© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
CONSHIST.COM
EU
AH
UE
Histoire interne de la Commission européenne 1958-1973
Entretien avec
HA
Johannes WESTHOFF
AH
UE
par Anjo Harryvan et Nienke Betlem à Laren/Eemnes le 7 janvier 2004
HA
EU
Transcription révisée par M. Westhoff
Coordonnateur du projet : Université catholique de Louvain (UCL, Louvain-la-Neuve), dans le cadre d’un financement de la Commission européenne.
AH
UE
HA
EU
AH
UE
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
EU
Ont collaboré au projet CONSHIST.COM :
Pr. Michel Dumoulin, Project manager, Université catholique de Louvain
HA
M. Yves Conrad, Deputy project manager, Université catholique de Louvain M. Charles Barthel, Centre d’études et de recherches européennes Robert Schuman (Luxembourg) Pr. Marie-Thérèse Bitsch, Université Robert Schuman (Strasbourg III) Pr. Gérard Bossuat, Université de Cergy-Pontoise Pr. Éric Bussière, Université de Paris IV – Sorbonne Pr. Wilfried Loth, Universität Duisburg-Essen M. Jean-Marie Palayret, Archives historiques de l'Union européenne Pr. Jan van der Harst, Rijksuniversiteit Groningen Pr. Antonio Varsori, Università degli studi di Padova
Nienke Betlem, Julie Cailleau, Veronika Heyde, Ghjiseppu Lavezzi, Anaïs Legendre, Myriam Rancon, Corinne Schroeder, Veronica Scognamiglio, Mariella Smids, Natacha Wittorski 2/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
JW:
Johannes Westhoff
AH:
Anjo Harryvan
NB:
Nienke Betlem
JW: Zoals u weet ben ik al in 1952 begonnen deel te nemen aan de Europese samenwerking en ik ben, geloof ik, de enige die gewerkt heeft én bij het Parlement én bij de Raad én als lid van de Nederlandse delegatie voor de onderhandelingen die geleid hebben tot het verdrag van
UE
Rome en bij de Commissie. Heeft het enige zin om ook de voorgeschiedenis te behandelen? Of niet? Dat laat ik aan U
AH
over. Het is eigenlijk een geschiedenis geweest van 1952 tot aan de gemeenschappelijke markt. Ik weet niet of U dat ook interesseert of dat U zegt: begin maar in 1958.
EU
NB: Misschien dat we in kort bestek de periode daaraan voorafgaand kunnen behandelen. Dat
HA
U daar iets over kunt zeggen.
UE
JW: Ik kan er zeker iets over zeggen, want ik heb er zes jaar gewerkt.
AH
NB: Het lijkt mij persoonlijk erg interessant. Ik weet niet wat Uw mening is....
EU
AH: Heel graag.
JW: U kunt eruit halen wat U wilt. Ik zal U vertellen over die periode en dan kunt U gewoon
NB: Ja.
HA
opnemen wat U interesseert.
JW: Op 10 september 1952 hebben de zes ministers van B.Z. van de EGKS in Luxemburg besloten de leden van de Assemblee uit te nodigen voor 10 maart 1953 een ontwerpverdrag voor een Europese Politieke Gemeenschap uit te werken. De Assemblee werd aangevuld met enkele leden, overeenkomstig het Verdrag betreffende de Europese Defensie Gemeenschap, en kreeg de naam van Assemblee ad hoc. Deze uitnodiging werd op 13 september door de Assemblee aanvaard en deze heeft daartoe een Constitutionele Commissie van 26 leden opgericht onder voorzitterschap van Von 3/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
Bretano. De Nederlandse leden van de Commissie waren Blaisse, Bruins Slot en Van der Goes van Naters. Emile Noël, de latere secretaris-generaal van de Europese Commissie, was directeur van het secretariaat en ik zijn assistent en secretaris van de Commissie. Deze heeft zijn opdracht in Parijs uitgevoerd. De Assemblee heeft in zijn zitting van maart 1953 het ontwerp aanvaard en dit op 9 maart aan de zes ministers van Buitenlandse Zaken overhandigd. Volgens artikel 2 van het ontwerp had de politieke gemeenschap onder meer de taak geleidelijk een gemeenschappelijke markt tot stand te brengen. De ministers hebben besloten
UE
het ontwerp in studie te nemen.
AH
AH: Kunt U aangeven wat het doel was van de werkzaamheden, nadat het verdrag was aangeboden tot juni 1954?
HA
EU
[...]
[Minidisc II.]
UE
JW: Tijdens de conferentie in Baden-Baden in augustus 1953 zijn de ministers het eens geworden op verschillende punten en
hebben de noodzaak bevestigd om een Europese
AH
Politieke Gemeenschap tot stand te brengen en daarin een Gemeenschappelijke Markt. Overeengekomen werd verder dat hun plaatsvervangers in september zouden bijeenkomen om
EU
voorstellen uit te werken voor een volgende conferentie in Den Haag. Daar werd wederom overeenstemming met betrekking tot een aantal vraagstukken bereikt en een commissie belast
HA
de werkzaamheden voort te zetten en te beginnen met de uitwerking van de tekst van een verdrag. De werkzaamheden vonden plaats in overleg met de werkgroep Constitutionele Commissie.
Op 30 augustus 1954 besloot de Franse Assemblee het EDG-verdrag van de agenda af te voeren. Daardoor is ook de basis voor een Europese Politieke Gemeenschap weggevallen. De Constitutionele Commissie is nog tot maart 1955 blijven bestaan om te zien wat er te redden viel. Ik ben tot het laatste moment gebleven om de zaken af te wikkelen. Een deel van het archief ligt nog steeds bij mij thuis. In het voorjaar van 1955 heeft, op initiatief van minister Beyen, de Benelux contact opgenomen met de andere drie regeringen van de Zes dat geleid heeft tot de ministersconferentie in Messina begin juni 1955. Een resolutie werd aangenomen om een 4/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
nieuwe poging tot integratie te doen, maar dan meer met benadering van de economische kant. Of samenwerking in specifieke sectoren (transport, energie, vooral atoom). Toen is besloten dat er een studiegroep werd ingesteld van de zes landen onder leiding van de heer Spaak. Het Verenigd Koninkrijk werd ook uitgenodigd om aanwezig te zijn. De officiële naam werd Intergouvernementeel Comité gecreëerd door de Messina-conferentie. In feite is het genoemd: het Comité-Spaak. Dit kwam bijeen vanaf juni 1955 in Brussel. De Nederlandse delegatie stond onder de leiding van professor Verrijn Stuart. Oorspronkelijk was de aandacht meer gericht op de atoomenergie dan op de Gemeenschappelijke Markt. Het VK was
UE
vertegenwoordigd door de heer Bretherton. Ik was aanwezig toen hij op een gegeven moment verklaarde dat er geen kans was om een verdrag af te sluiten; zo ja, dan zou het toch nooit
AH
geratificeerd worden en als het geratificeerd werd dan zou het nooit uitgevoerd worden. En hij ging weg.
Mijn aanwezigheid is te verklaren door het feit dat na afloop van de werkzaamheden van de
EU
Constitutionele Commissie, ik door Piet Sanders, die later rector magnificus in Rotterdam zou
HA
worden, in contact ben gebracht met Mansholt. En Guazzugli-Marini, later secretaris-generaal van Euratom, heeft mij in contact gebracht met het secretariaat van de Raad. En toen heb ik met Mansholt afgesproken dat ik eerst voor de Raad zou gaan werken en dat ik daarna bij hem
UE
op het Ministerie zou komen. Het rapport-Spaak is grotendeels geschreven door Pierre Uri en Von der Groeben die later Commissaris geworden is. Dit werk werd in 1956 aangeboden aan
AH
de ministers van Buitenlandse Zaken.
Het eerste gedeelte ging over de gemeenschappelijke markt met een hoofdstuk over
EU
landbouw. Het tweede deel betrof Euratom. Energie en transport werden eveneens vermeld. Tijdens de ministersconferentie in Venetië eind mei 1956 werd het rapport aanvaard als
HA
uitgangspunt voor onderhandelingen tijdens een regeringsconferentie onder leiding van Spaak. Deze is begonnen op 26 juni 1956 in Val Duchesse in Brussel. Inmiddels was ik op het Ministerie van Landbouw in dienst getreden en vertegenwoordigde dit ministerie in de Nederlandse onderhandelingsdelegatie die door Linthorst Homan werd geleid. Ik was natuurlijk geen landbouwspecialist, maar ik heb kunnen profiteren van het advies en de grote kennis van Le Mair, een landbouweconoom van het ministerie. Ik was ook aanwezig bij de ondertekening van het Verdrag van Rome.
Dan komen we bij de vragen terecht, want we zijn nu aangekomen bij het Verdrag van Rome. De eerste vraag: in hoeverre streefde de Commissie vanaf het begin naar een supranationaal 5/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
ambtenarenorgaan? Dat is een beetje moeilijk om te beantwoorden. In het begin waren er negen commissarissen. Er was een secretaris-generaal. Er waren negen chefs de cabinet. En waarschijnlijk ook negen directeuren-generaal, maar er was niet veel meer. In de eerste maanden van 1958, terwijl ik ambtenaar in Den Haag was, werd mij door de Commissie gevraagd om een stuk te schrijven over de landbouw in de Maudling-onderhandelingen. Dat heb ik gedaan en dat is me niet in dank afgenomen in Nederland.
UE
AH: Wat voor onderhandelingen waren dat precies?
JW: Ik kom hier straks op terug. De eerste ambtenaren in de Commissie kwamen uiteraard uit
AH
de zes landen. Maar de regeringen van de zes landen hadden niet allemaal dezelfde approach. Nederland was weinig geïnteresseerd. Twee van de negen directeuren-generaal waren overigens Nederlanders. VerLoren van Themaat op concurrentie was belast met de
EU
administratie. Maar de Nederlandse ambtenaren werden niet aangespoord om naar Brussel te
HA
gaan, bepaald niet. En diegenen die gingen kregen na tien jaar een briefje van de Koningin waarop stond dat zij op eigen verzoek eervol waren ontslagen uit de Nederlandse dienst. Wij hadden geen verzoek ingediend, maar toch kregen we dat briefje thuis. Wel moet ik zeggen
AH
Nederlands diplomatiek paspoort.
UE
dat ik tot mijn pensionering bij de Commissie altijd heb mogen beschikken over een
EU
NB: Was Nederland daar uniek in?
JW: Ja. Ten opzichte van de andere landen. De Fransen en Duitsers hebben op sleutelposities
HA
hun ambtenaren ondergebracht, die in vele gevallen ook in nationale dienst bleven. De secretaris-generaal, Noël, reeds eerder vermeld, was uiteraard een uitzondering, hij werkte oorspronkelijk bij de Raad van Europa. De Engelsen hebben later dezelfde politiek gevolgd door ambtenaren te sturen die wisten dat ze goede promotiekansen hadden als ze terugkwamen.
Ik zelf heb twee aanbiedingen gekregen om naar Brussel te gaan. Eén van Émile Noël, en ook van Mansholt. Dus had ik niet veel keus. Heringa en ik zijn beiden in dienst getreden bij de aanvang van de landbouwconferentie in Stresa. Ik heb op die conferentie niet kunnen zien of de anderen aanwezigen reeds ambtenaar van de Commissie waren. Rabot, de directeurgeneraal, een Fransman, die was het uiteraard maar in hoeverre dit het geval was met de rest 6/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
weet ik niet. Ik denk dat de meesten nog nationale ambtenaren waren en dat ze na Stresa in dienst van de Commissie gekomen zijn.
AH: U zei: ‘ik had niet veel keus met die twee aanbiedingen.’ Bedoelt U daarmee te zeggen dat de persoonlijkheid van Mansholt zo dwingend was dat U er niet over dacht om hem teleur te stellen?
UE
JW: Mansholt vroeg mij en wat kun je dan zeggen. Ik had helemaal geen bezwaar.
AH
AH: De heer Noël maakte geen schijn van kans?
JW: Ik was ook graag bij hem terechtgekomen, maar ik had toen reeds nauwe banden met Mansholt. Ik ben destijds als vertegenwoordiger van het Ministerie van Landbouw in de
EU
Nederlandse onderhandelingsdelegatie terechtgekomen. Dat was in het begin een beetje
HA
moeilijk. Het waren mensen die elkaar allemaal kenden. En daar komt iemand van buiten die ook nog deel genomen had aan de voorgeschiedenis.
Toch ben ik al gauw door iedereen aanvaard. Maar in die periode heeft Mansholt mij altijd
UE
gedekt. Daarom was het vanzelfsprekend dat ik hem naar Brussel gevolgd heb. Ik kreeg daar
AH
de afdeling Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van DG VI.
EU
NB: Zou U daar nog wat meer over kunnen vertellen.
JW: Mijn werkzaamheden waren ten eerste mijn contacten met internationale organisaties op
HA
landbouwgebied, voornamelijk de OEES. Ten tweede de associatie-onderhandelingen met Griekenland en Turkije. Ten derde de eerste Engelse toetredingsonderhandelingen. Ten vierde de Yaoundé-onderhandelingen. In de OEES werd toen al het landbouwbeleid van de leden aan een jaarlijkse confrontatieprocedure onderworpen. Op 5 december 1955 vond een Britse aanval op de plannen van de Zes plaats. Begin 1956 volgde daarop het Britse voorstel ter bestudering van een vrijhandelszone die leidde tot de zogenoemde Maudling-onderhandelingen. De bedoeling was om de gemeenschappelijke markt op te nemen in een vrijhandelszone. Het Verenigd Koninkrijk was niet bereid om iets substantieels te doen op het gebied van de landbouw. Mede daardoor zijn de Maudling onderhandelingen uiteindelijk mislukt. 7/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
Enkele van de deelnemende landen die wel in landbouw geïnteresseerd waren, hebben een beroep gedaan op artikel 238 van het Verdrag van Rome dat in de mogelijkheid voorziet associatie-akkoorden tot stand te brengen met de Gemeenschap. Dat waren in de eerste plaats Griekenland in juni 1959, in de tweede plaats Turkije in juli 1959. Beide waren geïnteresseerd in de afzet van hun landbouwprodukten die in grote mate in concurrentie traden met die van Italië. Tijdens de onderhandelingen met Griekenland, de eerste onderhandelingen van dit soort, die lang hebben geduurd, werd het grootste probleem gevormd door een regeling op het gebied van landbouw. En deels op financieel gebied. De algemene regeling die werd
UE
overeengekomen is slechts afbraak van handelsbelemmeringen voor landbouwprodukten in de mate waarin Griekenland zijn beleid harmoniseerde met dat van de Zes. Dit beleid stond
AH
natuurlijk nog niet. In afwachting hiervan was er een status quo. Echter voor de belangrijkste Griekse exportprodukten werden bij anticipatie de handelsbelemmeringen afgebroken. Terwijl voor een aantal produkten nog bijzondere protocollen werden opgenomen waarvoor een
EU
snellere tariefafbraak was voorzien.
HA
Met Turkije waren de onderhandelingen moeilijker dan met Griekenland. De oorzaak was dat elke keer als de delegatie in Brussel kwam, de Turken weer een nieuwe delegatieleider hadden. De eerste sprak Duits, de tweede Frans, de derde Engels. Dat maakte de
UE
onderhandelingen niet makkelijker. Maar uiteindelijk is men daar ook tot een resultaat gekomen dat ongeveer vergelijkbaar is met dat van Griekenland.
AH
Het volgende punt betreft de Engelse toetredingsonderhandelingen. In oktober 1961 heeft het Verenigd Koninkrijk bij monde van Heath in Parijs verklaard onderhandelingen te willen
EU
openen voor toetreding tot de EEG op basis van artikel 237 van het Verdrag van Rome. Wij hebben toen wel gedacht: ‘if you can not beat them, join them.’
HA
Door het veto van De Gaulle in januari 1963 is een einde aan deze onderhandelingen gekomen. Als het U interesseert, wil ik wel iets over de onderhandelingen zeggen.
NB: Ja, graag als U daar ook over zou kunnen uitweiden.
JW: Er waren twee problemen. Ten eerste het interne landbouwbeleid. Ten tweede het Commonwealth. Hoewel de boeren in Engeland klein in aantal zijn hebben ze grote politieke invloed. Daarom hadden ze ook altijd belangrijke garanties ten aanzien van hun inkomen door de deficiency payments. Hoewel het VK bereid was om in grote lijnen de landbouwreglementen van 1962 te aanvaarden, wilden ze dat het annual review, dat de sleutel is van het Engelse systeem, werd gehandhaafd. Dat leverde de Commissie niet zoveel 8/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
moeilijkheden op. Het VK was bovendien bang dat de overgangsperiode van zeven en een half jaar die voorzien was onvoldoende zou zijn. Zolang er geen volledige monetaire unie bestond, moest de Britse bijdrage aan het landbouwbeleid proportioneel zijn aan die van de belangrijkste EEG-landen. Ten slotte hadden ze specifieke eisen voor een aantal produkten. Het Commonwealth-aspect ligt anders. De afzetmogelijkheden van de produkten van de gematigde zone van het Commonwealth, Australië, Nieuw-Zeeland, Canada, moesten vergelijkbaar zijn met de op dat moment bestaande, de zogenoemde comparable outlets. De zes hadden bezwaar tegen de bevriezing van de bestaande toestand; zodoende zouden derde
UE
landen verdergaande garanties krijgen dan ze zelf zouden hebben. In afwachting van wereldwijde oplossingen waren de zes wel bereid tot een preferentiële afzet met degressief
AH
karakter tijdens de overgangsperiode. Het derde punt betreft de Yaoundé-onderhandelingen. In een laat stadium van de onderhandelingen over het verdrag van Rome heeft Frankrijk het probleem gesteld van de contacten met landen en gebieden overzee waarmee bijzondere
EU
betrekkingen werden onderhouden door Frankrijk, België, Italië en Nederland. Iedereen was
HA
daar zeer tegen, maar uiteindelijk is men voor Parijs door de knieën gegaan. Dat heeft geleid tot het vierde deel van het verdrag van Rome betreffende de associatie van landen en gebieden overzee.
In
het
verdrag
zelf
werden
de
tariefregels
opgenomen.
In
een
UE
toepassingsovereenkomst werd in een ontwikkelingsfonds voorzien. Een en ander zou gelden voor vijf jaar. De meeste gebieden werden al spoedig zelfstandig. Dus werden de
AH
onderhandelingen geopend om te komen tot een regeling die zou gelden na afloop van die vijf jaar. Die onderhandelingen hebben geleid tot Yaoundé I. Dat werd in juli 1963 getekend en is
EU
op 1 januari 1964 in werking getreden voor vijf jaar. Daar kom ik straks op terug als ik over Yaoundé-II ga spreken. Bij de ondertekening van Yaoundé-I werd een intentieverklaring
HA
afgelegd voor onderhandelingen met andere ontwikkelingslanden voor toetreding tot Yaoundé, een aparte associatie of een handelsverdrag. Op deze verklaring werd een beroep gedaan door drie Oost-Afrikaanse landen en daarna door Nigeria. Met Nigeria werden eerst de onderhandelingen begonnen. Aan deze onderhandelingen onder leiding van DG VIII heb ik ook meegedaan als vertegenwoordiger van Landbouw. De volgende vraag : welke invloed had Mansholt op de vormgeving van DG 6? Ik zou zeggen beslissend. Het is zijn werk geweest. Hij was zo overheersend. Maar ik moet zeggen dat Rabot ook een hele bijzondere persoonlijkheid had. Die twee waren een hele goede combinatie. Wat was de positie van DG 6 in de totale organisatie van de Commissie? Eén van de voornaamste, zo niet de voornaamste. Het had de opdracht om een gemeenschappelijk 9/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
landbouwbeleid tot stand te brengen en het had het meeste geld. Een groot deel van het budget gaat nog steeds naar landbouw. Hoe was de relatie tussen Mansholt en DG 6? Mansholt kon het heel goed vinden met Rabot en uiteraard met Heringa die hij zelf had meegenomen. Dat waren de kopstukken uit het begin van het GLB. Hoe was de relatie tussen het kabinet van Mansholt en DG 6? De meest markante persoon in het kabinet was Alfred Mozer. Deze heeft zich niet zo zeer beziggehouden met de opbouw van het GLB. Hij was voornamelijk een politiek figuur die de
UE
politieke relaties voor Mansholt verzorgde.
AH
AH: Was er sprake van enige rivaliteit tussen DG 6 aan de ene kant en het kabinet aan de andere kant?
EU
JW: Neen, zoals eigenlijk reeds aangeduid.
HA
Mijn relatie met de heer Mansholt? Tijdens de onderhandelingen van Val Duchesse had ik al contact met hem. Vooral omdat ik het in het begin een beetje moeilijk had in dat landbouwapparaat. Vooral bij het DG Landbouw. Bijvoorbeeld tijdens de Maudling-
UE
onderhandelingen werd iemand met me meegestuurd om me te controleren. Maar Mansholt, zoals reeds gezegd, heeft me altijd gedekt. Hij heeft me naar de Commissie gehaald. Wij
AH
raakten meer en meer bevriend. Als Mansholt contacten had met de ministers van Engeland of Denemarken, dan nam hij mij mee. Hij heeft naderhand ook gezorgd dat ik bij DG VIII
EU
kwam. Toch heeft hij mij nog eens gevraagd of ik terug wilde komen bij DG VI. Dat heb ik hem afgeraden om moeilijkheden in de Commissie te vermijden bij de benoeming van een
HA
derde Nederlander als directeur.
Bij een afscheid dat hij gegeven heeft in januari 1973 waren acht gasten aanwezig en van die acht waren mijn vrouw en ik twee. Ik heb ook sindsdien, toen hij geen minister of Commissaris meer was, steeds contact met hem onderhouden. Hij was een vriend. Hij was zeker een sterke en markante persoonlijkheid en ik heb hem in zijn werk nooit zwak meegemaakt, bepaald niet.
NB: Kunt U nog iets meer vertellen over het functioneren van Mansholt? Hoe zou U Mansholt omschrijven? Wat was zijn werkhouding bijvoorbeeld?
10/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
JW: Hij vertrouwde mensen. Als hij mensen vertrouwde, dan steunde hij ze. En dat is heel prettig om mee te werken. Hij zou nooit iemand laten vallen. Ik heb wel moeilijkheden met anderen gehad. Bijvoorbeeld tijdens de Griekse onderhandelingen had ik een Duitse directeur, die heeft op een gegeven moment een briefje geschreven aan zijn directeur-generaal dat de Grieken bezwaar tegen mij hadden. En dat het beter was dat hij mij in de delegatie zou vervangen. Die directeur-generaal heeft dat briefje teruggestuurd aan mij, ik heb het nog ergens liggen, met het volgende opschrift: C’est évident que Monsieur Westhoff doit continuer à être notre répresentant. J’ai informé Monsieur Mansholt qui est d’accord. Dat briefje werd
UE
aan mij gericht en niet aan die directeur. Als je dergelijke bazen hebt, dan kun je moeilijk
AH
kritiek op ze uitoefenen.
AH: Wat was zijn stijl van leidinggeven? Was dat een herkenbare Nederlandse stijl? Of
EU
misschien meer hiërarchisch Frans?
HA
JW: Hij was een Groninger, U kent het. Helemaal niet hiërarchisch. Kameraadschappelijk en heel duidelijk.
gegeven
moment
heeft
UE
NB: Ik zat me nog af te vragen, naar aanleiding van Uw verhaal over Mansholt; op een Mansholt
een
memorandum
ter
hervorming
van
het
AH
gemeenschappelijk landbouwbeleid van het GLB geschreven. Daar is alleen een soort uitgeklede versie van goedgekeurd na heel veel beraadslagingen. Weet U hoe Mansholt daar
EU
op heeft gereageerd? Zag hij dat als een hele grote teleurstelling of heeft U toen minder
HA
contact gehad met Mansholt?
JW: Nee, dat weet ik niet. Wel herinner ik me dat toen Mansholt geen Commissaris meer was, tien jaar later, hij heeft ingezien dat een landbouwbeleid dat goed was voor de jaren ’60 niet bepaald het landbouwbeleid was dat ook goed was voor de jaren ’80. Dat hij toen wel ideeën heeft gehad die niet helemaal strookten met de ideeën die hij twintig jaar daarvoor heeft gehad. Maar de tijd gaat mee. Mansholt ging ook met de tijd mee. En het beleid dat nodig was, was natuurlijk na twintig jaar niet meer hetzelfde. Ze hebben gelukkig een goede landbouwcommissaris op het ogenblik.
AH: Fischler. 11/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
JW: Ja.
NB: Ik denk dat we hiermee het landbouwgedeelte wel kunnen afsluiten. [...]
JW: Waarom werd ik benoemd als directeur algemene zaken op DG VIII? Mijn voorganger, de heer Van der Lee, ging weg. Mansholt heeft mij aangespoord om daar heen te gaan. Bovendien had ik al met de directeur-generaal van ontwikkelingssamenwerking te maken gehad, want ik was een keer bij een gesprek tussen het DG landbouw en die directeur-
UE
generaal en toen heeft de directeur-generaal van landbouw mij het woord gelaten. Blijkbaar heeft het zo veel indruk gemaakt dat die directeur-generaal ontwikkelingssamenwerking heeft
AH
gedacht: ‘ik heb hem liever bij mij dan tegen mij.’
Mijn taak was directeur algemene zaken. Dat heette toen nog 'ontwikkeling landen overzee.' Maar in 1968 is dat omgedoopt in directeur-generaal ontwikkelingshulp. In 1968 is er
EU
bovendien aan mijn titel toegevoegd: ‘en opleiding’. Mijn voornaamste taken waren de
HA
volgende: in de eerste plaats was ik chef du protocole voor diplomaten van ontwikkelingslanden. DG I was buitenlandse betrekkingen, maar dat betrof alleen de ontwikkelde landen. De tweede taak waren de landen die een beroep hadden gedaan op de
UE
intentie-verklaring bij de ondertekening van Yaoundé. Ten derde: deelneming aan de onderhandelingen over Yaoundé II. Ten vierde: deelneming aan de onderhandelingen met het
AH
VK, voor zover dat DG VIII betrof. Ten vijfde: opleiding. Direct nadat ik was begonnen heb ik de leiding overgenomen van de onderhandelingen met
EU
Nigeria, die nog niet tot resultaat hadden geleid. Ik had aan de onderhandelingen deelgenomen als vertegenwoordiger van DG VI. Die heb ik vrij spoedig kunnen afwikkelen.
HA
Het handelsregime was geïnspireerd op het Yaoundé-verdrag met een eenvoudige institutionele opzet en geen technische en financiële hulp. Er was één groot probleem. Als je een verdrag afsluit, dan was het gebruik dat aan het einde de chefs van de delegaties het ontwerpverdrag parafeerden. Tijdens de onderhandeldingen moesten we altijd verslag uitbrengen aan een comité van nationale ambtenaren. In dat comité deelde de Franse vertegenwoordiger mij mee dat ik niet het recht had om dit verdrag te paraferen. Toen heb ik aan de leider van de Nigeriaanse delegatie, Okibu, voorgesteld dat we brieven uitwisselden waarin we aan elkaar verklaarden dat wij het over het ontwerpverdrag eens waren geworden. Een procedure die naderhand, geloof ik, door de Commissie is overgenomen. Dit heeft als gevolg gehad dat ik in de eerste vergadering van de permanente vertegenwoordigers in het openbaar een uitbrander heb gekregen van de Franse PV. Desalniettemin werd het verdrag 12/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
toch op 16 juli 1966 in Lagos getekend. Van de zijde van de zes door Luns, in aanwezigheid van Frankrijk. Het verdrag is nooit geratificeerd door het uitbreken van de burgeroorlog in Nigeria. Wat Biafra betreft, heb ik er ook nog toe kunnen bijdragen dat de Europese Commissie niet is overgegaan tot de erkenning van Biafra. In november 1966 heb ik de onderhandelingen hervat met de drie Oost-Afrikaanse staten die nog vóór Nigeria positief gereageerd hadden. Kibaki uit Kenya was de leider van de delegatie met wie ik de onderhandelingen heb gevoerd. Zelfs een keer in een ziekenhuis in Londen waar hij lag. Deze onderhandelingen hebben geleid tot de ondertekening in juli 1968 van het Arusha-verdrag.
UE
Kibaki is sinds enkele maanden president van Kenya geworden. Dit verdrag is niet in werking getreden. De ratificatie heeft niet op tijd plaatsgevonden. Daarom hebben we het tweede
AH
Arusha-verdrag afgesloten. Dat in werking is getreden op dezelfde dag als Yaoundé II, op 1 januari 1971. Op de voornoemde intentieverklaring is ook nog een beroep gedaan door Mauritius. Intussen had ik een nieuwe Commissaris, Deniau, die mij gevraagd heeft of ik in
EU
vier dagen een verdrag tot stand kon brengen. Dat is me gelukt. Mauritius heeft gekozen voor
HA
toetreding tot het Yaoundé-verdrag en dat gekregen met ingang van 1 januari 1973. Bij de ondertekening in Mauritius heb ik de Nederlandse staatssecretaris mogen bijstaan bij de onthulling van een monument op de plaats waar de laatste Nederlanders in 1720 Mauritius
UE
verlaten hebben. Het was een tussenstation van Kaapstad naar Nederlands-Indië.
AH
Ik kom nu tot het Yaoundé-verdrag. Het eerste Yaoundé-verdrag liep af, zoals reeds gezegd op 31 mei 1969. Daarom werden onderhandelingen geopend over de voortzetting. Die hebben
EU
geleid tot de ondertekening van een tweede verdrag, welke in juli 1969 te Yaoundé plaats vond en op 1 januari 1971 in werking trad. Het handelsregime is gebaseerd op Yaoundé I. Dat
HA
wil zeggen, een vrijhandelszone tussen de gemeenschap en elk van de 17 Afrikaanse landen plus Madagaskar en preferentie voor landbouwproducten. En de financieringsmogelijkheden zijn uitgebreid. Meer geld dan in het oorspronkelijke verdrag.
AH: Hadden de Yaoundé-regelingen ook al specifieke productregelingen?
JW: Nee, dat hadden ze niet.
AH: Dat was een noviteit van Lomé.
13/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
JW: Dat is naderhand gekomen. Dan de toetredingsonderhandelingen met het VK. In deze tijd had ik nauw contact gehad met het Commonwealth-secretariaat omdat ik daar iemand goed kende die naderhand ook tot de Commissie is toegetreden. Er is overeengekomen dat de afhankelijke gebieden werden geassocieerd met de Gemeenschap, volgens het vierde deel van het verdrag van Rome, uitgezonderd Hongkong. De onafhankelijke landen werden in twee categorieën behandeld. De Aziatische landen, dat waren in die tijd Ceylon, Pakistan, Singapore en Maleisië kregen geen speciale regeling aangeboden. De onafhankelijke ontwikkelingslanden in Afrika, de Indische Oceaan, de Stille Oceaan en het Caribisch gebied
UE
mochten kiezen uit een drietal mogelijkheden. Ten eerste: deelneming aan de nieuwe associatie die zal worden afgesloten tussen de Yaoundé-landen en de Gemeenschap. Dat was
AH
31 januari 1975.
Ten tweede: sluiting van een of meer bijzondere associatie-overeenkomsten die wederzijdse rechten en plichten omvatten, voornamelijk op handelsgebied, en die gebaseerd zijn op artikel
EU
238. Ten derde handelsakkoorden.
HA
Bovendien werd ook besloten dat de andere onafhankelijke staten ten zuiden van de Sahara, Ethiopië, Liberia en Guinee-Bissau ook zouden worden uitgenodigd deel te nemen. Dat heeft geleid tot het Lomé-verdrag.
UE
De volgende taak betrof de opleiding. In de Yaoundé-verdragen was, in aansluiting op het verdrag van Rome, een ontwikkelingsfonds opgenomen. Zo men wil bereiken dat de
AH
gefinancierde projecten ook doelmatig zijn, moet er voor worden zorg gedragen dat de landen ook over het benodigde goed opgeleide kader beschikken. Daarom is bij het fonds ook
EU
voorzien in opleiding in de Gemeenschap en in Afrika. Dat viel onder mijn directie. Deze opleiding heeft de volgende vormen aangenomen. In de eerste plaats studie- en stagebeurzen.
HA
Eind zestiger jaren waren dat bijna 1800 voor opleiding op het gebied van landbouw, techniek en economie en voor specifiek vrouwelijke beroepen, sociale- en gezondheidsdiensten en huishoudonderwijs, gezien de belangrijke rol voor de Afrikaanse vrouw in het ontwikkelingsproces. Ik krijg nog steeds het maandblad over ontwikkelingssamenwerking van het Ministerie van BZ (Internationale Samenwerking, NB) en ik zie erin dat tegenwoordig meer een meer beseft wordt dat in Afrika, als je wilt dat het geld goed besteed wordt, je het het beste aan de vrouwen kunt geven. Dan wordt het goed besteed. Het tweede punt is schriftelijke cursussen hetzij ter opleiding hetzij ter voorbereiding voor bovengenoemde opleidingen hetzij voor perfectionering. Dan hadden wij specifieke opleidingen voor personeel van ondernemingen en publieke diensten. Dit gebeurde ter plaatse doordat wij instructeurs ter beschikking stelden. Er waren ook stages voor de ambtenaren uit de 14/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
geassocieerde landen bij de Commissie. Ten slotte gaven we ook in Europa nog conferenties voor studenten uit de geassocieerde landen die in Europa studeerden om ze in te lichten over de Yaoundé-verdragen.
AH: Het is een hele hoop informatie. Die moet even wat bezinken.
NB: Ja, gaat U maar even verder dan kunnen wij ons even bezinnen op de vragen.
UE
JW: In hoeverre was er sprake van een cultuurverschil tussen DG VI en DG VIII? Ja, in de eerste jaren was dit aanzienlijk. Waar DG VI tenslotte gericht was op Europese
AH
samenwerking, had DG VIII in het begin eigenlijk alleen maar oog voor de belangen van de Franse koloniën.
Geleidelijk begon het karakter van DG VIII te veranderen en werd een Europees
EU
ontwikkelingsbeleid gecreëerd en werd zijn naam ook veranderd in Ontwikkelingshulp. Zoals
HA
Nederland later ook een eigen minister voor ontwikkelingssamenwerking kreeg, werd de taak algemener en verdween het cultuurverschil meer en meer. De aarzeling die Jaap van der Lee heeft gevoeld als directeur Algemene Zaken van Franse
UE
zijde. Ik heb deze niet gevoeld bij Commissaris Rochereau, noch bij zijn kabinetschef Chapperon die een goede vriend van mij was en evenmin bij de opvolger van Rochereau,
AH
Deniau. Wel bestond deze in zekere zin met de directie van het investeringsfonds waarvan Ferrandi de leiding had en dit vooral bij enkele van zijn Franse ambtenaren.
EU
Toen ik op DG VIII kwam heeft Ferrandi mij uitgenodigd voor een lunch om onze posities duidelijk af te bakenen. De genoemde aarzeling heeft wellicht geleid tot het ‘schandaal’
HA
betreffende een project dat onder mijn voorganger begonnen was, Otraco. Dat project werd door Nederlanders en Duitsers uitgevoerd. Op een gegeven moment werd bij de Commissie aanhangig gemaakt dat er geknoeid zou zijn en werd geprobeerd mij daarvoor ter verantwoording te roepen. Deniau heeft hieraan een einde gemaakt. Twee jaar later heeft in de Franse pers een artikeltje gestaan dat het allemaal op een misverstand gebaseerd was geweest. Maar in die tijd vond ik ’s ochtends op mijn bureau wel dreigbrieven.
AH: Dreigbrieven? Uit welke hoek kwamen die?
15/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
JW: Uit Franse hoek natuurlijk. Overigens, wat Ferrandi betreft, hij heeft mij eens tijdens een vergadering van de directeuren van DG VIII de volgende nota gestuurd: ‘Merci, Monsieur Westhoff. Grâce à vous, on a évité une connerie.’ Wat de positie van de directie investeringen betreft, deze was overheersend. Ferrandi had het Fonds onder hem. Ook de opleiding waarvoor ik verantwoordelijk was, werd uit het Fonds gefinancierd. Wat mijn relatie met Commissaris Rochereau betreft, die was uitstekend, zowel met hem als met zijn kabinetschef. Ik had rechtstreeks contact met Rochereau, omdat mijn directeur-
UE
generaal mij volledige vrijheid liet. Om een voorbeeld te noemen, als tijdens de associatieonderhandelingen met de voormalige Britse koloniën contact plaats vond op hoog niveau
AH
tussen Rochereau en de delegatiechefs van Afrikaanse zijde, dan liet Rochereau, die geen Engels sprak, mij het woord en vroeg van tijd tot tijd wat er besproken was. Ook met zijn opvolger Deniau had ik goede relaties. Met hem had ik reeds te maken gehad
EU
tijdens de onderhandelingen over het verdrag van Rome. Mijn eerste kamer in de Commissie
HA
was naast de zijne, hij als directeur van DG I en ik als afdelingshoofd van DG VI. Wij hadden veel contact tijdens de eerste toetredingsonderhandelingen met de Engelsen en als
UE
Commissaris was hij belast met de onderhandelingen die tot die toetreding geleid hebben.
Wat de vraag betreft in hoeverre er een verschil bestond tussen associatie met de voormalige
AH
Franse koloniën en de voormalige Britse koloniën in Afrika, het voornaamste verschil betrof
HA
[...]
EU
het ontbreken van financiële en technische hulp en minder institutionele opzet.
AH: Wat was de positie van de landen behorende tot het Commonwealth, zoals Jamaica en Ghana, waar U later geplaatst wordt als vertegenwoordiger van de Commissie, tijdens de onderhandelingen in het kader van de toetreding van Groot-Brittannië in de periode 19701972?
JW: Zoals reeds vermeld hadden de ontwikkelingslanden van het Commonwealth de keuze tussen drie mogelijkheden, deelneming aan de nieuwe associatie-overeenkomst af te sluiten met de Yaoundé-landen, een associatie-overeenkomst gebaseerd op artikel 238 als het Arusha- verdrag of een handelsverdrag. Het is juist Nigeria geweest dat het Commonwealth er 16/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
toe gebracht heeft met de Yaoundé-landen mee te doen tijdens de conferentie in Kingston, Jamaica. In juli 1974 werd een doorbraak in de onderhandelingen bereikt.
In hoeverre hebben de uitbreidingsonderhandelingen met Groot-Brittannië de vormgeving van DG VIII beïnvloed? Veel minder dan verwacht had kunnen worden. De oorzaak is dat mijn opvolger in DG VI, een oud-Labour minister, wel veel politieke contacten had, maar geen rol speelde in de vormgeving van het DG. Aan de andere kant, de nieuwe Commissaris was Cheysson, die later minister van Buitenlandse Zaken van Frankrijk geworden is, een heel
UE
sterke persoonlijkheid, die grote invloed heeft uitgeoefend. De Duitse DG is gebleven.
AH
[Einde minidisc II.]
AH: Ik kan me voorstellen dat niet alle nationale regeringen even content waren met de
HA
praktijk dergelijke weerstanden tegengekomen?
EU
manier waarop de Commissie zich profileerde en exponeerde op dit terrein. Bent U in de
JW: Ik heb die Otraco-geschiedenis genoemd. Daar zaten Fransen achter, omdat ze er tegen
UE
waren dat een Duits-Nederlandse groep in een Frans-sprekend land zat. Uiteraard is er een zekere tegenstelling tussen de PV en de Commissie. De één vertegenwoordigt een nationaal
AH
en de ander een gemeenschapsbelang. Wat mijn landgenoten betreft heb ik slechts een keer moeilijkheden gehad met een PV, die vond dat er niet voldoende rekening was gehouden met
EU
de belangen van Suriname.
HA
NB: Van der Lee heeft ooit een brief geschreven aan Mansholt, dat was helemaal in de beginperiode in 1958, of Mansholt ook een soort clubje wilde oprichten van Nederlandse ambtenaren om af en toe bijeen te komen. Weet U of dat ooit tot stand is gekomen?
JW: Dat weet ik niet.
AH: Ik denk dat U samen met de heer Kohnstamm het record als expat in handen heeft.
JW: Kohnstamm heeft reeds deelgenomen aan de onderhandelingen die geleid hebben tot de EGKS. Ik ben nog wel aanwezig geweest bij de eerste zitting van de assemblée. 17/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
AH: Ik weet niet collega of U nog vragen heeft die gesteld kunnen worden.
NB: Ja, heeft U ook veel contact gehad met de heer Wellenstein?
JW: Wellenstein was eerst bij de EGKS en is pas later bij de Commissie in Brussel gekomen. Toen ik nog bij DG VI werkte, vertegenwoordigde ik dit in de onderhandelingsdelegatie van DG I, die onder leiding stond van DG Seeliger, een Duitser. Maar in DG VIII had ik niet zo veel meer met Buitenlandse Betrekkingen te maken. Ik kende Wellenstein wel, hij was ook
UE
aanwezig op het reeds genoemde afscheidsdiner van Mansholt.
AH
AH: Ik heb nog een vraag voor U wat betreft de jaren ’50, over de wat moeizaam voortslepende onderhandelingen in de consitutionele commissie en de EDG-crisis. Is er een moment geweest waarop U voor U zelf de conclusie heeft getrokken: dat gaat niet lukken met
HA
EU
die Europese Defensie Gemeenschap?
JW: Ja, dat dacht ik zeker, want ik heb reeds gezegd dat Sanders mij in contact heeft gebracht
UE
met Mansholt en ik had met Sanders een weddenschap afgesloten dat het zou vallen.
EU
JW: Ja, en ik had dus gelijk.
AH
AH: U dacht dat het zou vallen en hij dacht dat het wel mee zou vallen.
HA
AH: Weet U nog wanneer U die weddenschap bent aangegaan?
JW: Dat moet zijn toen ik in Parijs zat. In 1954 is het gevallen. Dat moet in 1953, 1954 geweest zijn. We voelden het wel aankomen.
NB: Ik ben er een beetje beduusd van. We zijn echt heel veel wijzer geworden. De laatste vraag is of U nog andere oud-ambtenaren van de Commissie kent die ik ook zou kunnen interviewen?
JW: Van der Lee is er nog. Heringa leeft nog.
18/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
NB: We hebben Heringa benaderd, maar zijn zoon heeft een brief terug gestuurd dat hij niet meer in staat is om een interview te volbrengen.
HA
EU
AH
UE
HA
EU
AH
UE
EINDE INTERVIEW
19/20
© Archives historiques de l'Union européenne © Historical Archives of the European Union
I A
Institution, Relations avec le COREPER, 11
Adhésion, Négociations Grande-Bretagne, 6, 11, 13 Agriculture, Adhesion, 7 Agriculture, Budget et financement, 9 Agriculture, DG, 14 Agriculture, OCM, 9
N Nom, Deniau, 12 Nom, Fischler, 10 Nom, Heringa, 9, 17 Nom, Kibaki, 12 Nom, Kohnstamm, 16 Nom, Luns, 12 Nom, Mansholt, 6, 8, 9, 10, 11, 16, 17 Nom, Noël, 5, 6 Nom, Okibu, 11 Nom, Rabot, 8, 9 Nom, Sanders, 17 Nom, Van der Lee, 11, 16, 17 Nom, Wellenstein, 16 Nom, Westhoff, 1, 2, 15
C
EU
AH
UE
Cooperation et developpement, Accord d'Arusha, 12 Cooperation et developpement, Convention de Lomé, 12 Coopération et developpement, Convention Yaoundé 1963, 6 Cooperation et developpement, Convention Yaoundé 1968, 11, 12 Cooperation et developpement, DG, 11, 14, 16
Relations exterieures, Convention de Yaounde, 8 Relations extérieures, Grece, 6 Relations extérieures, OECE-OCDE, 6 Relations extérieures, Turquie, 6
UE
HA
EU
AH
Etats membres, Belgique, 8 Etats membres, France, 8, 12 Etats membres, Italie, 8 Etats membres, Pays-Bas, 1, 5, 8
R
HA
E
20/20 ConsHist.Com « Histoire interne de la Commission européenne 1958-1973 » Interview met Johannes WESTHOFF (07.01.2004)