Circulaire CBFA_2008_06 dd. 11 maart 2008
Toepassing van artikel 15bis, § 3, van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen: aanvaarding door de CBFA van het in aanmerking nemen van bepaalde elementen als bestanddelen van de solvabiliteitsmarge Toepassingsveld:
Verzekeringsondernemingen waarvoor artikel 15bis, §3 van de wet van 9 juli 1975 betreffende de controle der verzekeringsondernemingen van toepassing is. Samenvatting /Doelstelling:
Artikel 15bis, § 3 van de controlewet verzekeringen geeft de elementen aan die slechts na akkoord van de CBFA in aanmerking kunnen worden genomen als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge. De CBFA heeft middels een circulaire een aantal bijkomende verduidelijkingen verstrekt voor de toepassing van de wettelijke bepalingen. Bijzondere aandacht werd besteed aan de latente nettomeerwaarden die voortvloeien uit de waardering van activa. Voor deze meerwaarden wordt gevraagd dat zij een niet-uitzonderlijk karakter hebben; dit betekent dat zij economisch duurzaam moeten zijn. Voor deze categorie van meerwaarden is het prudentieel regime van erkenning complexer en meer gedifferentieerd in functie van de aard van de activa.
Mevrouw, Mijnheer, I. Inleiding 1. § 3 van artikel 15bis van de controlewet bepaalt dat de volgende elementen, die vermeld zijn in artikel 15bis, §1 van de controlewet, slechts in aanmerking mogen worden genomen als bestanddelen van de solvabiliteitsmarge op een met bewijzen gestaafd verzoek van de onderneming en na akkoord van 1 de CBFA : de helft van het niet-gestorte gedeelte van het maatschappelijk kapitaal of van het maatschappelijk fonds van een onderneming, de suppletiebijdragen die onderlinge verzekeringsverenigingen die enkel contracten met variabele bijdragen aanbieden, van hun leden kunnen eisen, de latente nettomeerwaarden die voortvloeien uit de waardering van activa, voor zover die elementen geen uitzonderlijk karakter hebben, de niet-afgeschreven acquisitiekosten die in de technische voorzieningen zijn vervat, en de toekomstige winsten. 1
Deze elementen komen onder geen beding in aanmerking voor de samenstelling van het waarborgfonds zoals bedoeld in artikel 15ter van voormelde wet.
Congresstraat 12-14 | 1000 Brussel t +32 2 220 53 42| f +32 2 220 54 93 | www.cbfa.be
CBFA_2008_06 dd. 11 maart 2008
2/7
2. Voorliggende circulaire brengt de behandeling door de Belgische wetgever in herinnering en geeft de politiek aan die de Commissie voortaan inzake voornoemde elementen zal volgen. Hierbij zal de benadering worden aangegeven die de Commissie heeft gevolgd voor de evaluatie van die elementen die op verschillende manieren kunnen worden geïnterpreteerd. De beoordeling van de elementen gebeurt binnen het kader van het Belgisch boekhoudstelsel. De algemene beoordelingsmaatstaven bij de evaluatie van voornoemde elementen zijn het vermogen om verliezen te absorberen zowel in een goingconcern hypothese als bij liquidatie, de permanentie en de liquiditeit van het element dat als marge in aanmerking wordt genomen. II. Algemene principes 3. De ondernemingen kunnen de onder I vermelde elementen in rekening brengen voor de bepaling van de dekkingsgraad van de samen te stellen solvabiliteitsmarge. Hiervoor is wel het akkoord van de CBFA vereist. De CBFA laat zich bij haar beslissing leiden door volgende algemene principes : a) Het akkoord van de CBFA geldt voor maximum één jaar. Zo er zich materiële wijzigingen voordoen in de elementen tot samenstelling van de marge dan moeten die onverwijld aan de Commissie worden meegedeeld, samen met de voorstelling van de nieuwe situatie inzake marge. Aangezien de verzekeringsondernemingen te allen tijde over een voldoende solvabiliteitsmarge moeten beschikken, moet de aanvraag om die elementen in aanmerking te mogen nemen, onverwijld bij de CBFA worden ingediend wanneer de onderneming moeilijkheden voorziet voor de dekking van de solvabiliteitsmarge. b) Elke aanvraag moet gemotiveerd worden aan de hand van financiële gegevens die niet ouder zijn dan drie maanden, zonder afbreuk te doen aan de hierna vermelde specifieke bepalingen. c) De CBFA zal de haalbaarheid beoordelen van die elementen in de marge die gebaseerd zijn op bijstorten van kapitaal of ledenbijdragen. d) De CBFA zal het niet-uitzonderlijk karakter van meerwaarden afkomstig uit de waardering van activa beoordelen op basis van de economische duurzaamheid van deze meerwaarde. Bij de vaststelling van de criteria om de meerwaarden op effecten in aanmerking te mogen nemen voor de solvabiliteitsmarge, heeft de CBFA zich geïnspireerd op relevante ervaringen. De gekozen criteria weerspiegelen de wens van de CBFA om een toezichtsinstrument te ontwikkelen dat aangepast is aan de doelstellingen van het prudentieel toezicht en dat rekening houdt met de onderliggende economische realiteit. e) De ondernemingen dienen aan te tonen dat de elementen waarvan de opname in de marge wordt gevraagd, niet reeds in aanmerking werden genomen om te voldoen aan andere prudentiële vereisten zoals de vrijstelling van de aanvullende voorziening in levensverzekeringen en arbeidsongevallen. f) In het kader van een risk based approach zal meer aandacht besteed worden aan die ondernemingen die slechts na erkenning door de CBFA van de aanvullende elementen in de marge kunnen voldoen aan de reglementaire vereisten terzake. In het algemeen dient in de eerste plaats de onderneming zelf na te gaan of aan de gestelde criteria is voldaan. Dit doet geen afbreuk aan het recht van de CBFA om over te gaan tot een globale beoordeling van de financiële situatie van de onderneming. Daarenboven behoudt de CBFA de mogelijkheid te oordelen dat de voorgestelde elementen onvoldoende zijn om ook in de toekomst aan de solvabiliteitseisen te voldoen en op grond daarvan kan de CBFA eisen dat de onderneming een hogere solvabiliteitsmarge samenstelt. Verder kan de CBFA ook andere maatregelen treffen, zoals voorzien in artikel 26 §2 van de controlewet. Een bijzonder aandachtspunt voor de CBFA ontstaat wanneer de marktwaarde van de som van de elementen van de activa (rubriek C van de balans) lager is dan de boekwaarde. 4. De voorliggende circulaire is van toepassing op alle aanvragen ingediend na de publicatie van de circulaire op de website van de CBFA. III. Helft van het niet-gestorte gedeelte van het maatschappelijk kapitaal of van het maatschappelijk fonds A. Regelgeving 5. Volgens artikel 15bis, §1, 8° van de controlewet mag de helft van het niet-gestorte gedeelte van het maatschappelijk kapitaal of van het maatschappelijk fonds in aanmerking worden genomen als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge, op voorwaarde dat: CBFA
Congresstraat 12-14 | 1000 Brussel t +32 2 220 53 42| f +32 2 220 54 93 | www.cbfa.be
CBFA_2008_06 dd. 11 maart 2008
3/7
het gestorte gedeelte van het kapitaal minstens 25 % bedraagt van het maatschappelijk kapitaal of het maatschappelijk fonds, de helft van het niet-gestorte gedeelte niet meer bedraagt dan 50 % van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge, naargelang welk bedrag het laagst is, en het gedeelte dat in aanmerking wordt genomen per onderschrijver minstens 5 % van het absoluut minimumwaarborgfonds bedraagt. B. Beleid 6. Bij het onderzoek van de aanvraag gaat de CBFA na of de voornoemde wettelijke voorwaarden vervuld zijn en of met relevante gegevens is aangetoond dat de financiële situatie van de aandeelhouders niet ongunstig geëvolueerd is. 7. De financiële draagkracht van de aandeelhouders moet bekeken worden in het licht van de dekkingsgraad van de solvabiliteitsmarge en de globale financiële situatie van de onderneming. Wanneer de financiële situatie kritiek is of achteruitgaat, kan de Commissie strengere solvabiliteitscoëfficiënten opleggen en bijvoorbeeld eisen dat het gestorte gedeelte van het kapitaal meer dan 25 % bedraagt van het maatschappelijk kapitaal of het maatschappelijk fonds. IV. Suppletiebijdragen A. Regelgeving 8. Volgens artikel 15bis, §1, 9° van de controlewet mogen suppletiebijdragen die een onderlinge verzekeringsvereniging uit hoofde van het boekjaar kan eisen, in aanmerking worden genomen als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge niet-leven, op voorwaarde dat: de suppletiebijdrage niet meer bedraagt dan de helft van het verschil van de maximumbijdrage en de werkelijk geïnde bijdrage, de suppletiebijdrage niet meer bedraagt dan 50% van de beschikbare of de vereiste solvabiliteitsmarge, naargelang welk bedrag het laagst is, en de mogelijkheid om suppletiebijdragen te eisen en de voorwaarden ervan uitdrukkelijk in de verzekeringsovereenkomst zijn opgenomen. B. Beleid 9. Onderlinge verzekeringsverenigingen die enkel contracten met variabele bijdragen aanbieden, mogen in hun solvabiliteitsmarge de helft opnemen van het verschil van de maximumbijdrage die uit hoofde van het boekjaar kan worden geëist en de werkelijk geïnde bijdrage, op voorwaarde dat : de voorwaarden van artikel 15bis, § 1, 9° van de controlewet vervuld zijn, de onderneming aantoont dat de kostprijs van de suppletie evenredig is met het bedrag van de mogelijke suppletie en de onderneming relevante inlichtingen bezorgt betreffende de mogelijkheid om de suppletie effectief uit te voeren. V. Latente nettomeerwaarden die voortvloeien uit de waardering van activa A. Regelgeving 10. Om door de CBFA te kunnen worden aanvaard als bestanddelen van de solvabiliteitsmarge mogen de latente nettomeerwaarden die voortvloeien uit de waardering van activa geen uitzonderlijk karakter hebben (artikel 15bis, § 1, 10° van de controlewet). B. Beleid 11. De activa waarvan de latente meerwaarden in aanmerking kunnen worden genomen in het voormelde kader zijn deze die voorkomen onder de post C. Beleggingen zoals opgenomen in de balans van de verzekeringsondernemingen.
CBFA
Congresstraat 12-14 | 1000 Brussel t +32 2 220 53 42| f +32 2 220 54 93 | www.cbfa.be
CBFA_2008_06 dd. 11 maart 2008
4/7
12. Het beleid van de CBFA met het oog op de bepaling van de meerwaarden die in aanmerking kunnen worden genomen verschilt naargelang de betrokken activa, effecten (punt B1) of onroerende goederen zijn (punt B2). Bovendien, aangezien artikel 15 bis §1, 10° van de controlewet voorschrijft enkel de netto latente meerwaarden te weerhouden, is het aangewezen ook de elementen te bepalen die afgetrokken moeten worden van de betreffende meerwaarden om het netto bedrag te bekomen dat kan worden aanvaard als samenstellend element van de solvabiliteitsmarge (punt B3). B1. Meerwaarden op effecten B1.a) Algemene regel 13. Onder verwijzing naar de hierboven vermelde algemene principes aanvaardt de CBFA dat de volgende meerwaarden op effecten in aanmerking worden genomen als bestanddelen van de solvabiliteitsmarge : tot beloop van 90%, de latente meerwaarden (onder aftrek van de latente minderwaarden, zie hieronder) op genoteerde en niet-genoteerde niet-vastrentende effecten; de latente meerwaarden (onder aftrek van de latente minderwaarden, zie hieronder) op vastrentende effecten waarvan de onderneming kan aantonen dat ze duurzaam zijn, uitgaande van haar activa- en passivabeheer, dat rekening houdt met de effectieve en realistische mogelijkheid van de onderneming om dergelijke meerwaarden te gebruiken ter dekking van haar verzekeringsverbintenissen. B1. b) Bijzondere gevallen 2
14. Ondernemingen waarvan de herberekende solvabiliteitsmarge voor minder dan 100% is gedekt, moeten hun aanvragen om de in aanmerking komende meerwaarden in de marge op te nemen, staven met een dossier waarin zij aantonen dat de hiernavolgende voorwaarden (§ 17 tem 22) vervuld zijn. De onderneming zal ook iedere informatie die nuttig is voor de beoordeling van de financiële situatie van de onderneming aan de CBFA meedelen wat een gepaste toepassing van de voorliggende circulaire moet mogelijk maken. 15. Dit dossier moet alle nodige informatie bevatten om de CBFA in staat te stellen te beoordelen of de in deze circulaire gestelde voorwaarden vervuld zijn. Bovendien moet de commissaris van de onderneming bevestigen dat deze informatie volledig, juist en nauwkeurig is en adequaat is voor de beoordeling van het dossier. De commissaris moet ook aangeven of de hiernavolgende voorwaarden vervuld zijn en indien dit niet het geval is, vermelden welke voorwaarden naar zijn oordeel niet vervuld zijn en de redenen opgeven voor dit oordeel. 16. Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen niet-vastrentende effecten en vastrentende effecten. (i) Niet-vastrentende effecten: 17. De waarderingsregels waarop de onderneming zich baseert om het duurzaam karakter te beoordelen van de meerwaarden die aanleiding geven tot herwaardering en van de minderwaarden, moeten voldoende duidelijk en samenhangend zijn. 18. De onderneming moet aantonen dat de koers waarop ze zich baseert om de meerwaarden te evalueren, relevant is, bijvoorbeeld door de gebruikte koers te vergelijken met een gemiddelde koers die over een relevante geachte periode is berekend. Tussen de datum waarop de gebruikte koers werd bepaald en de datum van de aanvraag van de onderneming om de meerwaarden in aanmerking te mogen nemen voor de solvabiliteitsmarge, mogen niet meer dan drie maanden zijn verstreken. 19. De CBFA kan ook eisen dat de koers waarop ze zich baseert om de meerwaarden te evalueren, de laagste koers is die verkregen wordt door vergelijking tussen de beurskoers die niet langer dan drie maanden voor de datum van de aanvraag werd berekend en de gemiddelde koers berekend over de laatste vier jaar of over een kortere duur indien de gegevens niet beschikbaar zijn.
2
De herberekende marge is de som van de elementen waarvoor geen akkoord van de CBFA is vereist en de elementen waarvoor er een akkoord is verkregen, met uitzondering van de nettomeerwaarden op effecten.
CBFA
Congresstraat 12-14 | 1000 Brussel t +32 2 220 53 42| f +32 2 220 54 93 | www.cbfa.be
CBFA_2008_06 dd. 11 maart 2008
5/7
20. In het bijzondere geval van niet-genoteerde effecten moet de waarde van de ondernemingen waarin de effecten worden aangehouden, vastgesteld worden op basis van studies waarvan de geldigheid wordt nagegaan door een erkend commissaris. De gebruikte methodes moeten objectief zijn en aangepast zijn aan de kenmerken van de betrokken effecten. (ii) Vastrentende effecten 21. De in aanmerking komende meerwaarden (onder aftrek van de latente minderwaarden, zie hieronder) mogen niet meer bedragen dan de meerwaarde die zou overblijven indien de looptijd van het effect verminderd zou worden met de tijdhorizon die de onderneming in aanmerking neemt voor de schatting van haar economisch kapitaal of, bij ontstentenis, een jaar. 3
22. Bovendien kan de CBFA eisen dat de looptijd van het effect verminderd wordt met drie jaar . B2. Meerwaarden op onroerende goederen 23. De latente meerwaarden op onroerende goederen moeten gerechtvaardigd worden aan de hand van een taxatierapport dat opgesteld is overeenkomstig de evaluatieprincipes zoals die zijn aangegeven in artikel 27, 2° van het koninklijk besluit van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen en dit taxatierapport moet een marktwaarde geven zoals gedefinieerd in artikel 10 van het Algemeen Reglement. 24. De meest gebruikte methoden voor de bepaling van de marktwaarde kunnen worden opgedeeld in twee grote categorieën. In de ene categorie is de basis voor de bepaling van de venale waarde de intrinsieke waarde van het onroerend goed: methode op basis van vergelijkingspunten en methode op basis van de intrinsieke waarde; in de andere categorie is die basis de toekomstige rendementswaarde: methode op basis van het rendement en methode op basis van de geactualiseerde cashflows (de methodes worden uitgelegd in de bijlage). 25. De Commissie kan alleen maar akkoord gaan met een waarde die het resultaat is van een evaluatie volgens meer dan één van de voormelde methodes. Het is aanbevolen een combinatie van de twee types van methodes te gebruiken: een schatting gesteund op de intrinsieke waarde wordt dan gecombineerd met een schatting op basis van de rendementswaarde. 26. Indien de waarde van een onroerend goed geschat geweest is volgens de hierboven beschreven modaliteiten, mag de latente meerwaarde die uit die schatting voortvloeit, in aanmerking worden genomen als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge. B3. Bepaling van het netto bedrag dat kan worden opgenomen in de solvabiliteitsmarge 27. Artikel 15bis, §1, 10° van de controlewet voorziet dat enkel de netto meerwaarden in aanmerking mogen worden genomen. Om het netto bedrag te bekomen dat kan worden aanvaard als samenstellend element van de solvabiliteitsmarge, zal het totaal aan latente meerwaarden die het voorwerp van de aanvraag uitmaken en zoals die zijn bepaald op basis van de voorafgaande punten B1 en B2, verminderd worden met de volgende elementen: a) Alle bestaande latente minderwaarden op de activa onder de rubriek C. Beleggingen van de balans De eventuele latente minderwaarden moeten zorgvuldig worden geïdentificeerd door de onderneming voor iedere categorie van het actief. Ter herinnering, latente minderwaarden bestaan wanneer de marktwaarde van een actief, bepaald volgens een aangepaste methodologie (dit is eigenlijk deze die weerhouden is voor het opstellen van staat 3 van de bijlage aan de jaarrekeningen), lager is dan de waarde waarvoor dit actief is opgenomen in de rekeningen van de onderneming zoals opgesteld overeenkomstig het Belgisch boekhoudrecht. Op dit punt is het aangewezen te verwijzen naar Hoofdstuk III van het Koninklijk Besluit van 17 november 1994 betreffende de jaarrekening van de verzekeringsondernemingen dat de 3
Voor de berekening van de actuele waarde van de toekomstige kasstromen voor de gewijzigde looptijden wordt gebruik gemaakt van het actuarieel rendement van de titel dat niet vroeger dan 3 maanden voor de datum van de aanvraag mag zijn berekend.
CBFA
Congresstraat 12-14 | 1000 Brussel t +32 2 220 53 42| f +32 2 220 54 93 | www.cbfa.be
CBFA_2008_06 dd. 11 maart 2008
6/7
criteria aangeeft overeenkomstig dewelke een onderneming een waardevermindering moet boeken in functie van het betreffende actief. Bij wijze van voorbeeld, de marktwaarde van vastrentende titels kan lager zijn dan de boekwaarde, zonder dat er een boekhoudkundige waardevermindering moet worden geboekt gezien de terugbetaling op de eindvervaldag van de titels noch onzeker noch bedreigd is. Die latente minderwaarde moet niettemin worden geïdentificeerd en in mindering worden gebracht van de eventuele latente meerwaarden voor de toepassing van artikel 15 bis, §1, 10°. b) De fiscale latentie. Waneer latente meerwaarden op aandelen, obligaties en onroerend goed in aanmerking worden genomen voor de berekening van de samengestelde marge, dan moet de onderneming daarbij rekening houden met de op vandaag bestaande belasting die deze meerwaarden bij realisatie zouden ondergaan. 28. De nettomeerwaarde op het totaal actief vormt dus de bovengrens voor de meerwaarde die in rekening kan worden gebracht voor de samengestelde marge. 29. De CBFA behoudt zich het recht voor tot het nemen van gepaste bewarende maatregelen in uitvoering van artikel 26 van de controlewet wanneer de latente minderwaarden van de onderneming haar latente meerwaarden overschrijden. In het bijzonder zal er rekening worden gehouden met §2, 11de alinea van deze bepaling die zegt dat "De CBFA kan de elementen van de beschikbare solvabiliteitsmarge lager waarderen, onder meer wanneer zich sinds het einde van het laatste boekjaar een belangrijke wijziging in de marktwaarde van deze elementen heeft voorgedaan". In dat kader zal CBFA onder meer rekening houden met het ALM beheer van de onderneming. VI. Niet-afgeschreven acquisitiekosten die in de technische voorzieningen zijn vervat A. Regelgeving 30. Artikel 15bis, §1, 11° van de controlewet bepaalt voor welk bedrag de niet-afgeschreven acquisitiekosten die in de technische voorzieningen zijn vervat, in aanmerking mogen worden genomen als bestanddelen van de solvabiliteitsmarge leven. 31. Het bedrag dat in aanmerking mag worden genomen is gelijk aan de som, voor alle overeenkomsten, van de zillmeringswaarden, die per overeenkomst beperkt worden tot die welke aan de hand van een zillmeringsvoet gelijk aan 0,08 worden verkregen, verminderd met de som van de volgende twee bedragen : -
de overeenstemmende af te lossen commissies en acquisitiekosten die op het actief van de balans voorkomen en
-
de som, voor alle overeenkomsten, van de quotiteiten die in geval van vermindering van de actuele waarde van de nog te vervallen reductiepremies van de acquisitietoeslag terugbetaalbaar zijn.
B. Beleid 32. De niet-afgeschreven acquisitiekosten die in de technische voorzieningen zijn vervat, onder aftrek van het bedrag van de acquisitiekosten die in het aandeel van de herverzekeraars in de technische voorzieningen zijn vervat, mogen in aanmerking worden genomen als bestanddelen van de solvabiliteitsmarge op voorwaarde dat (1) ze voldoen aan de voorwaarden van artikel 15bis, §1, 11° van de controlewet en (2) ze niet reeds gebruikt worden om een vrijstelling te verkrijgen van de verplichting om in leven een aanvullende voorziening aan te leggen. VII. Toekomstige winsten A. Regelgeving 33. De toekomstige winsten van de levensverzekeringsondernemingen mogen in aanmerking worden genomen als bestanddelen van de solvabiliteitsmarge leven indien voldaan is aan de voorwaarden van artikel 15 bis, § 1, 12° van de controlewet :
CBFA
Congresstraat 12-14 | 1000 Brussel t +32 2 220 53 42| f +32 2 220 54 93 | www.cbfa.be
CBFA_2008_06 dd. 11 maart 2008
7/7
a) het bedrag van de toekomstige winsten wordt verkregen door de geschatte jaarwinst te vermenigvuldigen met een factor die de gemiddelde resterende looptijd van de overeenkomsten vertegenwoordigt. Deze factor mag ten hoogste 6 bedragen. De geschatte jaarwinst mag ook niet hoger zijn dan het rekenkundig gemiddelde van de winsten van de laatste vijf boekjaar betreffende de verrichtingen van de takken 21, 22 en 23 zoals bedoeld in bijlage I van het koninklijk besluit van 22 februari 1991 houdende algemeen reglement betreffende de controle op de verzekeringsondernemingen. b) de toekomstige winsten mogen slechts in aanmerking worden genomen voor een bedrag dat niet hoger is dan 25 % van de beschikbare solvabiliteitsmarge of van de vereiste solvabiliteitsmarge, naargelang welk bedrag het laagst is. c) er moet een actuarieel verslag worden voorgelegd waaruit blijkt dat deze winsten in de toekomst waarschijnlijk ook daadwerkelijk zullen worden gerealiseerd; d) het gedeelte van de toekomstige winsten dat voortvloeit uit de latente nettomeerwaarden en dat reeds in aanmerking wordt genomen als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge, mag niet in aanmerking worden genomen en e) het percentage van de toekomstige winsten dat in aanmerking mag worden genomen, moet vanaf 2004 geleidelijk worden afgebouwd. Vanaf 2010 mogen de toekomstige winsten niet meer als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge worden aangewend. B. Beleid 34. De Commissie aanvaardt de toekomstige winsten van levensverzekeringsondernemingen als bestanddelen van de solvabiliteitsmarge nadat zij heeft nagegaan of de voorwaarden van artikel 15bis, §1, 12° van de controlewet zijn vervuld. Een kopie van deze circulaire wordt verstuurd naar de commissaris(sen), erkende revisor(en) van uw vennootschap. Hoogachtend, De Voorzitter,
Jean-Paul SERVAIS.
Bijlage: - CBFA_2008_06-1 - Methodes voor de bepaling van de marktwaarde van onroerend goed
CBFA
Congresstraat 12-14 | 1000 Brussel t +32 2 220 53 42| f +32 2 220 54 93 | www.cbfa.be