Checklist Stagebeleid en loopbaangerichte leeromgeving 1. Organiseer een omkering in het denken bij management en docenten: het verwerven van vakbekwaamheid blijft voorop staan, maar gestuurd vanuit (de ontwikkeling van) het loopbaanperspectief van de leerling. a. Besef dat loopbaangerichtheid “uitstel van keuze” oplevert, maar dat verlenging van het keuzeproces juist de bedoeling is, mits de keuze tegelijkertijd bewuster wordt. b. Bekijk het leren op stage en op school vanuit de vraag “hoe draagt het bij aan de loopbaanoriëntatie van de leerling?” c. Gebruik ervaringsgegevens over geslaagde doorstroom om leerlingen, personeel, ouders, stagebieders, stagebegeleiders, etc. te overtuigen van het nut van een loopbaangerichte benadering. d. Zet een ontwikkeling in gang van een reactieve benadering van de loopbaanoriëntatie en loopbaanbegeleiding (LOB), namelijk LOB als vangnet pas inzetten als een leerling in de problemen komt, naar een schoolbrede benadering (loopbaanleren als centraal element van de onderwijsvisie). e. Buig het argument “daar zijn de leerlingen niet rijp voor” om naar “daar maken we ze rijp voor” door een loopbaangerichte leeromgeving te creëren (eerst experimenteel, daarna op grotere schaal). f.
Probeer in de opbouw van een loopbaangerichte leeromgeving niet alles ineens aan te pakken, maar werk van klein naar groot en maak de leeromgeving steeds krachtiger.
g. Beschouw op de leervraag gericht onderwijs niet als doe-het-zelven, maar organiseer het als een continue dialoog met leerlingen over het maken van loopbaankeuzes. h. Zorg dat de aard van gesprekken met leerlingen over hun vaardigheden en wensen zo snel mogelijk verandert in een dialoog over hun kwaliteiten en motieven. i.
Zorg dat naast reflectie leerlingen leren zelf de vormgeving van hun loopbaan te sturen en zelf stappen nemen om hun toekomstwensen te realiseren.
j.
Richt je niet alleen op (de voortgang van) de studieloopbaan maar ook op de totale levensloopbaan (denk bijvoorbeeld aan de rol van “werken” of “maatschappelijke activiteiten” of “vrijetijdsbesteding” in iemands leven).
k. Niet alleen leerlingen maar ook docenten, decanen en managers moeten loopbaancompetenties ontwikkelen.
Bronnen: 1. “Handreiking Van Druppels tot Olievlek, een uitgave van RCBBD, Drenthe, www.rcbbd.nl, 2007” 2. Onderzoek In beeld bij het bedrijfsleven, een uitgave van Verbindend Leren, Verhoef & Co november 2006
www.verbindtrommel.nl
2. Een loopbaangerichte leeromgeving benadert het leren vanuit een loopbaanperspectief en heeft een onderwijskundige aanpak met de volgende kenmerken – die in de volgende tips en elders in de Handreiking zijn uitgewerkt. Dit zijn de kenmerken van een loopbaangerichte omgeving: a. praktijkgericht; b. competentiegericht; c. sociaal-constructivistisch; d. op dialoog gericht; e. op reflectie gericht; f.
op zelfsturing gericht;
g. op leervraag gericht. Deze kenmerken dragen – afzonderlijk en zeker wanneer ze op elkaar afgestemd zijn – bij aan ontwikkeling van Hoofd (reflectie), Handen (vakbekwaamheid) en Hart (zelfsturing) bij de leerling, ofwel van Weten, Doen en Voelen. 3. Deze tip hoort tot de uitwerking van de nummers 1 en 2 hiervoor. Een loopbaangerichte leeromgeving is praktijkgericht, onder meer om leerlingen vakbekwaamheid te laten verwerven. Binnen de school valt te denken aan de volgende aanpak. a. Ondersteun de transfer van theorie naar praktijk door realistische praktijkproblemen met een zoveel mogelijk èchte probleemeigenaar in te zetten. b. Zorg dat leerlingen met deze praktijkproblemen kunnen ontdekken wat het (de) beoogde beroep(en) inhouden. c. Gebruik deze praktijkproblemen om leerlingen het gedrag te laten leren en vertonen dat in de praktijk verwacht wordt (in termen van vaardigheden en attitude). d. Maak een omslag van het aanbieden van instructie en theorie (éénrichtingsverkeer vanuit de docent) naar het zelf laten ervaren op basis van levensechte en betekenisvolle opdrachten. e. Sluit met het aanreiken van theorie aan op de ervaringen van de leerlingen en laat leerlingen vragen om verdieping door de ervaringen interactief te bespreken (tweerichtingsverkeer). f.
Draag zodoende geleidelijk een stukje verantwoordelijkheid voor het leerproces over aan de leerlingen – wees als docent bereid het initiatief los te laten.
g. Stimuleer leerlingen via positieve, waarderende feedback om zich bewust te worden van hun eigen bekwaamheden en de groei hierin.
Bronnen: 1. “Handreiking Van Druppels tot Olievlek, een uitgave van RCBBD, Drenthe, www.rcbbd.nl, 2007” 2. Onderzoek In beeld bij het bedrijfsleven, een uitgave van Verbindend Leren, Verhoef & Co november 2006
www.verbindtrommel.nl
4. Deze tip hoort tot de uitwerking van de nummers 1 en 2 hiervoor. Een loopbaangerichte leeromgeving is praktijkgericht, onder meer om leerlingen vakbekwaamheid te laten verwerven. Op de grens tussen stage en school valt te denken aan de volgende aanpak. a. Stimuleer dat loopbaanoriëntatie zich ontwikkelt van binnenschools (voorlichting, leerwerkplaatsen, loopbaanmethode, decanaat, sectororiëntatie e.d.) naar buitenschools (snuffelstages, meeloopdagen, doe-middagen e.d.). b. Probeer niet alleen in te zetten op de keuze voor de eerstvolgende stap in het (vervolg)onderwijs, maar ook op de volgende stappen in een werkloopbaan en zelfs in een levensloop. c. Schep zoveel mogelijk gelegenheden dat leerlingen in aanraking komen met een gevarieerd aanbod aan beroepspraktijken en beroepspraktijksituaties – organiseer een grote variëteit aan praktijkervaringen. d. Zorg dat ervaringen de leerling gaandeweg in aanraking laten komen met de wezenlijke kernvragen en beroepsdilemma’s die hem/haar de grenzen van het beroep laten ervaren en de vraag opleveren: “is dit beroep wat voor mij?” e. Zorg ervoor dat de opdrachten voor loopbaanoriëntatie en -begeleiding “schokjes” teweeg brengen die de leerling verplichten om het verwachte, bekende en vertrouwde te doorbreken en de bakens te verzetten. 5. Deze tip hoort tot de uitwerking van de nummers 1 en 2 hiervoor. Een loopbaangerichte leeromgeving is competentiegericht. Het gaat hierbij om vakmatige competenties, maar ook om de ontwikkeling van zogenaamde loopbaancompetenties: in tip 5 is dat loopbaanreflectie. a. Ondersteun de leerling om te ontdekken wat de wensen en waarden zijn die hij/zij van belang vindt voor zijn/haar loopbaan en levensloop. b. Ondersteun de leerling om zich bewust te worden van de kwaliteiten en talenten die hij/zij bezit om doelen in leren, werken, leven te bereiken. Is het zelfbeeld realistisch? c. Ondersteun de leerling om zich bewust te worden van de kwaliteiten en talenten die hij/zij nog niet bezit om doelen in leren, werken, leven te bereiken. d. Ondersteun hem/haar ten slotte bij het vinden van de weg om te werken aan het ontwikkelen van de ontbrekende kwaliteiten. e. Kortom ondersteun de leerling bij het verwerven van de competentie “loopbaanreflectie” door na te gaan “wat vind ik belangrijk in leren, werken, leven?” Naast “loopbaanreflectie” spelen ook de competenties “loopbaanvorming” en “netwerkvaardigheid” een rol. Deze zijn uitgewerkt in 13.B.
Bronnen: 1. “Handreiking Van Druppels tot Olievlek, een uitgave van RCBBD, Drenthe, www.rcbbd.nl, 2007” 2. Onderzoek In beeld bij het bedrijfsleven, een uitgave van Verbindend Leren, Verhoef & Co november 2006
www.verbindtrommel.nl
6. Deze tip is een vervolg op 5 en hoort tot de uitwerking van de nummers 1 en 2 hiervoor. Een loopbaangerichte leeromgeving is competentiegericht. Het gaat hierbij om vakmatige competenties, maar ook om de ontwikkeling van zogenaamde loopbaancompetenties: in tip 6 zijn dat loopbaanvorming en netwerkvaardigheid. a. Ondersteun daarnaast de leerling om te ontdekken wat de wensen en waarden zijn die gelden binnen de beroepsomgeving van zijn/haar keuze. Is het beeld realistisch? b. Ondersteun de leerling bij het vinden van de weg om te werken aan het ontwikkelen van de vereiste beroepskwaliteiten. c. Ondersteun de leerling bij het plannen en sturen van zijn/haar leerloopbaan: het maken van weloverwogen keuzes, het overzien van de gevolgen van die keuzes en het omzetten van die keuzes in acties om (verder) te leren. d. Kortom, ondersteun de leerling bij het verwerven van de competentie “loopbaanvorming” door na te gaan “welk werk past bij mij en hoe bereid ik me erop voor?” e. Ondersteun tot slot de leerling bij het verwerven van de competentie “netwerkvaardigheid”: het opbouwen en onderhouden van contacten in werkveld, arbeidsmarkt en privéomgeving, gericht op loopbaan(ontwikkeling). f.
Bedenk trouwens dat deze drie competenties niet alleen op school of op stage ontwikkeld worden, maar ook in de privéomstandigheden.
g. Maak van de competenties waar je de leerling aan wilt werken een lijst die je op verschillende momenten samen met de leerling invult en bespreekt. h. Zorg dat elke competentie op de lijst een schaalindeling heeft waarop je groei kunt afzetten en die is voorzien van kenmerkend gedrag bij elke schaalpunt. i.
Druk de competenties en het kenmerkend gedrag – voor vmbo’ers – uit in plaatjes of beelden.
7. Deze tip hoort tot de uitwerking van de nummers 1 en 2 hiervoor. Een loopbaangerichte leeromgeving is sociaal-constructivistisch. a. Kies leer- en werkvormen die de leerling uitdagen om eigen (nieuwe) kennis te construeren aansluitend bij wat hij/zij al weet en kan en bij ervaringen die hij/zij opdoet. b. Zorg dat de leerling hierbij veel interactie heeft met medeleerlingen. c. Geef de leerling medezeggenschap over zijn/haar leerproces. d. Bezie het leerproces als een cyclische opeenvolging van drie basisacties: plannen, doen, reflecteren, plannen enzovoort. e. Organiseer de omkering van een onderwijspraktijk waar het aanbieden van leerstof (kennis en vaardigheden) centraal staat en de praktijk volgend is naar een benadering waarbij het lerente-leren centraal staat met levensechte en betekenisvolle (praktijk)ervaringen als vertrekpunt.
Bronnen: 1. “Handreiking Van Druppels tot Olievlek, een uitgave van RCBBD, Drenthe, www.rcbbd.nl, 2007” 2. Onderzoek In beeld bij het bedrijfsleven, een uitgave van Verbindend Leren, Verhoef & Co november 2006
www.verbindtrommel.nl
8. Deze tip hoort tot de uitwerking van de nummers 1 en 2 hiervoor. Een loopbaangerichte leeromgeving is op dialoog gericht. a. Bevorder dat docenten, stagebegeleiders en praktijkbegeleiders zich trainen in dialoogvoering: zich openstellen, goed luisteren en open vragen stellen, feedback geven, vooral denken mèt en niet vóór de leerling. b. Beschouw deelnemers aan een dialoog als gelijkwaardige gesprekspartners. c. Zie de rol van de mentor/docent liggen in de voor- en nabespreking van de uitvoering van praktijkopdrachten en de verrichte werkzaamheden. d. Bouw die rol uit naar het voeren van leergesprekken rond de vraag wat de leerling heeft geleerd en verder wil leren, waar hij/zij tegenaan loopt, wat de kern is van het beoogde beroep en waar de leerling grenzen ziet. e. Koers aan op een ontwikkeling waarin de docent groeit van de leerling “volgen en sturen” (reactief, docentgestuurd en monologisch) naar de leerling “uitdagen en begeleiden” (interactief, dialogisch, leerling-gestuurd). f.
Bedenk dat dialoog een tweegesprek is en dus (tijds)intensief is en veel vergt van het invoelingsvermogen van de docent.
g. Probeer de dialoog op basis van wederzijds vertrouwen te voeren: wellicht door een mentor vast aan een groep te koppelen. h. Bedenk ook dat de dialoog zich niet hoeft te beperken tot de leerling met de mentor of de decaan – en zeker niet tot situaties van dreigende problemen of uitval. De dialoog kan een werkvorm zijn die ook door vakdocenten wordt toegepast. i.
Zet de “dialoog” (ondanks de suggestie van een tweegesprek) ook in voor een groepsgesprek dat wordt (be)geleid door een docent/mentor. Zeker in een vaste groep wanneer leerlingen op elkaar betrokken zijn en elkaar corrigeren.
j.
Benut de groepsdynamiek: een dialoog met een groep met veel groepsgevoel kan ook helpen wanneer “de docent niet landt” bij een leerling; de medeleerlingen voelen zich verantwoordelijk en kunnen zo’n leerling wèl aanspreken.
k. Richt de dialoog zo in dat reflectie centraal staat. 9. Deze tip hoort tot de uitwerking van de nummers 1 en 2 hiervoor. Een loopbaangerichte leeromgeving is op reflectie gericht. a. Plaats reflectie binnen een cyclus van: plannen ? doen ? reflecteren ? plannen enzovoort. b. Richt de reflectie op ervaringen, motieven, drijfveren, bekwaamheden, plannen, wensen, dromen van de leerling. c. Verbind het zelfbeeld van de leerling met de eisen die het beroepsveld stelt en zoek gezamenlijk naar stappen die de leerling kan en wil zetten op weg naar dat beroep.
Bronnen: 1. “Handreiking Van Druppels tot Olievlek, een uitgave van RCBBD, Drenthe, www.rcbbd.nl, 2007” 2. Onderzoek In beeld bij het bedrijfsleven, een uitgave van Verbindend Leren, Verhoef & Co november 2006
www.verbindtrommel.nl
d. Concentreer de reflectie op vragen die aanzetten tot nadenken over de toekomstige (school)loopbaan, zoals: “welke betekenis heeft een praktijk- of leerervaring voor je (school)loopbaan?” e. Bevorder dat reflectie zich gaandeweg ook gaat richten op andere dan school- en stage ervaringen, namelijk privésituatie, vrijetijdsbesteding, bijbaantjes, vrijwilligerswerk, levensgeschiedenis. Van hieruit kun je ook lijnen naar competenties, loopbaan e.d. trekken en naar bewustwording van de eigen ontwikkeling. f.
Laat de leerling de uitkomsten van de reflectie gebruiken voor de opbouw van een persoonlijke leergeschiedenis (portfolio) en deze gebruiken bij intakegesprekken, sollicitaties e.d.
g. Laat de leerling met de uitkomsten van de reflectie de volgende stappen in de (leer)loopbaan bepalen. h. Laat leerlingen tijdens een traject of gedurende een schooljaar meer dan ééns een competentielijst invullen of een (reflectie- of stage)verslag maken en gebruik dit om te reflecteren op de vooruitgang (of ontbreken hiervan) en om voortschrijdend inzicht te verkrijgen. i.
Laat niet teveel tijd verstrijken tussen uitvoering en reflectie.
10. Deze tip hoort tot de uitwerking van de nummers 1 en 2 hiervoor. Een loopbaangerichte leeromgeving is op zelfsturing gericht. a. Richt je streven niet op 100% zelfsturing, maar op toename van de mate van zelfsturing en gebruik een schaalindeling met bijbehorende kenmerken/criteria om de groei onder woorden te brengen – of liever: in beelden te vangen. b. Besef dat zelfsturing niet hetzelfde is als “doe-het-zelf leren”. Zelfsturing vraagt om systematische begeleiding door een docent, die minder leraar en meer coach wordt. c. Besef dat een leerling zelfsturing niet van de ene op de andere dag leert. De kenmerken van een loopbaangerichte leeromgeving dragen afzonderlijk en samen bij aan het opbouwen van het vermogen tot zelfsturing. d. Werk aan “leerarrangementen” tussen leerling en school met afspraken over invulling van het leertraject op basis van leerstijl en leervraag. Laat de leerling zich verantwoordelijk en trots voelen (eigenaarschap) en bied gerichte ondersteuning. e. Wat leerlingen kan aanzetten tot meer zelfsturing is bijvoorbeeld: keuzes bieden uit onderwijseenheden, variatie aanbrengen in opdrachten (op school of op stage), intekenlijsten voor workshops, cursussen e.d., maatwerkmogelijkheden (subgroepjes of individueel), naast een POP een actieplan met leeractiviteiten laten maken (keuzelijst), helpen om (stage)ervaringen om te zetten naar leervragen. f.
Wat ook helpt om leerlingen meer zelfsturing te bieden is bijvoorbeeld: docenten vrijspelen door flexibel roosteren, docenten inzetten in “dagdelen” in plaats van op lesuren, inzet van Bronnen: 1. “Handreiking Van Druppels tot Olievlek, een uitgave van RCBBD, Drenthe, www.rcbbd.nl, 2007” 2. Onderzoek In beeld bij het bedrijfsleven, een uitgave van Verbindend Leren, Verhoef & Co november 2006
www.verbindtrommel.nl
onderwijsassistenten. Andere mogelijkheden zijn: terugkoppeling uit reflectiegesprekken naar programmering, docenten leren redeneren vanuit leervraag in plaats van vanuit methode. Denk ook aan: de fysieke inrichting LeerWerkPlekken in plaats van vaklokalen. g. Flexibel en vraaggericht roosteren houdt ook in dat leerlingen de tijd krijgen om in een “vertraagde week” achterstallig werk aan opdrachten, reflectie, portfolio, etc. in te halen. h. Maak de leerling het principe “afspraak is afspraak” duidelijk; zelfsturing betekent niet vrijheid-blijheid, maar wel verantwoordelijkheid ervaren en erop worden aangesproken. 11. Deze tip hoort tot de uitwerking van de nummers 1 en 2 hiervoor. Een loopbaangerichte leeromgeving is op de leervraag gericht. a. Zorg voor een grote variëteit aan keuzeopdrachten, zowel stage-, praktijk- als theorieopdrachten. b. Zorg dat uitvoering van opdrachten en reflectie hierop aanleiding is voor nieuwe leervragen. Richt de reflectie zo in dat er vervolgvragen uitkomen. c. Zorg dat er zo kort mogelijk tijd zit tussen het benoemen van een (nieuwe) leervraag en het aanbieden van passende leeractiviteiten. Haal tussenschakels uit de keten en laat de leerling zich rechtstreeks tot de docent richten. d. Onderzoek met de leerling “wat wil je bereiken?” en “hoe ga je dat aanpakken?” – de docent/mentor is een soort “richtingaanwijzer”. e. Richt je op het ontwikkelen van participatie aan en/of (mede)zeggenschap over het eigen leerproces. f.
Bied leerlingen de mogelijkheid om zoveel mogelijk een persoonlijke inkleuring te geven aan de leerloopbaan. Dit betekent een flexibele omgang met en een gevarieerde keuze in de opdrachten. Dit betekent ook een intensieve begeleiding.
g. Kies het vertrekpunt voor vraaggerichtheid in de opgedane ervaringen (liefst aan de hand van levensechte, kritische/grensverkennende situaties en betekenisvolle opdrachten) en bied theorie aan nadat de leerling ervaringen heeft opgedaan en over de ervaringen heeft gereflecteerd. h. Probeer de scheiding op te heffen tussen de twee werelden stage en school. Hier zit een grote hobbel om (stage-)ervaringen te vertalen naar (nieuwe) leervragen. Bijvoorbeeld door individuele reflectieve dialoog, of groepsgewijze intervisie (begeleid). i.
Zorg voor een balans tussen vakgerichte, competentiegerichte en loopbaangerichte ervaringen en leervragen.
j.
Bied een onderwijsomgeving die keuzes biedt over wat ga ik leren? (leerinhouden), hoe ga ik leren? (leervormen), hoe zie ik de begeleiding? – steeds kiezen op basis van reflectie.
k. Bied keuze in begeleidingsvormen, bijvoorbeeld door het aanbieden van workshops met een (vrije, open) inschrijving, gericht op het opdoen van specifieke ervaringen.
Bronnen: 1. “Handreiking Van Druppels tot Olievlek, een uitgave van RCBBD, Drenthe, www.rcbbd.nl, 2007” 2. Onderzoek In beeld bij het bedrijfsleven, een uitgave van Verbindend Leren, Verhoef & Co november 2006
www.verbindtrommel.nl
12. Een loopbaangerichte leeromgeving bestaat uit vele facetten en is open en flexibel. Dat vraagt om een uitgekiend systeem om de leerling te “volgen”. a. Bedenk dat “volgen” een middel is en geen doel op zich. b. Laat de leerling een portfolio aanleggen om de individuele leerloopbaan te reconstrueren en te documenteren. c. Zorg dat een portfoliogesprek periodiek plaatsvindt (interval van 6 à 8 weken), en dat de leerling regelmatig een presentatie geeft van zijn vorderingen (2 à 3 keer per jaar en uiteindelijk als intake voor het roc). d. Reik de leerling hiervoor ideeën en een mogelijke (standaard) indeling aan. e. Een portfolio bevat onder meer: de neerslag van het startpunt en de doelen (ontwikkelplan en actieplan), de keuzes, de overwegingen hierbij (vooraf), de resultaten/uitwerkingen van opdrachten, de reflectie en beoordelingen hierbij (achteraf), de beoordelingen vanuit school en stages, de begeleiding door docenten, mentoren e.a., de adviezen en testresultaten, de uitkomsten van formele toetsing, certificaten en bewijzen van deelname, erkenning van elders of eerder verworven competenties (evc). f.
Overweeg om een digitaal portfolio aan te leggen: toegankelijkheid, kennisdeling, veiligheid (back-up), kwaliteitsbewaking kunnen hierbij overwegingen zijn. Denk aan privacybescherming.
g. Leg de verantwoordelijkheid voor het bijhouden van de portfolio bij de leerling zelf. Spreek de leerling erop aan. h. Overweeg om portfolio’s niet alleen voor de studievoortgang en het studieverloop in te zetten, maar ook bij de aansluiting met vervolgonderwijs (overdracht, zelfs vervanger voor intake) en voor de arbeidsloopbaan (sollicitaties). i.
Gebruik portfolio’s ook om leerling, ouders, school, mentoren, begeleiders, maar ook de inspectie inzicht te geven over verloop en vorderingen van de leerloopbaan van afzonderlijke leerlingen.
j.
Gebruik portfolio’s ook om rendementsvragen (individueel en collectief) te beantwoorden en kwaliteitsbewaking uit te voeren. Beschouw de afzonderlijke leerloopbanen als een bron om loopbaanleren integraal aan te pakken, breed in te bedden in de organisatie en er ook zelf als school van te leren.
Bronnen: 1. “Handreiking Van Druppels tot Olievlek, een uitgave van RCBBD, Drenthe, www.rcbbd.nl, 2007” 2. Onderzoek In beeld bij het bedrijfsleven, een uitgave van Verbindend Leren, Verhoef & Co november 2006
www.verbindtrommel.nl