Bulletin van Vragen en Antwoorden februari 2015
INHOUDSOPGAVE
I. SCHRIFTELIJKE VRAGEN I.1. Vragen van de provincieraadsleden en antwoorden van de gouverneur of gedeputeerden
Guido Decorte, gedeputeerde van bestuurlijke organisatie, algemene en ondersteunende dienstverlening, gebiedsgerichte werking en milieu, landschap en natuur Franky De Block, gedeputeerde van toerisme en recreatie, ruimtelijke ordening (m.u.v. stedenbouwkundige beroepen) en mobiliteit en weginfrastructuur Carl Vereecke, gedeputeerde van algemene financiering, budget en administratieve beroepen (o.a. de stedenbouwkundige beroepen omtrent bouw- en verkavelingsvergunningen), personeel, informatietechnologie, sport en provinciaal onderwijs Bart Naeyaert, gedeputeerde van landbouw en visserij, integraal waterbeleid, infrastructuur en juridische aangelegenheden (o.a. milieu- en omgevingsvergunningen) Jean de Bethune, gedeputeerde van economie en streekontwikkeling, externe relaties en NoordZuid-beleid en gelijke kansen Myriam Vanlerberghe, gedeputeerde van cultuur en welzijn
I.2. Vragen waarvan de reglementaire termijn verstreken is en waarop nog niet werd geantwoord
2
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
II. MONDELINGE VRAGEN Verslag van de mondelinge vraagstelling tijdens de provincieraad dd. 26 februari 2015
3
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
I. SCHRIFTELIJKE VRAGEN I.1. Vragen van de provincieraadsleden en antwoorden van de gouverneur of gedeputeerden
GUIDO DECORTE GEDEPUTEERDE VAN BESTUURLIJKE ORGANISATIE, ALGMENE EN ONDERSTEUNENDE DIENSTVERLENING, GEBIEDSGERICHTE WERKING, MILIEU, LANDSCHAP EN NATUUR Vraag nr. S/2015/6 van 29 januari 2015 van de heer Jan Van Meirhaeghe (N-VA) Incidenten recreanten Damse Vaart Naar aanleiding van de mondelinge vraagstelling op de provincieraad van 22 januari en op basis van uw antwoorden over het beheer van de Damse Vaart, had ik graag nog op deze bijkomende vragen een antwoord bekomen. Incidenten met recreanten. In het antwoord op mijn mondelinge vraag hebt u vermeld dat er 10 incidenten waren geweest; omwille van privacy kon u hier niet verder in detail op in gaan. Daarom had ik graag een antwoord verkregen over de aard van de incidenten, en de spreiding van die incidenten over de verschillende jaren. -
Hoeveel incidenten met fietsers zijn er geweest in 2014? Hoeveel incidenten met fietsers zijn er geweest in de jaren voordien? Hoeveel incidenten met wandelaars zijn er geweest in 2014? Hoeveel incidenten met wandelaars zijn er geweest in de jaren voordien? Bij hoeveel personen werden er letsels vastgesteld? Waren er ook letsels bij de dieren? - Waren de letsels van dien aard dat ze aanleiding gaven tot arbeidsongeschiktheid? Is er beschadiging van fietsen of ander materiaal meegedeeld?
Antwoord Hieronder een opsomming van de klachten die wij vorig jaar binnen kregen: 1. 2.
9/04/2014: aanrijding schapen en honden Damse Vaart Zuid, tussenkomst Lokale Politie 9/05/2014: mondelinge klacht dat flexinetten langer dan 8 dagen blijven staan (niet conform de afspraken en bestek) 3. 6/05/2014: mondelinge klacht over moeilijke passage fietsers door de begrazingsactiviteit 4. 11/05:2014: melding dood schaap in de gracht 5. 1/06/2014: klacht per e-mail over twijfelachtige werkwijze herder 6. 7/06/2014: mondelinge klacht van recreant dat de schapen ter hoogte van de Siphon de volledige breedte van de weg innemen waardoor passage sterk bemoeilijkt wordt 7. 13/06/2014: klacht per e-mail over conflict tussen herder en recreant 8. 22/06/2014: mondelinge klacht dat de schapen niet over drinkwater beschikken en lege/te kleine drinkbak uitlikken 9. 8/09/2014: melding dood schaap in de gracht ter hoogte van de Siphon 10. 13/09/2014: mondelinge klacht dat flexinetten langer dan 8 dagen blijven staan (niet conform bestek) Om dus op uw vraag specifiek te antwoorden: - Incidenten met fietsers in 2014: (minstens) 3, ook in vorige jaren hebben wij een gelijkaardig cijfer - Incidenten met wandelaars in 2014: 0 (wordt logischerwijze niet als hinderlijk ervaren, wel kwamen er in de voorbije jaren een aantal conflicten voor met ruiters) - Personen met letsels: 0 (of niet gekend) in 2014
4
-
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
Dieren met letsels: (minstens) 2 dode dieren in 2014 Beschadiging aan fietsen of ander materieel: niet gekend, vermoedelijke schade aan auto op 09/04/2014
Vorige jaren ontvingen wij steeds een gelijkaardig aantal (vooral mondelinge) klachten met dezelfde verzuchtingen en incidenten. In 2013 kwamen bijkomende klachten binnen dat de gezondheidstoestand van de kudde sterk in vraag werd gesteld. Wij lieten op basis hiervan het FAVV inspectie doen. Hun bevindingen waren gelukkig positief. In de zomer van 2010 ontstond er na een aanrijding van schapen een handgemeen tussen de herder en autobestuurder waarbij de lokale politie moest tussenkomen. De ervaring leert dat klachten en meldingen die wij binnenkrijgen slechts het topje van de ijsberg zijn. Voor elke burger die de tijd neemt om zijn ongenoegen te melden zijn er een groot aantal die zich wel ergeren zonder verder gevolg te geven. De linkeroever van de Damse Vaart is één van de (zo niet de drukste) recreatieve assen in West-Vlaanderen. Het fietspad wordt bovendien zeer intens gebruikt door (groepjes) wielertoeristen. Wanneer de bermen begraasd worden met een geherderde schaapskudde is het onvermijdelijk dat conflicten met recreanten voorkomen. Tot nog toe viel de lichamelijke en stoffelijke al bij al mee, maar bleef het aantal conflicten hoog. De voorbije jaren werden nochtans maximale inspanningen verricht om veiligheidsvoorzieningen te treffen. Ondanks deze inspanningen en de strikte manier waarop onze groendienst de dienstverlener opvolgt blijft het herderen van een drukke recreatieve as een conflictueuze situatie. Met onze kennis van de incidenten zou het onverantwoord zijn om niets te ondernemen, en af te wachten tot zich wel een ongeval met ernstige schade voordoet. We hopen dat u hiervoor begrip kunt opbrengen. Vraag nr. S/2015/7 van 29 januari 2015 van de heer Jan Van Meirhaeghe (N-VA) Beheersplan Damse Vaart Naar aanleiding van de mondelinge vraagstelling op de provincieraad van 22 januari en op basis van uw antwoorden over het beheer van de Damse Vaart, had ik graag nog op deze bijkomende vraag een antwoord verkregen. In de beheersovereenkomst tussen de provincie West-Vlaanderen en Waterwegen & Zeekanaal is de opmaak van een specifiek beheerplan tussen beide partijen opgenomen, teneinde door het verankeren van de nodige mechanismen een uniform beheer door de beide overheden te verzekeren. Kan dit beheerplan bezorgd worden? Indien nog niet volledig, kunnen de reeds gemaakte afspraken bezorgd worden? De opmaak van dit beheersplan is eveneens aan bod gekomen op de provincieraad van juni 2014. Voorafgaand werd de overeenkomst besproken in commissie 1 en commissie 4. Antwoord In de goedgekeurde beheersovereenkomst tussen de Provincie en W&Z is inderdaad sprake van een gezamenlijk en op elkaar afgestemd beheer. “Vanuit de grote landschappelijke, historische en ecologische waarde van de Damse Vaart streven de Provincie en W&Z naar een uniform landschapsbeeld van de beide oevers van de Damse Vaart. Dit gebeurt door overleg en afstemming van de inrichtings- en beheerswerkzaamheden op beide oevers. In functie van een uniform beheer zullen beide partijen gezamenlijk een beheerplan opstellen voor de Damse Vaart. Dit in het bijzonder voor wat betreft het beheer van de lijnbeplanting en de grazige bermen.” (uit: Overeenkomst betreffende het gebruik en het uitoefenen van beheerstaken op de linkeroever van de Damse Vaart, p.4 §2). Op 31 oktober 2013 gunde deputatie de opdracht “studie van het bomenbestand en opmaak bomenbeheerplan Damse Vaart” aan het studiebureau Krinkels NV uit Londerzeel voor het bedrag van €25.804,79 incl. BTW. In deze fase opteerde de Provincie om het meest kritische stuk tussen Damme centrum en Hoeke te bestuderen op beide oevers.
5
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
In het dienstjaar 2014 maakte het bureau een inventaris op van het bomenbestand met gedetailleerde beschrijving, meetcoördinaten, veiligheidscontrole of VTA (Visual Tree Assement), nodige trekproeven en tomografieën op attentiebomen en formuleerde een advies voor onderhouds- en restauratie snoei. Zo bekwam de groendienst vorig najaar een rapport met deze elementen en kon een onderscheid gemaakt worden tussen veilige bomen, attentiebomen, risicobomen en te vellen bomen. De opmaak van het bomenbeheerplan is voorzien om in 2015 af te ronden. Momenteel beschikken wij slechts over de werkdocumenten en voeren wij verder overleg met Krinkels, WenZ en overige betrokken overheden. Dit rapport kunnen wij nog niet ter inzage meegeven omdat dit nog niet op punt staat. Momenteel loopt een doodle met de beheerders van W&Z om dit te bespreken begin maart. Tijdens onze contacten heeft W&Z steeds bevestigd om dit plan als basis te gebruiken voor het toekomstig beheer. In het overleg met W&Z zullen wij toetsen indien zij bereid zijn de kost te delen voor verdere inventarisatie en opmaak beheerplan van het nog niet bestudeerde stuk Brugge-Damme en Hoeke-Nederlandse grens. Wij hopen dat wij tegen medio 2016 over een volledig en gezamenlijk gedragen bomenbeheerplan voor de beide oevers van de ganse Damse Vaart kunnen beschikken. Op 8 januari keurde deputatie het principieel voorstel goed om het beheer met de schaapsherder stop te zetten en de bermen botanisch te evalueren. Op basis van deze beslissing gaven wij opdracht aan de WVI om de bermen te bestuderen en het oude bermbeheerplan te actualiseren. Het vorige plan dateerde namelijk van 2001 en sindsdien is de schaapherder continu actief geweest. In het oude beheerplan werd wel een afgestemd maaibeheer, maar geen begrazingsbeheer vooropgesteld als basisbeheer. Het plan vermeldt wel dat “op bepaalde zones op beperkte schaal geëxperimenteerd kan worden met begrazingsbeheer. Na opvolging van de effecten van deze begrazing op de vegetatie ontwikkeling kan dan beslist worden om de begrazing al dan niet uit te breiden.” Zoals gekend werd de voorbije jaren sterk ingezet op begrazing langs de Damse Vaart. De effecten van deze begrazing op de vegetatie werden echter nooit structureel opgevolgd. Om deze evaluatie mogelijk te maken was het noodzakelijk dat het beheer dit jaar zodanig gevoerd wordt dat de vegetatie en de aanwezige planten soorten niet meteen weg gegraasd worden. Onder een begrazingsregime is dit niet mogelijk. De begrazing start immers reeds op 15 maart. Hierdoor zijn er in de periode tussen 15 maart en eind juni steeds grote gedeeltes van de berm die te recent afgegraasd zijn om een goede beheersevaluatie mogelijk te maken. Bij een maaibeheer kan het maaibeheer aangevat worden nadat de evaluatie is gebeurd (bijv. vanaf half juni). De conclusies van het nieuwe bermbeheerplan zullen wij na overleg en aftoetsing met W&Z ter goedkeuring voorleggen aan deputatie. Wij hopen tegen eind dit jaar over een volledig en gezamenlijk gedragen bermbeheerplan voor de beide oevers van de ganse Damse Vaart te kunnen beschikken.
6
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
FRANKY DE BLOCK GEDEPUTEERDE VAN TOERISME EN RECREATIE, RUIMTELIJKE ORDENING, MOBILITEIT EN WEGINFRASTRUCTUUR Vraag nr. S/2015/8 van 29 januari 2015 van mevrouw Machteld Vanhee (N-VA) Pilootproject inplanting kleine windturbines Op de website van de provincie West-Vlaanderen (link onderaan) lees ik dat het project rond de inplanting van kleine windturbines is opgestart. Zes pilootgemeentes werden hiervoor geselecteerd. Graag had ik wat duiding en transparantie gekregen rond dit positief gebeuren. -
Ondergaat de vorige omzendbrief (LNE/2009/01 – RO/2009/01) met dit project een inhoudelijke verandering? o.a. naar vergunningen, investeringssteun van de VLIF, financiële regeling van de verkregen groenestroomcertificaten enz. Welke is de looptijd en wat zijn de uiteindelijke doelstellingen van dit project? Wie komt in aanmerking en hoe verloopt de communicatie naar de bevolking / doelgroepen? Op welke manier kunnen geïnteresseerde bedrijven / particulieren intekenen en deelnemen? Zijn de inplantingszones reeds gekend? Wanneer voorziet men de start en het eindrapport van dit project?
Antwoord In eerste instantie verwijzen we naar de webpagina van het project, waar u de meeste vragen zal beantwoord zien. http://www.west-vlaanderen.be/kwaliteit/Leefomgeving/afbakening/Paginas/kleinewindturbines.aspx Om op uw specifieke vragen te antwoorden: -
Ondergaat de vorige omzendbrief (LNE/2009/01 – RO/2009/01) met dit project een inhoudelijke verandering? o.a. naar vergunningen, investeringssteun van de VLIF, financiële regeling van de verkregen groenestroom certificaten enz. Door de gemeenten te begeleiden bij de opmaak van een gemeentelijk beleidskader rond de inplanting van de kleine windturbines, wil de provincie tot een leidraad komen, die ook door de andere gemeenten kan gebruikt worden om zelf een beleidskader op te stellen. Deze gemeentelijke beleidskader vormen dan de basis voor het aftoetsen van stedenbouwkundige vergunningsaanvragen voor kleine windturbines.
-
Welke is de looptijd en wat zijn de uiteindelijke doelstellingen van dit project? Het project loopt sinds juni 2014, waarbij de gemeenten werden aangeschreven om zich kandidaat te stellen als pilootgemeente. Uiteindelijke doelen:
-
Provincie en pilootgemeenten: December 2015: goedkeuring van de gemeentelijke beleidskaders door en bij de pilootgemeenten
-
januari 2016: verspreiding van de leidraad voor het opmaken van een gemeentelijk beleidskader kleine windturbines.
-
Wie komt in aanmerking en hoe verloopt de communicatie naar de bevolking / doelgroepen? Er wordt enkel met gemeentebesturen gewerkt. Communicatie naar de bevolking en doelgroepen krijgt voor iedere pilootgemeenten een specifieke invulling, naar inschatting van de gemeente zelf. Minstens wordt de gecoro bevraagd in de loop van het traject om tot een gemeentelijke beleidskader te komen.
7
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
-
Op welke manier kunnen geïnteresseerde bedrijven / particulieren intekenen en deelnemen? Dit is niet van toepassing, daar er met gemeentebesturen wordt gewerkt om gemeentelijke beleidskaders voor kleine windturbines op te maken.
-
Zijn de inplantingszones reeds gekend? Neen, dit is onderwerp van de oefeningen die per pilootgemeente worden doorlopen.
-
Wanneer voorziet men de start en het eindrapport van dit project? Zie antwoord vraag 2.
8
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
CARL VEREECKE GEDEPUTEERDE VAN ALGEMENE FINANCIERING, BUDGET EN ADMINISTRATIEVE BEROEPEN, PERSONEEL, INFORMATIETECHNOLOGIE, SPORT EN PROVINCIAAL ONDERWIJS Vraag nr. S/2015/9 van 07 januari 2015 van de heer Kristof Pillaert (N-VA) Vergunningsbeleid provincie West-Vlaanderen Wanneer de burger in beroep gaat tegen een vergunningsbesluit (milieuvergunning, stedenbouwkundige vergunning en natuurvergunning) afgeleverd door de gemeente is de provincie aan zet. De provinciaal stedenbouwkundig ambtenaar (PSA) formuleert op dat moment een advies. De bestendige deputatie beslist. De vraag luidt: Voor de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 & 2014 (per jaar): In hoeveel gevallen werd het advies van de PSA gevolgd door de bestendige deputatie en in hoeveel gevallen niet? Graag uitsplitsen per jaar en per soort vergunning. Met andere woorden in hoeveel gevallen gaf: - PSA positief en de deputatie negatief. - PSA positief en de deputatie positief. - PSA negatief en de deputatie positief. - PSA negatief en deputatie negatief. Antwoord Het is zo dat de cijfergegevens enkel bijgehouden worden over de uitspraak van de beroepen, niet over het feit of het PSA-advies gevolgd wordt. Net omdat het nut van de hoorzitting is om aan de beroepers de kans te laten bijkomende informatie te geven, is het initiële advies soms niet meer van toepassing. Voor het jaar 2013 waren er in totaal 505 beroepsprocedures. Voor 47 gevallen was er een intrekking van beroep. In 353 van de 505 gevallen werd het PSA-advies gevolgd en in 105 gevallen was er een afwijkende beslissing. Van de 105 afwijkende beslissingen gaat het éénmaal om een aanpassing van onontvankelijk naar vergunning verlenen. Eénmaal van onontvankelijk naar een weigering en éénmaal van vergunning gedeeltelijk verlenen naar vergunning weigeren. Bij de overige dossiers is de vergunning verleend geweest tegen het oorspronkelijke voorstel van de PSA in. Voor het jaar 2014 gaat het om 482 beroepsprocedures. In 53 gevallen was er een intrekking van beroep en het PSA advies werd 306 maal gevolgd. In 123 gevallen werd er een afwijkende beslissing genomen. Daarvan zijn er 2 dossiers waarvan het advies onontvankelijk was en die omgezet zijn in een weigering. Daarnaast was er ook 1 dossier waarvan het advies vergunning verlenen was die omgezet is in een weigering. Net zoals in 2013 zijn ook hier de overige dossiers vergund geworden. Aangezien de cijfers manueel dienen opgezocht te worden, is het ook niet mogelijk een nog meer gedetailleerde opsplitsing te maken.
9
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
BART NAEYAERT GEDEPUTEERDE VAN LANDBOUW EN VISSERIJ, INTEGRAAL WATERBELEID, INFRASTRUCTUUR EN JURIDISCHE AANGELEGENHEDEN Vraag nr. S/2015/10 van 23 januari 2015 van de heer Marc Vanwalleghem (CD&V) Muskusratten Sinds de oprichting van de regionale comite’ s ter bestrijding van de muskusratten was midden West-Vlaanderen reeds geruime tijd vrij van muskusratten. Toch werd er altijd rekening gehouden met een dreiging vanuit de grensstreek . Enkele weken terug werd er daar hetgeen gevreesd was bevestigd. In Moorslede werd door de plaatselijke rattenvanger één exemplaar gevangen. Enkele dagen later werden er zelfs meerdere gevangen door het Vlaamse gewest. Mijn vraag is hoe word daarop gereageerd vanuit de Provincie? Even stel ik ook de vraag, Wat als er in het najaar of in de recente natte zachte winter abnormale schade aangebracht word door o.a. ganzen in de polder of everzwijnen in de streek van het Brugse ? Ook wil ik vragen als er in februari een weekend wordt ingericht voor het afschieten van houtduiven? Antwoord Muskusratten: De dreiging van de schade aan het watersysteem door muskusratten in onze provincie is het vorig jaar inderdaad weer verhoogd ten opzichte van de afgelopen jaren. In het jaar 2002 werden nog 27.910 muskusratten gevangen, de daling werd ingezet door een intensieve samenwerking met de partners over de grens (Franse partners, Wallonië en Oost-Vlaanderen) in het kader van Europese projecten (Lutanuis en Cartora). In 2003 waren dit nog 21.830 MKR, 2004 was dit 16.520, … in 2008 was dit 2.485 MKR, vanaf 2012 zakten de resultaten onder de 1000 muskusratten met 900 stuks en in 2013 883. De vangstresultaten zijn de som van de vangsten van de lokale (gemeenten, provincie en polders) bestrijders en de gewestelijke (VMM). De cijfers voor 2014 zijn nog niet allemaal binnen. Echter uit de eerste cijfers van het regionaal comité IJzer stellen we een stijging van het aantal door de lokale bestrijders gevangen muskusratten vast (263 tgo 167 in 2013). Er zijn verschillende oorzaken van de stijging van het aantal gevangen muskusratten: - Eén van de voornaamste is het natte najaar in 2013 met daaropvolgend een zachte winter. Door de moeilijke oogstomstandigheden bleven redelijk wat oogstresten op het veld achter, een bron van voedsel. Door de zachte winter 2013-2014 zonder harde vorst en sneeuw was er geen natuurlijke selectie. Het feit dat de muskusrat een exotische soort is en hier geen natuurlijke vijanden heeft maakt dat er veel muskusratten de winter overleefd hebben. - Aan de Franssprekende zijde van de West-Vlaamse grens is er niet zo’n rigoureuze aanpak van de muskusratten. In Wallonië is er geen gecoördineerde bestrijding meer sinds het Europees project Cartora afgelopen is.
10
-
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
Bij de Franse partners is tijdens de controlemetingen in 2012 en 2013 vastgesteld dat de norm van 10 muskusratten per km² overschreden werd met enkele tientallen eenheden. In Frankrijk wordt de aanwezigheid van de muskusrat anders gepercipieerd dan in onze provincie. Een totale uitroeiing staat daar niet op de agenda. Ook in Oost-Vlaanderen is er geen gebiedsdekkende bestrijding van de ratten. Rato werkt enkel maar in die gemeenten waar er een overeenkomst mee afgesloten is. Grensgemeenten met West-Vlaanderen die geen lid zijn van Rato zijn dan ook broeihaarden van waaruit de muskusrat binnen komt.
De oorzaak van het doorstoten van enkele verkennende muskusratten naar het centrum van de provincie is niet alleen te verklaren door hoger vermelde redenen. Ook in onze provincie is er een zekere laksheid opgetreden bij enkele gemeentebesturen, vooral in het zuiden van de provincie. Het bestrijden van muskusratten, bruine ratten en plantenexoten krijgt onvoldoende aandacht. Er worden bij verschillende gemeenten te weinig mandagen ingezet om de muskusratten te kunnen stoppen aan de grens. De redenering is: er zijn toch geen muskusratten meer, waarom zouden we nog de moeite doen om onze mensen te laten rondlopen? Als er al een relatief goede werking is, is de aandacht verschoven naar de bestrijding van de bruine ratten. Het aflopen van de waterlopen om sporen te zoeken is dan ook in veel gemeenten weggevallen. Met de pensionering van enkele rattenvangers is ook de stielkennis van het zoeken van sporen van de muskusratten sterk verminderd. Specifiek voor Zuid West-Vlaanderen hebben we de cijfers voor 2014 al binnen: 242 MKR in 2014 tegenover 87 MKR in 2013, 116 MKR in 2012 en 73 in 2011. Dus maal 3 en dan vooral door de vangsten in Avelgem. Wat gaat de provincie hier aan doen? Via de regionale comités wordt er blijvend op gehamerd dat de taak van de bestrijders uitgebreid is van louter muskusrattenvanger naar het vangen van bruine ratten, bestrijden van plantenexoten (grote waternavel, reuzenberenklauw, ea.) en bestrijden van ganzen. Soorten die in en langs de waterlopen leven. Er is overgegaan tot het centraal aankopen van het vergif, voor het bestrijden van de bruine ratten, waardoor een betere prijs kan bedongen worden. De hierdoor vrijgekomen middelen worden aangewend om het wagenpark van de bestrijders te vervangen, of om een wagentje aan te kopen. Een verbetering van de mobiliteit van de lokale bestrijders heeft een gunstig effect op de bestrijding. De provincie West-Vlaanderen probeert ook bij de andere provincies (op VVP niveau) de ambitie aan te wakkeren om het coördineren van de gebiedsdekkende bestrijding van muskusratten, bruine ratten en plantenexoten tot één van de kerntaken van de provincies te maken. Voorlopig zonder groot succes. Ganzen: Voor ganzen moeten we het onderscheid maken tussen de zomer- en winterganzen. - Voor de zomerganzen (Canadese gans, soepganzen, Grauwe gans, Nijlganzen…) lopen bestrijdingsprogramma’s. Hier kan bejaging en bestrijding toegepast worden. - De schade in de winter in de polders wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door overwinterende ganzen, die uit het noorden komen (kleine rietganzen, kolganzen). Dit zijn beschermde soorten en kunnen niet bejaagd of bestreden worden. Ze mogen wel verjaagd worden. Ondanks de inspanningen om de ganzen van de velden weg te houden, kan er toch nog aanzienlijke schade optreden. Hier is het wildschadebesluit van toepassing en kunnen de getroffen boeren een schadevergoeding aanvragen bij de Vlaamse overheid. - Als provincie of Inagro werken we nu niet meer actief rond de winterganzen. Wel hebben we in de aanloop naar de opmaak van het wildschadebesluit een zeer actieve rol gespeeld. De toepassing van het wildschadebesluit loopt behoorlijk goed, zodat we daar geen verdere actie meer ondernemen, met uitzondering van infoverstrekking over afweermiddelen en het wildschadebesluit. Everzwijnen: -
-
Algemeen: De provincie coördineert de stuurgroep ‘everzwijnen’ onder voorzitterschap van de gedeputeerde. Daar worden afspraken gemaakt over de bestrijding van de everzwijnen. In de stuurgroep zetelen verschillende partijen: landbouw, jagers, natuur, overheid en privé. De verstandhouding is goed, er wordt constructief samengewerkt. Op 29 januari ging er een drukjacht door in Vloethemveld onder de coördinatie van het ANB. Via de werkgroep volgen we de situatie verder op en gaan na of er nog bijkomende actie moet ondernomen worden.
11
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
Houtduiven: -
Het laatste weekend van februari blijft traditiegetrouw het weekend waar extra wordt ingezet op de afschot van houtduiven. De aanpak is de laatste jaren wel gewijzigd. In het verleden nam de provincie een sterk coördinerende rol op zich in de organisatie van het duivenweekend. Deze rol werd afgebouwd, omdat het ‘duivenweekend’ voldoende ingeburgerd is bij de WBE’s. Toch roepen we elk jaar nog steeds alle WBE’s op om het laatste weekend van februari specifiek te gaan jagen op houtduiven. Deze actie gaat dus nog steeds door, maar het is aan de WBE’s om dit te organiseren. De lokale landbouwverenigingen kunnen hier ook hun rol spelen door in contact te treden met de WBE’s en deze vraag plaatselijk mee te ondersteunen. We merken dat in de WBE’s waar de duivenproblematiek speelt, dit goed wordt opgevolgd, waar de duivenproblematiek veel minder aan de orde is, wordt dit minder opgevolgd, maar daar is de noodzaak ook veel minder groot. In de komende weken vertrekt er hierover een brief naar de West-Vlaamse WBE’s.
-
Daarnaast loopt er momenteel nog het proefproject ‘bejaging en bestrijding houtduiven’ in samenwerking met INBO, BB, HVV, Inagro. Dit zit nu in de eindfase. Dit project loopt in 3 WBE’s in West-Vlaanderen. Hier wordt gekeken naar: - Versoepeling van bijzondere bejaging - Administratieve vereenvoudiging van de bijzondere bejaging - Verlenging van de ‘gewone’ jacht tot eind maart (ipv eind febr.) - Bevraging van jagers en landbouwers over deze nieuwe aanpak - Bevraging over de schade door houtduiven. De laatste tellingen gebeuren nog dit voorjaar en dan hebben we het eindrapport en kunnen we de eindresultaten evalueren.
-
Daarnaast geven we ook voorlichting over alle mogelijke afweermiddelen om schade van houtduiven te beperken. Er worden af en toe nieuwe middelen uitgetest en als die succesvol zijn, wordt daarrond dan ook demonstratie en voorlichting georganiseerd.
-
De aanpak voor houtduiven is een totaalaanpak: bejaging, bestrijding, schade vermijden door de gepast afweer, onderzoek om de efficiëntie van de verschillende maatregelen te verbeteren….
Algemeen: faunaplan De voorbije jaren hebben we vooral gewerkt met soortgerichte acties. Voor schadeverwekkende soorten, zoals houtduiven, ganzen, everzwijnen… streven we naar het beperken van de schade en als het kan naar populatiebeheersing. Voor ‘stimulisoorten’ lopen dan stimulerings- of beschermingsprogramma’s, vooral via de collega’s van Minawa en de Regionale landschappen, maar ook via Inagro. Wat we nu willen uittesten is een geïntegreerde aanpak van de min- en meersoorten: de opmaak van een faunaplan. De gebiedswerking en het regionaal landschap Houtland zijn hierin de trekker. In dit plan willen we maatregelen afspreken die goed zijn voor zowel de min- en meersoorten, maar vooral willen we dit doen in een proces van participatie met alle stakeholders: jagers, landbouwers, natuurverenigingen, overheden, regionale landschap…..
12
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
JEAN DE BETHUNE GEDEPUTEERDE VAN ECONOMIE EN STREEKONTWIKKELING, EXTERNE RELATIES, NOORD-ZUID-BELEID EN GELIJKE KANSEN Vraag nr. S/2015/11 van 22 januari 2015 van de heer Kurt Himpe (N-VA) Startersinfrastructuur Izegem Naar aanleiding van een eerdere schriftelijke vraag werd geantwoord dat begin 2015 de niet-gebruikte kantoorruimte in het startersgebouw in de Stuivenbergstraat zou omgevormd worden tot een semi-atelier. Deze werken zijn echter nog niet gestart. De verhuurcontracten van een aantal ateliers loopt intussen ook op hun einde. Er is ook een nieuwe samenwerkingsovereenkomst opgemaakt tussen de stad Izegem en de POM waarin sprake is van bijkomende investeringen in startersinfrastructuur in het centrum van de stad. Hierbij enkele vragen: -
Wanneer zal de omvorming van de kantoorruimte tot een semi-atelier starten en wanneer zal dit in gebruik kunnen genomen worden?
-
Zijn er nieuwe kandidaten voor de ateliers in te vullen? Indien niet: zullen de huidige starters langer gebruik kunnen maken van de infrastructuur?
-
Wanneer zal de bijkomende startersinfrastructuur in het centrum van de stad gerealiseerd worden?
Antwoord Graag geven wij hierbij op uw onderstaande vragen antwoorden die gebaseerd zijn op input van de POM WestVlaanderen die de betreffende startersinfrastructuur beheert. 1. Wanneer zal de omvorming van de kantoorruimte tot een semi-atelier starten en wanneer zal dit in gebruik kunnen genomen worden? I.f.v. de omvorming werden de volgende stappen al ondernomen: - In navolging van een offertevraag aan verschillende aannemers verstuurd, op basis van de initiële meetstaat, werd slechts één offerte ontvangen, m.n. van Six op 25/11/2014. De geraamde kostprijs bedraagt 16.000 euro (excl. BTW). - Een bezoek ter plaatse met de brandweer leerde dat de meetstaat nog diende uitgebreid met een aantal maatregelen in functie van brandveiligheid, onder meer m.b.t. compartimentering. - Begin 2015 kon de uitgebreide meetstaat worden gefinaliseerd (cf. bijlage), op basis waarvan een aangepaste offerte kon worden opgevraagd bij Six (Six, overigens de aannemer die tevens de initiële verbouwingen aan het pand uitvoerde). Een offerte werd ontvangen op 16/02/2015, goed voor een kostprijs voor de verbouwing van het kantoor tot atelier van 30.422 euro (excl. BTW). Gezien de hoogte van de raming dient de verdere procedure voor gunning gebeurlijk te worden bijgestuurd. 2. Zijn er nieuwe kandidaten voor de ateliers in te vullen? Indien niet: zullen de huidige starters langer gebruik kunnen maken van de infrastructuur? Er dienden zich in de voorbije maanden drie geïnteresseerden aan voor het huren van een atelier: -
Kristof Haerinck, Table Art, huurt sinds 1/2/15 atelier 1 van ‘t Werkpand Izegem; Tom Lefevere, geïnteresseerd in atelier 4, hij blijkt echter niet langer geïnteresseerd te zijn; Nicolas Malfait, geïnteresseerd in atelier 4, vraag dateert van donderdag 12/02 en 16/02 vindt een plaatsbezoek plaats.
13
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
Ter info: tegen Melisco, huurder atelier 4, dienden gerechtelijke stappen te worden ondernomen teneinde de huurovereenkomst te kunnen beëindigen. Er mochten immers geen betalingen vanuit Melisco worden ontvangen. De huurovereenkomst is ondertussen via gerechtelijke weg ontbonden; de ontruiming van het atelier is lopende. 3. Wanneer zal de bijkomende startersinfrastructuur in het centrum van de stad gerealiseerd worden? De participatie vanuit de POM aan kernversterkende initiatieven vanuit de stad Izegem opgenomen, is voorwerp van bespreking met de betrokken stedelijke diensten. Deze besprekingen zijn lopende; het initiatief ligt in handen van de stad. Op het vlak van de inhoudelijke samenwerking (startersbegeleiding) in het raam van deze initiatieven werden de contouren reeds min of meer uitgeklaard; finalisatie ervan kan plaatsvinden na definitief fiat vanuit de stad.
14
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
MYRIAM VANLERBERGHE GEDEPUTEERDE VAN CULTUUR EN WELZIJN Vraag nr. S/2015/12 van 06 februari 2015 van mevrouw Sigrid Vandenbulcke (N-VA) Automatiseringsproject “Buren bij Kunstenaars “ 2015 In zitting deputatie van 22/01/2015 werd volgend agendapunt behandeld: 147. Cultuur 38361 - 2015/Cult-405 Keuze onderhandelingsprocedure en gunning opdracht voor het automatiseringsproject Buren bij kunstenaars 2015 en het organiseren van de openingsmanifestatie Beslissing: Goedgekeurd Na het dossier te hebben ingekeken heb ik volgende opmerkingen en vragen: Er werd een overheidsopdracht uitgeschreven in de vorm van een onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking volgens artikel 17 §2, 1° f van de wet van 24 december 1993 betreffende de overheidsopdrachten. Dit artikel 17, §2, 1°, f:: bepaalt dat uitzonderlijk kan worden geopteerd voor de “onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking” op gronden van het feit dat wegens de technische of artistieke specificiteit of de bescherming van exclusieve rechten, de opdracht slechts aan één aannemer, leverancier of dienstverlener kan worden toevertrouwd. Er wordt gemotiveerd dat het bijwerken van de bestaande website slechts door de geconsulteerde aanbieder kan worden gegund. De samenwerking met desbetreffende firma (WestSite) 2008-2014 werd steeds gunstig geëvalueerd door alle betrokken provinciale diensten. -
Is het technisch mogelijk dat ook andere bedrijven de bestaande website kunnen aanpassen? Is er in overweging genomen om meerdere aanbieders van offertes aan te schrijven, zodoende de totaalprijs van 20.139,77 (inclusief BTW) EUR te drukken? Het ontwerp en druk wordt in rekening genomen door de Grafische Dienst. Welk is de reden dat een externe firma het inbinden van de brochure voor zijn rekening neemt en niet de Grafische Dienst?
Antwoord In aansluiting aan uw schriftelijke vraag kunnen wij u, na overleg met de betrokken diensten Internetontwikkeling en Grafische Dienst, het volgende meedelen: 1. In 2008 kreeg de firma Westsite via aanbesteding de opdracht om een website te ontwikkelen voor het project Buren bij Kunstenaars. De opdracht bestond uit de front-end development van de site Buren bij Kunstenaars alsook het aanleveren van een content management systeem (CMS) voor het beheer/registratie van - content van de website - verschillende edities - deelnemende kunstenaars - gebruikers - versturen van mailings - … Het CMS (een eigen product van Westsite) en de front werd bij vorige edities telkens aangepast volgens nieuwe behoeften en technische vernieuwingen. Ook voor deze editie zijn een aantal aanpassingen vereist voor de goede werking en de toenemende vraag naar mobiel gebruik.
15
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
Aanpassingen door een andere webdesigner/developer is in deze niet mogelijk en impliceert het herontwikkelen van de volledige webapplicatie i.p.v. het doorontwikkelen van de huidige, met navenante kostprijs die sowieso hoger zou liggen dan die voor het wijzigen. De webapplicatie heeft bovendien zijn bedrijfszekerheid en kwaliteit bewezen. Het opnieuw ontwikkelen zou een lange doorloopperiode vergen, alsook meerdere testen, het wegwerken van bugs, bijsturen, … Aanbesteding, verdere ontwikkeling en aanpassingen van de website van Buren bij kunstenaars gebeuren steeds in overleg met de dienst Internetontwikkeling die mee dit dossier opvolgt. 2. Het inbinden van de brochure ‘Buren bij Kunstenaars’ wordt uitbesteed wegens technische onmogelijkheid van het machinepark van de Grafische Dienst van de Provincie. Door de combinatie van het kleine pocketformaat (10*21 cm), het aantal blz. (208 blz. in 2014) en de grote oplage is de Grafische Dienst genoodzaakt om de brochure garenloos (= gelijmd) te laten inbinden bij een boekbinderij. De Grafische Dienst heeft een lijmmachine staan maar dit is een halfautomatische machine die gemiddeld 150 à 200 boekjes lijmt per uur. Deze grote oplage kan intern niet afgewerkt worden. Met de komst van de nieuwe verzamelmachine begin vorig jaar zouden deze boekjes in principe geniet afgewerkt kunnen worden maar dan moet het formaat sterk wijzigen zodat de brochures minder blz. hebben. Op die manier verliezen de brochures hun handige pocketformaat wat ook grote gevolgen heeft voor de distributie. De uniformiteit met de brochures van Pas-de-Calais en Le Nord (de twee partners in dit grensoverschrijdend project) laat een wijziging van formaat ook niet toe.
16
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
I.2. Vragen waarvan de reglementaire termijn verstreken is en waarop nog niet werd geantwoord
BART NAEYAERT GEDEPUTEERDE VAN LANDBOUW EN VISSERIJ, INTEGRAAL WATERBELEID, INFRASTRUCTUUR EN JURIDISCHE AANGELEGENHEDEN van dd. 06 januari 2015 vanmevrouw Sigrid Vandenbulcke (N-VA) Geactualiseerde lijst onroerende eigendommen en gepachte gronden en gebouwen provincie West-Vlaanderen Graag had ik de geactualiseerde lijst van de onroerende eigendommen van de provincie West-Vlaanderen ontvangen. Daarnaast had ik ook graag de lijst ontvangen van gepachte gronden en gehuurde gebouwen van de provincie West-Vlaanderen. Graag met volgende specificaties opgesplitst in gronden en gebouwen: aankoopprijs (of huurprijs),
17
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
II. MONDELINGE VRAGEN Verslag van de mondelinge vraagstelling tijdens de provincieraad dd. 26 februari 2015 Vraag nr. M/2015/13 van de heer Marc Vanwalleghem (CD&V) Opvolging dossiers rampenfonds De heer Marc Vanwalleghem, CD&V-raadslid, stelt dat de gouverneur nog steeds bevoegd is voor de opvolging van de dossiers van het rampenfonds. De laatste jaren werd West-Vlaanderen geteisterd door nogal wat natuurrampen. Door de interne staatshervorming is de erkenning van natuurrampen geregionaliseerd. Wat de ramp van 2014 betreft, is er reeds een erkenning door de Vlaamse regering. De rampen die vóór 1 juli 2014 plaatsvonden, vallen evenwel nog onder de federale bevoegdheid. Daar wringt het schoentje, zo merkt hij op. Nog een aantal West-Vlaamse rampen, waaronder de pinksterstorm, wachten op erkenning. De heer Vanwalleghem hoopt op de steun van de gouverneur om deze erkenningen te bespoedigen. Zijn bezorgdheid gaat vooral naar de afhandeling die op de erkenning zou moeten volgen. De vroegere toegewezen federale ambtenaren zijn door de regionalisering onder Vlaamse vleugels geplaatst. Dit betekent dat er op dit moment noch op provinciaal noch op federaal niveau man- of vrouwkracht is om de dossiers af te werken. De heer Vanwalleghem vraagt de gouverneur om deze problematiek vanuit zijn coördinerende rol aan te pakken en wenst te weten welke ondersteuning er nog vanuit het provinciaal niveau verwacht mag worden. Antwoord De heer gouverneur merkt op dat de heer Vanwalleghem de situatie naar aanleiding van de zesde staatshervorming goed heeft geschetst. De Vlaamse overheid is sinds 1 juli 2014 de verantwoordelijke inzake de natuurrampen. Er werd intussen een Vlaams rampenfonds gecreëerd. Dit is samengesteld uit personeelsleden die in het verleden de nodige expertise hebben opgedaan, maar die hoofdzakelijk afkomstig zijn van de federale diensten van de respectievelijke gouverneurs en provincies. Deze mensen kregen de keuze om ofwel bij de federale overheid een andere taak uit te oefenen, ofwel bij de Vlaamse overheid de taakstelling rond deze dossiers verder uit te oefenen. Er zijn momenteel dus personeelsproblemen. Bijgevolg is aan de secretarisgeneraal van het bevoegde departement gevraagd wat de impact is op het vlak van personeel van deze toch kleinere dienst. De dienst heeft de praktische werking van het Vlaams rampenfonds herbekeken, zo vervolgt de heer gouverneur. Het is bijzonder moeilijk om de werklast hieromtrent te meten, aangezien men op voorhand niet weet wat er zal gebeuren. Op 13 februari 2015 hebben alle gouverneurs een brief gekregen van de teamcoördinator van het Vlaams rampenfonds. In deze brief wordt voorgesteld dat het team van het Vlaams rampenfonds in naam van de gouverneurs de administratieve afhandeling van de dossiers op zich neemt. De handtekeningbevoegdheid blijft de bevoegdheid van de provinciegouverneur. Deze nieuwe procedure zal ingaan op het moment van de publicatie van de erkende ramp in het Staatsblad. Er is afgesproken met de gouverneurs en het Vlaams rampenfonds dat deze aanpassing van de procedure en afhandeling op het provinciale niveau tijdig, duidelijk en transparant naar de gemeenten wordt gecommuniceerd. Normaliter zullen de geteisterden van een erkende natuurramp hun aanvraag rechtstreeks dienen te richten aan het Vlaams rampenfonds. De gouverneur deelt mee dat hij erover zal waken dat de communicatie hierover goed verloopt. De heer gouverneur licht toe dat er op federaal niveau nog elf rampperiodes wachten op erkenning, waaronder enkele West-Vlaamse rampen. Hij heeft zijn kabinet laten informeren naar het tijdstip van de erkenning van deze rampen. Op deze vraag kwam evenwel geen antwoord. Blijkbaar heeft de federale regering de ambitie om een oplossing te zoeken voor de problemen op het vlak van budget en personeel en om de duizenden federale rampendossiers af te handelen binnen een periode van twee jaar. Dit is misschien nog lang, maar men zal proberen om binnen de budgetcontrole van de federale overheid een oplossing te vinden, zo besluit de heer gouverneur. Repliek De heer Vanwalleghem dankt de gouverneur om toch enige duidelijkheid te geven over de twintigduizend dossiers die nog op erkenning wachten.
18
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
Vraag nr. M/2015/14 van de heer Kurt Ravyts (Vlaams Belang) Berichtgeving in West Site over de afslanking van de provincies De heer Kurt Ravyts, Vlaams Belang-fractievoorzitter, wilde zijn vraag eigenlijk stellen aan gedeputeerde Carl Vereecke aangezien deze bevoegd is voor personeel. Hij merkt op dat hij zich steeds constructief heeft opgesteld en ook deze keer wil hij de zaak vooruit helpen. In het kader van de budgetbesprekingen werd er in november 2014 heel grondig gedebatteerd over de toekomst van de provincies, alsook over de begrijpelijke ongerustheid bij het personeel. Gedeputeerde Carl Vereecke heeft de provincieraad er toen uitdrukkelijk op gewezen dat dit rationeel bekeken moet worden en dat er een voorbeeld dient genomen te worden aan de zesde staatshervorming. Uit de vorige actuele vraag blijkt al dat hierbij kanttekeningen geplaatst kunnen worden, zo stelt de heer Ravyts. Hij veronderstelt dat het personeel door de deputatie op de hoogte wordt gehouden van de vorderingen in dit dossier. De provincieraad werd vorige week door de gedeputeerde op de hoogte gebracht van de stand van zaken. Vervolgens verwijst de heer Ravyts naar het personeelsblad West Site en meer bepaald naar de nieuwjaarsvragen die aan de personeelsleden werden gesteld. Er werd namelijk onder meer gevraagd waarom de provincies niet mogen verdwijnen. Hij heeft een probleem met deze vraagstelling, die overigens in strijd is met het voorwoord, met het vorige nummer en met de debatten die in de provincieraad werden gevoerd. Hij citeert uit het voorwoord van de provinciegriffier: “we laten ons niet leiden door wanhoop omdat provincies worden afgeslankt”. In het vorige nummer zei de griffier: “tot slot zal het tijd zijn voor een goede groeistrategie, groei naar een sterker provinciaal profiel”. In het Brugse cultuurblad Exit las de heer Ravyts dat de gedeputeerde voor cultuur zegt dat het allemaal in orde is voor cultuur en dat de bevoegde minister het niet meer heeft over afslanking. Hij betreurt overigens dat hij dit daar moest lezen. En dan wordt in het personeelsblad de vraag gesteld waarom de provincies niet mogen verdwijnen. Hij besluit dat hij hier geen touw meer aan kan vastknopen. Antwoord De heer Guido Decorte, gedeputeerde, heeft veel lof voor het personeelsblad. Dit blad wordt door de dienst communicatie grondig voorbereid. De doelstelling is om reportages te leveren over wat er leeft bij het personeel. De afslanking van de provincies is een thema bij uitstek, dat sterk leeft bij het provinciepersoneel. De vraag waarom de provincies niet mogen verdwijnen, vindt de gedeputeerde geen tendentieuze of insinuerende vraag. Er kan misschien over gediscussieerd worden of de vraag niet anders gesteld diende te worden. Het woord afslanken was misschien beter dan het woord verdwijnen. De kern van de zaak is evenwel dat er mensen van de diensten cultuur en welzijn werden geïnterviewd. Voor hen betekent het woord afslanken zoveel als verdwijnen. Hij vraagt begrip voor deze personeelsleden. Hijzelf begrijpt hun reactie erg goed. De gedeputeerde wenst hier verder niet veel tijd aan te besteden. Het is niet de gewoonte van de deputatie om tussen te komen in het fundamenteel recht op vrije meningsuiting van een personeelslid, zo stelt hij. Repliek De heer Ravyts merkt op dat hij uiteraard geen probleem heeft met vrije meningsuiting. Hij stelt vast dat in de menselijke beleving afslanken dus blijkbaar gelijk is aan afschaffen, althans voor sommige direct betrokkenen. Deze mensen zijn dan toch voor meer dan de helft gerustgesteld door het blad Exit, zo stelt hij. Vraag nr. M/2015/15 van de heer Alex Colpaert (Groen) en mevrouw Mieke Van Hootegem (N-VA) Peil van het diepe grondwater en grondwaterschaarste De heer Alex Colpaert, Groen-raadslid, licht toe dat de Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) begin deze maand liet weten dat het peil van het diepe grondwater vooral in Zuid-West-Vlaanderen in versneld tempo is gedaald; op sommige plaatsen tot op meer dan honderd meter diepte.
19
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
Dit water bevindt zich in gespannen grondlagen, vaak op grote diepte, onder een ondoorlaatbare laag. Het diepe grondwaterpeil daalt stelselmatig doordat er vaak meer water wordt onttrokken dan aangevuld. De bovenliggende kleilagen beperken voldoende aanvulling door infiltratie naar diepere lagen. De uitdroging van de diepe grondwaterlagen is een acuut probleem. Zo dreigen de reserves van de Sokkel in Oost- en WestVlaanderen uitgeput te raken. In Zuid-West-Vlaanderen pompen de textiel- en voedingsindustrie en de landbouw al jaren grondwater op uit de Sokkel, zo vervolgt de heer Colpaert. Het gevolg hiervan is dat het waterniveau van de Sokkel heel sterk gedaald is. Dit heeft een rechtstreekse invloed op de kwaliteit van het diepe grondwater, met verhoogde ijzer- en sulfaatgehaltes en vooral onomkeerbare verzilting tot gevolg. De impact op het milieu is ingrijpend. Een studie van de universiteit van Gent wees uit dat een afbouw van het gebruik van water uit de diepe grondwaterlagen met maar liefst vijfenzeventig procent nodig zou zijn om het niveau van de Sokkel binnen een termijn van meerdere decennia terug richting het normale peil te brengen. In het kader van de bevoegdheid rond integraal waterbeleid is hierin een belangrijke taak weggelegd voor de provincie, onder andere voor wat het afleveren van milieuvergunningen betreft. De heer Colpaert vraagt in hoeverre het provinciebestuur met deze problematiek rekening houdt bij het verlenen en verlengen van milieuvergunningen aan bedrijven. Worden er extra stappen gezet om het proces dat het gebruik van diep grondwater drastisch moet verminderen te versnellen, zo vraagt hij. Ook wil hij weten welke maatregelen er worden genomen om de landbouw te steunen in de overgang van het gebruik van diep grondwater naar bijvoorbeeld een ruimer gebruik van hemelwater. Mevrouw Mieke Van Hootegem, N-VA-raadslid, heeft een aantal aansluitende vragen, maar vanuit een andere invalshoek. Ze verwijst naar een tussenkomst van raadslid Luc Coupillie enkele maanden geleden tijdens het waterdebat, waarin hij verkondigde dat West-Vlaanderen moet afrekenen met wateroverlast en tegelijkertijd met een dreigend watertekort. Ze is van mening dat de heer Coupillie overschot van gelijk had. Een drietal weken geleden, zo vervolgt mevrouw Van Hootegem, bond Vlaams minister van leefmilieu Joke Schauvlieghe de kat de bel aan toen ze verkondigde dat het in Vlaanderen slecht gesteld is met de grondwaterreserves. Twintig jaar geleden werd er evenwel omtrent deze problematiek al aan de alarmbel getrokken. De minister wees met een vermanende vinger naar de West-Vlaamse textiel- en voedingsindustrie, die volgens de minister massaal grondwater oppompt. Deze uitleg is achterhaald en dateert ook van twintig jaar terug, zo stelt mevrouw Van Hootegem. De voedings- en textielindustrie heeft effectief behoefte aan grote hoeveelheden water van hoge kwaliteit, maar sinds tien jaar hebben juist deze sectoren bijzondere inspanningen geleverd om hun grondwatervoorziening tot gemiddeld tien procent van hun oorspronkelijk verbruik te herleiden, zo stipt mevrouw Van Hootegem aan. In een versneld tempo hebben zij hun technologieën aangepast door recyclage en aanwending van alternatieven zoals het zogeheten grijswaterproject. Vlaanderen beschikt nu eenmaal niet over natuurlijke waterbronnen en bijgevolg is de gemiddelde waterbeschikbaarheid hier zeer beperkt. Een groeiende verstedelijking en sterke drainage door de landbouw, beide met verminderde infiltratie tot gevolg, maar ook de hoge bevolkingsdichtheid zijn hier mede de oorzaak van. Niettegenstaande de strengere wetgeving van de laatste jaren rond grondwateronttrekking in Vlaanderen dient er voortdurend een vinger aan de pols gehouden te worden. Wekelijks beslist de deputatie over vergunningen of hervergunningen inzake grondwatergebruik. Mevrouw Van Hootegem vraagt zich af welke criteria de deputatie gebruikt bij het toekennen of weigeren van vergunningen. De ecologische factor is ongetwijfeld de belangrijkste drijfveer, maar economie is een bijkomend motief, zeker in de provincie West-Vlaanderen. Ze vraagt of er een gradatie zit in de opgelegde reglementering, of de grondwaterlaag als criterium wordt opgenomen en of ondiepe lagen ook een parameter zijn bij het toekennen van een vergunning. Vervolgens vraagt mevrouw Van Hootegem of de criteria voor het toekennen van een vergunning in de laatste decennia voldoende werden aangepast in functie van de geschetste problematiek, alsook of er bijkomende beperkingen noodzakelijk zijn om het evenwicht in de grondwaterlaag te herstellen. Ze wenst te weten of de provincie de aanvrager helpt bij het zoeken naar alternatieven voor grondwater alvorens een vergunning af te geven, alsook of dit nu reeds een standaardprocedure is. Indien dit niet het geval is, wordt deze standaardprocedure dan niet beter in het leven geroepen, zo vraagt ze. Tot slot vindt mevrouw Van Hootegem dat de West-Vlaamse industrie morele steun verdient. Minister Schauvlieghe moet minstens ingelicht worden over de ware toedracht van de situatie.
20
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
Antwoord De heer Bart Naeyaert, gedeputeerde, vindt het logisch dat er verschillende invalshoeken zijn. Duurzaamheid betekent enerzijds rekening houden met milieuaspecten en anderzijds met sociaal-economische aspecten. Als de deputatie beslissingen neemt over grondwater, dan moeten alle aspecten in rekening gebracht worden. In alle situaties wordt er gestreefd naar een rationeel watergebruik, naar waterbesparing en naar de beperking van het gebruik van hoogwaardig kwalitatief grondwater. Wat de peilen betreft, is er in de Sokkel sprake van een herstel, zo licht de heer gedeputeerde toe. Daar zijn het vooral de grote voedings- en textielbedrijven die water oppompen. Hierdoor konden de acties in het verleden vrij geconcentreerd gebeuren omdat het over enkele zeer grote gebruikers gaat. Als je enkele van die gebruikers sensibiliseert en hen doet zoeken naar alternatieven, dan kan er sneller resultaat bereikt worden. Wat het Landeniaan betreft is men op goede weg, maar minder uitgesproken. Er gebeuren heel veel grondwaterwinningen in dit gebied en deze moeten stuk voor stuk via kleine vergunningen worden aangepakt. In het Landeniaan is op een aantal plaatsen het peil nog aan het zakken, op andere plaatsen stabiliseert het peil en op een beperkt aantal plaatsen is er een stijging van de peilen. Vervolgens gaat de heer Naeyaert dieper in op het afleveren van vergunningen. Hij licht toe dat er in de Vlaremwetgeving sectorale voorwaarden staan die op alle vergunningen van toepassing zijn. Per bedrijf wordt er gekeken naar de totale waterbehoefte. Van een bedrijf wordt verwacht dat het de waterbehoefte in kaart brengt en aangeeft welke alternatieven er zijn voor het gebruik van diepgrondwater alsook hoe het dit verbruik kan beperken. Pas als er een voldoende gestoffeerd dossier is omtrent de verschillende soorten watergebruik en de manieren waarop men dat kan realiseren, kan er een vergunning worden toegekend voor het oppompen van diepgrondwater. De deputatie streeft voor alle bedrijven, groot en klein, naar een afbouw tot vijfentwintig procent van het verbruik dat was vergund in het jaar 2000. De deputatie is al jaren bezig om de afbouw van vijfenzeventig procent verbruik van diepgrondwater te realiseren, zo stipt de heer Naeyaert aan. Dit vraagt zijn tijd. De deputatie kan pas beslissen op momenten dat vergunningen vervallen. De deputatie geeft ook maar vergunningen voor een beperkte tijd. In het overgrote deel van de gevallen gaat het om vergunningen met een duur van vijf jaar. Sinds kort staat de deputatie wel langere vergunningstermijnen toe, met name als het gaat over een bedrijf met een goed waterbevoorradingsplan, met gebruik van de diepwaterbronnen als nooddebiet en niet als structurele waterbron, en waar de afbouw van vijfenzeventig procent al is gerealiseerd. Er mag ook geen probleem zijn van aantasting van de laag door beluchting. Op het moment dat men beluchting krijgt van de waterlaag kan de kwaliteit van het water veranderen. Dit is zowel voor het bedrijf als voor de volledige laag niet goed. Op het moment dat er beluchting van de laag is, kan er geen vergunning meer zijn voor het oppompen van diepgrondwater voor dat bedrijf. Op het vlak van vergunningen wordt er dus door de provincie in het kader van de vergunningsbevoegdheid een hele weg afgelegd om het gebruik van het diepgrondwater tot het strikt noodzakelijke te beperken, zo stipt de heer Naeyaert aan. Het advies van de VMM, die ook in de provinciale milieuvergunningscommissie zit, is hierbij voor een groot stuk bepalend omdat zij over de knowhow beschikken. Dit wil niet zeggen dat de provincie altijd honderd procent akkoord is, maar het advies vormt een heel belangrijk element in de beslissing over de vergunning. Wat betreft de zoektocht naar alternatieven heeft de provincie met Inagro een Kenniscentrum Water opgericht, zo vervolgt de heer gedeputeerde. Dit kenniscentrum helpt de wateraudit opmaken, doet onderzoek naar manieren om water te zuiveren en naar manieren om minder water te verbruiken, om op deze manier voldoende alternatieven te kunnen aanbrengen voor het gebruik van diepgrondwater. Voor industriële bedrijven is er vanuit de POM een werking naar de bedrijven toe om op een zo goed mogelijke manier om te gaan met het diepgrondwatergebruik. Vroeger werd er binnen de POM één op één advies verleend over water, maar deze taak is momenteel overgenomen door het Laagdrempelig Expertise- en Dienstverleningscentrum Water (LED). Er wordt op een meer collectieve manier – en via het LED ook op individuele basis – meegezocht naar alternatieven voor het diepgrondwaterverbruik. Met het Vlaams Kenniscentrum Water (Vlakwa) schrijft de provincie ook calls uit op zoek naar innovatieve manieren en projecten met het oog op waterbesparing en -zuivering. Enerzijds werkt de deputatie dus via de vergunningen en anderzijds probeert de deputatie de bedrijven op allerlei manieren bij te staan om voor het gebruik van diepgrondwater haalbare alternatieven te vinden, zo vat de heer Naeyaert samen. Op die manier probeert de deputatie op een zorgvuldige manier met zowel de ecologische als de sociaal-economische doelstellingen om te gaan om op termijn tot een gestabiliseerd en aanvaardbaar peil te komen.
21
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
Er moet ook nog met andere aspecten rekening gehouden worden, zo stelt de heer gedeputeerde. Sommige van de diepgrondwaterlagen worden bijvoorbeeld bevoorraad in Frankrijk. Als Frankrijk een beleid heeft dat lakser is, dan is het niet zo evident om dat van hieruit op te vangen. Het is dus geen eenvoudig verhaal, maar er is overleg met de VMM om te zoeken naar bijkomende manieren om dit maximaal te kunnen aanpakken. De heer Naeyaert merkt op dat de provincie ook nog het grijswaterproject heeft gehad, dat een grote betekenis had voor de textielbedrijven. De bedrijven gebruiken gewoon leidingwater, maar aan lagere kostprijs. Die lagere kostprijs komt er omdat de watermaatschappijen subsidies hebben gekregen om te investeren in waterzuivering, om water te kunnen hergebruiken. In ruil daarvoor moeten de watermaatschappijen het water ter beschikking stellen van de bedrijven aan een lagere prijs. Dit heeft voor een aantal bedrijven ademruimte gecreëerd, maar het belet niet dat het soms nog altijd zoeken is naar het juiste evenwicht. Er zijn ook nog overgangsperiodes om bedrijven toe te laten om net die ultieme investering te doen om nog minder grondwater te gebruiken. Repliek De heer Colpaert bevestigt dat er al heel wat inspanningen worden gedaan, maar vindt dat de provincie toch erg alert moet blijven. Hij wijst er op dat de veestapel sterk vooruit gegaan is en dat hiervoor waarschijnlijk meer grondwater nodig is. In de af te leveren vergunningen moet er nagekeken worden of er zich geen alternatieven opdringen. De landbouw maakt al moeilijke tijden mee. Het zal nodig zijn om bij het afleveren of verlengen van milieuvergunningen na te gaan of deze bedrijven zich niet met de nodige steun kunnen omvormen en aanpassen aan de strengere normen. De heer Colpaert vindt dat er nogal gemakkelijk gezegd wordt dat de provincie het niet kan oplossen als Frankrijk niet meewerkt. Iedereen moet voor zijn eigen deur beginnen vegen. Als iedereen zijn steentje bijdraagt, dan zal dit toch wel tot een verbetering van het milieu leiden. Mevrouw Van Hootegem bedankt de heer Naeyaert voor zijn duidelijke uitleg, maar wenst nog eens stil te staan bij de industrie. De voedingssector heeft reeds flink geïnvesteerd in alternatieven en dat heeft zeker ook voor werkgelegenheid gezorgd tijdens de economische crisis. De provincie mag deze mensen een hart onder de riem steken voor de vele inspanningen die zij reeds hebben gedaan, zo meent zij. Antwoord De heer Naeyaert merkt op dat de studie van Vlakwa uitwijst dat West-Vlaamse bedrijven verhoudingsgewijs al minder grondwater en meer hemel- en ander water verbruiken dan de rest van Vlaanderen. Dit omdat de deputatie al heel wat inspanningen heeft gedaan en een stuk strenger is. Vervolgens ontkent de heer Naeyaert dat hij heeft gezegd dat Frankrijk een excuus is om niets te doen. Hij vindt het evenwel vervelend om voor de eigen deur te vegen als iemand anders telkens weer stof veroorzaakt. Vraag nr. M/2015/16 van de heer Christof Dejaegher (CD&V) Pesten op school De heer Christof Dejaegher, CD&V-fractievoorzitter, stelt dat iedereen via de media getuige kon zijn van de stille mars die onlangs plaats vond in Poperinge. Iets meer dan 2.000 mensen stapten mee in een optocht voor Lars Declercq en tegen pesten. Lars had geprobeerd zich van het leven te benemen en is enkele dagen later overleden. Wat Lars overkwam maakt momenteel het voorwerp uit van een gerechtelijk onderzoek, zo licht hij toe. Het is wel duidelijk dat hij onder meer het slachtoffer was van pesterijen. Het is niet aangewezen en ook niet relevant voor de vraagstelling om uitgebreid op de omstandigheden in te gaan. De heer Dejaegher stelt vast dat het niet uitzonderlijk is dat mensen zichzelf het leven benemen als gevolg van pesterijen. Wat spijtig, triestig en ook heel hard is, is dat Lars een jongen was van nog geen veertien jaar oud. Onvermijdelijk en terecht komen naar aanleiding van deze spijtige zaak heel veel vragen los. Hij merkt op dat ook het stadsbestuur aangesproken wordt op haar lokale verantwoordelijkheid. Het stadsbestuur is overigens bereid om na te gaan waar het kan helpen en ondersteunen. Pesten stopt helaas niet aan de schoolmuren en beperkt zich ook niet tot de school alleen. Pesten stopt ook niet aan de gemeentegrenzen, getuige daarvan het fenomeen van cyberpesten.
22
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
De heer Dejaegher meent dat de lokale overheden dus wel nuttig werk kunnen verrichten, maar dat dit niet tot het lokale niveau of het onderwijs beperkt mag blijven. Het deed hem spontaan en vrij logisch denken aan de Oe ist?-campagne van de provincie, die wel een veel breder spectrum heeft. Hij vraagt of de provincie in het verleden al actie heeft ondernomen tegen pesten. Als dit niet zo is, dan vraagt hij zich af of het niet wenselijk en mogelijk is om nog voor 1 januari 2017 hiertegen actie te ondernemen. De wijze waarop laat hij in het midden. Hij geeft het voorbeeld van diverse bestaande educatieve pakketten die lokaal ingezet en ondersteund kunnen worden. Vaak hebben lokale besturen heel weinig expertise, in tegenstelling tot de provincie. De heer Dejaegher vraagt of hier enige coördinatie, ondersteuning of begeleiding mogelijk is. Misschien zijn er zelfs andere initiatieven mogelijk die hij nog niet genoemd heeft en kan men de bevoegde hogere overheden tot actie aanmanen. Of misschien wordt er al veel gedaan, maar is het onvoldoende gekend, zo stelt hij. Antwoord Mevrouw Myriam Vanlerberghe, gedeputeerde, stelt dat een zelfdoding, en dan nog van een kind, iedereen naar de keel grijpt. Op zo’n momenten vinden heel veel mensen dat er iets moet gebeuren. Dat is zo na elke jammerlijke zelfdoding. Ze durft niet te denken aan de toestand waarin familie, omgeving, vrienden, schoolvrienden zich nu bevinden. Mevrouw Vanlerberghe licht toe dat zij de maker is van de antipestwet. Zij heeft op dat vlak heel wat ervaring. Ze vindt pesten een erg fout en verwerpelijk menselijk gedrag, dat zich niet beperkt tot kleuters of pubers. Er wordt blijkbaar onmiddellijk gedacht aan de Oe ist?-campagne. Die komt automatisch in beeld op een moment als dit. Mevrouw Vanlerberghe stelt dat de problematiek natuurlijk niet nieuw is. Naast de parlementaire initiatieven is er ook binnen het onderwijs al heel veel gedaan. Ook in het kader van goed burgerschap werden al heel veel zaken gerealiseerd om dit probleem aan te pakken. Er zijn heel goede voorbeelden in scholen die het probleem echt prioritair ter harte nemen. Ze meent dat iedereen wel zijn best doet. Zolang er evenwel een taboe is over dit thema zullen er nog moeilijke zaken zijn, zoals bijvoorbeeld erover praten. Ze merkt op dat ze daarom zo sterk de nadruk heeft gelegd op taboedoorbreking in de beleidsnota. Zowel bij pesten als bij stalken en mobbing is er één ding duidelijk: er is geen enkele wet en geen enkele regel die dit op zich kan verhinderen, zo vervolgt mevrouw Vanlerberghe. Enkel een sociaal andere maatschappij, een andere manier van zijn tegenover elkaar kan dit wijzigen. Dit betekent dat je wel de spelregels moet hebben, maar dat je eigenlijk een andere maatschappij met meer verdraagzaamheid moet aankweken. Dit duurt lang en ze zou graag een toverstokje willen om het anders te doen. De gedeputeerde stelt dat de provincie intussen de Oe ist?-campagne heeft opgestart. Het was de bedoeling om deze campagne gedurende de hele legislatuur te laten lopen en er telkens een aantal doelgroepen en thema’s aan te verbinden. Ze gaat akkoord met de heer Dejaegher dat deze campagne in een breder spectrum kadert, en het is ook niet evident om pesten uit dit breder spectrum te nemen. Ze wijst er op dat er ook meerdere redenen kunnen zijn waarom iemand zo’n drama voor zichzelf en de omgeving veroorzaakt. Mevrouw Vanlerberghe meent dat de Oe ist?-campagne in 2015 echt heel diep naar jongeren gaat. Die keuze was eerder al gemaakt, omdat West-Vlaanderen nu eenmaal aan de top van Europa staat op het vlak van zelfdodingen. Jongeren en zelfdoding, daar scoort West-Vlaanderen bijzonder slecht, dus daar moeten we met zijn allen iets aan doen. Lokale besturen, de provincie, Vlaanderen, … , iedereen moet verantwoordelijkheid opnemen, zo stelt ze. De enige weg is mensen leren praten met elkaar en leren luisteren naar elkaar, ook al zijn het nog maar kinderen. Dit is een stap die de provincie gezet heeft. Dit werd door sommigen in het begin melig bevonden, maar het is zo noodzakelijk. Ze is ook bijzonder blij met de bestendige steun voor de Oe ist?campagne. De provincie zal de campagne dit jaar dus heel dicht bij de jongeren brengen, in hun taal, in hun leefwereld en met mensen van hun leeftijd. Scholen, maar ook ouders en lokale besturen hebben daar een immense verantwoordelijkheid, zo merkt de gedeputeerde op. De provincie gaat proberen om er een maatschappelijk heel breed gedragen campagne van te maken. De campagne wordt langer en is volledig op jongeren gericht. Het is niet mogelijk om voor eind 2016 nog een andere doelgroep aan te spreken, hoewel dat aanvankelijk de bedoeling was. Ze geeft mee dat er prioritair wordt ingezet op de problematiek van jongeren, op de Facebookproblematiek. Men probeert die nu met wetten te bestrijden, maar ze geeft deze wetgeving weinig kans. Het gaat over de omgang met de nieuwe manier van communiceren, daar moeten de jongeren in geholpen worden.
23
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
Mevrouw Vanlerberghe geeft het voorbeeld van het initiatief van de stad Oostende en roept iedereen op om zijn of haar verantwoordelijkheid te nemen en dit niet langer te zien als een niet-politiek probleem. Het is een prioritair politiek probleem, zo benadrukt ze. Als een maatschappij niet verdraagzaam is, dan zal het ook op andere vlakken niet goed lopen. De Oe ist?-campagne voor jongeren is klaar om van start te gaan. Mevrouw Vanlerberghe meent dat iedereen verrast zal zijn, net als bij de eerste campagnemomenten. Er zal intensief gewerkt worden. Er werden meer voorstellen gedaan dan dat er budget is, maar dat hoort ook zo. Er werd met de dienst al afgesproken dat er nagegaan wordt of er binnen het budget kan verschoven worden. Iedereen zal het eens zijn, zo meent ze, dat dit prioritair moet zijn in de laatste periode dat de provincie nog persoonsgebonden bevoegdheden heeft. De provincie moet de expertise samenbrengen, zo vervolgt mevrouw Vanlerberghe. Ze geeft de heer Dejaegher gelijk dat het moeilijk is om daar expert in te zijn. De expertise is er, en daarom moet de provincie én aan taboedoorbreking én aan netwerking doen. De provincie moet de lokale overheden de kans geven – liefst vanuit de provincie gecoördineerd – om met elkaar te communiceren over wat ze aan het doen zijn rond het dramatische gegeven van zelfdoding. Ze stelt voor om heel aandachtig te zijn, om heel veel ideeën te lanceren en om zich binnen de Oe ist-campagne – die intussen ook gekend en gedragen is door de bevolking – volop in te zetten om die jonge levens te redden. Ook al wordt er maar één iemand gered, de provincie wil iedereen er van bewust maken dat iedereen mee verantwoordelijk is zodra een kind ten onrechte sterft. De provincie zal niet alleen de lokale besturen wijzen op de mogelijkheden die er zijn, maar ook een netwerksysteem opzetten, zodat good practices overgenomen kunnen worden. Zo kan er vooral van elkaar geleerd worden. Repliek De heer Dejaegher dankt de gedeputeerde voor haar antwoord. Hij stelt dat ze een punt heeft dat pesten met wetten alleen niet te bestrijden valt. Hij neemt er kennis van dat de campagne zich de komende maanden meer zal oriënteren op de doelgroep van de jongeren. Het zal belangrijk zijn, zo stelt hij, om ervoor te zorgen dat de lokale besturen en de scholen door de bomen het bos nog kunnen zien. Ze zullen daarbij begeleiding en coaching nodig hebben. Binnen de provincie is er heel veel expertise in huis, hij hoopt de komende maanden te mogen uitkijken naar de initiatieven op dit vlak. Vraag nr. M/2015/17 van de heer Maarten Tavernier (Groen) Wandelpaden Bergelen De heer Maarten Tavernier, Groen-raadslid, hoorde van enkele Gullegemnaars dat wandelen in het domein Bergelen moeilijk geworden is. Hij is zelf ter plaatse geweest en heeft vastgesteld dat deze mensen gelijk hadden. Hij illustreert dit met enkele foto’s en met een kaartje van het traject. Hij vraagt of er iets aan de situatie gedaan kan worden, en zo ja, wanneer. Antwoord De heer Guido Decorte, gedeputeerde, kaatst de bal terug en vraagt aan de heer Tavernier wat zijn voorstel is, als natuurkenner, in het kader van de natuurstellingen. Hij vraagt welk middel de provincie kan gebruiken om dit in orde te brengen, want er moet rekening gehouden worden met een aantal natuurstellingen. Het moet bijvoorbeeld waterdoorlatend en natuurvriendelijk zijn. Hij meent dat de heer Tavernier deze regels veel beter kent dan hijzelf en merkt op dat deze problematiek niet alleen geldt in Bergelen. Hij kan tientallen voorbeelden vanuit de provinciedomeinen aan bod brengen. De gedeputeerde stelt dat hij zich bewust is van het probleem. Hij verwijst naar de meerjarenplanning die voorziet om de meest noodzakelijke zaken aan te pakken. Hij weet dat er daar waterzieke gronden zijn, maar vraagt zich af wat het begrip waterzieke gronden inhoudt. Dat is geen gemakkelijke zaak, zo stelt hij vast. De gedeputeerde wil positief staan tegenover dergelijke vragen, maar de heer Tavernier moet begrijpen dat de provincie in haar meerjarenplanning een bedrag heeft voorzien voor deze werken. Daar waar het kan, zal de provincie deze zaken proberen oplossen. Repliek
24
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
De heer Tavernier dankt de gedeputeerde voor het antwoord. Hij licht toe uiteraard geen voorstander te zijn van een strook asfalt om het probleem op te lossen. Dat hoort niet thuis in een natuurgebied. Hij heeft vastgesteld dat de rest van het traject er wel begaanbaar bij ligt. Daar werd een halfverharding voorzien en dit is perfect mogelijk. Hij situeert dit op het getoonde kaartje. Het hoofdtraject moet er volgens hem begaanbaar bij liggen. De zijbaantjes dichter naar de beek toe zijn ook modderig, maar dat behoort niet tot het hoofdparcours en vormt dus minder een probleem. De heer Tavernier stelt dat het probleem perfect kan opgelost worden met een halfverharding, zoals de andere stukken van het traject. Dit valt dus technisch perfect op te lossen. De vraag is of er voldoende budgetten voor zijn. Vraag nr. M/2015/18 van de heer Immanuel De Reuse (Vlaams Belang) Hoogbouw aan de kust De heer Immanuel De Reuse, Vlaams Belang-raadslid, merkt op dat de plannen van de heer Marc Coucke om te investeren in het vastgoed aan de kust heel wat reacties uitlokten. Hij stelt dat de kust al niet doorgaat als de mooiste van Europa door de hoogbouw die zeer dicht op elkaar staat en door de ruimtelijke ordening die erg versnipperd is. De provincie, zo meent hij, probeert met provinciale ruimtelijke uitvoeringsplannen (PRUP’s) te redden wat er te redden valt. Hij geeft enkele voorbeelden en wijst er op dat het om grondgebonden bevoegdheden gaat. De heer De Reuse heeft vernomen dat Marc Coucke en zijn compagnon streven naar betaalbaar wonen in hoogbouw voor iedereen aan de kust. Bewoonbaar en betaalbaar voor iedereen klinkt goed, maar volgens hem zal de gewone burger deze appartementen niet kunnen verwerven. Het zullen moderne, eigentijdse, nieuwe appartementen worden, aan eigentijdse prijzen. Na nieuwe hoogbouw op de nog vrije plaatsen op de dijk zullen de tweede en de derde lijn volgen. Hij verwijst naar een aflevering van Terzake, waarin men zich afvroeg wat er nog zal overblijven van de visserij in Oostende en bij uitbreiding wat er voor de gewone mens aan de kust nog zal overblijven als alle ruimte verdwijnt door nieuwbouw. Hij verwijst ook naar een interview in Het Laatste Nieuws waarin de gedeputeerde laat weten dat nieuwe hoogbouw aan de kustlijn een uitdaging is. En vernieuwbouw is het andere toverwoord van de gedeputeerde, zo merkt hij op. Bouwpromotoren willen dat de oude appartementen uit de jaren ’60 en ’70 worden afgebroken, zo vervolgt de heer De Reuse. De vraag hoe dat moet gebeuren schuiven ze door naar de politiek. Hij vraagt zich af of de gedeputeerde een ‘Steve Stevaert-politiek’ zal durven voeren aan de kust en zal beginnen afbreken en slopen. De heer De Reuse wijst op de twee aspecten aan dit verhaal, met name de ruimtelijke ordening en de sociale dimensie. Wat de ruimtelijke ordening betreft, speelt de gedeputeerde een belangrijke rol. Er is enerzijds de hoogbouwnota in Knokke, met de visie tot het toelaten van hoogbouw op bepaalde sites, en anderzijds is er de andere visie die door De Haan en Zeebrugge wordt gehuldigd. Er moet vermeden worden dat de gedeputeerde, afkomstig uit Oostende, zou doorgaan als kruiwagen van de lokale bouwpromotor, zo waarschuwt hij. De uitspraken van de gedeputeerde in de krant waren in dat opzicht wel erg ongelukkig, zo meent hij. Hij vraagt zich af of die visie wel gedragen is door de ganse deputatie en of de gedeputeerde de werkgroep Beleidsplan Ruimte Vlaanderen Oostkust geconsulteerd heeft voor hij deze uitspraken deed. Hij stelt zich vragen bij het idee om verfraaiing van de kustlijn te realiseren als men in de tweede en derde lijn zal bouwen. Hij wijst er op dat de eerste lijn kampt met leegstand en verkrotting. Hij vraagt welke beleidswapens de gedeputeerde hierbij wil inzetten. De heer De Reuse gaat vervolgens in op het aspect van de sociale dimensie. Hij is van mening dat de oorspronkelijke bewoners van de kuststrook met dezelfde problemen kampen als de oorspronkelijke bewoners uit de rand rond Brussel. Ze worden meer en meer weggedrukt uit de eigen streek als gevolg van de hoge prijzen van de woningen en appartementen. De gedeputeerde kent als voormalig OCMW-voorzitter toch de sociale realiteit, zo meent hij. Zal de gemiddelde kustbewoner die nieuwe appartementen kunnen kopen of bewonen, zo vraagt hij zich af. Hij wijst in dat verband op het feit dat gedeputeerde Guido Decorte pleitbezorger is van betaalbaar wonen aan de kust en via de gebiedsgerichte werking veel bezig is met de vergrijzingsproblematiek. Een problematiek die ook de prijzen bepaalt van de woningmarkt aan de kust. Hij vraagt of de gedeputeerde zijn visie ook met gedeputeerde Decorte doorgepraat heeft.
25
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
Daarnaast wil de heer De Reuse weten welke beleidsinstrumenten de gedeputeerde zal gebruiken om het wegdrukken van de eerste verblijvers tegen te gaan ten opzichte van de tweedeverblijvers. Hij is van mening dat de ijzeren wet van de vrije markt ook hier zal spelen en dat het voor hen moeilijker zal worden om aan de kust te kunnen blijven wonen. De heer De Reuse besluit dat hij graag de visie en het antwoord van de gedeputeerde had gekregen. Antwoord De heer Franky De Block, gedeputeerde, antwoordt dat de provincie zich – los van de plannen van de heer Coucke – inderdaad moet bezinnen over de toekomst van de hoogbouw aan de kust. Zijn visie en die van de dienst en de planologen is dat er inderdaad hoger moet gebouwd worden aan de kust, met name op de plaatsen waar het kan en waar het verantwoord is. De provincie heeft ook een motivatie om die stelling in te nemen, die steunt op een aantal objectieve redenen. Een eerste reden is dat de provincie moet zorgen dat er voldoende open ruimte overblijft. Hij verwijst naar de tussenkomsten over de waterbeheersingspolitiek. Dat geldt ook aan de kust. Er is nood aan voldoende open ruimte om erge regenbuien te kunnen opvangen, om te zorgen dat er voldoende waterinsijpeling in de bodem mogelijk is. De gedeputeerde licht toe dat men aan de kust niet in de breedte kan bouwen en dat er bij meer woningnood dus in de hoogte gebouwd moet worden. Uiteraard op die plaatsen waar het kan, waar het verantwoord is, en met bouwhoogtes die doenbaar zijn. Het moet echt onderbouwd zijn. De kust heeft daar potenties, duidelijk geconditioneerd. Een hogere bouw op de zeedijk bijvoorbeeld kan niet inhouden dat er meer schaduw is in de voormiddag dan dat momenteel het geval is. Als er op de tweede en derde lijn naar beduidend hogere bouwhoogtes gegaan wordt, dan is het evident dat dit enkel kan op locaties waar het visueel verantwoord is en met voldoende open ruimte ernaast. Onder die voorwaarden moet het kunnen, zo meent hij. De levenskwaliteit, het aantrekkelijke toeristische karakter van de zeedijk en de goede mobiliteit mogen dus niet in het gedrang komen. Dat moet per locatie bekeken worden. Heel wat appartementsgebouwen – zeker op de eerste lijn – zijn toe aan vernieuwing, zo vervolgt de heer De Block. Ook dat biedt opportuniteiten om daar waar het kan en verantwoord is, naar meer hoogbouw te gaan. Hij is van mening dat de architecturale schoonheid van het project primeert op het aantal verdiepingen. Momenteel zijn er bepaalde deellocaties die architecturaal niet zo mooi ogen. De creativiteit van de architecten kan ervoor zorgen dat de vernieuwing zich sneller en sneller doorzet. De gedeputeerde wijst op het hoogbouwplan van de gemeente Knokke-Heist. Dat is een zwaar onderbouwd plan, opgemaakt met mensen van Ruimte Vlaanderen, met professoren, met experten, met planologen. Het plan is goedgekeurd door de gemeenteraad. Er zijn een aantal locaties in Knokke-Heist waar men in de toekomst hoger zal kunnen bouwen dan nu het geval is. Hij doet een oproep naar de kustgemeenten om – uiteraard met respect voor hun autonomie – een gelijkaardige oefening te doen. Er zijn nu eenmaal meer woongelegenheden nodig. Hij stelt dat men alles kan volbouwen in de breedte, maar dat het beter is om architecturaal verantwoord in de hoogte te bouwen. Dat is de uitdaging waar de provincie voor staat. De heer De Reuse heeft terecht gewezen op de sociale dimensie en op de nood aan betaalbare woongelegenheden, zo stelt de heer De Block. Dat vindt hij evident. Hij wijst er op dat heel wat kustgemeenten volop bezig zijn met ruimtelijke initiatieven op dat vlak. Hij wijst in dat verband op het ambitieus woonplan van de stad Oostende. Het omvat de bouw van 3.000 bijkomende woongelegenheden, waarvan een groot deel betaalbare en sociale woningen. De harde realiteit is evenwel dat er budgettair momenteel duidelijk onvoldoende kredieten zijn, wat betekent dat er onder meer op het vlak van sociale woningen heel wat prachtige initiatieven on hold worden gezet. Tot slot uit de heer De Block zijn ongenoegen over de koepel van Vlaamse Huisvestingsmaatschappijen, die eerder tegenwerkt dan meewerkt, in plaats van de krachten te bundelen en vertrouwen te geven aan de lokale maatschappijen. Het is een uitdaging waar de provincie voor staat en voor gaat, zo besluit de heer gedeputeerde. Het is een genuanceerd verhaal. Er moet en er zal in de toekomst op bepaalde locaties hoger gebouwd moeten worden. De provincie moet dat onderbouwd, gewetensvol en objectief afwegen. Repliek
26
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
De heer De Reuse dankt de gedeputeerde voor zijn omstandige uitleg. Hij is blij dat de verfraaiing van de kustlijn één van de prioriteiten is, samen met het sociale aspect daarvan. Hij vraagt om de weinige open ruimte te behouden en verwijst naar de opmerking van de gedeputeerde dat er woningnood is. Hij stelt voor om eerst naar de leegstand te kijken en daar iets aan te doen vooraleer met nieuwbouw te beginnen. De leegstand is voor de bouwpromotoren niet van belang eens de nieuwbouw gezet is, zo benadrukt hij. De heer De Reuse noteert dat de gedeputeerde een oproep doet aan alle kustgemeenten om een hoogbouwnota of een algemene nota met visie op hoogbouw en ontwikkeling van steden en gemeenten op te stellen. Hij hoopt dat de gedeputeerde daar een sturende en coördinerende rol in opneemt en dat de provincie de nodige initiatieven neemt. Vraag nr. M/2015/19 van de heer Luc Coupillie (N-VA) Communicatie studenten hoger onderwijs De heer Luc Coupillie, N-VA-raadslid, licht toe dat hij onlangs uit hoofde van zijn beroep op de SID-in-beurs in Kortrijk stond. Tijdens die studie-informatiedagen maken laatstejaarsstudenten secundair onderwijs kennis met talloze opleidingen, hoger onderwijsinstellingen en beroepen. Elk jaar wordt hij op die beurs geconfronteerd met het feit dat abituriënten eerst kiezen voor een studentenstad, vooraleer ze kiezen voor een studierichting. Hij stelt vast dat heel wat studenten het buiten West-Vlaanderen gaan zoeken, ondanks het feit dat over de netten heen in West-Vlaanderen een degelijk studieaanbod aanwezig is, met gerenommeerde en geaccrediteerde opleidingen. Het gevolg is dat de hogescholen in West-Vlaanderen voor veel opleidingen de scherpere bestaansnormen niet meer halen of zullen halen. Gevolg is sluitingen van opleidingen op korte termijn en dat heeft dus ook gevolgen voor de tewerkstelling binnen de hogescholen en voor de linken met de plaatselijke economie. De braindrain waarvan sprake in alle streekpacten van de regio’s in de provincie begint dus werkelijk hier. Er werd altijd vooropgesteld om daar iets aan te doen. De heer Coupillie vraagt aan de provincie om het tij te helpen keren. Hij wijst op de campagne Iedereen WestVlaams en vraagt zich af of een campagne Iedereen studeert in West-Vlaanderen ook niet zinvol zou zijn. Hij vraagt of de ontwikkeling van een Keer e keer were-app niet meer zoden aan de dijk zou brengen dan de app Iedereen West-Vlaams. Is het niet mogelijk om de jongeren zo te sensibiliseren dat ze ‘preus lik fjirtig’ zijn met een diploma hoger onderwijs uit de eigen regio. Hij merkt op dat de provincie een schitterende communicatiedienst heeft en vraagt of die geen sensibiliseringscampagne op poten kan zetten om dat ‘Gentsyndroom’ af te zwakken. De heer Coupillie verwijst naar de promotie van het korte keten-verhaal in de landbouwsector. Misschien kan de gedeputeerde voor onderwijs of communicatie dit ook doen op het vlak van onderwijs, zo merkt hij op. Hij vraagt of de deputatie nog andere mogelijkheden achter de hand heeft. Misschien kan de gedeputeerde voor economie ook hier flankeren, zo vervolgt de heer Coupillie. Het TUA-verhaal is gekend en is ongetwijfeld een hart onder de riem voor onder meer het hoger onderwijs en het onderzoek in West-Vlaanderen. Tot op heden is daar evenwel nog weinig tastbaars van te merken. Hij had daaromtrent graag een stand van zaken gekregen. Hij wil graag weten waar de beloofde leerstoelen komen, wie deze gaat bemannen en met hoeveel, en hoe de bestaande hogescholen daar concreet in worden betrokken. Momenteel gaat slechts 1,4 procent van alle Vlaamse onderzoeksmiddelen naar West-Vlaanderen. Dat is schrijnend. Hij vraagt wat het percentage zal zijn tegen het einde van deze legislatuur. Antwoord De heer Jean de Bethune, gedeputeerde, antwoordt dat de heer Coupillie de vinger op de wonde legt. Er is een bijzonder grote eensgezindheid in de raad, maar ook in ruimere kringen in de provincie om daar werk van te maken. Hij voelt ook dat er in de Vlaamse regering heel wat mensen bereid zijn om de provincie te helpen in haar betrachting om die kaap versneld te helpen dichten. Wat TUA betreft, verwijst de heer gedeputeerde naar de provincieraad en meer bepaald naar het agendapunt over de samenstelling van de raad van bestuur. De eerste raad van bestuur is voorzien op 24 maart. Er wordt hard gewerkt aan een actieplan, waarvan hij hoopt dat het een ruime steun zal krijgen vanuit alle fracties vertegenwoordigd in deze stichting.
27
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
Vervolgens wijst de heer de Bethune op een initiatief dat in samenspraak met de hogescholen en universiteiten actief op het grondgebied van de provincie werd gelanceerd, met name creatieveLINK. Met dit initiatief schrijft de provincie een heel duidelijke opdracht uit, met de bedoeling dat de oplossing wordt aangereikt door startende, creatieve, zelfstandig ondernemende jongeren uit de provincie. Eén van de opdrachten die de provincie uitgeschreven heeft is de volgende: “West-Vlaanderen en haar studentensteden Brugge en Kortrijk worden nog te weinig gezien als aantrekkelijke hippe, creatieve places-to-be voor jongeren en studenten”. Met die ene zin denkt de gedeputeerde het betoog van de heer Coupillie te hebben geresumeerd. Die steden hebben enorme troeven, er worden daar grote inspanningen geleverd, en er is een absolute verbetering merkbaar ten opzichte van vijf à tien jaar geleden. Hij geeft als voorbeeld de evolutie van het studentenaantal in Kortrijk. De laatste zes, zeven jaar is het studentenaantal van 4.800 tot bijna 10.000 hogeschoolstudenten gestegen. Dat is een opmerkelijke verbetering, maar het is nog niet voldoende. De maximale capaciteit werd nog niet bereikt. Hetzelfde verhaal stelt zich in Brugge. De gedeputeerde stelt dat deze creatieveLINK dus gelanceerd is. Het houdt in dat een groep jonge mensen met complementaire activiteiten, die zich gevestigd hebben als zelfstandige, samen gaan nadenken en een concept gaan ontwikkelen voor een aantrekkelijk product naar de jongeren toe. Het is de bedoeling om te visibiliseren en te sensibiliseren en om jongeren aan te zetten om te kiezen voor een degelijke studierichting in de provincie. Hij deelt mee dat het resultaat van deze oefening in de loop van de maand maart bekend gemaakt zal worden en dat de provincie 40 à 50.000 euro zal vrijmaken om het concept een kans te geven en uit te rollen over de provincie. De jury moet uiteraard eerst tot een positief besluit komen. Aanvankelijk was de timing januari, maar er moest nog afgecheckt worden met de studenten en met de communicatiediensten van de betrokken hogescholen en universiteiten. De gedeputeerde besluit dat dit een duidelijk en concreet antwoord is op de vraag van de heer Coupillie. Het is niet de enige actie die de provincie gaat voeren. Er zal ook gestreefd worden naar meer ruimte in de media om onder meer het reglement rond stages voor afgestudeerde jongeren in West-Vlaanderen bekend te maken. De provincie zal dat integreren in een ruimer verband en zoals de heer Coupillie opmerkte wordt dat een terecht aandachtspunt voor de stichting TUA. Repliek De heer Coupillie dankt de heer de Bethune. Hij hoopt dat creatieveLINK succesvol zal zijn en dat het brein aanwezig in de provincieraad daar heel veel aan zal kunnen doen. Vraag nr. M/2015/20 van de heer Bart Wenes (CD&V) Erfgoedsubsidies De heer Bart Wenes, CD&V-raadslid, heeft een vraag in verband met het patrimonium van de provincie en meer bepaald met betrekking tot de subsidies die voorzien zijn voor dit patrimonium. Hij is van mening dat hier eerder sprake is van een gemis aan subsidies. De provincie heeft tal van gebouwen, hetzij in eigendom, hetzij in beheer. In de planning en het budget worden voor de komende periode werkzaamheden voorzien in deze gebouwen, aldus de heer Wenes. Hij geeft als voorbeeld de renovatiewerken in kasteel ‘t Hooghe, het Wolvenhof en het Bisschopshuis. Een aantal molens en de kathedraal zijn ook toe aan renovatie. De heer Wenes heeft vernomen dat de subsidies er voorlopig niet komen, ondanks feit dat deze beloofd werden. Hij vermoedt dat dit niet om één geval gaat en dat het dus een structureel probleem is. Hij vraagt hoe dit probleem verholpen kan worden en of het gemis aan subsidies de planning voor deze en de komende periode niet hypothekeert. Antwoord De heer Bart Naeyaert, gedeputeerde, licht toe dat dossiers inzake erfgoedsubsidies na 1 januari 2015 niet meer kunnen worden ingediend door de provincie, behalve dan voor het Bisschopshuis, het Grootseminarie en de kathedraal. Tevens is er een uitzondering voorzien voor het Wolvenhof in Izegem. Hij deelt mee dat de provincie nu al bericht heeft gekregen voor geen enkel dossier subsidie te zullen krijgen in 2015, behalve voor het orgel van de Sint-Salvatorskathedraal.
28
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
De heer Naeyaert verwijst naar het dossier van het kasteel ’t Hooghe waarvoor al sinds 2011 de ontvankelijkheidsverklaring van het dossier goedgekeurd is. De provincie heeft bericht gekregen dat er geen subsidie vanuit Vlaanderen te verwachten is, ook dit jaar niet, om aan het kasteel te kunnen werken. Uiteraard wordt er niet gestart met de restauratie van dit kasteel zolang de provincie de subsidies niet heeft ontvangen. Het dossier van het Bisschopshuis is op verzoek van Erfgoed in twee gesplitst. Als het dossier in twee fasen wordt opgesplitst kan de afhandeling misschien sneller gaan. Maar ook hier wordt vastgesteld dat het dossier om de ramen grondiger te schilderen al sinds 2012 is ingediend. De provincie heeft nog steeds geen subsidies ontvangen en moet die ook niet verwachten voor dit jaar. Niet alleen kan de provincie voor de dossiers van de genoemde gebouwen geen subsidies meer verwachten op korte termijn, dit geldt ook voor de molens, aldus de heer Naeyaert. Gemiddeld duurt het twee tot drie jaar en nu al vier tot bijna vijf jaar vooraleer de provincie subsidies kan krijgen. Dat verklaart waarom de dossiers zo lang aanslepen. Als er geen subsidies zijn, dan kunnen uiteraard ook de werken niet worden aangevat. De provincie kan voor een beperkt percentage zorgen zodat het niet de spuigaten uitloopt, maar zolang de subsidies er niet zijn kunnen de werken als zodanig niet worden aangevat. De heer Naeyaert vindt het jammer dat de onderhoudssubsidies op onroerend erfgoed zijn afgeschaft, want door onderhoud kunnen heel veel zaken worden vermeden. Hij vindt het bijzonder jammer dat voor dit jaar maar één subsidie wordt toegekend aan de provincie. Het gaat wel om een serieuze subsidie van 1.400.000 euro voor de orgels in de Sint-Salvatorskathedraal. Andere nieuwe en grote werken zullen evenwel niet kunnen worden aangevat aan de beschermde monumenten, zo besluit hij. Vraag nr. M/2015/21 van de heer Wim Aernoudt (N-VA) Provinciale visibiliteit De heer Wim Aernoudt, N-VA-raadslid, merkt op dat gedeputeerde Guido Decorte nooit een geheim heeft gemaakt van zijn steile ambities op het vlak van het positioneren van het provinciale beleidsniveau. Hij stelt dat de gedeputeerde er volgens eigen zeggen van overtuigd is dat de provincies in het verleden te weinig duidelijk gemaakt hebben wat ze allemaal deden. Hierbij is de link naar de politieke discussie over de toekomst van het provinciale bestuursniveau snel gemaakt. De visie van de gedeputeerde over de provincies zit volgens de heer Aernoudt duidelijk in het defensief. Hij is van mening dat de op til zijnde overheveling van persoonsgebonden bevoegdheden op zich een grote klap is voor de zichtbaarheid van de provincies. Goed werk leveren zonder franjes is voor de nuchtere West-Vlaming nog altijd de beste reclame en straks mag de provincie dit niet meer doen voor sport, cultuur en welzijn. Volgens de heer Aernoudt lijkt de gedeputeerde dit te willen compenseren. De N-VA-fractie maakt zich in dat verband budgettaire zorgen. De heer Aernoudt laat twee dia’s zien met betrekking tot de kostprijs van het positioneren van de provincie West-Vlaanderen. De kost in zijn totaliteit, inbegrepen het personeel van de dienst communicatie, bedraagt 4,4 miljoen euro. Als men met de grove kam door de begroting gaat, dan zijn er nog andere kosten te vinden die eerder beleidsgebonden communicatie bevatten en versnipperd zitten over het hele budget. Hij is vragende partij om die oefening met de fijne kam te doen en hij is er van overtuigd dat de totale kost dan nog wat hoger zou kunnen zijn. Het is in dit verhaal belangrijk om een referentie te hebben, zo vervolgt de heer Aernoudt. Zijn fractie geeft vandaag eigenlijk mee hoe de kostprijs de komende jaren zal worden gemonitord in de budgetten. Het ijkpunt is de vijf procent ten opzichte van het exploitatiebudget. Hij merkt op dat in het budget ook heel wat verschuivingen terug te vinden zijn die steeds op hetzelfde principe berusten. Bij de budgetbespreking in december dook een nieuw actieplan op onder communicatie. Dit actieplan bundelde middelen die overgeheveld waren vanuit de budgetten sport en cultuur naar het ondersteunen van bovenlokale evenementen. Toen werd vastgesteld dat het budget voor provinciale sportprijzen plots onder communicatie viel en niet onder sport. De cultuurprijzen vallen nu nog onder cultuur. Hij meent dat hetzelfde zich voordoet in de begrotingswijziging die vandaag zal worden behandeld. In het kader van het ondersteunen van festivals wordt er zo’n 50.000 euro overgezet van het budget cultuur naar het budget communicatie.
29
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
Volgens de heer Aernoudt is de constante dat middelen van persoonsgebonden bevoegdheden worden verplaatst naar algemene middelen. Het valt hem op dat de gedeputeerde in al deze zaken verandert van definiëring. Er is plots geen sprake meer van het ondersteunen van deze evenementen, het is plots geen subsidie meer. Hij wijst hierbij op het feit dat er op het vlak van sport en cultuur binnenkort geen subsidies meer gegeven mogen worden. Als definiëring wordt nu “het inkopen van provinciale visibiliteit via de aankoop van promotionele ruimte” gebruikt, zo citeert hij. Waarschijnlijk zal niets kunnen beletten om promotionele ruimte te kopen bij sport- en cultuurevenementen nadat sport en cultuur geen provinciale materies meer zijn. De heer Aernoudt verwijst terug naar zijn dia’s en merkt op dat een grove berekening van zijn fractie uitwijst dat het positioneren van de provincie intussen zo’n vijf procent bedraagt in het exploitatiebudget. Als middelen blijven overgeheveld worden van persoonsgebonden materie naar het positioneren van de provincie, dan dreigt dit percentage nog verder op te lopen bij de daling van het exploitatiebudget, zo stelt hij. De heer Aernoudt heeft drie vragen. Ten eerste vraagt hij zich af of de gedeputeerde het verlies aan provinciale visibiliteit als gevolg van het verlies aan bevoegdheden zal proberen te compenseren door meer te financieren vanuit algemene en ondersteunende diensten. Dat zal de relatieve kost hiervoor verder opdrijven. Vervolgens vraagt hij of de gedeputeerde cultuur- en sportevenementen zal blijven subsidiëren en dit onder de noemer van aankoop van promotionele ruimte, ook nadat sport en cultuur geen provinciale bevoegdheden meer zijn. In dit verband verwijst hij naar de verklaringen van mevrouw Vanlerberghe die daarnet door de heer Kurt Ravyts zijn aangehaald. De heer Ravyts citeerde uit Exit en hieruit bleek dat het voor cultuur alvast opgelost zou zijn. Ten slotte wenst de heer Aernoudt te weten of het klopt dat het de ambitie is om de sportprijzen te blijven organiseren en de cultuurprijzen niet, en of mevrouw Vanlerberghe deze vraag al dan niet in Exit heeft beantwoord. Antwoord De heer Guido Decorte, gedeputeerde, antwoordt dat de heer Aernoudt zich geen zorgen hoeft te maken. De communicatiecampagne en het communicatiebudget zijn volledig voorzien in de meerjarenplanning en is tevens voorzien na 1 januari 2017. Hij wil duidelijk stellen dat dit budget niet wordt overschreden. De heer Decorte merkt vervolgens op dat hij de N-VA-fractie niet goed begrijpt. Hij verwijst naar het pleidooi van de heer Luc Coupillie zonet, om meer aandacht en meer middelen te investeren in communicatie naar de studenten. Dit strookt volgens hem niet met de vraag van de heer Aernoudt om te verminderen op het vlak van communicatie. De heer gedeputeerde is van mening dat de heer Aernoudt appels met peren vergelijkt en alles op een grote hoop gooit. In het bedrag van 4,4 miljoen euro mogen de 33 personeelsleden, inclusief de personeelskost, van de dienst communicatie niet worden opgenomen. De kosten van de grafische dienst, alle papier aangekocht voor alle diensten en alle verzendingskosten voor alle diensten werden opgenomen in het bedrag van 4,4 miljoen euro. Het omvat dus ook een aantal zaken die voor alle diensten gezamenlijk zijn. Als al deze bedragen worden opgeteld, dan komt men inderdaad tot een bedrag van 4,4 miljoen euro. Er moet evenwel bepaald worden wat specifiek is voor de regiomarketing en dan kom men tot een heel ander verhaal, zo meent de heer Decorte. De heer Decorte verwijst naar de opmerking van de heer Aernoudt dat één en ander wordt verplaatst naar communicatie. Het klopt inderdaad dat 50.000 euro werd overgedragen voor het subsidiëren van kleine festivals in West-Vlaanderen. Dit was ook op vraag van een aantal mensen uit de N-VA-fractie die vroegen om dit met de provincie blijvend mee te ondersteunen. De vraag komt dus niet alleen vanuit de meerderheid. Een aantal mensen is terecht bekommerd hierom, aldus de gedeputeerde. Hij deelt mee dat er getracht wordt om een aantal zaken te centraliseren, maar dat men hierin zeker niet zal overdrijven. Het blijft binnen de budgetnormen in de meerjarenplanning. De projectgebonden communicatie dient in eerste instantie om de aandacht op het project te vestigen en in tweede instantie om dit project te linken aan het provinciebestuur, zo licht de heer Decorte toe. Om communicatie te voeren moeten de grote publieksevenementen gebruikt worden. Evenementen zijn volgens hem het ideale middel om in de picture te komen met de provincie. Hij maakt de vergelijking met politici die ook graag ergens komen waar veel mensen aanwezig zijn. Waar er veel volk is, moet de provincie zich proberen positioneren. De provincie moet aanwezig zijn op die grote publieksevenementen en dit via de aankoop van publiciteitsruimte. Het gaat dus over meer dan gewoon adverteren op een evenement. De heer Decorte bevestigt dat er met de communicatiedienst nagedacht wordt over de sport- en cultuurprijzen en de positionering van de provincie.
30
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
Er kan bijvoorbeeld via een ondernemer van het jaar geprobeerd worden om de aandacht te vestigen op het provinciale niveau. Hij kan hier nog niet concreet over zijn, maar geeft mee dat dit zal gebeuren volledig conform de opdracht die de Vlaamse overheid de provincie geeft. Het is en blijft zijn ambitie om voor het provinciaal niveau een tandje bij te steken, binnen de voorziene budgetten, zo besluit de heer Decorte. Repliek De heer Aernoudt dankt de heer Decorte voor zijn omstandig antwoord. Hij deelt mee dat hij duidelijk heeft gesteld dat het een oefening was met de grove kam. Hij is vragende partij om deze oefening te herhalen, maar dan met de fijne kam. Hij is ervan overtuigd dat de kost eerder zal stijgen dan zal dalen. Hij is tevreden dat de gedeputeerde uiting geeft van inzicht in de begroting. Wat de vraag van de heer Coupillie betreft, merkt de heer Aernoudt op dat de boodschap was om andere prioriteiten te leggen in plaats van meer uit te geven. Hij meent dat de communicatie vanuit zijn fractie wel degelijk klopt op dat vlak. De N-VA-fractie heeft vandaag meegegeven hoe zij het de komende jaren verder zullen opvolgen. Hij merkt nog op dat hij nooit heeft gezegd dat een overheid geen communicatiebeleid mag voeren en dat hier geen kosten mogen tegenover staan. Deze kosten moeten wel door een wakkere oppositie gemonitord worden, aldus de heer Aernoudt. Antwoord Mevrouw Myriam Vanlerberghe, gedeputeerde, verwondert zich over het feit dat zij voor de tweede keer moet toelichten wat in Exit staat. Ze is erover verwonderd dat een regeringspartij het standpunt van een minister niet kent. Zij heeft het standpunt van minister Gatz publiekelijk verwoord. Zij heeft dit schriftelijk ontvangen van de minister. Mevrouw Vanlerberghe licht toe dat er een vergadering is geweest en zij meermaals aan minister Gatz heeft gevraagd of zij de versie van de minister publiek mocht maken. De minister heeft geantwoord dat het publiek gemaakt mocht worden. Ze vindt dat haar niets kan worden verweten. Zij neemt aan dat een vakminister praat namens zijn regering. Als dit zo is, dan hoopt zij dat de anderen dit zeer vlug bevestigen. De woorden van de minister betekenen geen besparing, maar komen neer op het maken van een agentschap, aldus mevrouw Vanlerberghe De provincieraadsvoorzitter wil geen debat en sluit het vragenuurtje af.
31
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
REGISTER SCHRIFTELIJKE VRAGEN
Nr.
Datum
Vraagsteller
Onderwerp
Blz
GUIDO DECORTE, gedeputeerde van bestuurlijke organisatie, algemene en ondersteunende dienstverlening, gebiedsgerichte werking en milieu, landschap en natuur S/2015/6 S/2015/7
29/01/2015 Jan Van Meirhaeghe 29/01/2015 Jan Van Meirhaeghe
Incidenten recreanten Damse Vaart Beheersplan Damse Vaart
3 4
FRANKY DE BLOCK, gedeputeerde van toerisme en recreatie, ruimtelijke ordening (m.u.v. stedenbouwkundige beroepen) en mobiliteit en weginfrastructuur S/2015/8
29/01/2015 Machteld Vanhee
Pilootproject inplanting kleine windturbines
6
CARL VEREECKE, gedeputeerde van algemene financiering, budget en administratieve beroepen (o.a. de stedenbouwkundige beroepen omtrent bouw- en verkavelingsvergunningen), personeel, informatietechnologie, sport en provinciaal onderwijs S/2015/9
07/01/2015 Kristof Pillaert
Vergunningsbeleid provincie West-Vlaanderen
8
BART NAEYAERT, gedeputeerde van landbouw en visserij, integraal waterbeleid, infrastructuur en juridische aangelegenheden (o.a. milieu- en omgevingsvergunningen) S/2015/10 23/01/2015 Marc Vanwalleghem
Muskusratten
9
JEAN DE BETHUNE, gedeputeerde van economie en streekontwikkeling, externe relaties en Noord-Zuid-beleid en gelijke kansen S/2015/11 22/01/2015 Kurt Himpe
Startersinfrastructuur izegem
12
MYRIAM VANLERBERGHE, gedeputeerde van cultuur en welzijn S/2015/12 06/02/2015 Sigrid Vandenbulcke
Automatiseringsproject “Buren bij Kunstenaars” 2015
14
32
Provincieraad van West-Vlaanderen Vragen en Antwoorden – Nr. 2 – februari 2015
REGISTER MONDELINGE VRAGEN
Nr.
Datum
Vraagsteller
Onderwerp
Blz
CARL DECALUWE, gouverneur van West-Vlaanderen M/2015/13
Marc Vanwalleghem
Opvolging dossiers rampenfonds
17
GUIDO DECORTE, gedeputeerde van bestuurlijke organisatie, algemene en ondersteunende dienstverlening, gebiedsgerichte werking en milieu, landschap en natuur M/2015/14
Kurt Ravyts
M/2015/17 M/2015/21
Maarten Tavernier Wim Aernoudt
Berichtgeving in West Site over de afslanking van de provincies Wandelpaden Bergelen Provinciale visibiliteit
18 23 28
FRANKY DE BLOCK, gedeputeerde van toerisme en recreatie, ruimtelijke ordening (m.u.v. stedenbouwkundige beroepen) en mobiliteit en weginfrastructuur M/2015/18
Immanuel De Reuse
Hoogbouw aan de kust
24
BART NAEYAERT, gedeputeerde van landbouw en visserij, integraal waterbeleid, infrastructuur en juridische aangelegenheden (o.a. milieu- en omgevingsvergunningen) M/2015/15 M/2015/20
Alex Colpaert/Mieke Van Hootegem Bart Wenes
Peil van het diepe grondwater en grondwaterschaarste Erfgoedsubsidies
18 27
JEAN DE BETHUNE, gedeputeerde van economie en streekontwikkeling, externe relaties en Noord-Zuid-beleid en gelijke kansen M/2015/19
Luc Coupillie
Communicatie studenen hoger onderwijs
26
MYRIAM VANLERBERGHE, gedeputeerde van cultuur en welzijn M/2015/16
Christof Dejaegher
Pesten op school
21