EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________
Hoge Raad (Supreme Court), 18.10.2002, no. C01/007HR, Nicolaas Wilhelmus Maria Pieterse v. Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij NV Relevant Provisions (European and National Law): Directive 93/13; Art. 3 :35 BW, Art. 246 K, Art. 19 WAO Keywords: Published: RvdW 2002, 164; NJ 2003, 258; JOL 2002, 551 __________________________________________________________________________ Headnotes: 1. The correct interpretation of terms in a contract concerning a collective disability insurance comes down to what parties given the circumstance may reasonably understand the general terms to mean and what they can expect from each other. Summary: Facts: An employer (Pieterse) is send to Nigeria where he gets an accident which disables him. His employer has entered into an insurance contract with Nationale Nederlanden for his employers. The disables employer applies for pay out which gives cause for questions about the meaning of some contract terms. Reasons: In this case the general rule applies that the content of a contract should be determined taking into account what parties given the circumstance may reasonably understand the general terms to mean and what they can expect from each other. On the insurance in this case art 5 and 3 of Directive 93/13 and the implementation in art. 6:238 lid 2 BW not jet applies. The general view applies that in case of doubt by the interpretation of unilateral laid down terms of insurance the judge must give priority to the interests of the policyholder and to the disadvantage of the insurer. Judgment Text: HOGE RAAD 18 oktober 2002, nr. C01/007HR (Mrs. R. Herrmann, A.E.M. van der Putt-Lauwers, A.G. Pos, O. de Savornin Lohman, P.C. Kop; A-G Bakels;) RvdW 2002, 164; NJ 2003/258; JOL 2002, 551 Nicolaas Wilhelmus Maria Pieterse, te Oosthem, eiser tot cassatie, tevens voorwaardelijk incidenteel verweerder in cassatie, adv. mr. E. Grabandt,
Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
1
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ tegen Nationale-Nederlanden Levensverzekering Maatschappij NV, te Rotterdam, Verweerster in cassatie, tevens voorwaardelijk incidenteel eiseres tot cassatie, adv. mr. R.S. Meijer. Hof: Beoordeling van het hoger beroep: 1. Voor de inhoud van de negen grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven. 2. Het hof gaat hier uit van de in het vonnis van de rechtbank onder 2, sub 2.1 tot en met 2.17, vastgestelde, als zodanig niet door grieven of anderszins bestreden feiten. 3. Deze procedure heeft tot inzet de vordering van Pieterse tot het geven van een verklaring voor recht als in de inleidende dagvaarding in eerste aanleg omschreven, erop neerkomende dat Pieterse recht heeft op uitkeringen uit hoofde van een tweetal arbeidsongeschiktheidsverzekeringen bij Nationale-Nederlanden. De door Pieterse gestelde aanspraken, gegrond op de stelling dat ten aanzien van hem gedurende enige - tussen partijen nader vast te stellen - periode na het einde van zijn dienstbetrekking bij Haskoning (1 november 1992) is voldaan aan de uit de verzekeringsovereenkomsten voortvloeiende voorwaarden voor een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid, zijn te onderscheiden in enerzijds de "rechtstreekse aanspraken" en anderzijds de zogenoemde "fondsaanspraken". De rechtstreekse aanspraken zijn de aanspraken ingevolge de verzekering met polisnummer 59192-758 (productie 3 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg), waarbij (onder meer) ten behoeve van Pieterse als begunstigde een arbeidsongeschiktheidspensioen werd verzekerd. Indien uit hoofde van deze verzekering enig recht op uitkering is ontstaan ter zake van arbeidsongeschiktheid van Pieterse, dan komt dit toe aan Pieterse. De fondsaanspraken zijn de aanspraken uit hoofde van de door de Stichting Pensioenfonds Haskoning bij Nationale-Nederlanden gesloten verzekering met polisnummer 86251-4829 (overgelegd als productie 2 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg). Bij deze verzekering is als begunstigde voor de uitkeringen aangewezen de verzekeringnemer (Stichting Pensioenfonds Haskoning). Deze verzekering bevat geen derdenbeding waaraan Pieterse een recht op uitkering kan ontlenen en evenmin kan hij (anderszins) als partij bij deze verzekering worden beschouwd en aldus daaraan een rechtstreeks recht op uitkering ontlenen. 4. De meest verstrekkende grief, grief II, betreft in feite de vraag of Pieterse geacht moet worden voldoende belang te hebben bij de gevraagde verklaring voor recht (vgl. de art. 3:302 jo. art. 3:303 BW). 5. Grief II slaagt, zoals uit het voorgaande volgt, voor zover de gevorderde verklaring voor recht betrekking heeft op de zogenoemde fondsaanspraken. Ingevolge artikel 3:302 BW kan de rechter immers slechts een verklaring voor recht uitspreken op vordering van een onmiddellijk bij een rechtsverhouding betrokken persoon, als hoedanig Pieterse in dit verband niet kan worden beschouwd. Met betrekking tot de verzekering met polisnummer 862514829 zal de vordering van Pieterse derhalve reeds hierom moeten worden afgewezen. 6. Voor de verdere beoordeling van het geschil tussen partijen zijn derhalve alleen de rechtstreekse aanspraken van Pieterse van belang, neergelegd in de hiervoor reeds genoemde verzekering met polisnummer 59192-758. Op deze verzekering, waaraan Pieterse in zijn hoedanigheid van verzekerde werknemer als begunstigde rechtstreekse aanspraken jegens Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
2
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ Nationale-Nederlanden kan ontlenen, zijn van toepassing de Aanvullingsvoorwaarden voor verzekering van arbeidsongeschiktheidspensioen, nr. AV6082 (deel uitmakend van productie 3 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg) en de aanvullende bepalingen "AOV en IS voor werknemers in het buitenland" (productie 8 bij conclusie van antwoord in eerste aanleg). De verzekering is door Haskoning gesloten ter nakoming van een pensioentoezegging, vastgelegd in een pensioenreglement met kenmerk PR/59192/1-8903 (overgelegd als productie 2 bij memorie van grieven). De hiervoor bedoelde stukken zal het hof in het navolgende achtereenvolgens aanduiden als: de verzekeringsvoorwaarden 59192-758, de aanvullingsvoorwaarden AV6082, de bepalingen "AOV en IS voor werknemers in het buitenland" en het pensioenreglement Haskoning. 7. Van de overige weren van Nationale-Nederlanden tegen de vordering van Pieterse verdient als eerste bespreking het beroep van Nationale-Nederlanden op de door Pieterse in het kader van de afwikkeling van zijn arbeidsovereenkomst met Haskoning overeengekomen finale kwijting. Dienaangaande keert grief I zich tegen rechtsoverweging 6.1 van het bestreden vonnis. De grief faalt reeds daarom, omdat Nationale-Nederlanden buiten de door Pieterse aan Haskoning verleende finale kwijting staat en derhalve daaraan geen verweer kan ontlenen tegen de door Pieterse tegen haar ingestelde vorderingen. 8. Het vervolgens te bespreken verweer van Nationale-Nederlanden betreft het beroep van Pieterse op de toezegging die volgens Pieterse besloten ligt in de brief van NationaleNederlanden van 13 november 1995. Het hof gaat er daarbij van uit dat een eventuele toezegging nog slechts van belang kan zijn voor de rechtstreekse aanspraken. Grief III bestrijdt het oordeel van de rechtbank dat uit de brief van Nationale-Nederlanden in redelijkheid niet anders kan worden afgeleid dan dat Nationale-Nederlanden aan Pieterse volstrekt ongeclausuleerd heeft toegezegd tot uitkering te zullen overgaan als er sprake was van arbeidsongeschiktheid, alsmede dat niet valt in te zien waarom Nationale-Nederlanden niet gehouden zou kunnen worden aan die toezegging, gedaan op een moment dat bij haar alle relevante gegevens (en zeker haar eigen polisvoorwaarden) bekend waren. De grief stelt de vraag aan de orde of Nationale-Nederlanden zich met haar brief van 13 november 1995 de mogelijkheid heeft ontnomen om nadien jegens Pieterse een beroep te doen op omstandigheden die volgens haar in de weg stonden aan een recht op uitkering, met name de beëindiging van het dienstverband en de daarmee verband houdende beëindiging van de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. 9. Naar het oordeel van het hof bevat de brief van 13 november 1995 geen ongeclausuleerde toezegging, waarop Nationale-Nederlanden nadien niet meer zou kunnen terugkomen. De brief strekte er kennelijk vooral toe van Pieterse een machtiging te verkrijgen voor het verzamelen van medische gegevens. In de brief geeft Nationale-Nederlanden immers met zoveel woorden te kennen dat de bij haar bekende gegevens "niet voldoende [zijn] om een uitkering wegens arbeidsongeschiktheid te effectueren", waarna zij aankondigt zelf te moeten gaan vaststellen "of de heer Pieterse arbeidsongeschikt is (geweest), en zo ja in welke mate en gedurende welke periode". Op grond van deze woorden moest het Pieterse redelijkerwijs duidelijk zijn dat de periode waarover zijn eventuele arbeidsongeschiktheid zich voordeed, van invloed zou zijn op zijn recht op uitkering. Diensvolgens kan ook in de daaropvolgende mededeling, luidende: Als blijkt dat er inderdaad sprake is (was) van arbeidsongeschiktheid, zullen wij tot uitkering van een arbeidsongeschiktheidspensioen overgaan" geen ongeclausuleerde toezegging worden gelezen. Daarbij neemt het hof in aanmerking Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
3
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ dat, hoewel de brief in de eerste plaats handelt over de medische gegevens ter vaststelling van Pieterses arbeidsongeschiktheid, de gebezigde term "arbeidsongeschiktheid" tussen partijen niet anders kon worden verstaan dan als arbeidsongeschiktheid in de zin van de in het geding aan de orde zijnde arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, welke ingevolge de verzekeringsvoorwaarden aanspraak op uitkering geeft. Voor een eventuele aanspraak op uitkering was immers, zoals de brief ook tot uitdrukking bracht, ook relevant over welke periode(n) deze arbeidsongeschiktheid zich voordeed. Voorts wordt op geen enkele wijze de indruk gewekt dat alle door Nationale-Nederlanden reeds verkregen gegevens, zoals de datum van het einde van het dienstverband van Pieterse, reeds in die zin waren verwerkt dat zij geen grond meer konden opleveren voor gehele of gedeeltelijke weigering van de gevraagde uitkering. De brief hield naar het oordeel van het hof niet een, met stelligheid gedane, mededeling in door Nationale-Nederlanden omtrent de vraag of de nog vast te stellen arbeidsongeschiktheid van Pieterse onder de dekking zou vallen, waarop zij naar redelijkheid en billijkheid nadien niet zou kunnen terugkomen. Grief III slaagt derhalve. 10. Waar de door Pieterse gevorderde verklaring voor recht derhalve niet op grond van de door hem gestelde toezegging kan worden gegeven, doet zich de vraag voor of aan Pieterse op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (waarvan nog slechts die met polisnummer 59192-758 van belang is) een recht op uitkering toekomt. Die vraag komt aan de orde in de grieven V en VII, die zich lenen voor gezamenlijke behandeling. NationaleNederlanden voert, voor zover met name van belang, de volgende argumenten aan ten betoge dat voor Pieterse geen recht op uitkering is ontstaan: a. Pieterse was vanaf 1 november 1992 geen deelnemer meer in de pensioenregeling, omdat de arbeidsovereenkomst met Haskoning met ingang van die datum was ontbonden. Vanaf het moment dat Pieterse geen deelnemer meer was, kon hij ingevolge artikel 7 van het pensioenreglement Haskoning geen aanspraak meer maken op een arbeidsongeschiktheidspensioen dat niet reeds eerder was ingegaan. b. Ook uit de aanvullingsvoorwaarden AV6082 (artikel 10) vloeit voort dat een nog niet ingegaan arbeidsongeschiktheidspensioen na beëindiging van het deelnemerschap niet alsnog kon ingaan. 11. Met betrekking tot de vraag of uit het pensioenreglement Haskoning voortvloeit dat voor Pieterse na het einde van zijn dienstverband geen recht op uitkering kon ingaan in verband met het feit dat hij vanaf die datum geen deelnemer meer was in de pensioenregeling, overweegt het hof als volgt. Artikel 7, eerste lid, van het pensioenreglement luidt: "Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in zodra de deelnemer 52 weken arbeidsongeschikt is geweest en nog is en loopt door zolang de arbeidsongeschiktheid bestaat, doch uiterlijk tot de ingangsdatum van het oudedagspensioen, een en ander met inachtneming van de desbetreffende voorwaarden van verzekering." Het eerste lid van artikel 11 van het pensioenreglement ("tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap") luidt: "Indien het deelnemerschap anders dan door overlijden eindigt vóór de ingangsdatum van het oudedagspensioen en het deelnemerschap dan minder dan een jaar heeft geduurd, vervallen alle aanspraken en wordt door ons aan de gewezen deelnemer een bedrag uitgekeerd Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
4
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ ter grootte van de door hem betaalde bijdragen. Indien het deelnemerschap dan een jaar of langer heeft geduurd, behoudt de gewezen deelnemer recht op het deel van het te verkrijgen oudedagspensioen dat is gevormd door de over de periode tot de beëindiging aan Nationale-Nederlanden betaalde bedragen. Het weduwen-, wezen- en arbeidsongeschiktheidspensioen heeft geen premievrije waarde en vervalt." De bewoordingen van artikel 7, eerste lid, (... "zodra de deelnemer 52 weken arbeidsongeschikt is geweest en nog is" ...) in verband met het bepaalde in artikel 11, eerste lid, ingevolge welke bepaling de betrokkene na tussentijdse beëindiging van zijn deelnemerschap uitsluitend recht kan blijven doen gelden op een opgebouwd maar nog niet ingegaan ouderdomspensioen, terwijl uitdrukkelijk is bepaald dat in dat geval het arbeidsongeschiktheidspensioen vervalt, wijzen er naar het oordeel van het hof duidelijk op dat geen aanspraak op uitkering kan ingaan op een moment gelegen na beëindiging van het deelnemerschap van de betrokkene. De in het pensioenreglement neergelegde toezegging hield dan ook niet in dat een minder dan 52 weken voor het einde van het deelnemerschap van Pieterse ontstane arbeidsongeschiktheid aanspraak zou geven op een arbeidsongeschiktheidspensioen. Er was, met andere woorden, te dien aanzien geen sprake van een toezegging van dekking voor het zogenoemde "narisico" of "uitloop" na de beëindiging van het deelnemerschap. 12. Vervolgens komt het hof toe aan de vraag wat uit de door Haskoning, ter nakoming van zijn in het pensioenreglement neergelegde toezegging, gesloten verzekering met polisnummer 59192-758 voortvloeit ten aanzien van de vraag of na het einde van het dienstverband/deelnemerschap voor Pieterse nog een recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering kon ingaan. In de bepalingen "AOV en IS voor werknemers in het buitenland" is onder meer bepaald: "In afwijking van en ter aanvulling op de aanvullingsvoorwaarden van de bijlagen / ... en / ... [naar het hof begrijpt zijn hieronder ook de aanvullingsvoorwaarden AV6082 te begrijpen] gelden voor alle verzekerden die in het buitenland werkzaam en woonachtig zijn de volgende bijzonderheden: Vrijstelling van premiebetaling respectievelijk aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen wordt verleend indien de verzekerde gedurende 52 weken onafgebroken tenminste 65% respectievelijk tenminste 15% arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 18 van de WAO. b. (...)." In artikel 10 van de Aanvullingsvoorwaarden AV6082 is, voor zover hier van belang, bepaald: "1. De verzekering eindigt van rechtswege: (...) d. zodra de dienstbetrekking tussen de verzekeringnemer - of de onderneming of instelling waaraan Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
5
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ de verzekeringnemer als pensioenfonds is verbonden - en de verzekerde wordt beëindigd; (...). 2. In de in het vorige lid onder a, c, d en f bedoelde gevallen blijft ook na beëindiging van de verzekering een reeds voordien ingegaan AOV-pensioen doorlopen zolang de verzekerde daarna onafgebroken recht heeft op een WAO-pensioen. (...)." Uit deze bepalingen - waarbij overigens voor naar het buitenland uitgezonden werknemers in de aanvullingsvoorwaarden AV6082 in plaats van "zolang de verzekerde recht heeft op een WAO-pensioen" gelezen dient te worden: zolang de verzekerde tenminste 15% arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 18 WAO - vloeit voort dat voor een naar het buitenland uitgezonden werknemer van Haskoning slechts een recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontstaat wanneer hij gedurende de verzekering gedurende tenminste 52 weken arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 18 WAO, en dat een beëindiging van de verzekering ten gevolge van het einde van de dienstbetrekking voordat deze 52 weken zijn voltooid, meebrengt dat nadien geen recht op uitkering geldend kan worden gemaakt. Deze uitleg van artikel 10, tweede lid, van de aanvullingsvoorwaarden AV6082 stemt overeen met de hiervoor aan het pensioenreglement Haskoning gegeven uitleg dat wanneer bij de beëindiging van het deelnemerschap de wachttijd van 52 weken niet is voltooid, daarna geen aanspraak op een arbeidsongeschiktheidsuitkering meer kan ingaan. De dekking omvat in zoverre, met andere woorden, geen narisico of uitloop. Evenmin is gebleken dat dit risico anderszins is verzekerd. 13. Noch het pensioenreglement, noch de verzekering met polisnummer 59192-758, voorziet derhalve in een aanspraak voor Pieterse op een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor een minder dan 52 weken vóór 1 november 1992 ontstane arbeidsongeschiktheid. Daaraan kan niet afdoen de nog door Pieterse te berde gebrachte omstandigheid dat de strekking van de toezegging en van de ter uitvoering daarvan gesloten verzekering is geweest het ondervangen van de gevolgen van het niet-verzekerd zijn voor de WAO van uitgezonden werknemers, nu de verzekeringsvoorwaarden op dit punt duidelijk en niet voor meerderlei uitleg vatbaar zijn. Het hof verwerpt dan ook de opvatting van Pieterse dat een verschil op dit punt met de door de WAO geboden dekking slechts aan hem kan worden tegengeworpen indien dit uitdrukkelijk in de verzekeringsovereenkomst tot uitdrukking is gebracht. Gesteld noch gebleken is dat er op dit punt sprake is van een door Nationale-Nederlanden bij Pieterse opgewekt vertrouwen dienaangaande. Voor zover Pieterse zodanig vertrouwen baseert op verklaringen of gedragingen van Haskoning, kan zulks hem - wat daaraan verder zij - in deze procedure tegen Nationale-Nederlanden niet baten. 14. Op grond van het voorgaande slagen de grieven V en VII. 15. Mitsdien kan, nu voor Pieterse noch op grond van een toezegging noch op grond van de verzekeringsvoorwaarden na 1 november 1992 een aanspraak op arbeidsongeschiktheidsuitkeringen is ontstaan, de gevorderde verklaring voor recht niet worden gegeven. 16. De grieven IV, VI, VIII en IX behoeven derhalve geen bespreking meer. 17. Het hof gaat voorbij aan het algemene bewijsaanbod van Pieterse als te vaag en te onbepaald. 18. De slotsom is dat het bestreden vonnis van de rechtbank niet in stand kan blijven, dat Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
6
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ de vorderingen van Pieterse moeten worden afgewezen en dat Pieterse, als de in beide instanties in het ongelijk gestelde partij, in de kosten dient te worden verwezen. (enz.) Cassatiemiddel in het principale beroep: Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, doordat het Hof heeft overwogen en beslist als is vervat in het ten deze bestreden arrest, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende, zo nodig in onderlinge samenhang te lezen redenen: In de r.o. 11 tot en met 13 beantwoordt het Hof de vraag of Pieterse op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering met polisnummer 59192-758 een recht op uitkering toekomt ontkennend. Een en ander baseert het Hof op een uitlegging van (art. 7, eerste lid, en art. 11, eerste lid, van het pensioenreglement en) de in r.o. 12 geciteerde passage uit de bepalingen "AOV en IS voor werknemers in het buitenland" en art. 10 van de Aanvullingsvoorwaarden AV6082. Die uitlegging brengt het Hof in r.o. 13 tot de navolgende overweging: "Noch het pensioenreglement, noch de verzekering met polisnummer 59192-758, voorziet der halve in een aanspraak voor Pieterse op een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor een minder dan 52 weken vóór 1 november 1992 ontstane arbeidsongeschiktheid. Daaraan kan niet afdoen de nog door Pieterse te berde gebrachte omstandigheid dat de strekking van de toezegging en van de ter uitvoering daarvan gesloten verzekering is geweest het ondervangen van de gevolgen van het niet-verzekerd zijn voor de WAO van uitgezonden werknemers, nu de verzekeringsvoorwaarden op dit punt duidelijk en niet voor meerderlei uitleg vatbaar zijn." a. Door te overwegen en te beslissen als het hof heeft gedaan, heeft het miskend dat het bij de uitleg van de verzekeringsvoorwaarden als hier aan de orde aankomt op hetgeen de bij de overeenkomst betrokken partijen met de verzekering hebben beoogd en wat in het licht daarvan een redelijke uitleg is van de van toepassing zijnde bepalingen. Een en ander is door het Hof uit het oog verloren, nu het Hof niet als het heeft gedaan de door Pieterse aangevoerde "strekking van de toezegging en van de ter uitvoering daarvan gesloten verzekering" terzijde kon schuiven als het heeft gedaan, nu genoemde strekking van de toezegging en van de ter uitvoering daarvan gesloten verzekering mede een rol spelen, althans kunnen spelen, bij beantwoording van de vraag of Pieterse een recht op uitkering toekomt, althans een en ander relevant is bij de uitlegging van de door het Hof in de r.o. 11 en 12 besproken bepalingen van pensioenreglement en arbeidsongeschiktheidsverzekering. b. Een en ander spreekt temeer nu tussen partijen onbestreden is dat de aan de orde zijnde pensioenregeling (onder meer) de thans nog in cassatie aan de orde zijnde verzekering inhield ter ondervanging van de gevolgen van het niet meer in Nederland verzekerd zijn ingevolge de WAO (zie in deze zin ook uitdrukkelijk NN in de cva in prima sub 3), en Pieterse er herhaaldelijk op heeft gewezen dat hij - indien geen sprake zou zijn van uitzending naar het buitenland en Pieterse niet op genoemde grond niet in aanmerking zou komen voor een WAO-uitkering - bij de overige feiten van het geval wel degelijk recht zou hebben gehad op een WAO-uitkering, ook in de situatie dat de arbeidsovereenkomst inmiddels zou zijn beTemplate © IPR Verlag GmbH Munich 2005
7
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ ëindigd op een moment waarop nog niet ten volle de periode van 52 weken (met uitkering op grond van de Ziektewet) zou zijn verstreken (zie hieromtrent bijvoorbeeld mva in hoger beroep sub 25 tot en met 37). Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft Pieterse gewezen op de in het kader van de WAO gehanteerde toepassing van het begrip "verzekerde" (zie mva sub 32 en 33) en op grond van een en ander betoogd dat - gezien de strekking van de afgesloten verzekering - het gebruik van het begrip "verzekerde" in de door het Hof gereleveerde bepalingen (evenmin als het gebruik van het begrip "deelnemer" of "deelnemerschap" in het pensioenreglement) in de weg staat aan het aanvaarden van de opvatting dat de verzekering ertoe strekt de voor Pieterse - gezien zijn uitzending naar het buitenland niet bestaande WAO-dekking te vervangen, óók in die situatie dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd op het moment waarop nog niet ten volle de periode van 52 weken arbeidsongeschiktheid voltooid is. In het licht van een en ander is de beslissing van het Hof onbegrijpelijk, althans niet naar de eisen der wet met redenen omkleed. c. In aansluiting op onderdeel a wordt aangevoerd dat het Hof heeft miskend dat ook bij beantwoording van de vraag of een overeenkomst als hier aan de orde dekking biedt in de situatie waarin Pieterse is komen te verkeren het mitsdien bij beantwoording van de vraag welke dekking de verzekering biedt aankomt op de zin die partijen, ook de begunstigde, in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de verzekeringsvoorwaarden mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, welke vraag niet slechts beantwoord kan worden op grond van een letterlijke of grammaticale uitlegging van de verzekeringsvoorwaarden, maar waarbij het - in het bijzonder in het licht van de door Pieterse aangevoerde strekking van de toezegging en van de gesloten verzekering - mede gaat om de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de de dekking van de verzekering regelende bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. In het licht van de door Pieterse bepleite strekking van toezegging en verzekeringsovereenkomst, en van het stelsel van de dekking op grond van de WAO waarvoor de verzekeringsovereenkomst een vervanging beoogde te zijn, kon het Hof niet, althans niet zonder nadere motivering, de door Pieterse aangedragen argumenten terzijde schuiven met de stelling dat de verzekeringsvoorwaarden duidelijk zijn en "niet voor meerderlei uitleg vatbaar zijn". d. Onbegrijpelijk is 's Hofs conclusie dat de verzekeringsvoorwaarden op het ter discussie staande punt duidelijk zijn en niet voor meerderlei uitleg vatbaar zijn, nu die conclusie niet, althans niet zonder meer en zonder nadere motivering, kan worden getrokken zonder bij de uitleg van de bepalingen te betrekken hetgeen partijen met de regeling, en in het bijzonder de arbeidsongeschiktheidsverzekering, hebben beoogd en aldus de door Pieterse aangevoerde strekking van de toezegging en van de ter uitvoering daarvan gesloten verzekering mede een rol dient te spelen bij beantwoording van de vraag of de verzekeringsvoorwaarden op het ter discussie staande punt duidelijk en niet voor meerderlei uitleg vatbaar zijn. (enz.) Cassatiemiddel in het voorwaardelijke incidentele beroep: Schending van het recht en/of verzuim van wezenlijke vormen, doordat het Hof heeft overwogen en beslist als in zijn r.o. 7 is weergeven, zulks om de volgende, mede in hun onderlinge samenhang te beschouwen gronden. In r.o. 7 overweegt het Hof dat de tegen r.o. 6.1 (2e alinea) van het rechtbankvonnis gerichTemplate © IPR Verlag GmbH Munich 2005
8
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ te grief I van NN faalt "omdat zij buiten de door Pieterse aan Haskoning verleende kwijting staat en derhalve hieraan geen verweer kan ontlenen tegen de door Pieterse tegen haar ingestelde vorderingen". Deze beslissing is onjuist, ontoereikend gemotiveerd en/of berust op een onbegrijpelijke lezing van NN's grief I. Deze grief I richtte zich immers tegen de passage van r.o. 6.1 waarin de Rechtbank overwoog dat "hetgeen tussen [Pieterse] en Haskoning in dat kader is afgesproken niet van belang is voor de verplichtingen van (NN) ten opzichte van [Pieterse]; zie MvG § 7. Hieraan voegde NN bovendien nog toe: "op zichzelf is onbetwist dat NN buiten de door Pieterse aan Haskoning verleende kwijting staat "zie MvG § 8. Waar het NN bij grief I om ging was de bestrijding van het in r.o. 6.1 te lezen oordeel dat eventuele verplichtingen van NN ten opzichte van Pieterse los staan van de verhouding tussen Haskoning en Pieterse"; zie MvG § 8, 2e volzin. In zijn r.o. 7 respondeert het Hof derhalve niet adequaat of deze grief I van NN, mede gelet op het daarbij door haar gedane beroep op artikel 4 Regelen PSW, artikel 2 lid 3 Pensioenreglement en het niet mee door haar ontvangen van premies over de periode na 1 november 1992, e.e.a. ten betoge dat zij zich voor wat betreft het integrale en dadelijke verval van alle eventuele aanspraken ter zake van de arbeidsongeschiktheid van Pieterse, mocht verlaten op de mededelingen aan haar van Haskoning inzake de beeindiging per 1 november 1992 van de arbeidsovereenkomst, het deelnemerschap en de "ex pat"-dekking van Pieterse. Zie voor het bovenstaande voorts o.a.: CvA § 4 en 8, prod. 6; CvD § 2, 7/8 en 11; MvG § 48 en pleitnota § 15 en 19. (enz.) Hoge Raad: 1. Het geding in feitelijke instanties Eiser tot cassatie - verder te noemen: Pieterse - heeft bij exploit van 6 september 1996 verweerster in cassatie - verder te noemen: Nationale-Nederlanden - gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te verklaren voor recht dat vanaf 1 april 1993, zolang Pieterse in voldoende mate arbeidsongeschikt blijft, aan Pieterse het recht toekomt tot uitkeringen uit hoofde van de arbeidsongeschiktheidsverzekeringen als bedoeld en nader omschreven in het lichaam van de inleidende dagvaarding. Nationale-Nederlanden heeft de vordering bestreden. De Rechtbank heeft bij vonnis van 11 december 1997 de vordering toegewezen. Tegen dit vonnis heeft Nationale-Nederlanden hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Bij arrest van 19 september 2000 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van Pieterse afgewezen. Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
9
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ (...) 2. Het geding in cassatie (...) De conclusie van de Advocaat-Generaal F.B. Bakels strekt in het principale beroep tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing van de zaak naar het Hof Amsterdam en in het incidenteel beroep tot verwerping daarvan, in beide gevallen met veroordeling van Nationale-Nederlanden in de proceskosten. De advocaat van Nationale-Nederlanden heeft bij brief van 5 juli 2002 op die conclusie gereageerd. 3. Beoordeling van het middel in het principale beroep 3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2. Voorts kan, nu het Hof grief IV onbehandeld heeft gelaten, in cassatie veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat Pieterse vanaf 1 april 1992 - dus vóór beëindiging van de dienstbetrekking met Haskoning - arbeidsongeschikt is. 3.2 In het onderhavige geding heeft Pieterse - voor zover in cassatie van belang - gevorderd te verklaren voor recht dat hem vanaf 1 april 1993, zolang hij in voldoende mate arbeidsongeschikt blijft, het recht toekomt op uitkeringen uit hoofde van de mede te zijnen behoeve gesloten collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering. Hij heeft zich beroepen op het pensioenreglement van Haskoning en aangevoerd dat de met Nationale-Nederlanden gesloten verzekering ten doel had om in een vervangende WAO-aanspraak te voorzien. Daarbij heeft hij erop gewezen dat hij, indien hij niet was uitgezonden, onder de WAO een recht op uitkering zou hebben gehad. De Rechtbank heeft de verlangde verklaring voor recht toegewezen; Het Hof wees deze af. 3.3 Het Hof heeft de vraag of Pieterse op grond van de arbeidsongeschiktheidsverzekering met polisnr. 59192-758 - dit is de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2 sub f bedoelde verzekering - een recht op uitkering toekomt, ontkennend beantwoord. Het Hof baseert die ontkennende beantwoording op uitlegging van de art. 7 lid 1 en 11 lid 1 van het pensioenreglement van Haskoning (rov. 11) en de in rov. 12 geciteerde bepalingen "AOV en IS voor werknemers in het buitenland" en het eveneens in rov. 12 geciteerde art. 10 van de Aanvullingsvoorwaarden AV 6082. Afsluitend overweegt het Hof in rov. 13: "Noch het pensioenreglement, noch de verzekering met polisnummer 59192-758, voorziet derhalve in een aanspraak voor Pieterse op een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor een minder dan 52 weken vóór 1 november 1992 ontstane arbeidsongeschiktheid. Daaraan kan niet afdoen de nog door Pieterse te berde gebrachte omstandigheid dat de strekking van de toezegging en van de ter uitvoering daarvan gesloten verzekering is geweest het ondervangen van de gevolgen van het niet-verzekerd zijn voor de WAO van uitgezonden werknemers, nu de verzekeringsvoorwaarden op dit punt duidelijk zijn en niet voor meerderlei uitleg vatbaar zijn (...) Het middel keert zich tegen deze uitlegging en de daarvoor gegeven motivering.
Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
10
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ 3.4 Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Het gaat hier om de uitleg van bepalingen van het pensioenreglement van Haskoning en van bepalingen van de in de onderhavige collectieve verzekeringsovereenkomst opgenomen verzekeringsvoorwaarden. Ten aanzien van het pensioenreglement moet in cassatie veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat Pieterse de aan het slot van dat reglement opgenomen ontvangstverklaring heeft ondertekend, welke verklaring inhoudt dat de ontvanger verklaart het pensioenreglement te hebben ontvangen en van de inhoud daarvan te hebben kennisgenomen, daarmede akkoord te gaan en zich aan de daarin opgenomen bepalingen te onderwerpen. Ook bij de uitleg van de toepasselijke verzekeringsvoorwaarden en het pensioenreglement moet uitgangspunt zijn dat het aankomt op de zin die partijen bij de verzekeringsovereenkomst - Haskoning als verzekeringnemer en Nationale-Nederlanden als verzekeraar - en voor zover het het pensioenreglement betreft enerzijds Haskoning als werkgever en anderzijds de uitgezonden werknemers zoals Pieterse, in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze voorwaarden onderscheidenlijk dit reglement mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Voorts moeten bij die uitleg de aard en strekking van de onderhavige verzekering in aanmerking genomen worden (vgl. HR 11 november 1988, 13 362, NJ 1990, 440). In dat verband is van belang dat het Hof - in cassatie onbestreden - heeft geoordeeld dat het hier gaat om een door Haskoning ter nakoming van haar in het pensioenreglement neergelegde toezegging gesloten verzekering en dat het Hof in rov. 13 is uitgegaan van de door Pieterse te berde gebrachte omstandigheid dat de strekking van de toezegging en van de ter uitvoering daarvan gesloten verzekering is geweest het ondervangen van de gevolgen van het nietverzekerd zijn voor de WAO van de uitgezonden werknemers. Ten slotte is van belang dat ten aanzien van de onderhavige verzekering - waarop nog niet van toepassing is hetgeen is bepaald in art. 5 in verbinding met art. 3 van de EG-richtlijn 93/13 van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (Pb EG 21 april 1993, L 95) en hetgeen ter uitvoering van die richtlijn is bepaald in art. 6:238 lid 2 BW - als algemeen gezichtspunt heeft te gelden dat bij de beoordeling door de feitenrechter van de uit te leggen overeenkomst naar gelang van de omstandigheden mag meewegen dat een eenzijdig door de verzekeraar opgestelde polisvoorwaarde in geval van twijfel over de uitleg ervan in het nadeel van de verzekeraar en ten gunste van de verzekerde moet worden uitgelegd (vgl. HR 24 september 1993, nr. 14 949, NJ 1993, 760). In een geval als dit, waar de verzekeraar de verzekeringsovereenkomst gesloten heeft met een werkgever ten behoeve van diens werknemers, die niet bij de totstandkoming van de verzekeringsovereenkomst betrokken zijn geweest, geldt dit algemene gezichtspunt evenzeer. Het moet bovendien in aanmerking worden genomen bij de uitleg van het pensioenreglement ter uitvoering waarvan de verzekeringsovereenkomst is gesloten, voor zover dat reglement bij de uitleg van die overeenkomst een rol speelt. 3.5 De tekst van (art. 19 van) de WAO geeft geen uitsluitsel ten aanzien van de vraag op welk moment de aanspraak ontstaat op een WAO-uitkering en van welke voorwaarden het ontstaan van deze aanspraak afhankelijk is. Naar blijkt uit de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.14 aangehaalde wetsgeschiedenis staat evenwel vast dat degene die aanspraak maakt op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering (slechts) aan drie eisen behoeft te voldoen: 1) verzekerd zijn bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, 2) vervolgens onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt blijven en 3) nog arbeidsongeschikt zijn na afloop van de periode van 52 weken. In cassatie moet ervan uitgegaan worden dat Pieterse aan deze drie eisen voldeed. Zou hij niet zijn uitgezonden, dan Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
11
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ zou hij derhalve recht gekregen hebben op een WAO-uitkering. 3.6 In het licht van het in 3.5 overwogene en in aanmerking genomen dat de strekking van de onderhavige verzekering is geweest het ondervangen van de gevolgen van het nietverzekerd zijn voor de WAO van de uitgezonden werknemers en dat 's Hofs uitsluitend op de bewoordingen van het pensioenreglement en de verzekeringsvoorwaarden gebaseerde oordeel dat noch het pensioenreglement, noch de verzekering met polisnr. 59192-758 voorziet in een aanspraak voor Pieterse op een arbeidsongeschiktheidsuitkering voor een minder dan 52 weken vóór 1 november 1992 ontstane arbeidsongeschiktheid, ertoe leidt dat in het onderhavige geval voormelde gevolgen niet worden ondervangen, behoefde 's Hofs oordeel dat de strekking van de onderhavige verzekering niet kan afdoen aan zijn evenvermelde oordeel, gelet op hetgeen in 3.4 is overwogen, nadere motivering, die evenwel ontbreekt. In het middel liggen op het voorgaande gerichte klachten besloten. In zoverre treft het middel derhalve doel, terwijl het voor het overige geen bespreking behoeft. 4. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep Het middel faalt op de onder 3 van de conclusie van de Advocaat-Generaal vermelde gronden. 5. Beslissing De Hoge Raad: in het principale beroep: vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 september 2000; verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing; veroordeelt Nationale-Nederlanden in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Pieterse begroot op € € 329,76 aan verschotten en € € 1590 voor salaris; in het incidentele beroep: verwerpt het beroep; veroordeelt Nationale-Nederlanden in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Pieterse begroot op € € 68,07 aan verschotten en € € 1365 voor salaris. [Mening] Conclusie A-G mr. Bakels: 1 Feiten en procesverloop 1.1 Het gaat in deze zaak om de uitleg van een collectieve arbeidsongeschiktheidsverzekering die is gesloten door een werkgever (Haskoning) ten behoeve van haar naar het buitenland uitgezonden werknemers.
Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
12
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ 1.2 In cassatie kan worden uitgegaan van het volgende. NOOT 1 a) Op 1 januari 1986 is Pieterse als ingenieur in dienst getreden bij Haskoning BV (hierna: Haskoning) te Nijmegen. b) In 1989 is Pieterse door Haskoning uitgezonden naar Nigeria. Daar heeft hij een ernstig auto-ongeluk gekregen. c) Enige tijd nadat Pieterse zijn werkzaamheden had hervat, wenste Haskoning de arbeidsovereenkomst te beëindigen omdat Pieterse minder goed functioneerde als gevolg van het ongeval. De kantonrechter heeft op verzoek van Haskoning de arbeidsovereenkomst per 1 november 1992 ontbonden. Pieterse heeft geen verweer gevoerd. d) In het kader van deze ontbinding is tussen Pieterse en Haskoning een financiële regeling getroffen. Nadien heeft Pieterse zonder succes geprobeerd de ontbinding van de arbeidsovereenkomst en/of de zojuist bedoelde financiële regeling ongedaan te maken. e) Nationale Nederlanden is herverzekeraar van de Stichting Pensioenfonds Haskoning (verder: het Pensioenfonds). In dat verband zijn tussen het Pensioenfonds en Nationale Nederlanden pensioenverzekeringen en een verzekering tegen arbeidsongeschiktheid gesloten. Vanaf zijn indiensttreding is Pieterse deelnemer aan de pensioenregeling van het Pensioenfonds. NOOT 2 f) Ten behoeve van haar werknemers die - zoals Pieterse - als gevolg van uitzending naar het buitenland in beginsel niet onder de dekking vallen van de volksverzekeringen, heeft Haskoning collectieve verzekeringen afgesloten bij Nationale Nederlanden. Deze dekken onder meer het risico van arbeidsongeschiktheid tijdens de uitzendperiode tot het niveau van de WAO-uitkering. NOOT 3 g) Ingevolge een schriftelijke mededeling van Haskoning aan Nationale Nederlanden is de deelname van Pieterse aan de regeling voor uitgezonden werknemers beëindigd per 1 november 1992. h) In een tot Pieterse gerichte beschikking van de bedrijfsvereniging voor Bank- en Verzekeringswezen Groothandel en Vrije Beroepen d.d. 18 augustus 1994 is onder meer overwogen: "(...) Blijkens een van de Gemeenschappelijke Medische Dienst ontvangen advies wordt u me ingang van 1 april 1993 80 tot 100% arbeidsongeschikt geacht, terwijl u alsdan onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt bent geweest." "Nu u op 1 april 1992 niet woonachtig was in Nederland en derhalve geen ingezetene bent u niet verzekerd voor de aaw. (...) Nu u op april 1992 niet in Nederland woonachtig was bent u op deze grond niet verzekerd voor de wao. NOOT 4" i) Het Pensioenreglement van Haskoning luidt, voorzover van belang: "Art. l Deelnemerschap 1. Voor opneming in deze pensioenregeling komen in aanmerking de door ons uitgezonden werknemers (...).
Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
13
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ 4. Het deelnemerschap eindigt: (...) c. Bij ontslag van de deelnemer uit onze dienst (...). Art. 7 Arbeidsongeschiktheidspensioen Het arbeidsongeschiktheidspensioen gaat in zodra de deelnemer 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en nog is en loopt door zolang de arbeidsongeschiktheid bestaat, doch uiterlijk tot de ingangsdatum van het oudedagspensioen, een en ander met inachtneming van de desbetreffende voorwaarden van de verzekering (...). NOOT 5" "Art. 11 Tussentijdse beëindiging van het deelnemerschap Indien het deelnemerschap anders dan door overlijden eindigt vóór de ingangsdatum van het oudedagspensioen en het deelnemerschap dan minder dan een jaar heeft geduurd, vervallen alle aanspraken en wordt door ons aan de gewezen deelnemer een bedrag uitgekeerd ter grootte van de door hem betaalde bijdragen. Indien het deelnemerschap dan een jaar of langer heeft geduurd, behoudt de gewezen deelnemer recht op het deel van het te verkrijgen oudedagspensioen dat is gevormd door de over de periode tot de beëindiging aan Nationale-Nederlanden betaalde bedragen. Het weduwen-, wezen- en arbeidsongeschiktheidspensioen heeft geen premievrije waarde en vervalt. NOOT 6" j) De voorwaarden AV6082 die van toepassing zijn op de ten behoeve van langdurig in het buitenland werkzame werknemers gesloten verzekering voor arbeidsongeschiktheidspensioen, houden voorzover van belang het volgende in: "Artikel 2. Het AOV-pensioen wordt uitgekeerd indien en zolang de verzekerde recht heeft op een WAO-pensioen, doch uiterlijk tot de einddatum. Artikel 4. Toekenning of heropening van het AOVpensioen of verhoging van het uit te keren AOV-pensioen geschiedt slechts indien Nationale Nederlanden een schriftelijk verzoek daartoe van de verzekeringnemer heeft ontvangen onder overlegging van een officieel stuk, waaruit het recht op een WAO-pensioen en de mate van arbeidsongeschiktheid blijken. Artikel 10 De verzekering eindigt van rechtswege: a. Zodra de hoofdverzekering om welke reden ook wordt beëindigd (...); d. Zodra de dienstbetrekking tussen de verzekeringnemer (...) en de verzekerde wordt beëindigd. NOOT 7" k) De bijlage AOV en IS voor werknemers in het buitenland bij AV6082 luidt voorzover van belang: "In afwijking en ter aanvulling op de aanvullingsvoorwaarden (...) gelden voor alle verzekerden die in het buitenland werkzaam en woonachtig zijn de volgende bijzonderheden: a) Vrijstelling van premiebetaling respectievelijk aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensiTemplate © IPR Verlag GmbH Munich 2005
14
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ oen wordt verleend indien de verzekerde gedurende 52 weken onafgebroken tenminste 65% respectievelijk tenminste 15% arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 18 van de WAO. b) De aanwezigheid en de mate van arbeidsongeschiktheid en de tijdstippen van intreden en einde daarvan of wijziging daarin (...) worden vastgesteld door NationaleNederlanden NOOT 8" l) De basispolis van de onder (e) bedoelde verzekering van arbeidsongeschiktheidspensioen vermeldt als begunstigde: de verzekeringnemer (dat wil zeggen de Stichting Pensioenfonds Haskoning). m) De basispolis van de onder (f) bedoelde verzekering met betrekking tot het risico van arbeidsongeschiktheid vermeldt als begunstigde: voorzover het pensioen correspondeert met de betrokken pensioentoezegging, de verzekerde en voor het eventueel meer of anders verzekerde: de verzekeringnemer (dat wil zeggen Haskoning). 1.3 Tegen deze achtergrond heeft Pieterse de onderhavige procedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank te Rotterdam. Hij vorderde het uitspreken van een verklaring voor recht, inhoudende dat hem vanaf 1 april 1993, zolang hij in voldoende mate arbeidsongeschikt blijft, het recht toekomt op uitkeringen uit hoofde van de te zijnen behoeve gesloten arbeidsongeschiktheidsverzekering. Hiertoe voerde hij primair aan dat Nationale Nederlanden hem bij brief van 13 november 1995 NOOT 9 onvoorwaardelijk een arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft toegezegd. NOOT 10 Subsidiair beriep hij zich op het pensioenreglement Haskoning en het pensioenreglement van de Stichting pensioenfonds Haskoning. Hiertoe voerde hij aan dat de met Nationale Nederlanden gesloten verzekering ten doel hadden om in een vervangende WAO-aanspraak te voorzien terwijl Pieterse, indien hij niet was uitgezonden, onder de WAO een recht op een uitkering zou hebben gehad. NOOT 11 Nationale Nederlanden voerde gemotiveerd verweer. 1.4 De rechtbank heeft de verlangde verklaring voor recht uitgesproken. Deze beslissing baseerde zij kort gezegd op voormelde brief van Nationale Nederlanden, waarin laatstgenoemde volgens de rechtbank onvoorwaardelijk aan Pieterse heeft toegezegd tot uitkering over te gaan indien sprake zou blijken te zijn van arbeidsongeschiktheid (rov. 6.3). De rechtbank overwoog voorts (in haar visie ten overvloede) dat het eindigen van het dienstverband en het deelnemerschap slechts meebrachten dat de verzekeraar niet gehouden was om dekking te verlenen voor risico's die zich na die beëindiging voordoen. Het verzekerd risico was de arbeidsongeschiktheid, welk risico zich - achteraf bezien - reeds had verwezenlijkt toen de deelname aan de collectieve verzekering en het dienstverband van Pieterse eindigden, zodat die feiten geen invloed meer hadden op de aanspraak van Pieterse op een uitkering (rov. 6.4). 1.5 Van dit vonnis is Nationale Nederlanden in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Den Haag. Bij arrest van 19 september 2000 vernietigde het hof het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van Pieterse af. Hiertoe overwoog het hof, samengevat weergegeven, als volgt. Pieterse heeft bij zijn vordering, voor zover deze betrekking heeft op de zgn. "fondsaanspraken" NOOT 12 onvoldoende belang. Niet hijzelf, maar de Stichting Pensioenfonds Haskoning (als verzekeringnemer) is daarbij immers begunstigde. Pieterse kan ook niet op grond van een derdenbeding of anderszins, rechten aan die verzekering ontlenen (rov. 3-5). Alleen de rechtstreekse aanspraken van Pieterse, neergelegd in de verzekeTemplate © IPR Verlag GmbH Munich 2005
15
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ ring met polisnummer 59192-758, NOOT 13 zijn van belang. De door de rechtbank bedoelde brief van Nationale Nederlanden aan Pieterse bevat geen ongeclausuleerde toezegging tot uitkering (rov. 8 en 9). Uit art. 7 lid 1 en 11 lid 1 van het Pensioenreglement Haskoning volgt dat geen aanspraak op uitkering kan ingaan op een moment gelegen na beëindiging van het deelnemerschap (rov. 11). Uit de bijlage "AOV en IS voor werknemers in het buitenland" en art. 10 van de Aanvullingsvoorwaarden AV 6082 volgt dat een naar het buitenland uitgezonden werknemer van Haskoning slechts recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering wanneer hij gedurende de looptijd van de verzekering tenminste 52 weken arbeidsongeschikt is. Een beëindiging van de verzekering als gevolg van het einde van de dienstbetrekking voordat deze 52 weken zijn voltooid, brengt mee dat nadien geen recht op uitkering geldend kan worden gemaakt. Deze uitleg van de Aanvullingsvoorwaarden komt overeen met de eerder gegeven uitleg van het pensioenreglement van Haskoning. De dekking omvat geen "narisico" NOOT 14 en evenmin is gebleken dat dit risico anderszins is verzekerd (rov. 12). Aan het voorgaande doet niet af hetgeen door Pieterse is aangevoerd omtrent de strekking van de overeenkomst, nu de voorwaarden op dit punt duidelijk zijn en niet voor meerderlei uitleg vatbaar. Om dezelfde reden verwerpt het hof de stelling dat een verschil tussen de door de verzekering en de door de WAO geboden dekking alleen aan de verzekerde kan worden tegengeworpen wanneer dit uitdrukkelijk in de polis is bepaald. Gesteld noch gebleken is dat Nationale Nederlanden bij Pieterse vertrouwen heeft gewekt in andere zin, terwijl eventueel door Haskoning gewekt vertrouwen hem in dit verband niet kan baten (rov. 13). 1.6 Tegen dit arrest is door Pieterse tijdig beroep in cassatie ingesteld. NOOT 15 Nationale Nederlanden concludeerde tot verwerping van het principale cassatieberoep en stelde tevens voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep in. Pieterse concludeerde tot verwerping van dit beroep. Beide partijen hebben hun onderscheiden standpunten schriftelijk doen toelichten. 2. Bespreking van het middel in het principaal beroep 2.1 Aangezien het hof grief 4 onbehandeld heeft gelaten (rov. 16), moet veronderstellenderwijs worden aangenomen dat Pieterse vanaf 1 april 1992 - vóór de beëindiging van zijn dienstbetrekking met Haskoning - arbeidsongeschikt is. Daarom staat in deze zaak de vraag centraal of voor een aanspraak op een uitkering nodig was dat de contractuele wachttijd van 52 weken was voltooid gedurende de loop van de verzekering. 2.2 De bevestigende beantwoording van deze vraag door het hof en de gronden waarop dit oordeel berust - gelegen in 's hofs uitleg van het pensioenreglement van Haskoning en van de onderhavige verzekeringsvoorwaarden - wordt aangevallen door het principale middel, dat is opgebouwd uit vier onderdelen. Het middel stelt in de kern dat het hof ten onrechte niet de Haviltex-maatstaf voor die uitleg heeft gebruikt, althans dit onjuist heeft gedaan, althans zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd en voorts dat het hof onvoldoende recht heeft gedaan aan de strekking van de onderhavige overeenkomst. Voordat ik de onderdelen bespreek, maak ik ter inleiding de volgende opmerkingen. 2.3 Voor de uitleg van verzekeringsovereenkomsten geldt (inderdaad) in beginsel de Haviltex-maatstaf. NOOT 16 In het onderhavige geval gaat het evenwel om een collectieve verzekeringsovereenkomst die, ter nakoming van een toezegging in het pensioenreglement, door een werkgever ten Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
16
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ behoeve van haar werknemers is afgesloten. De inhoud van deze overeenkomsten, waaraan de door Haskoning uitgezonden werknemers op grond van een derdenbeding rechten kunnen ontlenen, wordt bepaald door genoemde basispolis en aanvullingsvoorwaarden en bijlage AOV en IS Kenmerkend voor de onderhavige overeenkomst is dus dat haar inhoud is bepaald door collectieve afspraken tussen werkgever en verzekeraar, bij de totstandkoming waarvan de uitgezonden werknemers niet waren betrokken. NOOT 17 2.4 Aldus dringt zich de vergelijking met de (ondernemings-)CAO en het sociaal plan op. Zoals bekend heeft de Hoge Raad geoordeeld dat voor de uitleg daarvan in beginsel de bewoordingen waarin deze is gesteld, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, beslissend zijn. Dit uitgangspunt nader uitwerkend, overwoog de Hoge Raad zeer onlangs: NOOT 18 "Voorts geldt als uitgangspunt dat voor de uitleg van de bepalingen van de cao en de daarbij behorende Uitvoeringsregeling in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst van doorslaggevende betekenis zijn (vgl. HR 17 september 1993, nr. 15064, NJ 1994, 173). Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van de partijen bij de CAO, voorzover deze niet uit de CAO-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Bij deze uitleg kan onder meer acht worden geslagen op de elders in de CAO gebruikte formuleringen en op de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden." 2.5 Weliswaar heeft de Hoge Raad, eveneens tamelijk kort geleden, NOOT 19 beslist dat ten aanzien van de uitleg van een beding in algemene voorwaarden, bij de totstandkoming waarvan slechts de gebruiker betrokken kan zijn en niet degene tegen wie die voorwaarden worden ingeroepen, in zijn algemeenheid niet als juist -kan worden aanvaard dat slechts de bewoordingen van de tussen partijen betwiste bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst van deze algemene voorwaarden, beslissend zijn. Daarmee verwierp hij impliciet de opvatting dat de CAO-uitlegmethode steeds moet worden gevolgd als het gaat om "gestandaardiseerde" c.q. door algemene voorwaarden beheerste overeenkomsten. Maar dusdoende liet hij de mogelijkheid open dat die uitlegmethode wel van toepassing kan zijn in geval van de uitleg van gestandaardiseerde teksten die (mede) tot strekking hebben de rechtspositie van derden te bepalen. Bij de beoordeling of dit inderdaad het geval is, dient te worden "gelet op de omstandigheden van het geval, zoals de aard van de overeenkomst, de verhouding tussen partijen daarbij en de omstandigheden waaronder de overeenkomst is gesloten." NOOT 20 2.6 Onder de gegeven omstandigheden - de rechtspositie van Pieterse wordt volledig bepaald door de tussen Haskoning en Nationale Nederlanden gesloten overeenkomst, bij de totstandkoming waarvan de door eerstgenoemde uitgezonden werknemers in het geheel niet betrokken waren, NOOT 21 terwijl bij die overeenkomst naar haar aard voor die werknemers essentiële belangen zijn gemoeid - meen ik dat niet de Haviltex-maatstaf, maar de CAO-uitlegmethode dient te worden toegepast. Dit betekent dat het middel moet falen voorzover het klaagt over het niet of een onjuist toepassen van eerstgenoemde maatstaf. Dat is het geval met de onderdelen a-c. 2.8 Alleen onderdeel d is niet opgehangen aan de toepasselijkheid, dan wel de toepassing in concreto van de Haviltex maatstaf. Misschien is dat toeval, want mr. Grabandt heeft alle vier de onderdelen met hetzelfde betoog schriftelijk toegelicht. Maar bij de uitleg en de beTemplate © IPR Verlag GmbH Munich 2005
17
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ oordeling van de onderdelen komt het aan op de cassatiedagvaarding en niet op de daarop gegeven toelichting. 2.9 Het onderdeel stelt dat 's hofs oordeel dat de verzekeringsvoorwaarden op het ter discussie staande punt duidelijk zijn en niet voor meerderlei uitleg vatbaar, onbegrijpelijk is. Deze conclusie kan immers niet (zonder nadere motivering) worden getrokken zonder bij de uitleg van die bepalingen te betrekken hetgeen partijen met die regeling hebben beoogd. Daarbij dient de door Pieterse aangevoerde strekking van de hem door Haskoning gedane toezegging en van de ter uitvoering daarvan gesloten verzekering, mede een rol te spelen. 2.10 Het onderdeel mist feitelijke grondslag voorzover het betoogt dat het hof de door Pieterse gestelde strekking van de overeenkomst niet in zijn uitleg daarvan heeft betrokken. Het hof heeft dat in rov. 13 nu juist wél gedaan, maar geoordeeld dat die strekking niet kan afdoen aan zijn oordeel over de inhoud van de onderhavige overeenkomst en meer in het bijzonder de daaraan door Pieterse te ontlenen rechten. Kortom: het hof heeft de onderhavige stelling niet genegeerd, maar deze verworpen. 2.11 Is dit oordeel onbegrijpelijk gemotiveerd? Op het eerste gezicht lijkt dat niet het geval. Het hof heeft bij de uitleg van de onderhavige verzekeringsvoorwaarden mede het pensioenreglement van Haskoning betrokken, dat de werkgever ertoe verplicht een ex pat verzekering te sluiten voor haar uitgezonden werknemers die door die uitzending buiten de Nederlandse sociale voorzieningen vielen. Dit pensioenreglement hanteert in art. 7 het cruciale begrip "deelnemer". Blijkens art. 1 van dit reglement zijn als deelnemers in de daarin bedoelde zin te beschouwen: de door Haskoning uitgezonden werknemers; daarop sluit aan dat het deelnemerschap eindigt bij ontslag van de deelnemer uit de dienst van Haskoning. Het staat vast dat dit ontslag (met wederzijds goedvinden) plaatsvond gedurende de looptijd van de in art. 7 bedoelde periode van 52 weken. Het door het hof mede aangehaalde art. 11 bouwt daarop voort. 2.12 Tegen deze achtergrond kan men betogen dat het niet onbegrijpelijk is dat het hof heeft geoordeeld dat het pensioenreglement Haskoning niet verplichtte een verzekering te sluiten die het "WAO-gat" ook voor een geval als het onderhavige vulde. Evenmin onbegrijpelijk is dan de daarop weer voortbouwende gedachte dat de onderhavige verzekering die dekking (dan ook) niet biedt: Haskoning was immers niet door haar eigen reglement gehouden een zodanige verzekering te sluiten. Dit temeer omdat het hof mede steun heeft gevonden in de bewoordingen van die verzekeringsvoorwaarden zelf. 2.13 Deze redenering is op het eerste gezicht wellicht logisch sluitend; bij nader inzien is dat nu juist het probleem. De logica is immers een louter taalkundige en wie de CAO-maatstaf van de Hoge Raad aldus toepast, heeft die rechtspraak misverstaan, zoals het onder 2.4 van deze conclusie geciteerde arrest van 31 mei 2002 leert. Bij de uitleg naar objectieve maatstaven van de onderhavige verzekeringsvoorwaarden komt mede betekenis toe aan het stelsel van de WAO en aan de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen waartoe de onderscheiden, op zichzelf mogelijke tekstinterpretaties zouden leiden. 2.14 M.i. dienen - zoals ook door Pieterse is betoogd - de begrippen "deelnemer" en "verzekerde" te worden uitgelegd tegen de achtergrond van de wettelijke term verzekerde in art. 19 WAO, welk artikel luidt: "De verzekerde, NOOT 22 die arbeidsongeschikt wordt, heeft, zodra hij onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidTemplate © IPR Verlag GmbH Munich 2005
18
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ suitkering." De vraag is nu op welk moment de aanspraak ontstaat op een WAO-uitkering en aan welke voorwaarden deze eventueel is gebonden. De wettekst geeft daarover geen uitsluitsel. De wetgeschiedenis NOOT 23 doet dat wel (met een eentonige herhaling): "Degene, die aanspraak maakt op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, zal volgens artikel 19, eerste lid, aan de volgende drie vereisten moeten voldoen: 1e. verzekerd zijn bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid; 2e. vervolgens onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt blijven; 3e nog arbeidsongeschikt zijn na afloop van de periode van 52 weken." (...) Met betrekking tot het eerste vereiste, dat de belanghebbende verzekerd moet zijn bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, zij nog gewezen op artikel 17, eerste lid, welke bepaling aan de verzekering een nawerking verleent (...) Ter zake van arbeidsongeschiktheid, welke intreedt gedurende de periode, dat de verzekering nawerkt, ontstaan dezelfde rechten als ter zake van arbeidsongeschiktheid, welke intreedt tijdens de verzekering. (...) Met het niet onderscheiden van de arbeidsongeschiktheid naar oorzaak hangt samen de omstandigheid, dat het vereiste van het verzekerd zijn voor de toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering (...) alleen wordt gesteld bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid. Niet gedurende de wachttijd van 52 weken, noch na afloop daarvan. NOOT 24 (...) Wordt reeds ten tijde van de toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering, 52 weken na de aanvang van de arbeidsongeschiktheid, niet de eis gesteld, dat de belanghebbende alsdan nog verzekerd is - immers wordt verzekerd zijn slechts geëist bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid - dan is het duidelijk, dat ook voor het behouden van een eenmaal toegekende uitkering niet vereist zal zijn, dat de betrokkende verzekerd is tijdens het genot van die uitkering. (...) Aangezien het eerste lid het vereiste, dat de betrokkene verzekerd is, slechts stelt bij de aanvang van de wachttijd van 52 weken en niet gedurende deze wachttijd, is voor het recht op toekenning van arbeidsongeschiktheidsuitkering niet vereist dat ook bij de aanvang van de volgende perioden van arbeidsongeschiktheid, waaruit de wachtperiode is samengesteld, de betrokkene verzekerd is. 2.15 De uitvoeringspraktijk past deze bepaling toe overeenkomstig de zojuist geciteerde toelichting: NOOT 25 "De eis van verzekerd zijn geldt niet tijdens de wachttijd en na afloop daarvan. Soms wordt de wachttijd onderbroken door kort durende periodes van arbeidsgeschiktheid. Ook in zo'n geval geldt de verzekeringseis slechts op het moment, waarop de wachttijd begint. NOOT 26" 2.16 Het recht op een WAO-uitkering ontstaat dus op het moment waarop de arbeidsongeschiktheid intreedt. Maar dat recht is dan niet onmiddellijk opeisbaar en evenmin onvoorwaardelijk. De (louter praktische) reden waarom een WAO-uitkering pas wordt uitgekeerd zodra de werknemer (verzekerde) onafgebroken 52 weken arbeidsongeschikt is geweest, is dat hij eerder aan die uitkering geen behoefte heeft omdat hij dan hetzij nog gewoon salaris krijgt betaald door zijn werkgever, hetzij een uitkering ontvangt krachtens de Ziektewet. Deze laatste wordt echter beëindigd na verloop van een periode van 52 weken (art. 29 lid 5 ZW). NOOT 27 In civielrechtelijke termen gedacht is het verstrijken van deze periode dus Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
19
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ een opschortende tijdsbepaling voor het ontstaan van een recht op uitkering krachtens de WAO. Daarnaast heeft de beëindiging van de arbeidsongeschiktheid te gelden als ontbindende voorwaarde. NOOT 28 2.17 Zoals in de hiervoor weergegeven passage van de MvT al werd aangegeven, strookt deze uitleg met de zogeheten "nawerking" NOOT 29 (art. 17 WAO), op grond waarvan een aanspraak zelfs nog kan ontstaan indien de arbeidsongeschiktheid zich (korte tijd) na beëindiging van de verzekering voordoet. De 52-weken-eis wordt in dit verband niet gesteld. Ook daardoor wordt bevestigd dat het verstrijken van die periode geen constitutieve voorwaarde is voor het verkrijgen van een recht op uitkering. 2.18 Gezien (i) dit stelsel van de WAO, (ii) het feit dat de onderhavige verzekering kennelijk ertoe strekt ten behoeve van de uitgezonden werknemers van Haskoning de nadelen op te vangen die zij lijden doordat zij bij een verblijf buitenslands geen recht op de WAO krijgen dat zij, als die uitzending achterwege was gebleven, wél hadden gekregen, (iii) hetgeen Nationale Nederlanden wist en (iv) en in aanmerking genomen dat, in dit licht, de door het hof aan de onderhavige verzekeringspolis gegeven uitleg tot een even onaannemelijk als onbevredigend resultaat leidt, ben ik uiteindelijk van mening dat de motiveringsklacht doel treft. Het is waar dat de werkgever (Haskoning) op zichzelf gerechtigd was ten behoeve van haar uitgezonden werknemers een minder verstrekkende verzekering te sluiten dan de WAO biedt. Maar omdat is gesteld noch gebleken dat zij - dan wel de verzekeraar zelf - die werknemers hiervoor uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd, acht ik de door het hof aan de polis gegeven uitleg zo onaannemelijk dat deze nadere toelichting behoeft, die ontbreekt. 3. Bespreking van het middel in het voorwaardelijk incidenteel beroep 3.1 Aangezien het principaal beroep naar mijn mening doel treft, is de voorwaarde vervuld waaronder het incidenteel beroep is ingesteld. Het incidentele middel keert zich tegen rov. 7 van het arrest van het hof. Het middel klaagt dat het hof daarin ten onrechte de door Nationale Nederlanden aangevoerde eerste grief had verworpen. Deze grief luidt: "Ten onrechte heeft de rechtbank in rechtsoverweging 6.1 overwogen dat hetgeen tussen Pieterse en Haskoning is afgesproken niet van belang is voor de verplichtingen van Nationale-Nederlanden ten opzichte van Pieterse." De rechtbank had in rov. 6.1 van haar vonnis overwogen: "hetgeen partijen hebben aangevoerd met betrekking tot de finale kwijting die door eiser verleend zou zijn bij de onder 2.4 vermelde schadeloosstellingsregeling is bij de stellingen niet weergegeven omdat hetgeen tussen eiser en Haskoning in dat kader is afgesproken niet van belang is voor de verplichtingen van gedaagde ten opzichte van eiser." Nationale Nederlanden had deze grief aangevoerd, voorzover"de rechtbank met dit oordeel zou bedoelen dat eventuele verplichtingen van NN en ten opzichte van Pieterse los staan van de verhoudingen tussen Haskoning en Pieterse. NOOT 30" Het hof verwierp deze grief door te overwegen: "[d]e grief faalt reeds daarom, omdat Nationale-Nederlanden buiten de door Pieterse aan Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
20
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ Haskoning verleende finale kwijting staat en derhalve daaraan geen verweer kan ontlenen tegen de door Pieterse tegen haar ingestelde vorderingen." Het middel klaagt dat dit oordeel (rechtens) onjuist en onbegrijpelijk is, (mede) gelet op hetgeen Nationale Nederlanden dienaangaande had gesteld. 3.2 Het middel faalt. Het hof heeft de door grief I bestreden overweging van de rechtbank kennelijk en niet onbegrijpelijk zo gelezen, dat deze slechts zag op de door Haskoning en Pieterse bij de finale kwijting gemaakte afspraken met betrekking tot de afkoop van de oudedagspensioenen en de fondsaanspraken. Dit blijkt onder meer uit de aan de bestreden rechtsoverweging voorafgaande overweging, waarin het hof overwoog dat voor de beoordeling van het geschil alleen de "rechtstreekse" aanspraken, gebaseerd op de verzekering met polisnr. 59192-758 van belang zijn. Het hof heeft in de bestreden overweging derhalve niet het, in de verworpen grief vervatte, meer algemene oordeel gegeven dat de verhouding tussen Pieterse en Haskoning zonder belang is voor de positie van Nationale Nederlanden met betrekking tot het onderhavige geschil. Dit blijkt uit hetgeen het hof heeft overwogen omtrent het belang van het einde van het dienstverband en het einde van het deelnemerschap, alsmede omtrent de verhouding tussen het pensioenreglement en de "rechtstreekse" arbeidsongeschiktheidsverzekering. Daaruit volgt immers dat het hof de verhouding tussen Pieterse en Haskoning wel van belang heeft geoordeeld voor het onderhavige geschil. Aldus is niet onbegrijpelijk dat het hof heeft geoordeeld dat Nationale Nederlanden aan de finale kwijting geen verweer kan ontlenen tegen de onderhavige vorderingen. 4. Conclusie Deze strekt in het principaal beroep tot vernietiging van het bestreden arrest en verwijzing van de zaak naar het hof Amsterdam en in het incidenteel beroep tot verwerping daarvan, in beide gevallen met veroordeling van Nationale Nederlanden in de proceskosten. Voetnoot verwijzingen NOOT 1: Deze feiten zijn ontleend aan het vonnis van de rechtbank te Rotterdam, van 11 december 1997, rov. 2.1 tot en met 2.17. Ook het hof is daarvan uitgegaan (rov. 2 van het bestreden arrest). NOOT 2: De zogenaamde "fondsaanspraken" - de vorderingen die Pieterse had gebaseerd op deze herverzekeringsovereenkomst, welke overeenkomst niet de werknemers, maar het Pensioenfonds Haskoning als begunstigde vermeldt, zijn in cassatie niet meer aan de orde. NOOT 3: De verzekering met polisnummer 59192-758, CvA, prod. nr. 3. NOOT 4: CvE, prod. nr. 3.
Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
21
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ NOOT 5: MvG, prod. 2. NOOT 6: MvG, prod. 2. NOOT 7: CvA, prod. 3 en 7. NOOT 8: CvA, prod. 8. NOOT 9: CvE prod. 6. NOOT 10: Inleidende dagvaarding, nr. 19. NOOT 11: Inleidende dagvaarding, nr. 20. NOOT 12: De onder 1.2(e) genoemde verzekering. NOOT 13: De onder 1.2(f) genoemde verzekering. NOOT 14: Zie over deze term noot 29. NOOT 15: De cassatiedagvaarding dateert van 19 december 2000. NOOT 16: HR 11 november 1988, NJ 1990, 440; Asser-Clausing-Wansink (1998), nr. 181-182; W.D.H. Asser, Uitleg van verzekeringsovereenkomsten in cassatie, Opmerkingen naar aanleiding van HR 31 maart 2000, NJ 2000, 357, in: T. Hartlief/M.M. Mendel (red.), Verzekering en maatschappij, Deventer 2000, blz. 11-29; F.R. Salomons, Verzekering ten behoeve van een derde, Zwolle 1996, blz. 282 e.v.. Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
22
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ NOOT 17: Dit geldt in elk geval voor Pieterse, gezien de datum van zijn indiensttreding, vergeleken met de datering van de (basis)polis. NOOT 18: HR 31 mei 2002, C00/186, rov. 3.6 (nog niet gepubliceerd). Zie voorts mijn conclusie voor dit arrest, alsmede voor HR 26 mei 2000, NJ 2000, 473; de conclusie van de plv. P-G Mok voor HR 21 december 2001, C00/080, JOL 2001, 774; de conclusie van de A-G Spier in zaak C01/012 (arrest nog niet gewezen) en de conclusie van de A-G Verkade in zaak nr. C00/347 (arrest nog niet gewezen). NOOT 19: HR 30 november 2001, JOL 709 en 710. NOOT 20: Asser/Hartkamp 4-11, 2001, nr. 286. NOOT 21: Deze formulering is geënt op HR 23 maart 2001, RvdW 2001, 66. NOOT 22: "Verzekerden" in de zin van de WAO zijn de werknemers (art. 16). NOOT 23: Zitting 1962-1963 - 7171 (arbeidsongeschiktheidsverzekering), nr.3 (MvT), blz. 42-43. NOOT 24: Mijn curs. (evenals de volgende in dit citaat) - A-G. NOOT 25: Leidraad UWV/GAK. De uitvoeringsinstelling werknemersverzekeringen (UWV) is de opvolger van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Tenslotte kan ook nog op de handboeken worden gewezen, zie F.M. Noordam, Socialezekerheidsrecht, Deventer 2000, blz. 148. NOOT 26: Mijn curs. - A-G. NOOT 27: Voor 1996 bestond nog geen loondoorbetalingsverplichting voor de werkgever zoals thans Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
23
EU Consumer Law Acquis Compendium Case Law
Netherlands (NL) 4
__________________________________________________________________________ in art. 7:629 BW is neergelegd. NOOT 28: Zie over opschortende voorwaarde en opschortende tijdsbepaling Asser/Hartkamp 4-I, 2000, nrs. 155 e.v. en 232 e.v. NOOT 29: Voor deze "nawerking" bij de WAO, zie F.J.L. Pennings, De WAO, Deventer (Kluwer) 2000, blz. 54. Terzijde: aangenomen moet worden dat het hof, voorzover het spreekt over "narisico" of "uitloop" (rov. 12), niet deze wettelijke, maar door pp. gebezigde termen gebruikt. Het begrip "nawerking" in de WAO ziet immers op de van ons geval te onderscheiden situatie dat de arbeidsongeschiktheid zich na beëindiging van de verzekering voordoet. NOOT 30: Hierbij werd door Nationale Nederlanden verwezen naar de CvA onder 2 e.v., in het bijzonder 10, 12 en 13 e.v., alsmede de CvD, nrs. 2
Template © IPR Verlag GmbH Munich 2005
24