W. J. H. Willems
Castra Herculis, een Romeins castellum bij Arnhem Vorig jaar werd in de polder Meinerswijk bij Arnhem een lot dan toe onbekend Romeins fort. casteltum, opgegraven. Dil artikel behandel! de onderzoeksmethoden, de ontdekking, opgraving en de geschiedenis en betekenis ervan.
Ongeveer vanaf het begin van onze jaartelling tot in de 5de eeuw heeft een deel van Nederland behoord tot het Imperium Romanum Gedurende het grootste deel van deze tijd lag de grens van het Romeinse rijk in onze streken aan de Rijn, en wel langs die rivieren die we tegenwoordig kennen als Neder-Rijn, Kromme Rijn en Oude Rijn. Ter verdediging van deze grens, door de Romeinen limes genoemd, werd een groot aantal forten op regelmatige afstanden van elkaar langs de rivier gebouwd. In deze zogeheten castella waren de troepen gelegerd die met de bewaking en verdediging van de limes waren belast. Het onderzoek van de militaire activiteiten van de Romeinse koloniale macht neemt in de archeologie traditioneel een heel belangrijke plaats in. Ondanks de inspanningen van generaties van onderzoekers blijven echter ook op dit gebied nieuwe en verrassende vondsten mogelijk, zoals vorig jaar is bewezen toen een tot dusver onbekend fort is ontdekt in de polder Meinerswijk ten zuiden van Arnhem (afb. 1).
komen over de Romeinse bewoning in het oostelijke rivierengebied. Dat was in de Romeinse tijd het woongebied van de Bataven met Nijmegen, Ulpia Noviomagus. als hoofdstad. Het onderzoeksgebied ligt binnen een straal van ongeveer 25 km rondom deze plaats. In dit gebied wordt geprobeerd een zo vol ledig mogelijk overzicht te krijgen van alles wat zich daar in
de Romeinse tijd heeft afgespeeld. De bedoeling is uiteindelijk zo gedetailleerd mogelijk de bewoningsgeschiedenis te kunnen beschrijven en daaruit conclusies te kunnen trekken over bijvoorbeeld het verloop van de romanisatie van de inheemse bevolking, demografische en economische veranderingen, etcetera. Bij dit onderzoek staan de militaire aspecten van de Romeinse aanwezigheid dan ook niet centraal. Ze zijn wel belangrijk, maar essentieel is juist het bestuderen van de inheemse bewoning en de aard, de intensiteit en het verloop van de interactie met
Onderzoek in het rivierengebied Hoewel natuurlijk een verrassing, is deze ontdekking geen puur toeval. Ze is het rechtstreekse resultaat van een onderzoeksproject van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek dat erop is gericht zoveel mogelijk te weten te
1. Onderzoeksgebied van het project oostelijk rivierengebied. Me! een ster is de ligging van het castellum Meinerswijk aangegeven.
665
2. £en van de profielen waarin zich twee V-vormige grachten mei een nogal donkere vulling aftekenen (zie pijlen}. De overige grachten, die een lichter gekleurde vulling hebhen zijn mei te :ien. De wateroverlast op de onderste niveaus (zichtbare hoogte profiel ca. 2,75 mi blijkt duidelijk uit deze foto
àe kolonisator. Alle mogelijke nederzettingsvormen, van de grote stad Noviomagus, kleinere kernen zoals te Eist, forten en daarbij gelegen kampdorpen Ivicil. tot (inheems-)Romeinse villae. inheemse dorpen en geïsoleerde boerderijen worden daarom- zo nodig opgespoord, onderzocht en in hun onderlinge samenhang bestudeerd. Dat opsporen van met name de kleinere
woonplaatsen gebeurt op verschillende manieren. In het verleden is al veel gepubliceerd over allerlei vindplaatsen in het rivierengebied en al deze informatie wordt door literatuuronderzoek bijeengebracht. Daaraan worden toegevoegd de gegevens die in verschillende musea en particuliere collecties aanwezig zijn. Een belangrijke bron van nieuwe gegevens is verder de zogenaamde Landesaufnahme. Dit Duitse begrip kan het best worden omschreven als 'systematische archeologische streekinventarisatie'. Deze houdt in dat alle percelen in een onderzoeksgebied worden bezocht om te zien of er aanwijzingen zijn, veelal in de vorm van scherven van aardewerk, voor menselijke activiteit in het verleden. Nu is het oostelijke rivierengebied zó groot, dat een complete Landesaufnahme nog wel jaren kan
duren. Samenwerking met amateur-archeologen die het gebied rond hun woonplaats afspeuren, heeft voor dit probleem een prima oplossing geboden. In het vroege voorjaar en in het najaar, wanneer veel landbouwgrond braak ligt. trekken zij er steeds weer op uit om onder vaak slechte weersomstandigheden de akkers af te lopen. De vele nieuwe vindplaatsen die dit steeds blijft opleveren, be-
3. Overzicht van hè: noordelijk deel van de opgravingspul, l'erder zuideli/k zi;n op dit niveau 130 cm beneden maaiveld! geen sporen waarneembaar, l. uttbraaksleuf; 2 tufsteen; 3. palen: 4. grondsporen met zwarte vulling en veel puin: 5 grondsporen met lichtere vulling: 6. ophogingslaag over voorafgaande periode.
wijzen het grote belang van hun werk. In het rivierkleigebied is echter nóg een unieke mogelijkheid om woonplaatsen uit het verleden op te sporen. Bodemkundigen hebben hier zeer gedetailleerd onderzoek gedaan, onder andere in verband met verschillende ruilverkavelingen. Eén van de grondsoorten die zij daarbij onderscheiden, zijn gronden die hun specifieke eigenschappen hebben gekregen door intensieve menselijke bewoning. Over deze
doorzoeken van deze molshopen werd een grote hoeveelheid Romeins aardewerk aangetroffen, waaronder veel terra sigülata, een vrij kostbaar soort vaatwerk dat normaal maar weinig gevonden wordt. Ook werd Romeins glas gevonden en stukjes dakpan en tufsteen. Dat laatste was vooral opmerkelijk omdat tufsteen, zeker als er geen middeleeuwse maar uitsluitend Romeinse scherven bij gevonden worden, vrijwel zeker duidt op Romeinse
stenen in metselverband meer aanwezig. Tufsteen was kostbaar en ook in later eeuwen zeer gezocht als bouwmateriaal. Men heeft dan ook de muren tot en met de fundamenten afgebroken. Gelukkig gebeurde dat zo economisch dat aan de hand van de sporen van de uitbraaksleuven in het opgravingsvlak het oorspronkelijke verloop van de muren precies kan worden opgemeten. Bij het doorsnijden van een van de muren
4. De 'gezichturn ' na restauratie.
5. Goed geconserveerde ijzeren pioniersbijl.
is vastgesteld dat onder de uitbraaksleuf nog wel een 45 cm dik bed van zware brokken zandsteen bewaard is. Dit rust weer op rijen dicht opeenstaande ingeheide palen die, dank zij het natte milieu ter plaatse, perfect zijn geconserveerd. Het gebouw is dus bijzonder degelijk gefundeerd geweest. Vlak ernaast is nog een muur te zien die halverwege het vlak ophoudt. Misschien is dit een stukje van de vestingmuur, maar het opgegraven deel is te klein om daar zeker van te kunnen zijn. In en rond het gebouw is een hele serie fraaie vondsten geborgen, zoals talrijke fragmenten van een zogenaamde gezichtsurn (afb. 4) en een complete dolabra. een door Romeinse soldaten gebruikte pioniersbijl (afb. 5). Ook is een aantal vervormde stukken brons geborgen. Omdat de vindplaats zo dicht bij de Arnhemse 'brug te ver' ligt, is eerst gedacht aan granaatscherven uit de laatste wereldoorlog. Gelukkig zijn ze toen niet weggeworpen, want na reiniging in het laboratorium blijken het stukken van een meer dan levensgroot bronzen beeld te zijn. Dat moet reeds in de oudheid zeer grondig zijn stukgeslagen, want het enige fragment dat met zekerheid valt te plaatsen is de kleine teen van de rechtervoet (afb. 6). Helemaal rechts op afb. 3 is ten slotte de eerste van een hele serie grachten te zien.
zogeheten oude woongronden is in dit blad reeds eerder geschreven door Poelman. Met name de slechts kortstondig bewoonde nederzettingen zullen niet altijd hebben geresulteerd in een oude woongrond. Men kan echter, door het systematisch op daterend materiaal onderzoeken van alle als oude woongrond op de bodemkaart aangegeven percelen, een goed overzicht krijgen van tenminste de langdurig bewoonde nederzettingen. In het verleden is dat in het rivierengebied al gedaan door Modderman (1955). Na diens onderzoek hebben recente bodemkarteringen echter weer nieuwe woongronden opgeleverd. Het was op een van deze plaatsen, in de polder Meinerswijk, dat begin vorig jaar, om precies te zijn op 23 maart 1979, een castellum werd gevonden. Ontdekking en opgraving be vindplaats ligt in de uiterwaard en is in gebruik als weiland, zodat de vooruitzichten om iets te vinden niet zeer groot waren. Gelukkig echter waren in de voorafgaande weken veel mollen actief geweest en was de naar boven gebrachte grond door de regen uitgespoeld. Bij het
steenbouw. Bij een onderzoek met de grondboor werd deze veronderstelling al snel bevestigd, want al na enkele pogingen stuitte de boor op een concentratie bouwpuin. Dit was voldoende aanleiding om tot een proefonderzoek te besluiten, dat in september 1979 van start ging. Er werd een sleuf aangelegd van 5 x 40 m, die in ieder geval de steenbouwsporen zou bevatten. De ligging van deze sleuf bleek wel zeer gelukkig gekozen, want behalve een gedeelte van een gebouw bleek deze juist een aantal V-vormige grachten te doorsnijden: een van de meest kenmerkende onderdelen van een Romeinse versterking (afb. 2). Een van de belangrijkste doelstellingen van de opgraving, het bepalen van de aard van de nederzetting, was daarmee bereikt. Afbeelding 3 laat een gedeelte van de opgravingsput zien, ongeveer 30 cm beneden maaiveld. Links zijn de fundamenten zichtbaar van wat een groot stenen gebouw, onderdeel van het castellum, zal zijn geweest. 'Fundamenten' is eigenlijk een te groot woord, want precies zoals bijna overal elders in Nederland zijn geen
667
6 De leen van een volkomen slukgeslagen bronzen beeld. Deze stammen niet allemaal uit dezelfde tijd en dank zij het daterende materiaal waarmee ze gevuld zijn, te zamen met vondsten uit corresponderende grondlagen, kon een aantal belangrijke conclusies omtrent de geschiedenis van het fort worden getrokken. Geschiedenis en betekenis van het caslellum
In feite is er geen sprake van één castellum maar van zes opeenvolgende en op dezelfde plaats gebouwde castella. Misschien zal bij toekomstige opgravingen worden geconstateerd dat het er nog meer zijn, of dat sommige van de nu onderscheiden perioden eigenlijk samen één fase vormen. Bij een klein proefonderzoek kan zoiets nooit met zekerheid worden vastgesteld. Een gemiddeld castellum besloeg, afhankelijk van het aantal en de soort troepen die er gehuisvest waren, ongeveer 1,5 tot 2,5 ha (afb. 7). In de opgravingsput geconstateerde veranderingen kunnen, binnen een dergelijk areaal, best kleinere verbouwingen of reparaties zijn. Voor een schets van de geschiedenis van de militaire aanwezigheid in Meinerswijk is dit alles echter van minder belang. Doordat het castellum in de uiterwaard ligt, is bij het onderzoek veel wateroverlast ondervonden. Op een diepte van 3 m beneden maaiveld werd dat zo erg dat niet meer verantwoord verder gegraven kon worden. Misschien zijn daarom de oudste lagen niet bereikt. Het materiaal uit de onderste lagen die wél bereikt zijn, is overigens al opwindend genoeg want het dateert uit het tweede decennium na Chr. In die tijd was het Romeinse rijk nog volop aan het expanderen. Er bestond toen nog geen vaste grens langs de Rijn Men streefde er juist naar ook het gebied tussen Rijn, Main en Elbe bij het Imperium te voegen door middel van een grootscheepse militaire campagne. De Romeinse strategen wilden dit doen door middel van een tangbeweging langs de zijrivieren van de Rijn, zodat het transport via water kon gaan. In het zuiden was met name de Lippe een belangrijke aanvalslijn. In het noorden vormde de Insula Batavorum, het huidige oostelijke rivierengebied, de basis van waaruit via Flevomeer en Waddenzee een tweede aanvalsroute liep. 7. Plattegrond van hel castellum te Valkenburg (Z.H.), periode 6. Dit is het meest volledig opgegraven castellum in Nederland. 668
8. Vroeg-Romeinse versterkingen 1. Iegerkamp; 2. vermoedelijk kamp. 3. kanaal; 4. landsgrens Verschillende keren werd op deze wijze zonder blijvend succes - geprobeerd Germanië tot aan de Elbe te veroveren. In 12 voor Chr. door Drusus, in 4-5 na Chr. door zijn broer Tiberius, die in 14 na Chr. Augustus opvolgde als keizer, en in 16 na Chr. door Germanicus, een zoon van Drusus. In Nederland zijn tot dusver geen legerkampen gevonden die met zekerheid onder Drusus zijn aangelegd. Zowel in Nijmegen als in Vechten (afb. 8) zijn er wel aanwijzingen voor in de vorm van zeer vroeg-Romeinse vondsten, maar die zijn op beide plaatsen vermoedelijk net niet vroeg genoeg. Ze kunnen daarentegen wel tijdens de campagne van Tiberius als bases zijn gebruikt. Met de derde veldtocht onder Germanicus kunnen we nu in ons land vier plaatsen in verband brengen. Naast Nijmegen en Vechten zijn dat een vlootbasis in Velsen en de versterking in Meinerswijk. Het is duidelijk dat de ontdekking van dit castellum dus van groot belang is voor onze kennis van de vroeg-Romeinse militaire activiteit in Nederland. Overigens heeft het onderzoek in het oostelijke rivierengebied nóg een mogelijke vroege versterking opgeleverd en wel bij het dorpje Driel, ruim 3 km van Meinerswijk verwijderd. Het daar aan de oppervlakte gevonden, vroege materiaal maakt een dergelijke conclusie alleszins aannemelijk. Ge-
zien de schattingen van de troepenconcentratie onder Germanicus, ongeveer 110.000 man in totaal, zullen er trouwens nog wel meer geweest zijn. Misschien heeft er ook een gelegen bij het dorpje Herwen boven Lobith. Kort voor de tweede wereldoorlog werd daar, met veel andere vondsten, een grafsteen van een soldaat opgebaggerd. Daarop stond vermeld dat de overledene 'te Carvium, bij de dam* begraven was. Algemeen wordt aangenomen dat met deze dam een van de waterwerken, een dam en een kanaal, wordt bedoeld die blijkens verschillende klassieke auteurs door Drusus in het rivierengebied zijn aangelegd. De dam zou een soort schephoofd geweest zijn op het splitsingspunt van Rijn en Waal, dat tot doel had extra water naar de Rijn te voeren. Dit was nodig om voldoende water te krijgen voor het kanaal, dat vanaf de Rijn een vaarweg naar het Flevomeer vormde. Dit kanaal was een onderdeel van de vaarweg die voor de boven genoemde noordelijke aanvalsroute is gebruikt. Vroeger dachten velen in dit verband aan de Utrechtse Vecht, die door Drusus gekanaliseerd zou zijn. Daarentegen was een aantal andere auteurs van mening dat de bovenloop van de IJssel de fossa Drusiana moest zijn, onder meer omdat zo een logisch verband met de dam ontstaat. Omdat tot vorig jaar alleen bij Vechten een vroeg-Romeins fort bekend was, hadden de voorstanders van de Vecht een sterk argument voor hun hypothese. Nu ook bij het begin van de Ussel, in Meinerswijk, een dergelijk fort aanwezig
blijkt te zijn, zal deze opvatting herzien moeten worden. Er zijn bovendien de laatste jaren meerdere aanwijzingen gekomen - in de vorm van de C14 dateringen en pollenanalyses - dat de IJssel als Rijntak zo rond het begin van de jaartelling ontstaan kan zijn. Het lijkt nu dan ook bijzonder aantrekkelijk om te veronderstellen dat de Romeinen daarin de hand hebben gehad! Al met al geeft de vroege datering van het eerste Meinerswijkse castellum dus al heel wat stof voor discussie. De versterking heeft, na een verbouwing, vermoedelijk dienst gedaan tot 69 na Chr. Die verbouwing kan te maken hebben gehad met zijn bestemming tot permanent grena-fort rond 47 na Chr. In dat jaar werd de veroveringspolitiek namelijk definitief opgegeven en werd besloten een vaste reeks steunpunten langs de Rijn aan te leggen. Reeds bestaande forten als Valkenburg Z.H. (gesticht rond 40 na Chr.), Vechten en Meinerswijk zijn in deze linie opgenomen (afb. 9). In 69 na Chr. moet het castellum, evenals de meeste andere forten aan de Rijn, tijdens de Bataafse opstand zijn verwoest. In de profielen van de opgravingsput was een zeer houtskoolrijke laag zichtbaar, die de scheiding tussen goed dateerbaar aardewerk van vóór en van nâ 70 na Chr. markeerde. In dat jaar, of kort daarna, is het fort weer herbouwd. Voor het eerst moet toen ook van steen gebruik zijn gemaakt. We kunnen voor deze derde periode bij voorbeeld denken aan een in hout gebouwd castellum met een stenen hoofdkwartier. Dit castellum heeft bestaan tot 669
9. De grens van de Romeinse provincie Germania Inferior !. castra flegioenskamp)- 2. casieüum: 3 vermoedelijk castellum; 4. klein castellum: 5. vermoedelijk klein castellum. 6 kanaal; 7. vermoedelijke zuidgrens van de provincie: 8. landsgrens
in cfè eerste helft van de 2de eeuw, toen opnieuw veranderingen zijn aangebracht. Wanneer dat precies was, valt niet te zeggen. Vermoedelijk zal het tussen 125 en 150 na chr. gebeurd zijn. Het vierde fort is blijven staan tot in de 3de eeuw. Toen begon de vijfde fase, waarvan het begin gelukkig weer wel wat preciezer te dateren valt. In een van de 670
twee bij deze periode behorende grachten is een militair dakpanstempel aangetroffen met de tekst LEG(io) l M(inervia) ANT(oniniana) én een inscriptie (afb. 10) met LEG(io) l M(inervia) P(ia) Ffidelis). Beide verwijzen dus naar het 1ste legioen - met de bijnaam Minervia - dat in de 2de en 3de eeuw gelegerd was in Bonn. De bijnaam Antoniniana die op het dakpanstempel voorkomt, werd alleen gebruikt onder de keizers Caracalla en Elagabalus, van 212 tot 222. In die tijd kan dan ook de bouwactiviteit van periode 5 gedateerd worden. Dank zij de inscriptie weten we ook met zekerheid dat daarbij een detachement van het 1ste legioen betrokken was. Het rechthoekige blok tufsteen, waarop het in-
schrift is aangebracht, zal in een muur zijn ingemetseld ter herdenking van dit feit. Misschien is het castellum van periode 5 wel geheel in steen gebouwd. Waarschijnlijk stammen de eerder beproken fundamenten (zie afb. 3) uit deze fase, evenals de tufsteenblokken uit een van de twee grachten {de gracht rechts op afb. 3). Het einde van het vijfde castellum viel samen met het opgeven van de Rijngrens tussen 240 en 270 na Chr. Door allerlei factoren kon toen aan de toenemende druk van de stammen ten noorden van de Rijn geen weerstand meer geboden worden. De laat-Romeinse tijd In tegenstelling tot - voor zover we nu
10. Inscriptie LEGliói l Mfinerviaj Pliai F(idelis) uit de zuidelijke gracht van periode 5. Het blok tufsteen is 57 cm lang en 14 cm hoog. De breedte bedraagt 26 cm.
weten - alle andere castella langs het Nederlandse deel van de Romeinse grens betekende dit echter niet het definitieve einde van het castellum Meinerswijk. Tijdens de opgraving is geconstateerd dat het tufsteen-puin in de gracht van periode 5
//. Fragment van de Tabula Peulingenana. Linksboven staal Castra Herculis lussen Carbone IKeslerenl en Noviomagi (Nijmegen).
daar niet zo maar willekeurig in terecht is gekomen. Het kan geen omgevallen of omgetrokken muur zijn, want de blokken lagen dicht opeen, met de zwaarste stukken onderop. Bovendien waren aan een zijde zware palen aangebracht, als om het geheel te ondersteunen (zie afb. 3). Dat alles moet dus nâ periode 5 dateren en dat klopt met een groot stuk van een 4deeeuwse kookpot die in deze constructie is gevonden. Ook in de grond boven de steenbouwfundamenten (de bovenste 30
cm) is een flinke hoeveelheid van dergelijk aardewerk aangetroffen. Dit alles wijst erop dat er - na een afwezigheid van tientallen jaren - in de 4de eeuw opnieuw Romeinen in Meinerswijk actief waren. In Nederland is dat voor een castellum aan de Rijn zeer uitzonderlijk, maar gelukkig beschikken we over een klassieke bron die de reden van deze activiteit onthult. Rond het einde van de 4de eeuw schreef de Romeinse historicus Ammianus Marcellinus dat Julianus, de late-
re keizer, in 359 na Chr. zeven steden die 'lang geleden' verwoest waren, opnieuw liet bezetten. De bedoeling was om zo het graan, dat toen vanuit Engeland via de Rijn werd verscheept, veilig zijn bestemming te laten bereiken. De meest westelijke stad die hij daarbij noemt, is Castra Herculis. Nu komt Castra Herculis óók voor op de zogeheten Tabula Peutingeriana, een middeleeuwse kopie van een Romeinse reiskaart uit de 3de eeuw. Daarop staan het wegennet uit die tijd aangegeven, evenals een groot aantal plaatsen en hun onderlinge afstanden (afb. 11). Deze afstanden zijn voor het op onze streken betrekking hebbende deel van de kaart uitgedrukt in Gallische mijlen, leugae, van 2,22 km. Castra Herculis
is blijkens deze kaart een van de forten aan de militaire weg langs de Rijn. gelegen op 13 leugae (bijna 29 km) van Carvone-Kesteren en 8 leugae (bijna 18 km) van Woviomagf-Nijmegen. Wanneer men deze afstanden op de huidige topografie nameet, dan blijkt Meinerswijk daarin heel goed te passen. Het ligt dan nagenoeg op dezelfde afstand van Kesteren en Nijmegen als door de kaart wordt aangegeven. Door deze combinatie van archeologische gegevens en klassieke bronnen kunnen we nu dan ook met vrij grote waarschijnlijkheid de Castella te Meinerswijk identificeren met Castra Herculis. In de al tientallen jaren durende wetenschappelijke discussie over de ligging van Castra Herculis is daarmee voor het eerst een archeologisch grijpbare lokatie vastgesteld. De implicaties van deze lokalisering gaan trouwens nog verder. Ze zijn namelijk van groot belang voor het onderzoek van de grens in de laatRomeinse tijd. Door een aantal onderzoekers wordt aangenomen dat de oude Rijngrens na 270 niet meer is hersteld en dat de werkelijke grens in de 4de eeuw langs de Waal lag. Anderen hebben er al op gewezen dat deze stelling ongefundeerd is bij gebrek aan archeologisch bewijsmateriaal. Door de vondsten in Meinerswijk en ook door de aanwezigheid van een groot aantal 4de-eeuwse nederzettingen in de Overbetuwe met uit het zuiden geïmporteerd aardewerk, is nu duidelijk dat dit gebied ook in deze periode nog een deel van het Imperium was. Verder westelijk is de situatie minder helder. Van alle opgegraven castella wordt aangenomen dat deze in de 4de eeuw niet meer permanent bezet waren. Misschien heeft de grens in die tijd daar dan ook zuidelijker gelopen, bij voorbeeld langs de 'oer-Lek'. Voorlopig blijft dat echter pure speculatie. Regionale inventarisaties van alle beschikbare bronnen, vergelijkbaar met het onderzoek in het oostelijke rivierengebied, zullen daarover in de toekomst meer zekerheid moeten verschaffen. 671