Conclusies en aanbevelingen onderzoek “Ouderenadviseurs en levensvragen” Landelijk Overleg Ouderenadviseurs (L.O.O.) Inleiding Levensvragen, zingevingsvragen, bestaansvragen: het zijn allemaal benamingen voor belangrijke vragen waar ieder mens mee te maken krijgt. Vragen over leven en dood, over goed en kwaad, over de wereld, over godsdienst en over zingeving. Het zijn echter ook vragen die soms moeilijk te hanteren situaties opleveren voor ouderenadviseurs. Bovendien kun je je als ouderenadviseur afvragen of je überhaupt wel iets wílt in de ondersteuning van levensvragen tijdens individuele contacten met ouderen. En áls je dit wilt, heb je dan ook genoeg bagage hiervoor? De “Werkgroep Levensvragen” van het Landelijk Overleg Ouderenadviseurs (LO.O.) heeft ouderenadviseurs in Nederland gevraagd om hun mening te laten weten over bovenstaande vragen. Hiertoe zijn van hen reacties gevraagd op een 4-tal stellingen waarvan de resultaten, conclusies en aanbevelingen in dit rapport zijn weergegeven. Resultaten, conclusies en aanbevelingen In totaal hebben 48 ouderenadviseurs gereageerd op de stellingen uit het onderzoek. Deze ouderenadviseurs zijn werkzaam in 23 organisaties voor (senioren-) welzijnswerk. Stelling 1 Als ouderenadviseur zijn levensvragen een vaststaand onderdeel van je taak. Eens 45
Oneens
41
40 35
Aantal
30 25 20 15 10
7
5 0 Eens Oneens
1 41 7
Antwoord Aantal individuele ouderenadviseurs Eens 41 (85%) Oneens 7 (15%)
Aantal organisaties 20 (87%) 3 (13%)
Conclusie: Van de respondenten antwoordt 85% dat levensvragen een vast onderdeel zijn van
de praktijk van het ouderenadvieswerk. Als motivatie wordt veelvuldig omschreven dat een ouderenadviseur altijd “de vraag achter de vraag” probeert te achterhalen en een vertrouwensband ontwikkeld met de oudere. Een breed spectrum van persoonskenmerken komt hierbij aan bod en dit betekent dat ook levensvragen hierbij aan de orde komen die vervolgens om vervolgacties vragen door de ouderenadviseur. Wanneer de ouderenadviseur aandacht wil besteden aan de verschillende levensdomeinen van de oudere, dan zal hierbij aandacht besteed moeten worden aan levensvragen. Bovendien kan het aandacht besteden aan levensvragen preventief werken tegen het doen van een beroep op (duurdere) vormen van zorgverlening. Van degenen die antwoorden het oneens te zijn met deze stelling, meldt bijna iedereen dat hier alleen aandacht aan wordt besteed als dit vanuit de oudere ter sprake komt. Zij vinden dit dus geen primair onderdeel van hun werkzaamheden (zoals de stelling luidt) en gaan hier vanuit zichzelf niet expliciet op in, maar het is afhankelijk van het feit of de oudere hier zelf over wil praten. Bij dit antwoord dient opgemerkt te worden dat dit allen ouderenadviseurs zijn afkomstig uit dezelfde welzijnsorganisatie, maar die wel allen deze mening zijn toegedaan. Aanbeveling: Levensvragen dienen een vaststaand onderdeel te zijn van de taak als ouderenadviseur. Tijdsdruk, de visie van de eigen organisatie, het voldoende op dit onderwerp te zijn toegerust (zie de aanbevelingen in bij de volgende stellingen) dienen hier geen invloed op te hebben. De ouderenadviseur dient er expliciet voor te kiezen om levensvragen binnen zijn functie te signaleren, duiden, bespreekbaar maken, het inschakelen van een netwerk en eventueel door te verwijzen naar derden. Hiermee kan de ouderenadviseur er ook aan bijdragen dat de oudere zijn/haar levensvraag zelf erkent. Stelling 2 De ouderenadviseur is van huis uit voldoende toegerust om levensvragen op te pakken. Eens 25
23
Oneens
Weet het niet
22
20
Aantal
15
10
5
0
3
1
Eens
23
Oneens
22
Weet het niet
3
Antwoord Eens Oneens Weet het niet
Aantal individuele ouderenadviseurs 23 (48%) 22 (46%) 3 ( 6%)
Aantal organisaties 10 (43%) 12 (52%) 2 ( 5%)
Conclusie: Van de ondervraagden is bijna de helft het wel eens met deze stelling en de helft het niet eens. Van wie vindt dat het oppakken van levensvragen horen bij de functie van de ouderenadviseur (zie stelling 1), vindt ook bijna de helft onvoldoende toegerust te zijn om deze vragen te kunnen oppakken, d.w.z. signaleren, duiden en/of om te fungeren als klankbord. Een aantal keren wordt niet expliciet de achtergrond van de ouderenadviseur, maar individuele persoonskenmerken van respondenten, genoemd als oorzaken van het wel of niet voldoende toegerust te zijn. Voldoende toerusting blijkt dus ook afhankelijk te zijn van de eigen persoonlijkheid van de ouderenadviseur. Aanbeveling: 1. Er dient scholing aangeboden te worden aan ouderenadviseurs om beter toegerust te kunnen worden met levensvragen. Deze toerusting dient te bestaan uit signaleren, duiden, bespreekbaar maken en het inschakelen van een netwerk. Met betrekking tot bijscholing van de huidige ouderenadviseurs kan het Expertisenetwerk Levensvragen en Ouderen een rol vervullen. In de opleidingen tot ouderenadviseur zullen de toekomstige ouderenadviseurs meer geschoold moeten worden op dit onderwerp. Bij het Expertisenetwerk Ouderen en Levensvragen is reeds een scholing in ontwikkeling voor de ouderenadviseur om structureel aandacht te besteden aan levensvragen van ouderen. 2. Om te voorkomen dat het signaleren, duiden en bespreekbaar maken van levensvragen afhankelijk is van de individuele ouderenadviseur met zijn/haar persoonskenmerken, dient dit onderwerp beter gewaarborgd te worden in het werkwijze van de ouderenadviseur. Op deze wij zal iedere ouderenadviseur aandacht besteden aan levensvragen, met als gevolg uniformiteit en kwaliteit van de beroepsgroep die vervolgens onderdeel kan vormen van certificering. 3. Eveneens om te voorkomen dat het signaleren, duiden, bespreekbaar maken en het inschakelen van een netwerk t.a.v. van levensvragen afhankelijk is van de individuele ouderenadviseur met zijn/haar persoonskenmerken, dienen er binnen de organisaties intervisiebijeenkomsten plaats te vinden over dit onderwerp. Met name in kleine teams van ouderenadviseurs zal expliciet aandacht moeten zijn voor intervisiebijeenkomsten omdat dit anders mogelijk niet wordt opgepakt. Stelling 3 Ik krijg binnen de organisatie voldoende ruimte om levensvragen op te pakken.
Eens
Oneens
Aantal
31
17
1 Eens
31
Oneens
17
Antwoord Aantal individuele ouderenadviseurs Eens 31 (65%) Oneens 17 (35%)
Aantal organisaties 19 (83%) 4 (17%)
Conclusie: 2 van de 3 ouderenadviseurs vinden dat zij binnen de eigen organisatie voldoende ruimte krijgen om levensvragen op te kunnen pakken. De ouderenadviseurs die vinden hier onvoldoende ruimte voor te krijgen, melden dat dit een gevolg is van een te zware caseload, productiecijfers die gehaald moeten worden, een te hoge werkdruk, etc. Hierdoor krijgen levensvragen onvoldoende of geen prioriteit in het uitoefenen van de functie als ouderenadviseur. De ouderenadviseurs die vinden wel voldoende ruimte hiervoor te krijgen, maken blijkbaar primair zelf de keuze om levensvragen op te pakken en dit heeft mogelijk ook te maken met hun mening dat deze vragen een vaststaand onderdeel vormen je taak (zie stelling 1). Er kan bij deze stelling echter geen eenduidige conclusie worden getrokken of de ouderenadviseur deze stelling heeft beantwoord vanuit het standpunt van zijn/haar organisatie of vanuit zijn/haar primaire taak als ouderenadviseur met neventaken. Door vanuit het standpunt van de eigen organisatie deze stelling te beantwoorden, zal beperkter naar de taken van de ouderenadviseur worden gekeken. Aanbevelingen: 1. Het vooraleerst dient duidelijk te zijn wíe de eigen organisatie van de ouderenadviseur precies is. Dit kan bijvoorbeeld een welzijnsorganisatie zijn, een gemeente of een zorgorganisatie. Levensvragen en de ruimte om deze op te kunnen pakken, dienen hier besproken te worden. 2. Het werk van de ouderenadviseur is omvangrijk waardoor deze keuzes moeten maken. Dit kan ook leiden tot het al dan niet kiezen voor het oppakken van levensvragen. Gezien het feit dat 85% van de ondervraagden het oppakken van levensvragen een vaststaand onderdeel van het werk vindt (zie stelling 1), zal primair de welzijnsorganisatie de keuze moeten maken om levensvragen op te pakken. De ouderenadviseur zal hier vervolgens in moeten volgen. Stelling 4 Wanneer je organisatie geen keuze maakt om levensvragen onder te laten uitmaken
van het aanbod van de ouderenadviseur, betwijfel ik of een andere organisatie binnen de keten de vraag wél voldoende kan oppakken. Eens
Oneens
Weet het niet
Niet van toepassing
22
Aantal
20
4 1 1 Eens
22
Oneens
20
Weet het niet
4
Niet van toepassing
1
Antwoord Eens Oneens Weet het niet N.v.t.
Aantal individuele ouderenadviseurs 22 (46%) 20 (42%) 4 ( 8%) 1 ( 2%)
Aantal organisaties 7 (30%) 11 (48%) 4 (17%) 1 ( 4%)
Conclusie: 46% van de ondervraagden betwijfelen of binnen de keten levensvragen voldoende worden opgepakt wanneer dit zelf niet kan worden opgepakt. Omdat niet gevraagd is naar de oorzaak van deze twijfel, kan deze niet worden geconcludeerd. Verwacht mag echter worden, dat de oorzaken te maken kunnen hebben met het volgende: - De wijze waarop eenieder de functie van ouderenadviseur zelf uitoefent; - De beschikbaarheid van een keten; - De eigen positionering binnen deze keten; - Op de hoogte zijn van de eigen sociale kaart en - De mogelijkheden om te kunnen doorverwijzen naar ketenpartners. Eveneens kan worden geconcludeerd dat 42% van de ondervraagden een of meerdere van deze kenmerken positief beoordelen, omdat doorverwijzing geen twijfel oplevert. Aanbeveling: 1. Omdat 46% van de ondervraagden twijfelt of een ketenpartner zingevingsvraag voldoende kan oppakken, dient immers eerst de eigen keten bekend te zijn. De ouderenadviseur dient daarom onderdeel te zijn van een keten waarbinnen ook levensvragen aan de orde komen. Wanneer doorverwijzing noodzakelijk is, kan dit dan ook op een efficiënte wijze daadwerkelijk plaatsvinden. De 42% van de respondenten die niet twijfelen aan het oppakken van levensvragen door ketenpartners, getuigen immers van bekendheid met de eigen keten. 2. Wanneer binnen de eigen keten geen aanbod bestaat om levensvragen voldoende op te pakken, zal bekend moeten worden wie dit buíten de keten wel zou kunnen doen. Het Netwerk Levensvragen en Ouderen zal dit antwoord dienen te geven.
3. De ouderenadviseur moet binnen de keten beter geprofileerd worden met o.a. de mogelijkheid om in te gaan op levensvragen (85% van de ondervraagden vindt immers dat dit een vaststaand onderdeel is van de taak als ouderenadviseur), waardoor doorverwijzing, tot het bereiken van een bepaalde grens (zie aanbeveling 3), niet noodzakelijk zou hoeven te zijn. De vertrouwensband die bestaat met de oudere en de laagdrempeligheid van de ouderenadviseur maakt het immers mogelijk om in te kunnen gaan op levensvragen. Door deze profilering neem je een duidelijke plaats in binnen de keten. Voor de ouderenadviseur zelf en voor de ketenpartners is het op deze wijze duidelijk dat levensvragen ook behoren bij de functie van ouderenadviseur. Een betere algemene profilering van de ouderenadviseur ligt hierbij in het verlengde. 4. Profilering betekent ook de ouderenadviseur en de ketenpartners de grenzen kennen van de ouderenadviseur. Wanneer levensvragen een te specifiek antwoord vragen, zal doorverwezen moeten worden naar een ketenpartner. Doorverwijzen is ook een onderdeel van een professionele werkwijze. Het is daarom noodzakelijk dat er een keten gevormd wordt waarbinnen levensvragen doorverwezen kunnen worden. Algemene conclusie Er bestaat een discrepantie tussen de wijzen waarop het ouderenadvieswerk wordt uitgevoerd. De ouderenadviseur die zich daadwerkelijk als ouderenadviseur wil profileren dient ook levensvragen te signaleren, te duiden, bespreekbaar te maken en een netwerk rondom de oudere in te schakelen. Alhoewel de ouderenadviseur meerdere taken heeft die mogelijk primair geen of weinig ruimte bieden om in te gaan op levensvragen en andere ouderenadvieswerk-specifieke onderwerpen, zullen levensvragen onderdeel moeten vormen van de functie van ouderenadviseur. Waar nodig zal gebruik gemaakt moeten worden van vormen van scholing om levensvragen bij ouderen op een adequate manier op te pakken. Bovendien zal er een duidelijk inzicht moeten zijn in de ketenpartners waarnaar ouderen met levensvragen doorverwezen kunnen worden wanneer er meer nodig is dan alleen het signaleren, duiden, bespreekbaar maken en het inschakelen van een netwerk rondom de oudere. December 2010, Werkgroep Levensvragen - Landelijk Overleg Ouderenadviseurs (L.O.O.), Johanna Schaap (Cliëntondersteuning doelgroep 55+), Harlingen Christa Zwart (Vita welzijn en advies), Amstelveen Björn Maessen (Proteion Welzijn), Baexem