Civis Mundi Wat kunnen juristen leren van psychologie? En wat niet? Arie-Jan Kwak*
Verschil in wereldbeeld tussen juristen en psychologen Never say never, hebben we van James Bond geleerd. Gezien de ongelofelijke vooruitgang die de wetenschap in relatief korte tijd heeft geboekt, zullen we de kloof tussen onze feitelijke en onze normatieve werkelijkheid waarschijnlijk ooit wel een keer overbruggen. Juristen werken dagelijks in een spreidstand tussen feiten en normen. De interessante informatie en ideeën van Henk Verhoeven zullen zowel juristen maar vooral ook criminologen en rechtspsychologen zeker aanspreken. Deze laatsten delen met Verhoeven een interesse voor het feitelijke, ze streven een niet-normatief wetenschappelijk wereldbeeld na met betrekking tot recht en samenleving. Rechtswetenschappers daarentegen staan met één been, het standbeen eigenlijk, in het normatieve domein. Het recht is (feitelijk) gegeven in de rechtsbronnen maar het is normatief van karakter. Het maakt, met andere woorden, niet uit hoe de wereld is, het schrijft voor hoe we moeten handelen. Het gaat dus over hoe de wereld zou moeten zijn. Rechtswetenschappers werken dan ook met ficties die als uitgangspunten van het rechtssysteem en de rechtspraktijk gelden. Laten we beginnen bij Henks hond. We kunnen de hond enigszins antropomorf 'kennis' toeschrijven die het product is van eerdere ervaringen (in het bijzonder straffen en beloningen). Dat is precies wat we in het recht met mensen doen: we schrijven hen kennis toe (maar dan zonder aanhalingstekens) met betrekking tot de geldende normen en waarden in de samenleving waar zij deel van uit maken en vervolgens schrijven we hen een vrije wil toe als zij desondanks 'kiezen' (met aanhalingstekens, dat maakt de jurist niet uit) voor normoverschrijdend gedrag. 'Een ieder wordt geacht de wet te kennen' impliceert een norm: iedereen moet de wet kennen en kan zich dus niet beroepen op onbekendheid met de regel om verantwoordelijkheid te ontlopen. 'Allen zijn vrij en bevoegd tot het genot van burgerlijke rechten, en iedereen (boven de 18) is handelingsbekwaam en dus in staat om zich op het recht te beroepen en zich conform het recht te gedragen.' In
pagina 1 van 7 - www.civismundi.nl
de rechtsorde gaan we er vanuit dat handelingsbekwame individuen kunnen 'kiezen' (deze aanhalingstekens zijn in het bijzonder interessant natuurlijk!) om zich rechtmatig te gedragen en het onrechtmatige na te laten. Dit is het vertrekstation van de juridische trein. Er opent zich dan een nieuwe wereld. In deze reactie wil ik vooral een indruk geven van de kloof die het feitelijke van het normatieve scheidt; en dus van het verschil in wereldbeeld tussen de jurist en, bijvoorbeeld, de psycholoog. Het is daarbij interessant om je te realiseren dat de psycholoog in zijn dagelijkse doen en laten in precies dezelfde spreidstand staat als wij allemaal. Iemand vertelde mij ooit, misschien wel een van mijn vrienden die op Nijenrode heeft gestudeerd, dat verkopers klanten soms op hun gemak proberen te stellen, en ze vervolgens voor zich in te nemen, door hen letterlijk na te praten. We vertrouwen iemand die het met ons eens lijkt te zijn gemakkelijker, en door precies na te zeggen wat de klant zegt, door te 'spiegelen,' krijgt de klant onbewust een gevoel van eensgezindheid en veiligheid. En dat vergemakkelijkt de verkoop natuurlijk. Een trucje eigenlijk; er is goede kans dat een psycholoog bij een bedrijfskundefaculteit bewijs heeft gevonden dat dergelijk 'spiegelgedrag' de verkoopcijfers daadwerkelijk ten goede komt, en dat deze informatie vervolgens in de lesboekjes van de opleidingen in marketing & sales terecht zijn gekomen. Sinds ik dit weet, heb ik ook al diverse keren meegemaakt dat verkopers in winkels dit daadwerkelijk doen. Het lijkt soms bijna vanzelf te gaan, alsof het een tweede natuur is geworden voor de verkoper. Hoe natuurlijker de presentatie, hoe beter het werkt natuurlijk. Misschien merkt hij het zelf niet eens meer. Maar ik des te meer. Interessant is dat ik, nu ik het als truc herken, geïrriteerd raak als een verkoper me napapegaait. Ik ervaar het als een poging om me te manipuleren, om me te verleiden om dingen te doen (te kopen) die ik eigenlijk niet wil doen. De poging om betrouwbaar en sympathiek over te komen, heeft dan in eerste instantie een volledig averechts effect. Het maakt me juist sterk wantrouwend. Ik raak op mijn hoede of er niet een 'wisseltruc' met me wordt uitgevoerd, of me niet op een andere manier een oor wordt aangenaaid. Maar in tweede instantie moet ik er meestal een beetje om lachen. Ik vraag me dan af of de verkoper doorheeft dat ik hem doorheb. Ik heb dan ook wel eens de neiging moeten onderdrukken om een verkoper te gaan plagen door hem (of haar natuurlijk) ook na te gaan praten, of om anderszins te laten merken dat ik de truc doorzie. Hoe betrouwbaarheid testen? Maar dat als inleiding. Ik wil het eigenlijk hebben over een net uitgekomen boek van
pagina 2 van 7 - www.civismundi.nl
een Amerikaanse psycholoog David DeSteno dat ik net heb gelezen: The Truth About Trust. Vertrouwen is om verschillende redenen een zeer interessant onderwerp voor juristen. Gerechtvaardigd vertrouwen wordt beschermd en de overheid wordt gehouden aan het vertrouwensbeginsel. Verder worden juristen vaak uitgedaagd om de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen en ander bewijs te beoordelen. En zo kan ik nog wel even doorgaan. DeSteno schrijft dat er wetenschappelijk bewijs is voor de stelling dat mensen onbewust de betrouwbaarheid van een ander peilen door op vier aspecten van zijn of haar gedrag te letten: The four cues were: crossing arms, leaning away, face touching, hand touching. The more frequently any individual engaged in these behaviors, the less trustworthy he or she acted. (p. 162)Als de ander in de interactie dit gedrag vertoont (niet incidenteel en afzonderlijk maar alle vier de handelingen in onderlinge samenhang) dan is er een goede kans dat de ander zich niet met jou wil engageren en dus ook niet geneigd of van plan is zijn directe eigenbelang te offeren om zo jouw vertrouwen te winnen en te behouden. Dat vinden juristen natuurlijk wel interessant om te weten. Sterker nog, niet alleen juristen houdt dit bezig, DeSteno's stelling is dat wij mensen dat allemaal bij voortduring doen. En dat we het bovendien heel redelijk kunnen, al is het in belangrijke mate onbewust. Natuurlijk kunnen juristen ook op dit terrein veel leren van de psychologie. Als er ergens veel behoefte is aan een goed werkende leugendetector, dan is het wel in het recht. Deze truth about trust zou heel goed binnenkort kunnen opduiken in de lesboekjes rechtspsychologie, en er is langs deze weg al heel veel wetenschappelijke psychologische kennis tot de collegezalen van de rechtenstudie doorgedrongen. Vooral veel kennis over de menselijke, al te menselijke biases in het waarnemen en het menselijk oordelen wordt rechtenstudenten in hun studie voorgehouden, en de boeken waarin psychologen kritisch (vooral strafrechtelijke) jurisprudentie doorlichten vinden grif aftrek. Het levert vaak leuke lectuur op natuurlijk. Als deze vertogen een beetje verhalend geschreven zijn dan lezen ze als een spannende whodunit? Maar we kunnen er op wachten dat advocaten hun cliënten, en de door hen opgeroepen getuigen gaan instrueren om betrouwbaar over te komen. Althans, om niet onbetrouwbaar over te komen: ga niet achterover leunen, ga niet aan je hoofd of handen frummelen, en sla niet je armen over elkaar. Met andere woorden: blijf voorover zitten en houd je handen rustig voor je op tafel (het liefst open). Kleine moeite; al moet je het misschien wel even goed oefenen voordat je wordt verhoord?
pagina 3 van 7 - www.civismundi.nl
Maar is dat eigenlijk geen open deur? Weten we dit eigenlijk niet allemaal al? Dit is immers wat iedere mediatrainer je als een van de eerste dingen zal vertellen. Een beetje rechter weet ook heel goed wat hij met zijn houding communiceert, net als veel advocaten natuurlijk. En als het nodig is dan zullen advocaten dit ook aan hun cliënten vertellen. We moeten dus een caveat inbouwen want we leren de studenten iets waar door kwaadwillende slimmeriken misbruik van kan worden gemaakt. Het gevaar is dat ze straks in de praktijk van het recht uit het feit dat verdachten keurig voorover zitten en de handen rustig (en open, niets te verbergen namelijk) voor zich houden afleiden dat de verdachte niet liegt. Maar een beetje training maakt het mogelijk om de reflexen die kunnen verraden dat je liegt, af te leren. In Amerikaanse rechtbankthrillers zien we ook hoe advocaten met hun cliënten en getuigen oefenen om betrouwbaar en authentiek over te komen. Dat hoort allemaal bij het spel. Kat- en muisspel Het gevaar is niet alleen dat we ons in de luren laten leggen door uit het nietvoorkomen van verdacht gedrag betrouwbaarheid af te leiden. Dat is op zich al een redeneerfout (of een drogreden), iets waar juristen ook scherp op moeten zijn. Er is echter een minstens zo groot gevaar dat we automatisch onbetrouwbaarheid afleiden als iemand dit gedrag wél vertoont. We zijn geneigd te vergeten dat wetenschappers werken met statistische waarschijnlijkheid: het genoemde gedrag blijkt over het geheel genomen positief te correleren met onbetrouwbaarheid. Met andere woorden, de psycholoog heeft een significant verschil gevonden met de bevindingen bij een controlegroep, of op andere wijze de significantie vastgesteld. Wat moeten we juristen dus op het hart drukken als we deze kennis met hen delen? Statistiek zegt niets over het individuele geval. Juristen moeten dus ontzettend uitkijken voor de 'overhaaste generalisatie' want zij zijn bij uitstek bezig met individuele gevallen. Sociaal-wetenschappelijke kennis (en daar schaar ik psychologische kennis voor het gemak ook maar even onder) is dan ook vooral relevant voor beleidsmakers. Juristen moeten vooral scherp blijven op het feit dat dergelijke algemene kennis een gevaarlijke tunnelvisie (bias) kan opleveren. Dit soort kennis levert een voortdurend kat-en-muis-spel op. Stel je voor dat de advocaat de verdachte het advies geeft om de rechter af en toe na te praten. Dat zal de rechter zeker gunstig stemmen? Tenzij de rechter deze truc ook kent natuurlijk, dan kan het juist weer tegen je werken? Zo proberen de kat en de muis voortdurend elkaars kennis en intenties te peilen: weet hij dat ik weet dat hij weet dat ik weet dat enz. enz. Kennis van de menselijke psyche is dus niet zo eenduidig
pagina 4 van 7 - www.civismundi.nl
(en dus ook niet zo onschuldig) als natuurkundige kennis van onze fysische omgeving. De natuur trekt zich immers niets aan van wat je wel of niet van hem weet. We gebruiken de kennis van de natuur als vanzelfsprekend om de natuur te manipuleren, dat noemen we technologie. De mens, daarentegen, kan de kennis die hij heeft over de mens ook gebruiken om de mens te manipuleren. Psychologie wordt ook gemakkelijk, als vanzelfsprekend zelfs tot technologie. We kunnen mensen tegen hun wil laten doen wat wij willen als we weten hoe mensen in elkaar zitten, hoe ze denken. Leerzame, maar ethisch dubieuze experimenten ter discussie Nu komen we bij de finale van dit betoogje: de beruchte Milgram-experimenten. Het recht vraagt om gezag, schrijft Paul Scholten onomwonden, het recht wil immers een goede reden bieden om op een bepaalde manier te handelen. Het recht biedt echter niet inhoudelijke redenen, maar formele redenen om je op de voorgeschreven manier te gedragen. Het recht heeft een hoog omdat-ik-het-zeggehalte: omdat we het redelijk vinden dat de samenleving wordt geordend door een centrale overheid, biedt het feit dat een regel door de overheid als recht is afgekondigd op zich al een reden om het recht te gehoorzamen. Daar komt nog een hele reeks andere formele redenen bij (democratische legitimiteit, gelijkheid, respect voor grondrechten, etc.) maar uiteindelijk eist het recht conformiteit ook als je het inhoudelijk niet met de regels eens bent; en vooral ook als je er geen direct belang bij hebt om de regel te gehoorzamen. Het eigenbelang is over het geheel genomen ondergeschikt aan het algemene belang, daar is het recht juist voor bedoeld. De slachtoffers van de Milgram-experimenten, dat waren de proefpersonen die van de onderzoekers onder leiding van de psycholoog Stanley Milgram de opdracht kregen om de vermeende proefpersonen te straffen met een elektrische stroomstoot als ze een vraag fout beantwoordden, handelden zo gezagsgetrouw dat sommigen onder hen uiteindelijk dodelijke doses elektriciteit toedienden. (De vermeende proefpersonen waren natuurlijk acteurs en de knop die de proefpersonen bedienden was niet echt.) Ze vertrouwden de mensen in de witte jassen die op basis van wetenschappelijk gezag leken te handelen en lieten zich verleiden om op hun verantwoordelijkheid te onderzoeken of de 'proefpersonen' door het straffen met stroomstoten beter leerden of niet. Gezag en vertrouwen, dit waren de twee centrale steekwoorden in dit onderzoek. De werkelijke proefpersonen bleken de verantwoordelijkheid voor het straffen geheel bij de mensen in de witte jassen te laten, en braaf te doen wat er gezegd werd. Een
pagina 5 van 7 - www.civismundi.nl
schokkend resultaat (vergeef me de woordspeling), de Milgram-experimenten werden natuurlijk direct geassocieerd met de Befehl-ist-Befehl-mentaliteit van de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog. Milgram was de experimenten ook begonnen naar aanleiding van de berechting van Adolf Eichmann in Jeruzalem even daarvoor. Maar daar wil ik het niet over hebben, ik wil met het (weer) oprakelen van deze experimenten uit 1961 een heel ander punt maken. De experimenten zijn natuurlijk onethisch, en daarom heeft sindsdien niemand deze, of soortgelijke experimenten meer nagedaan. Milgram heeft keihard empirisch bewezen dat de proefpersonen niet veel beter zijn dan Adolf Eichmann. De slachtoffers moesten de rest van hun leven in het reine komen met het feit dat ze zich door Stanley Milgram en zijn team hadden laten verleiden om zich als een gewetenloze nazi-beul te gedragen. Dat doe je mensen niet aan, dat is in strijd met hun menselijke waardigheid. Maar met dit begrip verlaten we de feitelijke werkelijkheid en komen we aan in de normatieve werkelijkheid die we tegenwoordig gezamenlijk bevolken. Niet alleen psychologen weten dat de mens in het algemeen tot grote wreedheid, tot grote mensenrechtenschendingen in staat is. Het hangt helemaal af van de omstandigheden. Ook DeSteno schrijft dat er een breekpunt is waarop ieder mens iedere morele consideratie laat varen en zijn handelen volledig door zijn directe eigenbelang laat bepalen. Als de omstandigheden maar extreem genoeg zijn, verliest menselijke waardigheid iedere betekenis. Het laat zich heel goed betogen dat de (formele) legitimiteit van het recht zich uiteindelijk laat 'funderen' in dit idee van menselijke waardigheid. We gehoorzamen het recht omdat we vinden dat we zo respect tonen voor (de belangen en de waardigheid van) onze medemens en de gemeenschap waar we deel van uitmaken. We tonen ons zo als betrouwbare leden van de gemeenschap. Daar hebben we ongetwijfeld belang bij, maar de boodschap is dat we bereid zijn ons eigenbelang ondergeschikt te maken aan het algemene belang en ons waardig tonen om de voordelen van een geordende, rechtvaardige en welvarende samenleving te verdienen. Maar nu komt de crux. We weten allemaal dat we allemaal voortdurend aan het 'uitrekenen' zijn of de voordelen op lange termijn de nadelen op korte termijn wel overtreffen. Tegelijkertijd rekenen we er op dat de orde, de instituties, de normen en waarden die onze samenleving bij elkaar houden steviger zijn dan we eigenlijk op basis van wat er in het hoofd van de calculerende burger omgaat mogen verwachten. De mens is tegelijkertijd een homo economicus en een homo sociologicus: de mens blijft rekenen maar wordt tegelijkertijd geconstitueerd en geleefd door de sociale instituties waarin hij is gevormd en waarin hij dagelijks handelt.
pagina 6 van 7 - www.civismundi.nl
Het recht vormt een belangrijk deel van deze instituties en het heeft een bijzonder gezag in de gemeenschap. De burgers rekenen op het recht, terwijl ze ook steeds berekenend blijven. Maar zover ze op het recht rekenen doen ze dat in het vertrouwen dat dit berekenend handelen van (andere) burgers kan overleven en weerstaan. Dit vertrouwen is in belangrijke mate het resultaat van de belofte dat het recht de burger beschermt tegen manipulatie. Manipulatie in de eerste plaats door de grote machtige overheid natuurlijk, maar ook door andere (machtige) partijen in de samenleving. Milgrams experimenten vormen dan ook gewoon een onrechtmatige daad jegens de slachtoffers en ik denk dat de Nederlandse burgerlijke rechter er vandaag de dag geen moeite mee zou hebben om een flinke schadevergoeding toe te wijzen. De experimenten zijn zelfs als een strafbaar feit te kwalificeren; ook als er niet een specifieke wet is waarin dergelijke wetenschappelijke experimenten expliciet verboden zijn, is het heel goed mogelijk dat de strafrechter daar vandaag de dag een wettelijke grondslag voor zou kunnen vinden in het Wetboek van Strafrecht. (Er zijn naar mijn weten echter geen precedenten.) De wetenschapper zal in ieder geval tuchtrechtelijk worden vervolgd, en veroordeeld. Deze rechtsregels, en de beroepsethische normen van de sociale wetenschap, voeden zich met het idee van menselijke waardigheid. En dit idee is een norm die zich niet, met welk experiment dan ook, direct laat waarnemen en empirisch onderzoeken. De rechtsgemeenschap die de menselijke waardigheid respecteert, verdient daarmee zelf ook een zekere waardigheid, en daarmee gezag. Natuurlijk moet de norm niet te ver afstaan van de feitelijke werkelijkheid van het menselijk samenleven. Maar het is inherent aan normen dat de werkelijkheid zich moet richten naar de norm, en niet andersom. De psycholoog kan de jurist kortom leren dat het vertrouwen in het recht kwetsbaar is, de jurist kan de psycholoog leren dat de norm zelfs onder de meest extreme omstandigheden geldigheid houdt. De napratende verkoper zullen we de gang naar de rechter maar besparen. Nu we hem allemaal doorhebben, blijft de schade beperkt.
* Mr. Arie-Jan Kwak is jurist en filosoof.
pagina 7 van 7 - www.civismundi.nl