertaalde de Canon medicinae naar het Latijn, wat zeker toegankelijker is dan het Arabisch. Er zijn er, zo vertaalde althans Gerardus van Cremona, mannen die niet kunnen copuleren in het bijzijn van een andere man; maar evenzo zijn er die enkel kunnen copuleren in mannelijk gezelschap. Ze hebben een onderdanige geest (~patiens) en zijn al even complex als vrouwen. Mannen die menen hen te kunnen genezen zijn dom, want niet alleen is het geen natuurlijk verschijnsel maar een “meditatief” gegeven.193 De beste remedie tegen al-ubna is volgens hem het breken van het verlangen door een gevangenisstraf, lijfstraffen of uithongering.194
4.4.c. Werken voor het goede leven : moraalschriften en hagiografische teksten Algemeen Allicht het meest geciteerde werk binnen de historiografie van sodomie is de Summa contra gentiles van Thomas van Aquinas. Samen met de hoger geciteerde Summa theologica vormen ze een synthese van het katholiek geloof. De Summa contra gentiles is, zoals de titel doet vermoeden, een traktaat dat als literair bastion moest dienen tegen alle vormen van ketterij. In boek 3 schrijft hij een kapittel volledig gericht tegen alle mogelijke vormen van sodomie. Een fragment moet volstaan om de essentie van zijn vertoog weer te geven : “Hieruit volgt dat elke zaadlozing waarop de procreatie onmogelijk kan volgen, tegen het menselijk welzijn is. En indien dit moedwillig is gepleegd, dan is dit stellig een zonde. Ik bedoel op zo‟n manier dat de procreatie niet volgen kan; zoals het geval is bij elke copulatie zonder de natuurlijke vereniging van man en vrouw; het is om deze reden dat deze misdaden tegen de natuur worden genoemd.”195
(eds.). De Koran. Amsterdam en Antwerpen, 2006. p. 125 (kol.2). De lotgevallen van Lot worden in de Bijbel, ter vergelijking, beschreven in Genesis 19. 192 Al-ubna (lees : aloebna) kan “verwijfd” betekenen of “patiens”. Ter verduidelijking, de term al-ubna translateert in het Latijn van Gerardus van Cremona“aluminati”. JORDAN, The invention of sodomy, p. 119 193 Het is niet duidelijk wat bedoeld wordt met “meditatief”. Ik meen te mogen aannemen dat men het hier zou kunnen lezen als “mentaal” of zelfs “ingebeeld”. Dezelfde term keert ook weer in andere Arabische traktaten met betrekking tot homoseksualiteit. Zie bijvoorbeeld JORDAN, The invention of sodomy, p. 121 194 JORDAN, The invention of sodomy, p. 120 195 Summa contra gentiles, 3.122 : “Ex quo patet quod contra bonum hominis est omnis emissio seminis tali modo quod generatio sequi non possit. Et si ex proposito hoc agatur, oportet esse peccatum. Dico autem modum ex quo generatio sequi non potest secundum se: sicut omnis emissio seminis sine naturali coniunctione maris et feminae; propter quod huiusmodi peccata contra naturam dicuntur”, vertaald uit : Th. Centi (ed.). La somma contro i Gentili. Volume 2, libro terzo. Edizioni studio dominicano, 2000. kolom 460-461
50
Net als in de Summa theologica stelt Thomas van Aquinas dat de tegennatuurlijke copulatie (mollitia, inter femora, fellatio etc.) een zonde is. Wat meer is, het is een misdaad tegen de goddelijke natuurwetten (peccatum contra naturam). Zoals eerder al opgevallen is, duikt dus weer het retorisch gebruik van de “natuur” als gids doorheen het menselijk leven op de voorgrond. Thomas van Aquinas worstelde echter met het feit dat rondom hem de dieren “van nature” eenzelfde homoseksueel verschijnsel lijken te kennen. Was de vermeende tegennatuurlijke zaadlozing dan toch natuurlijk ? Om de mensen een houvast te geven maakte hij een tweedeling tussen de soorten waarbij enkel vrouwen instonden voor de opvoeding en soorten waarbij beide ouders het nageslacht tot wasdom brachten. Bij de eerste groep, zo stelde Thomas van Aquinas, zien we dat homoseksualiteit er welig tiert. Mensen echter, die toch gedreven worden door de Rede, voeden hun kinderen samen op. Derhalve is het noodzakelijk dat enkel een man en een vrouw geslachtsgemeenschap hebben.196 Het is goed voor de procreatie, zowel als voor het instandhouden van de gemeenschap. Ook Raymond van Peñaforte waarschuwde voor de zonde tegen de natuur. In zijn Summa de poenitentia (ook : Summa poenitentialis) dat als handleiding behoorde te dienen voor de biechtvader waarschuwde hij dat men diegene die de biecht wordt afgenomen geen woorden in de mond mag leggen. Alleen het horen van het woord sodomie zou al blijvende schade kunnen aanrichten.197 De aangerichte schade zou zowel psychisch als fysisch van aard zijn. Niet alleen wordt de geest aangetast door de zonde, ook het lichaam kwijnt weg door ziektes die door sodomie worden verspreid. Jacobus de Voragine schreef in zijn Legenda Aurea dat toen de mensenzoon Jezus de Christus geboren werd, alle sodomieters door een verblindend licht werden uitgeroeid. Waarna hij stelde dat God eerst nog had geaarzeld om te incarneren in de Christusfiguur, daar hij zelf danig geschrokken was van de zonden der mensheid.198 God‟s woede om zoveel kwaad in de wereld zette hem ertoe aan alle sodemieters te vernietigen. Jean Gerson en de masturbatie Waar Thomas van Aquinas in zijn summa de poenitentia feitelijk van leer trok tegen koppels die de sodomie bedreven, wijdde Jean Gerson (1363-1429) zich tot de masturbatie als zonde. Maar liefst twee werken weidde hij uitsluitend aan de zelfbevlekking, te weten : De pollutione nocturna en De pollutione diurna. Als clericus was Gerson bedreven in de biecht.199 Hij hanteerde echter een andere methodiek dan Thomas van Aquinas. Zoals eerder gezien waarschuwde deze laatste om niet al te woordelijk de biecht af te nemen, omdat het gevaar heerste dat de zondaar nieuwe ideëen zou opdoen. Gerson echter gaf in De pollutione diurna 196
BOSWELL, Christianity, social tolerance, and homosexuality, p. 318. Th. CENTI (Th.) (ed.). La somma contro i Gentili. Volume 2, kolom 460-461 197 J. BRUNDAGE. Law, sex and christian sociey in medieval Europe. Chicago en Londen, 1990 p. 399 198 W. JOHANNSON en W. PERCY. “Homosexuality”, In : V. BULLOUGH en J.A. BRUNDAGE (eds.). Handbook of Medieval sexuality. New York/Londen, 1996. p. 173. W. RYAN. The golden legends. Readings on the Saints. Volume I. Princeton, 1995. p. 41 199 STENGERS, Masturbation, p. 20
51
biechtvaders de raad niet al te zedelijk te zijn in hun woordgebruik. Een biechtvader diende te allen tijde op zijn qui-vive te zijn voor alle mogelijke zonden. De priester diende deze woordelijk voor te stellen, desnoods met een zaadlozing bij de priester tot gevolg. 200 Nog volgens een ander traktaat van zijn hand behoorde priester zelfs eerst te polsen naar vermoedelijke homoseksuele praktijken, pas daarna naar zijn heteroseksuele zonden.201 Doch Gerson stelt zeer duidelijk dat sommige erecties volledig tegen de wil opkomen. Dergelijke erecties, en de daaropvolgende zaadlozing, zijn – mits men de (vruchteloze) intentie had deze te bekampen – géén zonden.202 Nachtelijke zaadlozingen zijn aldus eveneens niet strafbaar, daar de mens geen controle kan uitoefenen over zijn dromen. Nyder en de heksenwaan Terwijl in alle grote steden van Europa de brandstapels werden ontstoken, volgende de heksenvervolging die de mens nog lange tijd in een wurggreep zou houden, schreef de Dominicaan Johannes Nyder (ook, Nider) zijn Formicarius (ca. 1435). Geschreven als een handleiding tot de wereld der hekserij fungeerde het tevens als inspiratiebron voor Jacobus Sprengers en Henricus Institoris‟ Malleus Malifcarum ofte de Heksenhamer. In Formicarius is er sprake van de zogenaamde incubatio, een heks die de mens aanzet tot seksuele ontucht. Ook Sprenger en Institoris zouden de incubatio in zijn Heksenhamer verwerken en bewees daarmee op direct wijze het bestaan bijgelovigheid in de middeleeuwse denkwereld.203 Sodomie is volgens hen geen kwestie van slechte zeden. Het is een vorm van betovering, hekserij. Nyders definitie ligt dan ook in lijn met de theorieën van tijdgenoten, zij het dan dat daar waar andere auteurs de nadruk legden op het tegennatuurlijke, Nyder duidelijk vermeldde dat het gelijkgesteld kan worden aan ketterij. Omtrent de nachtelijke zaadlozing is hij milder, door te stellen dat enkel als deze veroorzaakt is door de laksheid der geest zij als zonde zou moeten worden beschouwd. Nachtelijke zaadlozingen die niet ter wille hebben plaatsgevonden, maar waarvan men de herinnering in ere houdt (en dus goedkeurt), worden eveneens als zondig beschouwd.204 Alanus van Rijsel beklaagt zich over de zonden der mensheid 200
Chr. BURGER . “Jean Gerson (1363-1429). Zonder strenge seksuele opvoeding van de jeugd, geen hervorming van de kerk”, In : L. GROENENDIJK en B. ROBERTS. Losbandige jeugd. Jongeren en moraal in de Nederlanden tijdens de late Middeleeuwen en de Vroegmoderne Tijd. Verloren, 2004. pp. 39-52 201 Meer bepaald in de arte audienda confessiones, via : BURGER, Jean Gerson (1363-1429), p. 50. 202 R. COUTURE. L‟imputabilité morale des premiers mouvements de sensualité de saint Thomas aux Salmaticenses. Rome, 1962. p. 31 203 P. VAN DER EERDEN. “Incubus. Demon, droom of monster ?”, In : M. MOSTERT en A. DEMYTTENAERE (eds.). De betovering van het middeleeuwse christendom. Studies over ritueel en magie in de middeleeuwen. Verloren, 1995. p. 101-102 204 In De morali lepra (de melaatsheid der moraal), via D. ELIOTT. Fallen bodies. Pollution, sexuality and demonology in the middle ages. University of Pennsylvania Press, 1999. pp. 22-23, 176 (noot 45), p. 183 (noot 4). Er bestaat geen enkele transcriptie, noch degelijke uitgave van Niders De morali lepra !
52
De Franse scholasticus Alanus van Rijsel (12de eeuw) wordt in praktisch elk werk met betrekking tot sodomie geciteerd als een der belangrijkste tegenstanders der peccati contra naturam. Ook op het gebied van de liefde lijken de zeden volgens hem te zijn verslapt. In zijn poëtisch werk De planctu naturae beklaagt hij zich hierover in bedekte termen : In lacrymas risus, in fletum gaudia verto:
Ik verander [mijn] gelach in tranen, vreugde in
In planctum plausus, in lacrymosa jocos,
droefheid, applaus in rouwmisbaar, kluchten in geklaag,
Cum sua naturam video secreta silere,
wanneer ik zie dat er niet meer over de natuurwetten
Cum Veneris monstro naufraga turba perit.
gesproken wordt, wanneer [de natuur] ten onder gaat aan het monster
Cum Venus in Venerem pugnans, illos facit illas:
van Venus wanneer Venus, vechtend tegen Venus, mannen in
Cumque suos magica devirat arte viros.
vrouwen verandert : en wanneer zij met haar magie de mannen ontmant.
205
Maar, wat heeft hij dan wel verkondigd dat men kan stellen dat zijn woorden representatief mogen zijn als spiegel op de middeleeuwse mentaliteit ? Goodich wijdt zelfs een kort kapitteltje aan Alanus van Rijsel in zijn werk “The unmentionable vice”. Hij kadert deze auteur binnen de Gregoriaanse hervormingen, als een fervent voorstander van een strengere moraal op alle vlak.206 Hij stelt dat Alanus van Rijsel door zijn gelijksteling van sodomie met ongeluk, het aanziet als een metafoor voor praktisch elke denkbare zonde. Dit is echter sterk overroepen. Het is immers overduidelijk wie Alanus van Rijsel geviseerd heeft met zijn satire. Zie bijvoorbeeld volgende vers : Activi generis sexus, se turpiter horret sic in passivum degenerare genus.
De van nature actieve sekse huivert onteerd nu dat hij ontaardt in het passieve geslacht.
Femina vir factus, sexus denigrat honorem
Een man wordt vrouw gemaakt, hij brengt
ars magicae Veneris hermaphroditat eum.
207
zijn geslacht ten schande als de kunsten van Venus hem tot een hermaphrodiet maken.
De boodschap is zodanig helder geformuleerd dat de vraag naar de zwaarwichtigheid van zijn woorden overbodig is. Derhalve zou de vraag niet moeten zijn wat Alanus van Rijsel verkondigd heeft, dan wel welk zijn invloed is geweest op latere auteurs. Of op z‟n minst of zijn œuvre überhaupt gelezen werd. Bernardus van Clairvaux en “innige” vriendschap 205
Geciteerd (eigen vertaling) uit : PL, volume 210, kolom 431 GOODICH, The unmentionable vice, p. 23 207 Geciteerd (eigen vertaling) uit : PL, volume 210, kolom 431 b. 206
53
Bernardus van Clairvaux (1090-1153) trad in 1112 toe tot het klooster van Cîteaux. Na een aantal jaren dienst in God‟s aanschijn kreeg hij de opdracht een nieuw klooster te stichten te Clairvaux, waar hij abt werd.208 Het leven in een Cisterciënzerklooster was absoluut niet weggelegd voor mannen - en later ook vrouwen - zonder sterke wil. Via een rigide naleving van de regel van Benedictus, leverden de monniken zowel de religieuze als de fysieke arbeid. De omgang tussen de heren werd daarbij onder strenge gedragscodes onderworpen. Het niet ijdel mogen spreken resulteerde uiteindelijk zelfs in een ingenieus tekensysteem dat met de handen kenbaar werd gemaakt. Bernardus van Clairvaux schreef tijdens zijn leven als cisterciënzermonnik een aantal werken waarin we sporen kunnen vinden van een “innige” vriendschap, doch, zonder expliciete verwijzingen naar homoseksualiteit als dusdanig. Zijn werken zijn hier vooral van belang vanwege zijn opvallende woordkeuze en gebruik van een op z‟n minst merkwaardige metafoor. Zo bijvoorbeeld gebruikte hij in een van zijn brieven (epistolae) de moedermelk-metafoor om de band met zijn ondergeschikte monniken te beschrijven : Zie, dit is de derde maal - als ik me niet vergis - dat jullie aan mijn hart zijn ontrukt. Als kinderen die vroegtijdig hun moedermelk zijn ontzegd.209 Het gebruik van deze merkwaardige metafoor heeft een complexe achtegrond binnen de denkwereld van de cisterciënzermonniken. De essentie is echter te herleiden tot een letterlijke lezing van het Hooglied.210 Bernardus van Clairvaux had eerder al in zijn Sermones in cantica canticorum een commentaar op het Hooglied geschreven waarin hij de letterlijke lezing poogde te verklaren met het complex metaforisch gebruik van de “zogende moeder” God (ten koste van de vaderfiguur).211 Deze interpretatie werd door de cisterciënzers gecultiveerd en had helemaal geen homoseksuele connotatie. Toch is het gebruik van genderoverschrijvende eigenschappen te opvallend om gewoon te negeren. WILLIAM BURGWINKLE attesteerde eveneens het gebruik van het relaas van de uiterst innige vriendschap tussen de bijbelse David en Jonathan in de brieven van Bernardus van Clairvaux. Queer historians durven deze bijbelpassage te lezen als een beschrijving van een homoseksuele relatie. Burgwinkle in het
208
BLOCKMANS en HOPPENBROUWERS, Eeuwen des onderscheids, p. 195-196 Eigen vertaling van “Ecce hoc tertio, nisi fallor, avulsa sunt a me viscera mea. Parvuli ablactati sunt ante tempus”, zoals gepubliceerd in : B. LECLERCQ, Ch. TALBOT en H. ROCHAIS (eds.). Sancti Bernardi Opera : Epistolae I, corpus epistolarum 1-180, [Editiones Cistercienses] (1957) p. 345 210 Zie tevens het baanbrekend werk van Caroline Walker Bynum : C.W. BYNUM. Jesus as mother. Studies in the spirituality of the High Middle Ages (University of California Press, 1984) pp. 59-81 en 110-168 211 R. NORRIS (ed.). The Song of Songs, interpreted by early Christian and Medieval commentators. 2003. p. xviii 209
54
bijzonder lijkt genegen deze interpretatie te volgen.212 Maar is het niet logischer aan te nemen dat Bernardus van Clairvaux hier de Platonische vriendschap bedoelde ? In eerder genoemde Sermones in cantica canticorum betuigde de auteur zich immers geen voorstander van een al te losbandig seksleven : “Ontzeg je de Heilige Kerk het huwelijk en een onbezoedeld bed, laat je haar dan toch niet vullen met concubinage, incest, zaadlozingen, masturbatie en homoseksualiteit en alle andere vuiligheden ?”213 Daar uit de boekenlijsten echter moeilijk uit te maken is om welke sermoenen of brieven het gaat, heb ik hier de termen epistolae en sermones als omnibus beschouwd. Arnold Gheyloven leert zijn kudde mores De oproep tot zedelijk reveil was zo mogelijk nog het sterkst aanwezig in de katholieke strekking der Moderne Devotie. Arnold Gheyloven (1375-1442) schreef rond de problematiek van het zedenverval zijn Gnotosolitos. Niet de priesters, dan wel de zondaars zelf waren het doelpubliek van dit boek. Zij behoorden via de lectuur tot betere, moraal-bewuste personen verworden. Gheyloven beschrijft hen ondermeer de zeven hoofdzonden. De zevende en zwaarste zonde is deze der onkuisheid, ofte sodomie. Volgende de redenering van Thomas van Aquinas bracht hij een zekere taxonomie aan binnen deze hoofdzonde. Onder alle zonden van onkuisheid was de zonde contra naturam de zwaarste. De perversie van de daad druiste immers in tegen alle goddelijke natuurwetten.214 Ook de nachtelijke zaadlozing werd door Gheyloven aangekaart. Daar de oorzaak van een zaadlozing niet altijd even duidelijk is – gebeurde het nu onbewust dan wel bewust ? – achtte hij het aangewezen dat de zondaar zich vierentwintig uur de eucharistie zou ontzeggen.215 Chrysostomos’ homilieën Johannes Chrysostomos († 407) schreef eveneens een commentaar op de bijbelboeken. Vervat in homilieën, opdat ze ook in de praktijk bruikbaar zouden zijn, pende hij ondermeer een
212
W. BURGWINKLE. Sodomy, masculinity, and law in medieval literature. France and England (1050-1230). Cambridge University Press, 2004. p.33; omtrent een contemporaine uitlating over de geraardheid van Bernardus van Clairvaux zie GOODICH, The unmentionable vice, p. 10 213 Vertaald uit PL, vol 183, sermoen 66 kol 1095a-1095b : “Tolle de Ecclesia honorabile connubium et torum immaculatum; nonne reples cam concubinariis, incestuosis, seminifluis, mollibus, masculorum concubitoribus, et omni denique genere immundorum?” 214 A. WEILER. Het morele veld van de Moderne Devotie, weerspiegeld in de Gnotosolitos parvus van Arnold Gheyloven van Rotterdam, 1423. Verloren, 2006. p. 149 215 WEILER, Het morele veld van de Moderne Devotie, 150
55
toelichting bij de brieven aan de Romeinen en het Genesisrelaas neer.216 In homilie 4 “In epistolam ad Romanos” besprak hij de zeldzame Bijbelse verwijzing naar lesbianisme. Hij stelde dat niemand ooit kon beweren dat hij als het ware tot sodomie werd gedreven omdat hij niet in staat was tot wettelijke gemeenschap te komen.217 Daarop stelt Chrysostomos dat sodomie ipso facto nog gruwelijker is dan moord, want : “Moord scheidt slechts de ziel van het lichaam, maar zij [= sodomieten] vernietigen de ziel van binnenuit.” 218 Bovendien, aldus dezelfde bisschop, is het opvallend dat Paulus nergens de liefde hanteerde in de beschrijving van deze vuile zonde, maar steeds refereerde naar “brandende lust”, die op haar beurt wortelt in hebzucht.219 Zijn homilie over Genesis is minder streng. Chrysostomos stelde vooreerst dat God niemand straft zonder voorafgaandelijk onderzoek die bewijzen levert tegen de beschuldigde (~inquisitio). “[…] dat zondaars niet gestraft worden op basis van geruchten, noch is een vonnis zonder bewijzen.” 220 Daarop ging hij verder door het relaas van Lot en zijn stad Sodom te ontleden. Eerst en vooral stak hij de lofbazuin over het hoofd van Lot. Hij was het die Abraham en de engelen zo gastvrij ontvangen had in de zondige stad Sodom. Het feit alleen al dat hij niet wist dat de mannen die hij ontving engelen waren, toont dat de man gastvrij was van aard, eerder dan een mouwveger bij Gods dienaren. Om zijn gasten te beschermen tegen de opdringerige stedelingen, was Lot bereid in weerwil zijn dochters op te offeren. Hiertegenover werden de Sodemieters gesteld als ongastvrij en schaamteloos. Volgens CARDEN schuilt de homofobie van Chrysostomos‟ uitleg net in deze discrepantie.221 Nochtans lijkt het erop dat de zonde van Sodom hier niet ligt bij de sodomie an sich, dan wel bij het feit dat zij hun gasten onheus hadden behandeld.
216
Het gaat om de Homilieën 41-44. Zie M. CARDEN. Sodomy. A history of a Christian biblical myth. Londen/Oakville, 2004. p. 141; een aantal citaten vindt men tevens in M. SHERIDAN (ed.). Ancient Christian commentary on Scripture. Old Testament (vol II. : Genesis 12-50). InterVarsity Press, 2002. 392 p. Sheridans œuvre biedt een overzicht aan voornamelijk vroeg-christelijke commentaren op de verschillende Bijbelboeken. Na elk fragment volgen een aantal citaten uit bekende commentaren. 217 “Paulus duidt dat niemand kan stellen dat zij hiertoe [=lesbianisme] zijn aangezet doordat zij weerhouden werd van wettelijke gemeenschap of dat zij in de onmogelijkheid was om haar verlangens te beantwoorden, zodat zij ten prooi viel aan deze montserlijke vunzigheid”, vertaald uit het Engels uit : BOSWELL, Christianity, social tolerance, and homosexuality, p. 360 218 Vertaald uit het Engels, via BOSWELL, Christianity, social tolerance, and homosexuality, 361 219 BOSWELL, Christianity, social tolerance, and homosexuality, 361 220 Chrystomos, Homilie 42.12, Vertaald uit : SHERIDAN, Ancient Christian commentary, 69 221 M. CARDEN. Sodomy. A history of a Christian biblical myth. Londen/Oakville, 2004. p. 144
56
4.5. Tussentijdse analyse
Het moge duidelijk wezen dat de geschiedenis ons een rijke verzameling aan bronnen tot de sodomie geschonken heeft. Waar de Oude Grieken en Romeinen wettelijk gezien geen probleem maakten van de homoseksualiteit, blijkt vanuit de literatuur dat er toch een aantal morele bezwaren konden ingebracht worden. Niet alleen verslapte het de geest op momenten waarbij concentratie geboden is, het feminiseerde ook de mannen. Bovendien weten we via Cicero‟s oratoria dat het de credibiliteit van een man in ambt danig kon aantasten. Opvallend bij dit alles is de bijna complete uitsluiting van morele bezwaren ten aanzien van masturbatie. Wanneer het scharniermoment van de ommezwaai tijdens de middeleeuwen moet worden gezocht is een punt van discussie. Het is hier niet de plaats om de polemiek te ontwarren, doch kan aan de hand van de net geciteerde literatuur een aantal algemene opmerkingen geven die eerder duidt op continuïteit tussen de klassieke oudheid en de middeleeuwen. Ten eerste is er ontinuiteit in inhoudelijk vlak. In beide perioden ligt in het discours rond seksualiteit de nadruk op de natuur. De Grieken achtten de gemeenschap tussen twee mannen slechts natuurlijk zolang de jonge partner de passieve rol vervulde. Een oudere man die zich onderwierp aan een jongen deed zijn natuurlijke mannelijkheid onrecht aan.222 De Christelijke auteurs wijzigden de theorie drastisch in die zin dat ook de passieve partner een tegennatuurlijke daad verrichtte. Echter, als we de strafuitspraken in sodomiezaken bekijken dan is de aandacht voor de jeugdigheid van de gedaagden bij het uitspreken van de straf opvallend.223 Vraag is echter of hieraan de passieve rol in de relatie, dan wel de onwetendheid der jeugd aan de grondslag ligt. Een tweede continuïteit is te vinden in de beeldvorming rond homoseksuelen en lesbiennes. Het binaire denken trekt immers ook haar ploegsporen in de voorstelling van beide groepen. Termen als vrouwelijk en verwijfd blijken recurrent in de beschrijving van passieve mannelijke partners. Omgekeerd evenredig gold mannelijk als adjectief voor de actieve partners onder de lesbiennes. Een derde opmerking dient gemaakt te worden met betrekking tot de voortleving van Klassieke werken. Het is opvallend dat werken uit de Klassieke Oudheid als basis konden dienen voor zowel filosofisch-wijsgerige traktaten als romans uit de middeleeuwen. Eerstgenoemde moet gekoppeld worden aan de continuïteit in het gebruik van natuurwetten in het discours rond seksualiteit. Homoseksuele connotaties of meningen die niet langer strookten met de dominante christelijke leer werden uitgevlakt. Cicero‟s werken over de vriendschap en de ambtsvervulling gelden hierbij als schoolvoorbeeld. Daarnaast is er in de literatuur ook een duidelijke discrepantie in de tijd merkbaar. De groei van de christenheid deed tevens het aantal morele bezwaren tegen homoseksualiteit toenemen. Natuurlijke verschijnselen als masturbatie en nachtelijke 222 223
J. RICHARDS. Sex, dissidence and damnation : Minority groups in the Middle Ages. Londen, 1991. p. 133-134 BOONE, State power and illicit sexuality, p. 151; Ruggiero, P. 145
57
zaadlozingen werden tegen het goddelijk licht gehouden en zondig bevonden. Tegen de latemiddeleeuwen werd homoseksualiteit in literatuur geconnoteerd met masturbatie en zelfs bestialiteit. Ook de zonet aangehaalde censuur is opmerkelijk. Waar in de Klassieke Oudheid plaats was voor de beschrijving van liefde als een vorm van genot, verdwenen tijdens de middeleeuwen al te expliciete opmerkingen rond geslachtsgemeenschap. Dubbelzinnigheden bleven echter duidelijk gangbaar, al is dit hier enkel af te leiden uit de studie van de Roman de la Rose en de Roman de Renart.
58
V. ANALYSE VAN DE AANDACHT VOOR SODOMIE Confrontatie hoofdstuk twee en vier
Met de historische achtergrond in het achterhoofd gehouden, worden in dit hoofdstuk de bibliotheekkasten opengetrokken. Hier zal worden nagegaan in welke mate de literatuur met betrekking tot sodomie aanwezig was in de (particuliere) bibliotheken van Bourgondië. Alhoewel de beschrijving van de literatuur uit het vierde hoofdstuk is afgestemd op dit hoofdstuk, wil ik tevens duiden op het niet aanwezig zijn van vaak geciteerde werken. 5.1. Bronnen van het recht Zoals eerder aangegeven heb ik in hoofdstuk vier alle werken met betrekking tot het corpus iuris canonici en het corpus iuris civilis in beschouwing genomen, ongeacht het feit of ze sodomie behandelen of niet. VAN CAENEGEM verkende reeds de interesse in het canoniek recht bij de Bourgondische elite. Hij zocht in 53 boekenlijsten uit de late middeleeuwen – doch geografisch zeer verspreide regio – naar werken uit het canoniek recht en geaffilieerde geschriften (glossen, summae, etc.). Hij concludeerde terecht dat mensen van alle achtergrond een rijke interesse betoonden in het kerkelijk recht. Uit eigen onderzoek kan eenzelfde conclusie getrokken worden. Zien we naar FIGUUR 1, dan vallen meteen een aantal zaken op. Het aantal exemplaren van het Decretum Gratiani en de decretalen van Gregorius IX ligt beduidend hoog. Ook Van Caenegem kwam tot eenzelfde conclusie.224 De hertogelijke bibliotheken vallen hier op door de bijna volstrekte afwezigheid van boeken uit het canoniek recht. Filips de Goede bezat wel de vijf commentaren van Hendrik Bohic op de decretalen en in 1467 hield hij er twee decretalen op na.225 Maximiliaan van Oostenrijk bezat eveneens twee exemplaren van de decretalen, vertaald naar het Frans.226 Van Caenegem had exact dezelfde bevinding, doch gaf geen verklaring voor dit merkwaardig verschijnsel. Volgens mij kunnen hier meerdere factoren een rol hebben gespeeld. Niet alleen kan men ervan uitgaan dat niet alle lijsten volledig zijn, of nog, dat deze slechts fragmentair bewaard zijn. Anderzijds betekent de afwezigheid van bepaalde werken geen totaal gebrek aan kennis van diezelfde werken. Veronderstellen we dus dat de boekenlijsten de interesse van de hertogen weerspiegeld, hun literaire smaak reflecteren, dan kan men zeggen wijzen op een totaal gebrek aan interesse in het canoniek recht qua aankoop. De hertogen werden immers in
224
Van Caenegem kijkt echter over de decretalen uit 1467 en 1487. R. VAN CAENEGEM. “Notes on canon law in medieval Belgian book-lists”, In : Studia historica gandensia, 72. Gent, 1967. p. 88-89 225 DOUTREPONT (1420) nrs. 224 (“ung autre grant livre en latin nommé le livre de bohic sur le premier et second des décrétales”) en 225 (“ung autre grant livre de bohic sur III. IIII cinq de décrétales”). BARROIS (1467) nrs. 936 en 938 (“décretales en françois”) 226 BARROIS (1487) nr. 1659 en 1820.
59
voldoende wijze bijgestaan door rechtsgeleerden en katholieke hoogwaardigheidsbekleders om niet verstoken te zijn van enige kennis van het canoniek recht. De afwezigheid van het corpus iuris canonici staat in schril contrast tot de aanwezigheid van een aantal boeken uit het Romeins recht. Reeds in 1404 bezat Filips de Stoute een codex.227 Zijn ega Margaretha van Male kon een codex, een digestum vetus, een digestum novum en een infortiatum tot haar collectie rekenen.228 Filips de Goede bezat in 1420 slechts een codex, waar hij in 1467 een drietal codexen onder zijn bezit had. Een item in de lijst is opvallend in haar omschrijving daar zij het Romeins recht combineerd met het Bourgondisch recht : “ce livre en latin contient les anciennes loys romaines et de bourgogne”.229 Hier wordt een duidelijke en bewuste link gelegd met een toegeëigend roemrijk verleden. De elite betoonde een duidelijker stramien in de aankoop van het Romeins recht. Veruit het meest aangeschafte werk is de Instituten. (zie BIJLAGE 3). Verrekend zijn dit elf exemplaren op een totaal van 43, of zo‟n goeie 25 procent van het totaal aantal werken uit de collectie van het corpus iuris civilis. Qua aantal komt zij overeen met het decretum en de decretalen, waardoor kan gesteld dat zij toch wel de standaardbronnen van het recht in het algemeen kunnen worden beschouwd. Opvallend zijn tevens de vermeldingen van volledige collecties van het corpus iuris civilis bij Guillaume II Bont en Guillaume Hugonet. Van de novellen bezit kennelijk niemand een exemplaar. de overige boeken zijn in aantal ongeveer gelijk. Bestuderen we even de achtergrond van de eigenaars van werken uit een der beide rechtstakken, dan zien kunnen twee zaken opgemerkt worden. Op twee personen na blijken zij alle zeventien een universitair diploma te bezitten.230 Enkel Richard de Bellengues en Lodewijk van Gruuthuse vallen hierbij uit de boot. Eveneens opmerkelijk is het aandeel clerici in dezelfde lijst. Elf op zeventien of circa 64 procent bleek een klerikale wijding te hebben ontvangen.231 Als daarna de beide corpi van het recht afzonderlijk worden beschouwd, valt op dat de clerus – die toch in de meerderheid is in deze populatie – slechts 51 procent van het de werken uit het corpus iuris civilis bezat. De overige 49 procent is dus in handen van leken, ofte slechts zes personen. Lodewijk van Gruuthuse, Guillaume Hugonet en Filips Wielant wegen in de laatste verreking qua boekenbezit het zwaarst door. Uit dezelfde grafiek blijkt dat voor onze onderzochte populatie het corpus iuris canonici voor 72 procent eigendom was van de clerus. Het aantal werken is ongeveer gelijkmatig verspreid over deze personen. De bibliotheek van Nicholas Clopper springt hierbij in het oog daar hij als enige uit 227
DE WINTER (1404) nr. 40 (“le livre appellé code”) DE WINTER (1405) nr. 186 ( “IIII grans livres de droit civil, estassavoir, I code, une digeste vieles, une digeste noeve et I inforsade”) 229 BARROIS (1467) nr. 904. Het werk lijkt recurrent in de inventaris van Maximiliaan van Oostenrijk, zie : BARROIS (1487) nr. 1993 (“Les anciennes loys romaines et [onleesbaar, ceux ?] de Bourgoigne”) 230 Met name : Guillaume II Bont, Jerome de Buysleden, Jean Chevrot, Nicholas Clopper, Ferry de Clugny, François de Gand, Guillaume Hugonet, Roland l‟Escrivain, Wouter Lonijs, Thomas de Plaine, Simon van der Sluis, Martin Steenberch , Willem de Stradio, Jean Thirou en Filips Wielant. 231 Met name : Richard de Bellengues, Guillaule II Bont, Jerome de Buysleden, Jean Chevrot, Nicholas Clopper, Ferry de Clugny, François de Gand, Roland l‟Escrivain, Wouter Lonijs, Simon van der Sluis, Martin Steenberch. 228
60
de volledige populatie (clerici én leken) alle werken bezit die tot de kern van het kanoniek recht behoren. Het Liber extra valt hierbij buiten beschouwing daar zij in geen enkele bibliotheek aanwezig bleek te zijn. 5.2. Heilig Schrift en Traditie
5.2.a. Heilig Schrift Veruit het meest aangekochte werk is de Bijbel. Van Simon van der Sluis, prins bisschop van Luik, zijn er bijvoorbeeld vier Bijbels overgeleverd. Hij bezit daarnaast een apart exemplaar van het bijbelboek Genesis en de evangeliën, alsook twee exemplaren van de brieven van de apostel Paulus aan de Romeinen. Ook bij de hertogen vinden we een groot aantal exemplaren van het Heilig Schrift terug, waaronder een aantal rijkelijk geïllustreerde manuscripten. Opvallend is het groot aantal versies van de Bijbelboeken in het Frans. Dat zij de boeken lieten vertalen uit het Latijn – toch de taal van de liturgie – betuigt van een zekere interesse van de hertogen in de Schrift. Het Frans is immers ter devotie toegankelijker dan het Latijn. Een contemporain manscript beschrijft de piëteit van Filips de Stoute als volgt : “[il] assistoit à toutes les heures canoniales, mesme à matines, les veilles et jours des bonnes festes”.232 Filips de Stoute bezat twee Bijbels, waaronder een in het Latijn.233 Margaretha van Male bezat er vier, waaronder twee in het Frans en een exemplaar dat afkomstig was van Jan de Goede.234 Filips de Goede had zeker vijf bijbels in zijn boekenverzameling, die doorvloeiden naar de verzameling van Karel de Stoute.235 Twee van deze werden in het Frans opgesteld. Zijn tweede inventaris geeft maar liefst 26 Bijbels weer, alsook twee versies van het Oude Testament.236 Maximiliaan van Oostenrijk bezat er in 1487 een dertiental.237 Vermeldenswaardig is hier nr. 1728 uit de transcriptie van Barrois. Het gaat om “ung grant volume […] historié et intitulé d'ung costé : „Dic es t'boec Van Belleboerch‟, et de l'autre costé, „ce sont aucuns livres de la Bible, et la vie de plusieurs sains‟”. Blijkbaar was het mogelijk om een aantal bijbelboeken samen met luchtige Vlaamse materie in een volume uit 232
G. PEIGNOT. Catalogue d'une partie des livres composant la bibliothèque des Ducs de Bourgogne, au XVe siècle. Dijon, 1841. p. 55; G. DOUTREPONT. La littérature française à la cour des ducs de Bourgogne : Philippe le Hardi, Jean sans Peur, Philippe le Bon, Charles le Téméraire. Parijs, 1909. p. 190 233 DE WINTER (1404) nrs. 34 („Item, la bible ystoriée fermant a deux fermouers‟) en 39 („une bible en latin‟) 234 DE WINTER (1405) nrs. 156 („en franchoys‟), 174 („en françois‟), 221-222 235 DOUTREPONT (1420) nrs. 86, 87, 152, 221 en 222 236 BARROIS, (1467) Bijbel : 707, 708 („en franchois‟), 709 („en françois‟), 710, 711, 712, 720 („en françois‟), 721 („translatée de latin en français‟), 722, 723, 778 („en françois‟), 779 („en manière de Bible‟), 1050, 1064 („en latin‟), 1117, 1146, 1153 („en latin‟), 1154 („en françois‟), 1155 („en françois‟), 1156 („chronique de la Bible‟), 1157, 1158, 1505 („en franchois‟), 1506 („translatée de latin en françois‟), 1507, 1508. De nrs. 11531158 en de nrs. 1505-1508 zijn een herhaling van respectievelijk de nrs. 707-712 en 720-723. Oud Testament : nrs. 732 en 1517 237 BARROIS (1487) nrs. 1635, 1636 (? “Item, ung pareil volume à tout deux clouans d'argent doré, portans chaqun le dit nom de Jhésus, et cappiteau aussy d'argent doré, sur leguel est escript par trois fois le nom de Jhésus”), 1726, 1727, 1729 (“le viel testament”), 1962, 1963, 1985, 1986, 1987, 2038, 2039, 2071 (“une composicion de la sainte escripture”) en 2145
61
te geven.238 Daarnaast bezaten de hertogen ook een groot aantal evangelies. Hier kan de inventaris als voorbeeld van 1467 dienen. Zij beschrijft immers maar liefst veertien exemplaren van het evangelie.239 Reeds Filips de Stoute en zijn ega bezaten een drietal geschriften van de apostels.240 Karel de Stoute bezat zo mogelijk twee evangelieboeken.241 De inventaris van Maximiliaan van Oostenrijk beschrijft een evangelieboek dat naar het Vlaams werd vertaald : “Ezéchiel, Daniel, Abacuc, Evangelium, actus appostolorum, est escript en flamencq”.242 Hieruit volgt dat zowel bij de elite als bij de hertogen zelf de Bijbel en haar evangelies de grootst mogelijke plaats innemen. Opvallend lijkt het zo dat de „brieven van Paulus‟ het enige bijbelboek is, naast de vier evangelies, dat in een eigen editie kan aangetroffen worden in de bibliotheekkasten van de Bourgondische elite en hun hertogen.243 Worden de brieven uit de Bijbel samen aangetroffen dan worden de brieven van Paulus extra in de verf gezet door ze nogmaals te vermelden : bv. Barrois (1467) nr. 1020 : “Les epitres de saint Pol et autres”. Het “et autres” duidt de relatieve ondergeschiktheid van de overige “epitres” ten opzichte van deze “de Saint Pol”. Ligt de reden voor dit verschijnsel vervat in de nadruk van het boek Romeinen op moraal ? Wat betreft de tweedeling clerus – leken, lijkt de balans inzake het boekenbezit hier in evenwicht. Zowel de clerus als de bekleders van profane ambten blijken in ongeveer gelijke mate geïnteresseerd in het Heilig Schrift en haar boeken.
5.2.b. Geschriften van de Kerkvaders Om het overzicht te bewaren zal ik hier de eerder genoemde kerkvaders uit hoofdstuk vier, één voor één behandelen. Ook in de tabellen zijn zij afzonderlijk verrekend. Laat ons eerst keren tot Augustinus. Van zijn hand blijkt bij de elite vooral zijn De civitate dei zeer populair. In aantal overstijgt dit boek alle andere werken van de kerkvaders. Uitgezonderd de heren Jean Chevrot en Nicholas Clopper blijken de eigenaars allemaal leken te zijn.244 De De civitate dei duikt in de hertogelijke boekenlijsten voor het eerst op in 1420, opgedeeld in twee delen.245 In 1467 blijkt Filips de Goede drie exemplaren te bezitten, elk eveneens opgedeeld in twee aparte boeken.246 Een van deze exemplaren is in beide voorname talen opgesteld, het
238
Gaat het hier om een allegorisch personage (Belle Bouche, Bella Bocca ?), vergelijkbaar met het personage Mal(l)e Bouche uit de Roman de la Rose ? 239 BARROIS (1467), nrs. 755 („exposition de plusieurs evangiles, le [sic] vie de Marie Magdelène‟), 803 („en françois‟), 807 („en françois‟), 843, 845, 1051, 1123, 1127, 1128, 1132, 1133, 1134, 1138, 1139 240 DE WINTER (1404) nrs. 1 en 4; (1405) nrs. 76 (“I aultre livre en latin de une evangile composée de la concorde du texte des IIII evangiles”) en 93 (“I petit livret de II evangiles et les heures de la croix”) 241 BARROIS (1477) nrs. 680 (“ung autre livre du dit des appostres”) en 690 (“ung euvangeliste”) 242 BARROIS (1485) nr. 1628. Andere evangelies uit de inventaris van haar echtgenoot Maximiliaan van Oostenrijk zijn BARROIS (1487) nrs. 1976, 1977, 1978, 2024, 2025, 2074 en 2158 243 BARROIS (1467), nrs. 806 en 1101 („les epitres de saint Pol en flameng‟); BARROIS (1487), nr. 2164 244 Jan III de Baenst, Gui Gilbaut, Cornelis Haveloes en Filip Wielant 245 DOUTREPONT (1420) nrs. 76 en 77 246 BARROIS (1467), nrs. 726-727 en 728-729 en 730-731 (de nrs. 1511-1516 herhalen dezelfde werken). Het tweede deel van nr. 791 (“première partie d‟Augustin de la Cité de Dieu”) wordt niet vermeld. Opvallend is dat
62
Latijn en het Frans. De inventaris van 1487 rekent twee exemplaren van de De civitas dei tot haar collectie.247 Van kerkvader Hiëronymus lijkt enkel zijn Epistolae te zijn aangeschaft. Simon van der Sluis bezat twee exemplaren van de commentaria in Bibliam, maar daar blijft het dan ook bij. In de hertogelijke inventarissen vinden van 1467 en 1487 vinden we van Hiëronymus enkel een Latijnse versie van de Epistolae terug.248 Gregorius‟ werken werden daarentegen veelvuldig gelezen. Maar liefst elf werken van zijn hand worden vermeld bij de Bourgondische elite, waarvan vijf exemplaren van Moralia in Job. Opvallend is dat de interesse in Gregorius werken beperkt blijft tot personen met een universitaire achtergrond. Was BATIFFOL dan foutief in zijn redenering dat de Dialogen van Gregorius voer was voor het ongeschoolde volk ?249 Het blijft natuurlijk een feit dat zijn werk toegankelijker is dan de De civitate dei van Augustinus. Bovendien kan het kennis hebben van een boek niet altijd gemeten worden aan het eigen boekenbezit. Bij de hertogen blijken enkel de vier boeken van de Dialogen gegeerd te zijn geweest.250 Een van deze Dialogen was een geschenk van Jan van Valois, hertog van Berry, aan Jan zonder Vrees. Het boek vloeide door naar de verzameling van Filips de Goede. 251 Tot dezelfde verzameling wordt tevens een vita van Gregorius de Grote gerekend. 252 Bij de hertogen vinden we opvallend genoeg geen andere werken van deze kerkvader terug. De werken van Ambrosius blijken in hun geheel niet populair bij de elite, noch bij de hertogen. Nochtans wijdde MARK JORDAN er in zijn baanbrekend werk “The invention of sodomy” een volledig hoofdstuk aan Ambrosius als ankerpunt in het discours rond sodomie.253 Hier geldt natuurlijk eenzelfde opmerking als hierboven gemaakt voor Gregorius. Bovendien is de rol van Ambrosius in het theoretisch discours rond sodomie niet te onderschatten. Dit alles onderschrijvend blijkt uit onze korte resumé van de bibliotheken van de hertogen en hun elite dat zijn werk amper gelezen werd. De aandacht voor sodomie werd dus allerminst op directe wijze geabstraheerd uit Ambrosius‟ werk.
5.3. Werken uit de Klassieke Oudheid
in de inventarissen van 1485 en 1487 eveneens een los deel van De civitas dei vermeld wordt, zie : BARROIS (1485) nr. 1626 en BARROIS (1487) nr. 1690 (“Prem[ièr]e partie Augustin de la Cité de Dieu”). 247 BARROIS (1487) nrs. 1642-1643 en 1644-1645 248 BARROIS (1467) nr. 1052; (1487) nr. 2002 249 DE VOGÜÉ (A.) Dialogues. Deel I. Parijs, 1978. 204 p. 32 250 (1404) nr. 50 (1467) nrs. 751, 777 en 1040; (1485) nr. 1619; (1487) nrs. 1787, 1974, 2008; (1504) nr. 2198 251 In ruil voor een verluchte Bijbel, zie DOUTREPONT, La littérature Française, pp. 200 en 219. Het gaat om de Dialogen in BARROIS (1467) nr. 751. 252 BARROIS (1467) nr. 771 (“la vie de saint Grégoire pape”). Het werk is eveneens aanwezig in de lijsten van 1405 en 1420. DE WINTER (1405) nr. 137; DOUTREPONT (1420) nr. 188 (“ung autre livre nommé la vie saint Grégoire”) 253 JORDAN, The invention of sodomy, p. 159-177
63
Er wordt aangenomen dat de Bourgondische hertogen voorstanders waren van de receptie van de kennis uit de Klassieke Oudheid. Ook in de tentoonstelling rond het flamboyante leven van Karel de Stoute werd duidelijk naar voor geschoven dat hij in het bijzonder een voorliefde had voor de literaire en picturale grootsheid van Julius Caesar en Alexander de Grote. Twee wandtapijten weerspiegelen duidelijk de zelf-projectie van de hertog met de Romeinse keizer. In de literatuur wordt dan ook vaak de nadruk gelegd op het feit dat hij zichzelf mat aan de grootsheid van zijn reeds lange tijd overleden collega- staatsleiders.254 Ook de bevolking wist af van de Bourgondische bewondering voor de Klassieken. Zo werd bijvoorbeeld op een feest ter gelegenheid van het bezoek van Filips de Goede aan Gent in 1458 een aantal paradewagens geconstrueerd waarop Julius Caesar, Cicero en Pompeius verbeeld werden.255 In dit hoofdstuk gaan we na of de bewondering voor de “Klassieken”, zich ook reflecteert in het boekenbezit van de hertogen en hun elite. Meer bepaald wordt er gezocht naar alle werken die de sodomie in al haar facetten tot onderwerp hebben. Tenslotte dateren deze werken uit een periode waarin sodomie geenszins strafbaar was, waardoor de thematiek veelvuldig aanwezig was. De vraag die zich dan stelt is hoe de vervolging van sodomie kan stroken met de voorliefde voor de Oudheid ?
5.3.a. Ontspanningsliteratuur Ovidius mag gelden als schoolvoorbeeld voor ontspanningsliteratuur. Op onnavolgbare wijze slaagde hij erin praktische profane kennis te introduceren in de dichtkunst. In hoofdstuk vier werd reeds duidelijk naar voor geschoven dat Ovidius de praktiserende homoseksualiteit niet uit zijn werk schuwde. Ja, zelfs bestialiteit was geen nefandum. Uit TABEL 2.1 blijkt dat de elite Ovidius wel degelijk las. Ongeveer twintig procent van het totaal aantal door mij geregistreerde werken (negentien op vijftig) was van zijn hand. De voorliefde voor de klassieken blijkt voor wat betreft de ontpanningsliteratuur echter vooral gekoesterd door leken (zestig procent). Er is binnen zijn oeuvre geen duidelijke populariteit te bemerken van een werk boven de andere. HEXTER onderzocht de functie van Ovidius in het middeleeuwse onderwijssysteem. Hij argumenteerde dat de Epistolae heroidem Ovidius gelezen werd als voorbeeld van hoe men de liefde niet mocht bedrijven. De personages die zich volgens de middeleeuwse standaard tot elkaar aangetrokken voelden, werden geplaatst ten opzichte van zijn aberrante karakters.256 De Ganymedes interpolatie werd in een van zijn bronnen geëmitteerd. De aanduiding Phrige in een ander geglosseerd manuscript (in plaats van het neutrale Troianus) zou er volgens hem wel op duiden dat Ganymedes ook tijdens de 254
Zie conclusie voor nadere toelichting en verdere verwijzingen DOUTREPONT, La littérature française, p. 353 256 R. HEXTER. Ovid and medieval schooling. Studies in medieval school commentaries on Ovid‟s Ars amatoria, Epistulae ex ponto en Epistulae Heroidum. Münchener Beiträge zur Mediävistik und Renaissance-Forschung 38. München, 1986. p. 160 255
64
middeleeuwen geconnoteerd werd met homoseksualiteit. 257 Ook de Ars Amatoria bleek voor de middeleeuwse lezer moreel subversief. Een glossator herschreef volgende passage : “Hoc est quod tangar pueri amore minus” in “Hoc est quod tangar pueri amore nihil”. 258 Hij glosseerde de tekst voor alle zekerheid met de woorden : “Ex hoc nota quod Ovidius non fuerit Sodomita”.259 Men was zich dus wel degelijk bewust van de homoseksuele bijklank van bepaalde passages. Ook de hertogen van Bourgondië betonen hun interesse in Ovidius via hun boekenbezit. De inventarissen geven maar liefst vijf vermeldingen van de Ars Amatoria en vier van de Metamorphosen. In de inventaris van Karel de Stoute uit 1467 vinden we het eerste en tweede volume van Ovidius Metamorphoses en drie vermeldingen van Ovidius Ars Amatoria.260 De inventaris uit 1487 vermeldt ook een Ovidius Metamorphoses bestaande uit twee delen en geeft twee maal de Ars Amatoria weer. Opvallend is ook de aanwezigheid van “le livre du débat de deux amans” van Christine de Pizan tussen de boeken van Karel de Stoute.261 Ook het boek met de incipit “s‟ensit débat des dangiers d‟amours” betoont een interesse in de liefdesmoraal.262 Werken die we niet tegenkomen in de hertogelijke bibliotheken zijn de epistolae Heroides en Tristia. Eveneens interessant is Karel de Stoute‟s bezit van meerdere werken van Seneca, in het bijzonder zijn epistolae.263 De fabels van Aesopos vinden we dan weer terug in de boekenverzameling van Filips de Stoute, Filips de Goede en vermoedelijk ook in deze van Maximiliaan van Oostenrijk en Filips de Schone.264 5.3.b. Rhetorica Zoals in hoofdstuk vier reeds aangekaart wordt Cicero beschouwd als een der grootste klassieke retorici. Hij beschouwde de homoseksualiteit schadelijk voor het uitvoeren van een openbaar staatsambt. Vier werken van zijn hand zijn hier van belang, namelijk De officiis, In Catilinam, De Amicitia en de Tusculanae disputationes. De interesse in Cicero‟s oeuvre kan
257
Phrygisch werd geconoteerd met de adjectieven luxueus en elegant, en zo binair gesteld ten opzichte van de harde mannenwereld van de stad Spart. HEXTER, Ovid and medieval schooling, p. 198; p. 284 voor de getranscribeerde glossen. 258 “Het is daarom dat ik het minst geraakt wordt door de liefde van jongens” en “Het is daarom dat ik helemaal niet geraakt wordt door de liefde voor jongens”. Deze lichte censuur werd voor het eerst geattesteerd door BOSWELLL, Christianity, social tolerance, and homosexuality,. 424 p. p. 18, onderzocht door Hexter in HEXTER, Ovid and medieval schooling, p. 74 259 HEXTER, Ovid and medieval schooling, p. 74-75 260 BARROIS, (1467) nrs. 1319-1320, 1345-1346, en 1367. Nummers 1345 en 1346 zijn vermoedelijk een Ars Amatoria bestaande uit twee delen. 261 BARROIS, (1467) nr. 1353 262 BARROIS, (1467) nr. 1380 263 BARROIS (1467) nr. 920; zie tevens nr. 1058 dat volgende werken van de hand van Seneca vermeldt : “de ira, de tranquilitate animi, de providencia dei” 264 DOUTREPONT (1420) nr. 138 : “Ung autre livre nommé Ysopet, escript en parchemin” ; De Winter (1404) nr. 60; BARROIS (1467) nr. 1365; BARROIS (1487) nr. 2102 : “Le livre d‟Ysopet”
65
hier niet gelinkt worden aan opleiding, noch aan klerikale wijding.265 Het eerst genoemde werk is tot acht maal terug te vinden in de bibliotheken van de Bourgondische elite. Filips Wielant bezat er zelfs twee. De overige werken blijken amper aangekocht te zijn geweest. We vinden slechts een exemplaar van de oratorische redevoering In Catilinam terug in de collectie van Cornelis Haveloes en een Tusculanae disputationes bij Guillaume Hugonet. Van Cicero‟s werk rond de vriendschap vinden we twee exemplaren terug, en wel bij Pierre de Hauteville en Filips Wielant. De hertogen betoonden eveneens interesse in Cicero, die ze vernoemden met zijn cognomen Tullius. In de inventaris van 1467 vinden we maar liefst zes titels van zijn hand terug. 266 Voor ons zijn hier vooral de nrs. 1054, 1065 en 1071 van belang omdat deze De officiis en De amicitia behandelen, die in de middeleeuwen tot bron zullen dienen voor andere traktaten.
5.3.c. Geschiedkundige werken Algemeen beschouwd blijken de geschiedkundige werken uit de Oudheid populairder dan de hiervoor geciteerde categorieën (zie BIJLAGE 5). Het overgrote deel (76 procent) van de gevonden werken was in handen van leken. Dit getal moet gelegd worden tegenover de kleine vertegenwoordiging van de clerus in het geheel aan werken uit de Klassieke Oudheid. Zij nemen slechts 26 procent van het totaal aantal werken uit de klassieke oudheid in beslag. Veruit het populairste werk van allen is de Facta et dicta memorabilia van Valerius Maximus (zie BIJLAGE 5). Elf van de dertig hier opgenomen geschiedkundige werken dragen deze titel, ofte ca. dertig procent.267 Als men alle boeken uit de klassieke oudheid samen verrekent, dan ziet men dat de Facta et dicta memorabilia twintig procent van het totaal aantal in beslag neemt (11 op 55). Een uitermate populair werk dus. Martin Steenberch en Filips Wielant bezitten elk twee exemplaren van het werk. Ook de hertogen blijken een gezonde interesse te vertonen in Valerius‟ Maximus meesterwerk. Reeds de inventaris van 1420 vermeldt “Ung autre livre nommé Valère, escript en parchemin, de lettre courant […] Commençant ou IIe fueillet „-rius dit‟ et ou derrenier „romme vint‟”.268 Dit werk is vermoedelijk de vertaling van Simon de Hesdin.269 In 1467 bezat diezelfde hertog, Filips de 265
Universitairen onder de bezitters zijn (5) François de Buysleden, Guillaume Fillastre, Guillaume Hugonet, Simon van der Sluis en Filips Wielant. Niet-universitairen (4) zijn Cornelis Haveloes, Pierre de Hauteville, Edmond le Musnier en Godevaert de Wilde. Klerikalen onder de bezitters zijn (4) François de Buysleden, Guillaume Fillastre, Edmond le Musnier en Simon van der Sluis. De overige vijf bekleden een lekenambt. 266 BARROIS (1467) nrs. 1005 (“de viellesse”), 1054 (“de amicia”), 1059 (“de senectute”), 1065 (“de vera amicia”), 1069 (“liber rethoriquarum”, lees “rethoriquorum”), 1071 (“de officiis, de paradoxis, epistole familiares”) . BARROIS (1487) nrs. 1953 (“de viellesse”), 1192 (“les epitres de Tulle”). Drie van deze werken zijn zeker van de hand van kopiest Toussaint de Chevemont die in 144 betaald werd voor de aankoop van perkament voor het vervaardigen van deze werken. Zie : DOUTREPONT, La littérature française, p. 126 267 De zeven eigenaars zijn Jean III Gros, Cornelis Haveloes, Guillaume Hugonet, Thomas de Plaine, Simon van der Sluis, Martin Steenberch, Filips Wielant, Godevaert de Wilde en Jean de Wysmes. 268 DOUTREPONT (1420) nr. 83 269 DOUTREPONT, La littérature française, p. 123
66
Goede, reeds drie exemplaren van hetzelfde werk.270 Maximiliaan van Oostenrijk bezat op zijn beurt eveneens drie exemplaren, waarvan zeker een kan gerelateerd worden aan de collectie van Filips de Goede. 271 Plinius de Oude blijkt eveneens een vaak gelezen auteur bij de elite. Van zijn verzamelwerk van de menselijke kennis kunnen er vijf worden teruggevonden in de bibliotheken van de elite. Drie exemplaren zijn in handen van Guillaume Hugonet. 272 Bij de hertogen vinden we geen enkel werk van Plinius de Oude terug. Van Suetonius vinden we ook slechts twee vermeldingen terug. Het gaat hier om twee compilaties van de biografieën van de Romeinse keizers van de auteurs Lucanus, Sallustius en Suetonius.273 Daarnaast geeft een item uit de inventaris van 1467 een vage omschrijving weer dat wel eens op Suetonius‟ De vita caesarum zou kunnen slaan, namelijk “le premier volume du livre trastant en brief des empereur”.274 Bij de elite vinden we Suetonius biografisch werk slechts eenmaal terug (zie BIJLAGE 5). Ab urbe condita van Titus Livius is in tegenstelling tot Suetonius dan weer wel een middelmatig gegeerd boek bij de elite. Vijf vermeldingen bij drie verschillende auteurs plaatsen het op gelijke hoogte met de beide werken van Flavius Josephus.275 Filips de Goede bezat twee manuscripten en een versie bestaande uit twee delen van Titus Livius‟ meesterwerk.276 In 1467 vinden we van dezelfde hertog eveneens vier exemplaren terug. 277 Maximiliaan bezat twee exemplaren, die vermoedelijk gelijk zijn aan de versie uit twee delen van Filips de Goede.278 Volgende auteur neemt een speciale plaats in, daar hij als directe getuige schreef over het leven van Jezus. Zijn positie als jood in zijn relaas van de feiten bleek geen steen des aanstoots voor de Bourgondische elite. Van elk van zijn twee bekendste werken zijn er drietal vermeldingen overgeleverd (zie BIJLAGE 5). Bij de hertogen zien we pas in 1467 een exemplaar van de Antiquitates in de collecties verschijnen, dat vermoedelijk opnieuw opduikt
270
BARROIS (1467) nrs. 872 („ci comance le premier livre de Valerius Maximus‟), 876 („de mémoires dignes‟) en 1094. 271 BARROIS (1487) nrs. 1637 („en franchois‟), 1682 („le premier livre de Valerius Maximus‟, vergelijk nr. 872 in voorgaande voetnoot), 2001 („factorum et dictorum memorabilium‟) 272 CÉLINE VAN HOOREBEECK meent dat voor zijn overlijden in 1477 vijf edities van dit werk zijn uitgebracht terwijl het er in feite zes zijn; en wel in de jaren 1469, 1470, 1472, 1473 en twee vervaardigd in het jaar 1476. Via ISTC en VH2, p. 104 273 BARROIS (1467) nrs. 898 en 901. 274 BARROIS (1467) nr. 896 275 Eigenaars van Ab urbe condita zijn o.m. François de Buysleden (zie de beschrijvende catalogus VH2, p. 199), Cornelis Haveloes (VH2, p.95 nrs. 20-22) en (Guillaume Hugonet CB IV, p.379 nr. 34 en p. 380 nr. 46). 276 DOUTREPONT (1420) nrs. 70, 71, 241 („Ung autre grant livre nommé le premier livre de la première décade de Titus Livius‟) en 242 („Ung autre livre nommé la seconde décade de Titus Livius‟) 277 BARROIS (1467) nrs. 867, 868, 869 en 871 278 BARROIS (1485) nrs. 1624 („la première partie du livre de Titus Livius‟) en 1625 („la seconde decade de Titus Livius‟).
67
in de inventaris van hertog Karel de Stoute.279 Zijn dochter Maria van Bourgondië bezit eveneens een exemplaar van de Antiquitates.280
5.3.d. Tussentijdse analyse Om het overzicht te houden vind ik het wijselijk hier reeds kort de grote lijnen van mijn bevindingen uit te tekenen en toe te lichten. Met betrekking tot de bronnen van het recht kan gesteld worden dat de interesse vooral uitging van de elite. Logischerwijze bleken de clerici het meest geïnteresseerd in het canoniek recht, en was de interesse in het corpus iuris civilis eerder gelijk verspreid over de beide groepen. De Bijbel en de geschriften van de kerkvaders bleken eveneens het populairst bij de clerus. Enkel bij de Bijbelse werken en de geschriften van Augustinus van Hippo lijken de leken zich sterker te hebben opgesteld zodat ze bij beide circa veertig procent in de weegschaal kunnen leggen. De Klassieke werken, daarentegen, werden dan weer het best gesmaakt door de lekenheren. Een grote 73 procent van deze schriften komt immers uit hun verzameling. Hierbij kan Valerius Maximus werk extra in de verf gezet worden. Laten we immers de cijfers voor wat ze zijn, dan bemerken we al gauw een eerste onderzoeksresultaat. Niet alleen reeg Valerius Maximus zo kundig een verzameling faits divers aaneen tot een klomp aan informatie over de Oudheid; hij ook was het – zoals eerder aangetoond – die verscheidene processen met betrekking tot homoseksualiteit heeft beschreven. Hierbij kwam telkens naar voor dat het slachtoffer (de patiens) zelfs zij die „onschendbaarheid door ambt‟ genoten voor een rechtbank konden dagen. Het is wishfull thinking hierin een voorafspiegeling te zien van wat de toekomst zou brengen, alsof de geschiedenis één rechtlijnig uitgespannen draad zou zijn. Veel eerder kan het omgekeerde verondersteld worden, namelijk dat de middeleeuwers er qua moraal hun eigen maatschappij in gespiegeld zagen. De mogelijkheid tot reflectie met een toegeëigend roemrijk verleden moet zeker hebben bijgedragen tot de populariteit van het werk. Dat Cicero‟s De officiis eveneens met kop en schouders boven de andere boeken uitsteekt is vanuit eenzelfde op zelfde basis te verklaren. Cicero leverde praktische informatie voor het waardig bekleden van een ambt. Zijn verfoeien van de homoseksualiteit was dan ook eerder te interpreteren als een verfoeien van laksheid; als een duiding van de Lust als dwarsbomer van de Rede. De interesse in Ovidius is minder gemakkelijk te verklaren. Zijn oeuvre omvat immers beschrijvingen van al hetgeen de middeleeuwers als sodomie beschouwen. BOSWELL en HEXTER stelden echter onomstotelijk vast dat de kopiisten lichte censuur toepasten om het werk toch enigszins moreel aanvaardbaar te maken.
279 280
BARROIS (1467) nr. 742; (1477) nr. 695 (“Ung livre de Jozephus”, zonder vermelding titel) BARROIS (1485) nr. 1622 (“de l'ancienneté des Juifs”)
68
5.4. Werken uit de middeleeuwen
5.4.a. Ontspanningsliteratuur Bij de elite vinden we slechts een schamel aantal romans terug. Alhoewel de Roman de la Rose een vaak gekopieerd werk is – getuige het groot aantal gekende handschriften281 – blijken slechts drie exemplaren aanwezig binnen de bibliotheken onderzochte elite.282 De hertogen bezitten een aanzienlijk groter aantal van dit allegorisch meesterwerk. Filips de Stoute bezat al zeker een exemplaar.283 Zijn ega kon eveneens eenzelfde exemplaar tot haar collectie rekenen.284 In 1420 telde de verzameling van hertog Filips de Goede er reeds drie.285 Zeventwintig jaar later vermeldt de inventaris er vijf.286 Maximiliaan van Oostenrijk erfde blijkbaar slechts drie exemplaren.287 De Koninklijke Bibliotheek van België bewaart thans drie exemplaren uit de volledige hertogelijke collectie.288 Ook de Cité des dames van Christine de Pisan kent slechts een matige populariteit. Onder de elite bezitten slechts Jan III de Baenst en Richard de Bellengues er een. De inventaris van Filips de Goede uit 1420 noemt “ung autre livre nommé la Cité des dames”.289 Na diens dood komt het boek in handen van Karel de Stoute. Uiteindelijk komt het boek terecht in de collectie van Maximiliaan van Oostenrijk.290 Hoogst merkwaardig is eveneens de interesse van de hertogen in de Roman de Renart; nochtans een roman die de gevestigde waarden onderuit haalt. Het boek is echter niet terug te vinden in de bibliotheekkasten van hun elite. Margaretha van Male liet haar nazaten een “livre des fabliaus”, een “livre des fabliaux” alsook een “roumant renart” achter.291 Haar schoondochter Margaretha van Beieren bezat eveneens een manuscript van het verhaal.292 Filips de Goede bezat vier exemplaren. Een deel ervan is ongetwijfeld overgeërfd via zijn
281
Men heeft kennis van een goeie driehonderdtal manuscripten, zie RRDL Joannes Aubert, Pierre de Hauteville en Nicholas Rolin 283 DE WINTER (1404) nr. 54 (“Item, le romant de la rose”) 284 DE WINTER (1405) nr. 122 (“le rouman de la rose”) 285 DOUTREPONT (1420) nrs. 131, 139 en 181 286 BARROIS (1467) nrs. 1321, 1322, 1323, 1324 en 1325 287 BARROIS (1487) nrs. 1958, 1960 en 1961 288 Het gaat om manuscripten ms. 4782, ms. 9574-75, ms. 9576 en ms. 11019, via B. BOUSMANNE, F. JOHAN, C. VAN HOOREBEECK. La librairie des ducs de Bourgogne. Manuscrits conserves à la Bibliothèque royale de Belgique. Volume 2 : textes didactiques. Brepols, 2003. pp. 49-53, 136-140, 141-144 en 210-213 289 DOUTREPONT (1420) nr. 109. 290 BARROIS (1467) nr. 1012; BARROIS (1487) nr. 1189 291 DE WINTER (1405) nrs. 107, 127 en 154 292 DOUTREPONT, La littérature française, p. 332 282
69
moeder. 293 Van de vier vermelde werken wordt zeker een, i.e. het boek dat beschreven wordt als “c'est le livre de Ysengrin”, doorgegeven aan Maxiliaan van Oostenrijk.294
5.4.b. Medische werken Logisch geredeneerd is de interesse in de geneeskunde af te leiden van de opleiding en de beroepskeuze. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat twee eigenaars van de medische traktaten zelf een doktersopleiding hadden genoten. Jean de Wysmes was lijfarts van Margaretha van York, gemalin van Karel de Stoute. Simon van der Sluis op zijn beurt was medicus van Filips de Goede. De getraceerde werken zijn echter slechts een deeltje van het geheel. Simon van der Sluis bezat alleen al 54 medische traktaten, waaronder 17 commentaren op Avicennes‟ Libri quinque canonis medicinae.295 Zijn collega de Wysmes betoonde opvallend minder interesse in dit werk. In een autograaf testament is enkel de volgende vermelding naar het werk te vinden : “Liber canonis Avicenne completius cumque correctissimus, in pergameno puclra littera conscriptus et inter asseres eleganter ligatus”.296 Filips Wielant valt als licentiaat in de rechten op als verwoed verzamelaar van medische traktaten. Zijn cataloog van eigen hand (1483) vermeldt onder het kapitteltje “medicine” maar liefst acht werken, waaronder de Megategni of Ars Magna van Galenus.297 Hij bezit echter geen medische werken met betrekking tot sodomie. De hertogelijke bibliotheek bevat eveneens geen verwijzingen naar Avicennes‟ Canonis medicinae en Galenus‟ Simplicibus medicenes.
5.4.c. Werken voor het goede leven In dit hoofdstuk raken we allicht het belangrijkste onderdeel van dit hoofdstuk. Zoals eerder aangetoond werden werken uit de Klassieke Oudheid wel degelijk grondig gelezen en waar nodig gecensureerd. Men las ze, maar men hoefde zeker niet akkoord te gaan met de inhoud. Middeleeuwse auteurs, die de gevolgen van het overtreden van censuur kenden, wisten maar al te goed waaraan zich te houden. De werken in dit hoofdstuk houden zich dus geheel aan de voorschreven katholieke moraal. Als uit een beknopte historiografie (cf. hoofdstuk 3) bleek
293
BARROIS (1467) 1326, 1327, 1328 en 1405. De drie eerste items vermelden “c'est le livre du renart”. Het laatste item vermeldt “c'est le livre de ysengrin”. 294 BARROIS (1504) nr. 2206 295 VH2 pp. 140-154, nrs. 34 (geïdenticficeerd als een extract van Canonis medicinae), 113a (geïdentificeerd als een extract van Canonis medicinae), 122 (idem), 125-128 (idem), 145 (idem), 163 (“2us liber de simplici medicina Abolei”), 164, 165, 186 a en b, 211, 278, 303 en 309 296 VH2 p. 176 nr. 22 297 VH2 p. 172 nr. 123
70
dat er tijdens de dertiende eeuw een verscherpte aandacht was voor sodomie, dan kan men veronderstellen dat de werken die sodomie letterlijk veroordelen minstens even zwaar doorwegen als de Klassieke werken die haar slechts moreel verwerpen. Laat ons eerst een blik werpen op een aantal opvallende cijfers uit de bibliotheken van de elite (zie BIJLAGE 7) Veruit het populairste werk in deze is de Legenda uurea van Jacobus Voragine. Het boek is toegankelijk in die zin dat ze hapklare levensbeschrijvingen bevat van een aantal gecanoniseerde heiligen. Men kon zich dus makkelijk spiegelen aan de deugden van deze heiligen. Dit verklaart allicht voor een gedeelte haar populariteit. De Gnotosolitos van Arnold Gheyloven telt vier vermeldingen, verspreid over eenzelfde aantal notabelen. Niet toevallig zijn deze allen klerikalen. Jean Bont, Nicholas Clopper en Paul de Rota zijn alle drie kanunnik geweest in de Sint Goedele kerk van Brussel; Martin Steenberch is er deken geweest en was daarna kanunnik in de Sint Donaaskathedraal te Brugge. 298 De hertogelijke bibliotheken bevatten eveneens een aantal vermeldingen van de Legenda aurea. Hertog Filips de Stoute en Margaretha van Male bezaten samen minstens twee exemplaren van “la Légende dorée”.299 Een vermelding in Filips‟ inventaris zou daarnaast echter ook een perfecte omschrijving kunnen zijn van dit werk, namelijk “le livre des sains et de la vie des peres”.300 Als we er van uitgaan dat dit werk de Legenda aurea is, dan zouden we kunnen stellen dat zij dezelfde exemplaren zijn die doorgevloeid zijn naar de verzameling van Margaretha van Male. Eenzelfde omschrijving is terug te vinden in de inventaris van Filips de Goede uit 1420 : “item ung grant volume, noté, sanz psaultier, où sont les légendes, respons et autres de pluseurs sains”.301 De inventaris vermeldt met zekerheid drie exemplaren van de Legenda aurea. 302 Zijn inventaris van 1467 bevat tot vier exemplaren.303 Maximiliaan van Oostenrijk bezat op zijn beurt een hele collectie aan heiligenlevens, waarvan een drietal met zekerheid de Legenda aurea omschrijven.304 Twijfel bestaat omtrent het eerder genoemde item “Ung autre grant volume […] historié et intitulé d'ung costé : Dic es t'boec Van Belleboerch, et de l'autre costé, ce sont aucuns livres de la Bible, et la vie de plusieurs sains”. Een vermelding die we nergens anders teruggevonden hebben is “Le martilogue des Sains”.305 Gaat het ook hier om Voragine‟s meesterwerk ? Het precieze aantal is hier echter niet zozeer van belang dan wel het feit dat het werk recurrent is in opeenvolgende generaties. 298
VAN HOOREBEECK, Livres et lectures, volume I, pp. 11, 19, 42 en 46 DE WINTER (1404) nr. 38 (“une légende dorée en françois”) ; (1405) nrs. 158 en 176 300 DE WINTER (1404) nr. 36 301 DOUTREPONT (1420) nr. 42 302 DOUTREPONT (1420) nrs. 79, 200 (“la légende des sains”) en 205 (“item, ung autre gros livre nommé la vie des sains appellée la légende d'or”) 303 BARROIS (1467) nrs. 724 (“la légende dorée”), 725 (“cy comance le livre de la légende dorée en françois”), 737 (“la légende dorée”), 748 (“la vie des sains est à Philippe”), 1509 (=724), en 1510 (=725) 304 BARROIS (1487) nrs. 1693, 1712 en 1967 305 De geciteerde items zijn BARROIS (1487) nrs. 1728 en 1891. Andere twijfelgevallen zijn de nrs. 1775 (“la vie de aucuns sains et saintes”) en 2073 (“de la vie de plusieurs sainctes, composé tant en prose come en rime”). Zie zeker ook BIJLAGE 9.b. 299
71
Het zo vaak geciteerde De planctu naturae van Alanus van Rijsel vinden we slechts terug in de bibliotheek van Filips Wielant. De inventaris van zijn hand beschrijft immers “Alanus de conquestione nature”.306 Geen enkel exemplaar is me opgevallen in de catalogi der hertogen. Ook de homilieën van Chrysostomos komen slechts voor in de bibliotheken van de elite. Zoals blijkt uit dezelfde tabel werden Jean Gersons traktaten rond zaadlozing enkel gesmaakt door kanunnik Nicholas Clopper. Andere werken van Gerson waren wel populair, maar zijn leespubliek blijkt beperkt tot de niche der clerici. Martin Steenberch bezat bijvoorbeeld de gedrukte versie van De passionibus animae en De simonia („over de simonie‟) en Monotesseron;307 Simon van der Sluis bezat een De statu anime en een gedrukt exemplaar van De consolatione theologiae. 308 Er zijn slechts twee oplagen die in aanmerking kunnen komen voor dit laatste werk, namelijk deze van Arnold Ther Hoernen (Keulen, ca. 1472) en minder waarschijnlijk, want een jaar voor de dood van Simon van der Sluis – de oplage van Wolfgang Stöckel (Leipzig, 1498).309 De geselecteerde werken van Nyder kennen eveneens slechts een beperkte aanschaf. Slechts drie clerici konden een deel van het œuvre van Nyder tot hun bezittingen rekenen, namelijk Nicholas Clopper, Wouter Lonijs en Simon van der Sluis.310 De hertogen kenden wel interesse in de werken van Gerson en Nyder, doch is geen van de geselecteerde werken er terug te vinden. Het œuvre van cisterciënzermonnik Bernardus van Clairvaux blijkt enigszins aantrekkelijker te zijn geweest. Het werk is echter ook hier weer in het bezit van de vier grote bibliofielen onder de clerici : Nicholas Clopper, Wouter Lonijs, Simon van der Sluis en Martin Steenberch. Wouter Lonijs is de enige die zowel de Epistolae als de Sermones van Bernardus van Clairvaux bezat. De inventaris opgesteld na diens overlijden vermeldt immers : “volumen impressum continens sermones et epistolas Bernardi”.311 De enige gedrukte oplage die beide werken combineert is deze van de Broeders van het Gemene Leven te Brussel uit 1481.312 Maximiliaan van Oostenrijk bezat eveneens een exemplaar van de brieven van Bernardus van Clairvaux.313
306
VH2 p. 168 item 68 VH2 p. 156 nr. 14b en p. 157 nr. 25 308 VH2 p. 148 nr. 200 (“item liber Iohannis Garson de statu anime”) en p. 153 nr. 319 (“ Item 3a pars operum Iohannis Gerson de consolatione theologie impressa in papiro”) 309 Via ISTC (ig00214000, ca. 1472) en (ig00215000, 1498) 310 L. PARIS. “Bibliologie bruxelloise du XVe siècle. La bibliothèque de Walter Leonii”, In : Société des bibliophiles et iconophiles de Belgique, annuaire de 1915 (publ. n° 14). p. 82 nr. 21 (“ …[er for]micarium”). Alhoewel de naam van de auteur onleesbaar is, laat het daaropvolgende item vermoeden dat het om Nyders Formicarium gaat. Het volgende nummer vermeldt immers enkel de naam “Iohannis Nider”. Voor Nicholas Clopper zie CCB IV, p. 79 nr. 259 (“de morali lepra”); Simon van der Sluis, nr. 231 (“Item fornicarius Iohannis Nider”). 311 PARIS, Bibliologie bruxelloise du XVe siècle, p. 86 nr. 34 312 Via ISTC (ib00384000) (1481) 313 BARROIS (1487) nr. 1973 307
72
5.5. Analyse van de interesse in sodomie 5.5.a. bij de elite Laat ons eerst een blik werpen op de kwantitatieve gegevens die reeds verzameld zijn omtrent de gekozen edelmannen en hun boekenbezit (zie FIGUUR 6). Duidelijk is dat de kleine bibliotheken in dit onderzoek uit de boot zijn gevallen. Maar liefst 67 van de 104 onderzochte edelen had geen enkel van de geselecteerde werken in zijn collectie. Anders gesteld hadden 37 mannen of zo‟n kleine 36 procent van deze populatie een of meerdere werken met betrekking tot sodomie.314 Er kan echter terecht gesteld worden dat deze cijfers te wijten zijn aan de bronnenproblematiek. Van sommige bibliotheken weten we slechts van hun bestaan af door het terloops vernoemen van een aantal boeken in briefwisseling of door vermelding van een legaat in een testament. Een aantal zaken kunnen opgemerkt worden omtrent de 37 heren die wel interesse betonen in de werken rond sodomie. Onder hen bevinden zich de drie kardinalen alsook vijftien andere geestelijken. Opmerkelijker echter is dat 23 van 37 een universitair diploma hebben behaald. De interesse in sodomie lijkt dus vervat te liggen in een universitaire opleiding. Qua beroepskeuze noteren we volgende leden uit de centrale organen van het gerechtelijk, administratief, financieel en politiek bestel315 (zie BIJLAGE 2) : Grote Raad : (later Parlement van Mechelen) : de raadsheren Jan III de Baenst, Guillaume II Bont en Lodewijk van Gruuthuse; voorzitter Thomas de Plaine (tevens kanselier); Paul de Rota (klerikaal raadsheer Parlement van Mechelen); Filips Wielant (laïcaal raadsheer Parlement van Mechelen).316 Kanselarij : Jean Bont, François de Buysleden, Jean III Gros (audiëntier); Guillaume Hugonet, Thomas de Plaine, Nicholas Rolin (zie tevens Hofhouding); Willem de Stradio (zie tevens Hofhouding).317 Geheime Raad : François de Buysleden, Jêrome de Buysleden, Guillaume Fillastre.
314
Deze edelen zijn (in alfabatische volgorde) Joannes Aubert, Jan III de Baenst, Guillaume II Bont, Jean Bont, kardinaal François de Buysleden, Jêrome de Buysleden, Jean Chevrot, Nicholas Clopper, kardinaal Ferry de Clugny, Louis Dommessant, François de Gand, Lodewijk van Gruuthuse (gezegd „van Brugge‟), Cornelis Haveloes, Pierre de Hauteville, Guillaume Hugonet, Roland l‟Escrivain, Wouter Lonijs, Philippe de Louhans, bisschop Quentin Ménart, Edmond le Musnier, Thomas de Plaine, kardinaal Jean II Rolin, Nicholas Rolin, Paul de Rota, Simon van der Sluis, Martin Steenberch, Willem de Stradio, Filips Wielant, Godevaert de Wilde en Jean de Wysmes 315 Volgende schematische voorstelling is gebaseerd op VAN HOOREBEECK (2006-2007); BARTIER (1955-1957); BUYLAERT (2003-2004); COCKSHAW (1982); DUMOLYN (2003); KERCKHOFFS-DE HEY (1980); VAUGHAN (20052009). Zie tevens BIJLAGE 2. 316 Zie lemmata in A. KERCKHOFFS-DE HEY. De Grote Raad en zijn functionarissen 1477-1531. Biografieën van raadsheren. Amsterdam, 1980. 164 p. 317 Hoofzakelijk gebaseerd op lemmata in P. COCKSHAW. Le personnel de la chancellerie de Bourgogne-Flandre sous les ducs de Bourgogne de la maison de Valois (1384-1477). Kortrijk, 1982. 245 p.
73
Hofraad : Jan III de Baenst; voorzitter Ferry de Clugny (eveneens rechter in het Parlement van Beaune)318; Quentin Ménart; Martin Steenberch. Provinciale Raden : Nicholas Clopper (raadsheer van Brabant); Wouter Lonijs (raadsheer van Brabant). Rekenkamers : Jan Aubert (auditeur van de Rekenkamer van Rijsel); Louis Dommessant (meester van de Rekenkamer van Rijsel, eveneens procureur in het Parlement van Parijs)319; Gui Gilbaut (meester van de Rekenkamer van Rijsel); Cornelis Haveloes (auditeur van de Rekenkamer van Brabant); Godevaert de Wilde (algemeen ontvanger voor Vlaanderen en Artesië).320 Hofhouding en buitengewone ambten : Nicholas Bruggheman (biechtvader Maximiliaan van Oostenrijk); Nicholas Finet (aalmoezenier Isabella van Portugal, Isabella van Bourbon, Maria de Rijke en Margaretha van York); Frans van Gent (rekwestmeester aan het hof van Filips de Goede)321; Pierre de Hauteville (Staljonker van Filips de Goede); Roland l‟Escrivain (hertogelijk medicus); Edmond le Musnier (aalmoezenier Isabella van Portugal); Jean II Rolin (biechtvader van toekomstige Lodewijk XI van Frankrijk); Nicholas Rolin (rekwestmeester hoven van Jan zonder Vrees en Filips de Goede); Simon van der Sluis (hertogelijk medicus); Willem de Stradio (rekwestmeester Filips de Goede); Jean de Wysmes (medicus Margaretha van York); Jean III Gros (secretaris); Jean Thirou (beheerder van de erfenis die Filips de Goede erfde van zijn oom Jan van Beieren). Opvallend is het aantal edelen in een der rechterlijke organen, namelijk de Raad van Brabant en het hoogste rechtsorgaan uit het Bourgondisch rijk, de Grote Raad en het Parlement van Mechelen. De kanseliers van Brabant en Bourgondië zijn ook prominent aanwezig. Vervolgens kan ook een onderscheid gemaakt worden op basis van de mate van interesse in sodomie. Daarnet is gesteld dat het aantal leken en clerici onder de bezitters praktisch gelijk verdeeld is. Uit FIGUUR 8 echter blijkt dat het aantal boeken duidelijk niet gelijk verspreid is. Zeven heren komen duidelijk naar voor uit deze tabel. 322 Onder hen van hen blijken twee personen geen klerikale wijding te hebben ontvangen, namelijk Guillaume Hugonet en Filips Wielant. Alle zeven genoten wel een universitaire opleiding.323
318
Id est een rechtbank met onregelmatige zitdagen die zaken in appèl van de schepenbanken behandelde. Hield zitting te Beaune, vandaar de benaming. E. LAMEERE. Le Grand Conseil des ducs de Bourgogne de la maison de Valois. Brussel, 1900. p. 127 319 Id est het hoogste rechtscollege van het koninkrijk Frankrijk. W. BLOCKMANS en P. HOPPENBROUWERS. Eeuwen des onderscheids. Een geschiedenis van middeleeuws Europa. Amsterdam, 2004. p. 400 320 Hoofzakelijk gebaseerd op lemmata in J. BARTIER. Légistes et gens de finances au XVe siècle : les conseillers des Ducs de Bourgogne Philippe le Bon et Charles le Téméraire. Brussel, 1955-1957. 451 p. 321 J. Dumolyn. Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477). 322 Nicholas Clopper, Guillaume Hugonet, Wouter Lonijs, Simon van der Sluis, Martin Steenberch en Filips Wielant. 323 VH2, zie de lemmata der respectieve personen.
74
Maar, hoe betoont zich hun interesse in de sodomie qua genre ? Algemeen beschouwd kan gesteld werden dat de bronnen van het recht in aantal de andere genres duidelijk overschrijden. De aandacht voor geschiedkundige werken uit de Klassieke Oudheid is eveneens opvallend. Het is echter interessanter om de individuele bibliotheken van de zeven notabelen die met kop en schouders boven de overige leden staken. Zo reflecteert de bibliotheek van Nicholas Clopper zich vooral in zijn opleiding als licentiaat in de rechten.324 Er is echter geen duidelijk verschil in interesse voor een der beide takken van het recht. Als verwoed verzamelaar van de werken van Jean Gerson is hij bovendien de enige die De pollutione diurna en De pollutione nocturna tot zijn collectie mag rekenen. Hetzelfde item waarin beide boeken beschreven zijn vernoemt tevens Chrysostomos‟ Sermones super Job. 325 Het is hier opvallend dat de boeken die de morele zeden behandelen op elkaar volgen in zijn inventaris. Een handvol items verder vindt men hierbovenop (achtereenvolgens) Jean Nyders De morali lepra, de Regula pastoralis van Gregorius de Grote en Ambrosius‟ De officiis.326 Vreemd genoeg bevat zijn collectie tevens het boek XII conlusiones van John Wycliffe.327 Zijn leerstellingen werden nochtans door het concilie van Konstanz als ketters beschouwd en tot de brandstapel verbannen.328 Wouter Lonijs betoont eveneens een grote interesse in het recht, zij het uitsluitend voor het corpus iuris canonici. Daarnaast bezit hij tot zes werken die gesorteerd kunnen worden onder de moraalschriften. Lonijs is bovendien de enige bij wie ik een Summa contra gentiles van Aquinas heb mogen terugvinden.329 Simon van der Sluis bezit naast een verzameling aan rechtskundige werken ook een mooie collectie Bijbelse werken en geschriften van de kerkvaders. Hij bezat maar liefst vier Bijbels en twee versies van de brief van de apostel Paulus aan de Romeinen. Dit laatste mag onderstreept worden, daar de brief feitelijk een aanklacht is tegen verfoeilijkheden tegen de morele zeden. Het bezit van twee identieke boeken van Ambrosius‟ commentaria in bibliam versterkt nog het beeld van Van der Sluis als
324
Voor een bibliografische verwijzing zie, VAN HOOREBEECK II, p. 19-20 CCB IV, p. 74 nrs. 105 en 109, p. 79 nrs. 239, 245, 248-252 326 CCB IV, p. 79 nr. 259, 261-262 327 CCB IV, p. 75 nr. 137 (“ … conclusiones magistri Iohannis Wiclef Anglici …”) 328 BREDERO (A.). Christendom and christianity in the Middle Ages (in vertaling door BRUINSMA R.). Michigan, 1994. p. 48 329 Zie de inventaris van de boeken zoals gevonden in “vorschreven sterfhuyse”, PARIS (L.). “Bibliologie bruxelloise du XVe siècle. La bibliothèque de Walter Leonii”, In : Société des bibliophiles et iconophiles de Belgique, annuaire de 1915 (publ. n° 14). p. 98, nrs. 8 en 9 : “Thomas contra gentiles impressus et inter asseres ligatus glauco choreo coopertus” en “Secunda secunde beati Thome impressus et ligatus”. Aangezien Lonijs in 1489 is overleden, zijn er vier mogelijke uitgevers (1) Straatsburg, voor 1474 door Arminensis (it00190000); (2) Rome, 1475 door Pannartz (it00191000); (3) Venetië, voor 1476 door Renner en vennoten (it00192000); (4) Venetië, 1480 door Jenson (it00193000). Informatie via ISTC. 325
75
voorvechter van de goede zeden.330 Eerder is ook al zijn interesse in het medisch inzicht van Avicenna aangetoond.331 Martin Steenberch bezat op zijn beurt opvallend minder werken dan zijn collega bibliofielen. Uit zijn bibliotheek vallen echter weinig opmerkelijke interesses te noteren. Noemenswaardig zijn wel zijn twee versies van Chrysostomos‟ Homilieën.332 Filips Wielant daarentegen bezat een collectie die volledig verschilt van voornoemde personen. Niet alleen betoont hij weinig tot geen interesse in de werken van de kerkvaders; voor het eerst zien we tevens een opmerkelijk hoog aantal schriften uit de Klassieke Oudheid. Zijn opleiding als licentiaat in het publiekrecht verklaart allicht ook het feit dat hij de enige is van de zeven personen bij wie de bronnen van het corpus iuris civilis deze van het kanoniek recht in aantal overtreffen.333 Guillaume Hugonets bibliotheek staat in juxtapositie tot Wielants bezit door het ontbreken van elke verwijzing naar een werk van Ovidius. Zou de kanselier de auteur te vrijpostig of te expliciet hebben bevonden ? Zijn interesse in het œuvre van Klassieke geschiedschrijvers duidt dat hij wel degelijk de bonae litterae kende en apprecieerde. Ook Cornelis Haveloes legde een gezonde interesse in de Klassieke werken aan de dag. Hij, op zijn beurt, bezat dan wel geen enkel boek uit de Bijbel. Van de geschriften der Kerkvaders bezat hij slechts De civitate dei van Augustinus.334
5.5.b. bij de hertogen De smeltkroes der hertogelijke boekenverzamelingen mag dan wel geen praktijkbibliotheek zijn geweest, zij reflecteert prachtig de ruime keuze aan werken die voor handen waren tijdens de late middeleeuwen. Uit de verzameling van Filips de Stoute moet vooral de aandacht voor het geloof onthouden worden. De fabels van Aesopos en de Roman de la Rose brengen kleur in zijn bibliotheek.335 Margaretha van Parma betoonde een grotere interesse in romans en fabels. Opmerkelijk is tevens de vermelding van “I petit viel roumant maulvais”.336 Tegen 1420 is de bibliotheek reeds zwaar in grootte toegenomen. Ook het aantal werken met betrekking tot sodomie nam evenredig toe. Zoals te zien in BIJLAGE 9 kennen zowel de geschiedkundige werken als de ontspanningsliteratuur een gevoelige toename in aantal. Dit geldt zowel voor de Klassieke thematiek als de romans met middeleeuwse wortels. Tegen het 330
CCB III, p. 223 nr. 93 (“Item liber Ieronimo super biblia et incipit „a libro regum‟, in stampa cum glosa”) en p. 224 nr. 114 (“Item tercius et 4us continens glosas ordinarias Ieronii super biblia continentes duo volumina pulcra”). Voor wat betreft nr. 96 kan het slechts gaan om de oplage van 1497-1498 uit Venetië van e heren Johannes en Gregorius de Gregoriis (ih00160000). Informatie via ISTC. 331 Zie hoofdstuk 5.4.b. 332 CCB IV, p. 120 nr. 5 (“Epistolae Cipriani et omelie Crisostomi getekent met bb”) en p. 122 nr. 41 (“Crisostomus super ewangelio Mathei”). 333 Zie BIJLAGE 3. 334 VH 2, Haveloes, nr. 29 (“Item noch eenen gelycken ende geintituleert Augustinus de civitate dei”). 335 DE WINTER (1404) nrs. 54 en 60. 336 DE WINTER (1405) nr. 153.
76
einde van de regering van Filips de Goede is ook het aantal religieuze werken zichtbaar gestegen. Van 1420 tot 1467 zijn zijn evangelieboeken in aantal verdubbeld en zijn Bijbels zowaar verdrievoudigd. In de inventarissen is echter amper spoor van religieus-morele traktaten die de sodomie behandelen. Enkel de Legenda aurea lijkt populair te zijn geweest bij de hertogen. Filips de Goede bezat er drie exemplaren van, die alledrie lijken doorgegeven aan Maximiliaan van Oostenrijk.337 Opvallend hierbij is dat de bibliotheek van Margaretha van Beieren – een uitzondering niet te na gelaten – geen enkel boek met betrekking tot sodomie tot haar verzameling kon rekenen. Dit is allicht te wijten aan de betrekkelijk kleine omvang van haar boekenbezit. Het vermelden waard is tevens een boek dat wordt beschreven als “de la créacion des Angels et de Vauderie”.338 Alhoewel het niet meteen duidelijk is naar welk boek hier verwezen wordt kunnen we wel met zekerheid stellen welke thematiek ze behandelde. De Vauderie, of de ketterij der Waldenzers, kende zoals eerder gesteld een hoogtpunt met de heksenvervolging te Atrecht rond 1460. Lodewijk van Gruuthuse ook bezat een boek waarin deze thematiek extra in de verf werd gezet, namelijk een “traité du péché de Vauderie”.339 Dit werk werd geïdentificeerd met Johannes Tinctors (†1469) “Sermon contre les vaudois”.340 Filips de Goede zou eveneens een exemplaar van dit werk gehad hebben, doch dit hebben we niet kunnen verifiëren in zijn twee inventarissen.341 De gelijkenissen tussen de bibliotheek van Gruuthuse en hertog Filips de Goede zou overigens niet zomaar toevallig zijn. Ergens moet Gruuthuse gedacht hebben dat de ideale bibliotheek er een is die deze van de hertog reflecteerde, daar de beide indelingen gelijkend zijn.342
337
Het gaat om de nummers uit BARROIS (1467) nrs. 724, 725, 737, 1509 en 1510; (1487) nrs. 1693, 1712, 1775 en 1967. Zie tevens BIJLAGE 9b. achteraan deze paper. 338 BARROIS (1487) nr. 2127. 339 VAN PRAET, Recherches sur Louis de Bruges, nr. XVIII. 340 Thans bewaard in de Bibliothèque Nationale de France, BN fr. 961. In, LE LOUP (W.). Vlaamse kunst op perkament : handschriften en miniaturen te Brugge van de 12de tot de 16de eeuw. Brugge, 1981. p. 227. 341 LE LOUP, Vlaamse kunst op perkament, p. 217. 342 K. MOERMANS. De culturele expressies van de leden van de raad van Vlaanderen (1419-1477). Een verkennende prosopografische studie. Deel I. [licentiaatsverhandeling 1998-1999, promotor Marc Boone]. p. 147. Ook vermeldt in LE LOUP, Vlaamse kunst op perkament, p. 217.
77
VI. CONCLUSIE
Een correct antwoord op een onderzoeksvraag kan slechts geformuleerd worden op basis van een grondige analyse van representatieve gegevens. In voorgaand deel zijn de beschikbare gegevens verwerkt en reeds gedeeltelijk geanalyseerd, maar hiermee is de kernvraag van deze thesis geenszins beantwoord. Om hierop een accuraat antwoord te formuleren lijkt het me aangewezen om de grote lijnen van voorgaande hoofdstukken te recapituleren. Recapitulatie vraagstelling en methodiek De centrale vraagstelling van deze thesis ligt vervat in de polemiek rond de sodomieprocessen in de Lage Landen tijdens de late middeleeuwen. Uit de praktijkbronnen heeft men afgeleid dat tijdens de late middeleeuwen de wereldlijke en kerkelijke overheid hun aandacht ten aanzien van sodomie hebben verscherpt, resulterende in een hoog aantal lijsftraffen en/of executies. De vraag kan gesteld werden of deze aandacht zich ook doortrok tot de bibliotheekkasten. Met andere woorden, reflecteert de aandacht voor sodomie zich ook in de aankoop van theoretische werken met betrekking tot deze materie ? Om hierop een antwoord te vinden vertrok deze thesis van de these van NORBERT ELIAS dat er een transformatie in het waarden- en normensysteem heeft plaatsgevonden tijdens de late middeleeuwen. Deze overgang traceerde hij in het verschijnen van werken met betrekking tot de goede zeden inzake seksualiteit, hygiëne en dies meer. Deze these werd geconnoteerd met de stelling van PIERRE BOURDIEU dat het geschreven woord, gemonopoliseerd door een elite de basis kan vormen van een dominante cultuur. Deze dominante cultuur overschaduwd lokale culturele gebruiken en implementeert ideeën en idealen – in casu, over seksualiteit – die naderhand eigen worden gemaakt door de goegemeente. Na een analyse van de onderdelen waarop deze thesis is gebaseerd heb ik gepoogd om heel summier een overzicht te bieden van de kerkelijke en wereldlijke aandacht voor sodomie. De opeenvolgende concilies vertonen geen duidelijke trend, maar eerder een zigzag tussen moreel verwerpelijk en verkettering. Opvallend is dat de concilies al rond het begin van de twaalfde eeuw sodomie een zaak gewichtig genoeg vonden om exclusief door de bisschop te worden behandeld. Voor wat betreft de wereldlijke overheid heb ik mij gehouden tot een kort schets van de verheffing van sodomie tot lèse-majesté, de wereldlijke tegenhanger van ketterij. In lijn met BLOCKMANS analyse zou nog onderzoek kunnen gepleegd worden op de ordonnanties van de Bourgondische hertogen met betrekking tot de lèse-majesté. In welke termen werd sodomie er omschreven ? Werd het woord überhaupt gehanteerd ? Vervolgens hebben we een grondige analyse gegeven van vaak geciteerde middeleeuwse werken in de historiografie van sodomie. Dit hoofdstuk was reeds grotendeels afgewogen op
78
volgend kapittel, in die zin dat ik “gewichtige werken” die niet terug te vinden waren in de boekenlijsten van de elite en de hertogen bewust niet geanalyseerd heb. Werken als bijvoorbeeld Thomas van Aquinas‟ Summa theologica, nochtans zo vaak aangehaald in de literatuur, werden niet teruggevonden in de particuliere bibliotheken noch deze van de respectieve hertogen. Zoals eerder reeds aangehaald en benadrukt betekent het afwezig zijn van een boek geenszins dat het niet gekend is. Thomas van Aquinas‟ werk leverde bovendien inspiratie genoeg voor latere auteurs zodat zijn leerstellingen via hen zijn doorgesijpeld in de laat-middeleeuwse mentaliteit. Een ander argument dat dit lijkt te bevestigen is de vaststelling dat de notoire jurist Filips Wielant in zijn Practijke Criminele blijkt te steunen op de Summa theologica. Nochtans vertoont zijn inventaris geen beschrijving van een werk hieraan gelijk. Aandachtspunten van de hertogen en hun elite Uit ons onderzoek kunnen drie specifieke aandachtspunten afgeleid worden die hieronder verder uitgewerkt worden. Een eerste conclusie bevestigt de conventionele these die stelt dat de Bourgondische hertogen en hun hovelingen een bijzondere liefde koesterden voor de Klassieke Oudheid, of meer bepaald : de glorieuze aanschijn van de Klassieke Oudheid. De grote auteurs met hun theorieën over filosofie en moraal werden terug opgerakeld, vertaald en herkauwd door een resem middeleeuwse auteurs. De beeltenissen van hun personages, zij het Lancelot, de notoire sodemieters Julius Caesar en Alexander de Grote waren alomtegenwoordig.343 Ze waren deel geworden van de cultuur. Het feit dat veel van deze werken een cultuur reflecteerden die de hunne niet was, leek hen niet te storen. De homoseksualiteit was er niet verboden en evenmin nefandum. Wel bleek een zekere afkeur van vrijpostigheden en de laksheid die de liefde – en niet in het bijzonder homoseksualiteit, maar wel verliefdheid in het algemeen – kan teweeg brengen. Ovidius wordt bijvoorbeeld vaak toegeschreven geen voorstander te zijn geweest van al te expliciete toespelingen rond homoseksualiteit. Toch blijkt dat net zijn œvre alle seksuele omgangsvormen bekent die men in de middeleeuwen sodomie zou gaan noemen. Het is dan ook opmerkelijk dat net zijn werken zo populair zijn geweest. Hiertegenover kan gesteld worden dat zijn œvre geglosseerd en gecensureerd werd. Noemde Heloïse, in een brief tot Abelardus, Ovidius niet “de dichter van de sensualiteit en de leermeester van de
343
Dit aspect werd zo mogelijk nog het best visueel zichtbaar gemaakt op de tentoonstelling “La splendeur de la Bourgogne 1433-1477”, waar twee enorme wandtapijten werden afgebeeld met de twee grote momenten uit Julius Caesars leven, namelijk zijn dwarse oversteek over de rivier Rubicon en zijn tragische dood (zij het afgebeeld opbouwende tot de suspense moment). Julius Caesar werd op beide voorgesteld als een Bourgondische notabel, tot op de wapentekens toe. Zie “LA SPLENDEUR DE LA BOURGOGNE 1433-1477. CHARLES LE TÉMÉRAIRE”, in het Groeningemuseum te Brugge [27 maart 2009 – 21 juli 2009]. Catalogus onder redactie van MARTI SUSAN e.a. (Brussel, Mercatorfonds 2009). Richard Vaughan vermeld tevens dat Filips de Goede een zilveren beker bezat dat eertijds in het bezit was geweest van Julius Caesar. Dat weerhield de hertog echter niet om de beker te voorzien van zijn eigen wapenschild. R. VAUGHAN. Philip the Good. The apogee of Burgundy. Boydell Press, Woodbridge, 2008. 456 p. 191
79
immoraliteit” ?344 Toch citeerden beiden verschillende citaten uit zijn werk, wat toch aantoont dat zij kennis hadden van de inhoud. De Klassieke auteurs werden dus wel gelezen, maar niet zonder de nodige kritiek. Waar het spiegelbeeld vloekte met de (middeleeuwse morele) werkelijkheid werd er ingegrepen, maar de reflectie – hoe aberrant deze ook mocht geweest zijn – bleef gekend. Ten andere zijn verschillende middeleeuwse termen in verband met sodomie schatplichtig aan de kennis van de Oudheid. Termen als sapphisme en hermaphroditus bijvoorbeeld vonden eenvoudig hun weg in het middeleeuws vocabularium. Anderzijds is de voorliefde voor de Oudheid ook af te leiden uit een vergelijking van de interesse in Cicero‟s De officiis met het gelijknamige werk van Ambrosius. Legt men BIJLAGE 4 naast BIJLAGE 5, dan valt meteen op dat Cicero‟s werk de grootste verspreiding kende. Uit het boekenbezit blijkt tevens een allesoverheersende, genre-overschrijdende aandacht voor moraal en liefde. Feitelijk is deze conclusie onlosmakelijk verbonden met voorgaande, want de inspiratie voor een onderbouwde moraal werd gezocht bij de Klassieken. De liefdesmoraal kent veel titels onder haar paraplu, maar is dan ook een grote waaier aan genres tot dienst. Het volstaat de grafieken in de bijlage naast elkaar te leggen en diagonaal door te nemen om in te zien dat de homoseksuele liefdesthematiek aan bod komt in De facta et dicta memorabilia van Valerius Maximus, over de Roman de la Rose van Jean de Meung en Guillaume de Lorris, tot een werk zo pieus als Augustinus‟ De civitate dei. De belangstelling is ook expliciet te lezen in de inventarissen zelf. Zo staat in de inventaris van Filips de Goede uit 1467 een boek beschreven als “cy comence le purgatoire des mauvais maris et de leurs complices”.345 Het lijkt mij dat hier verwezen wordt naar Dante‟s La divina comedia (zie BIJLAGE 9). Tijdens zijn gezinnebeelde afdaling in de onderste lagen van de hel liet zijn gids Vergilius hem ondermeer de blasfemisten en de sodemieten zien.346 De liefde die werd gepredikt was dus wel degelijk een gecensureerde, kuise vorm van de liefde. Schuine interpolaties waren voer voor allegorieën en dubbelzinnige toespelingen zoals in de Roman de Renart en de Roman de la Rose. Een derde conclusie die kan afgeleid worden uit de analyse van het boekenbezit is de aandacht voor de zonden van de tijd. Immers, naast de getelde werken vonden we, buiten de gestelde categorieën, drie boeken die focussen op de ketterij in het algemeen en de sekte der Waldenzen in het bijzonder. Het gaat om de werken “de la créacion des Angels et de Vauderie” 347 en “traité du péché de Vauderie”348, respectievelijk uit de collecties van Filips 344
Heloïse, epistola 6 : “ Ipse quoque poeta luxuriae turpitudinisque doctor”. In PL vol 178, kol 214a. Hexter zag in zijn vertaling echter wel het chiasme over het hoofd. HEXTER, Ovid and medieval schooling, p. 17; ORBÁN (A.). “Ovidius in de Latijnse middeleeuwen. Leraar van de immoraliteit en heilige”, In : Madoc, tijdschrift voor de middeleeuwen, 18, 2004. p. 158. Zie tevens het artikel van Bernard Delmaire over een anoniem sermoen uit 1200, gericht tegen de “bougres” van Atrecht. Hierin citeert de prediker Ovidius. Zie, B. DELMAIRE. “Un sermon arrageois inedit sur les “bougres” du nord de la France (vers 1200)”, In : Heresis 1999, nr. 17. p. 3 345 BARROIS (1467) nr. 1399. Zie tevens BIJLAGE 9.b. 346 La divina commedia, Inferno, gezang 16 handelt over de ontmoeting van Dante met een aantal sodelieters. Een toegankelijke vertaling vindt men in JANSSEN (J.). Dante Alighieri. Mijn komedie : Hel. 1999. p. 193-200 347 BARROIS (1487) nr. 2127
80
de Goede en Lodewijk van Gruuthuse. Nicholas Clopper bezat een XII conclusiones van de ketterse Wyclif.349 Ongetwijfeld bezat hij het werk niet omdat hij twijfelde over de katholieke dogma‟s, doch wel om inzicht te krijgen in de ketterse denkwereld. De heterodoxe stroming van de Vauderie werd onomwonden gelinkt aan sodomie. Afbeeldingen van deze ketters uit Jean Tinctors sermon contre les Vaudois tonen ondermeer een groep dames en heren van alle rangen en standen die de anus van een geit ofte duivel aanbaden.350 Verband met staatsvorming ? Het is onmogelijk om enkel uit de bibliotheken zelf een verband te leggen tussen sodomie en staatsvorming. Toch kunnen we, zij het via een omweg, een gevestigde theorie nagaan en bevestigen. Zoals aangetoond bevatten de bibliotheken van de juristen onder de Bourgondische hertogen een opvallend hoog aantal werken uit zowel het corpus iuris civilis als het corpus iuris canonici. Dit was feitelijk te verwachten, daar eerder VAN CAENEGEM al een gelijkaardig ontdekking had gedaan. BOONE attesteerde ondermeer op basis van dit werk een nauwe link tussen de kwantitatieve en kwalitatieve receptie van het antieke recht met de beginnende staatsvorming tijdens de tweede helft van de vijftiende eeuw.351 De juristen kregen tijdens de Bourgondische eeuw steeds meer armslag opdat de staat zich beter zou kunnen wortelen. De aanwezigheid van twee specifieke items verraden inderdaad een hevige belangstelling voor het oude recht door de koppeling van beide rechtstelsel in één en hetzelfde werk. 352 De doorgedreven overname van rechtstermen als nefandum uit de Digesten, alsook de koppeling van sodomie aan laesa maiesta – toch een rechtsterm uit de late Republiek – wijzen op een duidelijke receptie van het Romeins burgerrecht. Stellig kan hier genoteerd worden dat VAN CAENEGEMs vaststelling van een grote hoeveelheid aan rechtsboeken zich manifesteerde op grootschaliger vlak dan gedacht. Voor de Bourgondische Lage Landen geldt aldus dat de drang tot staatsvorming evenredig is tot de aandacht voor het Antieke recht; en dus in zekere zin ook tot het oud recht omtrent sodomie. Want, zoals reeds herhaaldelijk geattesteerd werden veel rechtstermen, zowel als termen uit de omgangstaal, gewoon gerecupereerd in de middeleeuwse (praktijk)bronnen rond sodomie. Verband met het humanisme ?
348
VAN PRAET,
Recherches sur Louis de Bruges, nr. XVIII. CCB IV, p. 75 nr. 137 (“ conclusiones magistri Iohannis Wiclef Anglici””). 350 Zie de afbeeldingen temidden het boek van Frank Mercier, In : F. MERCIER. La Vauderie d‟Arras. Une chasse aux sorcières à l‟automne du Moyen Age. Presse Universitaires de Rennes, 2006, afbeeldingen 4 t.e.m. 6. 351 M. BOONE. “Les jurists et la construction de l‟état bourguignon aux Pays-Bas. Etat de la question, pistes de recherches”, In : J.-M.DUVOSQUEL. Les Pays-Bas Bourguignons. Histoire et institutions. Mélanges André Uyttebroeck. Brussel, 1996. p. 120. 352 Zie BIJLAGE 9.a. 349
81
Bekijken we de laatste grafiek van dichtbij zoals we hebben gedaan in hoofdstuk 5.5, dan kan de vraag gesteld worden wat de zes heren, die de grootste interesse betonen in de sodomie, verbond.353 Welke link bestaat er tussen deze personen dat hun belangstelling in de sodomie opvallend hoger blijkt dan de overige elite ? Uiteraard kan een antwoord hierop slechts tentatief zijn. Maar, laten we toch veronderstellen dat zij één groep vormen; een groep van mensen die onlosmakelijk met elkaar verbonden waren door hun belangstelling in de sodomie. Wat wekte dan hun interesse in deze zonde ? Het antwoord ligt vervat in hun achtergrond. Zoals boven reeds aangetoond behoorden de heren allen tot de viri docti van hun tijd. Alle zeven bekleedden de hoogste functies die het Bourgondisch hof kon bieden. Bovendien kwamen verschillende onder hen geregeld in aanraking met het recht, zij het via een zetel in de Grote Raad of een der Provinciale Raden. Martin Steenberch werd zelfs gevraagd om mede de bibliotheek van Karel de Stoute te inventarissen. Zij behoorden tot zowel de intellectuele als de politieke elite, het kruim van de kroon. Hun bibliotheken zijn navenant en derhalve ook de enige die zekere onderverdeling vertonen in de inventarisering. Onder deze zeven bevinden zich op z‟n minst twee personen wier interesse in het humanisme alom gekend is : Filips Wielant en Guillaume Hugonet. Ook Cornelis Haveloes en Lodewijk van Brugge betoonden in die zin een grote belangstelling voor de bonae litterae. Zij pieken eveneens in GRAFIEK 9, zij het onder in opvallend minder mate dan de zeven eerder genoemden. Bij Haveloes vindt men ondermeer Boëthius‟ De Consolatione philosophiae, Petrarca‟s De remediis utriusque fortunae en vermoedelijk ook Boccaccio‟s De casibus virorum illustrium.354 Ook Hendrik van Bergen, bisschop van Kamerijk voor ruim 25 jaar, zou een notoir humanist zijn geweest. Hij bood zelfs de geleerde Augustijnermonnik Desiderius Erasmus steun aan toen deze in zijn orde riskeerde ten onder te gaan aan verveling.355 Doch, de kennis van de bibliotheek van deze bisschop is bijzonder klein, waardoor hij niet geheel zichtbaar uit de grafieken komt. Ook VANYSACKER vond in zijn studie van de vroegmoderne Brugse heksenprocessen een gelijkaardig spoor. Hij stelde dat de stadsmagistraten die zich het hardst inzetten voor de heksenvervolging allen notoire humanisten bleken. Dit verklaarde hij door erop te wijzen dat hun universitaire opleiding ervoor zorgde dat ze open stonden voor de literatuur en de wetenschappen van hun tijd. 356 Hij 353
Nicholas Clopper, Guillaume Hugonet, Wouter Lonijs, Simon van der Sluis, Martin Steenberch en Filips Wielant. Zie hoofdstuk 5.4.c. 354 VH 2, Haveloes, nrs. 2 (“item de consolatione philosophiae int walssche geprent”), 5 (“Item noch eenen grooten boeck geprent ende oick gebonden ende overdect als boven int walssche [geheeten] Jehan Bocache”) en 10 (“Item noch een boecxken geheiten Liber de remedio utriusque fortune”). Nummer 5 kan verwijzen naar de Franse vertaling van Laurent de Premierfait, gedrukt door de Bruggeling Colard Mansion . Een eerste versie van dit werk circuleerde reeds in 1476 (ib00711000). De laatste versie die Haveloes kan hebben aangekocht is dezelfde vertaling in de oplage van Antoine Vérard te Parijs in 1494 (ib00714000). Nummer 2 kan enkel de vertaling van Jehan de Meung zijn. Deze werd gedrukt rond 1483 door Guillaume le Roy te Lyon (ib00813400). Via ISTC. 355 S. DE MOREAU. Historie d l‟église en Belgique. Tome IV („l‟Eglise aux Pays-Bas sous les ducs de Bourgogne et Charles Quint 1378-1559‟). Brussel, 1949. p. 142. 356 D. VANYSACKER. Hekserij in Brugge : de magische leefwereld van een stadsbevolking, 16de-17de eeuw. Brugge (Van de Wiele), 1988. pp. 89-90.
82
trof in het boekenbezit van zijn notabelen demonologische literatuur aan, wat doet vermoeden dat de demonologische literatuur pas na de late-middeleeuwen echt populair werd. Zelfs in de grootste bibliotheken onder onze populatie aan elite vindt men geen enkele verwijzing naar een werk als de Malleus Maleficarum, zij het wel naar haar hoofdbron, namelijk Nyders Formicarius (ca. 1435). Niet voor niets treffen we deze werken aan bij Wouter Lonijs en Simon van der Sluis.357 Het kan aldus met recht en rede gesteld worden dat er een verband bestaat tussen de aandacht voor sodomie bij de middeleeuwse elite en hun humanistische achtergrond. Het verband met een al dan niet klerikale wijding gaat hier echter niet op, daar zelfs leken als Gruuthuse, Guillaume Hugonet en Filips Wielant een even grote interesse hebben betoond in de sodomie. Verband met de bedelordes ? De bedelordes, en meer bepaald de Dominicanerorde, namen een bijzondere plaats in in de theoretische polemiek rond sodomie.358 Zowel Raymond van Peñafort als de demonoloog Johannes Nider waren twee dominicanerbroeders, die zoals eerder gesteld, hun ongenoegen uitten over de peccati contra naturam. Echter, ook in de rechtspraak droegen de Dominicanen hun steentje bij tot de vervolging van deze minderheden. Filips de Goede stelde zelf inquisiteurs aan om die gebieden uit te kammen waar naar zijn mening meer surveillance nodig was.359 Ook in de Vauderie d‟Arras speelden zij een belangrijke rol.360 Aan het hof leenden de broeders zich tot de persoonlijke spirituele dienstverlening van de hertogen.361 We kunnen ons afvragen in hoeverre de bibliotheken van de Dominicanen onder de elite, zoals Laurent Pignon, beantwoorden aan deze stelling. Het is zeker dat de werken van beide genoemde Dominicanerbroeders amper gelezen werd. Enkel in de bibliotheken van Nicholas Clopper, Wouter Lonijs en Simon van der Sluis vinden we schaarse verwijzingen terug naar deze werken.362 Geen van hen heeft echter affiliaties met de Dominicanenbroeders. De enige Dominicanen in de lijst zijn Laurent Pignon, Nicholas Bruggheman en Jean de Nivelles.363 Nicholas Bruggheman liet in zijn testament twee boeken opnemen die spreken over zonde.364 Het bronnenmateriaal over zijn bibliotheek is dus uiterst schaars. Van Laurent Pignon en Jean de Nivelles zijn geen enkele contemporaine getuigenis van hun librijen bewaard. Hen worden
357
Zie 5.4.c. Zie bv. de preek van de franciscanerbroeder Bernardino van Siena in M. ROCKE. “Sodomites in fifteenth century Tuscany : the views of Bernardino of Siena”, In : GERARD (K.) en HEKMA (G.) (eds.). The pursuit of sodomy : male homosexuality in Renaissance and Enlightenment Europe. New York/Londen, 1989. pp. 7-31. 359 JONGKEES. Staat en kerk in Holland en Zeeland onder de Bourgondische hertogen 1425-1477 (Bijdragen van het instituut voor middeleeuwsche geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht, 21). Groningen, 1942. p. 110. 360 CARTELLIERI, La cour des ducs de Bourgogne, p. 240. 361 JONGKEES, Staat en kerk in Holland en Zeeland, p. 52. 362 Zie 5.4.c. 363 Voor Nicholas Bruggheman zie Biographie Nationale, deel III, kolom 108-109. 364 “Destructorium viciorum et aliud volumen de virtutibus et viciis”. 358
83
slechts twee manuscripten toegeschreven, die geenszins de sodomie behandelen.365 Omdat het bronnenmateriaal hier niet meteen een sluitend antwoord toelaat heb ik gepoogd een snelle survey te doen van andere gekende bedelordes uit de Lage Landen. Een onderzoek van het bibliotheekbezit van Jan van Coudenhove (†1349) geeft geen enkel boek weer dat op zich sodomie zou kunnen beschrijven.366 De boekenlijst van Walter li Sous, dominicaan te Luik, uit 1306 geeft echter wel verhoopt resultaat. Er worden acht boeken opgesomd, waarvan maar liefst vijf op de vijftien boeken een verwijzing naar sodomie bevatten. Specifiek gaat het om de decretalen en het decretum, De civitate dei en de Confessiones van Augustinus; alsook Josephus‟ beide werken over de geschiedenis van het jodendom.367 De Franciscanen te Mechelen en Bergen bezaten eveneens amper een werk uit de gekozen lijst. Te Bergen vinden we de werken van Augustinus en de Epistolae morales van Seneca terug.368 Te Mechelen vallen vooral de sermoenboeken, het bijbelboek van Leviticus – meteen het enige dat we terugvonden in alle bibliotheken – en de bijzondere aandacht voor het kerkelijk recht op.369 Qua werken die geschreven zijn door Dominicanen kunnen we dus stellig zeggen dat deze amper aangekocht werden. Uit de survey van de bibliotheken opgenomen in onze lijst van notabelen, blijkt dat de Dominicanen onder hen amper aandacht besteedden aan de zonde der sodomie. Wanneer we echter buiten de populatie gaan zoeken, dan blijkt dat dit echter niet te veralgemenen valt voor de ganse groep der minderbroeders en predikbroeders. De gapende gaten in het bronnenmateriaal kunnen hier aan de oorzaak liggen. Als dan toch een verband moet gelegd worden met de geestelijkheid in het algemeen, dan lijkt de aandacht voor sodomie eerder aanwezig bij de niet-reguliere geestelijkheid. Nicholas Clopper, als lid van de pauselijke curie onder Eugenius V; alsook Simon van der Sluis en Martin Steenberch, beide kanunnik van de Sint-Donaas kathedraal te Brugge, betonen een ontzettend grote belangstelling voor sodomie.370 Algemeen besluit
365
Het gaat om twee liturgische werken. Zie de beschrijvende catalogus achteraan VH2, p. 257-258 Behalve één Bijbel op 18 werken, zie CCB III, p. 46-47. 367 Alhoewel in feite niet onder regering van de Bourgondische hertogen heeft geleefd, is hij een van de weinige dominicanen wier particuliere bibliotheek werd uitgewerkt. Zie CCB II, p. 48 nrs. 1 (“librum Iosphi antiquitatem et belli Iudaici in uno volumine”), 2 (“librum Augustini de civitate Dei et de anima in uno volumine”), 3 (“librum Augustini super genesym ad litteram, de Trinitate et confessionum in uno volumine”), 5 (“librum decretum”), 6 (“librum decretalium”). 368 Gedateerd op 1397. CCB IV, p. 286 nrs. 3 (“Item les epistres Seneke en un biel volume”) en 4 (“Item les livres saint Ansiaume et pluiseurs autres de saint Augustin, tout en un volume”). 369 Gedateerd circa 1450. CCB III, p.205-206, nrs. 17 (“Item alius liber sermonum”), 18 (“Item quidam liber sermonum cum lectura super Matheo”), 34 (“Item Leviticus glosatus”), 35 (“Oralia super Iob”), 40 (“Sermones de sanctis”) en 43 (“Liber sermonum de sanctis”). Over het kerkelijk recht in deze bibliotheek, zie CCB III, p.205-206, nrs. 32 (“Textus sexti et clementinarum sine glosa” = Liber Sextus en de Clementinae) en 33 (“Textus decreti” = Decretum Gratiani), 38 (“Summula de iuribus” = een kleine summa van het recht). 370 Zie BIJLAGE 9. 366
84
De aandacht voor sodomie gaat zowel uit van de kerkelijke als de wereldlijke overheid. Het is dus niet de eventuele kerkelijke wijding, dan wel de sociale en politieke achtergrond van de elite die hun interesse dirigeert. Met sociale achtergrond doel ik op hun universitaire studies, welk hun plaats in hogere sociale kringen zeker heeft bevorderd en hen toegang bood tot functies in de centrale staatsorganen van het Bourgondische hof. Hun politieke loopbaan is eveneens van belang. Een staljonker als Pierre de Hauteville kon dan wel een bescheiden bibliotheek aanleggen, zijn verzameling zal steeds in het niets verdwijnen wanneer men deze afmeet tegen deze van bovengenoemde heren. Bovenal zijn het dus wel degelijk de heren met een universitaire achtergrond in het burgerlijk en/of kerkelijk recht die belangstelling betonen voor de sodomie. De grootste aandacht gaat uit van hen die na hun universitaire loopbaan een plaats bekleedden in een der grote centrale staatsorganen. In het bijzonder zijn dit heren uit de Grote Raad en kanselarij, alsook een aantal raadsheren en naasten van de vorst.
85
BIJLAGEN 1 Genealogie van de Bourgondische hertogen uit het huis van Valois p.88 Gebaseerd op de data in VAUGHANs biografisch œuvre over de hertogen van Bourgondië uit het huis van Valois (VAUGHAN, 2005-2009) 2 Kwalitatieve analyse populatie binnen elite 371 p.89 Deze bijlage is gebaseerd op verschillende werken. De kolom voornaamste beroepsfunctie is gebaseerd op de werken van BARTIER (1955-1957); BUYLAERT (2003-2004); COCKSHAW (1982); DUMOLYN (2003); KERCKHOFFS-DE HEY (1980), en in mindere mate op VAUGHAN (2005-2009). Indien zij worden vermeld in Kerkhoffs-de Hey primeert de rol van raadsheer in de Grote Raad boven verdere vermeldingen in Bartier over de Rekenkamers of Cockshaw over de kanselarij en haar klerken. Het feit of zij al dan niet van adel zijn, is gebaseerd op de database van de Vlaamse adel uit de niet uitgegeven doctoraatsverhandeling van BUYLAERT (2008). De kolom “universitaire opleiding” is hoofdzakelijk gebaseerd op het werk van VAN HOOREBEECK (2006-2007), aangevuld met gegevens uit de databank van DUMOLYN (2003); Ook het feit of ze lid waren van de clerus is hoofdzakelijk gebaseerd op VAN HOOREBEECK (2006-2007), aangevuld met gegevens uit DE MOREAU (1949). Waar meer specifieke werken voor handen zijn - zoals voor de voltallige familie de Buysleden of de Baenst in respectievelijk DE VOCHT (1950) en BUYLAERT (2003-2004) – werd geopteerd om de info te volgen die daarin vermeld wordt. 3 Corpus Iuris Civilis en Corpus Iuris Civilis p.92 372 Bijlagen drie t.e.m acht zijn gebaseerd op - CORPUS CATALOGORUM BELGII I-IV : Richard de Bellengues, Jean Bont, François de Buysleden, Nicolas Clopper, Frans van Gent (I), Pierre de Hauteville (IV), Guillaume Hugonet (IV), Edmond le Munsier (I), Simon van der Sluis (III, de Slusa), Filips Wielant (III), Jean de Wysmes (IV, a) - DE VOCHT (1950) : Jêrome de Buysleden; - PARIS (1915) : Wouter Lonijs (a); - VAN HOOREBEECK (2006-2007) : Jean Aubert, de familie de Baenst, Jean Chevrot, Ferry de Clugny, Roeland l‟Escrivain, Cornelis Haveloes, Wouter Lonijs (b), Philippe de Louhans,
371
Ik vergewis mij van het feit dat sommige auteurs - in het bijzonder Van Hoorebeeck - tegenstrijdige levensdata opgeven of kaderen als “zeker”, terwijl het in feite slechts “giswerk” is. Omdat het hier niet de plaats is om alle levensdata alsnog uit te pluizen heb ik steeds de termini gekozen die het vaakst worden genoemd worden of het best werden verdedigd. 372 De personen vanwie we geen werken omtrent sodomie hebben kunnen traceren werden niet opgenomen in deze bronvermelding. Verdere verwijzingen naar bronnenuitgaven van hen, kan men vinden Van Hoorebeeck (2006-2007).
86
Thomas de Plaine, de familie Rolin, Martin Steenberch, Jean de Wysmes (b), Godevaert de Wilde. - VAN PRAET (1831) : Lodewijk van Gruuthuse. 4 Heilig Schrift en Traditie
p.94
5 Werken uit de Klassieke Oudheid
p.98
6 Ontspanningsliteratuur en medische werken
p.101
7 Werken voor het goede leven : moraalschriften en hagiografische teksten
p.102
8 Comparatieve analyse van het totaal aantal werken per persoon
p.103
9 Boekenbezit der Bourgondische hertogen p.104 De bibliotheek van Margaretha van Beieren werd bewust niet meer verwerkt om de eenvoudige reden dat zij geen boeken m.b.t. sodomie bezat. A. Boeken die met zekerheid kunnen worden geïdentificeerd Gebaseerd op BARROIS (1830), DE WINTER (1985), DOUTREPONT (1906). B. Boeken die mogelijk kunnen worden geïdentificeerd Gebaseerd op BARROIS (1830), DE WINTER (1985), DOUTREPONT (1906). 10 Afbeelding JANSSENS, Het Comburgs handschrift, p. 190 (afbeelding 39)
p.107
87
Bijlage 1 : genealogie van de Bourgondische hertogen uit het huis van Valois
JAN II DE GOEDE, koning van Frankrijk uit het huis van Valois, hertog van Bourgondië
LODEWIJK VAN MALE graaf van Vlaanderen etc. graaf van de Franche-Comté
BONNE VAN LUXEMBURG
MARGARETHA VAN BRABANT
FILIPS DE STOUTE 1342-1404
MARGARETHA VAN MALE 1350-1405
JAN ZONDER VREES 1371-1419
MARGARETHA VAN BEIEREN † 1423
FILIPS DE GOEDE 1369-1467
3de huwelijk met ISABELLA VAN PORTUGAL 1397-1471
KAREL DE STOUTE 1433-1477
MARIA DE RIJKE 1457-1482
FREDERIK III keizer van het HRR uit het huis van Habsburg
2de huwelijk met ISABELLA VAN BOURBON †1465
ELEONORA VAN PORTUGAL
MAXIMILIAAN VAN OOSTENRIJK 1459-1519
88
Adel
Universitairen
Leken
Clerus
Levensdata
Bijlage 2 : Kwalitatieve analyse populatie binnen elite
Belangrijkste functie Anselmus Adornes
1424-1483
1
1
Handel
Raoul d'Ailly
1390-1463
1
1
Krijgsheer
Robert Alard
15de E
Folpart van Amerongen
?-1483
1
Petrus Anchemant
?-1506
1
1363-1444
1
Guy II de Baenst
?-1502
1
1
Raadsheer Grote Raad
Jan III de Baenst
?-1486
1
1
Raadsheer Grote Raad
Paul de Baenst
1442-1497
1
1
Raadsheer Grote Raad
Roeland I de Baenst
1412-1484
1
1
Schepen van Gedele
Richard de Bellengues, geh. Cardot
1380-1471
1
Hendrik van Bergen
1449-1502
1
Hippolyte de Berthoz
?-1503
Petrus de Boostenswene, alias van Renesse
?-1458
1
1
Guillaume II Bont, alias Custodis
?-1454
1
1
1382-1454
1
1
Joannes Aubert
Jean Bont Thomas Bouesseau
1
Kapelaan 1
1
Raadsheer Parlement van Mechelen
1
Klerk Nicholas de Ruter Klerk en auditeur Rekenkamer van Rijsel
1
Kanunnik Sint Goedele, Brussel 1 1
1
Bisschop van Kamerijk, Voorzitter Hofraad
1
Meester Rekenkamer van Rijsel
1
Raadsheer en assessor Raad van Holland Kanunnik Sint Goedele, Brussel; raadsheer Grote Raad Voorzitter van de Raadkamer, kanselier van Brabant
?-1446
1
1
Audiëntier
1424-1499
1
1
Lid van de Grote Raad (later van Mechelen)
?-1469
1
1418-1515
1
1
Baljuw van Dijon, kapitein van Sagy
Jacques de Brégilles, alias Brésilles
?-1475
1
1
Lijfwacht van de vorst, kamerheer
Simon le Breton
?-1473
1
Nicholas Bruggheman
?-1492
1
François de Buysleden
1450-1502
1
1
1
Hofmeester van de jonge Filips de Schone
Jerome de Buysleden
1470-1517
1
1
1
Lid van de Geheime Raad van Karel V
Jacotin le Carpentier
15de E
1
Louis de Chantemerle
1397-1465
1
1
Pierre de Bourbon- Carency Guillaume Bourgeois Philippe Bouton
Meester van de Kamer van de Schatkist
Hertogelijk kapelaan Dominicaan, biechtvader Maximiliaan van Oostenrijk
Keukenmeester der hertogen
15de E
Philippe de Chassa
15de E
1
1
Baljuw van Brugge
Georges Chastelain
1414-1475
1
1
Keukenmeester van de hertogen
?-1478
1
1
Stalmeester Filips de Schone
Philippe de Chaumergy
1
Kamerheer Isabella van Portugal
Jean Charvet, geh. Jehan petit
Hertogelijk kapelaan
Jean Chevrot
1395-1460
1
1
Nicholas Clopper
1403-1472
1
1
Ferry de Clugny
1420-1483
1
1
Louis Dommessant Jacques Donche
?-1471 1432-1492
1 1
1
1
Edmond de Dynter
1370-1449
1
Roelant le Fevre, alias Roland Perot
1458-1517
1
Guillaume Fillastre
1400-1473
1
1
15de E
1
1
Nicholas Finet Jean de Froimont Frans van Gent, François de Gand
1430-1483 ?-1461
1 1
1
Hoofd van de Grote Raad (later van Mechelen) Kanunnik Sint Goedele (Brussel), Raadsheer Raad van Brabant 1
Voorzitter van de Hofraad Commisaris wetsvernieuwing Brugge, Rijsel, Ieper Raadsheer Raad van Vlaanderen, commissaris wetsvernieuwing Gent
1
Secretaris kanselarij Brabant, griffier Raad van Brabant
1
Maître d'hôtel hertogen Voorzitter Hofraad Kannunik
1 1
Raadsheer aan het hof te Bergen Raadsheer Raad van Vlaanderen, commissaris wetsvernieuwing Gent
Thierry Gherbode
15de E
1
1
Meester Rekenkamer van Rijsel
Gui Gilbaut
?-1447
1
1
Meester Rekenkamer van Rijsel, lid Hofraad
Pierre de Goux
?-1471
1
1
Kanselier
1434-1484
1
1
Tresorier Gulden Vlies
Jean III Gros, geh. "le Jeune"
1
89
Lodewijk van Gruuthuse
?-1492
Antoine Haneron
?-1490
Corneille Haveloes Pierre de Hauteville, geh. "Le Mannier"
?-1505
1
1376-1448
1
Gautier Henri, geh. Henri Watelet
?-1494
Guillaume Hugonet
1430-1477
Roland l'Escrivain
1400-1477
Wouter Lonijs Jean Lorfèvre Philippe de Louhans
1 1
1
1
1
Raadsheer Grote Raad
1
Tresorier Rekenkamer, kanselier Auditeur Rekenkamer Brabant
1 1
1
Staljonker Filips de Goede Klerk van de hertogelijke kapel te Charolais
1
1
Rekwestmeester Karel de Stoute, kanselier van Bourgondië
1
1
1
Hertogelijk medicus
?-1489
1
1
1410-1477
1
1
1
1
1
Maître d'hôtel Maximiliaan van Oostenrijk
Raadsheer Raad van Brabant Voorzitter Raad van Brabant, kanselier van Brabant
?-1466
1
Vasque de Lucène
1435-1512
1
Jean Machefoing
15de E
1
1
Valkenier Filips de Goede
1409-1488
1
1
Meester Rekenkamer Rijsel
Jean Martin
?-1474
1
Quentin Ménart
?-1462
Jean de Montferrant
15de E
Etienne de la Motte
?-1483
Willem III Moreel
1425-1503
Edmond le Musnier
?-1471
1
Jean de Nivelles
?-1509
1
Baudouin d'Oignies
?-1459
1
Thomas Orlant
15de E
1
Wouter d'Oudheusden, geh. Van der Eycke
?-1504
1
Thomas Malet
Paul van Overtvelt, alias Paul Deschamps Laurent Pignon
?-1484 1368-1449
Thomas de Plaine
Kasteelheer Hardelot
Kamerheer Filips de Goede, gouverneur kastelenij Rouvres
1
Aartsbisschop Besançon 1
1
1
Kamerheer Karel de Stoute Kapelaan hertogelijke kapel
1
Schepen van Brugge Aalmoezenier Isabella van Bourbon en Maria de Rijke 1
1 1
Dominicaan, bisschop Salubrie 1
Maître d'hôtel
1
Meester financiën Meester financiën
1
Raadsheer Raad van Vlaanderen Dominicaan, biechtvader Filips de Goede, Bisschop van Betlehem
1
Kanselier van Bourgondië
1
Meester Rekenkamer Brussel, tresorier Gulden Vlies
1
1440-1507
1
Louis Quarré
?-1520
1
1
Gilles de Rebeques, geh. Noir Lion
?-1507
1
Gossuin van der Rijdt
?-1465
1
Antoine Rolin
1424-1497
Guillaume Rolin Jean II Rolin, geh. le cardinal de Bourgogne Jean III Rolin
1411-1488 1408-1483
1
1
?-1501
1
1
Nicholas Rolin
1376-1462
1
Ysembart Rolin
15de E
1
Pierre de Roubaix
1415-1498
1
Paul de Rota, alias de Rotu Nicholas de Ruter
?-1485 1440-1509
Jean le Sauvage
Legeraanvoerder troepen Henegouwen, Holland, etc. 1
Kanselier van Brabant
1
1
Raadsheer en kamerheer Maximiliaan van Oostenrijk
1
1 1
Raadsheer en kamerheer, Grootbaljuw Autun Zoon van Nicholas Rolin, biechtvader toekomstige koning Lodewijk XI Zoon van Jean II Rolin, rekwestmeester Maximiliaan van Oostenrijk Rekwestmeester Jan zonder Vrees, Filips de Goede, Kanselier van Bourgondië
1 1
1
1
1
Baljuw Aymeries 1 1 1
Klerikaal raadsheer Parlement van Mechelen Secretaris Karel de Stoute en Maria van Bourgondië Raadsheer Grote Raad
1455-1518
1
1
Voorzitter Geheime Raad, kanselier van Bourgondië
Charles de Saveuses
?-1504
1
1
Raadsheer en kamerheer Maximiliaan van Oostenrijk
Robert de Saveuses, geh. le Batârd
15de E
1
1
Staljonker der hertogen (later kamerheer Lodewijk XI)
Jan van der Scague
1449-1503
1
Simon van der Sluis Martin Steenberch
?-1499 ?-1491
1 1
1
Kamerheer Filips de Goede, Maximiliaan van Oostenrijk
1 1
1
1
1
Ontvanger generaal van Vlaanderen prins-bisschop van Luik, hertogelijk medicus Secretaris Raad van Brabant (gevraagd bibliotheek Karel de Stoute te inventariseren)
Willem de Stradio
?-1504
1
Louis Talant
15de E
1
Guillaume de Ternay
15de E
1
1
Provoost van Rijsel
Pierre deThielt
?-1502
1
1
Secretaris kanselier van Brabant
1400-1461 1350-1433
1 1
Luitenant (plaatsvervanger) ontvanger generaal van Brabant Luitenant te Vlaanderen van Jan zonder Vrees, Kanselier van Bourgondië
1
Kapitein van de hertogelijke vloot, kamerheer
Jean Thirou, geh. Brassot Jean de Thoisy Geoffroy de Thoisy
?-1472
1
Legeraanvoerder van een Italiaanse compagnie
1 1
Raadsheer Raad van Brabant, kanselier van Brabant
90
Joao Vasquez, alias Jean Vasque
?-1486
1
Henri de Wargnies
15de E
1
Filips Wielant
1441-1520
1
Godevaert de Wilde
1375-1430
1
Gossuin de Wilde
?-1449
1
Jean de Wysmes
?-1497
1
Jean Ysembart
?-1505
totaal van elke kolom totaal aantal notabelen
1 35
Kamerheer en secretaris Isabella van Portugal 1
Staljonker bij de hertogen
1
Advocaat Raad van Vlaanderen, raadsheer Parl.v. Mechelen
1
Ontvanger generaal van Vlaanderen en Artois
1
1
Voorzitter Raad van Vlaanderen, rekwestmeester hertogen
1
1
Medicus Margaretha van York
1
1 69
42
Miswijnschenker in de bidkapel van Filips de Schone 65
104
91
Corpus Iuris Civilis Digesten Instituten Novellae Digestum Vetus Digestum Novum Volumen Parvum Infortiatum Codex Iustinianius Tot. :
1 1 1 1 1 1 1
1 2
1
1 1
1 1
1 1
1
1 1 6
0
0
5
0
1 1 1 1 1 5
1
1 1
1 2
1 1
1 1
1 1 1 6
1 1
1
4
3
1
4
4 1
8 1
5 10 0 0
Decretum Decretalen Liber Extra Liber Sextus Clementinae Extravagantes Tot. :
0
0
1
2
Totaal aantal per persoon Code 0 = leek/ 1= clerus
1 1
1 1
1 1
2 11 1 1
1 1
2
2
1
1
1
1 1 2 1 1 7
1 1 4
6
1 1
0
1 3
1
1 2
1 3
1
1
3 1
2
4
5
3
5 1
5 1
1
3
2
2
0 1
Totaal aantal per werk
Philippe Wielant
Jean Thirou, geh. Brassot
Guillaume Stradio
Martin Steenberch
Simon van der Sluis
Thomas de Plaine
Wouter Lonijs
Roland l'Escrivain
2
1
1
Guillaume Hugonet
Lodewijk van Gruuthuuse
François de Gand
Ferry de Clugny
Nicholas Clopper
Jean Chevrot
Jérôme de Buysleden
Guillaume II Bont
Richard de Bellengues
Bijlage 3 : Corpus Iuris Civilis en Corpus Iuris Civilis
3 2 12 0 5 5 5 5 6 43
1 11 13 0 1 9 1 8 2 3 43
4
1 1 2
0
1
6 10 0 1
5 1
1 0
1 10 86 0 0
VERREKENING Aantal werken en procentuele verhouding Clerus Leken
53 33
61,63% 38,37%
Clerus Corpus Iuris Civilis Clerus Corpus Iuris Canonici
22 31
51,16% 72,09%
Leken Corpus Iuris Civilis Leken Corpus Iuris Canonici
21 12
48,84% 27,91%
92
Kwantitatieve analyse boekenbezit per persoon
Kwantitatieve analyse boekenbezit 12
Aantal werken
10 8 Corpus Iuris Canonici
6
Corpus Iuris Civilis
4 2
R
ic ha rd
de J é Gu B el rô il la l en m u g e me ue de s B II B J e u ys ont N an led ic ho Ch en Fe l as ev r o Lo F rry Cl o t de ra n de pp wi ço C er lu jk i va s d gn e y G n ui G Ga l la ru n u d R ume thu ol an H se d ug o l' W Esc net Th o u riv Si om ter a in m as Lo on d n i M va e P js ar n l a ti n de i n Je e an W St r S i Th ll e een l uis iro m d b e u, e rc ge S t h h. ra d Fi Bra io l ip ss sW o t ie la nt
0
Notabelen
Kwantitatieve analyse populariteit werken in verhouding tot geheel Verhouding aantal werken tot geheel (n=86) 2
3
Digesten
2
8
Corpus Iuris Civilis
Instituten 12
Digestum Vetus Digestum Novum
9
Volumen Parvum 5
Infortiatatum Codex Iustinianius
5 13
Decretum Decretalen
5 5 11
6
Liber Sextus Clementinae Extravagantes
93
Thomas de Plaine
Jean II Rolin
Nicholas Rolin
Simon van der Sluis
1
2
1
3
3
4
1
Genesis
1
NT Brieven Bijbel
1
1
1
1
0
1
1
1
1
0
0
0
1
0
4
0
2
II. Augustinus, Epistolae
1
1
3
2 1
3
4
1
Idem, Confessiones 1 0
1
2 0
0
0
0
2
III. Hiëronymus, Epistolae
0
0
1
1
0
1
2
1
8
1
1
1
0
1
2
1
0
3
3
0
0
0
0
0
1
1
1
1
1
1
9
1
13 5
2 0
0
0
0
0
0
0
IV. Gregorius, Moralia in Job
1
1
0
0
0
0
1
1
0
2
1
0
0
0
0
0
3
1
Idem, Epistolae 1 0
0
0
0
0
0
0
2
2 1
0
0
0
0
2
2
0
0
0
0
0
2
7 5
1
2
1
1
1 0
0
1
Idem, Dialogi Idem, Reg. past
36
1
1
Idem, Comm. in Bibliam
Tot. :
3
1
Idem, De civitate dei
Tot. :
5 2
1 3
1
1
1
Paulus, Brieven
Tot. :
1 1
1
Tot. :
23
1
Evangeliën
Totaal per werk
Edmond le Musnier
1
Filips Wielant
Philippe de Louhans
1
Martin Steenberch
Wouter Lonijs
Corneille Haveloes
2
OT
Guillaume Hugonet
1
Lodewijk van Gruuthuuse
Gui Gilbaut
Nicholas Finet
1
Louis Dommessant
1
Nicholas Clopper
Jérôme de Buysleden
1
Jean Chevrot
Nicholas Bruggheman
Richard de Bellengues
1
Jean Bont
I. Bijbel
Jan III de Baenst
Joannes Aubert
Bijlage 4 : Heilig Schrift en Traditie
2
1
3
1
11
94
V. Ambrosius, Hexameron
1
Idem, De officiis
1
1
2
2
Tot. :
0
0
0
0
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
2
0
0
0
0
0
0
0
0
3
Totaal aantal per persoon
3
1
1
1
1
1
2
3
1
1
1
6
1
5
8
1
3
1
3
4
15
5
2
70
Code 0 = leek/ 1= clerus
0
0
1
1
1
1
1
1
0
1
0
0
0
0
1
0
1
0
1
0
1
1
0
VERREKENING Aantal werken en procentuele verhouding Clerus Leken
44 24
66,18% 33,82%
Clerus Bijbelboeken Clerus Augustinus Clerus Hiëronymus Clerus Gregorius Clerus Ambrosius
21 7 5 8 3
58,33% 53,85% 71,43% 72,73% 100%
Leken Bijbelboeken Leken Augustinus Leken Hiëronymus Leken Gregorius Leken Ambrosius
15 4 2 3 0
41,66% 46,15% 28,57% 27,27% 0%
95
Jo a R J a nne ic n ha I s A rd II d ub de e ert B B ae N el ic l e ns h n t J é ol as J e gu rô B an es m ru B e de g gh on t B em J e u ys an N an le ic d Lo ho Ch en ui l as ev s D Cl rot om op Lo N m per ic es de ho s wi l a an jk s t G Fi va u ne n i C or Gr Gil b t n u G eil l uth aut ui e u u l la H um a v se e el Ph W H oes i li o u ugo p t Ed pe er L net m de on o L i Th nd ou j s om l e han as Mu s d sn J e e P ier l Si Ni an ai n m c h II R e on ol o M v a as l in ar n Ro ti n de l i S r n Ph tee Sl u i li nb is pp e e rc W h ie la nt
Aantal werken
Kwantitatieve analyse boekenbezit per persoon
Kwantitatieve analyse boekenbezit
16
14
12 Werken Ambrosius
10 Werken Gregorius
8 Werken Hiëronymus
6 Werken Augustinus
4 Bijbelse w erken
2
0
Notabelen
96
Kwantitatieve analyse populariteit werken der kerkvaders Populariteit kerkvaders in verhouding tot geheel (n=33) 6% 3%
9% 3%
Augustinus, Epistolae
9%
Idem, Confessiones Idem, De civitate dei
3%
Hiëronymus, Epistolae Idem, Comm. in Bibliam
6% 25%
Gregorius, Moralia in Job Idem, Dialogi Idem, Epistolae
15%
Idem, Reg. Past Ambrosius, Hexameron
6%
15%
Idem, De officiis
97
1
Ovidius, Ars amatoria
1
2 2
1
2 1
1
2
1
Seneca, Epistolae Tot. :
0
II. Cicero, De officiis
1
1
0
0
0
1
1
4
1
1
0
1
1
0
0
1
1
1 0
1
3
0
2
1
0
1 1
Cicero, De amicitia
1
2
1
Cicero, Tusculanae disp. 1
0
0
1
0
0
1
III. Valerius Maximus, Fact. et dict. mem.
2
1
1
2
1 0
1
1
0
1
0
3
1
0
13
1
1
2
2
1
1
11
1
6
3
Plinius de Oude, Historia naturalis
1
1
1
Suetonius, De vita caesarum
12 9
1
Cicero, In catilinam
Totaal per werk
Jean de Wysmes
Filip Wielant
Godevaert de Wilde
3
1
Ovidius, Tristia
Titus Livius, Ab urbe condita
Martin Steenberch
1
1
Ovidius, Epistolae heroides
Tot. :
Simon van der Sluis
Thomas de Plaine
Edmond le Musnier
Wouter Lonijs
1
Guillaume Hugonet
1 1
Aisopos, Fabulae
Pierre de Hauteville
Cornelis Haveloes
I. Ovidius, Metamorphoses
Lodewijk v. Gruuthuuse
Jean III Gros
Guillaume Fillastre
Nicholas Clopper
Jérôme de Buysleden
François de Buysleden
Bijlage 5 : Werken uit de Klassieke Oudheid
1
1
1
Flavius Josephus, Bello jud. Flavius Josephus, Antiq. jud.
1
2
1
1
1
1
5 1
1
3
1
4
Tot. :
1
0
1
0
1
2
4
0
7
0
0
1
3
2
5
1
2
30
Totaal aantal per persoon
2
1
1
1
1
3
10
2
9
1
1
1
5
2
11
2
2
55
Code 0 = leek/ 1= clerus
1
1
1
1
0
0
0
0
0
1
1
0
1
1
0
0
0
98
LEGENDE I. Ontspanningsliteratuur Ovidius, Metamorphoses Aisopos, Fabulae Ovidius, Epistolae heroides Ovidius, Ars amatoria Ovidius, Tristia Seneca, Epistolae
II. Rethorica Cicero, De officiis Cicero, In catilinam Cicero, De amicitia Cicero, Tusculanae disputationes
III. Geschiedkundige werken Valerius Maximus, Facta et dicta memorabilia Plinius de Oude, Historia naturalis Suetonius, De vita caesarum Titus Livius, Ab urbe condita Flavius Josephus, Bello Judaico Flavius Josephus, Antiquitates Judaicae
VERREKENING Aantal werken en procentuele verhouding Clerus Leken
14 39
26,42% 73,58%
Clerus Ontspanningsliteratuur Clerus Rhetorica Clerus Geschiedschrijving
3 4 7
25% 30,77% 23,33%
Leken Ontspanningsliteratuur Leken Rhetorica Leken Geschiedschrijving
9 9 47
75% 69,23% 76,66%
99
Kwantitatieve analyse boekenbezit per persoon
Kwantitatieve analyse boekenbezit
Geschiedkundige w erken Rhetorica Ontspanningsliteratuur
Fr an ço Jé is rô de m e Buy d s N e B l ed ic ho u ys en G ui l as lede l la C Lo um l o n de e pp wi jk J e Fi ll er va an as C n G III tre or ru G n Pi eil uth ro s er le u u re H s G d e a ve e ui l H o l la um aut es e ev i Ed Wo Hug l le m ute on o e r Th nd Lo t l e ni o Si m M j s m as us on d n M v a e P ier ar n l ti n de ai n St r S e P e l G hi l en uis od i p b e ev pe rc a W h J e ert ie an de l an de W t W i lde ys m es
Aantal werken
12 10 8 6 4 2 0
Notabelen
Kwantitatieve analyse populariteit werken in verhouding tot geheel
Kwantitatieve vergelijking van de geschiedkundige werken (n=30) 4 Valerius Maximus, Facta et dicta mem. 3
11
Plinius de Oude, Historia naturalis Titus Livius, Ab urbe condita
1
Suetonius, De vita caesarum Flavius Josephus, Bello Jud. Flavius Josephus, Antiq. Jud. 5
6
0
0
0
1
Filip Wielant
Martin Steenberch
Simon van der Sluis
Paul de Rota
Nicholas Rolin
Thomas de Plaine
Edmond le Musnier
Quentin Ménart
Wouter Lonijs
Guillaume Hugonet
Corneille Haveloes
totaal per werk
1
1
Jean de Wysmes
1
Pierre de Hauteville
François de Gand
1 1
Nicholas Clopper
1 1
Jean Bont
Richard de Bellengues
I. Roman de la Rose La cité des dames Tot. :
Jan III de Baenst
Joannes Aubert
Bijlage 6 : Ontspanningsliteratuur en medische werken
0
3 2 5
1 0
0
0
0
0
0
1
0
0
II.Canonis Medicinae Simplicibus Medicines Tot. :
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
0
2 2 4
Totaal per persoon :
1
1
1
0
0
0
1
0
0
0
0
0
0
1
0
4
0
0
0
1 1
1
0
1
1 11
1
LEGENDE I. Ontspanningsliteratuur Guillaume de Lorris en Jean de Meung, Roman de la Rose Christine de Pisan, La cité des dames II. Medische werken Avicennes, Libri quinque canonis medicinae Galenus, Liber de simplicibus medicines
101
3 3 6
De pollutione diurna De pollutione nocturna Tot. : Epistolae Bernardi Sermones Bernardi Tot. : Summa Contra Gentiles Summa Penitentialis Tot. :
0
0
0
1
0
0
0
1
0
0
0
1
3
0
1 1 2
0
1 1
0
0
1
0
0
0
2
0
0
0
1
1
0
0
0
1 1 2
0
1 1 2
0
0
1 1
1 1
De morali lepra Formicarius Tot. :
0
0
0
0
1
0
0
0
1 1
Totaal per persoon : Code 0=leek/1=clerus
1 0
1 1
1 1
1 0
7 1
1 1
2 0
1 0
6 1
0
0
0
1
0
1
0
0
0
0
0
1 1 2
0
2 3 5
0
2 1 3 1 2 3
1 0
0
0
0
1
1 1
1 0
1
0
totaal per werk
Filip Wielant
3
1 11 4 4 1 1 2 20
1 2
1 1
Martin Steenberch
Simon van der Sluis
1 1
1 1
1
Paul de Rota
1
Thomas de Plaine
1
Edmond le Musnier
1
Quentin Ménart
Guillaume Hugonet
2 1
Wouter Lonijs
Corneille Haveloes
1
François de Gand
1
Nicholas Clopper
1
Lodewijk van Brugge
1
Jean Bont
Richard de Bellengues
III. Legenda Aurea Gnotosolitos Homiliae De planctu naturae Tot. :
Joannes Aubert
Bijlage 7 : Werken voor het goede leven : moraalschriften en hagiografische teksten
0
0
0
0
0
1 1
0
0
1 0
1 1
2 1
4 1
2 33 0
1
LEGENDE
I.
Jacobus de Voragine, Legenda aurea Arnold Gheyloven, Gnotosolitos Chrysostomos, Homiliae Alanus van Rijsel, De planctu naturae
II. Joannes Gerson, De pollutione diurna Idem, De pollutione nocturna III. Bernardus van Clairvaux, Epistolae Idem, Sermones IV.Thomas van Aquinas, Summa contra gentiles Raymond de Peñaforte, Summa penitentialis V. Nyder, De morali lepra Idem, Formicarius
102
Bijlage 8 : Comparatieve analyse van het totaal aantal werken per persoon 373 Comparatieve vergelijking van het totaal aantal werken per persoon Jean de Wysmes Godevaert de Wilde Filip Wielant Martin Steenberch Simon van der Sluis Nicholas Rolin Jean II Rolin Thomas de Plaine Edmond le Musnier Philippe de Louhans Wouter Lonijs Roland l'Escrivain Guillaume Hugonet Cornelis Haveloes Pierre de Hauteville Lodew ijk van Brugge François de Gand Ferry de Clugny Nicholas Clopper Jean Chevrot Jérôme de Buysleden François de Buysleden Jean Bont Richard de Bellengues Jan III de Baenst Joannes Aubert 0
373
4
8
12
16
20
24
28
32
36
40
Enkel personen die meer dan één werk in bezit hadden zijn hier in acht genomen. Personen met slechts één werk waren : Guillaume II Bont, Nicholas Bruggheman, Louis Dommesant, Guillaume Fillastre, Nicholas Finet, Gui Gilbaut, Jean III Gros, Quentin Ménart; Paul de Rota en Willem de Stradio, Jean Thirou
Bijlage 9 : Boekenbezit der Bourgondische hertogen A. Boeken die met zekerheid kunnen worden geïdentificeerd
Bijbel OT Evangeliën Brieven Bijbel Paulus, Brieven Tot. :
1404 1405 1420 1467 1477 1485 1487 1504 Tot. 2 3 6 17 1 15 2 46 1 1 2 2 2 6 13 2 8 33 1 1 3 2 7 3 1 4 5 5 13 37 2 1 27 2 92
Opmerkingen : BARROIS (1487) nr. 1636 : “Item, ung pareil volume à tout deux clouans d'argent doré, portans chaqun le dit nom de Jhésus, et cappiteau aussy d'argent doré, sur leguel est escript par trois fois le nom de Jhésus”. Dit item werd verrekend als Bijbel, daar voorgaand item een Bijbel is.
Digestum Vetus Digestum Novum Infortiatum Codex Iustinianius Decretalen Tot. :
1404 1405 1420 1467 1477 1485 1487 1504 Tot. 1 1 1 1 1 1 1 1 1 3 1 7 2 2 4 1 4 1 5 0 0 3 0 14
Opmerkingen : Volgende werken zijn weerhouden doch interessant daar zij het Romeins recht combineren met de Bourgondische recht : BARROIS (1467) nr. 904 : “Ce livre en latin contient les anciennes loys Romaines et de Bourgogne” BARROIS (1487) nr. 1993 : “Les anciennes loys Romaines, et de Bourgoigne”
Ovidius, Metamorphoses Aisopos, Fabulae Ovidius, Ars amatoria Seneca, Epistolae Tot. :
1404 1405 1420 1467 1477 1485 1487 1504 Tot. 5 5 1 1 1 1 4 4 4 3 1 1 5 1 0 1 9 0 0 6 1 18
Opmerkingen : zie tevens “weerhouden omschrijvingen van zgn. ‘Livres d’amours’ “
Cicero, De officiis Cicero, De amicitia Tot. :
Maximus, Fact. et dict. mem. Suetonius, De vita caesarum Titus Livius, Ab urbe condita Flavius Josephus, Antiq. jud.
1404 1405 1420 1467 1477 1485 1487 1504 Tot. 1 1 1 1 2 0 0 0 2 0 0 0 0
1404 1405 1420 1467 1477 1485 1487 1504 Tot. 1 3 3 7 2 2 3 4 2 1 10 1 1 2 0 0 4 10 0 3 4 0 21
Opmerkingen : zie tevens “(mogelijke) omschrijvingen van Ab urbe condita”
Roman de la Rose
1404
1405
1420
1467
1
1
3
5
La cité des dames
1477
1485
1487 3
1
Roman de Renart
1
2
1 4
Legenda Aurea
2
2
2
5
Tot. :
3
4
8
12
3 3 0
0
10
Tot. 13 2 11 1 12 38 1
1504
Opmerkingen : zie tevens “weerhouden omschrijvingen van zgn. ‘Livres d’amours’ “
B. Boeken die mogelijk kunnen worden geïdentificeerd Inv. (mogelijke) omschrijvingen van de Legenda aurea 1404 Le livre des sains et de la vie des peres Une légende dorée en françois 1405 La legende dorée Le legende dorée 1420 Item, ung autre livre nommé la légende des sains Item, ung autre gros livre nommé la vie des sains appellée la légende d'or 1467 Cy sont aucuns livres de la bible, et les vies de plusieurs sains C'est la légende dorée Cy comance le livre de la légende dorée en françois La légende dorée La vie des sains est à Philippe La vie de plusieurs sains Cy sont aulcuns livre de la bible et les vies de plusieurs sains C'est la légende dorée Cy comence le livre de la légende dorée 1487 La légende dorée La légende dorée Intitulé d'ung costé : „Dic es t'boec Van Belleboerch‟, et de l'autre costé, „ce sont aucuns livres de la Bible, et la vie de plusieurs sains‟” Le matrilogue des Sains La légende dorée De la vie de plusieurs Sainctes, composé tant en prose come en rime
(1) (2) 36 1 38 1 158 1 176 1 200 1 205 1 723 0 724 1 725 1 737 1 748 0 1203 0 1508 cf.723 1509 cf.724 1510 cf.725 1693 1 1712 1 1728 0 1891 1967 2073
0 1 0
Inv. (mogelijke) omschrijvingen van Ab urbe condita 1467 Chronique de la bible et des fais des romains Intitulé au dehors : Titus Livius, en françois Intitulé au dehors : c'est le livre de Titus Livius Intitulé au dehors : c'est le livre de Titus Livius Le premier volume du livre trastant en brief des empereurs Le second volume des histoires romaines Cronique de la bible et des fais des romains 1487 Le second livre des histoires Romaines Croiques sur aucuns faitz des Romains 1504 Chronique de la Bible et des faitz des Romains
(1) 710 867 868 869 896 897 1156 1668 1730 2189
(2) 0 1 1 1 0 0 0 0 0 0
Inv. Weerhouden omschrijvingen van fabels 1405 Item, I livre des fabliaus
(1) 107
105
I livre des fabliaux 1420 Nommé le livre des fableaux Weerhouden omschrijvingen van zgn. "livres d'amours" Le livre d'amour Item, ung autre livre nommé le livre d'amours Aux amans pour exemplaire S'ensit le débat des dangiers d'amours Cy comence le purgatoire des mauvais maris et de leurs complices (Beschrijving van La divina comedia van Dante Alighieri ?) 1487 Le livre d'amours Inv. 1405 1420 1467
154 202 (1) 163 206 1379 1380 1399 1942
(1) Nummering volgens uitgave van de respectieve inventaris zoals beschreven in hoofdstuk 2.3.a. (2) 1 = verrekend als zekerheid // 0 = weerhouden wegens twijfel.
106
Bijlage 10 : Afbeelding
Reinaerd leert Cuwaert het “credo”. Miniatuur uit het dertiende eeuws psalter van Gwijde van Dampierre. Origineel : Brussel, Koninklijke Bibliotheek, ms. 10.607, fol. 86 r°. Gefotografeerd uit : Janssens, Het Comburgs handschrift, p. 190 (afbeelding 39) Vermelding in o.a. Janssens, Het Comburgs handschrift. p. 217; Bouwman, Reinaert en Renart, pp. 65-66
107
BIBLIOGRAFIE Bronnen Inventaris 1404 Origineel : Dijon, Archives Départementales de la Côte-d‟Or (hierna ADCO) B301 Uitgaven : BARROIS (J.). Bibliothèques protypographiques ou librairies des fils du roi Jean : Charles V , Jean de Berry, Philippe de Bourgogne. Parijs, 1830. 346 p. PEIGNOT (G.). Catalogue d'une partie des livres composant la bibliothèque des Ducs de Bourgogne, au XVe siècle. Dijon, 1841. 143 p. DEHAISNES (M.). Documents et extraits divers concernant l‟histoire de l‟art dans la Flandre, l‟Artois, et le Hainaut aant le XVe siècle. deel 2. Lille, 1886. pp. 825-854 DE WINTER (P.). La bibliothèque de Philippe le Hardi, duc de Bourgogne (1364-1404) : étude sur les manuscrits à peintures d'une collection princière à l'époque du "style gothique international”. Parijs, 1985. 462 p. Inventaris 1405 Origineel : Dijon, ADCO, B301 Uitgaven : DEHAISNES (M.). Documents et extraits divers concernant l‟histoire de l‟art dans la Flandre, l‟Artois, et le Hainaut aant le XVe siècle. deel 2. Lille, 1886. pp. 854-920 BARROIS (J.). Bibliothèques protypographiques ou librairies des fils du roi Jean : Charles V, Jean de Berry, Philippe de Bourgogne. Parijs, 1830. 346 p. MATTER (M.). Lettres et pièces rares ou inédites. Parijs, 1846. 432 p. DE WINTER (P.). La bibliothèque de Philippe le Hardi, duc de Bourgogne (1364-1404) : étude sur les manuscrits à peintures d'une collection princière à l'époque du "style gothique international". Parijs, 1985. 462 p. Inventaris 1420 Origineel : Parijs, Bibliothèque Nationale, collection des Cinq Cents de Colbert, nr. 127 Uitgaven : DOUTREPONT (G.). Inventaire de la librairie de Philippe le Bon (1420). Brussel, 1906. 191 p. Inventaris 1424 Origineel : Dijon, ADCO, B302 Uitgaven :
108
BARROIS (J.). Bibliothèques protypographiques ou librairies des fils du roi Jean : Charles V , Jean de Berry, Philippe de Bourgogne. Parijs, 1830. 346 p. Inventaris 1467 Origineel : Rijsel, Archives Départementales du Nord (hierna ADN), B3501 Uitgaven : BARROIS (J.). Bibliothèques protypographiques ou librairies des fils du roi Jean : Charles V , Jean de Berry, Philippe de Bourgogne. Parijs, 1830. 346 p. Inventaris 1477 Origineel : Dijon, ADCO, B302 Uitgaven : BARROIS (J.). Bibliothèques protypographiques ou librairies des fils du roi Jean : Charles V , Jean de Berry, Philippe de Bourgogne. Parijs, 1830. 346 p. PEIGNOT (G.). Catalogue d'une partie des livres composant la bibliothèque des Ducs de Bourgogne, au XVe siècle. Dijon, 1841. 143 p. Inventaris 1485 Origineel : Rijsel, ADN B3501 Uitgaven : BARROIS (J.). Bibliothèques protypographiques ou librairies des fils du roi Jean : Charles V , Jean de Berry, Philippe de Bourgogne. Parijs, 1830. 346 p. Inventaris 1487 Origineel : Rijsel, ADN B3501 Uitgaven : BARROIS (J.). Bibliothèques protypographiques ou librairies des fils du roi Jean : Charles V , Jean de Berry, Philippe de Bourgogne. Parijs, 1830. 346 p. Inventaris 1504 Origineel : Rijsel, ADN B 3507 Uitgaven : BARROIS (J.). Bibliothèques protypographiques ou librairies des fils du roi Jean : Charles V , Jean de Berry, Philippe de Bourgogne. Parijs, 1830. 346 p. ROMAN DE LA ROSE, J. Paul Getty Museum, Manuscript Ludwig XV 7 (Parijs, 15de eeuw). Thans digitaal raadpleegbaar via
109
Voornaamste bronnenuitgaven DEROLEZ (A.) (ed.). Corpus catalogorum Belgii: the medieval booklists of the Southern Low Countries. Volumes I (Brussel, 1997, 212 p.); volume II (Brussel, 1994, 256 p.); volume III (Brussel, 1999, 327 p.); volume IV (Brussel, 2001, 475 p.). Elk volume met platen achteraan. MANSI (J.) (ed.). Sacrorum conciliorum nova et amplissima collectio. Florence, 1759. deel 2 (de volledige collectie is ter inzage beschikbaar in de Handschriftenleeszaal van de UGent) MANSI (J.) (ed.). Sacrorum conciliorum nova et amplissima collectio. Florence, 1766. deel 12 MANSI (J.) (ed.). Sacrorum conciliorum nova et amplissima collectio. Venetië, 1775. deel 20 MANSI (J.) (ed.). Sacrorum conciliorum nova et amplissima collectio. Venetie, 1778. deel 22 MIGNE (J.) (ed.). Patrologia Latina. Volume 14, Kolommen 0027-0046C - Paulinus notarius Ambrosii, Vita sancti Ambrosii Mediolanensis episcopi MIGNE (J.) (ed.). Patrologia Latina. Volume 22, Kolommen 0325-1224 - Hiëronymus, Epistolae MIGNE (J.) (ed.). Patrologia Latina. Volume 24, Kolommen 0017-0678B - Hiëronymus, Commentariorum in Isaim prophetam MIGNE (J.) (ed.). Patrologia Latina. Volume 25, Kolommen 0015-0490D - Hiëronymus, Commentariorum in Ezechielem prophetam MIGNE (J.) (ed.). Patrologia Latina. Volume 32, Kolommen 0657-0868 - Augustinus, Confessionum libri tredecim MIGNE (J.) (ed.). Patrologia Latina. Volume 75, kolommen 0509-1162B - Gregorius Magnus, Moralium libri sive exposition in librum beati Job. Deel 1 MIGNE (J.) (ed.). Patrologia Latina. Volume 76, kolommen 0009-0782A - Gregorius Magnus, Moralium libri sive exposition in librum beati Job. Deel 1 MIGNE (J.) (ed.). Patrologia Latina. Volume 77, Kolommen 0013 - 0128A - Gregorius Magnus, Regulae pastoralis liber MIGNE (J.) (ed.). Patrologia Latina. Volume 178 , Kolommen 0113 - 0379 - Abaelardus, Epistolae MIGNE (J.) (ed.). Patrologia Latina. Volume 183, Kolommen 0010 - 0025 - Bernardus Claraevallensis Abbas, Vita operaque MIGNE (J.) (ed.). Patrologia Latina. Volume 210, Kolommen 0429 - 0482C - Alanus de Insulis, Vita operaque PARIS (L.). “Bibliologie bruxelloise du XVe siècle. La bibliothèque de Walter Leonii”, In : Société des bibliophiles et iconophiles de Belgique, annuaire de 1915 (publ. n° 14). pp. 63110 SPRUIT (J.E.) en BONGENAAR (K.). Corpus Iuris Civilis, tekst en vertaling. Deel I : Instituten. Zutphen en ‟s Gravenhage, 1993 SPRUIT (J.E.) e.a.. Corpus Iuris Civilis, tekst en vertaling. Deel II : digesten. 1-10. Zutphen en „s Gravenhage, 1994 110
TESTARD (M.) (ed.). Saint Ambroise. Les devoirs. Deel I (Parijs, 1984) en II (Parijs, 1992) - Ambrosius, De officiis (met vertaling naar het Frans) DE VOCHT (H.). Jerome de Buysleden, founder of the Louvain Collegium Trilingue. His life and his writings. Brepols, 1950. 512 p. VAN HOOREBEECK (C.). Livres et lectures des fonctionnaires des ducs de Bourgogne (ca. 1420-1520). Vol II – Annexes, doctoraatsverhandeling aan de Facultés universitaires NotreDame de la Paix [promotor : Hermand (X.), Vanwijnsberghe (D.)], 2006-2007, 280 p. VAN PRAET (J.). Recherches sur Louis de Bruges, seigneur de la Gruthuyse : suivies de la notice des manuscrits qui lui ont appartenu, et dont la plus grande partie se conserve à la Bibliothèque du Roi. Parijs, 1831. 352 p.
Secundaire literatuur ALDRICH (R.). Van alle tijden, in alle culturen : wereldgeschiedenis van de homoseksualiteit. (2006). BANGE (P.). Moraliteyt saelt wesen. Het laat-middeleeuwse moralistische discours in de Nederlanden. Verloren, 2007. 271 p. BARBER (M.) en BATE (K.). The templars. Select sources translated and annotated. Manchester University Press, 2002. pp. 309-323 BARTIER (J.). Légistes et gens de finances au XVe siècle : les conseillers des Ducs de Bourgogne Philippe le Bon et Charles le Téméraire. Brussel, 1955-1957. 451 p. BLOCKMANS (W.). “Crisme de leze majesté, les idées politiques de Charles le Téméraire”, In : UYTTEBROUCK (A.) e.a.. Les Pays-Bas bourguignons. Histoire et institutions. Mélanges. Brussel, 1996. 473 p. BLOCKMANS (W.) en HOPPENBROUWERS (P.). Eeuwen des onderscheids. Een geschiedenis van middeleeuws Europa. Amsterdam, 2004. 476 p. BOONE (M.). “State power and illicit sexuality : the persecution of sodomy in late medieval Bruges” In : Journal of Medieval History. vol. 22 (1996), nr.2. p. 135-153 BOONE (M.). “Les jurists et la construction de l‟état bourguignon aux Pays-Bas. Etat de la question, pistes de recherches”, In : DUVOSQUEL (J.M.). Les Pays-Bas Bourguignons. Histoire et institutions. Mélanges André Uyttebroeck. Brussel, 1996. 473 p. BOSWELL (J.). Christianity, social tolerance, and homosexuality: gay people in Western Europe from the beginning of the Christian era to the fourteenth century. University of Chicago press, 1981. 424 p. BOURDIEU (P.). Ce que parler veut dire. L‟économie des échanges linguistiques. Fayard, 1982. 244 p. BOURDIEU (P.). Opstellen over smaak, habitus en het veldbegrip. Onder redactie van DICK PELS e.a.. Amsterdam, 1989. 352 p.
111
BOUSMANNE (B.), JOHAN (F.), VAN HOOREBEECK (C.). La librairie des ducs de Bourgogne. Manuscrits conserves à la Bibliothèque royale de Belgique. Volume 1 : textes liturgiques, ascétiques, théologiques, philosophiques et moraux. Brepols, 2000 BOUSMANNE (B.), JOHAN (F.), VAN HOOREBEECK (C.). La librairie des ducs de Bourgogne. Manuscrits conserves à la Bibliothèque royale de Belgique. Volume 2 : textes didactiques. Brepols, 2003 BOUSMANNE (B.), JOHAN (F.), VAN HOOREBEECK (C.). La librairie des ducs de Bourgogne. Manuscrits conserves à la Bibliothèque royale de Belgique. Volume 3 : textes littéraires. Brepols, 2006 BOUWMAN (A.). Reinaert en Renart. Het dierenepos Van den vos Reynaerde vergeleken met de Oudfranse Roman de Renart. Deel I en II. Amsterdam, 1991.658 p. BUYLAERT (F.). Crisis en continuiteit : de strategie van adelijke staatsfeodale families in de crisis van de late vijftiende eeuw in de Bourgondisch- Habsburgse Nederlanden (1477-1792). Een vergelijkende case- study van de Vlaamse familie de Baenst en de Hollandse familie van Boschuyten [thesis UGent 2003-2004, promotor : Marc Boone] BURGER (Chr.). “Jean Gerson (1363-1429). Zonder strenge seksuele opvoeding van de jeugd, geen hervorming van de kerk”, In : GROENENDIJK (L.) en ROBERTS (B.). Losbandige jeugd. Jongeren en moraal in de Nederlanden tijdens de late Middeleeuwen en de Vroegmoderne Tijd. Verloren, 2004. pp. 39-53 BREDERO (A.). Christendom and christianity in the Middle Ages (in vertaling door BRUINSMA R.). Michigan, 1994. 420 p. BROOTEN (B.). Love between women. Early christian responses to female homoeroticism. University of Chicago press, 1996. p. 39. BROWN (A.) en SMALL (G.). Court and civic society in the burgundian low countries 14201530. Manchester University Press, 2007. 280 p. BROWN-GRANT (R.). “Christine de Pizan as a defender of women”, In : Altmann (B.) en McGrady (D.) (eds.). Christine de Pizan, a casebook. Routledge, 2003. 296 p. BRUNDAGE (J.). Law, sex and christian sociey in medieval Europe. Chicago en Londen, 1990. 674 p. BURGWINKLE (W.). Sodomy, masculinity, and law in medieval literature. France and England (1050-1230). Cambridge University Press, 2004. 298 p. CARDEN (M.). Sodomy. A history of a Christian biblical myth. Londen/Oakville, 2004. 226 p. CARTELLIERI (O.). La cour des ducs de Bourgogne. Parijs, 1946. 336 p. CENTI (Th.). La somma contro i Gentili. Volume 2, libro terzo. Edizioni studio dominicano, 2000. 625 p. CHIFFOLEAU (J.). "Dire l'indicible. Remarques sur la catégorie du nefandum du XIIe au XVe siècle", In : Annales ESC, maart-april, 1990. p. 289-324
112
CHIFFOLEAU (J.). "Contra naturam. Une approche casuistique de la nature au XIIè-XIVè siècle", In : The Theatre of Nature, actes du Congrès de Lausanne (octobre 1994) dans Micrologus. Nature Sciences and Medieval Societies, n°4, Todi. Brepols, 1996, p. 265-312 CHIFFOLEAU (J.). “Le crime de majesté, la politique et l'extraordinaire ; Note sur les collections érudites de procès de lèse majesté du XVIIè siècle et leurs exemples médiévaux " In : Les procès politiques (XIVè-XVIIè siècles), actes du colloque de Rome (20-22 janvier 2003), à paraître, Rome, Collection de l‟Ecole française de Rome, 2005 CHIFFOLEAU (J.). Les justices du pape : déliquance et criminalité dans la region d‟Avignon au quatorzième siècle. Parijs, 1984. 192-194 COCKSHAW (P.). Le personnel de la chancellerie de Bourgogne-Flandre sous les ducs de Bourgogne de la maison de Valois (1384-1477). Kortrijk, 1982. 245 p. COUTURE (R.). L‟imputabilité morale des premiers mouvements de sensualité de saint Thomas aux Salmaticenses. Rome, 1962. p. 31 CROMPTON (L.). Homosexuality and civilization. Harvard university press, 2006. 623 p. DAHLBERG (CH.). The Romance of the Rose. Derde editie. Princeton/ New Yersey, 1995. 450 p. + illustraties DEBAE (M.) en LEMAIRE (CL.). “Esquisse historique 1559-1837”, In : Bibliothèque Royale, Mémorial. 1969. pp. 3-83 DE LA CROIX (A.). L‟erotisme au Moyen Age. Parijs, 1999 DE MOREAU (S.). Historie d l‟église en Belgique. Tome IV („l‟Eglise aux Pays-Bas sous les ducs de Bourgogne et Charles Quint 1378-1559‟). Brussel, 1949. 518 p. DEBRU (A.) (ed.). Galen on pharmacology. Philosophy, history en medicine. Brill, 1997. 336 p. DE CROMBRUGGHE (A.). “Nicolas Bruggheman”, In : Biographie nationale (publié par l‟Academie royale des sciences, des lettres et des beaux-arts) , deel III (B-C). Brussel, 1872. Kolommen 108-109 DELMAIRE (B.). “Un sermon arrageois inedit sur les “bougres” du nord de la France (vers 1200)”, In : Heresis 1999, nr. 17. pp. 1-15 DE VOGÜÉ (A.). Dialogues. Deel I. Parijs, 1978. 204 p. DE VOGÜÉ (A.) en ANTIN (P.). Dialogues. Deel III. Parijs, 1980. 370 p. DOUTREPONT (G.). La littérature française à la cour des ducs de Bourgogne : Philippe le Hardi, Jean sans Peur, Philippe le Bon, Charles le Téméraire. Parijs, 1909. LXVIII + 544 p. DOVER (K.). Homoseksualiteit in het Klassieke Griekenland. Amsterdam, 1989. 285 p. DUMOLYN (J.). Het hogere personeel van de hertogen van Bourgondië in het graafschap Vlaanderen (1419-1477). 5 banden [doctoraatsverhandeling UGent 2000-2001, promotor : Marc Boone]. 1344 p. DUMOLYN (J.). Staatsvorming en vorstelijke ambtenaren in het graafschap Vlaanderen (1419-1477). Antwerpen/Apeldoorn, 2003. 250 p.
113
DUPONT (G.). Maagdenverleidsters, hoeren en speculanten : prostitutie in Brugge tijdens de Bourgondische periode. Brugge, 1996 DYNES (W.) en DONALDSON (St.). Homosexuality in the Ancient world. New York/ Londen, 1992. 492 p. EDWARDS (C.). Suetonius‟ lives of the Caesars. A new translation. Oxford university press, 2000. 392 p. EHWALD (R.). Die Metamorphosen des P. Ovidius Naso. Band 1. Berlijn, 1915. 384 p. EHWALD (R.). Die Metamorphosen des P. Ovidius Naso. Band 2. Berlijn, 1916. 455 p. ELIAS (N.). Over het civilisatieproces. Sociogenetische en psychogenetische onderzoekingen (vertaald uit het Duits door Willem Kranendonk). Het spectrum, 1982. 752 p. ELIOTT (D.). Fallen bodies. Pollution, sexuality and demonology in the middle ages. University of Pennsylvania Press, 1999. 300 p. GAUTHIER (A.). “La sodomie dans le droit canonique medieval”, In : Roy (B.) (ed.). L‟érotisme au moyen âge. Etudes présentées au troisième colloque de l‟Institut d‟études médievales (Montréal 3-4 avril 1976). Montréal, 1977. pp. 111-122 GOODICH (M.). The unmentionable vice : homosexuality in the Later Medieval period. Oxford, 1979. 164 p. HALSALL (P.). Homosexuality in the Middle Ages. A partially annotated bibliography. 1981 HEIRBAUT (D.). Privaatrechtsgeschiedenis van de Romeinen tot heden. Academia Press, 2005. 416 p. HEKMA (G.).”Een historiografisch overzicht van de geschiedenis van de homoseksualiteit”, In : Tijdschrift voor de sociale geschiedenis. 22 (1996), p. 205-224 HENRIET (P.). La parole et la prière au moyen âge. De Boeck Université, 2000. 477 p. HEXTER (R.). Ovid and medieval schooling. Studies in medieval school commentaries on Ovid‟s Ars amatoria, Epistulae ex ponto en Epistulae Heroidum. Münchener Beiträge zur Mediävistik und Renaissance-Forschung 38. München, 1986. 336 p. HERGEMÖLLER (B.-U.). Randgruppen der spätmittelalterlichen Gesellschaft. Ein Hand- und Studienbuch. Warendorf, 1990 HOLDEN (H.). De officiis, libri tres. Amsterdam, 1966. 483 p. HOLLIS (A.). Ars Amatoria book I, with introduction and commentary. Oxford, 1989. 171 p. HUBBARD (Th.) (ed.). Homosexuality in Greece and Rome. A sourcebook of basic documents. University of California press, 2003. 558 p. JANSSEN (J.). Dante Alighieri. Mijn komedie : Hel. 1999. 399 p. JANSSENS (J.) e.a.. Van den vos Reynaerde. Het Comburgse handschrift. Leuven, 1991. 246 p. JOHANNSON (W.) en PERCY (W.). “Homosexuality”, IN : BULLOUGH (V.) en BRUNDAGE (J.A.) (eds.). Handbook of Medieval sexuality (New York/Londen, 1996) pp. 155-189 JONGKEES. Staat en kerk in Holland en Zeeland onder de Bourgondische hertogen 14251477 (Bijdragen van het instituut voor middeleeuwsche geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht, 21). Groningen, 1942. p. 110 114
JORDAN (M.). The invention of sodomy in christian theology. Chicago university press, 1997. 190 p. KERCKHOFFS-DE HEY (A.). De Grote Raad en zijn functionarissen 1477-1531. Biografieën van raadsheren. Amsterdam, 1980. 164 p. KRAMERS (J), JABER (A.) en JANSEN (J.) (eds.). De Koran. Amsterdam en Antwerpen, 2006 LANGENBACH (M.). “Bedenkt hoe het een vrouw te moede is”, In : Spiegel Historiael, vol 26 (1991) nr. 5, pp. 250-254 LANGLANDS (R.). Sexual morality in ancient Rome. Cambridge, 2006. 399 p. LAMEERE (E.). Le Grand Conseil des ducs de Bourgogne de la maison de Valois. Brussel, 1900. 284 p. LECLERCQ (B.), TALBOT (Ch.) en ROCHAIS (H.) (eds.), Sancti Bernardi Opera : Epistolae I, corpus epistolarum 1-180, [Editiones Cistercienses], 1957 LE LOUP (W.). Vlaamse kunst op perkament : handschriften en miniaturen te Brugge van de 12de tot de 16de eeuw. Brugge, 1981. 295 p. MAES (L.Th.) (postuum). Het Parlement en de Grote Raad van Mechelen (1473-1797). Antwerpen en Rotterdam, 2009. 248 p. MILLER (P.) (ed.). Latin erotic elegy. An anthology and reader. Londen en New York, 2002, 486 p MILLS (R.). Suspended animation : pain, pleasure and punishment in medieval culture. 2005, 248 p. MOERMANS (K.). De culturele expressies van de leden van de raad van Vlaanderen (14191477). Een verkennende prosopografische studie. Deel I en II. [licentiaatsverhandeling 19981999, promotor Marc Boone]. MOSTERT (M.) en DEMYTTENAERE (A) (eds.). De betovering van het middeleeuwse christendom. Studies over ritueel en magie in de middeleeuwen. Verloren, 1995. 313 p. MURRAY (J.). “Twice marginal and twice invisible. Lesbians in the Middle Ages”, In : BULLOUGH (V.) en BRUNDAGE (J.A.) (eds.). Handbook of Medieval sexuality (New York/Londen, 1996) pp. 191-223 MYVIS (E.) . Sociale kritiek op de marginalen in de late middeleeuwen [licentiaatsverandeling Ugent, promotor : PREVENIER (W.)] 1988. 254 p. ORBÁN (A.). “Ovidius in de Latijnse middeleeuwen. Leraar van de immoraliteit en heilige”, In : Madoc, tijdschrift voor de middeleeuwen, 18, 2004. pp. 158-176 PARAVICINI (W.). “Expansion et intégration. La noblesse des Pays-Bas à la cour de Philippe le Bon”, In : Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, XCV (1980). p. 298-314 PAYER (P.). Sex and the penitentials. The development of a sexual code, 550-1150. University of Toronto Press, 1984. 219 p. POIRION (D.) (ed.). Le Roman de la Rose. Parijs, 1974.
115
RICHARDS (J.). Sex, dissidence and damnation : Minority groups in the Middle Ages. Londen/ New York, 1991 RICHARDS (J.). “Les pays bourguignons méridionaux dans l‟ensemble des Etats des ducs Valois”, In : Bijdragen en mededelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden, 1980, deel 95. pp. 335-348 ROCKE (M.). “Sodomites in fifteenth century Tuscany : the views of Bernardino of Siena”, In : GERARD (K.) en HEKMA (G.) (eds.). The pursuit of sodomy : male homosexuality in Renaissance and Enlightenment Europe. New York/Londen, 1989. pp. 7-31 RUGGIERO (G.). The boundaries of Eros. Sex crime and sexuality in Renaissance Venice. New York/Oxford, 1985. pp. 109-145 (Hoofdstuk VI : Sodom and Venice) RYAN (W.). The golden legends. Readings on the Saints. Volume I. Princeton, 1995. 410 p. SAUTMAN (Fr.) en SHEINGORN (P.) (eds.). Same sex love and desire among women in the Middle Ages. New York, 2001. 312 p. SCHNEIDER- LASTIN (W.) en PUFF (H.). “Homosexualität in der deutschen Schweiz im Spätmittelalter”, In : PUFF (H.) (ed.). Lust, Angst und Provokation. Homosexualität in der Gesellschaft. Göttingen/Zürich, 1993. pp. 79-103 SHERIDAN (M.) (ed.). Ancient Christian commentary on Scripture. Old Testament (vol II. : Genesis 12-50). InterVarsity Press, 2002. 392 p STENGERS (J.) en VAN NECK (A.). Masturbation. The history of a great fear [vertaald door HOFFMANN (K.)]. Palgrave, 2001. 239 p. VAN CAENEGEM (R.). “Ouvrages de droit romain dans les catalogues des anciens Pays-Bas meridionaux (XIIIe-XVIe siècle) , In : Tijdschrift vor rechtsgeschiedenis, deel XXVIII (1960) pp. 297-347 VAN CAENEGEM (R.). “Notes on canon law in medieval Belgian book-lists”, In : Studia historica gandensia, 72. Gent, 1967 [overdruk uit Studia gratiana XII, 1967] VAN CAENEGEM (R.). Geschiedenis van het strafprocesrecht in Vlaanderen van de XIe tot de XIV eeuw. Brussel 1954. 399 p. VANDAMME (L.) . “De middeleeuwse boekenwereld : open boeken uit de besloten wereld van de middeleeuwse bibliotheken”. In : Scriptores, 16 (2001) 3-4, pp. 12-20 VAN DER EERDEN (P.). “Incubus. demon, droom of monster ?”, In : MOSTERT (M.) en VAN DER MEER (Th.). Premoderne psychologieën van het verlangen. In : P&M vol 21 (1997), nr4, pp. 310-320 VAN HOOREBEECK (C.). Livres et lectures des fonctionnaires des ducs de Bourgogne (ca. 1420-1520) - Vol I : Texte, doctoraatsverhandeling aan de Facultés universitaires Notre-Dame de la Paix [promotor : Hermand (X.), Vanwijnsberghe (D.)], 2006-2007, 280 p. VANHEMELRYCK (F.) . Marginalen in de geschiedenis. Davidsfonds, 2004 VAN ROMPAEY (J.). Het grafelijk baljuwsambt in Vlaanderen tijdens de Burgondische periode. Brussel, 1967.
116
VAN ROMPAEY (J.). De Grote Raad van de hertogen van Boergondië en het Parlement van Mechelen. Brussel, 1973. VANYSACKER (D.). Hekserij in Brugge : de magische leefwereld van een stadsbevolking, 16de-17de eeuw. Brugge (Van de Wiele), 1988. 203 p. VAUGHAN (R.). Charles the bold. The last Valois duke of Burgundy. Boydell Press, Woodbridge, 2008. 523 p. VAUGHAN (R.). Philip the Bold. The formation of the Burgundian state. Boydell Press, Woodbridge, 2009. 280 p. VAUGHAN (R.). John the Fearless. The Growth of Burgundian power. Boydell Press, Woodbridge, 2005. 324 p. VAUGHAN (R.). Philip the Good. The apogee of Burgundy. Boydell Press. Woodbridge, 2008. 456 p. WHISTON (W.) en MAIER (P.). The new complete Works of Josephus. Revised and expanded edition. Kregel academic & professional, 1999 p. 667 WILLIAMS (C.). Roman homosexuality : ideologies of masculinity in classical antiquity. Oxford university press, 1999. 395 p. ZAFIROPOULOS (Chr.). Ethics in Aesop‟s fables : the Augustana collection. Brill, 2001. 202 p. ZERNER (M.). “Du court moment où on appela les hérétiques des “bougres”. Et quelques deductions”, In : Cahiers de civilisation medievale (Xe-XIIe Siècles). Université de Poitiers, 1989, vol 32, pp. 306-324
Onuitgegeven literatuur BUYLAERT (F.). Eeuwen van ambitie. Edelen, steden en sociale mobiliteit in laatmiddeleeuws Vlaanderen [onuitgegeven doctoraatsverhandeling Universiteit Gent)] (2008); Database Vlaamse Adel (1350-1500).
Varia Tentoonstelling, “VLAAMSE WANDTAPIJTEN VOOR DE BOURGONDISCHE HERTOGEN KEIZER KAREL V EN KONING FILIPS II”, in de Kunsthal Sint-Pietersabdij te Gent [21 november 2008 - 29 maart 2009]. Catalogus door CHACO FERNANDO (Brussel, Mercatorfonds 2008) Tentoonstelling, “LA SPLENDEUR DE LA BOURGOGNE 1433-1477. CHARLES LE TÉMÉRAIRE”, in het Groeningemuseum te Brugge [27 maart 2009 – 21 juli 2009]. Catalogus onder redactie van MARTI SUSAN e.a. (Brussel, Mercatorfonds 2009)
117
INCUNABULA SHORT TITLE CATALOGUE van de British Library. Ze bevat een overzicht van alle vijftiende eeuwse Europese incunabelen alsook doorverwijzingen naar eventueel gedigitaliseerde exemplaren : http://www.bl.uk/catalogues/istc/index.html PATROLOGIA LATINA ONLINE. Een collectie van verscheidene werken van de kerkvaders en meerdere ecclesiastische auteurs dat eertijds gepubliceerd werd door Jacques Paul Migne : http://www.documentacatholicaomnia.eu/25_10_MPL.html ROMAN DE LA ROSE DIGITAL LIBRARY. Een initiatief van de Bibliothèque Nationale de France ism Sheridan Librairies van de John Hopkins University die verscheidene manuscripten van de Roman de la Rose heeft gedigitaliseerd : http://romandelarose.org/
118