context
SLO context po
mei 2014
nummer 10
voor het primair onderwijs
Scholen willen meer houvast én meer lucht Eerste landelijke curriculummonitor ICT en maatwerk Scholen kunnen de lat best hoger leggen
atie op eer inform m r o o v l k Kij imuleren.n t s t n le a .t www
Fotografie: Shutterstock
Conferentie over (hoog)begaafdheid 11 en 12 november 2014 NBC Congrescentrum Nieuwegein
Informatiepunt Onderwijs & Talentontwikkeling Wilt u weten hoe u (hoog)begaafde leerlingen kunt begeleiden om hun talenten te ontdekken en stimuleren? Of welke recente inzichten u kunt gebruiken om hun talenten verder te ontwikkelen? Op dinsdag 11 en woensdag 12 november 2014 organiseert het Informatiepunt Onderwijs & Talentontwikkeling in opdracht van het ministerie van OCW een conferentie over passend onderwijs aan (hoog)begaafde leerlingen, met sprekers uit binnen- en buitenland. Noteer deze data vast in uw agenda en registreer u op www.talentstimuleren.nl om onze updates automatisch te ontvangen. Zo blijft u altijd op de hoogte en kunt u snel reageren zodra er meer bekend is, want vol is vol!
Fotografie: Ebo Fraterman
Inhoud De roep om meer houvast rondom om het Bodytekst: curriculum wordt groter, de The Sans Semi Light Plain,terwijl 8,5 pt. niemand / 12 pt. interlinie autonomie van scholen wil inperken. Lange tijd werd gedacht dat gekozen moest worden voor Naam hoofdredacteur: een van beide. Inmiddels beseffen steeds meer The Sansdat Semi 8,5 kunnen pt. / 12 pt. interlinie partijen ze Light handPlain, in hand gaan. SLO pleit daar al veel langer voor.
4 Eerste landelijke curriculummonitor 8 ICT-tool ondersteunt leerkracht bij ontwikkelen van passend onderwijs
10 Digitale geletterdheid en 21e eeuwse vaardigheden
Als leerplankundig instituut zijn wij verheugd dat deze geluiden nu ook vanuit andere hoeken komen. Dat maakt immers dat er voedingsbodem is voor gesprek. Want als breder wordt gedeeld dat we (wat) meer met elkaar moeten vastleggen over wat leerlingen zouden moeten kennen en kunnen, dan is het vervolgens nodig te overleggen over wat dat dan moet zijn en wat dat mag zijn. Wat moet sowieso worden geleerd en waar zit de professionele ruimte voor de leraar voor de klas?
14 Kenniscentrum leermiddelen
In onze leerplankaders, handreikingen en dergelijke geven we vanuit SLO onze ideeën hierover en bieden we waar mogelijk instrumenten om schoolleiders en leraren te helpen vat te krijgen op hun eigen curriculum. Daarbij gaat het trouwens niet alleen over kennis, maar ook (steeds vaker) over vaardig heden. Want in deze tijd is het adequaat aanleren van vaardigheden voor leerlingen misschien wel net zo belangrijk.
24 Publicaties
In deze editie van SLO Context treft u weer een mix aan van al deze aspecten die nauw met elkaar verbonden zijn. Bedoeld om u als onderwijs professional te ondersteunen bij het vormgeven van kwalitatief hoogwaardig onderwijs voor onze leerlingen. Want hoe uiteenlopend de discussies over de inhoud van het onderwijs ook kunnen zijn, om de kwaliteit van het onderwijs is het ons allemaal te doen!
16 ICT en maatwerk 19 Engels in het basisonderwijs
20 Scholen kunnen de lat best hoger leggen
10 16
23 Leerplan in beeld
25 Cultuur in de spiegel
22 20
26 Agenda / Actueel / Websites
Colofon
Bestel- & informatieadres
SLO Context is een uitgave van SLO © 2014, Enschede.
SLO Postbus 2041 7500 CA Enschede
ISSN 1878-7339
T 053 4840 840 E
[email protected] www.slo.nl Redactie: Berthold van Leeuwen, Mändy Kok Eindredactie: Jessica van der Veen Opmaak: Simone Analbers Druk: Te Sligte - Olijdam, Enschede Met dank aan: Paula van Beveren, Kitty van Gerven, Rianne
Jessica Jessicavan vander derVeen Veen Hoofdredacteur, Hoofdredacteur,
[email protected] [email protected]
4
Houwelingen, Jo Lucassen, Marjon Tromp en Simone Walvisch.
Eerste landelijke curriculummonitor
Scholen willen meer houvast én meer lucht Leerkrachten en schoolleiders in het primair onderwijs hebben behoefte aan meer houvast voor kunstzinnige oriëntatie, burgerschap en natuur & techniek. Ze vinden dat er te veel nadruk ligt op toetsing en worstelen met het vormgeven aan 21e eeuwse vaardigheden. Bovenal willen ze meer lucht in het programma. Dat blijkt uit de eerste landelijke curriculummonitor, een tweejaarlijks onderzoek waarmee SLO de vinger aan de pols van de Nederlandse leerplanpraktijk gaat houden.
Tekst: Suzanne Visser • Fotografie: Jan Schartman
Het is een van de informatiebronnen voor de nieuwe curriculumspiegel, die later dit jaar verschijnt.
SLO context po
mei 2014
nummer10
Annette Koopmans & Wilmad Kuiper >
‘Lappendeken’, ‘plakbandcurriculum’: het leerplan voor het funderend onderwijs (basisonderwijs en onderbouw voortgezet onderwijs) staat de laatste tijd flink in de belangstelling. De aanleiding is niet dat de huidige onderwijsprestaties teleurstellen. Ook al kan het op onderdelen beter, het Nederlandse onderwijs presteert nog altijd bovengemiddeld, en dat met gemiddelde investeringen. Nee, de zorgen zitten vooral in de toekomst bestendigheid van het onderwijs. Wereldwijd gaan stemmen op die pleiten voor een grondige doordenking van onderwijsprogramma’s: de samenleving verandert razendsnel en als wij onze kinderen goed willen blijven voorbereiden op hun toekomst, moet het onderwijs meebewegen. Diezelfde boodschap klinkt in ons land door in recente rapporten van de Onderwijsraad en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid. Om straks niet voor overhaaste beslissingen te staan, moeten we ons nu een aantal belangrijke vragen stellen. Wat is, met het oog op de toekomst, het meest relevant om in het funderend onderwijs te leren? Hoe zou een eigentijds onderwijsaanbod eruit kunnen zien? Hoe om te gaan met de vele ‘claims on aims’ waarmee het onderwijs bij voortduring wordt geconfronteerd? Anders gezegd: leren onze kinderen nog wel de goede dingen? Is het leerplan toe aan een update? “Een systematisch gesprek over dit soort vragen wordt in Nederland tot nu toe nauwelijks gevoerd”, zegt Wilmad Kuiper, hoofd Onderzoek & Advies bij SLO. “Traditiegetrouw klopt de overheid hier niet hard aan de voordeur van scholen voor funderend onderwijs: de overheid is terughoudend bij het vaststellen van doelen en inhouden. Maar aan de achterdeur wordt de druk steeds sterker, in de vorm van een groeiende aandacht voor toezicht en toetsing. Daar komt bij dat de overheid op basisvaardigheden juist wel gedetailleerd stuurt: nu al voor taal en rekenen, straks wellicht ook voor Engels. Wat betreft sturing en ruimte is het beeld dus gemengd, vandaar die termen als ‘plakband’ en ‘lappendeken’. Terwijl we met het oog op de toekomst echt behoefte hebben aan een landelijke, maatschappelijke en professionele discussie over het leerplan als geheel. SLO ziet het als haar taak daar input voor te leveren.”
Thermometer De eerste stap is dan een goed inzicht in de huidige stand van zaken. Daar komt de nieuwe curriculummonitor in beeld. Met dit brede, tweejaarlijkse onderzoek onder schoolleiders en leraren in het primair en voortgezet onderwijs steekt SLO als het ware de thermometer in de Nederlandse leerplanpraktijk: Hoe maken scholen keuzes? Wat voor knelpunten ervaren ze? Hebben ze genoeg houvast? SLO context po
mei 2014
nummer 10
Lopen ze op het ene vakgebied tegen meer problemen aan dan het andere? “Het gaat erom dat we zicht krijgen op de manier waarop scholen in de praktijk met leerplanvragen omgaan”, zegt Annette Koopmans, projectleider curriculummonitor bij SLO. De enquêtes voor de eerste curriculummonitor zijn inmiddels afgenomen. Uit het primair onderwijs vulden meer dan tweehonderd schoolleiders en iets minder dan tweehonderd leerkrachten een digitale vragenlijst in. Een kleine greep uit de resultaten.
Onvoldoende aandacht “Opvallend is dat leerkrachten en schoolleiders zeggen onvoldoende zicht te hebben op de doelen en inhouden van sommige vakken”, zegt Koopmans. “Wat dit betreft staan kunstzinnige oriëntatie, burgerschap en natuur & techniek in de top 3. Vergeleken met de gedetailleerde referentiekaders voor taal en rekenen zíjn de doelen van deze vakken natuurlijk ook minder scherp omschreven. Leerkrachten moeten het met de kerndoelen doen en die zijn sinds 2006 nu eenmaal erg globaal. Voeg daar die nadruk op taal en rekenen bij en het gevolg is dat deze vakgebieden in de verdrukking raken. Meer dan 85 procent van alle leerkrachten en schoolleiders vindt dat er vakken zijn die onvoldoende aandacht krijgen, deze drie vakgebieden voorop.” Op een vergelijkbare manier worstelen scholen met de zogeheten 21st century skills: de algemene vaardigheden die volgens kenners van groot belang zijn in de beroepen van de toekomst. “Een ruime meerderheid van schoolleiders en leerkrachten zou er graag meer aandacht aan besteden”, zegt Koopmans. “Maar door het overladen programma en de nadruk op taal- en rekenprestaties komt het er in de praktijk niet van. Bovendien denken schoolleiders dat het leerkrachten op dit punt aan deskundigheid ontbreekt: ze missen houvast.” Tussen de 30 en 50 procent van de deelnemers aan de curriculummonitor vraagt dan ook om nadere uitwerkingen van de vaardigheden
5
probleemoplossend vermogen en leren leren. Ook kritisch denken en ICT-geletterdheid scoren hoog. Behalve aan vakoverstijgende vaardigheden zouden scholen sowieso meer aan samenhang tussen vakken willen werken: thematisch werken, vakkenintegratie. Koopmans: “Opnieuw noemen schoolleiders en leraren gebrek aan onderwijstijd en de nadruk op taal- en rekenprestaties als belemmerende factoren. Natuurlijk kost het tijd om meer samenhang in het programma te doordenken en vorm te geven, maar het zou ook tijd kunnen besparen door doelen en inhouden efficiënter aan te bieden en op elkaar af te stemmen. Scholen lijken het echter voornamelijk te zien als iets wat er bovenop komt.”
Meer ruimte
6
Leerkrachten en schoolleiders worstelen dus met tijdgebrek en dat schrijven ze toe aan de overladenheid van het programma. Meer dan de helft van de leerkrachten vraagt om meer lucht en ruimte. In werkelijkheid wordt lang niet alle ruimte die er is, benut. Kuiper vraagt zich daarom af of een deel van de oorzaak niet ergens anders zit. “Uitgevers willen scholen tegenwoordig genoeg te kiezen geven en maken hun methodes daarom heel uitvoerig. Ervaar je een gebrek aan houvast, dan geeft het een veilig gevoel om de methode maar helemaal te volgen. Maar dan doe je dus in feite te veel en dat kost dus ook veel tijd. Eigenlijk zou je moeten durven kiezen en af en toe de
In een notendop De curriculummonitor verschijnt elke twee jaar; de volgende komt uit in 2016. Het onderzoek bestaat uit een kwantitatief en een kwalitatief deel. Voor het kwantitatieve deel beantwoorden leraren en schoolleiders uit het funderend onderwijs (po en vo, inclusief (v)so) een digitale vragenlijst over algemene leerplanthema’s. Opvallende zaken worden in een kwalitatief onderzoek dieper uitgespit. Van de curriculummonitor 2014 is het kwantitatieve deel afgerond; op de uitkomsten daarvan is dit artikel gebaseerd. Dit jaar nog volgt een kwalitatief onderzoek in het (v)so en praktijkonderwijs; bij de volgende afname een verdieping in de rest van het funderend onderwijs. De curriculummonitor telde deze eerste keer zeven onderwerpen: landelijke leerplankaders, leergebied overstijgende doelen en vaardigheden, ruimte en horizontale samenhang, omgaan met verschillen, ontwikkeling van leerlingen volgen en toetsen, doorlopende leerlijnen, speerpunten en uitdagingen. Het rapport is vanaf eind juni gratis te downloaden via www.slo.nl/publicaties.
methode loslaten. Maar dan moet je je wel voldoende zeker voelen van je zaak, en dat voelen veel leerkrachten en schoolleiders zich blijkbaar niet. Die onzekerheid wordt gevoed door het inspectie toezicht”, zegt Kuiper. De recente SLO-brochure Het leerplangesprek op school beschrijft het zo: “…wie het toezichtkader leest, ziet dat de leerplan vrijheid van scholen voluit wordt gerespecteerd. (Maar) het ‘kijken’ van de inspectie is niet vrijblijvend, het is verbonden met beoordeling, controle en uiteindelijk sancties. Nadenken over de toekomst van het curriculum vraagt om maatwerk, ruimte om te experimenteren, vertrouwen en verantwoordelijkheid. Het toezicht neigt naar een heel andere culturele context: efficiëntie, standaardisatie, controle op meetbare doelen. Je mag als school het leerplan best anders invullen, maar dan wel passend binnen het toezichtkader. Hoe je het ook wendt of keert, het zal niet verbazen dat dit vaak als een vorm van pressie wordt beleefd.” Voor scholen die durven, is er dus wel ruimte. Maar veel scholen blijven liever aan de veilige kant. Wie niet kiest, kan ook niet verkeerd kiezen.
Toetsing Er is nog een factor die maakt dat scholen onvoldoende ruimte ervaren om zelf vorm te geven aan het leerplan en dat is de nadruk op toetsing en controle. Tegen de 60 procent van alle schoolleiders en leerkrachten in het primair onderwijs vindt dat er te veel aandacht uitgaat naar toetsing. Daarbij is de toetsing ook nog eens te veel op het gemiddelde gericht: bijna de helft van de leerkrachten geeft aan dat zij meer mogelijkheden zouden willen hebben om gedifferentieerd te toetsen. Kuiper: “De overheid lijkt het gebrek aan sturing aan de voordeur te willen compenseren door een toenemende sturing aan de achterdeur. Scholen baseren leerplankeuzes in niet onbelangrijke mate op wat getoetst wordt en op waar het toezicht zich op richt. Dat is de omgekeerde wereld. Vooral omdat er dan automatisch meer aandacht uitgaat naar meetbare, relatief makkelijk te toetsen zaken. In combinatie met het effect van ‘teaching to the test’, geeft dat een verkeerde impuls: omdat iets wordt getoetst en scholen hun leerlingen goed op de toetsen willen voorbereiden, krijgt het onderwerp een grotere plaats in het programma. The tail wags the dog. We zouden juist moeten beginnen bij datgene wat wij het meest relevant vinden dat leerlingen leren. Dat is het leerplangesprek waar we het eerder over hadden.”
SLO context po
mei 2014
nummer 10
Fotografie: Humantouchphoto.nl
Over vijf jaar Nog een laatste onderwerp uit de curriculummonitor. Stel, we zijn vijf jaar verder. Met welke ontwikkelingen denken schoolleiders dan druk bezig te zijn? “De verwachte prioriteiten verschillen niet zo heel veel van de huidige”, zegt Koopmans. “Opbrengstgericht werken en passend onderwijs worden nog steeds het meest genoemd, hoewel opbrengstgericht werken naar het idee van schoolleiders dan iets minder concrete actie zal vragen. De aandacht voor talentontwikkeling en inzet van ICT groeit naar hun verwachting nog iets. Maar de grootste verschuiving verwachten zij bij 21st century skills.” Is nu nog maar 10 procent van schoolleiders in het primair onderwijs met deze toekomstgerichte vaardigheden bezig, zelf denken zij dat dit percentage over vijf jaar bijna zal zijn verdriedubbeld. Ook verwachten ze dat samenhang en het loskomen van methodes als onderwerpen aanzienlijk hoger op de agenda zullen staan.
Leren van het buitenland De curriculummonitor wordt voortaan elke twee jaar afgenomen, in de opmaat naar de verschijning van de eveneens nieuwe curriculumspiegel. Dit is een tweejaarlijks rapport van SLO over leerplan ontwikkeling in Nederland. Kuiper: “Op dit moment bestaat het officiële leerplan voor het funderend onderwijs uit twee sets van 58 kerndoelen (waar scholen last noch gemak van hebben) en concrete referentieniveaus voor taal en rekenen. Belangrijke vragen zijn: In hoeverre is het gewenst meer houvast te bieden in de volle breedte van het onderwijsaanbod en zo ja, hoe dan? Hoe kan de samenhang en toekomstgerichtheid worden versterkt? Hoe te bepalen wat (het meest) relevant is om te leren?” Behalve op de curriculummonitor bouwt het advies voort op de bestaande leermiddelenmonitor en de algemene en vakspecifieke trendanalyses die SLO maakt. “Verder kijken we in onze rol van internationale SLO context po
mei 2014
nummer 10
uitkijkpost naar het buitenland”, zegt Kuiper, die samen met een collega voor een Europees jaarboek een landenvergelijking schreef. “Daar hebben ze echt niet een, twee, drie antwoord op onze leerplanvragen, maar we kunnen wel leren van hun ervaringen. Neem het vraagstuk van de mate van detaillering. In Engeland was het op leerplangebied tot eind jaren tachtig vrijheid blijheid. In reactie op achterblijvende internationale prestaties is toen een sterk voorschrijvend nationaal curriculum ingevoerd. Dat leerplan is zo gedetailleerd geworden dat het veel scholen tegen de borst stuit. In die valkuil moeten wij dus niet stappen: van een pendule die van het ene uiterste doorslaat in het andere. Je ziet die beweging overigens in het curriculumbeleid van heel veel landen. Finland bijvoorbeeld had halverwege vorige eeuw ook een sterk voorschrijvend nationaal curriculum. In de jaren negentig is dat vernieuwd en globaler gemaakt. Maar het nieuwe leerplan was weer té open: leraren zaten met de handen in het haar. In 2004 is toen een nationaal curriculum ingevoerd waarin meer afspraken zijn gemaakt.” Kuiper besluit: “Een andere vraag is wat een goede balans is tussen wat de overheid op landelijk niveau regelt - en hoe dat te doen - en wat de ruimte is voor lokale dynamiek - en hoe die ruimte te bieden en te ondersteunen. Die ‘geregelde ruimte’, zoals de Onderwijsraad het noemt, past heel erg in onze traditie, maar behoeft een eigentijdse invulling. En dan is het goed om te zien dat het bijvoorbeeld in Finland, Hongarije en Zweden goed lukt om afspraken te maken over wat leerlingen moeten leren terwijl er toch genoeg ruimte blijft voor een lokale en regionale invulling. Daar gaat het om: goed kijken wat er elders gebeurt en vooral ook waaróm. Daar kunnen we veel van leren.”
7
Bron artikel: Kitty van Gerven/UT Nieuws • Fotografie: Shutterstock.
ICT-tool ondersteunt leerkracht bij ontwikkelen van passend onderwijs
Lesstof op maat voor leerling met beperking Als in augustus de Wet Passend Onderwijs in werking treedt, zullen leerlingen met een (verstandelijke) beperking of gedragsproblemen meer dan tot nu toe een plek krijgen op een reguliere school. Hoe ga je daar als leraar mee om? Sectormanager van de afdelingen primair onderwijs en speciaal onderwijs bij SLO én UT-promovendus Berthold van Leeuwen ontwikkelde een ICT-tool, die hulp biedt om passend onderwijs voor deze scholieren te ontwikkelen. Een slechtziende of slechthorende leerling in de groep? Een kind in een rolstoel? Weinig leraren in het reguliere basisonderwijs die daar problemen mee hebben. Vaak volstaat een simpele aanpassing, een technische voorziening of gewoon iets meer aandacht om zo’n speciale leerling een glansrijke schoolcarrière te kunnen bieden. Maar wat doe je als een kind met het down syndroom je groep komt versterken? Of met een stoornis in het autistische spectrum? Veel leraren binnen het reguliere basisonderwijs houden hun hart vast als in augustus 2014 de Wet Passend Onderwijs in werking treedt. Volgens deze nieuwe wet hebben schoolbesturen de (zorg)plicht om leerlingen met een beperking een passende plek te bieden binnen het normale onderwijs. Maar of deze scholen zeer moeilijk lerende (zml) kinderen ook echt binnenboord kunnen houden is de vraag. Meer dan de helft van de leraren die afgelopen november deel namen aan een enquête van de onderwijsbond AOb,
denkt van niet. Slechts 11 procent meent dat zijn of haar school er klaar voor is. Bovendien wordt getwijfeld aan de eigen deskundigheid. Een minderheid acht zichzelf deskundig genoeg om onderwijs te geven aan zorgleerlingen, terwijl 28 procent er zelfs van overtuigd is daar niet de nodige expertise voor in huis te hebben. “Leraren zijn vooral onzeker als het gaat om kinderen met een verstandelijke beperking”, weet Van Leeuwen. “Vooral bij vakken als taal en rekenen vragen zij zich af of zij wel de juiste aanpak volgen. Of ze alles uit het kind halen wat er in zit. En of ze de anderen in de groep niet tekortdoen.” Verbazen doet die onzekerheid hem niet. “Deze leraren zijn niet op het onderwijs aan zml-leerlingen voorbereid. En de scholen zijn er qua onderwijsaanbod ook niet op toegerust.” Bovendien is het volgens de onderwijskundige onmogelijk om de expertise uit het speciaal onderwijs één op één over te zetten naar het reguliere onderwijs, vanwege de grote verschillen in aanpak. Toch wil dat volgens hem niet SLO context po
mei 2014
nummer 10
zeggen dat een zml-leerling per definitie een probleem oplevert in de groep. “Sommige leraren gaan er op een natuurlijke manier uitstekend mee om. Maar er zijn er ook,” zo moet hij toegeven, “die met de handen in het haar zitten.”
Collegiaal leren Op dit moment is er volgens Van Leeuwen nog weinig aandacht voor de uitdaging waar de nieuwe wet de leraren voor stelt. Of liever gezegd: “Er is weinig aandacht voor de kwaliteit van passend onderwijs.” Een van de redenen waarom Van Leeuwen zich heeft toegelegd op een onderzoek naar de mogelijkheden om leraren te ondersteunen met ICT. Samen met andere deskundigen ontwikkelde hij in het kader van zijn promotieonderzoek aan de faculteit Gedragswetenschappen een webbased omgeving die leraren helpt om een onderwijsaanbod voor rekenen en wiskunde te ontwikkelen dat afgestemd is op de individuele capaciteiten en behoeften van zmlleerlingen. Het doel van deze ICT-tool is tweeledig, legt Van Leeuwen uit. “In de eerste plaats wordt er maatwerk geleverd bij het opstellen en uitvoeren van een reken- en wiskundecurriculum. En in de tweede plaats wordt de deskundigheid vergroot bij alle professionals die zich binnen de school met zmlleerlingen bezighouden. Voorwaarde is wel dat deze professionals gezamenlijk met de tool werken. Dus niet alleen de gespecialiseerde leerkrachten, zoals intern begeleiders of remedial teachers die nu vaak worden ingezet om kinderen met een beperking buiten de groepslessen om te onderwijzen, maar ook de groepsleerkrachten zelf. Collegiaal leren is een belangrijk aandachtspunt.”
500 lesvoorbeelden De door Van Leeuwen ontwikkelde tool kent drie verschillende stappen. Allereerst worden relevante gegevens van de leerling en diens (leer)omgeving geïnventariseerd. “Hiermee wordt een dossier opgebouwd dat een beeld schetst van de leerling en hoe hij functioneert. Het programma genereert bovendien tal van didactische tips en suggesties waar het gaat om sociaal gedrag, leerstijl en werkhouding.” Het is aan de leraar zelf of hij deze handreikingen aanneemt, benadrukt Van Leeuwen. “De tool biedt ondersteuning, geen voorschriften.” Datzelfde geldt voor het tweede onderdeel ervan, dat gericht is op het samenstellen van een passend curriculum voor rekenen en wiskunde. Aan de hand van een overzicht van relevante leerdoelen kan de leraar een lesprogramma op maat samenstellen, al dan niet met behulp van de maar liefst 500 lesvoorbeelden die in de tool zijn opgenomen. “Een voordeel van deze SLO context po
mei 2014
nummer 10
aanpak is dat leraren worden aangezet om zelf lesmateriaal te ontwikkelen. Door de voorbeeldlessen te herontwerpen, uit te voeren en te evalueren vergroten zij hun eigen deskundigheid”, aldus Van Leeuwen. Het derde deel van de tool is helemaal gericht op reflectie. “Via een formulier worden de resultaten geëvalueerd van wat is uitgevoerd en wat werd beoogd. Met de uitkomsten daarvan kunnen doelbewuster keuzes uit het onderwijsaanbod worden gemaakt.”
Houvast Of zo’n ICT-tool daadwerkelijk een steun in de rug kan zijn, liet Van Leeuwen testen op drie basisscholen in Nederland. De reacties waren overwegend positief. “Een webbased tool kan leraren helpen bij het vormgeven van het curriculum voor een leerling met een verstandelijke beperking”, constateert Van Leeuwen dan ook in zijn proefschrift ICT ter onder steuning van passend onderwijs voor leerlingen met een verstandelijke beperking, waarop hij onlangs promoveerde. “Gebleken is dat de tool houvast biedt bij het samenstellen van reken- en wiskundelessen. Daarnaast blijkt de achtergrondinformatie over het leren van leerlingen met een verstandelijke beperking heel nuttig te zijn.” Volgens de sectormanager is er dan ook alle reden om ICT in de toekomst in te zetten als hulpmiddel voor leerkachten. SLO neemt binnenkort al het voortouw door scholen een inlogaccount te verstrekken, waarmee ze toegang krijgen tot de door Van leeuwen ontwikkelde website. “En in de toekomst zullen er zeker ook tools ontwikkeld kunnen worden op andere lesgebieden. Niet alleen voor kinderen met een verstandelijke beperking, maar bijvoorbeeld ook voor hoogbegaafde leerlingen, die net zo goed speciale aandacht vragen binnen het reguliere onderwijs.” En toch… hoe praktisch zo’n tool ook mag zijn, volgens Van Leeuwen kunnen scholen daarmee niet volstaan om ‘passend’ onderwijs voor alle leerlingen te bieden. “Een tool alleen is niet genoeg. Het gebruik ervan zal altijd ingebed moeten worden in andere vormen van deskundigheidsbevordering. En dan nog,” waarschuwt de onderwijskundige, “moeten we niet doorslaan in ons vertrouwen in de technologie. ICT kan zeker een ondersteuning zijn, maar kan de leraar nooit vervangen. Want het is de leerkracht zelf die het onderwijs draagt, met al zijn eigen inzichten en zijn persoonlijke invulling.”
9
Digitale geletterdheid en 21e eeuwse vaardigheden
“We willen opleiden voor de toekomst” Wat moet de school in de 21e eeuw kinderen eigenlijk leren? En komt dit al voldoende aan bod in het huidige onderwijs? SLO is druk bezig dat te onderzoeken. Op GBS De Horizon zijn
Tekst: Femke van den Berg • Fotografie: Jan Schartman
ze ondertussen al bewust met 21e eeuwse vaardigheden aan de slag gegaan.
10
SLO context po
mei 2014
nummer 10
Maandagmiddag, 13.00 uur. “Jongens en meisjes, ga zitten op je stoel, doe je boeken en tablets dicht en kijk naar het digibord”, zegt juf Rianne Houwelingen tegen de leerlingen van groep 6 van GBS De Horizon uit Hoogland. “Jullie zien daar een mindmap met in het midden het woord water. Wie helpt me deze aan te vullen?” Verschillende vingers gaan de lucht in. ”Regenwater”, zegt een jongetje. De juf maakt een hokje op het bord en vult het woord in. Binnen de kortste keren breidt de mindmap zich uit met woorden als: slootwater, geiser, waterkringloop, kraanwater en verbijzonderingen bij deze woorden (zoals drinken, gezond en helder bij kraanwater). Juf Rianne is al enige lessen bezig met het project ‘water’. Eerst heeft ze de belangstelling van leerlingen gewekt door hen allerlei proefjes te laten doen. Zo ontdekten zij dat een ei zinkt als je het in een glas water doet, maar niet als je eerst zout in het water strooit. Toen de leerlingen klaar waren met de proefjes, hebben ze in tweetallen mindmaps over water gemaakt op papier. Vandaag gaan ze die uitwerken en kijken ze of ze op basis hiervan een onderzoeksvraag kunnen formuleren. Sigrid Loenen, leerplanontwikkelaar bij SLO: “Het doen van proefjes motiveert leerlingen. Ze houden van zelf experimenteren, ontdekken zonder vooropgesteld plan, bedenken hoe het kan dat… Of wat er gebeurt als… Er wordt een beroep gedaan op hun probleemoplossend vermogen, een belangrijke 21e eeuwse vaardigheid (zie kader op pagina 13). Ook het leren leren, zelfregulering, wordt gestimuleerd.”
“Misschien kan de brandweer ons daar meer over vertellen? Dan zouden we een interview kunnen houden”, oppert een van hen. “Kritisch denken, samenwerken en communiceren, allemaal belangrijke 21e eeuwse vaardigheden, komen bij zo’n interview aan bod”, zegt Loenen. “Het is heel goed dat er in dit project aandacht is voor activiteiten buiten de school.”
Nieuwe aanpak
Onderzoeksvragen
Bij GBS De Horizon zijn ze sinds een jaar of drie bezig met het vernieuwen van het onderwijs. “In 2010 waren we op zoek naar nieuwe methoden voor de zaak vakken”, vertelt Marjon Tromp, leerkracht van groep 4. “We willen opleiden voor de toekomst en vonden dat onze toenmalige aanpak niet meer aansloot bij de huidige technologische en maatschappelijke ontwikkelingen.” In hun zoektocht naar nieuwe methoden, stuitte het team op ‘SingaporeNext’, een samenwerkingsinitiatief van verschillende school besturen en andere onderwijspartijen met als doel innoverend leren in een ICT-rijke leeromgeving te realiseren. “Via SingaporeNext konden we tegen gunstige voorwaarden minilaptops aanschaffen”, vertelt Tromp. “Ook kregen we scholing in hoe je leerlingen helpt met hun eigen onderzoek.”
Terwijl de kinderen van groep 6 hard nadenken over een geschikte onderzoeksvraag, zijn veel leerlingen van groep 8, waar ze ook aan het waterproject werken, al een stapje verder. Een paar kinderen onderzoeken wat de functie is van draaikolken. Enkele meisjes willen weten in welke landen mensen niet beschikken over goed drinkwater. Een leerling bekijkt achter de PC een filmpje over de Watersnoodramp uit 1953. Enkele kinderen bespreken hoe ze via de e-mail kunnen overleggen als ze thuis aan hun project werken. En twee jongens, een laptop op schoot, zoeken informatie over wat je nodig hebt bij diepzeeduiken.
Tegenwoordig werkt de school bij de zaakvakken aan projecten, waarbij verschillende 21e eeuwse vaardigheden aan bod komen. Wekelijks zijn de leerlingen twee middagen bezig met een project; ieder project duurt ongeveer zes weken. “De leerlingen zijn heel enthousiast”, vertelt Paula van Beveren, leerkracht van groep 8. “Ze vinden het leuk dat ze hun eigen nieuwsgierigheid kunnen volgen. Wij bepalen wel het projectthema, bijvoorbeeld ‘Olympische Spelen’, ‘kinderarbeid’ of ‘natuurverschijnselen’, maar zij kiezen vervolgens zelf welk aspect ze uitdiepen.
“Een leerlijn zorgt ervoor dat je de vaardigheid jaar na jaar verder uitbouwt, idealiter van primair onderwijs tot en met hoger onderwijs.”
SLO context po
mei 2014
nummer 10
11
< v.l.n.r. Marjon Tromp, Rianne van Houwelingen, Paula van Beveren
Ook begeleid ik kinderen als het samenwerken niet zo goed lukt.”
12
Ze weten al vrij goed volgens welke stappen je een onderzoek kunt opzetten; daar worden ze steeds handiger in. En ze beheersen ook steeds meer manieren om hun bevindingen te presenteren. Ik heb muur kranten gezien, papieren folders, websites, power points, quizzen, gefilmde interviews. En allemaal van behoorlijke kwaliteit. De kinderen bekijken elkaars presentaties en geven de makers tips en tops. Ik vind dat zij nu echt meer leren dan toen we nog met een methodeboek werkten.” Volgens Loenen werken kinderen in zo’n project aan de vakoverstijgende competenties die ze nodig hebben om te kunnen functioneren in een snel veranderende maatschappij. “Ze leren op een andere manier denken: probleemoplossend, creatief, innovatief, kritisch, beslissingen nemend. Het gaat ook om andere manieren van werken: meer nadruk op communicatie en samenwerking, ICT en informatievaardigheden. En de blik is naar buiten gericht, op de wereld om je heen.” Loenen benadrukt overigens dat met name traditionele vernieuwingsscholen zich vanuit hun pedagogische visie al veel langer richten op brede vorming, het betrekken van de buitenwereld bij het leren.
Samenwerken GBS De Horizon introduceerde de 21e eeuwse vaardig heden eerst in de bovenbouw. “Sinds kort zijn we er echter ook in de middenbouw mee gestart”, zegt Tromp. “Daar ligt het accent op de vaardigheid samenwerken. In groep 4 mogen de kinderen een paar keer per week zelf kiezen waarmee ze werken: Kapla, blokken, K’Nnex, boeken, strips, rekenmateriaal, tekenspullen. Ze krijgen dan een groepsopdracht, bijvoorbeeld: bouw een kasteel. Ik kijk hoe het samenwerken verloopt en leg mijn bevindingen vast.
Samen met SLO ontwikkelt de school een leerlijn voor samenwerken. Loenen: “De 21e eeuwse doelen kun je op elk niveau definiëren. Zo kun je kleuters al over belangrijke aspecten van samenwerken leren: luisteren naar elkaar, wachten op je beurt, samen delen, rekening houden met elkaar. Een leerlijn zorgt ervoor dat je de vaardigheid jaar na jaar verder uitbouwt, idealiter van primair onderwijs tot en met hoger onderwijs. Een belangrijke vraag hierbij is of je de vaardigheid aanbiedt als apart onderdeel of integreert in het bestaande aanbod. Dit laatste is het meest logisch, omdat vaardigheden niet los staan van inhouden en ook omdat dit praktisch het meest haalbaar is.” Loenen stelt dat veel 21e eeuwse vaardigheden eigenlijk niet zo ‘nieuw’ zijn. “Samenwerken is altijd belangrijk geweest. Maar, passend bij de 21e eeuw, kan het meer nadruk en ‘kwaliteit’ krijgen. SLO kan suggesties doen over hoe je de didactiek van samenwerken vormgeeft. Overigens: we weten dat leerkrachten al winst boeken in hun onderwijs, alleen maar door voor zichzelf op een rijtje te zetten wat samenwerken inhoudt. Als ze dat helder hebben, kijken ze gerichter en kunnen ze het samen werken van leerlingen beter stimuleren.”
“Ze leren op een andere manier denken: probleemoplossend, creatief, innovatief, kritisch, beslissingen nemend.” Digitale geletterdheid GBS de Horizon besteedt in de vakoverstijgende projecten veel aandacht aan ICT en wil het onderwijs in digitale geletterdheid de komende tijd nog verder ontwikkelen. Deze vaardigheid bestaat volgens SLO uit verschillende elementen. Ten eerste: basiskennis van ICT, van gangbare hardware en software. Ook computational thinking hoort hierbij: het besef dat je ICT kunt inzetten voor het oplossen van problemen. Dan mediawijsheid: de kennis, vaardigheden en mentaliteit die nodig zijn om bewust, kritisch en actief om te gaan met media. En ten slotte informatie vaardigheden: het kunnen signaleren en analyseren van een informatiebehoefte en op basis hiervan het kunnen zoeken, selecteren, verwerken en gebruiken van relevante informatie. Volgens een rapport van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen uit 2012 moet de digitale geletterdheid van leerlingen sterk verbeterd SLO context po
mei 2014
nummer 10
worden. “Ook wij kunnen er als school nog wel een slag in maken”, vindt Marjon. “We doen wel veel rondom ICT, informatievaardigheden en mediawijsheid, maar onze bovenbouwleerlingen vinden het bijvoorbeeld nog lastig om te beoordelen in hoeverre de informatie die ze op internet vinden betrouwbaar is. En wij als leerkrachten soms ook.” “Bovendien werken we in de onder- en middenbouw nog niet heel gericht aan het ontwikkelen van digitale geletterdheid”, vult Paula aan. “We gaan daar wel mee starten. De nadrukt zal dan liggen op basale aspecten, zoals: Hoe sla je informatie op je computer op?”
“Samenwerken is altijd belangrijk geweest. Maar, passend bij de 21e eeuw, kan het meer nadruk en ‘kwaliteit’ krijgen.” Kerndoelen SLO heeft onderzocht hoe 21e eeuwse vaardigheden (waaronder digitale geletterdheid) terugkomen in de kerndoelen. “We turfden hoe vaak deze vaardigheden letterlijk worden genoemd”, vertelt Sigrid. “De conclusie? Al met al is de aandacht voor 21e eeuwse vaardigheden summier en weinig sturend. In de uitwerkingen van de kerndoelen in tussendoelen en leerlijnen komen de 21e eeuwse vaardigheden iets uitgebreider aan bod. Uiteindelijk laten scholen zich echter vooral leiden door methodes. Momenteel analyseren we daarom middels een steekproef in hoeverre de 21e eeuwse vaardigheden een plek hebben in een aantal leermiddelen. Daarna onderzoeken we bij een twintigtal scholen hoe zij hiermee in de praktijk aan de slag gaan.” Het onderzoek van SLO resulteert in een inventarisatie van waar scholen staan wat betreft de 21e eeuwse vaardigheden. “Ook willen we duidelijk krijgen waaraan de scholen behoefte hebben op het gebied van de 21e eeuwse vaardigheden”, aldus Sigrid. De resultaten zullen nog voor de zomervakantie gepresenteerd worden.
Sigrid Loenen >
SLO context po
mei 2014
nummer 10
Acht 21e eeuwse vaardigheden Wat zijn 21e eeuwse vaardigheden eigenlijk? “Daarover bestaat geen overeenstemming in het onderwijs en daarbuiten”, vertelt Sigrid. “In opdracht van het Ministerie van OCW heeft SLO daarom literatuuronderzoek gedaan om dit te verhelderen. Uiteindelijk zijn we gekomen tot acht 21e eeuwse vaardigheden: 1. creativiteit 2. kritisch denken 3. probleemoplossend vermogen 4. communiceren 5. samenwerken 6. sociale en culturele vaardigheden 7. zelfregulering 8. digitale geletterdheid SLO heeft een kader ontwikkeld, waarmee 21e eeuwse vaardigheden geduid kunnen worden voor het onderwijs: Digitale geletterdheid en 21e eeuwse vaardigheden in het funderend onderwijs: een conceptueel kader (te downloaden via: www.slo.nl).
13
Kenniscentrum Leermiddelen Kijk ook op www.wikiwijsleermiddelenplein.nl
Leraar en schoolleider denken anders over leermiddelen Leraren en leidinggevenden blijken nogal eens van opvatting te verschillen als het gaat om het gebruik van leermiddelen. Zo hebben leidinggevenden duidelijk een zonniger kijk op de toepassing van ICT dan leraren. En terwijl leidinggevenden het idee hebben dat er in toenemende mate sprake is van leermiddelenbeleid, ervaren leraren juist het tegenovergestelde. Dit en nog meer opvallende verschijnselen zijn te vinden in de tweejaarlijkse Leermiddelenmonitor van SLO.
Het leermiddelenonderzoek is dit jaar voor het eerst uitgevoerd in samenwerking met Kennisnet. Tot nu toe publiceerden SLO en Kennisnet elk een eigen monitor, waarbij Kennisnet (Vier in Balans) zich met name richtte op de inzet van digitale leermiddelen en ICT. Redenen voor samenwerking zijn vooral het stimuleren van een eenduidige presentatie van de onderzoeks resultaten en het beperken van de bevragingslast onder leraren en leidinggevenden. Nu beide instellingen de handen ineen hebben geslagen, zullen ze om de beurt een jaarlijks rapport openbaar maken, waarbij er afspraken zijn gemaakt over een vaste basisset van zo’n twintig vragen en over gebruikte definities. Projectleider Luc Sluijsmans (SLO): “Een mooi voorbeeld zijn de digitale leermiddelen. Wat zijn dat precies? Dat gaat van ‘iets wat als bijlage in een mail verstuurd wordt’ tot ‘alles wat niet op papier mogelijk is’. Voor het onderzoek hanteerden we als definitie van digitaal leermateriaal: leermateriaal dat digitaal is verkregen, dat kan bestaan uit (een combinatie van) tekst, illustraties, geluid, video en simulaties en dat wordt gebruikt voor het bereiken van een leerdoel’.
Tekst: René Leverink
Beleid
De Leermiddelenmonitor 13/14 belicht het thema leermiddelen vanuit vier invalshoeken: leermiddelen beleid, leermiddelengebruik, digitale leermiddelen en het ontwikkelen en delen van leermiddelen. Onder het eerste aspect wordt het beleid verstaan waarin de school vastlegt hoe er wordt omgegaan met de aanschaf van het gebruik van leermiddelen. Leraren en leidinggevenden is onder andere gevraagd of er op hun school een leermiddelenbeleid is, wat daar in staat, of dit nageleefd wordt in de praktijk en of er bewust gestuurd wordt op het gebruik van ICT. Er is een opvallend verschil in interpretatie van leermiddelen-
beleid door leraren en leidinggevenden. In zowel primair onderwijs als voortgezet onderwijs zeggen minder leraren dat er op hun school een leermiddelen beleid is, terwijl het percentage leidinggevenden dat zegt dat er wel sprake is van een leermiddelenbeleid, juist gestegen is. Opmerkelijk is verder dat leiding gevenden in toenemende mate regie voeren over de keuze van aan te schaffen leermiddelen. Ook dit geldt zowel voor het po als vo.
Gebruik
Een ander hoofdstuk gaat over de vraag welke leermiddelen leraren gebruiken. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen methodegebonden en nietmethodegebonden leermiddelen. Ondanks het feit dat door de komst van verschillende zoekmachines en onderwijssites als Wikwijsleermiddelenplein, Kennisnet en Digischool steeds meer niet-methodegebonden leermiddelen vrij toegankelijk worden voor leraren, gebruiken leraren nog steeds meer methodegebonden dan niet-methodegebonden leermiddelen. Sluijsmans: “Overigens hebben leraren en leidinggevenden al wel jaren de verwachting dat het aandeel zal afnemen in de toekomst, ten gunste van niet-methodegebonden leermiddelen.” Po-leraren verrijken hun leermateriaal met extra opdrachten uit de methode voor zwakkere of sterkere leerlingen. Leraren in het vo maken veel minder dan leraren in het po gebruik van deze extra’s. Bijna de helft van de vo-leraren zegt hier ‘geen tijd voor te hebben’. Desondanks wenst een grote groep vo-leraren wel meer opdrachten voor (meer)begaafde leerlingen en zwakkere leerlingen. Daarnaast heeft ruim een derde van alle leraren ook behoefte aan aanwijzingen welke opdrachten zij het beste kunnen gebruiken voor zwakke, gemiddelde of sterke leerlingen.
SLO context po
mei 2014
nummer 10
Digitale leermiddelen
Er is weliswaar een stijging van het gebruik van digitaal leermateriaal, maar deze blijft opnieuw achter bij de verwachtingen. Sluijsmans: “Leidinggevenden en leraren in beide sectoren hebben jaren gedacht dat het gebruik van digitale leermiddelen behoorlijk zou stijgen, maar in de praktijk gaat het niet zo hard. Op dit moment is het aandeel digitale leermiddelen iets meer dan een kwart en dan betreft het voornamelijk leermiddelen die bij de methode geleverd worden. De hooggespannen verwachtingen uit de begintijd van ICT in het onderwijs zijn intussen getemperd. Ongeveer de helft van de leidinggevenden is gematigd optimistisch en denkt dat ICT het onderwijs stap voor stap zal veranderen”. Tussen po en vo is er een sterk verschil in de mate waarin er afspraken zijn over ICT-gebruik. Vergeleken met het voortgezet onderwijs zijn er in het primair onderwijs veel meer leraren en leidinggevenden die zeggen dat er afspraken zijn gemaakt over de didactische inzet van ICT en digitaal leermateriaal. Ook opvallend in beide schoolsoorten zijn de verschillen tussen leidinggevenden en leraren als het gaat om de noodzaak van ICT-professionalisering. Leidinggevenden schatten leraren minder ICT-vaardig in dan dat leraren dat zelf doen. Meer leidinggevenden dan leraren geven dan ook aan dat scholing nodig is om het gewenste gebruik van digitale leermiddelen haalbaar te maken. Waarover beide groepen ook van mening verschillen is de stimulering van ICT-gebruik. Om het gebruik van digitale leermiddelen te vergroten, zijn volgens leraren meer computers nodig en moeten er minder vaak technische problemen zijn. Maar volgens leidinggevenden valt er vooral winst te behalen als leraren meer scholing krijgen in het werken met digitale leermiddelen.
Ontwikkelen en delen van leermiddelen
Volgens de nieuwste Leermiddelenmonitor zijn er vergeleken met voorgaande jaren minder leraren die zeggen dat ze zelf leermiddelen ontwikkelen. Met name in het primair onderwijs is dit het geval. Ook de stimulans vanuit de school om zelf te ontwikkelen lijkt in deze sector iets afgenomen. Leidinggevenden denken dat leraren de schoolvisie gebruiken bij het ontwikkelen van leermiddelen, maar de leraren zelf geven aan dat dat maar beperkt is. Sluijsmans: “Ik denk dat leidinggevenden en leraren meer met elkaar moeten communiceren over wat ze precies willen met hun onderwijs, welke leermiddelen daarbij horen en wat ze in dat opzicht van elkaar verwachten. SLO context po
mei 2014
nummer 10
Je kunt bijvoorbeeld wel besluiten dat alle leerlingen een tablet moeten hebben, maar je moet dan wel met elkaar afspreken welk onderwijskundig doel je ermee wilt bereiken en wat dit betekent voor de inzet van leermiddelen. Leermiddelenbeleid moet gebaseerd zijn op een gedeelde visie op het onderwijs dat je wilt bieden. Voer het gesprek, zou ik zeggen.”
Leermiddelenmonitor 2014 Leermiddelenmonitor 2014 Leermiddelenbeleid • Leraren en leidinggevenden kijken anders aan Leermiddelenbeleid tegen leermiddelenbeleid. • Leraren en van leidinggevenden kijken aan Een kwart de leraren weet nietanders of er een tegen leermiddelenbeleid. leermiddelenbeleid is in de school. • Een kwart van de bepalen leraren weet niet of er een Leidinggevenden in toenemende mate leermiddelenbeleid in de school. welke leermiddelen is aangeschaft worden • Leidinggevenden bepalen in toenemende mate welke leermiddelen aangeschaft worden. Leermiddelengebruik • Het aandeel methodegebonden leermiddelen Leermiddelengebruik in de school blijft het grootst. • Het aandeel methodegebonden leermiddelen Po-leraren verrijken hun leermateriaal met extra in de school blijft het grootst. opdrachten, vo-leraren doen dat minder. • Po-leraren verrijken leermateriaal extra Leraren willen graaghun aanwijzingen hoemet ze extra opdrachten, vo-leraren doen dat minder. opdrachten voor zwakkere leerlingen en meer • L(begaafde) eraren willen graag aanwijzingen hoe ze extra leerlingen kunnen inzetten. opdrachten voor zwakkere leerlingen en (meer)begaafde leerlingen kunnen inzetten. Digitalisering van leermateriaal • De groei in digitale leermiddelen blijft beperkt. Digitalisering van leermateriaal • De meeste digitale leermiddelen zijn • De groei in digitale leermiddelen blijft beperkt. methodegebonden. • De meeste digitale leermiddelen zijn blijft Professionalisering in ICT-vaardigheid methodegebonden. urgent, vinden leidinggevenden. • Professionalisering in ICT-vaardigheid blijft urgent, vinden leidinggevenden. Ontwikkelen en delen • Minder leraren dan afgelopen jaren ontwikkelen Ontwikkelen en delen zelf leermiddelen. • Minder leraren dan afgelopen jaren ontwikkelen Leidinggevenden denken dat leraren de zelf leermiddelen. school visie gebruiken bij het ontwikkelen van • Leidinggevenden denken dat leraren leermiddelen, leraren doen dat maar de in school visie gebruiken bij het ontwikkelen van beperkte mate. leermiddelen, leraren doen dat maar in beperkte mate. Meer informatie De Leermiddelenmonitor 13/14 is vanaf eind mei te Meer informatie downloaden via www.slo.nl/leermiddelenmonitor. De Leermiddelenmonitor 13/14 is vanaf Meer informatie is ook verkrijgbaar bij eind mei te downloaden via(053) www.slo.nl/leermiddelenmonitor. Luc Sluijsmans, 4840 257,
[email protected] Meer informatie is ook verkrijgbaar bij www.slo.nl/leermiddelenmonitor. Luc Sluijsmans,
[email protected].
15
ICT en maatwerk Hoe kunnen scholen daar zo van profiteren, dat het alle leerlingen ten goede komt? De PO-Raad zet zich in om belemmeringen voor de sector weg te halen en besturen te ondersteunen. SLO focust sterk op de onderwijspraktijk. Hoe kan daar maatwerk voor leerlingen echt mogelijk gemaakt worden? Een momentopname in een groot veranderingstraject vanuit twee perspectieven.
De PO-Raad
“We gaan nu echt naar de inhoud toe.” “We voelen dat mensen in het veld toe zijn aan een doorbraak”, zegt Simone Walvisch, vicevoorzitter van de PO-Raad. “Iedereen is aan het nadenken over hoe scholen digitale leermiddelen kunnen benutten om
aan elk kind recht te doen.” Voor het zover is, moet er nog veel gebeuren. De PO-Raad probeert belemmeringen voor de sector weg te nemen. Veel aandacht van de PO-Raad gaat naar de lobby op landelijk niveau voor goede faciliteiten. Zoals via het nieuwe Bestuursakkoord dat de PO-Raad dit voorjaar sluit met het ministerie van Onderwijs (OCW). Onder de noemer ‘de school van 2020’ worden daarin afspraken gemaakt om de inzet van digitale leer middelen op scholen te bevorderen. Daarnaast is de PO-Raad samen met de VO-raad partner in een groot ‘doorbraakproject’ op het gebied van ICT en onderwijs van de ministeries van Economische Zaken en OCW. Aan tien landelijke gesprekstafels zijn partijen in gesprek over alles wat met digitale leermiddelen te maken heeft, ook aspecten als toegang tot leerlingvolgsystemen en privacy.
Tablets Beschikbaarheid van digitale leermiddelen is voor scholen natuurlijk cruciaal, dus zocht de PO-Raad ook de educatieve uitgevers op. Walvisch: “Het is een hele investering voor de uitgevers, dus hoe krijg je ze zover dat ze die investering doen?” Daar werd allereerst een dilemma zichtbaar, een kip-of-ei-verhaal, aldus Walvisch. “De uitgevers zeggen dat ze niet met digitale leermiddelen op de markt kunnen komen, omdat de
Tekst: Truus Groenewegen • Fotografie: Jan Schartman
Digitale ontwikkelingen gaan razendsnel.
scholen nog niet zo ver zijn en de scholen zeggen we kunnen niet heel ver gaan in het aanschaffen van tablets, want de leermiddelen zijn er niet.” Een notitie van de PO-Raad over sectoraal leermiddelenbeleid hielp om een constructieve weg in te slaan. “We hebben heel helder opgeschreven hoe onze leden willen dat digitale leermiddelen eruit zien. Bovendien gaan publiek en privaat, educatieve uitgeverijen, inclusief nieuwe aanbieders, en het onderwijsveld hierover in gesprek in het kader van het doorbraakproject. Daarom zijn de uitgeverijen heel erg aan het bewegen en ik heb het gevoel dat het de goede kant uitgaat.”
“We voelen dat mensen in het veld toe zijn aan een doorbraak.”
SLO Kenniskring curriculum en ICT
Onderwijsvisie “De PO-Raad zal nooit voorschrijven hoe scholen en hun besturen met ICT moeten omgaan”, zegt Walvisch. “Maar op dringend verzoek van onze leden denken we erover na hoe we besturen kunnen helpen om tot meerjaren investeringsplannen te komen. De kans op succesvol implementeren van ICT is het grootst als wordt begonnen vanuit de visie op onderwijs, niet vanuit de technische mogelijkheden. De eerste stap is dan ook om tot een samenhangend plan te komen. Vragen die je dan tegenkomt zijn: waar wil je naartoe, in welke mate wil je daarbij digitale leermiddelen inzetten en welke ICT-apparatuur hebben heb je dan nodig?” De PO-Raad praat ook met grote financiers en leveranciers over de rol die zij kunnen spelen voor de sector en wat daarin collectief te bereiken is.
Onderzoek In de school zouden volgens de PO-Raad meer onderzoeksvaardigheden moeten komen. Leraren die data goed kunnen analyseren en zien wat, in relatie tot heldere doelen, te verbeteren valt, per leerling en per groep. “Niet honderd procent van de leraren hoeft die onderzoekende vaardigheden te hebben, als je het maar met elkaar organiseert”, zegt Walvisch. Om te bedenken hoe resultaten van toegepast onderzoek de onderwijspraktijk echt ten goede komen, heeft de PO-Raad samen met het Nationaal Regieorgaan Onderwijsonderzoek (NRO) een denktank gevormd. Ook met Kennisnet wordt nauw samengewerkt. Om onderzoeksresultaten te delen en om goede voorbeelden te verspreiden.
< Simone Walvisch SLO context po
Walvisch: “We willen schoolbesturen laten zien wat mogelijk is en scholen bij elkaar laten kijken, het enthousiasme organiseren.” Een heel goed voorbeeld van kennisdeling op ICT-gebied vindt Walvisch het community learning center Ixperium in Arnhem. Drie besturen voor primair onderwijs hebben daar samen met de Pabo een laboratorium ingericht. Hier kunnen studenten, leraren maar ook schoolklassen kennis maken met de mogelijkheden van ICT. “Dat is echt prachtig, want scholen en opleiding kunnen daar met elkaar bespreken wat nodig is.” “We zitten nu in een nieuwe fase”, concludeert Walvisch. “Aan alle kanten gebeurt van alles. ICT is heel erg gericht geweest op het verzamelen van gegevens en het inrichten administratieve systemen, nu gaan we echt naar de inhoud toe.”
mei 2014
nummer 10
“Succeservaringen opdoen, dat geeft moed.” Hoe kunnen leraren leermiddelen zo inzetten, dat een klas als geheel of individuele leerlingen profiteren van alle digitale mogelijkheden? Die vraag is volgens SLO nog lang niet beantwoord. Behalve aan beschikbaar heid van digitale leermiddelen hebben scholen grote behoefte aan voorbeelden. Hoe die op een goede manier gedeeld kunnen worden? “Daar is nog veel onderzoek naar nodig. Maar er liggen kansen, er is momentum en er is vraag vanuit het onderwijs. We werken er vanuit SLO hard aan om de leerplankundige basis voor al die ontwikkelingen te leggen.” Van digibord tot iPad-school, ICT maakt veel mogelijk. Dat zie je aan learning analytics, vertelt Petra Fisser, die bij SLO de Kenniskring curriculum en ICT leidt, waar ook scholen en OCW aan deelnemen. “Learning analytics wil zeggen dat bij het gebruik van ICT-toepassingen allerlei gegevens worden bijgehouden. Hoe vaak je klikt, welke cijfers je haalt, welke leerstijl je hebt. Als je dat combineert met andere gegevens die je hebt, kun je het onderwijs op individuele leerlingen afstemmen.” Zo zit Acadin in elkaar, een digitale leeromgeving voor hoogbegaafde kinderen die SLO samen met Kennisnet heeft ontworpen. SLO heeft ook een digitaal instrument gemaakt voor het plannen van onderwijsarrangementen rekenen. “Maar uiteindelijk moet ieder kind in eigen tempo, en eigen interesses volgend, kunnen leren en dat vraagt veel voorwerk”, zegt Fisser. “Al krijgt de leraar die allerlei gegevens invoert, zelf ook een beter beeld van de leerling.”
17
< Petra Fisser
Geïnspireerd
Opbouw
18
Het werk ligt niet alleen bij de leraar, maar ook bij de makers van leermiddelen. Fisser merkt dat scholen en uitgevers behoefte hebben aan een ‘concretere uitlijning’ van het onderwijsaanbod, de kerndoelen zijn zo breed opgesteld dat ze er niet veel houvast aan hebben. Wat is een mogelijke opbouw van het onderwijsaanbod? Welke lesactiviteiten zijn daarbij bruikbaar? Voor het koppelen van lesactiviteiten aan de leerlijnen en leerlingkenmerken zijn zogenaamde metadata nodig. De kernprogramma’s die SLO gaat opstellen, kunnen de uitgevers heel goed gebruiken als basis. Voor het voortgezet onderwijs maken ze er al dankbaar gebruik van. Maar om maatwerk te kunnen leveren, is nog een lange weg te gaan.
Keuzes Veel hangt ervan af of de leraar leermiddelen bewust kan inzetten en daarmee zo goed mogelijk aansluit bij leerlingen. Volgens het TPACK-model moeten leraren drie aspecten op elkaar kunnen afstemmen: inhoud van het vak, vakdidactiek en technologie. “We proberen leraren iets losser te krijgen van het boek. We willen dat ze wat meer boven de stof gaan staan en beredeneerde keuzes kunnen maken”, zegt Fisser. “Wat is technisch mogelijk? Kies ik wel voor digitaal? Is hier individueel werken wenselijk of juist samen? Welke vakdidactiek en welke inzet van leermiddelen past bij deze inhoud? En meer dan dat, tijdens de les moet je ermee kunnen spelen, afhankelijk van hoe het valt in de klas of bij de leerling. Of als de techniek niet meewerkt.”
SLO richt zich op verschillende lagen in de school, op leraren, schoolleiders en besturen, omdat ze niet zonder elkaar kunnen. “De (bestuurlijke) onderwijsvisie moet je hebben, maar je moet ook zorgen dat het in de klas gebeurt”, zegt Fisser. “De vertaling van visie en strategie naar schoolplannen, naar de onderwijspraktijk, blijkt vaak lastig.” SLO betrekt scholen bij leerplanontwikkeling of vraagt leraren producten uit te proberen om daarmee te laten zien wat kan. “Wij bemoeien ons niet met de didactiek”, zegt Fisser. “Maar op verzoek van scholen laten we met behulp van voorbeeldmaterialen zien wat mogelijk is.” Fisser weet hoe leraren geïnspireerd raken in intensieve trajecten waarbij SLO acht à tien middagen begeleiding biedt en leraren werken vanuit hun eigen onderwijs en materialen. “Uitproberen, uitwisselen met elkaar, klein beginnen en succeservaringen opdoen, dat geeft moed.” Ook bij individuele leerkrachten zijn volgens Fisser heel mooie voorbeelden te vinden.
“We proberen leraren iets losser te krijgen van het boek.” Inzichten Scholen met elkaar in contact brengen om goede voorbeelden met elkaar uit te wisselen, is belangrijk maar heeft zijn beperkingen, heeft Fisser gemerkt. “De vraag is of iets past in de manier van onderwijs geven van een school. Veel meer onderzoek is nodig naar de voorwaarden voor goede implementatie van ICT.” SLO werkt samen met Kennisnet, zodat wetenschappelijke inzichten gedeeld worden, maar Fisser denkt aan een grotere bundeling van krachten. “ICT in het onderwijs staat nog in de kinderschoenen. We moeten zoeken hoe we daar een snelle draai aan kunnen geven. Nu zie je nog veel overlap tussen organisaties. Als we nog meer samenwerken, denk ik dat we er meer uit kunnen halen. We willen allemaal hetzelfde, goed onderwijs waarin leerlingen zich kunnen ontplooien.”
Meer informatie
www.tpack.nl, SLO Tool Arrangementen Plannen (STAP), zie www.slo.nl/stap en www.acadin.nl.
SLO context po
mei 2014
nummer 10
Engels in het basisonderwijs
Op weg naar een doorlopende leerlijn po-vo De kwaliteit van Engels in het basisonderwijs kan beter. Ook zou de doorlopende leerlijn van het primair naar het voortgezet onderwijs versterkt moeten worden. “Het is zonde als kinderen in de brugklas van voren af aan beginnen.” In het voortgezet onderwijs is Engels een kernvak. “Het is dus belangrijk om in het primair onderwijs al een stevig fundament te leggen voor Engels”, zegt Annette Thijs, projectleider ‘Engels in het basisonder wijs’ bij SLO. “Daarmee vergroot je de kans dat leerlingen voor dit vak in het voortgezet onderwijs goede resultaten behalen.”
Verscheidenheid De praktijk is echter dat de meeste basisscholen pas in groep 7 of 8 starten met Engels, al stijgt het aantal scholen dat in de middenbouw begint of zelfs al in groep 1. Dat blijkt uit onderzoek dat SLO in 2011 deed op verzoek van het ministerie van OCW. “Er is dus veel variatie in het aantal uren dat kinderen les krijgen in Engels”, concludeert Thijs, “maar ook in het aanbod. Dat mag, want in de kerndoelen voor het basis onderwijs staat niet waar scholen met hun leerlingen naar toe moeten streven. Maar daardoor weten vo-scholen niet goed met welke kennis en vaardig heden van Engels brugklasleerlingen binnenkomen. Ze beginnen daarom vaak weer bij nul.” Uit het onderzoek bleek verder dat de meeste leerkrachten het weliswaar leuk en belangrijk vinden om Engels te geven, maar dat ze niet zo positief zijn over hun vakdidactische toerusting. Ze laten zich vooral leiden door de methode en differentiëren weinig. Toch volgde slechts twintig procent de afgelopen tien jaar nascholingsactiviteiten.
Tekst: Femke van den Berg
Aanbevelingen Om het rendement van Engels in het basisonderwijs te verhogen, deed SLO drie aanbevelingen: ontwikkel een inhoudelijk kader met duidelijke doelen en inhouden en een doorlopende leerlijn naar het voortgezet onderwijs, schenk meer aandacht aan de professionalisering van leerkrachten en zoek uit wat een effectieve en efficiënte aanpak van (vroeg) vreemdetalenonderwijs is. Onder meer naar aanleiding van dit onderzoek en het peilingsonderzoek van Cito naar de opbrengsten van het onderwijs in Engels, heeft het ministerie een plan van aanpak opgesteld voor het verbeteren van de kwaliteit van Engels in het basisonderwijs.
SLO context po
mei 2014
nummer 10
Plan Het plan bestaat uit twee delen. Ten eerste dient de staatssecretaris een wetswijziging in om de ontwikkeling van initiatieven op het gebied van vroeg vreemdetalenonderwijs te stimuleren. Zo start er een pilot tweetalig primair onderwijs. “De twaalf basisscholen die nu mee gaan doen, gaan 30 tot 50 procent van de lestijd in alle leerjaren in het Engels geven. Samen met het Europees Platform begeleidt SLO dit traject om te leren hoe een tweetalig curriculum eruit kan zien en welke generieke elementen overdraagbaar zijn naar andere scholen”, zegt Thijs. De staatssecretaris investeert daarnaast in nascholing. “Samen met pabo’s en het Europees Platform bekijkt SLO wat leerkrachten nodig hebben als ze meer Engels willen geven of al in de onderbouw willen starten”, zegt Thijs. “Hoe zou hun competentieprofiel eruit kunnen zien?” Het tweede deel van het Plan van aanpak verschijnt later dit jaar en bevat voorstellen om de kwaliteit van het aanbod Engels en de aansluiting met het voortgezet onderwijs te verbeteren.
Uitwerkingen Om scholen meer houvast te bieden, werkt SLO aan een concretisering van de kerndoelen voor eind groep 8. “De huidige kerndoelen hebben we, in overleg met leraren en uitgevers, geconcretiseerd in tussendoelen en voorbeeldmatige uitwerkingen. Deze zijn te vinden via www.leerplaninbeeld.slo.nl. Het zijn handreikingen voor scholen die willen weten wat leerlingen voor Engels moeten kennen en kunnen aan het eind van de basisschool”, aldus Thijs. “Ze sluiten aan bij de uitwerkingen voor de eerste leerjaren van het voortgezet onderwijs, die ook op deze website staan. Natuurlijk mogen leerkrachten méér doen dat dit minimum. Belangrijke vragen zijn dan: Wat moeten onze leerlingen straks in het voortgezet onderwijs weten? En hoe kunnen we onze onderwijstijd optimaal benutten om hen daar zo goed mogelijk op voor te bereiden?’
19
Tekst: Carolien Nout • Fotografie: Jan Schartman
Blijvend plezier in sport dankzij goed bewegingsonderwijs
Scholen kunnen de lat best hoger leggen Wat is er nodig om het bewegingsonderwijs op de basisschool te versterken en meer kinderen plezier te laten beleven aan sport en bewegen? Onderzoeker Jo Lucassen Mulier Instituut) en leerplanontwikkelaar Marco van Berkel (SLO) stellen dat scholen op veel terreinen winst kunnen boeken: goede mensen voor de groep, meer verbindingen binnen en buiten de school, verbreding van het aanbod en vooral: zorgen dat leerlingen plezier beleven aan bewegingsonderwijs.
Gelukkig zijn de meeste scholen ambitieus en willen zij meer en beter bewegingsonderwijs verzorgen. Dat blijkt uit een onderzoek dat het Mulier Instituut onlangs uitvoerde in opdracht van het ministerie van OCW. Bewegingswetenschapper Jo Lucassen vroeg honderden reguliere en speciale basisscholen hoe zij hun bewegingsonderwijs organiseren.
Behalve de positieve ambities van 75% van de scholen, kwam er echter ook een minder rooskleurig beeld uit naar voren. Maar liefst 20% van de scholen besteedt slechts een uur per week aan bewegingsonderwijs. “Verbazingwekkend veel scholen doen veel minder dan van ze verwacht mag worden”, zegt Lucassen. “Ik begrijp wel dat ze een vol programma hebben en
SLO context po
mei 2014
nummer 10
< Jo Lucassen
vakken als taal en rekenen veel aandacht vragen. Maar dat mag geen reden zijn dat het bewegingsonderwijs zo achteraan hinkt. Het vak is juist belangrijk; het heeft zijn plek in het onderwijs door de jaren heen bewezen.”
Praktische oplossingen De ondervraagde scholen geven aan dat ze het moeilijk vinden de lestijd voor bewegingsonderwijs uit te breiden. Dat komt vooral door te weinig geld, onvoldoende sportaccommodaties en te weinig bevoegde leerkrachten. Opvallend is dat scholen in plattelandsgemeenten dat het sterkst voelen. In de steden springt de gemeente vaak bij met combinatiefunctionarissen. Lucassen denkt dat een praktische aanpak veel kan helpen. “Scholen kunnen van elkaar leren en zouden meer kunnen samenwerken. Niet iedere school heeft een gymzaal om de hoek. In sommige steden is daarom een vervoersprogramma opgezet. Met poolvorming zou je vakleerkrachten over meerdere scholen kunnen verdelen. Slim roosteren van gekwalificeerde docenten is ook zo’n voorbeeld. Dat vraagt wel bereidheid van directies en besturen om mee te denken. En hier ligt ook een taak voor de overheid. Die moet de minimale hoeveelheid lestijd aangeven en erop toezien dat alleen vakbekwame leerkrachten bewegingsonderwijs mogen geven.”
“Als kinderen er plezier aan beleven en zich ontwikkelen is de kans heel groot dat ze dat later ook blijven doen.”
Op zich is Marco van Berkel, leerplanontwikkelaar bewegingsonderwijs bij SLO, het daar wel mee eens, maar toch denkt hij dat juist het primair onderwijs de basis legt voor een ‘beweegcarrière’, waarin aandacht moet zijn voor alle belangrijke onderdelen van het domein. “Het bewegingsonderwijs moet veelzijdig en breed zijn en alle kinderen een uitdaging bieden. Zodoende leren ze bewegen en daar plezier aan te beleven. Dat geldt niet alleen voor de toppers of getalenteerden, maar ook voor de minder goede bewegers. Als kinderen er plezier aan beleven en zich ontwikkelen is de kans heel groot dat ze dat later ook blijven doen.” Ook Lucassen vindt werken aan de beweegcarrière belangrijk. “Dat betekent het stimuleren van eigen keuzes en het maken van een ontwikkelpad. In Nederland gaan kinderen al op jonge leeftijd op een sport. Vaak haken ze na een paar jaar af en dat is jammer. Met goed bewegings onderwijs kunnen kinderen zich breed oriënteren en krijgen ze helder waar ze aanleg voor hebben. Goede ondersteuning helpt ze om activiteiten te ondernemen die daarbij passen.”
Ontwikkeling beweegcarrière Leerplankundig gezien is het basisdocument bewegings onderwijs erg belangrijk om gericht te werken aan de ontwikkeling van de beweegcarrière van kinderen. Het schetst doorgaande leerlijnen en kernactiviteiten die daarbij passen. Veel lesmethoden zijn er inmiddels op gebaseerd. Van Berkel, een van de ontwikkelaars van het
21
Anders organiseren, betere samenwerking en een kwaliteitsimpuls kunnen dus helpen om het bewegings onderwijs te versterken en meer ruimte te geven. Minstens zo belangrijk is de inhoud van het vak zelf. Daar zijn ook verbeteringen mogelijk. Lucassen ziet een duidelijk verschil tussen bewegingsonderwijs als leervak en activiteiten als sport en spel. “Maar je moet het niet los van elkaar zien. Scholen zouden juist sterkere verbindingen moeten aangaan met ouders, sportverenigingen en instanties die zich bezighouden met een actieve, gezonde leefstijl. Het bewegingsonderwijs is en blijft een apart leervak, maar het moet wel een zekere openheid hebben naar de directe leefomgeving. Die omgeving verandert, dus dat zou het bewegingsonderwijs ook moeten doen, om zo beter aan te sluiten bij de interesses van leerlingen. Bijvoorbeeld meer aandacht besteden aan skaten en skateboarden en minder aan een onderdeel als ringzwaaien.”
SLO context po
mei 2014
nummer 10
Fotografie: José Krijnen
Aansluiten bij leefomgeving
< Marco van Berkel
basisdocument, vindt het belangrijk om zo vroeg mogelijk te beginnen, dus bij de kleuters: “Natuurlijk moet je de activiteiten aanpassen aan hun leeftijd en ontwikkeling. Vroeg beginnen, met goed opgeleide (vak)leerkrachten, zorgt ervoor dat kinderen verder komen als ze aan het einde van de basisschool zijn.” Verder is er een wereld te winnen als de activiteiten in de tussen- en naschoolse opvang meer samenhang krijgen met bewegingsonderwijs. “In pauzes kun je kinderen in een vrije spelsituatie laten bewegen. Niet met lessen, of op een schoolse manier, dat is niet nodig. Kinderen willen uit zichzelf toch graag bewegen. Als de school een of twee leerkrachten daarvoor verantwoordelijk maakt, dan kunnen zij bijvoorbeeld leuke activiteiten in de pauze opzetten. Leerkrachten gerichter inzetten voor bewegingslessen draagt er ook aan bij dat zij zich verder kunnen ontwikkelen op dat vakgebied.”
Binnen en buiten de school
Overheid wil meer en beter bewegingsonderwijs
22
Meer en beter bewegingsonderwijs past in de visie van het kabinet bij het doel om jongeren een gezondere leefstijl bij te brengen. Bewegen en sport horen daar onlosmakelijk bij, net als gezond eten en kunnen omgaan met roken, alcohol en drugs. Onder de noemer Gezonde school zijn veel activiteiten gebundeld. Eind 2013 heeft staatssecretaris Sander Dekker in een brief aan de Tweede Kamer een voorzet gegeven hoe hij meer gymlesuren in het basisonderwijs wil realiseren. Hij kondigt aan in te zetten op meer samenwerking tussen scholen, gemeenten en buurtsportcoaches. Ook moeten er meer bevoegde leraren komen, zo schrijft hij. De staatssecretaris gaat zijn plannen bespreken met de PO-Raad. Voor de zomer van 2014 moet er een uitgewerkt plan van aanpak komen. De Kamerbrief Aanpak bewegingsonderwijs primair onderwijs (15-11-2013) en de Nulmeting Bewegingsonderwijs (mei 2013) zijn te vinden op www.rijksoverheid.nl
Informatie SLO
Op de website www.bewegingsonderwijs.slo.nl vindt u meer informatie en downloads, zoals het Basisdocument bewegingsonderwijs voor het primair onderwijs, en het nog altijd actuele Human movement and sports in 2028. Via deze website kunt u zich eveneens abonneren op de ‘Nieuwsbrief Bewegingsonderwijs en Sport’. U kunt ook mailen naar Marco van Berkel:
[email protected]
Het bewegingsonderwijs kan verder baat hebben bij meer en betere samenwerking met combinatie functionarissen of buurtsportcoaches, ook voor naschoolse activiteiten. Van Berkel werkt op dit moment aan een boekje voor buurtsportcoaches waarmee zij bewegingsactiviteiten kunnen opzetten. De publicatie komt in de loop van volgend jaar uit. Zowel Van Berkel als Lucassen wijst erop dat bewegingsonderwijs op de basisschool juist belangrijk is voor kinderen die buiten de boot dreigen te vallen, die thuis te weinig gestimuleerd worden en slechter meekomen in gymlessen. Bijna 15% van de leerlingen in een klas heeft een motorische achterstand. Met de inzet van motorische remedial teaching bijvoorbeeld kunnen deze leerlingen beter aansluiten bij de groep. Zeker met de invoering van passend onderwijs is dat extra belangrijk, stellen zij, omdat er meer kinderen met een beperking de gewone school binnenkomen. Hoe dan ook is de toekomst van het bewegings onderwijs een uitdaging. De staatssecretaris van OCW werkt aan een plan van aanpak om erin te investeren [zie kader]. Voor scholen blijft het de inzet om alle kinderen goed te leren bewegen met een breed en uitdagend aanbod. School, ouders en sportorganisaties kunnen elkaar daarin aanvullen. Waar ze het voor doen is duidelijk: met uitdagend bewegingsonderwijs beleven en leren kinderen veel en krijgen ze plezier in sport en bewegen. Daar plukken ze in hun verdere leven de vruchten van.
SLO context po
mei 2014
nummer 10
Het leerplan: wat moet, mag en kan?
Je curriculum scherp in beeld krijgen Hoe zorg je ervoor dat het onderwijsprogramma goed aansluit bij wat leerlingen eerder tijdens hun schoolloopbaan hebben gehad én bij wat ze later nog leren? Hoe maak je een leerplan dat een goede mix is van verplichte stof en keuzeonderdelen? En hoe bereik je optimale samenhang tussen de diverse vakken/leergebieden?
Om losser te kunnen werken met het lesboek, is het belangrijk om te weten welke keuzeruimte er is in het curriculum. Leerplan in beeld kan helpen de overbodige stof te lokaliseren. De website laat zien wat de kern van vakken is en waar er keuzemogelijk heden liggen voor verdieping en samenhang. Op de website Leerplan in Beeld staan alle kerndoelen en eindtermen, tussendoelen en keuzeruimte voor het primair en voortgezet onderwijs op een rijtje, uitgesplitst per schooltype. Die informatie is niet alleen handig voor scholen die nieuwe leerroutes willen maken, maar ook voor scholen die bijvoorbeeld de aansluiting tussen onder- en bovenbouw willen verbeteren. Of voor scholen die op zoek zijn naar ruimte in hun lespro gramma voor speciale projecten. Want leg je gangbare schoolboeken naast de meetlat van Leerplan in Beeld, dan blijken die vaak meer onderwerpen dan de verplichte lesstof aan te bieden.
@slocommunicatie 7 april Website leerplaninbeeld.slo.nl ondersteunt bij het ontwerpen en checken van onderwijs programma's voor po en vo #SLO
23
De vakkernen geven een overzicht van alle voorgeschreven kerndoelen en eindtermen. U kunt deze overzichten gebruiken bij het vormgeven van een doorlopende leerlijn voor een vak of leergebied. Klikt u op één van de vakkernen dan krijgt u de leerlijn van deze afzonderlijke vakkern in beeld.
Check op http://leerplaninbeeld.slo.nl uw eigen onderwijsprogramma op wat moet, mag en kan. En breng met de resultaten zelf uw programma naar een hoger niveau.
SLO context vo
mei 2014
nummer 10
Publicaties Met enige regelmaat verschijnen er publicaties die geschreven zijn door SLO-medewerkers of waaraan zij een aanzienlijke bijdrage hebben geleverd. Deze publicaties worden uitgegeven door SLO en zijn - tenzij anders vermeld - gratis te downloaden op www.slo.nl of te bestellen tegen kostprijs. Onderstaand een overzicht van de meest recente publicaties:
Praatjes peilen
Het spelenderwijs peilen en stimuleren van mondelinge taalontwikkeling bij jonge kinderen Door: M. Langberg en C. Blockhuis Opbrengstgericht werken is bedoeld om het maximale uit elke leerling te halen. Ook bij jonge kinderen valt door een doelgerichte aanpak winst te behalen, zonder dat dit ten koste gaat van het karakter van het kleuteronderwijs. Peilen is een manier om spelenderwijs zicht te krijgen op wat kinderen al kunnen, waar ze nog moeite mee hebben en welke vragen of welk niveau van spel aansluit bij hun behoefte. De observaties en ervaring van leerkrachten staan centraal bij het peilen. In de map Praatjes peilen vinden leerkrachten de ondersteuning om spelletjes doelgericht in te zetten voor het peilen van de mondelinge taalontwikkeling. Het uitgangspunt is dat het kind zich niet onder druk gezet voelt, maar bezig is met spelactiviteiten terwijl de leerkracht de ontwikkeling op systematische wijze volgt.
24
Kunstzinnige oriëntatie aan leerlingen met een speciale onderwijsbehoefte Een handreiking bij het leerplankader Door: Mariel Cordang Eindredactie: Stéfanie van Tuinen De handreiking Kunstzinnige oriëntatie aan leerlingen met een speciale onderwijsbehoefte is bedoeld om leerkrachten en kunstvakdocenten te ondersteunen bij de implementatie van het leerplankader kunstzinnige oriëntatie in het onderwijs aan leerlingen met een fysieke beperking of psychiatrische stoornis, die normaal tot moeilijk leren. Het leerplankader biedt, met eventuele aanpassingen op bepaalde gebieden, ruim voldoende aanknopingspunten voor het onderwijs aan leerlingen met een speciale onderwijsbehoefte. Om de scholen te ondersteunen bij het maken van deze aanpassingen heeft SLO deze doelgroep specifieke handreiking geschreven voor alle scholen voor primair onderwijs die één of meer leerlingen met een speciale onderwijsbehoefte bedienen. Daartoe behoren ook scholen voor speciaal onderwijs.
ICT ter ondersteuning van passend onderwijs voor leerlingen met een verstandelijke beperking Door: B. van Leeuwen
In 2014 treedt de Wet passend onderwijs in werking. Streven is zoveel mogelijk leerlingen met een specifieke onderwijsbehoefte een passende plek te geven in het regulier onderwijs. Dit stelt leerkrachten voor nieuwe leerplankundige uitdagingen. Berthold van Leeuwen (SLO) onderzocht hoe ICT leraren in het primair onderwijs kan ondersteunen in het vorm geven van een passend onderwijsaanbod voor rekenen-wiskunde en de deskundigheid hiertoe kan versterken. Uitgave van Universiteit Twente, Enschede.
Cultuur in de spiegel in de praktijk Een leerplankader voor cultuuronderwijs
Door: M. van der Hoeven, A. Jacobse, V. van Lanschot Hubecht, A. Rass, I. Roozen, L. Sluijsmans, R. van de Vorle, E. Copini, T. van Dorsten, W. Ekster De afgelopen jaren werkte SLO met de Rijks universiteit Groningen en twaalf scholen samen aan de vertaling van een theoretisch kader voor cultuuronderwijs naar de onderwijspraktijk. Deze handreiking is het resultaat van die samenwerking. Het leerplankader biedt een structuur en een gemeenschappelijke taal waarmee cultuuronderwijs schoolbreed en in een doorlopende leerlijn kan worden ingericht en vormgegeven. Met behulp van dit kader kunnen leraren met elkaar bewuste keuzes maken voor de inhoud van hun onderwijs. De publicatie is in eerste instantie bedoeld voor cultuurcoördinatoren en leraren in primair en voortgezet onderwijs, en daarnaast voor school leiders, medewerkers van culturele instellingen en andere geïnteresseerden die hun cultuuronderwijs vanuit een fundament vorm willen geven.
SLO context po
mei 2014
nummer 10
Cultuur in de spiegel Onlangs verscheen de handreiking Cultuur in de Spiegel in de praktijk, Een leerplankader voor cultuuronderwijs, de opbrengst van een samenwerkingsproject van SLO, Rijksuniversiteit Groningen, dertien scholen (waaronder zes in het primair onderwijs) en twee culturele instellingen. Een van de aanleidingen voor het project was een beleidsbrief van het ministerie van OCW, waarin het belang van cultuureducatie wordt onderstreept. Scholen hebben behoefte aan een fundament, een basis voor een doorlopende leerlijn, waarmee ze de kwaliteit van hun cultuuronderwijs kunnen borgen. Cultuur als cognitieve activiteit
Helikopter
Waar moet cultuuronderwijs precies over gaan? Volgens Cultuur in de Spiegel dient cultuuronderwijs kinderen tot zelfbewuste, relativerende en kritische burgers te maken, met een sterk gevoel voor en inzicht in de complexiteit van cultuur. Monique van der Hoeven (SLO): “Cultuur is niet een verzameling objecten en uitingen. Zij moet gezien worden als een proces van omgaan met en interpreteren van de omringende wereld. Uitgangspunt van het project was dat cultuur een cognitieve activiteit is, waarbij ‘cognitief’ betrekking heeft op de manier waarop mensen zichzelf en hun natuurlijke en sociale omgeving en hun interactie met die omgeving vormgeven.”
In de praktijk van het cultuuronderwijs gaat het er volgens Rass om dat de leerlingen actief of passief, productief of reproductief, die vaardigheden inzetten die specifiek bij cultuur en cultureel bewustzijn horen. “Die vaardigheden zijn waarnemen, verbeelden, conceptualiseren en analyseren. In het contact met scholen bleek dat er niet altijd een balans was tussen die vaardigheden. Een belangrijke component in het denken over cultuur is het medium. Taal is bijvoorbeeld zo’n medium. Een kind kan een gedicht maken, en dan praat je uiteraard over verbeelden, maar taal wordt ook gebruikt in een kringgesprek of in het schrijven van een opstel. Cultuur is wat mensen denken en doen, cultuuronderwijs gaat over het reflecteren op wat mensen denken en doen. Dat je soms even afstand neemt, in de helikopter gaat zitten, en je bezint op wat de mens - of jijzelf - in de wereld doet. Dat is wat we de leerlingen willen meegeven.”
Cultureel bewustzijn
SLO heeft als nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling een publieke taakstelling in de driehoek beleid, praktijk en wetenschap. SLO heeft een onafhankelijke, niet-commerciële positie als landelijke kennisinstelling en is dienstbaar aan vele partijen in beleid en praktijk.
Het werk van SLO kenmerkt zich door een wisselwerking tussen diverse niveaus van leerplanontwikkeling (stelsel, school, klas, leerling). SLO streeft naar (zowel longitudinale als horizontale) inhoudelijke samenhang in het onderwijs en richt zich daarbij
Kansen
op de sectoren primair onderwijs, speciaal onderwijs, voortgezet onderwijs en beroepsonderwijs. De activiteiten
Meer informatie: www.slo.nl/cultuurindespiegel
Cultuur in de Spiegel in de praktijk
De handreiking schept volgens Astrid Rass (inhoudsdeskundige Cultuur in de Spiegel) eindelijk duidelijkheid: “Niet alleen over de inhoud, maar ook over de samenhang die er is of zou kunnen zijn tussen de verschillende leergebieden. Ook biedt de hand reiking informatie over de aansluiting bij het kind en zijn ontwikkeling in cultureel bewustzijn. Ten slotte is er duidelijkheid over de plek van cultuuronderwijs in het totale onderwijsprogramma van de school. Dan gaat het niet alleen om handvaardigheid, maar onder meer ook om taal en wereldoriëntatie. In feite helpen alle leergebieden mee het cultureel bewustzijn van kinderen te ontwikkelen.”
Cultuur in de Spiegel in de praktijk Een leerplankader voor cultuuronderwijs
van SLO bestrijken in principe alle vakgebieden.
“Als het gaat om cultureel bewustzijn, je culturele identiteit en die van anderen en hoe je daarmee omgaat, liggen er vanuit cultuuronderwijs veel kansen om daar iets mee te doen,” geeft Van der Hoeven aan. “Dat hoeft echt niet altijd in de vorm van grote, vakoverstijgende projecten. Het doel van dit project is ook niet om alles te veranderen, het gaat er veel meer om dat leraren nadenken over de culturele aspecten van hun lessen en daar waar mogelijk misschien wat andere accenten plaatsen.” SLO
SLO • nationaal expertisecentrum leerplanontwikkeling
Piet Heinstraat 12 7511 JE Enschede
Postbus 2041 7500 CA Enschede T 053 484 08 40 E
[email protected]
Tekst: René Leverink
www.slo.nl
Omslag CIS_03.indd 1
SLO context po
mei 2014
nummer 10
17-02-14 14:59
25
Agenda
Actueel
Slotdebat Ververs Award
Werkprogramma 2014
17 juni 2014
Op 17 juni 2014 worden het slotdebat en de prijsuitreiking van de Ververs Awards georganiseerd. Iedere genomineerde krijgt de gelegenheid zichzelf en zijn/haar visie kort te presenteren (via film of presentatie). Aansluitend legt de jury iedere genomineerde een prikkelende vraag voor. Als de jury zich daarna beraadt op de winnaars van beide awards, zal het publiek in de zaal aan de hand van stellingen debatteren over wat in de toekomst interessant is om te leren. Aan het einde van het debat maakt de jury bekend wie de winnaars zijn van de Ververs Awards. De meest aansprekende inzendingen worden beloond met een stimuleringsprijs van € 5000. Kijk voor meer informatie op www.verversaward.nl
Landelijke netwerkdag taalcoördinatoren 25 september 2014 Bij het ontwikkelen en uitvoeren van taalbeleid op school speelt de taalcoördinator een cruciale rol. Daarom besteedt SLO aandacht aan vragen die bij taalcoördinatoren leven en aan actuele ontwikkelingen die relevant zijn voor het werk van een taalcoördinator. Er is een landelijk netwerk dat tweemaal per jaar bijeenkomt. Tijdens die bijeenkomsten staan vragen en ervaringen van taalcoördinatoren centraal, komen nieuwe ontwikkelingen in het taalonderwijs aan bod en is er ruimte voor uitwisseling om van en met elkaar te leren. De volgende netwerkdag vindt plaats op donderdag 26 september 2014 in Utrecht. Kijk voor meer informatie op www.slo.nl/taalcoordinator
Conferentie over (hoog)begaafdheid Onderwijs & Talentontwikkeling 11 en 12 november 2014
Wilt u weten hoe u (hoog)begaafde leerlingen kunt begeleiden om hun talenten te ontdekken en stimuleren? Of welke recente inzichten u kunt gebruiken om hun talenten verder te ontwikkelen? Op dinsdag 11 en woensdag 12 november 2014 organiseert het Informatiepunt Onderwijs & Talentontwikkeling in opdracht van het ministerie van OCW een conferentie over onderwijs aan (hoog)begaafde leer lingen, met sprekers uit binnen- en buitenland. Noteer deze data vast in uw agenda en registreer u op www.talentstimuleren.nl om onze updates automatisch te ontvangen. Zo blijft u altijd op de hoogte en kunt u snel reageren zodra er meer bekend is, want vol is vol! Kijk voor meer informatie op www.talentstimuleren.nl.
Benieuwd waar SLO dit jaar de accenten op legt? In het Werkprogramma 2014 leest u hoe SLO haar taken organiseert en welke werkzaamheden dit jaar door ons worden opgepakt. Bij de formulering van de activiteiten hebben we ons laten leiden door de Hoofdlijnenbrief 2014/2015, de laatste onder de oude SLOA-wet. U kunt het werkprogramma gratis downloaden op www.slo.nl.
Curriculumvensters
De wereld om ons heen verandert snel. Leren onze leerlingen nog wel de goede dingen? Is het leerplan toe aan een update? SLO heeft in 2011 een start gemaakt met het project Curriculumvensters. Het project legt de verbinding tussen enerzijds de publieke discussie over funderend onderwijs voor de 21e eeuw en anderzijds de ruimte die scholen hebben om op mesoniveau keuzes te maken voor eigen invullingen van het leerplan. Naast artikelen, debatten en workshops worden alle ervaringen en bevindingen gepubliceerd in een reeks brochures, onder de noemer In gesprek over funderend onderwijs. U vindt de brochures op www.slo.nl/toekomstgerichtonderwijs.
Websites kunstzinnigeoriëntatie.slo.nl
Hoe ziet de opbouw van het leergebied kunstzinnige oriëntatie in het primair onderwijs er uit? Welk onderwijs aanbod past bijvoorbeeld het beste bij kinderen uit groep 4? En welke relaties heeft dit leergebied met andere leergebieden? Vanaf 19 juni vindt u op deze website alles over het landelijke leerplankader kunstzinnige oriëntatie. Dit kader heeft geen verplichtend karakter maar biedt houvast bij de invulling en borging van het curriculum voor kunstzinnige oriëntatie op scholen.
curriculumscannederlands.slo.nl
Op deze website vindt u instrumenten waarmee u de onderdelen Schrijven, Zakelijk lezen en Literatuur in uw curriculum kunt beoordelen. SLO en het Expertisecentrum Nederlands hebben deze instrumenten ontwikkeld om u in staat stellen een goed beeld te krijgen van uw curriculum Nederlands: Welke onderdelen zijn aanwezig? Welke onderdelen ontbreken? Hoe tevreden bent u over die onderdelen in uw programma? Na het invullen van een curriculumscan krijgt u een rapport waarin deze vragen worden beantwoord. Ook krijgt u tips voor de verbetering van uw onderwijs.
VERVERS Award 2014 Stimuleringsprijzen voor innovatief onderwijs
vis ins ide to e ond pri
ko m
5.0
Welke onderwijsvisie spreekt jou het meest aan? De Ververs Award biedt twee stimuleringsprijzen voor het onderwijs: een award voor de innovatieve onderwijspraktijk én een award voor inspirerende visies voor het onderwijs in 2021. Beide awards zijn bedoeld om antwoorden te vinden op de wat-vraag: wat is in de toekomst voor leerlingen de moeite waard om te leren? De afgelopen maanden hebben diverse mensen zich aangemeld voor een van beide stimuleringsprijzen. Deze aanmeldingen zijn te vinden op www.verversaward.nl/kandidaten met de bedoeling dat hun visies en voorbeelden anderen inspireren en motiveren.
Maar de Ververs Awards zijn bovenal twee stimuleringsprijzen van € 5000 voor de meest aansprekende inzending per categorie. Een onafhankelijk jury buigt zich daarom in mei over alle inzendingen en kiest daaruit een drietal genomineerden per award. Zij maken tijdens het afsluitende debat op 17 juni 2014 kans op de Ververs Awards 2014. Onderdeel van het eindoordeel is de stem van het publiek. Welke onderwijsvisie spreekt jou het meest aan?
vis ie ins pir at ide eën ie to e k ond omst er w pri js € ijs 5.0 00
VER aw VERS a rd
Op de website kun je van 8 mei tot en met 16 juni 2014 een stem uitbrengen op je favoriet. Stemmen op je favoriete genomineerde kan via www.verversaward.nl.
pir
eën
er w
js €
ie
st
ijs
00
at i e
Het leerplan: wat moet, mag en kan?
www.leerplaninbeeld.slo.nl Wat is de essentie van vakken en leergebieden? Wat is basisstof en wat is keuzestof? En hoe zorg je voor doorlopende leerlijnen? Leerplan in beeld laat zien wat de kern van vakken is en waar er keuzemogelijkheden liggen voor verdieping en samenhang. De website bevat doorlopende leerlijnen van primair onderwijs tot bovenbouw havo/vwo en vmbo, wettelijk voorgeschreven doelen en vaktermen. Check via Leerplan in beeld uw eigen onderwijsprogramma op wat moet, mag en kan. En breng met de resultaten zelf uw programma naar een hoger niveau.