CHECKLIST CPR 13-2 Ammoniak derde druk 1999
Naam bedrijf: Datum controle: Controle door: in orde
1 Ontwerp van de koelinstallatie, algemene voorschriften - Directe systemen zijn niet toegestaan voor gebruik in ruimten waar mensen beperkt zijn in hun bewegingsvrijheid (paragraaf 2.5) - Drukvaten moeten zijn voorzien van een stempelplaat met de vereiste gegevens (paragraaf 3.4.1, stempelplaat) - Drukvaten met een volume van 1000 liter of meer waarin vloeistof kan voorkomen moeten zijn voorzien van een niveaumeting of niveauindicatie (paragraaf 3.4.1, niveaumeting) - Drukvaten van niet-corrosiebestendig materiaal moeten zijn voorzien van corrosiewerende verf (paragraaf 3.4.1, corrosiebescherming) - Indien isolatie aan een drukvat toegepast wordt moet dit: - onbrandbaar of brandvertragend zijn (paragraaf 3.4.1, isolatie) - bij niet corrosiebestendig materiaal dampremmend zijn indien het buitenoppervlak beneden het dauwpunt kan komen (paragraaf 3.4.1, isolatie) - De leidingen moeten op regelmatige afstanden worden ondersteund (paragraaf 3.4.2, ondersteuning) # < 25 mm; maximaal 1 meter # 26-50 mm; maximaal 3 meter # 51-80 mm; maximaal 3,5 meter # 81-175 mm; maximaal 4 meter # 175-350 mm; maximaal 6 meter # >351 mm; maximaal 7,5 meter - Leidingen voorzien van kleurcoderingen voor vloeistof, lage druk en hoge druk. Zo mogelijk overeenkomstig DIN 2405 (paragraaf 3.4.2, kleurcodering) - Extra bescherming tegen gevaargevende (mechanische, thermische, klimatologische) externe invloeden (paragraaf 3.4.2, speciale bepalingen) - Leidingen niet door liftschachten (paragraaf 3.4.2, speciale bepalingen) - Doorvoeringen van leidingen door muur, dak of plafond via een mof (paragraaf 3.4.2, speciale bepalingen) - Doorvoeringen ten minste 60 minuten brandwerend afgedicht (paragraaf 3.4.2, speciale bepalingen) - Leidingen van niet-corrosiebestendig materiaal moeten zijn voorzien van corrosiewerende verf (paragraaf 3.4.2, corrosiebescherming) - Indien isolatie aan een leiding toegepast wordt moet dit: - onbrandbaar of brandvertragend zijn (paragraaf 3.4.2, isolatie) - bij niet corrosiebestendig materiaal dampremmend zijn indien het buitenoppervlak beneden het dauwpunt kan komen (paragraaf 3.4.2, isolatie)
1
niet in orde
niet van toepassing
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O
O O
O O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O
O O
O O
O
O
O
O
O
O
O O
O O
O O O
in orde
-
-
-
Flexibele leidingstukken beschermd tegen mechanische beschadigingen (paragraaf 3.4.2, flexibele leidingelementen) Slangen in principe niet toepassen. Bij toepassen slangen driemaandelijkse inspectie op beschadigingen (paragraaf 3.4.2, flexibele leidingelementen) Impulsleidingen uitgevoerd in roestvast staal (paragraaf 3.4.2, impulsleidingen) Aansluitingen en losneembare verbindingen moeten: - voorzien zijn van overschuifflenzen of voorlasflenzen (paragraaf 3.4.3, flensverbindingen) - voorzien zijn van pakkingen van ammoniakbestendig materiaal die niet wegblaasbaar zijn (paragraaf 3.4.3, flensverbindingen) Klemkoppelingen uitsluitend in vloeistofleidingen 32 mm of dampleidingen 40 mm. Alleen klemkoppelingen van roestvast staal (paragraaf 3.4.3, klemverbindingen) In het koudebevattende deel slechts schroefdraden voor de aansluiting van meet- en regelapparatuur indien voorzien van ammoniakbestendige pakkingring of conische draad (paragraaf 3.4.3, schroefdraadverbindingen) Bij de compressoren een bedieningspaneel voor de essentiële meet- en regelinstrumenten (paragraaf 3.4.5, instrumentatie) Peilglazen slechts in die delen met procesapparatuur >5 °C (paragraaf 3.4.5, niveaumeting) Elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010 (paragraaf 3.4.6, elektrische installatie) Indien kans op ontploffingsgevaar dan moet de elektrische installatie eveneens voldoen aan NEN 3410 (paragraaf 3.4.6, elektrische installatie) Nabij een motor een werkschakelaar met instructies, motor voorzien van thermische beveiliging (paragraaf 3.4.6, elektrische installatie) Pressostaat bij compressoren met een slagvolume van 90 m³ per uur of meer (paragraaf 4.6.1, beveiliging tegen hoge druk) Beveiliging tegen bevriezing als onderdelen hierdoor beschadigd kunnen worden (paragraaf 4.6.2, beveiliging tegen bevriezing) Bij alle compressoren maar vooral bij verdringer typen, beveiliging tegen vloeistofslag (paragraaf 4.6.3, beveiliging tegen vloeistofslag) Olie-aftappunten moeten zijn voorzien van dubbele aftap-afsluiters (paragraaf 4.6.4, beveiliging van olie-aftappunten)
2 Montage, vullen en oplevering, algemene voorschriften - Vulaansluiting op goed bereikbare plaats met voldoende werkruimte (paragraaf 6.2) - Vulaansluiting (niet in gebruik) gesloten met blindflens of afsluitdop (paragraaf 6.2) - schriftelijk verklaring installateur in installatieboek (paragraaf 6.3) met de resultaten van: - controle aanwezigheid documenten - controle op correcte montage - controle op correct functioneren installatie - controle op correct functioneren beveiligingen - controle op dichtheid
2
niet in orde
Niet van Toepassing
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O O O O
O O O O O
O O O O O
in orde
3 Beheer, controle, onderhoud en toezicht - Beheer zodanig dat onveilige situaties worden voorkomen (paragraaf 7.2) - Bedienend personeel aantoonbaar op de hoogte van de inhoud van het installatieboek (paragraaf 7.2) - Klasse C verblijfsruimten slechts toegankelijk voor personen die aantoonbaar op de hoogte zijn van de gevaren en de veiligheidsmaatregelen (paragraaf 7.2) - Jaarlijkse controle door competente personen (paragraaf 7.3) op ten minste: - correct functioneren van de koelinstallatie - correct functioneren van de beveiligingen - correct functioneren van de ammoniakdetectiesystemen - aanwezigheid van uitwendige corrosie - Specificatie periodieke controle en onderhoud in installatieboek (paragraaf 7.3) - Resultaten periodieke controles in logboek (paragraaf 7.3) - Aanwezigheid van een installatieboek in de nabijheid van de koelinstallatie (paragraaf 7.5) waarin tenminste opgenomen: - eigenschappen en gevaarsaspecten ammoniak - beschrijving koelinstallatie inclusief koeltechnisch schema en proces- en instrumentatie diagram - verklaringen van montage en oplevering - relevante namen, adressen en telefoonnummers - bedieningsvoorschriften voor normaal gebruik en noodgevallen - bedrijfsspecifieke instructie voor noodsituaties - instructies bijvullen en aftappen - specificatie en frequentie van periodieke controles en onderhoud - logboek (eventueel separaat) met daarin opgenomen de bevindingen, datum, naam en bedrijfsnaam van de uitvoerende persoon met betrekking tot de volgende onderdelen: - inspecties - keuringen - controles - onderhoud - storingen - reparaties - bijgevulde hoeveelheid ammoniak - Werkvergunning, getekend door de bedrijfsleiding bij werkzaamheden aan installatie of isolatie (paragraaf 7.8) - Op leidingen de signalering ‘giftig’ en eventueel de aanduiding ‘ammoniak’ overeenkomstig de ARBO regeling (paragraaf 4.7)
4 Keuring en inspectie - Keuringsverklaring aanwezig (paragraaf 8.1): - eerste keuring (paragraaf 8.2) - typekeuring (paragraaf 8.2) - intreekeuring (paragraaf 8.5) - 6-jaarlijkse periodieke herkeuring (paragraaf 8.4)
3
niet in orde
niet van toepassing
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O O O O
O O O O O
O O O O O
O
O O
O
O O
O O
O O
O O O O O O
O O O O O O
O O O O O O
O O O O O O O O
O O O O O O O O
O O O O O O O O
O
O
O
O O O O
O O O O
O O O O
in orde
5 Machinekamer - Niet vrij toegankelijk voor onbevoegden (paragraaf 5.1) - Niet gebruikt voor andere doeleinden zoals bijvoorbeeld opslag (paragraaf 5.1) - Gasbelemmerend en brandwerend uitgevoerd door middel van afdichting met kunststofschuim (paragraaf 5.2) - WBDBO minimaal 60 minuten, afzonderlijk brandcompartiment (paragraaf 5.2) - Doorvoeringen van leidingen, ventilatie, blussystemen, elektrische installatie etc. moeten een brandwerendheid van minimaal 60 minuten bezitten (paragraaf 5.7) - Niet grenzend aan een ruimte of gebouwdeel waarin personen kunnen overnachten of zijn beperkt in hun bewegingsvrijheid (paragraaf 5.2) - Minimaal één nooduitgang, van binnenuit te openen, toegang tot vluchtweg of open lucht (paragraaf 5.2) - Machinekamer moet voorzien zijn van natuurlijke of mechanische ventilatie (paragraaf 5.3): Natuurlijke ventilatie: 0,5 - toevoer en afvoer minimaal 0,14xM (m²). Hierbij is M het aantal kg ammoniak van de grootste aanwezige installatie - vrije doorlaat ventilatielucht niet belemmerd door obstakels zoals begroeiing, hekken en/of muren - geen verplichting tot een grotere ventilatie dan 15 maal de inhoud per uur - aanvoeropeningen zo laag mogelijk, afvoeropeningen zo hoog mogelijk geplaatst Mechanische ventilatie 0,66 - toevoer en afvoer minimaal: Q=50xM (m³/h). Hierbij is M het aantal kg ammoniak van de grootste aanwezige installatie - geen verplichting tot een grotere ventilatie dan 15 maal de inhoud per uur - ventilator zowel door het noodstopsysteem als handmatig (binnen en buiten de machinekamer) te bedienen - ventilator en aandrijving hiervan mogen geen ontstekingsbron vormen - aanvoeropeningen zo laag mogelijk aangebracht, eventueel voorzien van zelfsluitende kleppen die bij onderdruk openen - afvoeropeningen zo hoog mogelijk aangebracht, eventueel afzuigkanalen boven plaatsen waar de grootste kans is op ammoniaklekkage - afgevoerde lucht in verticale richting uitblazen, uitstroomsnelheid ten minste 20 m/s - afblaasopening hoger dan enig punt waar zich in de directe omgeving personen bevinden - Nabij iedere deur een draagbaar blustoestel (paragraaf 5.5) - Op de deur de waarschuwing ‘roken en open vuur verboden’ of het pictogram (paragraaf 5.7) 6 Extra voorschriften installaties 2,5 kg en minder - Drukschakelaar indien de compressor een druk kan opbouwen die de maximale werkdruk overschrijdt (paragraaf 2.5) - Drukschakelaar afgesteld op 0,9 maal de maximaal toelaatbare werkdruk (paragraaf 4.3.3)
4
niet in orde
niet van toepassing
O O
O O
O O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O
O O
O O
O
O
O O
O
O
O
in orde
7 Extra voorschriften installaties meer dan 2,5 kg en ten hoogste 10 kg - Ten minste één ontlastorgaan (paragraaf 2.5) volgens paragraaf 4.3.1 of 4.3.2 4.3.1 ontlastkleppen - vloeistofleidingen tussen twee afsluiters voorzien van een ontlastklep - ontlastkleppen moeten afblazen naar een met minimaal één veiligheidsklep beveiligd deel van de installatie - ontlastkleppen blazen niet af naar de atmosfeer 4.3.2 veiligheidskleppen - drukvaten en gedeelten van leidingen die niet voortdurend met elkaar in verbinding staan moeten zijn voorzien van een, door Stoomwezen goedgekeurde, veerbelaste veiligheidsklep - veiligheidskleppen mogen niet op eenvoudige wijze zijn te verstellen of buiten werking te stellen zijn - de afblaasleiding van een veiligheidsklep moet uitmonden in de buitenlucht, op een zo veilig mogelijke plaats - Handbediende blokafsluiters (paragraaf 2.5) volgens paragraaf 4.5 4.5.1 handbediende inblokvoorzieningen - voor ieder deel van de installatie dat ingeblokt kan worden moet bepaald worden of een veiligheidsklep noodzakelijk is - veilig bereikbaar - direct te bedienen - duidelijk herkenbaar - Indien opgesteld volgens klasse a (paragraaf 2.5): - gasbelemmerende omhulling - uitstroomopening op hoge, veilige plaats - mechanische ventilatie (permanent of gestuurd op automatische ammoniakdetectie) volgens paragraaf 5.3 5.3 Mechanische ventilatie 0,66 - toevoer en afvoer minimaal: Q=50xM (m³/h). Hierbij is M het aantal kg ammoniak van de grootste aanwezige installatie - geen verplichting tot een grotere ventilatie dan 15 maal de inhoud per uur - ventilator zowel door het noodstopsysteem als handmatig (binnen en buiten de machinekamer) te bedienen - ventilator en aandrijving hiervan mogen geen ontstekingsbron vormen - aanvoeropeningen zo laag mogelijk aangebracht, eventueel voorzien van zelfsluitende kleppen die bij onderdruk openen - afvoeropeningen zo hoog mogelijk aangebracht, eventueel afzuigkanalen boven plaatsen waar de grootste kans is op ammoniaklekkage - afgevoerde lucht in verticale richting uitblazen, uitstroomsnelheid ten minste 20 m/s - afblaasopening hoger dan enig punt waar zich in de directe omgeving personen bevinden
5
niet in orde
niet van toepassing
O
O
O
O O
O
O
O
O
O
O
O
O O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O
O O O O O O O
O O O O O O O
O O O O O O O
O
O
O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
in orde
8 Extra voorschriften installaties meer dan 10 kg en ten hoogste 400 kg - Ten minste één ontlastorgaan (paragraaf 2.5) volgens paragraaf 4.3.1 of 4.3.2 4.3.1 ontlastkleppen - vloeistofleidingen tussen twee afsluiters voorzien van een ontlastklep - ontlastkleppen moeten afblazen naar een met minimaal één veiligheidsklep beveiligd deel van de installatie - ontlastkleppen blazen niet af naar de atmosfeer 4.3.2 veiligheidskleppen - drukvaten en gedeelten van leidingen die niet voortdurend met elkaar in verbinding staan moeten zijn voorzien van een, door Stoomwezen goedgekeurde, veerbelaste veiligheidsklep - veiligheidskleppen mogen niet op eenvoudige wijze zijn te verstellen of buiten werking te stellen zijn - de afblaasleiding van een veiligheidsklep moet uitmonden in de buitenlucht, op een zo veilig mogelijke plaats - Handbediende blokafsluiters (paragraaf 2.5) volgens paragraaf 4.5 4.5.1 handbediende inblokvoorzieningen - voor ieder deel van de installatie dat ingeblokt kan worden moet bepaald worden of een veiligheidsklep noodzakelijk is - veilig bereikbaar - direct te bedienen - duidelijk herkenbaar - Indien opgesteld volgens klasse a (paragraaf 2.5): - gasbelemmerende omhulling - uitstroomopening op hoge, veilige plaats - mechanische ventilatie (permanent of gestuurd op automatische ammoniakdetectie) volgens paragraaf 5.3 5.3 Mechanische ventilatie 0,66 - toevoer en afvoer minimaal: Q=50xM (m³/h). Hierbij is M het aantal kg ammoniak van de grootste aanwezige installatie - geen verplichting tot een grotere ventilatie dan 15 maal de inhoud per uur - ventilator zowel door het noodstopsysteem als handmatig (binnen en buiten de machinekamer) te bedienen - ventilator en aandrijving hiervan mogen geen ontstekingsbron vormen - aanvoeropeningen zo laag mogelijk aangebracht, eventueel voorzien van zelfsluitende kleppen die bij onderdruk openen - afvoeropeningen zo hoog mogelijk aangebracht, eventueel afzuigkanalen boven plaatsen waar de grootste kans is op ammoniaklekkage - afgevoerde lucht in verticale richting uitblazen, uitstroomsnelheid ten minste 20 m/s - afblaasopening hoger dan enig punt waar zich in de directe omgeving personen bevinden - Alle compressoren voorzien van een drukmeter voor het meten van de hoge en lage druk (paragraaf 3.4.5)
6
niet in orde
niet van toepassing
O
O
O
O O
O
O
O
O
O
O
O
O O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O
O O O
O O O
O O O
O O O
O O O O O O O
O
O
O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
in orde
-
Noodstop- en alarmeringssysteem (paragraaf 2.5) volgens paragraaf 4.2 4.2 Noodstopsysteem - activering door indrukken noodstopknop of door een eventueel aanwezig automatisch ammoniak detectiesysteem - noodstopknop aangebracht op of in de nabijheid van de koelinstallatie; buitenzijde toegangsdeuren machinekamer en in een controlekamer - schakelt koelsysteem uit en schakelt eventueel aanwezige noodventilatiesystemen in - bedient eventueel aanwezige op afstand bedienbare inblokvoorzieningen en stelt het alarmsysteem in werking - door noodstopsysteem bestuurde systemen mogen niet automatisch vergrendeld worden. Afgeschakelde apparatuur mag niet automatisch herstarten 4.2 Alarmeringssysteem - activering door indrukken noodstopknop of door een eventueel aanwezig automatisch ammoniak detectiesysteem - voor-alarm bij een laag detectieniveau is toegestaan - geeft hoorbaar en zichtbaar signaal op plaatsen waar zich mogelijk personen ophouden
9 Extra voorschriften installaties meer dan 400 kg - Ten minste één ontlastorgaan (paragraaf 2.5) volgens paragraaf 4.3.1 of 4.3.2 4.3.1 ontlastkleppen - vloeistofleidingen tussen twee afsluiters voorzien van een ontlastklep - ontlastkleppen moeten afblazen naar een met minimaal één veiligheidsklep beveiligd deel van de installatie - ontlastkleppen blazen niet af naar de atmosfeer 4.3.2 veiligheidskleppen - drukvaten en gedeelten van leidingen die niet voortdurend met elkaar in verbinding staan moeten zijn voorzien van een, door Stoomwezen goedgekeurde, veerbelaste veiligheidsklep - veiligheidskleppen mogen niet op eenvoudige wijze zijn te verstellen of buiten werking te stellen zijn - de afblaasleiding van een veiligheidsklep moet uitmonden in de buitenlucht, op een zo veilig mogelijke plaats - Automatische inblokvoorzieningen (paragraaf 2.5) volgens paragraaf 4.5 4.5.2 automatische inblokvoorzieningen - plaatsing in alle vloeistofvoerende toe- en afgaande leidingen van: # vaten en de integrale onderdelen daarvan; # warmtewisselaars en leidingdelen in verblijfsruimten; # elk deel van de installatie met een werkinhoud > 400 kg (exclusief vaten) - activering door indrukken noodstopknop of door een eventueel aanwezig automatisch ammoniak detectiesysteem - uitvoering ‘fail-safe’ - duidelijke open-dicht aanwijzing op de afsluiter
7
niet in orde
niet van toepassing
O
O
O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O
O O
O O
O O
O
O
O
O O
O
O
O
O
O
O
O
O O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O
O
O
O
O O
O O
O O
in orde
-
-
-
Noodstop- en alarmeringssysteem (paragraaf 2.5) volgens paragraaf 4.2 4.2 Noodstopsysteem - activering door indrukken noodstopknop of door een eventueel aanwezig automatisch ammoniak detectiesysteem - noodstopknop aangebracht op of in de nabijheid van de koelinstallatie; buitenzijde toegangsdeuren machinekamer en in een controlekamer - schakelt koelsysteem uit en schakelt eventueel aanwezige noodventilatiesystemen in - bedient eventueel aanwezige op afstand bedienbare inblokvoorzieningen en stelt het alarmsysteem in werking - door noodstopsysteem bestuurde systemen mogen niet automatisch vergrendeld worden. Afgeschakelde apparatuur mag niet automatisch herstarten 4.2 Alarmeringssysteem - activering door indrukken noodstopknop of door een eventueel aanwezig automatisch ammoniak detectiesysteem - voor-alarm bij een laag detectieniveau is toegestaan - geeft hoorbaar en zichtbaar signaal op plaatsen waar zich mogelijk personen ophouden Automatisch ammoniak detectiesysteem (paragraaf 2.5) volgens paragraaf 4.4 4.4 Automatische ammoniak detectie - meetbereik 0-1000 ppm - alarmvertraging kleiner dan 60 seconden - laag niveau 200 ppm of lager, hoog niveau 800 ppm of lager - voor-alarm bij detectie laag niveau toegestaan - bij hoog niveau inschakelen noodstopsysteem, inblokvoorzieningen en noodventilatie - halfjaarlijkse controle detectiesysteem - minimaal twee detectoren in machinekamer - detectie in iedere ruimte met ammoniakvoerende delen waarin zich minimaal 2 uren per dag personen bevinden Bij een inhoud van meer dan 6000 kg is een noodplan overeenkomstig paragraaf 7.7 verplicht Op of nabij een installatie met een inhoud van meer dan 6000 kg is een windzak of windvaan aangebracht (paragraaf 1.4.2) Alle compressoren voorzien van een drukmeter voor het meten van de hoge en lage druk (paragraaf 3.4.5)
niet in orde
niet van toepassing
O
O
O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O
O O
O O
O O
O O O O O
O O O O O
O O O O O O
O O O
O O O
O O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
Begrippen Binnen de richtlijn worden diverse begrippen gebruikt die zijn aangepast aan de Europese, internationale en nationale normen. Voor een goed gebruik van de checklist worden hieronder diverse definities en omschrijvingen gegeven. Drukvat Dauwpunt Impulsleiding Kleurcodering Overschuifflens Peilglazen Pressostaat Vloeistofslag WBDBO
Een omhulling, ontworpen en vervaardigd voor stoffen onder druk inclusief de rechtstreeks aan het vat verbonden aansluitingen. De temperatuur van de buitenkant van het vat waarbij waterdamp uit de lucht condenseert. Leiding die verbonden is met een meetinstrument (bijvoorbeeld een manometer). De codering van ammoniakvoerende leidingen overeenkomstig DIN 2405. Aangezien de leidingen over het algemeen geïsoleerd zijn, zijn stickers met de stroomrichting voldoende. Huls die een losneembare verbinding beschermt tegen onbedoeld losraken. Een kijkglas met een oppervlakte van maximaal 3200 mm², gevat in een metalen ring om het oliepeil in carters van zuigercompressoren of de voorraadreservoirs van roterende compressoren te regelen. Drukregelaar. Het verschijnsel dat vloeistof in de compressieruimte komt van een compressor (vooral bij verdringertypen) door aanzuigen of condensatie. Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag.
8