300
Buste van Germanicus. Museo Archeologico e d’Arte della Maremma, Grosseto. Bron: foto Bernt Kerremans
301
Een Romeinse prins tussen Rijn en Elbe. Germanicus, Tacitus en de veldtochten in Germanië (14-16 n.C.) B e r n t Ke r r e m a n s
Recent is de Romeinse veldheer Germanicus (15 v.C.-19 n.C.) omschreven als ‘de beste princeps die Rome nooit had.’1 Op het eerste gezicht tekent Germanicus zich bij de Romeinse geschiedschrijver Tacitus af als de verpersoonlijking van virtus (voortreffelijkheid), maar zijn louter positieve imago staat de laatste decennia steeds meer onder druk.2 Het lijkt erop dat Germanicus het lot deelde van veel jonggestorvenen in de geschiedenis: zijn nagedachtenis overschaduwde zijn werkelijke prestaties. In het recente onderzoek naar de taciteïsche Germanicus zijn diens militaire verrichtingen veelal onderbelicht gebleven. De vraag die in dit artikel centraal staat is in hoeverre Tacitus’ beoordeling van het militaire commando van Germanicus rechts van de Rijn de huidige accentverschuiving ondersteunt.
Toen bekend werd dat Julius Caesar Germanicus op 10 oktober 19 onder uiterst verdachte omstandigheden was overleden in Syrië op nog geen vijfendertig jarige leeftijd – er werd hardop gesproken over vergiftiging – verkeerde de Romeinse bevolking in shock. Op dat moment was Germanicus de belangrijkste telg uit het Julisch-Claudische huis, de dynastie waaraan de eerste vijf keizers van Rome zijn ontsproten. Als we de keiTij d s c hr i ft vo o r G e s c hi edeni s - 12 4 e j a a rga ng , num m er 3 , p. 3 01 - 3 17
zerbiograaf Suetonius (ca. 77-ca. 140) mogen geloven zouden sommige burgers van het rijk de beeltenissen van hun huisgoden op straat hebben gesmeten en al hun op die dag geboren kinderen te vondeling hebben gelegd, om zo hun ongenoegen over het bestuur van de goden tot uitdrukking te brengen. Hoe ongeloofwaardig dit misschien mag klinken, uit de oudheid kennen we meerdere bronnen die aantonen dat het meer devote deel van de bevolking in een toestand van anomie kon geraken, een vorm van individuele normloosheid veroorzaakt door de ineenstorting van de eigen wereld, bijvoorbeeld na de dood van een geliefde keizer. Hierbij kon zelfs massaal suïcidaal gedrag worden vertoond.3 Een moderne geleerde vergeleek de collectieve rouw na het overlijden van Germanicus met die na de dood van lady Diana in Engeland in 1997, niet in de laatste plaats vanwege de grote terughoudendheid van de twee monarchieën na het betreffende sterfgeval. Zowel koningin Elizabeth II als keizer Tiberius hielden zich verre van de rouwplechtigheden onder de bevolking. Kwade geniën beweerden zelfs hun betrokkenheid bij de dood van de publiekslievelingen.4 Germanicus, geboren in 15 v.C. als Nero Claudius Drusus, wordt in de antieke geschriften zonder uitzondering geprezen als een buitengewoon beminnelijke en getalenteerde jongeman. De bevolking van Rome 1
2
3 4
A. van Hooff, Nero & Seneca. De despoot en de denker (Amsterdam 2010) 91, naar Tacitus, Historiae 1,49. Voor verschillende interpretaties van de taciteïsche Germanicus zie F. Santoro L’Hoir, Tragedy, rhetoric, and the historiography of Tacitus’ Annales (Ann Arbor 2006) 133-134. Fundamenteel is C. Pelling, ‘Tacitus and Germanicus’, in: T.J. Luce en A.J. Woodman eds., Tacitus and the Tacitean tradition (Princeton 1993) 59-85, die stelt dat Tacitus’ houding jegens Germanicus meer ambivalent is dan veeltijds is gedacht. Tacitus, Annales 2,82,1-5; Suetonius, Caligula 5-6. Tacitus, Annales 3,16,1; A. Hartmann, ‘Germanicus und Lady Di: zur öffent lichen Verarbeitung zweier Todesfälle’, in: W. Schreiber ed., Der Vergleich - Eine Methode zur Förderung historischer Kompetenzen. Ausgewählte Beispiele (Neuried 2005) 61-126.
302
Ber nt Ke rrem a n s
koesterde grote verwachtingen van hem als de beoogde opvolger van zijn oom, keizer Tiberius (14-37). Dit kwam niet in de laatste plaats door de magna memoria die zijn al even veelbelovende en gerespecteerde vader Drusus genoot. Deze was in 9 v.C. tragisch aan zijn eind gekomen in Germanië na een val van zijn paard. Drusus verkreeg postuum het agnomen ‘Germanicus’ voor zijn verdiensten rechts van de Rijn, dat vervolgens ook aan zijn zonen toekwam. Volgens een aantal klassieke bronnen gold Drusus als een voorstander van het herstel van de Romeinse Republiek, een gezindheid die in de vroege Keizertijd nog op veel bijval kon rekenen, en was het om deze reden dat het Romeinse volk jegens Germanicus dezelfde warme gevoelens koesterde.5 Germanicus’ grootmoeder van vaderskant was Livia, echtgenote van keizer Augustus (27 v.C.-14 n.C.); zijn vader Drusus was de jongere broer van de tweede Romeinse keizer Tiberius. Ook via moederszijde kon Germanicus buigen op een voorname afkomst: zijn moeder was Antonia Minor, dochter van de triumvir Marcus Antonius en Octavia, de zuster van keizer Augustus. In het jaar 4 werd Germanicus geadopteerd door Tiberius, die hiertoe was gedwongen door de keizer.6 Vanaf dat moment heette hij Julius Caesar Germanicus. In hetzelfde jaar vond zijn verloving plaats met Agrippina Maior. Deze Agrippina was de dochter van Julia Maior, de enige dochter van Augustus en dus diens kleindochter. Zoveel illuster voorouderlijk bloed moest wel tot een glansrijke carrière leiden, zo was de algehele opinie. De adoptie door Tiberius en het huwelijk met Agrippina maakte voor eenieder zonneklaar dat Augustus de jonge prins een prominente plaats toekende in de lijn van de troonopvolging, want Germanicus passeerde hierdoor de natuurlijke zoon van Tiberius, Drusus Julius Caesar, in de hiërarchie van 5 6 7 8
9
Suetonius, Tiberius 50,1; Tacitus, Annales 1,33,2; A.M. Gowing, Empire and memory. The representation of the Roman Republic in imperial culture (Cambrigde 2005) 31-32. Cassius Dio 55,13,2; Suetonius, Tiberius 15,2; Tacitus, Annales 1,3,5. Suetonius, Caligula 4; Tacitus, Annales 1,3,5; 4,57,1. Tacitus, Annales 2,73,2-3; S. Borzsák, ‘Alexander d. Gr. als Muster taciteischer Heldendarstellung’, Gymnasium 89 (1982) 37-56; G.A. Lehmann, ‘Tacitus und die “imitatio Alexandri” des Germanicus Caesar’, in: G. Radke ed., Politik und literarische Kunst im Werk des Tacitus (Stuttgart 1971) 2336. C.S. Kraus, ‘The Tiberian hexad’, in: A.J. Woodman ed. , The Cambridge Companion to Tacitus (Cambridge 2009) 105; 107-114.
de Julisch-Claudische familie. Aannemelijk is zelfs dat Tiberius door Augustus slechts werd beschouwd als ‘tussenpaus’, alvorens Germanicus de macht zou overnemen.7 Meer dan een halve eeuw na de dood van Germanicus waagde de Romeinse historicus Tacitus (ca. 55-ca. 116) het een vergelijking te maken tussen Germanicus en Alexander de Grote. Er was volgens Tacitus sprake van een sterke gelijkenis qua lichaamsbouw en afkomst, en beide legeraanvoerders waren op jonge leeftijd in den vreemde gestorven. Niettemin bezat Germanicus een zachtmoediger karakter, was hij milder jegens zijn vrienden en had hij een betere huwelijksmoraal dan de Macedonische veroveraar. En als Germanicus net als Alexander ‘bekleed was geweest met het recht en de titel van een koning’, dan had hij hem in krijgsroem zeker naar de kroon kunnen steken, zo luidt Tacitus’ oordeel. De geschiedschrijver refereert hier aan Germanicus’ krijgsverrichtingen in Germanië, waar deze tussen 14 en 16 wraakexpedities had geleid tegen enkele Germaanse stammen. Met deze imitatio Alexandri poogde Tacitus de militaire prestaties van Germanicus te markeren als het begin van een nieuwe periode van roemrijke veroveringen ten oosten van de Rijn.8 We hebben hier te maken met een comparatio, een door antieke schrijvers veelvuldig aangewend stijlmiddel waarbij twee personages tegenover elkaar worden geplaatst om de kracht en zwakheden van beiden in kaart te brengen.9 Maar de werkelijke tegenstelling in de eerste twee boeken van Tacitus’ Annales is die tussen de jeugdige Germanicus, ogenschijnlijk toonbeeld van voorvaderlijke virtus, en de paranoïde en huichelachtige Tiberius, een keizer die geschiedschrijver diep verachtte. In de Annales ontpopt Tiberius zich tot een ware despoot – een rechtstreeks gevolg van diens duistere karakter. Processen tegen senatoren op basis van de lex maiestatis (de wet op majesteitsschennis) waren schering en inslag, en talrijke verklikkers (accusatores) gaven Rome het aanzien van een politiestaat. Zelfs zijn eigen familieleden waren hun leven niet zeker. Qua karakter stond de norse en mensenschuwe Tiberius in schril contrast met de people’s people Germanicus. In de nadagen van zijn regering zou Tiberius zich zelfs definitief uit het openbare leven terugtrekken op Capri, alwaar hij zich overgaf aan
303
Een Romeinse prins tussen Rijn en Elbe
Marmeren buste van keizer Tiberius (tweede kwart eerste eeuw n.C.).
Römisch-Germanisches Museum, Keulen. Bron: foto Bernt Kerremans
‘de wellust die hem zo mateloos in zijn greep hield,’ schrijft Tacitus.10 De schaduw van het Teutoburgerwoud
Enkele jaren voor Tiberius’ machtsovername, in het jaar 9, hadden Romeinse troepen een vernederend verlies geleden op Germaans grondgebied, tegen een coalitie van inferieur geachte Germaanse stammen onder aanvoering van Arminius, leider van de Cherusci.11 Deze ‘Slag in het Teutoburgerwoud’ was het dieptepunt in de jarenlange RomeinsGermaanse confrontaties, die feitelijk waren begonnen vanaf het moment dat Julius
Caesar met zijn verovering van Gallië (5851 v.C.) de Germanen definitief binnen het zoeklicht van het Romeinse imperialisme had gebracht. Al snel werd duidelijk dat de verlegging van de rijksgrens tot aan de Rijn een weinig begerenswaardige situatie opleverde, aangezien die gedeeld werd met talrijke venijnige Germaanse stammen. Hun plundertochten maakten het leven van de bewoners van de onlangs verworven provincie Gallië herhaaldelijk zuur. Het Romeinse antwoord volgde in 12 v.C., toen keizer Augustus zijn troepen over de Rijn dirigeerde. Verschillende Romeinse generaals, onder wie de Julisch-Claudische prinsen Drusus en Tiberius (beiden stiefzonen van keizer Augustus), wisten het ergste Germanengevaar in te dammen, niet alleen door zo nu en dan hardhandig op te treden tegen de Overrijnse stammen, maar ook door het sluiten van diplomatieke verdragen en de deportatie van de meest notoire onruststokers naar streken waar zij minder gevaar konden stichten. Archeologisch bewijsmateriaal maakt het mogelijk ten minste twee augusteïsche opmarsroutes te reconstrueren, langs de Lippe en in de Wetterau, waar verschillende legerplaatsen waren aangelegd die een cruciale rol speelden in de militaire logistiek. Dit suggereert op het eerste gezicht dat de Romeinen de binnenlanden van Germanië stevig onder controle hadden, maar de onderlinge chronologische samenhang tussen de legerplaatsen blijft een onderwerp van discussie. Zeker is dat ze nooit alle gelijktijdig in gebruik waren. Ten oosten van de Wezer speelde het Romeinse militaire apparaat nauwelijks een rol van betekenis; een steunpunt bij Hedemünden geldt als meest vooruitgeschoven post. Ook ten noorden van de Lippe zijn er nauwelijks Romeinse legerplaatsen bekend.12 De veelgeciteerde woorden van de derdeeeuwse Griekse geschiedschrijver Cassius Dio dat er in Germanië reeds steden (ρο' λεις) werden gesticht, worden tot op heden alleen geattesteerd door een bescheiden civiele ne-
10 Tacitus, Annales 6,1,1; R. Mellor, Tacitus’ Annals (Oxford 2011) 26-30; 93114. 11 R. Wiegels ed., Die Varusschlacht. Wendepunkt der Geschichte (Stuttgart 2007); R. Wiegels en W. Woesler eds., Arminius und die Varusschlacht. Geschichte - Mythos - Literatur (Paderborn 2003). 12 Wiegels, Varusschlacht, 65-101.
304
Ber nt Ke rrem a n s
derzetting bij Lahnau-Waldgirmes.13 Deze colonia nova staat mogelijk in verband met de zout- en metaalwinning in het stroomgebied van de Midden-Lahn, waarvan de vroegste sporen teruggaan tot de Keltische tijd. Om deze delfstoffen te kunnen exploiteren was het noodzakelijk dat de Romeinen de RijnMain-regio en de Wetterau onder controle brachten; de nederzetting van Waldgirmes moest hierbij een sleutelrol vervullen. In andere delen van Midden-Duitsland lijken de Romeinen geïnteresseerd te zijn geweest in loodwinning.14 In al deze regio’s profiteerden zij van de aanwezigheid van eeuwenoude Keltische handelswegen, heuvelforten en proto-urbane nederzettingen (oppida).15 Ten noorden van het Duitse Mittelgebergte lijken de sociaaleconomische grondslagen echter te mager te zijn geweest om op korte termijn te mogen dromen van permanente inlijving. Volgens Cassius Dio beheersten de Romeinen dan ook slechts delen van het land, ‘geen totale gebieden, maar louter die delen die toevallig onderworpen waren.’16 Niettemin beweerde Florus, de schrijver van een tegenwoordig nog maar weinig gewaardeerde samenvatting van het omvangrijke geschiedwerk Ab urbe condita van Livius uit de tweede eeuw, dat de Romeinen erin waren geslaagd de bewoners van Germanië naar hun hand te zetten, ‘evenals het aangezicht van het land. Ja, zelfs het klimaat was zachter en aangenamer dan het gewoonlijk was.’ Dit was een schromelijke overdrijving van de werkelijke verhoudingen rechts van de Rijn: het ‘configureren’ van een provincie was in de praktijk een ingewikkeld proces dat vele decennia in beslag kon nemen, zo hadden de Romeinen recentelijk ervaren in Gallië.17 Over het algemeen wordt aangenomen 13
14
15 16 17 18 19
Cassius Dio 56,18,2; A. Becker, ‘Lahnau-Waldgirmes. Eine römische Stadtgründung im Lahntal aus der Zeit um Christi Geburt’, in: G.A. Lehmann en R. Wiegels eds., Römische Präsenz und Herrschaft im Germanien der augusteischen Zeit. Der Fundplatz von Kalkriese im Kontext neuerer Forschungen und Ausgrabungsbefunde (Göttingen 2007) 321-330. K. Ruffing e.a. eds., Kontaktzone Lahn. Studien zum Kulturkontakt zwischen Römern und germanischen Stämmen (Wiesbaden 2010); R. Köhne e.a. eds., Bergbau im Sauerland. Westfälischer Bergbau in der Römerzeit und im Frühmittelalter (Münster 2006). S. Rieckhoff en J. Biel, Die Kelten in Deutschland (Stuttgart 2001). Cassius Dio 56,18,1; E.S. Gruen, ‘The imperial policy of Augustus’, in: K.A. Raaflaub en M. Toher eds., Between republic and empire. Interpretations of Augustus and his principate (Berkeley 1993) 406-407. Florus 2,30,27; G. Woolf, Becoming Roman. The origins of provincial civilization in Gaul (Cambridge 1998). Cassius Dio 56,18,3-4. Velleius Paterculus 2,117,3-4.
dat Publius Quinctilius Varus, de generaal die vanaf 7 was belast met de leiding over de Rijnlegers, geen oog heeft gehad voor een sluimerend mishagen onder de Germanen jegens de Romeinse bezetter. Cassius Dio lijkt Varus te verwijten dat hij de onderworpen stammen zeer prematuur als volwaardige onderdanen van Rome behandelde: Toen Quinctilius Varus gouverneur in Germanië werd en bij het vervullen van zijn officiële functies de zaken van deze mensen behartigde, trachtte hij hen in een snel tempo te veranderen. Naast het uitvaardigen van bevelen aan hen, alsof zij daadwerkelijk slaven waren van de Romeinen, vorderde hij ook geld van hen zoals hij dat ook zou doen van volkeren die onderworpen waren.18 De schrijver Velleius Paterculus (ca. 19 v.C.31 n.C.), die enige jaren militair actief was in Germanië onder het opperbevel van Tiberius, is onverbloemd in zijn kritiek op Varus wanneer hij schrijft: Toen hij de leiding kreeg over de troepen in Germanië ontwikkelde hij de gedachte dat het Germaanse volk buiten zijn spraakvermogen en zijn ledematen niets menselijks bezat en dat zij, die niet door het zwaard onderworpen konden worden, wellicht getemd konden worden door wetten. Met dit idee in zijn hoofd betrad hij het hart van Germanië, alsof hij zich onder een vredelievend volk begaf. Zittend op zijn tribunaal verspilde hij een volledige zomercampagne met rechtspreken, met in achtneming van alle details van de wettelijke procedures, alsof hij onder mensen was die zich in de zoete vrede verheugden.19 Varus ontbeerde duidelijk alle gevoel voor de werkelijke machtsverhoudingen aan de overzijde van de Rijn: (De Germanen begonnen) de losbandigheid en de trots, evenals de wreedheid van Quinctilius Varus te verafschuwen. Hij was zo onbezonnen om een rechtsdag te houden en hij vaardigde een edict uit tegen de Chatti, alsof hij de gewelddadigheid van de barbaren kon bedwingen met de roede van een lictor of door de proclamatie van een heraut.
305
Een Romeinse prins tussen Rijn en Elbe Zoveel bestuurlijke onkunde kon natuurlijk niet zonder gevolgen blijven: De Germanen, die al lang spijt hadden dat zij hun zwaarden hadden laten verroesten en hun paarden niet meer bereden, grepen naar hun wapens onder leiding van Arminius op het moment dat zij de toga’s gewaar werden en zij aan wetten werden onderworpen die wreder waren dan legers.20 Na de beschamende nederlaag in het Teutoburgerwoud was het Tiberius die in het jaar 11 orde op zaken stelde aan de Rijn. Germanicus diende tijdens deze veldtocht onder het opperbevel van zijn oom en adoptiefvader. Tiberius reikte tot het hart van Germanië, waar hij volgens Velleius Paterculus een uiterst succesvolle oorlog tegen de vijand voerde.21 Nadat Tiberius de in 14 overleden Augustus was opgevolgd was het vervolgens de beurt aan Germanicus om de stammen aan de oostzijde van de Rijn te beteugelen. Afgaande op de klassieke schrijvers was dat a hell of a job daar in het Overrijnse Barbaricum, met zijn ondoordringbare wouden en onbegaanbare moerassen. Nochtans oordeelde Tacitus dat Germanicus zich uitstekend van zijn taak had gekweten. De historicus was van mening dat de definitieve onderwerping van de Germaanse stammen aanstaande was, als niet de jaloerse Tiberius zijn neef op het moment suprême van zijn missie had teruggeroepen.22 De vraag dringt zich op of Germanicus inderdaad over uitmuntende militaire leiderscapaciteiten beschikte. Was hij daadwerkelijk van het kaliber Alexander de Grote, of heeft vooral Tacitus’ afkeer van Tiberius bijgedragen aan de gunstige beeldvorming omtrent zijn persoon? En in hoeverre was de beëindiging van Germanicus’ commando over de Rijntroepen het gevolg van keizerlijke invidia? Om deze vragen te kunnen beantwoorden is het noodzakelijk om de veldtochten in Germanië aan een kritische analyse te onderwerpen. Muiterij aan de Rijn
Vanaf 13 voerde Germanicus het imperium proconsulare over de Gallische provincies en daarmee het opperbevel over de acht legioenen die aan de Rijn lagen gestationeerd. Toen
niet lang daarna, op 19 augustus 14, Augustus overleed, toonde Germanicus zich onmiddellijk loyaal aan Tiberius door een eed van trouw af te leggen. Het valt te bezien of deze geste veel indruk maakte op de nieuwe keizer, want Tacitus verzekert ons dat Tiberius vanaf het moment van zijn machtsovername een hevig wantrouwen voelde jegens zijn neef en adoptiefzoon. Germanicus had niet alleen een omvangrijke troepenmacht onder zijn hoede, maar genoot tevens ‘een buitengewone populariteit onder het volk’, twee wapens waarmee Germanicus eenvoudig de macht had kunnen grijpen. Tacitus haast zich dan ook te vertellen dat hoe dichter Germanicus de hoogste macht naderde, hoe meer moeite hij zich gaf zich voor Tiberius in te zetten.23 Een eerste belangrijke graadmeter voor de leiderscapaciteiten van Germanicus is de wijze waarop hij optrad als ‘crisismanager’ tijdens een opstand onder de Rijnlegioenen datzelfde jaar, een opstand die vanwege het grote aantal legioenen dat in het noorden lag gestationeerd verstrekkende gevolgen had, aldus Tacitus.24 De grieven die door de soldaten werden geuit waren: te lange diensttijd (meer dan dertig jaar was niet ongebruikelijk), te weinig soldij en een te hardvochtige behandeling door de superieuren.25 De soldaten hadden destijds trouw gezworen aan Augustus, maar diens overlijden gaf reden tot een hernieuwd aankaarten van hun arbeidsomstandigheden. Hierbij was grof geweld niet geschuwd, want de opstandelingen hadden een deel van hun centuriones reeds over de kling gejaagd.26 Verrast door de plotselinge geweldsuitbarsting reisde Germanicus onmiddellijk naar de opstandige troepen. Met gevoel voor dramatiek voert Tacitus een aantal oudgedienden ten tonele, die Germanicus hun tandeloze monden lieten voelen en hun verkromde ledematen toonden. Toen Germanicus het woord nam om de menigte tot bedaren te brengen ontblootten de overige soldaten hun lichaam en wezen op ‘de litte20 21 22 23 24
Florus 2,30,31-33. Velleius Paterculus 2,120,1-3; Tacitus, Annales 1,50; Cassius Dio 56,25,2-3. Tacitus, Annales 2,26,5; 2,41,2. Ibidem, 1,7,7; 1,34,1; 1,35,4. Tacitus, Annales 1,31-52; S.J.V. Malloch‚’The end of the Rhine mutiny in Tacitus, Suetonius and Dio’, Classical Quarterly 54 (2004) 198-210. 25 Tacitus, Annales 1,31,1-2; 1,31,4-5; 1,35,1-3; 1,37,1-2; Velleius Paterculus 2,125, 1-3; Cassius Dio 57,4,2. 26 Tacitus, Annales 1,32,1.
306
Ber nt Ke rrem a n s
kens van hun wonden en de striemen van de gesels,’ om hun nieuwe generaal te overtuigen van de barre omstandigheden waaronder zij hun diensttijd hadden moeten volbrengen.27 Even pathetisch is het tafereel waarin Germanicus met veel misbaar zichzelf van het leven dreigt te beroven nadat de soldaten hem hun steun hadden toegezegd, mocht hij een gooi naar het keizerschap doen.28 Met al dan niet geveinsde standvastigheid reageerde Germanicus dat hij nog liever dood was ‘dan zijn eens gegeven woord (aan Tiberius) te breken’, een gebaar dat niet veel indruk maakte gezien de opmerking van één van de soldaten om hiervoor dan maar zijn zwaard te gebruiken omdat dit scherper was.29 Moeten we Germanicus’ ultieme opofferingsgezindheid beschouwen als een heldhaftige zet, of hebben we hier te maken met een jonge, onervaren veldheer die met de rug tegen de muur zijn onmacht etaleert?30 Feit is dat hij de opstandelingen pas tot bedaren wist te brengen nadat hij een gefingeerde brief van Tiberius liet voorlezen waarin ‘ontslag werd verleend aan diegenen die al twintig jaar in dienst waren. Zij die al zestien jaar onder de wapenen waren, werden ingedeeld bij de reservetroepen en vrijgesteld van alle diensten behalve de verdediging tegen de vijand.’31 Daarnaast beloofde hij dat het geldbedrag dat Augustus in zijn testament aan iedere legioensoldaat had gelegateerd zou worden verdubbeld en later in het jaar uitbetaald. Maar de opstandelingen wensten geen uitstel, zodat Germanicus zich gedwongen zag de bedragen deels uit eigen zak en deels uit die van zijn vrienden te betalen.32 Vervolgens spoedde hij zich naar Mainz, om te voorkomen dat de opstand naar andere legioenen zou overslaan. Daar deed hij dezelfde belof27 Ibidem, 1,34,2; 1,35,1. 28 Cassius Dio 57,5,1; 57,18,8; Tacitus, Annales 1,35,3-4; Suetonius, Caligula 1,1; Tiberius 25,2. 29 Tacitus, Annales 1,35,4-5; Cassius Dio 57,5,2; Pelling, Tacitus and Germanicus, 63 benadrukt dat Germanicus hier niet erg goed voor de dag komt. Voor de dramatische inslag van de Annales zie: Santoro L’Hoir, Tragedy. 30 Pelling, Tacitus and Germanicus, 66 merkt in deze context op dat als Tacitus een gunstig beeld van zijn ‘held’ had willen schetsen hij heel wat beter zijn best had gedaan. 31 Tacitus, Annales 1,36,2; Cassius Dio 57,5,3. 32 Tacitus, Annales 1,8,1; 1,36,3-37,1; Suetonius, Augustus 101,1; Pelling, Tacitus and Germanicus, 63. 33 Tacitus, Annales, 1,37,3. 34 Ibidem, 1,14,3; 1,39,1-9; Cassius Dio 57,5,5-6. 35 Tacitus, Annales 1,40,1-2; Suetonius, Caligula 9. 36 Cassius Dio 57,5,7. 37 Tacitus, Annales 1,41-44; Cassius Dio 57,5,7.
ten die hij eerder had gedaan: geld en ontslag uit de krijgsdienst.33 Terug bij de noordelijke troepen werd Germanicus geconfronteerd met een afvaardiging van de senaat. Hoewel de gezanten door Tiberius waren gestuurd om Germanicus te bekleden met het imperium proconsulare en hem te condoleren met de dood van Augustus, verkeerden de opstandelingen in de veronderstelling dat zij gekomen waren om alle eerdere beloften terug te draaien. Pas nadat Germanicus de soldaten de werkelijke missie van het gezantschap had onthuld keerde de rust enigszins terug.34 De officieren leken Germanicus’ halfslachtige optreden echter meer dan zat en gaven hem het dringende advies opnieuw naar het zuidelijke leger af te reizen om de muiterij met geweld neer te slaan. Germanicus weigerde dit, maar liet zich wel overhalen om zijn vrouw Agrippina en hun tweejarige zoontje, die ook in het kamp aanwezig waren, in veiligheid te brengen. Het zoontje was Gaius, de latere keizer Caligula, die gold als de mascotte van de soldaten.35 Om het gezicht van Germanicus enigszins te redden doet Tacitus het voorkomen of de soldaten tot inkeer kwamen toen zij zagen dat Agrippina met haar zoontje en gevolg het kamp verlieten. Vol schaamte smeekten zij de vrouw van hun veldheer te blijven. Cassius Dio is minder mild voor Germanicus: volgens de Griekse historicus dreven de opstandelingen de veldheer in het nauw en werden Agrippina en Gaius zelfs gevangengenomen.36 In het verslag van Tacitus volgt een vurige redevoering van Germanicus, waarin verontwaardiging en woede de overhand hadden. Voor Tacitus is dit de gelegenheid om de redenaarscapaciteiten van Germanicus te accentueren. Zijn woorden hadden blijkbaar het gewenste effect, want vol schuldbesef wierpen de toehoorders zich op de knieën en smeekten Germanicus de schuldigen van het oproer te straffen.37 Maar nog voordat hij hiertoe de opdracht kon geven namen de soldaten het recht in eigen hand, voor Tacitus het bewijs dat de manschappen volledig de dienst uitmaakten in het kamp: [zij] sleurden de grootste opruiers naar de legaat van het eerste legioen […] die over de één na de ander recht sprak en het von-
307
Een Romeinse prins tussen Rijn en Elbe nis voltrok op de volgende wijze: de legioenen stonden verzameld met hun getrokken zwaarden. De aangeklaagde werd op een verhoging naar een tribuun geleid. Wanneer hij schuldig werd verklaard werd hij naar beneden gesmeten en afgemaakt.38 Tacitus erkent dat Germanicus hier een wel erg passieve houding aannam: ‘Caesar kwam niet tussenbeide, aangezien op degenen die deze wreedheden begingen ook de haat neerdaalde, zonder bevel van zijn kant.’ Hij verplaatste slechts een aantal legeronderdelen naar Raetië, zogenaamd om deze provincie tegen een dreigende barbaarse inval te beschermen, maar in werkelijkheid om van deze oproerkraaiers verlost te zijn. In het winterkwartier bij Xanten werden de ergste muiters op een afgesproken tijdstip door hun kameraden in hun tenten afgeslacht. Na deze zelfloutering van het leger betrad Germanicus met betraande ogen het kamp en liet de overlevenden van de lynchpartij weten dat dit ‘geen oplossing was, maar een ramp.’ Hierop gaf hij het bevel de lijken te verbranden.39 Germanicus’ eerste grote zelfstandige commando had niet slechter kunnen beginnen. Zijn weifelende optreden tegen de muitende troepen zal zijn zelfvertrouwen geen goed hebben gedaan. Het senatoriale gezantschap had ongetwijfeld een verslag overhandigd aan Tiberius over de chaos die het bij de Rijnlegers had aangetroffen, en dat was alles behalve een aanbevelingsbrief. Snel succes was vereist, wilde Germanicus niet het risico lopen dat Tiberius zijn bevoegdheden zou intrekken. Misschien om deze reden, maar in ieder geval om de aandacht af te leiden van de gewelddadigheden van de afgelopen periode en de discipline onder zijn troepen te herstellen, stak Germanicus nog in het najaar van 14 de Rijn over en opende de aanval op enkele Germaanse stammen. Het late tijdstip in het jaar maakt duidelijk dat er geen serieuze plannen aan deze campagne ten grondslag lagen. Tacitus spreekt slechts over de behoefte onder de manschappen om zich af te reageren op de vijand ‘om boete te doen voor hun razernij.’ Cassius Dio laat ons weten dat het idee voor een veldtocht hoofdzakelijk werd ingegeven door angst dat de legioenen opnieuw in opstand zouden komen.40 Het waren vooral de Marsi die het moesten ontgelden, een stam
die mogelijk betrokken was bij de nederlaag van Varus. Met ongekende hevigheid vierden de Romeinen hun agressie bot op de totaal overrompelde Germanen, wier grondgebied volledig werd verwoest.41 Hoewel de veldtocht tegen de Marsi geen hoger strategisch doel diende moet er een enorme last van Germanicus’ schouders zijn gevallen: na alle ellende eerder dat jaar had hij weer aan respect gewonnen onder zijn manschappen. Ook de bevolking van Rome moet opgelucht zijn geweest dat de Germanen een flinke tik was uitgedeeld, en om hun blijdschap te tonen trakteerden zij Germanicus bij terugkeer in de Urbs op een feestelijk onthaal, waarbij zelfs de volledige praetoriaanse garde uitrukte.42 Tiberius liet dankoffers brengen ter ere van zijn adoptiefzoon en begin 15 werd hem zelfs een triomftocht toegekend.43 Door al deze eerbetuigingen komt de overwinning op de Marsi op ons over als een voorname militaire overwinning. Dat een door frustratie gevoede wraakactie op een volkomen onvoorbereide Germaanse stam werd opgeblazen tot een grootse triomf valt vooral te verklaren vanuit het perspectief van Tiberius: als nieuwe princeps kon hij de Romeinse bevolking overtuigen dat de situatie aan de Rijngrens onder controle was gebracht en de Romeinse eer gewroken. Wat hem betrof waren de veldtochten op Germaanse bodem beëindigd. Niet lang na het einde van de winter keerde Germanicus terug aan de Rijn. Het lijkt erop dat Tiberius zijn adoptiefzoon geen concrete instructies voor het komende campagnejaar heeft meegegeven. Er was voor de keizer geen enkele aanleiding om de troepen wederom voor een risicovolle missie de Rijn over te sturen. Het verleden had uitgewezen dat diplomatie eveneens tot bevredigende resultaten kon leiden. Germanicus daarentegen voelde zich gesterkt door zijn succes tegen de Marsi en toonde de ambitie om in de voetsporen van zijn vader Drusus te treden, wiens prestaties ruim twintig jaar na zijn dood tot haast mythische proporties waren opgebla38 39 40 41 42 43
Tacitus, Annales 1,44,2. Ibidem, 1,44,3-5; 1,49,1-2. Ibidem, 1,49,3; Cassius Dio 57,6,1. Tacitus, Annales 1,50,3-4; 1,51,1. Suetonius, Caligula 4. Tacitus, Annales 1,55,1; Cassius Dio 57,6,4; Ovidius, Episulae ex Ponto 4,13,31-32.
308
Ber nt Ke rrem a n s
zen. In zijn beschrijving van de veldtochten van Germanicus roept Tacitus op meerdere plaatsen de verrichtingen van Drusus in herinnering.44 Het rampjaar 15
In het voorjaar van 15 viel Germanicus opnieuw Germanië binnen. Hij gokte blijkbaar op een snel succes, aangezien hij zonder legertros optrok. Evenals de Marsi een jaar eerder werden ditmaal de Chatti volkomen overrompeld. Nadat hij hun hoofdstad Mattium had verwoest trok Germanicus terug naar de Rijn.45 Een tweede invasie dat jaar bracht enkele onvoorziene meevallers. Niet alleen heroverden de Romeinen delen van de buit die de Germanen op Varus hadden bemachtigd, maar daarnaast viel Thusnelda, de hoogzwangere vrouw van Arminius, in Romeinse handen. Tacitus vermeldt dat deze vrouw uiteindelijk een zoon ter wereld bracht die zou worden opgevoed in Ravenna. Hieruit kunnen we opmaken dat Thusnelda als gijzelaar naar Italië is meegevoerd, een lot dat menige barbaarse nobele trof in de Romeinse tijd.46 Net als de veldtocht van het jaar ervoor droegen de voorjaarscampagnes van 15 een ad-hockarakter. Germanicus was extra vroeg in actie gekomen omdat hij hoopte te profiteren van de toenemende rivaliteit onder de Germanen. Opnieuw leek het resultaat voor Tiberius bevredigend, want nadat Germanicus zijn troepen had teruggevoerd naar de winterkwartieren ontving deze op diens voorstel de titel imperator.47 Met zijn wraakoefening had Germanicus zich echter de woede van Arminius op de hals gehaald, in het bijzonder door de ontvoering van diens echtgenote. De vorst van de Cherusci mobiliseerde een leger en wist tevens enkele naburige volkeren te overreden opnieuw de wapens tegen de Romeinen op te nemen.48 44 Tacitus, Annales 1,41,2; 1,56,1; 2,7,2; 2,8,1; 2,41,3. 45 Ibidem, 1,56,1-5. 46 Ibidem, 1,57,4-5; 1,58,5-6; J. Allen, Hostages and hostage-taking in the Roman Empire (Cambridge 2006). 47 Tacitus, Annales, 1,58,5. 48 Ibidem, 1,60,1. 49 Ibidem, 1,60,2-3; Plinius, Naturalis historia 25,20-21. 50 Tacitus, Annales 1,61,1. 51 Plinius, Nauralis historia 16,5-6; M. Nenninger, Die Römer und der Wald. Untersuchungen zum Umgang mit einem Naturraum am Beispiel der römischen Nordwestprovinzen (Stuttgart 2001) 29-31; 87-98. 52 H. Sonnabend, Die Grenzen der Welt. Geographische Vorstellungen der Antike (Darmstadt 2007).
Germanicus besloot niet te wachten tot de Germanen hun krachten hadden gebundeld, maar trok in de zomer in drie linies tegen hen op met als doel de vijandelijke coalitie op meerdere plaatsen bezig te houden. Voor het eerst leek er sprake van een zorgvuldig uitgestippeld aanvalsplan. De legaat Aulus Caecina Severus kreeg de opdracht met een legermacht in de richting van de Eems te trekken, terwijl de ruiterij door het land van de Frisii oprukte. Germanicus zelf zakte aan het hoofd van vier legioenen per schip de Rijn af en voer via het Flevomeer en de Waddenzee naar de bovenloop van de Eems, waar een rendez-vous met de landtroepen was afgesproken. Een lichtbewapende eenheid trok ondertussen naar het gebied van de Bructeri, ‘en bij het moorden en plunderen trof deze de adelaar aan van het negentiende legioen, die met Varus verloren was gegaan.’49 Gedurende de zomermaanden werd het gebied tussen Eems en Lippe gebrandschat. Dit is alles wat Tacitus ons meedeelt over de eerste fase van de zomerveldtocht, waaruit we kunnen opmaken dat Germanicus tot dat moment geen serieuze tegenstand ondervond. Maar Germanicus buitte dit voordeel niet uit. Hij was inmiddels het Teutoburgerwoud genaderd en werd plots bekropen door een intens verlangen om het slagveld van Varus te bezoeken. Caecina werd vooruitgestuurd om de moeilijk toegankelijke bossen te verkennen en de paden begaanbaar te maken voor de kolossale legerschaar.50 Bij de soldaten moet het naderen van de horrorplek gemengde gevoelens hebben losgemaakt. De Romeinen koesterden vanouds een diep en heilig ontzag voor uitgestrekte wouden. Klassieke schrijvers lijken steevast te worden bevangen door claustrofobie wanneer zij schrijven over de ongastvrije vegetatie van Noordwest-Europa. Volgens de encyclopedist Plinius Maior (ca. 23-79) waren grote gedeelten van Germanië bedekt met oerbossen, die ‘aan de kou ook nog hun schaduw toevoegen.’51 In deze bossen is het verre van pluis, zo houdt Plinius zijn lezers voor. Andere schrijvers benadrukken eveneens de onprettige kanten van het Germaanse landschap. Buiten onmetelijke wouden zijn onherbergzame moerassen en een ruw klimaat typerend voor ‘de randen van de aarde.’52 Voor mediterrane schrijvers vormde Germanië de buitencategorie van de barbaarse wereld en
309
Een Romeinse prins tussen Rijn en Elbe verondersteld mocht worden dat het landschap en klimaat daar al even woest en onaangenaam moesten zijn als de bewoners.53 Deels zijn dergelijke stereotype beschrijvingen te beschouwen als topoi, verzinsels van antieke leunstoelgeografen, aangezien grote delen van Germanië al eeuwen in cultuur waren gebracht op het moment dat de Romeinen voor het eerst aan de Rijn opdoken. Nochtans waren er ten oosten van de Rijn uitgestrekte gebieden waar de oorspronkelijke bebossing had standgehouden. Met de Varusslag nog vers in het geheugen zullen Germanicus’ legionairs zich in deze beboste streken niet erg op hun gemak hebben gevoeld.54 Hierbij speelde ongetwijfeld een rol dat veel militaire steunpunten in Germanië in 9 n.C. waren verwoest of opgegeven, waardoor zij zich diep in de Germaanse binnenlanden niet zoals vanouds in hun rug gedekt wisten.55 De aanblik van het slagveld was al even beklemmend: Midden op de vlakte lagen gebleekte beenderen, zoals ze gestreden hadden of gevlucht waren, soms verspreid, dan weer op een hoop. Verderop lagen restanten van wapens en geraamtes van paarden. Aan de boomstammen waren schedels gespijkerd. In de nabijgelegen wouden stonden altaren van de barbaren opgericht, waarop de tribunen en centurio’s van de eerste rang waren geofferd.56 Uiteindelijk gaf Germanicus, zes jaar na de desastreuze nederlaag, de opdracht om de stoffelijke resten van de gevallenen te verzamelen en te begraven. Handelde Germanicus met zijn ‘bedevaart’ uit een oprecht gevoel van piëteit of hebben we hier te maken met een onorthodoxe manier om de manschappen op te peppen voor de strijd die komen ging? Misschien dat hij, met de insubordinatie van het jaar ervoor nog in het achterhoofd, nog altijd niet volledig overtuigd was van hun loyaliteit. Als het laatste het geval was, dan miste deze troef haar uitwerking niet, want volgens Tacitus laaide met de aanblik van het slagveld bij de soldaten ‘hun verbittering jegens de vijand’ (op) en zij waren ‘tegelijkertijd diep bedroefd en woedend.’57 Tiberius was echter not amused. Geen wonder, zo meent Tacitus, want de keizer reageerde op voorhand denigrerend op
alles wat Germanicus deed. In werkelijkheid was Tiberius bevreesd dat het aanzicht van hun afgeslachte strijdmakkers de soldaten juist zou demoraliseren. Ook memoreerde de keizer het priesterambt dat Germanicus bekleedde. Rond het jaar 10 was Germanicus gekozen tot augur, een priester die het bestuderen van de auspicia tot zijn taak had, voortekenen waaruit men de wil van de goden kon aflezen, zoals de vlucht van vogels. Deze functie verbood formeel zijn aanwezigheid op het slagveld. Het in contact komen met dode lichamen gold in de oudheid als onrein, zeker voor een priester. Hier toont Tacitus duidelijk de eerste barstjes in de verstandhouding tussen Germanicus en Tiberius en bereidt hij zijn lezers voor op het terugroepen van Germanicus van het noordelijke front een jaar later – een daad die Tiberius vooral werd ingegeven door afgunst, zo beweert Tacitus.58 Hoe gevaarlijk de binnenlanden van Germanië nog altijd waren bleek toen Caecina de riskante opdracht kreeg om door een moerasrijk gebied terug naar de winterkwartieren te trekken, over de pontes longi. Dit waren boomstamwegen die rond het begin van de jaartelling tijdens een eerdere veldtocht tegen de Germanen waren aangelegd. Arminius, heer en meester in de Germaanse bossen, kreeg hierdoor een uitgelezen mogelijkheid gepresenteerd om de Romeinen in een hinderlaag te lokken. De Romeinse opmars verliep moeizaam door de aanwezigheid van een grote legertros en de vraag rijst waarom Germanicus de bagage niet per schip liet vervoeren. Transporten over het water waren in alle opzichten te prefereren boven een zware landreis over drassig en moerassig terrein, waar een hinderlaag en dus het verlies van materieel ingecalculeerd konden worden. Onder omstandigheden die in alles doen denken aan de Slag in het Teutoburgerwoud opende Arminius zijn aanval op het leger van Caecina. Het scheelde niet veel of een tweede Romeinse troepenmacht had zijn ondergang 53 Bijv. Caesar, De Bello Gallico 6,24,4; Cassius Dio 56,20,2; Manilius, Astronomica 4,794-796; Pomponius Mela 3,29; Strabo 7,1,4; Tacitus, Annales 1,63,4; Germania 5,1. 54 A. Kreuz, ‘Becoming a Roman farmer. Preliminary report on the environmental evidence from the romanization project’, in: J. D. Creighton and R. J. A. Wilson eds., Roman Germany. Studies in cultural interaction (Portsmouth 1999) 71-98; Nenninger, Wald, 98-105 met afb. 3. 55 Cassius Dio 56,22,2a; Wiegels, Varusschlacht, 86 en 90. 56 Tacitus, Annales 1,61,2-3. 57 Ibidem, 1,62,1; Suetonius, Caligula 3,2. 58 Tacitus, Annales 1,62,1-2; 2,26,5.
310
Ber nt Ke rrem a n s
Reconstructie van het bosrijke en moerassige landschap waarmee grote delen van Germanië in de augusteïsche tijd nog altijd waren bedekt. Varusschlacht im Osnabrücker Land - Museum und Park Kalkriese. Bron: foto Bernt Kerremans
gevonden in Germanië.59 Met een uiterste krachtsinspanning wisten de Romeinen zich van hun belagers te ontdoen, maar het dient te worden opgemerkt dat zij vooral werden geholpen door onenigheid tussen de Germaanse leiders over de te volgen strategie.60 Germanicus was in de tussentijd met zijn legioenen per schip in de richting van de Rijn teruggereisd, maar tot overmaat van ramp verging een deel van de vloot in een hevige storm. Zo waren de verliezen aan Romeinse zijde dat jaar enorm, zowel qua mensenlevens als materieel. De inwoners van de Gallische en Spaanse provincies en de burgers van Italië boden wapens, paarden en geld aan ter compensatie.61 Hoewel dit iets zegt over de populariteit van Germanicus maakt het bovenal duidelijk dat er een gebrek aan liquide middelen begon te ontstaan om de Romeinse campagnes aan de Rijngrens te bekostigen. 59 60 61 62
Pelling, Tacitus and Germanicus, 76-77. Tacitus, Annales 1,64,1-68,4. Ibidem, 1,70,3; 1,71,2. Voor legerkosten zie: S.P. Mattern, Rome and the enemy. Imperial strategy in the principate (Berkeley 1999) 142-149, m.n. 143; P. Herz, ‘Finances and costs of the Roman army’, in: P. Erdkamp ed., A companion to the Roman army (Oxford 2007) 306-322. 63 Tacitus, Annales 1,72,1. 64 Ibidem, 2,5,1.
Germanicus’ onverantwoorde militaire beslissingen waren daar zeker mede debet aan.62 Caecina en enkele andere legaten werden in datzelfde jaar beloond met de triomferetekenen ‘voor hun tezamen met Germanicus verrichte krijgsprestaties,’ wat uitgelegd kan worden dat Tiberius de oorlogen in Germanië als beëindigd beschouwde.63 Tiberius speelde zelfs openlijk met de gedachte om Germanicus weg te halen bij de Rijnlegioenen en over te plaatsen naar het oosten van het rijk, waar de relatie met het machtige buurvolk van de Parthen de afgelopen jaren was verslechterd. In plaats van nog meer onnodige verliezen te lijden aan de noordgrens kon Germanicus zijn energie in de ogen van de princeps beter steken in het bestrijden van een vijand die daadwerkelijk gevaar kon stichten. Maar zoals zo vaak kan Tacitus het niet nalaten de bedoelingen van Tiberius negatief uit te leggen. Het kwam de keizer niet ongelegen ‘dat het onrustig werd in de Oriënt, zodat hij onder dat voorwendsel Germanicus kon weghalen bij de legioenen die aan hem vertrouwd waren geraakt en hem aan het hoofd kon stellen van nieuwe provincies om hem uit te leveren aan list en tegenspoed.’64
311
Een Romeinse prins tussen Rijn en Elbe ‘De Elbe is dichterbij dan de Rijn’
Germanicus trof inmiddels grootscheepse voorbereidingen voor een nieuwe veldtocht, die vooral de nare smaak van de mislukte zomerveldtocht van het jaar ervoor moest wegpoetsen. Volgens Tacitus leefde bij hem de hoop dat er spoedig een doorslaggevende overwinning op de Germanen kon worden geforceerd.65 Toch bracht het jaar 16 behoudens enkele successen tegen de coalitie van Arminius wederom tegenslag. Germanicus besloot andermaal tot een gecombineerde operatie van leger en vloot, en weer waren het de Gallische provincies die de lasten moesten dragen. Twee legaten werden uitgezonden om een belastinginning voor te bereiden waarmee de Romeinse oorlogsvloot kon worden bekostigd. Deze vloot zou volgens Tacitus uit maar liefst duizend schepen (mille naves) hebben bestaan, een aantal dat we met een korreltje zout kunnen nemen. Getallen van deze aard worden in de antieke geschiedschrijving te pas en te onpas genoemd, maar moeten in de meeste gevallen worden gelezen als ‘veel’.66 Eerst werden de gebieden van Arminius’ bondgenoten gebrandschat, waaronder het land van de Chatti. Desondanks wisten de Germanen het grafmonument voor de legioenen van Varus te verwoesten dat het jaar ervoor door Germanicus was opgericht, evenals een altaar gewijd aan zijn vader Drusus. Het altaar liet Germanicus weer opbouwen, maar aan het herstel van de grafheuvel waagde hij zich niet meer, waarschijnlijk omdat hij niet nog eens een risicovolle tocht naar het hart van Germanië wilde ondernemen.67 Vervolgens voer de volledige troepenmacht van acht Rijnlegioenen en alle aanwezige hulptroepen via de fossa Drusiana, het kanaal dat Drusus in 12 v.C. had laten graven, het Flevomeer en de Noordzee naar de monding van de Eems. De manschappen werden hier onmiddellijk ontscheept, waarschijnlijk omdat deze rivier verder stroomopwaarts niet breed genoeg was voor de Romeinse vloot. Hierdoor zag Germanicus zich genoodzaakt een grote afstand over land af te leggen. Logistiek onhandig was dat de troepen op de westoever van de rivier werden afgezet, terwijl de opmars gepland stond in oostelijke richting. Tacitus spreekt hier van een ‘vergissing’ (erratum), want ‘zo gingen er meerdere
dagen verloren met het bouwen van bruggen’.68 Na dit oponthoud trokken de Romeinse troepen verder tot aan de Wezer, waar zij positie kozen tegenover de Cherusci op de andere oever. Deze rivier vormt in Tacitus’ beschrijving op dat moment de symbolische grens tussen de Romeinse beschaving en het Germaanse barbarendom. Niet voor niets bouwt de historicus hier in zijn relaas een bijzondere ontmoeting in tussen Arminius en diens geromaniseerde broer Flavus, die deel uitmaakte van de Romeinse hulptroepen. Flavus benadrukte de macht van Rome, welke in staat was tegenstanders te breken, maar die ook vergevingsgezind kon zijn jegens hen die zich overgaven. Arminius diende zijn broer van repliek door te wijzen op de goddelijke plicht van de ware Germaan tegenover zijn vaderland.69 Het is niet erg aannemelijk dat deze broedertwist zich daadwerkelijk voltrokken heeft. Tacitus legt Arminius in deze dialoog opvallend veel Romeinse deugden in de mond, zoals trouw en plichtsbesef jegens het vaderland – een concept dat de in talrijke stammen verdeelde Germaanse wereld vreemd was – en respect voor de goden en de (voor)ouders, zodat zijn lezerspubliek zich gemakkelijker met de Germaanse vorst kon identificeren. Dat de barbaren streden voor hun collectieve vrijheid (libertas) was voor de Romeinen een aannemelijke verklaring voor het feit dat Germanicus zoveel moeite had de Germanen definitief te onderwerpen.70 Voor de slag stak Germanicus een opzwepende redevoering af voor zijn troepen, waarin hij aangaf dat ‘de Elbe inmiddels dichterbij (was) dan de Rijn. Verder (dan deze rivier) zou er geen oorlog meer gevoerd hoeven te worden, als zij tenminste hém, die in de voetsporen was getreden van zijn vader (Drusus) en oom (Tiberius), een overwinnaar maakten in de gebieden waar ook zij zegerijk waren geweest.’ 71 Tacitus presenteert Germanicus hier nadrukkelijk als een plichtsgetrouwe telg uit het Julisch-Claudische huis, die geheel opereerde in de lijn van zijn vader Drusus en 65 66 67 68 69 70
Ibidem, 2,5,3-4. Ibidem, 2,6,1-4. Ibidem, 2,7,1-3. Ibidem, 2,8,1-2. Ibidem, 2,9,1-10,2. U. Riemer, Die römische Germanienpolitik. Von Caesar bis Commodus (Darmstadt 2006) 63-64. 71 Tacitus, Annales 2,14,4.
312
Ber nt Ke rrem a n s
zijn oom en adoptiefvader Tiberius. Er kon hem geen enkel verwijt worden gemaakt dat hij uit was op meer dan een succesvol vervolg op de strijd die zijn voorgangers waren begonnen.72 De slag voltrok zich in een vlakte die luisterde naar de naam Idistaviso. De Romeinen behaalden de overwinning met minimale verliezen. Hierna werd Tiberius ter plaatse door de soldaten uitgeroepen tot imperator en werd er een overwinningsmonument opgericht met een inscriptie die de namen van de overwonnen stammen vermeldde. De buit moet zoals gebruikelijk na een slag tegen Germanen karig zijn geweest, maar Tacitus verkneukelt zich om de ironie dat de ketenen die de Germanen bij zich droegen om de Romeinen als gevangenen af te voeren nu in Romeinse handen vielen. Een tweede slag, op de grens van het gebied van de Cherusci en de Angrivarii, leverde eveneens een zege op voor Germanicus, waarna hij een tweede overwinningsmonument liet oprichten, voorzien van de inscriptie: ‘Na de overwinning op de volksstammen tussen de Rijn en Elbe heeft het leger van Tiberius Caesar dit monument aan Mars, Jupiter en aan Augustus gewijd.’73 Vervolgens brak hij zijn leger op en stuurde enkele legioenen over land terug naar de winterkampen aan de Rijn. Het grootste deel werd verscheept via de Wezer en over zee. Eenmaal op open water werd de Romeinse vloot wederom getroffen door hevig noodweer, waarbij opnieuw een groot deel van de vloot verloren ging. Het schip van Germanicus werd op de kust van de Chauci geworpen, waar hij dagenlang jammerend rondliep, uitroepende dat hij schuld had aan deze enorme ramp. Zijn vrienden konden hem er slechts met moeite van weerhouden dat hij zichzelf in zee stortte, zo groot was zijn radeloosheid om de zoveelste tegenslag, aldus Tacitus.74 Ofschoon Germanicus erin was geslaagd zowel de Overrijnse stammen als het Germaanse landschap te bedwingen wenste de Oceaan vooralsnog niet te zwichten voor de 72 73 74 75
Riemer, Germanienpolitik, 65. Tacitus, Annales 2,17,1-6; 2,18,1-2; 2,22,1. Ibidem, 2,23,1-24,3; Albinovanus Pedo 16-23 = Seneca maior, Suasoriae 1,15. D.S. Levene, ‘Warfare in the Annals’, in: Woodman ed., Companion, 234236. 76 Plinius, Naturalis historia 16,2. 77 Tacitus, Annales 2,25,1-26,1.
Romeinse suprematie, zo lijkt Tacitus’ boodschap.75 De vraag is echter gerechtvaardigd of Germanicus inderdaad geen blaam trof voor deze catastrofe. Het zeegeweld en de meteorologische omstandigheden in Germanië worden bij Tacitus’ haast een literair thema en het lijkt erop alsof de geschiedschrijver ons wil doen geloven dat Germanicus met zijn troepenmacht eerder tegen de onvoorspelbare elementen dan tegen de Germanen vocht. Niettemin schreef Plinius Maior een generatie later dat de zee langs de kust van de Chauci twee maal per etmaal met grote kracht en over een grote afstand komt opzetten, waardoor iedere maritieme onderneming een hachelijk avontuur wordt.76 Het is moeilijk voorstelbaar dat dergelijke informatie in Germanicus’ tijd ontbrak, aangezien de Romeinen toen al zo’n vijfentwintig jaar op Germaanse bodem streden. Kennelijk heeft Germanicus zich niet laten informeren over de gevaarlijke zeestroming langs de noordelijke kusten van Germanië, of hij heeft de risico’s simpelweg onderschat. Om een nieuwe Germaanse geweldexplosie voor te zijn, stuurde Germanicus een omvangrijke krijgsmacht naar de gebieden van de Chatti, terwijl hijzelf de Marsi aanviel. Tijdens deze aanval werd opnieuw één van de legioenstandaards van Varus heroverd. Hierna trok Germanicus verder de binnenlanden in, waarbij grote verwoestingen werden aangericht. In militair opzicht diende deze laatste veldtocht geen ander doel dan dat de Romeinen na alle leed op zee toch nog met een positief gevoel hun winterkwartieren konden opzoeken. Optimisten twijfelden er niet aan of de Germanen waren nu op de knieën gedwongen. Het volgende campagnejaar zou de definitieve genadeklap worden uitgedeeld.77 Deze hoop bleek tevergeefs. Per brief liet Tiberius zijn adoptiefzoon weten dat hij zijn campagnes in Germanië onmiddellijk diende te staken en terug moest keren naar Rome om de triomftocht te houden die hem door de senaat was vergund. Natuurlijk had Germanicus glorieuze overwinningen behaald, zo liet de princeps weten, maar daartegenover stonden grote verliezen die weliswaar buiten zijn schuld om waren ontstaan, maar die desondanks nauwelijks nog te compenseren waren. De tijd was gekomen om de Germanen met beleid (consilio) te temmen
313
Een Romeinse prins tussen Rijn en Elbe
Bronzen munt, geslagen tijdens de regering van Caligula (37-41 n.C.) of Claudius (41-54 n.C.), die herinnert aan de terugverovering van
de legerstandaards van Varus door Germanicus. Op de voorzijde is Germanicus afgebeeld in een triomfwagen met vierspan tijdens
zijn triomftocht in Rome, op de (hier afgebeelde) achterzijde staat
Germanicus in volle wapenuitrusting, met in zijn hand één van de
legioenstandaards. De tekst luidt: ‘standaards terugveroverd, Germanië bedwongen’. Münzkabinett, Staatliche Museen, Berlijn. Bron: foto Bernt Kerremans
in plaats van met geweld (vi). Deze fluwelen aanpak was onder zijn eigen negen commando’s in Germanië succesvol gebleken: ‘Ook de Cherusci en de overige opstandige volkeren konden nu aan hun onderlinge vetes overgelaten worden, want de wraak van Rome was bereikt.’78 Hoewel Germanicus de mening was toegedaan dat één jaar voldoende zou zijn om de totale onderwerping van de Germanen te bewerkstelligen, zag de feitelijke situatie er minder rooskleurig uit.79 Zolang het initiatief van de strijd bij de Romeinen lag was er doorgaans niet veel aan de hand en konden akkers en dorpen zonder serieuze tegenstand worden gebrandschat, een nietsontziende tactiek waarvan ook Caesar zich had bediend in Gallië.80 In de praktijk leidde deze aanpak echter zelden tot de onderwerping van stammen. De Germanen trokken zich op dit soort hachelijke momenten bij voorkeur terug in de moeilijk toegankelijke binnenlanden en vielen hun tegenstander aan wanneer deze op de terugtocht was, een gevolg van de traagheid waarmee hun stammen legers op de been konden brengen.81 Nochtans bleken Romeinse legers op die momenten juist kwetsbaar, mede door het vaak moeilijk begaanbare terrein, waarop de lichtbewapende
en bewegelijke Germanen in het voordeel bleken boven de Romeinse formaties.82 Alleen de slag bij Idistaviso was een geregelde slag geweest, de overige confrontaties waren slechts wraakacties of toevalstreffers. Het lijkt dan ook onjuist om achter de veldtochten van Germanicus een grand strategy te veronderstellen die op korte termijn kon leiden tot de definitieve onderwerping van de Germaanse volkeren.83 Tacitus wekt veeleer de indruk dat Germanicus overwegend op eigen houtje opereerde – niet verwonderlijk gezien de grote afstand tussen het noordelijk front en het keizerlijke hoofdkwartier in Rome – maar zijn militaire beslissingen werden veelal bepaald door toevalligheden en de geboekte resultaten waren te weinig doorslaggevend.84 Germanicus’ dubieuze beslissing om Caecina over de pontes longi te sturen leidde bijna tot de ondergang van vier legioenen, de helft van de troepenmacht aan de Rijn. Na drie campagnejaren waren de meest weerbarstige stammen, de Cherusci en de Bructeri, nog altijd niet gepacificeerd. De Germanen gaven er ondanks ettelijke nederlagen telkens weer blijk van over voldoende veerkracht te beschikken. Hoezeer de Germaanse onverzettelijkheid in het Romeinse kamp werd gevreesd bleek tijdens de slag op de pontes longi, toen achtergebleven soldaten aan de Rijn op het punt stonden een brug bij Xanten af te breken, beducht als zij waren voor een grootscheepse barbaarse aanval. Agrippina, de echtgenote van Germanicus, wist dat ternauwernood te verhinderen, en volgens Tacitus ontpopte zij zich in deze periode tot een heuse veldheer. Dit werd haar door Tiberius overigens niet in dank afgenomen, aangezien de keizer met zijn wantrouwende karakter beducht was voor de populariteit van Germanicus en Agrippina onder de Rijnlegioenen, zo schampert de geschiedschrijver.85 78 Ibidem, 2,26,2-3; Suetonius, Tiberius 52,2. 79 Tacitus, Annales 2,26,4. 80 Caesar, Bello Gallico 4,19,1; 6,3,1-2; 6,43,1-2; Cassius Dio 55,1,2; Tacitus, Annales 1,51,1; 1,56,3-4; 1,60,3; 2,8,4; 2,25,2; A.K. Goldsworthy, The Roman army at war, 100 BC-AD 200 (Oxford 1996) 98-100. 81 Cassius Dio 54,33,3-4; 56,19,3-21,5; Velleius Paterculus 2,119,2-3; Tacitus Annales 1,51,2-4; 1,63,1-2; 1,63,4-68,4; 2,19,2; Goldsworthy, Roman army, 42-53. 82 Caesar, Bello Gallico 4,19,3; 6,10,5; 6,29,1; Cassius Dio 56,25,2-3; Consolatio ad Liviam 312-315; Tacitus, Annales 1,63,1. 83 Mattern, Rome and the enemy, 81-122. 84 Tacitus, Annales 1,61,2; 2,5,2; Mattern, Rome and the enemy, 9 met n. 23. 85 Tacitus, Annales 1,69,1-5.
314
Ber nt Ke rrem a n s
Niet lang na de laatste confrontatie met Germanicus bleek Arminius, de leider van het Germaanse verzet, al weer in staat om met succes de machtige Germaanse vorst Maroboduus, koning van de Marcomanni en de Suebi uit te dagen, een tegenstander die zelfs de Romeinen ontzag had ingeboezemd.86 Dat Germanicus erin zou slagen om de Cherusci en hun coalitie in één laatste campagnejaar definitief te onderwerpen – zoals hijzelf voorzag – lijkt dan ook een irreële gedachte. Deze geflatteerde voorstelling van zaken kan slechts op het conto van Tacitus worden geschreven, in een poging onbegrip bij zijn lezerspubliek te kweken voor Tiberius’ beslissing om Germanicus terug te roepen van het front. Tiberius achtte het evenwel onverantwoordelijk om nog meer onnodige militaire en financiële risico’s te nemen die de krachten van het rijk verder zouden uitputten. Moderne schattingen gaan ervan uit dat onder normale omstandigheden vijfenveertig tot vijftig procent van de militairen niet lang genoeg leefde om aanspraak te kunnen maken op de gebruikelijke ontslagbonus. Als gevolg van het normale demografische verloop en het afzwaaien van veteranen waren er jaarlijks ruim zevenduizend nieuwe rekruten nodig om de troepenmacht op peil te houden. In perioden van hevige strijd was dit aantal nog groter.87 De verliezen onder Germanicus zouden wel eens buitenproportioneel hoog kunnen zijn uitgevallen. Er is geschat dat van de totale strijdmacht van Germanicus, ongeveer honderdduizend man, twintig tot vijfentwintig procent tijdens de veldtochten in Germanië de dood gevonden heeft.88 Geen wonder dat Tiberius zich niet lang na de beëindiging van de Germaanse campagnes ernstige zorgen maakte over ‘de grote hoeveelheid veteranen 86 Ibidem, 2,45,1-46,5. 87 W. Scheidel, ‘Marriage, families, and survival: demographic aspects’, in: Erdkamp ed., Companion, 426-428. 88 P. Laederich, ‘Stratégie impossible ou stratégie inachevée? Tacite et les campagnes de Germanie’, Bulletin de l’Association Guillaume Budé 3 (1991) 295-296. 89 Tacitus, Annales 4,4,2; Suetonius, Tiberius 30. 90 Tacitus, Annales 2,26,4. 91 Ibidem, 2,41,1-3; Ovidius, Fasti 1,282-283; 645-646; Strabo 7,1,4; Suetonius, Caligula 1,1; Velleius Paterculus 2,129,2; Fasti Amiternini, CIL I2 1,243. 92 Tacitus, Annales 2,41,2; D. Kienast, Augustus. Prinzeps und Monarch (Darmstadt 1982) 307-308; G.A. Lehmann, ‘Das Ende der römischen Herrschaft über das “westelbische” Germanien. Von der VarusKatastrophe zur Abberufung des Germanicus Caesar 16/7 n.Chr.’, in: Wiegels en Woesler, Arminius und die Varusschlacht, 123-141. 93 Cassius Dio 57,18,1.
en de noodzaak om de legioenen door nieuwe rekruteringen weer aan te vullen.’89 Derhalve deed Tiberius een nog dringender beroep op Germanicus om terug te keren, door hem voor de tweede maal het consulaat aan te bieden, een ambt dat zijn aanwezigheid in de hoofdstad noodzakelijk maakte.90 Germanicus begreep ten slotte dat er weinig anders op zat dan gehoor te geven aan zijn adoptiefvader en aanvaardde de terugreis. Tacitus verzucht over deze beslissing: ‘omdat men hem had verhinderd de oorlog te beëindigen werd deze voor beëindigd verklaard.’ Tegen het einde van het jaar werd er in Rome op het forum een triomfboog gewijd aan Saturnus die in het teken stond van de ‘herovering van de legioenstandaards die onder Varus verloren waren gegaan.’ Op 26 mei 17 hield Germanicus zijn triomftocht, om zijn overwinning te vieren op de Cherusci, de Chatti, de Angrivarii en alle andere stammen tot aan de Elbe. In de stoet werd buit meegevoerd, evenals maquettes van het Germaanse landschap en veldslagen. De dolenthousiaste toeschouwers konden zich tevens vergapen aan Thusnelda, de vrouw van Arminius, en hun inmiddels driejarige zoontje, die in de stoet werden meegevoerd.91 Tacitus ziet de beslissing van Tiberius om de operaties aan de rechterzijde van de Rijn te staken als een radicale breuk met de politiek van diens voorganger, waardoor er de facto een einde kwam aan een grondig voorbereide, op expansie gerichte politiek in het noorden.92 Maar zoals gezegd waren de veldtochten van Germanicus allesbehalve stipt geplande veroveringstochten geweest. In de eindbalans die Cassius Dio maakt, tot ons gekomen via een excerpt van de Byzantijnse monnik Xiphilinus (elfde eeuw), is deze terecht kort van stof: ‘Germanicus, die een zekere reputatie had verworven met zijn campagnes tegen de Germanen, reikte zover als de Oceaan, behaalde een grote overwinning op de Germanen, verzamelde en begroef de beenderen van degenen die samen met Varus waren gesneuveld, en won de veldtekens terug.’93 Ondanks zijn weinig overtuigende optreden en het nodige verzet van de Germanen slaagde Germanicus er toch in twee van de drie verloren legioenadelaars terug te veroveren en de restanten van de Varusslag te begraven. Hiermee was de dignitas nominis Romani, de eer van de Romeinse naam, hersteld.
315
Een Romeinse prins tussen Rijn en Elbe Desondanks was het te weinig om Tiberius te overtuigen van de noodzaak om zijn commando in het noorden te verlengen. Germanicus werd overgeplaatst naar het oosten, waar hij op 10 oktober 19 onder mysterieuze omstandigheden de dood vond. Zoals we eerder zagen was de rouw onder de bevolking groot. Het vermoeden stak de kop op dat de dood van Germanicus het gevolg was van een complot waarin Tiberius hoogstpersoonlijk de hand had gehad. Al snel viel de naam van Gnaeus Piso, een rivaal van Germanicus die door Tiberius naar Syrië was gestuurd, en die er nu van werd beschuldigd Germanicus te hebben vergiftigd. Er volgde een rechtszaak, maar nog tijdens het proces pleegde Piso zelfmoord. Uit de bronzen fragmenten van een senaatsbesluit, in 1989 gevonden in Los Baldíos in Spanje, kunnen we afleiden dat Piso postuum in staat van beschuldiging is gesteld, maar de betrokkenheid van Tiberius kon daarmee niet worden ontzenuwd.94 Eerbewijs aan de Rijn
Belangwekkend met betrekking tot de status die Germanicus ook na zijn dood nog genoot is een senaatsbesluit van 16 december 19, waarvan omvangrijke gedeelten bewaard zijn gebleven op de Tabula Siarensis, drie bronzen tabletten die in 1982 werden gevonden in La Cañada (Siara), nabij Sevilla.95 De inscripties vermelden het voornemen van de senaat en het volk van Rome ‘om de herinnering aan Germanicus Caesar levend te houden.’96 Dit moest onder andere resulteren in de oprichting van standbeelden voor de gevallen held. Tevens werd de bedoeling uitgesproken om drie erebogen (iani) te bouwen op plaatsen die een grote rol hadden gespeeld in het leven van Germanicus, te weten in Rome in het circus Flaminius, op de helling van de berg Amanus in Syrië en bij een monument voor Drusus, dat eerder was verrezen aan de Rijn. De hele wereld werd zo een bouwplaats van een monumentale driehoek die de herinnering aan Germanicus zowel in steen als in brons diende te bewaren, zoals een Duitse oudhistoricus het verwoordde.97 Gedetailleerd werd door de senaat vastgelegd welke tekst de boog in Rome diende te bevatten. Uiteraard was er aandacht voor Germanicus’ prestaties in Germanië, met name de herovering van de veldtekens van Varus:
de senaat en het volk van Rome hebben dit monument gewijd ter eeuwige herinnering aan Germanicus Caesar, aangezien hij, die de Germanen in de oorlog heeft overwonnen en hen opnieuw (of ver) van Gallië verdreef en de legerstandaards heeft heroverd, wraak heeft genomen voor de verraderlijke nederlaag van het leger van het Romeinse volk.98 Ook met betrekking tot de derde boog in Germanië is de tekst van de Tabula Siarensis uitermate specifiek over de locatie, de decoraties en de plechtigheden die gehouden moesten worden om de overledene te eren: Een derde boog dient te worden opgericht aan de oever van de Rijn, of naast de tumulus welke het rouwende leger bouwde voor Drusus, de broer van Tiberius Caesar Augustus, en deze dient te worden voltooid met goedkeuring van de vergoddelijkte Augustus. Bovenop deze boog moet een standbeeld van Germanicus Caesar worden geplaatst die de legerstandaards, heroverd op de Germanen, in ontvangst neemt. De Galliërs en de Germanen die leven aan deze zijde van de Rijn […] moet worden opgedragen om ieder jaar op dezelfde plaats en op publieke kosten een soortgelijk dodenoffer te brengen aan de goden van de onderwereld op de dag waarop Germanicus Caesar stierf.99
Sine ira et studio?
Hoewel de doelstellingen van de augusteïsche Germanenpolitiek niet erg eenduidig zijn en nader onderzoek op dat vlak gewenst is, is vaak beweerd dat de militaire operaties van Germanicus passen in een aaneengesloten reeks van veldtochten beginnend met Drusus’ commando over de Rijnlegers in 12 v.C., met als ultieme doel de verovering van Germanië. Met het terugroepen van Germanicus maakte Tiberius abrupt een 94 Ibidem, 57,18,6-11; Tacitus, Annales 2,69,1-78,2; 3,1-19; AE 1996, nr. 885 = CIL II2 5,900. 95 M.H. Crawford ed., Roman statutes (Londen 1996) 515-519, nr. 37; W.D. Lebek, ‘Die Mainzer Ehrungen für Germanicus, den älteren Drusus und Domitian (Tab. Siar. Frg. I 26-34; Suet. Claud. 1,3)’, Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik 78 (1989) 45-82; Tacitus 2,83,1-4; RIC I2 nr. 57. 96 Tabula Siarensis frgm. I, r. 1 ff. 97 Ibidem, frgm. I, r. 9 ff; Lebek, Mainzer Ehrungen, 45. 98 Tabula Siarensis frgm. I, r. 12 ff. 99 Tabula Siarensis frgm. I, r. 21 ff; Tacitus, Annales 2,83,2; Lebek, Mainzer Ehrungen, 57-76.
316
Ber nt Ke rrem a n s
Fragment van de Tabula Siarensis. Museo Arqueológico Provincial, Sevilla.
Bron: foto Bernt Kerremans
einde aan deze strategie. De monumenten die volgens de Tabula Siarensis moesten worden opgericht ter nagedachtenis aan Germanicus vormden de eindmarkering van de jarenlange veroveringspolitiek. Om die reden zou de aandacht in de Tabula Siarensis zijn gericht op de Rijn als de grens van de Romeinse invloedsfeer en niet op de door Germanicus behaalde successen rechts hiervan.100 De exitstrategie van de tweede princeps wordt bovendien vaak in verband gebracht met de instructies die keizer Augustus bij zijn dood aan zijn opvolger had nagelaten, waarin deze nadrukkelijk stelde ‘om tevreden te zijn met de huidige bezittingen en onder geen beding het rijk verder uit te breiden.’ De authenticiteit van deze politieke nalatenschap is overigens wel in twijfel getrokken, waarbij naar voren is gebracht dat Tiberius het testament van Augustus later in het leven heeft geroepen om zijn eigen, niet-expansionistische politiek te rechtvaardigen.101 Dergelijke ingevingen lijken vooral gevoed door de taciteïsche overlevering, waarin 100 Lehmann, Ende, 123-141. 101 Cassius Dio 56,33,5-6; Tacitus, Annales 1,11,4; J. Ober, ‘Tiberius and the political testament of Augustus’, Historia 31 (1982) 306-328. 102 Tacitus, Annales 2,41,2; 2,64,1; 4,32,2; 6,32,1. 103 Suetonius, Tiberius 52,2.
weinig goede woorden zijn gereserveerd voor Tiberius. Tacitus presenteert de beslissing van Tiberius om Germanicus’ commando te beëindigen als een radicale breuk met de veroveringspolitiek van diens voorganger en typeert de princeps als iemand die nauwelijks interesse toonde in de uitbreiding van het rijk, een kwalijke eigenschap voor een Romeinse keizer.102 Toen Tiberius de Overrijnse expedities beëindigde lagen daar volgens Tacitus vooral politieke en persoonlijke motieven als angst en jaloezie aan ten grondslag. Suetonius verwijt Tiberius daarnaast een gebrek aan affectie voor zijn adoptiefzoon, en dat was volgens de biograaf de reden waarom Tiberius de overwinningen van zijn neef als ineffectief en geldverspillend bestempelde.103 Meer ambigu is Tacitus’ portrettering van Germanicus en de beoordeling van diens militaire optreden in Germanië. Hoewel Germanicus aan het noordfront talrijke fouten beging en zijn karakter op momenten blijk gaf van een gebrek aan daadkracht en zelfvertrouwen, is Tacitus nimmer vernietigend in zijn oordeel. In zijn schildering van Germanicus lijken eerder vele goede eigenschappen en deugden samen te komen. Echter, diens virtus blijkt vrijwel nergens op historische gronden gefundeerd. Tacitus
317
Een Romeinse prins tussen Rijn en Elbe heeft zich selectief bediend van Germanicus’ ‘voortreffelijkheid’ als retorisch contragewicht voor de in zijn ogen infame, tirannieke en passieve Tiberius. Hiermee heeft de historicus zijn streven om een geschiedwerk af te leveren zonder vooringenomenheid (sine ira et studio) nadrukkelijk geweld aangedaan.104 Deze ‘geconstrueerde’ Germanicus, de evenknie van Alexander de Grote, contrasteert opzichtig met de ‘historische’ Ger manicus, wiens onvolkomenheden bij Tacitus op meerdere plaatsen manifest worden.105 Zoals gezegd berustte Germanicus’ populariteit voor een groot deel op de magna memoria van zijn vader Drusus, die – zo luidde de algehele opinie – een groot voorstander was geweest van de Republiek en had gezinspeeld op het herstel daarvan. Ofschoon zijn karaktertrekken, zijn kwaliteiten als generaal en zijn politieke overtuiging geschikte ingrediënten waren voor een heroïsche personage, lijkt Tacitus vooral te impliceren dat de rechtschapen doch pathetische Germanicus niet echt paste in de meedogenloze tijd van het principaat, maar eerder thuishoorde in een ver, heroïsch verleden. In zekere zin is de taciteïsche Germanicus, als exponent van de staatsvorm die zijn vader nastreefde, een anachronisme. Niet voor niets ademen Tacitus’ monumentale representaties van Germanicus’ veldslagen de sfeer van de historische literaire traditie van de Republiek.106 Hoezeer de bevolking hem ook zag als ideale keizer, als veldheer was Germanicus allesbehalve een Alexander de Grote. In dit opzicht kon hij zich zelfs niet meten met Tiberius, die als generaal talrijke succesvolle veldtochten had geleid, onder andere in Germanië, en zeven maal was binnengehaald als imperator.107 Er was er voor Tiberius geen enkele aanleiding tot afgunst (invidia) over de militaire prestaties van zijn adoptiefzoon. Zelfs bij Tacitus klinkt zo nu en dan iets van respect door jegens de princeps.108 Germanicus’ tomeloze ambitie en persoonlijke moed konden niet maskeren dat hij uiteindelijk weinig tot niets blijvends tot stand had gebracht aan de overzijde van de Rijn. Ter verdediging kan worden aangevoerd dat hij hier na de Varusslag praktisch van nul af aan moest beginnen met de opbouw van een militaire infrastructuur. Desondanks beging hij gedurende drie jaar strijd op Germaanse bodem een aantal tactische blunders en nam
hij onverantwoorde militaire risico’s, waarbij de rebel Arminius hem herhaaldelijk het vuur na aan de schenen wist te leggen. Extra wrang was dat Germanicus er nimmer in slaagde ‘de onbetwijfelbare bevrijder van Germanië’ (liberator haud dubie Germaniae) in handen te krijgen.109 Arminius werd rond 19 uiteindelijk door leden van zijn eigen stam uit de weg geruimd, maar toen was Germanicus al lang van het noordelijke strijdtoneel verdwenen. De Tabula Siarensis leggen het accent op het terugslaan van de Germanen, de beveiliging van het Rijngebied en de terugverovering van de legerstandaards van Varus. Zo maakte Tiberius het grote publiek op doeltreffende wijze duidelijk dat de schandelijke nederlaag in het Teutoburgerwoud was gewroken, de macht van de Germanen gebroken en de stabiliteit aan de Rijn hersteld. Hierdoor waren verdere campagnes ten oosten van de Rijn volgens Tiberius overbodig. Dat in het senaatsbesluit niet wordt gesproken over individuele successen van Germanicus lag eenvoudigweg aan het feit dat er nauwelijks successen waren geweest die de moeite van het vermelden waard waren. De beslissing van Tiberius om de Germanen aan hun onderlinge vetes over te laten was dan ook alles behalve de handelwijze van een lethargische keizer, het was na ruim twee decennia kostenverslindende oorlogvoering de meest pragmatische oplossing voor Rome. De onderlinge vetes tussen de Germanen, de moord op Arminius door zijn eigen stamgenoten, maar bovenal de betrekkelijke rust aan de noordelijke rijksgrenzen in de decennia die volgden op Germanicus’ revocatie vormen daarvoor het beste bewijs. Drs. Bernt Kerremans is werkzaam als docent geschiedenis op het Mgr. Frencken College in Oosterhout. Eerder schreef hij ‘De Romeinse Germanenpolitiek’, Geschiedenis Magazine 7 (2009) 20-24 en ‘De politieke carrière van Publius Quinctilius Varus’, Hermeneus 5 (2010) 198-204. Momenteel is hij als buitenpromovendus verbonden aan de Radboud Universiteit Nijmegen, waar hij zich bezighoudt met de augusteïsche Germanenpolitiek. 104 Tacitus, Annales 1,1,3. 105 Ibidem, 1,35,4; 1,37,1-2; 1,40,1-3; 1,41,1; 1,44,3; 1,48,1; 2,8,1-2; Pelling, Tacitus and Germanicus, 59-85. 106 Kraus, Tiberian hexad, 105-106, 110-111; Levene, Warfare, 233; Pelling, Tacitus and Germanicus, 72. 107 D. Kienast, Römische Kaisertabelle. Grundzüge einer römischen Kaiserchronologie (Darmstadt 1996) 78. In 16 werd Tiberius voor de achtste maal als imperator begroet door de troepen van Germanicus. 108 Mellor, Annals, 112-113. 109 Tacitus, Annales 2,88,3.