BULLETIN BULLETIN VAN DE WERKGROEP HERKENNING
■ 26e
JAARGANG No. 1
■
MAART 2011
Juliëtte Eichholz: Kind in de Tweede Wereldoorlog Uitg.Wereldbibliotheek, Amsterdam 2010 ISBN 978 90 284 2335 0
De schrijfster was in 2004 betrokken bij de voorselectie van verhalen in de wedstrijd 'Schrijf uw levensverhaal' van het weekblad Margriet. Toen de wedstrijd achter de rug was, liet het haar niet los dat zoveel van de bijdragen verhalen over de oorlog waren geweest; dat de gebeurtenissen van meer dan 60 jaar geleden kennelijk zoveel indruk gemaakt hadden dat de auteurs dáárover en niet over recentere ervaringen geschreven hadden. Bij het lezen had ze de lotgevallen van die mensen met haar eigen leven en dat van haar kinderen vergeleken. Ze had zich herhaaldelijk afgevraagd: hoe hadden wij het er af gebracht als we in die tijd hadden geleefd? 'Mijn zoon achter op de fiets mee te moeten geven aan een wildvreemde, in de hoop dat hij elders wél te eten zou krijgen….Het is te gruwelijk om al te lang bij stil te staan, 50.000 kinderen verlieten huis en haard om elders te overleven of aan te sterken.' Juliëtte Eichholz had de bereidheid en het vermogen zich te verplaatsen in de mensen van toen; dat was uiteindelijk ook haar drijfveer om in 2008 bij de uitgever met het plan te komen een boek uit te geven waarin de oorlogskinderen zelf aan het woord zouden komen. In het nawoord schrijft ze: 'Voor deze hele generatie is niets vanzelfsprekend. Een dak boven je hoofd niet, eten en drinken niet, warmte en bescherming niet. Je had geluk als je genoeg had. Je was dan eigenlijk de uitzondering.' Haar boek is, zonder dat ze dat met zoveel woorden zegt, een eerbetoon aan de generatie oorlogskinderen. De verhalen van de Margriet-wedstrijd waren niet bewaard gebleven. Daarom plaatste ze advertenties in diverse tijdschriften en vroeg mensen hun herinneringen aan de oorlog op te schrijven. Uiteindelijk heeft ze uit de grote hoeveelheid teksten verhalen gekozen van mensen die in de oorlog tussen de twee en de vijftien jaar oud waren. Ze heeft de verhalen gerubriceerd; er zijn bijvoorbeeld verhalen
over de meidagen van 1940, het bombardement op Rotterdam, oorlog op het platteland, verhalen van Joodse kinderen en van nietJoodse kinderen over hun Joodse vriendjes op school en in de buurt, verhalen van kinderen met een Duitse ouder of waarvan de ouders lid waren van de NSB, verhalen van kinderen van ouders die bij het verzet betrokken waren, over de Honger-winter, de laatste oorlogsdagen, de bevrijding. Over herinneringen citeert ze uit een brief van Dick 't Hart: 'Herinneringen vervagen, vertekenen en veranderen in de loop der jaren, vooral als ze betrekking hebben op de vroege jeugd. Daar komt bij dat ik al in mei 1940 begon met het verzamelen van documentatie over de Tweede Wereldoorlog. De vraag doet zich dan voor: wat herinner je je écht, en wat wordt vooral gekleurd door latere informatie? Dat is achteraf moeilijk te reconstrueren.' De schrijfster laat zien dat mensen zich soms dingen meenden te herinneren die op een bepaalde dag zouden gebeurd zijn die aantoonbaar toen niet hebben plaatsgevonden. Aan de andere kant stelt ze in het nawoord dat vervolg op pagina 3
Informatie over de Werkgroep Herkenning
Donateur worden van Herkenning?
Secretariaat:
U kunt donateur worden van de Stichting Werkgroep Herkenning. U ontvangt dan ons informatiebulletin dat eens per kwartaal verschijnt. Ook kunt u deelnemen aan de activiteiten die onze Stichting organiseert. De Stichting vraagt van de donateurs een jaarlijkse bijdrage van € 20,00. Een hogere bijdrage is uiteraard welkom. Kunt u een bedrag van € 20,00 niet missen, dan mag dat echter geen belemmering zijn om u te laten inschrijven, elke andere lagere bijdrage is welkom. U kunt uw bijdrage storten op rekeningnummer 5285797, ten name van Stichting Werkgroep Herkenning, Nieuwsteeg 12, 4196 AM Tricht, onder duidelijke vermelding van uw naam en adres (zeker bij telebankieren is dit heel belangrijk!)
Nieuwsteeg 12 4196 AM Tricht 06-37134847 email:
[email protected] Adreswijziging s.v.p. aan het secretariaat
Landelijke hulptelefoon: 030 6701979 Bestuur: Cuny Holthuis-Buve, voorzitter Ton Scheffel, secr.-penningmeester Jeanne Diele-Staal, lid Ab van Aldijk, lid Johan Wagenaar, lid
Regiocoördinatoren:
Mocht u vragen hebben omtrent deze procedure, neem dan contact op met het secretariaat: 06-37134847, Nieuwsteeg 12, 4196 AM Tricht
[email protected]
Friesland Roelie Ansingh 0512 303174 Groningen Jurriën Oortwijn 050 3110955 Drenthe Pieter Kempers 0591 659904 Flevoland Pragit Koot 0320 412116 Brabant Hans van Hoof 0413 475838 Limburg Margreet Vorstenbosch 046 4373822 Zuid-Holland Dirk Mostert * 010 2622645 Salland & Twente Arjen & Mieke de Groot 053 4344801
Bijdragen inzenden voor het Bulletin: De redactie bekijkt binnengekomen stukken op:
* b.g.g. het secretariaat -goede leesbaarheid -eenduidigheid wat de inhoud betreft -lengte van de tekst in verhouding tot de beschikbare ruimte
Contactpersoon partners van: Joke Snijders
033 4617673
Contact Kinderen van Duitse Militairen:
Indien nodig wordt met de schrijver van de tekst overleg gepleegd.
Ab van Aldijk 023 5240898 of 06 533382670
Redactie Bulletin:
De inhoud van de stukken mogen niet strijdig zijn met de doelstellingen van Herkenning.
Cuny Holthuis-Buve Gonda Scheffel-Baars, hoofdredacteur
[email protected] Webmaster: Tosh Koot
Als een bijdrage van iemand wordt opgenomen, geldt dat de redactie voor de inhoud ervan geen verantwoordelijkheid draagt. Verdere informatie in het colofon op de laatste pagina van dit Bulletin
Voor het laatste nieuws over activiteiten van de Werkgroep Herkenning en over andere zaken die voor de doelgroep van Herkenning van belang kunnen zijn, raadpleeg de website: www.werkgroepherkenning.nl
2
vervolg van pagina 1
first time ervaringen (de eerste dode die je ziet, de eerste keer dat je ouders huilen) vaak de scherpste herinneringen opleveren, die juist naar boven komen als het functioneren van het geheugen minder wordt bij het ouder worden. Juliëtte ziet haar boek niet als een geschiedenisboek. Het bevat 'persoonlijke herinneringen van mensen aan een veelbewogen tijd, waarop een vergrootglas lag: ‘door één verkeerde keuze (van jou, maar ook van je ouders) kon je voorgoed worden weggezet als slecht mens. Eén stap naar links of rechts kon gevolgen hebben voor de rest van je leven. Of het betekende eenvoudigweg de dood.'
Van de redactie Soms probeer je als redactie een centraal thema te vinden voor het Bulletin, maar lukt dat niet omdat er veel verslagen van activiteiten een plaatsje in het blad moeten krijgen; soms biedt zich zo'n thema als het ware spontaan aan. Voor dit nummer zou dat 'inlevingsvermogen' kunnen zijn.
Hoe de mensen als kind de oorlog hebben beleefd is heel divers. Uit de verhalen van veel mannen blijkt dat het voor hen een spannende, leuke, avontuurlijke tijd was. Veel van hen schrijven over de fronten, de wapens, de legeronderdelen. Sommige schrijvers hebben 5 jaar angst en dreiging gevoeld, anderen voelden zich ondanks alles geborgen doordat de ouders de situatie in schuilkelders of tijdens beschietingen toch meester waren. Sommigen hebben vreselijke dingen gezien, doden en gewonden, hebben honger geleden en zijn ernstig ziek geweest. Voor anderen, vooral op het platteland waar gedurende de hele oorlogstijd voldoende voedsel, was de oorlog niet iets dat hun dagelijks leven erg beïnvloedde; ze merkten er pas wat van door de mensen die goederen voor voedsel kwamen ruilen. Of kinderen later problemen ontwikkelden op grond van hun oorlogservaringen hing af van aanleg en omstandigheden, van hoe ze nadien opgevangen werden, concludeert de schrijfster.
In het voorwoord van haar boek 'Kind in de Tweede Wereldoorlog' van Juliëtte Eichholtz zegt de schrijfster, na de oorlog geboren, zich te realiseren hoe luxe de situatie van de naoorlogse generatie is ten opzichte van die van de kinderen van de oorlog. Zij probeert zich voor te stellen hoe zij gereageerd zou hebben op bijvoorbeeld de noodzaak haar kind naar elders te moeten brengen om het zo te behoeden voor ondervoeding of zelfs sterven. In een korte recensie ga ik op de inhoud van haar boek in. Toen Pim Molemaker mij verzocht een manuscript van zijn hand te lezen, trof het mij hoezeer hij zich had ingeleefd in de moeilijke situatie van een dochter van een NSB'er, zonder dat er in zijn familie sprake is van een dergelijke problematiek. Met hem had ik een interessant gesprek waarvan in dit Bulletin verslag wordt gedaan. In een artikel van Ismee Tames in de NRC van 8 november j.l. erkende ze wel dat er in de interneringskampen misstanden, machtsmisbruik en sterfgevallen waren voorgekomen, maar concludeerde meteen daarop dat begin 1946 het beheer van de kampen door het Ministerie van Justitie werd overgenomen, waarop de situatie verbeterde. Dat er tussen mei 1945 en begin 1946 een 7-8 maanden verstreken zijn en wat dit historisch, maatschappelijk en emotioneel betekent, daarvan blijkt in haar stuk niets. Iets dergelijks doet zich voor in een stuk door
Bij het boek zit een cd waarop 13 verhaalfragmenten staan die op 5 mei 2009 door radio 5 Nostalgia zijn uitgezonden. Het is misschien niet zozeer een boek om zelf te lezen – wij kennen de verhalen uit eigen ervaring of omgeving -, maar wel om te laten lezen door kinderen en kleinkinderen. GSB 3
Ismee Tames en Jolande Withuis geschreven in het Historisch Nieuwsblad. KFO kunnen wel zeggen dat over hun ervaringen gezwegen is, maar er waren door de overheid en instanties toch wel degelijk rapporten over hen geschreven, zo stellen de onderzoeksters. Dat KFO daar geen weet van konden hebben, omdat ze nog kind of tiener waren, dat besef is afwezig. Reden voor mij om beide stukken onder de loep te nemen en van kritisch commentaar te voorzien. Toen ik op zoek ging naar een bespreking van Withuis' ideeën over de 'Nederlandse klaagcultuur', herinnerde ik me die van Freddy Begemann die ooit gepubliceerd was in het Icodo-info. Gedeelten daaruit geef ik aan de lezers door, omdat deze tevens een verhelderend licht werpen op het bovengenoemde artikel. Begemanns uitspraken over het belang voor de Nederlandse samenleving van de hulp die kinderen van de oorlog en de naoorlogse generatie voor zichzelf hebben georganiseerd, sluiten aan bij wat Teresa von Samaruga Howard in haar artikel schrijft over de maatschappelijke invloed van onverwerkte emoties en trauma's
Hans Keilson introduceerde indertijd het begrip 'sequentiële traumatisering', maar hij is ook een schrijver, die vooral in het buitenland zeer gewaardeerd wordt. Zijn mening dat je ook met je tegenstander, zelfs met je vijand een diepe verwantschap kunt voelen, als mens, is heel opmerkelijk voor een overlevende van de Holocaust en getuigt van een groot inlevingsvermogen. Het is de moeite waard aandacht aan zijn overwegingen te besteden.
Haar stuk lag al enige maanden bij mij op de plank, omdat er steeds geen plaats was om het in het bulletin op te nemen. Zij koppelt de verharding in de huidige maatschappij aan de niet-verwerkte traumatische ervaringen uit de Eerste en Tweede wereldoorlog. Daarnaast signaleert zij de invloed van managers waarvan onderzoek heeft uitgewezen, dat zij vaak hun jeugdproblemen te boven zijn gekomen, zonder daarbij hun beschadigde gevoelens te verwerken. Kortom: als emoties buiten schot blijven, woekeren ze ondergronds door en hebben een enorme, meestel negatieve, invloed. Haar stuk bracht me het boek van Zygmunt Bauman 'Modernity and the Holocaust' in herinnering waar ik ooit een boekbespreking voor het Bulletin over geschreven heb. De belangrijkste delen daarvan geef ik in dit nummer van het Bulletin nog eens door. Hij brengt nog enkele andere argumenten naar voren die de verharding in de maatschappij kunnen verklaren.
Eefje van der Wijden beheert de site het verhalenarchief waar in het Open Archief sinds 24 februari is opgenomen. Zij geeft ons hierover nuttige informatie.
Eind vorig jaar ontving de redactie een artikel van Gerrit Bothof over het 30-jarig bestaan van Herkenning. Het kon niet meer geplaatst worden omdat het na de deadline binnenkwam, maar nu ruimen we daar graag ruimte voor in. Het ligt voor de hand dit jaar zowel de donateurdag als een van de Bulletins aan dit jubileum te wijden. Graag willen we het septembernummer vullen met verhalen van de lezers waarin zij vertellen wat Herkenning hen heeft gebracht. Het boek van Alie Noorlag 'Een leven lang gezwegen' werd in het Duits vertaald. Op 16 januari vond de boekpresentatie plaats. Ik had met Alie een gesprek over deze bijeenkomst en uiteraard de vertaling van haar boek.
De redactie hoopt dat u dit bulletin met plezier en interesse zult lezen. Gonda Scheffel-Baars
4
Ja, er is meer aandacht voor de persoonlijke geschiedenis van KFO, iets waar het Open Archief veel aan bijdraagt. Maar een complete geschiedenis van KFO is er nog steeds niet! En verder… Een landelijke gespreksgroep voor de oudere generatie staat in de startblokken Dit voorjaar zal weer na lange tijd een gespreksgroep van start gaan. Er is behoefte e aan een gespreksgroep voor de 2 generatie, die centraal in het land bij elkaar zal komen en begeleid zal worden door twee vrijwilligers vanuit Herkenning.
Vanuit het bestuur Herkenning 30 jaar! 2011 is voor ons een jubileumjaar, in december 1981 werd de werkgroep Herkenning opgericht: een gebeurtenis die we niet ongemerkt voorbij willen laten gaan. Wat heeft Herkenning in die jaren bereikt en wat zijn nog onze wensen? Daaraan willen we op een speciale donateursdag eind November aandacht besteden. We zoeken naar een passende invulling en plek voor dit jubileum en doen graag een beroep op u om ook met ideeën te komen. Mail:
[email protected] , bel: 06 - 371 34 847 of schrijf ons Nieuwsteeg 12, 4196 AM ,Tricht , wat uw suggesties zijn!
Ervaringen delen via internet Op de donateursdag is afgesproken dat er op onze website een besloten forum zal komen voor donateurs. Ons bestuurslid Johan Wagenaar is hier samen met de webmaster Tosh Koot mee bezig, binnenkort gaat dit van start. U wordt op de hoogte gehouden. Open Archief bij het Nationaal Archief ondergebracht. Sinds 1 februari kunt u de verhalen van het Open Archief (OA) lezen op de verhalenwebsite van de het Nationaal Archief(NA). De Begeleidingscommissie van het OA - waarin het bestuur van Herkenning is vertegenwoordigd - zal in overleg blijven met het NA over de voortgang.
Van Herkenning naar Erkenning In het jubileumboek van 2001 wordt een overzicht gegeven van de geschiedenis van Herkenning. Een bewogen geschiedenis: eerst tegen de stroom in en met vallen en opstaan tenslotte een goede hulpverleningsorganisatie opbouwen. Dick Woudenberg verwoordde het als volgt: we wisten eigenlijk niet waar aan we begonnen, we kenden elkaar niet, maar kwamen toevallig op elkaars pad en moesten aan de slag. En dat is gelukt. Herkenning zorgde ervoor dat KFO uit de kast kwamen en weer zelfrespect kregen. Maar ook dat de geschiedenis van KFO onder de aandacht kwam. In 2001 had het toenmalige bestuur onder meer nog als wens om in de komende 10 jaar de nadruk te leggen op het beïnvloeden van de maatschappelijke beeldvorming over fout en KFO. Op ons symposium 'Het taboe voorbij?' in 2010 hebben we de stand van zaken kunnen opmaken: we zijn er nog niet!
Wij wensen u een mooie lente! Namens het bestuur Cuny Holthuis-Buve
5
In 1994 werd het streven naar een eigen kantoor in Utrecht werkelijkheid. De rijksoverheid gaf ons subsidie. Het is bevochten door degenen die ons leidden. Vrijwilligers werden getraind, we werden professioneler. Er werd documentatie over onszelf verzameld. Egodocumenten. De grens van het mogelijke werd weer verlegd.
Verlegging van grenzen bij de Werkgroep Herkenning De Werkgroep Herkenning bestaat in december van dit jaar 30 jaar. In de jaren die achter ons liggen, is er veel gebeurd. Voor de aangeslotenen, voor de “buitenwereld”. Niet altijd is de ontwikkeling zonder schokken verlopen. Alleen de oprichting al moet voor de Nederlandse samenleving op zijn minst opvallend zijn geweest. Kinderen van NSBleden die elkaar opzoeken! Een opduikend neo-fascistisch gevaar voor de samenleving? Die kinderen waren toch net zo “schuldig” als hun ouders? Wijselijk werd bij de oprichting vastgelegd dat de groep geen affiniteit zou hebben voor fascisme en de extreme vorm daarvan, het (Duitse) nationaal-socialisme. Of neo-vormen daarvan. Daar heeft men zich aan gehouden. Een grens werd verlegd.
Twee vooraanstaande aangeslotenen van de Werkgroep werden uitgenodigd voor de
De Werkgroep Herkenning kon doordringen in de samenleving en een mentaliteitsverandering bewerkstelligen. Wat rationeel eigenlijk heel duidelijk was, namelijk dat kinderen niet verantwoordelijk kunnen zijn voor het gedrag van hun ouders, ja, dat bleek ondanks aanvankelijk veel vooroordelen toch gemeengoed te kunnen worden. Maar we hebben het geweten. Denk aan de dapperen onder ons die in de openbaarheid werden aangevallen. Dat veranderde geleidelijk. De grens verschoof.
nationale dodenherdenking op de Dam, in 1995. Eigenlijk zouden daar alle mensen die omkwamen door oorlogsomstandigheden herdacht moeten worden, maar de organisatie plaatst bepaalde categorieën centraal. Deels terecht, maar dat is het complete beeld niet. Er zijn ook anderen die herdacht kunnen worden. De baby'tjes, de jonge kinderen, de pubers uit onze eigen kring. Onze vaders en moeders, broers en zusters, andere verwanten die omkwamen in en na de oorlog. Bij de dood houden alle verschillen op, denk ik dan. Herkenning verlegde de grens opnieuw. Of deden anderen dat voor ons?
We moesten in de begintijd met onze gevoelens in het reine komen, dat had het bestuur onderling afgesproken. De historische feiten, de schendingen van grondrechten ten opzichte van ons en niet te vergeten ten opzichte van onze ouders moesten wachten. Het heeft ons sterker gemaakt. Er is geknokt voor hen onder ons die psychisch stuk zaten, lichamelijk leden en materieel aan de grond zaten. Een grens schoof op. We moesten knokken tegen de opvattingen van andere groeperingen van oorlogsgetroffenen. We werden in het begin gezien als het verlengstuk van onze ouders. Onze voorvechters hebben zich bij ICODO gemanifesteerd, vonden aanvankelijk bij medewerkers en later bij het bestuur gehoor. Ze bevochten hun plaats. Weer schoof de grens op.
Met medewerking van Herkenning wordt in 2001 een enquête onder ons lotgenoten van Herkenning gehouden door een populairwetenschappelijk geschiedenismaandblad. Het eerste kwantitatieve onderzoek op dit gebied. Onthutsende uitkomsten voor de goegemeente, niet zo zeer voor ingewijden. Er blijken rond de Bijzondere Rechtspleging na de oorlog dingen heel fout te zijn gegaan. Nogmaals werd een grens verlegd. In 2007 werd er een dag van de Werkgroep Herkenning in Zuilen belegd. Voorbereid door het bestuur. Daar werd duidelijk dat er wetenschappelijk onderzoek naar ons als 6
lotgenotengroep zou plaatsvinden. Meer recent werd dat uitgebreid naar de politieke organisaties waar onze ouders deel van uitmaakten. Dat wij bij enkele aspecten vraagtekens plaatsen in verband met de objectiviteit is noodzakelijk, maar weer werden grenzen overschreden. Is het nu afgelopen met grensverleggende daden van de Werkgroep of is er nog belangrijk
werk te doen? Ik denk van wel. Het zou voor onze zelfrust en voor een evenwichtig beeld van de collaboratiegeschiedenis nuttig zijn als individuen, groepen, lagere en hogere overheden hun spijt zouden betuigen over wat er fout is gegaan bij de vervolging van politieke tegenstanders. Iets slechts wordt niet goed als het gedaan wordt door “goede” Nederlanders. Gerrit Bothof, Leusden, November 2010
IN GESPREK MET PIM MOLEMAKER Enige tijd geleden vroeg Pim Molemaker mij om een manuscript te lezen dat hij van plan is uit te geven en dat op dit moment ter beoordeling bij enkele uitgevers ligt. Het is een roman over de dochter van een NSB'er die, tijdens en na de oorlog, de gevolgen van de politieke keuze van haar vader in haar leven te dragen krijgt. Jaren na de oorlog bezoekt zij het graf van haar broer die tijdens de oorlog in Duitsland is omgekomen. Pim had al lang interesse in onderwerpen die met de oorlog verband houden, had veel gelezen, programma's op radio en tv gevolgd. Over kinderen van 'foute' ouders wist hij globaal ook wel het een en ander, maar hij ging zich pas verder in hun lotgevallen verdiepen toen een collega van hem, opgegroeid in de jaren 60, op zekere dag vertelde, dat ze er achter was gekomen dat haar vader bij de SS had gezeten. Ze woonde in het dorp waar haar vader was opgegroeid en terwijl de meeste dorpsgenoten op de hoogte waren van de bijzondere omstandigheden van haar familie, wist zij er niets van. Ze had altijd wel het gevoel gehad dat er iets speciaals met hen aan de hand was, maar ze had altijd gedacht dat dit kwam omdat ze een eigen zaak hadden.
zodat een breder publiek er kennis van kan nemen. Kennis nemen van is niet de juiste uitdrukking, want kennis kunnen mensen ook opdoen door op internet informatie te zoeken, essays en verhandelingen te lezen of (auto)biografieën. Een roman geeft meer dan informatie. Een roman biedt een verhaal dat, als het goed geschreven is, lezers raakt, de mogelijkheid biedt zich in de diverse personen in te leven, hun emoties te delen, zich (gedeeltelijk) met hen te identificeren. Het verhaal van iemand van de naoorlogse generatie zou te weinig aanknopingspunten geboden hebben om de invloed van de oorlog invoelbaar te maken, het moest dus het verhaal worden van iemand die de oorlog als kind had meegemaakt.
Haar verhaal liet hem niet los. Omdat hij graag schrijft, - naast sport een grote hobby voor hem die eigenlijk is uitgegroeid tot een passie lag het voor de hand dat hij rond de thematiek van KFO een boek zou gaan schrijven. Hij heeft er voor gekozen om het verhaal te schrijven vanuit het kind, omdat een kind dingen wel aanvoelt, maar niet kan duiden. Haarscherp aanvoelt dat er dingen spelen met een grote emotionele lading, zonder te begrijpen wat er echt aan de hand is. Als het hem alleen om het schrijven was gegaan, dan had hij zijn boek allang in eigen beheer uitgegeven. Maar het onderwerp vindt hij zo belangrijk dat hij het boek het liefst bij een wat grotere uitgeverij wil laten uitgeven,
Toen hij in de periode dat hij zich dieper in het onderwerp ging verdiepen een stel boeken in de bibliotheek onder de arm had, op weg naar de balie om ze te laten afstempelen, hield hij ze zó vast dat de titels voor anderen onleesbaar waren.
7
Hij wilde voorkomen dat ze misschien zouden denken dat hij een kind van een NSB'er zou zijn. Hij merkte dat het in zijn gedachten eigenlijk nog een taboe was, dat hij het vervelend zou vinden als mensen dat dachten. Daardoor kon hij zich een beetje voorstellen hoe het voor KFO moet zijn.
allemaal heel positief. Opvallend is dat iedereen wat anders uit het verhaal haalt dat hem of haar bijzonder aanspreekt. Het bezoek van de hoofdpersoon aan haar moeder in het kamp van Westerbork wordt heel vaak genoemd, evenals haar ervaringen in het kindertehuis. Als ze haar moeder in het kamp na maanden scheiding weer ziet, weet ze niet hoe ze moet reageren. Haar moeder 'is haar moeder niet meer', er is bij haar grote aarzeling om contact te zoeken. Ook als haar vader weer thuis komt, wordt de vervreemding voelbaar, het gat van de jarenlange scheiding zal nooit meer gedicht kunnen worden. Voor mij is de scène in het theater een van de belangrijkste gebeurtenissen in het verhaal, omdat daarin duidelijk wordt hoe in een situatie die niks met de oorlog te maken heeft die oorlog zich toch onontkoombaar present meldt. Dat is mijzelf ook eens overkomen, heel indringend. Ik sprak daarover met Pim die blij was met mijn opmerking omdat hij lang geaarzeld had of hij deze scène nu wel of niet in het verhaal zou handhaven. Dat hij voor mij zo herkenbaar was, bevestigde dat hij de juiste keuze had gemaakt.
Hij is via herinneringscentrum kamp Westerbork in contact gekomen met een van de gastsprekers die zelf dochter van een NSB'er is. Hij wilde niet alleen 'boekenkennis' opdoen, maar ook het verhaal horen vertellen door iemand die zelf het een en ander heeft meegemaakt. Hij heeft bij haar ook zoveel mogelijk zaken geverifieerd: klopt dit historisch, is wat ik geschreven heb waarheidsgetrouw? Met name over de reis naar Duitsland van de mensen die na Dolle Dinsdag op de trein stapten en over de kindertehuizen wilde hij de zekerheid hebben dat hij op het goede spoor zat. Voor Pim Molemaker is het thema van zijn boek ruimer dan alleen de ervaringen van een kind van een NSB'er. Hij hoopt dat zijn verhaal duidelijk maakt dat dingen die iemand in zijn kindertijd of jeugd heeft meegemaakt nog heel lang kunnen doorwerken, dat zij het latere leven 'kleuren' en
Pim ziet voor literatuur een belangrijke rol weggelegd.
dat het soms lang duurt voordat er een manier gevonden is om met het belastende verleden te kunnen leven.
Boeken confronteren de lezers met de grote existentiële vragen van het leven. Boeiend vind ik dat in zijn boek alle grote thema's terug te vinden zijn die het leven van veel KFO hebben beïnvloed: gescheiden worden van je ouders, uitgesloten en gepest worden vanwege een keuze waar je buiten stond, zwijgen over wat er gebeurd is, eenzaamheid, angst dat anderen erachter zullen komen etc. En vooral dat al die thema's zo logisch, zo organisch, in het verhaal aan bod komen. Pim heeft het boek aan diverse mensen laten lezen, waaronder een aantal collega's en de reacties die hij gekregen heeft zijn tot nu toe
Bijvoorbeeld de vraag of je, in bepaalde omstandigheden, zover zou kunnen komen dat je je buurman waar je altijd goed mee was, zou verraden, zoals in de Tweede Wereldoorlog is gebeurd. Of hem zelfs zou aanvallen, zoals in voormalig Joegoslavië is voorgekomen. Literatuur moet mensen helpen zich rekenschap te geven van hun keuzes en aanzetten tot genuanceerd denken. Over de motieven waarom mensen indertijd voor de NSB hebben gekozen weten veel 8
kinderen een traumatische ervaring kan zijn, met een van de leeftijd afhankelijk meer of minder negatief gevolg. Als een kind dan ook nog een paar keer naar een ander onderduikadres wordt overgebracht en zich dus steeds opnieuw een plaatsje moet verwerven, als na de oorlog blijkt dat de ouders zijn omgekomen of dat de teruggekomen ouders hun kind in de dan inmiddels vertrouwde omgeving van de onderduikfamilie weg komen halen, dan wordt er telkens een grote wissel getrokken op de psychische weerbaarheid van het kind. Aldus Keilson in zijn studie waarop hij in 1979 promoveerde.
Nederlanders over het algemeen heel weinig. Op het eind van het boek wordt hier wel enig inzicht in geboden op het moment dat de hoofdpersoon het dossier van haar vader inziet. Maar Pim Molemaker wilde niet teveel aandacht aan dat aspect besteden, omdat hij vooral wil laten zien wat de kinderen hebben meegemaakt. De keuze van de ouders is daaraan ondergeschikt. Belangrijk voor hem is dat duidelijk wordt, dat de kinderen buiten de keuze van hun ouders stonden en daar niet op mogen worden aangesproken.
De situatie van KFO was een andere dan die van Joodse weeskinderen, maar de psycholoog Montessori heeft betoogd dat het begrip sequentiële traumatisering ook op hen van toepassing kan zijn (1). Hij noemde met name de kinderen die met hun moeder na Dolle Dinsdag naar Duitsland gevlucht zijn, maar ik denk dat al die KFO die in het laatste oorlogsjaar hun vertrouwde omgeving moesten verlaten om in de oostelijke provincies te gaan wonen ook een ontworteling meegemaakt hebben. In het leven van veel KFO kun je vaak een opstapeling van ingrijpende gebeurtenissen constateren: gepest of gemeden worden, je huis moeten verlaten en in Duitsland of elders in Nederland onderdak vinden, arrestatie van de ouder(s), gescheiden worden van je ouders, kindertehuis of opvang bij vrienden of familie, gepest en gemeden worden. Montessori heeft opgemerkt dat de periode na de oorlog het meest traumatisch is geweest en dat het lang geduurd heeft voordat het leefklimaat voor KFO beter werd.
Ik hoop dat hij spoedig een positief antwoord van een van de uitgevers zal krijgen. Zijn verhaal verdient het om door veel Nederlanders gelezen te worden. GSB
HANS KEILSON: SEQUENTIELE TRAUMATISERING EN 'IN DE BAN VAN DE TEGENSTANDER’ Dr. Hans Keilson is onlangs 101 jaar geworden. Reden voor het NIW (Nieuw Israëlitisch Weekblad) hem te interviewen en voor de tv-rubriek 'Boeken' van de VPRO om op 2 januari j.l. een programma aan hem te wijden. Keilson is vooral bekend geworden door het concept 'sequentiële traumatisering', waarmee hij bedoelde, dat in de levens van getraumatiseerde(n) (oorlogsslachtoffers) niet slechts één, maar soms een serie van traumatiserende gebeurtenissen heeft plaatsgevonden, wat een opstapeling van effecten tot gevolg had. De traumatisering door de eerste belastende ervaring of situatie werd als het ware 'vastgelegd' en versterkt door (een) volgende belastende ervaring(en). Keilson onderzocht Joodse weeskinderen en maakte in zijn studie duidelijk, dat alleen al het van de ouders gescheiden worden voor
Sequentiële traumatisering geldt zeer zeker ook voor de kinderen die in de Japanse interneringskampen de oorlog hebben doorgebracht en komt uiteraard ook voor buiten oorlogssituaties. Het is de verdienste van Keilson dat hij oog kreeg voor het cumulatieve effect van belastende ervaringen en de daaraan gerelateerde inspanning om de negatieve effecten te boven te komen. Zijn standpunt, toen en nu, is dat een trauma niet echt te genezen is. In het gunstigste geval leert de getraumatiseerde ermee te leven. Dat lukt des te 9
beter als er na de traumatisering goede opvang is, menselijke warmte, mensen die de getraumatiseerde leren weer vertrouwen te hebben in zichzelf, in de medemens, in het leven. Stabiliteit en veiligheid zijn daarbij sleutelbegrippen. Sinds Keilsons studie is zijn begrip sequentiële traumatisering door veel hulpverleners overgenomen. De laatste tijd wordt het verdrongen door het begrip 'complexe traumatisering', waarin het accent minder ligt op het na elkaar optreden van traumatiserende gebeurtenissen als wel op het gelijktijdig voorkomen van verschillende traumatiserende gebeurtenissen.
het menselijke te erkennen. 'Alles wat hij in zichzelf verzweeg en waarmee hij niet in het reine kon komen, zag hij in mij (…)Wij groeien naar elkaar toe, tussen ons was verwantschap ontstaan' – en ook de vijand heeft 'deel aan de genade'. Later vraagt de hoofdpersoon zich af, als o.a. zijn ouders gevangen genomen zijn, of hij zich vergist heeft: '….en heb ik misschien ook gevangen gezeten in een waan? In de waan dat hij een positief element was? Men moet hem doodslaan, heel gewoon doodslaan'. Vervolgens beland je wel in een paradox, zoals Keilson naar voren brengt: 'Als je je vijand doodslaat, ben je zelf een moordenaar geworden.' De hoofdpersoon is blij als de vijand – zonder dat hij daar zelf actief in heeft hoeven zijn – dood is, maar 'tegelijk doet het me verdriet dat ik hem nu kwijt ben. Waarom? Een stuk van mijn leven heeft hij in zijn dood meegenomen'. Keilson concludeert in het interview dat 'de kwesties van dood en leven en zingeving ons binden. Je kunt dus met iedereen een diepe verwantschap voelen – als mens.'
Keilson heeft ook veel geschreven, essays, boeken, gedichten. Dat is een kant die in Nederland veel minder bekend is. Zijn boek 'In de ban van de tegenstander' waaraan hij al in 1944 begonnen was, werd pas in 1959 in het Duits uitgegeven, kort daarna gevolgd door een vertaling in het Nederlands en in het Engels. Dit boek is vorig jaar september opnieuw uitgegeven in een vertaling door M.G.Schenk en Frank Schuitemaker. Dit boek en zijn 'Komedie in mineur' werden door de New York Times afgelopen zomer
Het is duidelijk dat dit een fascinerend boek is, een soort psychoanalyse in romanvorm. Misschien niet per ongeluk dat het in Nederland nauwelijks bekend is, omdat de inhoud ervan radicaal afstand neemt van het al te gemakkelijke schema van goed en fout dat zolang de maatschappij en geschiedschrijving in de houdgreep heeft gehouden.
gekenschetst als boeken van 'een geniaal schrijver, een van 's werelds beste schrijvers.’ In het interview in het NIW heeft de interviewer Ted de Hoog uitgebreid met de schrijver over het boek 'In de ban van de tegenstander' gesproken. De hoofdpersoon is een Jood die in een niet nader aangeduid land woont (ongetwijfeld Duitsland) waar een gevaarlijke populist B. aan de macht komt. Het boek bestaat uit autobiografische aantekeningen van de hoofdpersoon, (waarover verder geen bijzonderheden worden gegeven, zelfs geen naam), die hij achterlaat bij zijn Nederlandse advocaat. Hij ontrafelt op dwingende wijze de psychologie van vriend versus vijand: de hoofdpersoon raakt in de ban van zijn vijand die hij weigert blindelings te veroordelen. Hij voelt een leerzame verwantschap met B. en wil de voor de hand liggende scheiding vriend-vijand overstijgen om in het bredere perspectief in die ander ook
'In de ban van de tegenstander', door Hans Keilson, uitg. Van Gennep, 2009 1. M.M.Montessori, NSB-kinderen: tweede generatie. In: Kinderen van de oorlog, uitg. RIAGG Amsterdam i.s.m. Stichting ICODO, Utrecht/Amsterdam 1987, p.50-52
10
van meer bronnen gebruik gemaakt, o.a. van interviews. Hij maakt melding van misstanden en 'excessen' (mishandeling) in 63 van de 130 interneringskampen, waarvan in 3 kampen het strenge regime alle geïnterneerden gold en niet slechts tot uiting kwam in misstanden die af en toe optraden. Belinfante distantieert zich van Van der Vaart Smit en wel vanwege de suggestie die van zijn brochure uitgaat dat wat in Vught, in Scheveningen en aan de Levantkade in Amsterdam gebeurde in alle kampen voorkwam. Die misstanden en excessen ontkent Tames ook niet, maar, zo stelt ze, die kwamen in het begin voor, in de chaotische tijd vlak na de bevrijding en die verdwenen toen in 1946 het ministerie van Jusititie het gezag over de interneringskampen overnam en een reorganisatie doorvoerde.
GRIJS Op 9 december 2010 publiceerde NRC Handelsblad een artikel geschreven door Ismee Tames met de titel: Een NSB'er was niet grijs, maar fout. Het artikel valt in twee stukken uiteen: in het eerste stelt de schrijfster het verschijnsel aan de orde dat de brochure van ds. Van der Vaart Smit over de toestand in de interneringskampen tegenwoordig meer en meer als verantwoorde bron van informatie gebruikt wordt; in het tweede kritiseert zij een mening die naar haar zeggen in de samenleving breed geaccepteerd is n.l. dat het lidmaatschap van de NSB niet zoveel voorstelde. Ismee Tames verwijt de makers van de film 'Zwartboek' en de tv-serie 'De oorlog' dat zij voor informatie over wat er in de interneringskampen is gebeurd, gebruik gemaakt hebben van wat ds. Van der Vaart Smit in zijn brochure 'Kamptoestanden' beschreven heeft. En dit 'pamflet' is door hen, ten onrechte vindt Tames, zonder kritiek tot bron met de status van een historisch feitenrelaas verheven. Zij brengt naar voren dat de speciale Tweede Kamercommissie die in 1945 de beweringen van Van der Vaart Smit heeft getoetst deze onbewijsbaar of zelfs incorrect heeft bevonden. Zij raadt de lezer aan zich voor een juist beeld te verlaten op de officiële processen verbaal en de verslagen van de Parlementaire Enquêtecommissie (1950).
Tussen mei 1945 en begin 1946 liggen 7 tot 8 maanden. Zij stapt hier wel erg gemakkelijk over heen in haar streven de brochure Van der Vaart Smit als ongenuanceerde bron aan de kaak te stellen. Hoe terecht in veel gevallen de detentie van veel NSB'ers ook was, mishandeling mag nooit, ook gevangenen vallen onder de rechtsbescherming van wetten in een democratie. In dit opzicht is Belinfante veel duidelijker. Hij waarschuwt weliswaar, dat we wat in de Nederlandse interneringskampen is gebeurd niet moeten vergelijken met de Duitse concentratiekampen, maar wel bijvoorbeeld met wat de Fransen in Algiers deden en de Amerikanen in Vietnam. De mishandeling in Nederland was geen overheidsbeleid zoals in Duitsland, stelt hij. (Maar ik vul aan: Nederland was wel een democratie en geen autoritair regime, en het was geen oorlog meer, maar vrede). Zijn conclusie in een van de interviews die hij gegeven heeft bij de verschijning van zijn boek is dan toch nadrukkelijk dat wij ons als Nederlanders moeten schamen over de behandeling van de politieke delinquenten in de interneringskampen. De makers van 'Zwartboek' en 'De oorlog'
Ik wil hier wijzen op het boek van de jurist A.D. Belinfante 'In plaats van bijltjesdag' (1978). Prof. Dr. Belinfante werd kort na de oorlog benoemd tot jurist voor wetgeving en beleidszaken aan het Directoraat-Generaal voor de Bijzondere Rechtspleging en is als zodanig een deskundige bij uitstek. Hij heeft, uiteraard, ook kennis genomen van de conclusies van de Enquêtecommissie, kende ook de brochure van Van der Vaart Smit, maar heeft daarnaast nog 11
hebben zich gerealiseerd dat er onverantwoorde en onmenselijke dingen zijn voorgevallen in de kampen en dát is wat ze in hun producties hebben laten zien. Ook al baseerden zij zich volgens Tames op de verkeerde bron, zij hebben zich in de materie, nee in de mensen die in die situatie verkeerden, ingeleefd. Dat mis ik in het betoog van de schrijfster
Duidelijk moet worden dat 'een' NSB'er fout was. Er staat niet 'de', maar ook 'een' kan inhouden dat de kenschets betrekking heeft op allen. (Zoals in een zin als: een vroedvrouw moet diverse stages gedaan hebben voor zij zich zelfstandig als vroedvrouw mag vestigen). Hier wordt voorbijgegaan aan het gegeven dat leden van de NSB uit zeer diverse milieus afkomstig waren: zowel de lage als de hogere sociale klassen waren vertegenwoordigd, mensen met een universitaire opleiding en leden die alleen maar lager onderwijs hadden gevolgd, mensen in ondergeschikte posities in het bedrijfsleven naast mensen in topfuncties. Ook de motieven waren divers: idealisten naast mensen die economische motieven hadden. Er waren mensen die al ver voor de oorlog lid werden en anderen die dat pas aan het begin of zelfs laat in de oorlog werden. Bovendien wordt een oud beeld bevestigd: dat iemand die lid was van de NSB fout WAS en niet dat hij een verkeerde politieke keuze maakte. Zoals Tames in haar boek 'Besmette jeugd' het lidmaatschap van een nationaalsocialistische organisatie gelijk stelde aan iemands identiteit,
In het tweede deel van dit artikel herhaalt Ismee Tames nog eens de kritiek die anderen al eens eerder hebben geuit op het boek van Chris van der Heijden, 'Grijs verleden', n.l. dat de rol die Van der Heijden toekent aan het toeval, te groot is. Zij verwijst in haar artikel naar de studie van Josje Damsma en Erik Schumacher die onderzoek deden naar de leden van de NSB in Amsterdam. Zij constateerden dat de gemiddelde Amsterdamse NSB'er wel degelijk een actief en gemotiveerd lid van de beweging was. Nieuwe leden moesten een stapel ideologische literatuur doornemen en werden geacht actief te zijn. Wie zich niet inzette kon zelfs uit de partij gestoten worden. Tames tekent daarbij aan dat in de tijd van de verzuiling partijlidmaatschap wat anders inhield dan in onze tijd met zoveel 'zwevende kiezers'. Zwak in haar betoog is, dat zij alleen een studie over Amsterdam als bewijs tegen Van der Heijden aanvoert. Ik neem aan dat de NSB'ers op het Drentse platteland niet noodzakelijkerwijs passen in het voor de Amsterdamse NSB'ers geschetste beeld.
terwijl mijns inziens een politieke overtuiging toch maar één van de vele componenten van iemands identiteit is; afgezien wellicht bij dictators als Hitler, Stalin en Mao die met hun ideologie lijken samen te vallen. Ismee Tames betoogt dat het beeld van de oorlog vandaag de dag niet bepaald wordt door onderzoek, maar door hedendaagse standpunten. 'Kijk naar de bronnen', de leidraad van haar artikel, is een prachtige aanbeveling, maar tegelijk te kort door de bocht. Want bronnen worden geïnterpreteerd en elke interpretatie, hoe objectief ook bedoeld, blijft een interpretatie, beïnvloed door de sociale, professionele en politieke context van de schrijver. En door het doel waarvoor de onderzoeker de bron gebruikt. En door het interpretatiekader dat op dat moment in zwang is.
Vanaf de publicatie van zijn boek 'Grijs verleden' in 2002 heeft Chris van der Heijden steeds opnieuw uitgelegd, dat hij de keuze en daden van nazi's en collaborateurs niet wilde vergoelijken, en dat 'grijs' sloeg op de 90 % van de Nederlandse bevolking die geen keuze maakte, maar trachtte zonder al te veel kleerscheuren de oorlog door te komen. Steeds opnieuw blijkt dat zijn uitleg niet gehoord, in elk geval niet geaccepteerd wordt. Zoals nu uit de titel van het artikel van Tames. Over dat 'grijs' heeft ze het verder in haar artikel niet. 12
De laatste jaren is in wetenschappelijke kringen weer volop discussie over de bepalende factor in het handelen van mensen: de structuren waarin de mens zich bevindt of de eigen verantwoordelijkheid. 'Structures' of 'agency' that is the question, en de laatste tijd slaat de weegschaal weer door naar 'agency', de menselijke verantwoordelijkheid die zwaarder weegt dan zijn sociale context. Er zijn perioden geweest waarin juist de volle aandacht viel op de omstandigheden die de vrije keuze van een mens sterk inperkten (en over een tiental jaren zal dat aspect wel weer als leidend interpretatiemodel gelden, ook wetenschap is aan trends onderhevig). Dr. Jaap Hofman, die mede aan de wieg stond van Herkenning, constateerde in zijn studie 'De collaborateur' (1981),
Lotgenotengroep Omdat regionale gespreksgroepen niet meer mogelijk zijn, omdat er per regio niet meer genoeg deelnemers zijn, hebben we vorig jaar gekeken of er nog een voldoende aantal is, die bereid is een eindje te reizen om een plek in het midden van het land hiervoor te bezoeken. Er zijn op dit moment 7 à 8 deelnemers en 2 begeleiders, dus een leuk aantal. En eindelijk is het dan zover dat we kunnen starten. Zaterdag 19 maart is de eerste kennismaking/ontmoeting. Tijd: 12.00 tot 15.00 uur. Dan bespreken we ook de frequentie waarin deze groep bij elkaar wil/kan komen.
dat er niet zoiets als een 'fascistische persoonlijkheid' bestond, maar dat bij de door hem onderzochte personen vooral de omgevingsfactoren een overduidelijke rol hadden gespeeld. 'Kritisch bronnenonderzoek [en]een open blik leveren de broodnodige nieuwe inzichten op. Het oorlogsverleden is namelijk meer dan een referentiepunt voor hedendaagse discussies en stellingnamen. Het is vooral bittere werkelijkheid', schrijft Ismee Tames aan het eind van haar artikel. Haar stuk blijft m.i. steken in een stellingname, het is een polemiek die op cruciale momenten geheel voorbijgaat aan die bittere werkelijkheid. In haar ijver bronnen als verkeerd of eenzijdig aan de kaak te stellen (bedoeld of onbedoeld Van der Vaart Smit en Chris van der Heijden in één artikel?) houdt zij zich de werkelijkheid van de misstanden in de kampen van het lijf: ze noemt ze wel – mishandeling, machtsmisbruik, geïnterneerden die om het leven zijn gekomen - maar mist het inlevingsvermogen of heeft niet de moed van een Belinfante of van de door haar genoemde programmamakers om tot zich door te laten dringen dat misstanden in een democratie niet mogen voorkomen en dat het dus een zwarte bladzijde uit onze geschiedenis is. Die, ook als ze 'maar' enkele maanden duurden, een reden tot schaamte vormen.
Mocht u belangstelling hebben om met deze groep mee te doen, dan is dat zeker nog mogelijk. Wanneer 19 maart voor u te kort dag is, is er de mogelijkheid om een latere keer nog in te stromen. Een van de deelnemers heeft zijn huis beschikbaar gesteld om de bijeenkomsten te houden. Het adres is: Doornseweg 61 39447 MB Langbroek tel. 0343 562 071/06 553 984 40 Als u met de trein komt kunt u met een auto van het station Driebergen-Zeist worden gehaald, wanneer u aangeeft wanneer uw trein aankomt. Dan is het nog 10 minuten te gaan tot de Doornseweg. Voor opgave of meer informatie: Jeanne Diele (bestuurlid Herkenning). Tel. 038-45 48 576 of email:
[email protected] Zij gaat deze groep begeleiden samen met dhr. H. van Hoof, die veel ervaring heeft met het begeleiden van een lotgenotengroep van Herkenning. Jeanne Diele
Gonda Scheffel-Baars 13
Vraaggesprek met Alie Noorlag
verder in, het is een thema op zich dat niet in dit kader aan de orde gesteld kan worden). Ik kan natuurlijk niet goed inschatten hoe groot de interesse nu precies zal zijn voor de vertaling, ook wat betreft de verkoop van het boek. Het is altijd moeilijk te zeggen. Bibliotheken en universiteiten krijgen so wie so een gratis exemplaar van de uitgeverij. Ik hoop dat ik een heleboel uitnodigingen krijg om lezingen te houden in Duitsland.
1.Hoe kwam jij (of iemand anders) op het idee om 'Een leven lang gezwegen' in het Duits te vertalen? De voorzitter van die 'Gesellschaft für Christlich-Jüdische Zusammenarbeit in Ostfriesland e.V.', de heer Gernot Beykirch, had 'Een leven lang gezwegen' gelezen. Hij was tijdens zijn werkzame leven Gymnasiumleraar, onder andere in Leer (geschiedenis en Duits) Hij had zelf ook een boek geschreven: 'Jüdisches Lernen und die Israëlitische Schule Leer zur Zeit des Nationalsozialismus'. Dit e boek was het 15 deel in wat heet 'Die Schriftreihe der Stiftung Schulgeschichte des Bezirksverbandes Weser-Ems der Gewerkschaft Erziehung und Wissenschaft', met als uitgever Klaus Klattenhoff (in opdracht van het curatorium van de stichting Schulgeschichte).
3 .Hoe is het vertalen in de praktijk gegaan? Ik kwam via via vrij gauw terecht bij een klein vertaalbureau in Wedde, hier vlakbij. Dat het niet zo ver weg zit, gaf voordelen bij het overleggen. De vertaalster die het werk op zich zou nemen zou een 'native speaker'zijn. Dus iemand voor wie de Duitse taal de moedertaal is. Dat laatste bleek echter niet zo te zijn. De man van de vertaalster was wel een geboren Duitser en zou bij het vertaalwerk betrokken zijn. Het product, de vertaling was uiteindelijk wel goed, maar er waren toch van die dingen die een Duitser op de manier zoals die vertaald was, niet zou zeggen.
Dr. Klaus Klattenhoff was Hochschuldozent im Fachbereich 1 Pädagogik van de Carl von Ossietzky Universität Oldenburg. Gernot Beykirch heeft op zeker moment mijn boek te lezen gegeven aan Klaus Klattenhoff en heeft voorgesteld om het boek in het Duits uit te geven. Welnu, de heer Klattenhoff heeft zo'n anderhalf jaar geleden contact met mij opgenomen, nadat hij het boek gelezen had, we hebben elkaar gesproken, elkaar bezocht, en zo is het gaan lopen.
Klaus Klattenhoff, die altijd zelf de teksten van de boeken geschikt maakt om de drukkerij aan te leveren (lettertype, indeling, paginagrootte, voetnoten, foto's e.d.), heeft toen aangeboden de vertaling nog eens kritisch te bekijken. Gernot Beykirch heeft ook zijn aandeel daarin geleverd. Met z'n drieën hebben we toen nog heel wat dingen besproken en/of veranderd. Ook is bijvoorbeeld de 'begrippenlijst' met het oog op de Duitse lezer, wat uitgebreid.
2. Had je aanwijzingen dat er in Duitsland interesse voor deze vertaling zou zijn?
Ik voelde de enorme betrokkenheid van Klattenhoff en Beykirch en trouwens ook van anderen. Ze leefden zich de verhalen ook werkelijk in.
Ja, dat wel. Ik kende het boek van Gernot Beykirch, ik kende de serie van de stichting. Ook vanwege andere contacten van mij in Duitsland wist ik dat er belangstelling is voor hetgeen wat er tijdens WO II, ook in landen die aan Duitsland grenzen, gebeurd is. Dit laatste heeft ten dele ook te maken met het 'zich schuldig voelen', met de zgn. collectieve schuld van de Duitsers (op dit laatste ga ik niet
Eergisteren schreef de heer Klattenhoff bijvoorbeeld:'Heute ist ein besonderer Tag, weil heute vor 100 Jahren Anna Maria Jokl geboren wurde. Sie war (jüdische) Schriftstellerin und Psychotherapeutin und hat in Wien, Berlin, Prag, London, Zűrich und Jerusalem gelebt. Bei ihrer psychotherapeutische Arbeit hat sie festgestellt wie der israelische Psychologe Dan 14
Bar-On, von dem Gonda Scheffel-Baars berichtete, dass Opfer und Täterkinder parallelen Schädigung durch den Nationalsozialismus davongetragen haben'.
ook met de Nederlandse uitgave en nóg. Het is een beetje cliché, maar ik heb er zoveel van geleerd. Ik geniet van al deze contacten met mensen, met wie dan ook.
Dat Klattenhoff daarbij meteen de samenwerking tussen Bar-On en Gonda aanhaalde, was voor mij weer een teken dat hij de verhalen goed tot zich heeft laten doordringen (want aan hun samenwerking zijn in mijn boek enkele passages gewijd).
6 .Wat wil je verder nog kwijt over deze vertaling? Ik hoop dat de boodschap van dit boek verstaan wordt in Duitsland. Dat verstaan wordt hoe de geschiedenis in de afgelopen decennia in Nederland geschreven werd, en wat er zou moeten veranderen in de geschiedschrijving in Nederland.
4. Hoe is de presentatie van de vertaling verlopen? De presentatie is heel goed verlopen. Er waren meer dan honderd mensen, Duitsers en Nederlanders. Er waren mensen van verschillende achtergronden: enige van de door mij geïnterviewden, er waren joodse mensen, kinderen van verzetsmensen, etc. De Duitse pers was aanwezig. De Nederlandse pers had zich voor de presentatie al gemeld en ook gisteren had ik nog een gesprek met een Nederlandse journalist. Dus belangstelling volop. Het DIZ (Dokumentations- und Informationszentrum in Papenburg) had een en ander heel goed georganiseerd. Ik vond het persoonlijk heel mooi, dat de presentatie in dat centrum was, omdat ik het werk van het DIZ heel erg waardeer.
Men kan Nederland natuurlijk niet vergelijken met Duitsland. Want zoals Klattenhoff en Beykirch in het voorwoord schreven: 'Der Tod war ein Meister aus Deutschland (Paul Celan)'. En dat is weer een heel ander onderwerp en vergt ander onderzoek. Ik ga nu ook weer verder met mijn onderzoek naar 'Boerenorganisaties voor, tijdens en na WOII.' GSB
5 .Wat betekent deze vertaling voor jou persoonlijk? Dat is een lastige vraag en eigenlijk niet zo gemakkelijk te beantwoorden. Want er komen dan heel wat gedachten naar boven. In de Nederlandse versie schreef ik te hopen dat ik met mijn boek kan bijdragen aan een meer compleet beeld over de Tweede Wereldoorlog. En dat geldt wat mij betreft zowel voor Duitsland als voor Nederland. Wat mij betreft vind ik het geweldig en tegelijkertijd ontroerend dat mensen als Klattenhoff en Beykirch de moed hebben om zich ook met deze kant van ónze geschiedenis bezig te houden. Wat voor mij als het belangrijkste geldt is dat ik door deze vertaling nóg weer beter mensen heb leren kennen. Dat gold destijds trouwens 15
STILTE In het Historisch Nieuwsblad van november j.l. schreven Ismee Tames en Jolande Withuis, beiden verbonden aan het NIOD, een artikel getiteld: 'Stilte' na de oorlog? Zij beogen in dit stuk de veelgehoorde uitspraak dat na 1945 de Tweede Wereldoorlog lange tijd werd doodgezwegen te nuanceren, door duidelijk te maken dat er 'wel degelijk' aandacht aan besteed werd. Vlak na de oorlog, zo schrijven zij, was er veel behoefte aan herdenken en berechten. Er was belangstelling bij het grote publiek voor wat voornamelijk de ex-politieke kampgevangenen hadden doorstaan en hun geschriften werden gelezen. Voor de Joodse overlevenden was nog geen aandacht en zelf verkozen zij ook op de achtergrond te blijven. Het gangbare beeld, dat de medici geen notie hadden van trauma's en de noodzaak van nazorg voor getraumatiseerden niet zagen, klopt niet, stellen Tames en Withuis en met enkele voorbeelden onderbouwen ze deze correctie op het beeld. De sfeer sloeg enkele jaren na de oorlog om, omdat men vooruit wilde kijken en aan de wederopbouw werken, zo is de gangbare mening, en ook de voormannen van het verzet wilden weer hun normale leven hernemen. De beide onderzoeksters geven nog een andere reden,
werd zeker níet over de oorlog gezwegen. Rond de voormalige NSB'ers bleef het evenmin stil, net zomin als rond de wijze waarop aan 4 en 5 mei gestalte zou moeten worden gegeven. Door de Koude Oorlog bleef de Holocaust op de achtergrond; Dachau (waar Hitler tegenstanders van zijn regime opsloot) en niet Auschwitz was het symbool voor het Nazi-regime. Na 1970 veranderde de publieke herinnering aan de oorlog echter radicaal en werd de Jodenvervolging hét thema. Het proces tegen Eichmann, maar ook Pressers 'Ondergang' en de opwinding rond de Drie van Breda speelden daarin een rol. De jaren van 'tucht en ascese' waren voorbij, over psychische klachten mocht nu worden gepraat. De 'stilte' werd doorbroken toen de oorlog niet langer politiek benaderd werd, maar toen het persoonlijke leed in de schijnwerper kwam te staan. De politieke benadering had verdelend gewerkt (o.a. ook door de Koude Oorlog), de psychologische aanpak werkte verenigend. Tot zover vind ik het een helder verhaal, al brengen de schrijfsters naar mijn smaak slechts enkele correcties aan in het gangbare beeld van 'stilte' en tasten ze het niet wezenlijk aan. De slotparagraaf mist die helderheid. Ik citeer die nu eerst in zijn geheel en plaats er dan enkele kritische kanttekeningen bij. “Maar waar komt nu het beeld vandaan dat rond de oorlog lange tijd stilte heerste? Waarschijnlijk was de 'stilte' geen feit, maar meer een verwijt en een moreel appèl. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de reacties van kinderen van 'foute' ouders. Zij hebben het vaak over de jarenlange stilte rond hun ervaringen tijdens en na de oorlog. Wie dit nuanceert door te wijzen op overheidsbeleid en literatuur uit kringen van maatschappelijke werk of kinderbescherming,
n.l de aandacht die de nieuwe politieke situatie, die van de Koude Oorlog, vroeg. Van 'het' verzet als eenheid bleef door de gebeurtenissen in Oost-Europa, met name de communistische coup in Praag in 1948, niets meer over. Communisten werden nu gewantrouwd, Lou de Jong wees er zelfs op dat zij de Tweede Wereldoorlog misbruikten als instrument in de alledaagse politieke strijd. In hun gelederen 16
voorkomen dat ze afgewezen zouden worden. Hun eigen stilte is een reactie op de houding van de ouders en de omgeving en hoort in het rijtje niet thuis.
vangt bot. Want dié aandacht bedoelen ze niet. Onder stilte verstaan zij het zwijgen van hun ouders, de geheimzinnige toespelingen van buurtgenoten, of hun eigen angst' het geheim' te verraden en buitengesloten te worden.' Het stiltecliché is een belangrijk argument voor belangengroepen. Door te verwijzen naar 'stilte' hebben sinds midden jaren zeventig steeds nieuwe groepen erkenning als oorlogsslachtoffer en soms financiële tegemoetkomingen geclaimd. Het gaat dan om burgeroorlogsgetroffenen, Indische repatrianten, Indië-veteranen en velerlei soorten 'kinderen'. De ontdekking van de psychischegezondheidsklachten leidde ook tot de theorie dat die klachten deels te wijten waren aan de jarenlange stilte. De oorlog zou zijn 'verdrongen'. Doordat zij er niet over hadden
2. De eigen angst 'het geheim' te verraden die bij veel KFO heeft geleefd en bij sommigen nog leeft, is een geheel eigen thema en is in dit betoog over wel of geen stilte rond de oorlog niet relevant. Het is echter in bepaalde kringen een hot item: men vindt dat de angst voor buitensluiting waarschijnlijk het échte probleem is, meer dan de buitensluiting zelf. Het is een veronderstelling, waar veel KFO het overigens niet mee eens zijn en die ook niet geschraagd wordt door de feiten – zie daarvoor de vele verhalen van KFO op het Open Archief en de verschillende autobiografieën. 3. De onderzoeksters dragen aan dat er wel degelijk over KFO is gesproken en geschreven, n.l. door overheid en maatschappelijke instellingen. Zij realiseren zich kennelijk niet dat KFO op het moment dat er over hen geschreven werd, nog kinderen of jeugdigen waren, die dus niet op de hoogte waren of konden zijn van de bemoeienis met hen op bestuurlijk niveau.
mogen spreken hadden de slachtoffers hun ervaringen niet kunnen 'verwerken'. Niet alleen de nazi's waren dus schuldig aan dit leed, maar ook de ongevoelige naoorlogse samenleving. En omdat overheid en samenleving hadden gefaald, hadden zij wat goed te maken. En daar zat wat in. Want al heerste er in de jaren vijftig en zestig geen stilte, persoonlijke oorlogsverhalen waren weinig welkom. Er werd gesproken over ideologische en militaire aspecten van de oorlog, zelden over de eigen oorlogsellende, moeilijke keuzes of knagend schuldgevoel. En daar werd ook helemaal niet naar gevraagd. Inmiddels is het omgekeerde het geval.'
Zij hebben wél de stilte van hun omgeving ervaren, niet het spreken van de overheid of andere instanties. Van wat op regerings- en institutioneel niveau geschreven wordt ging en gaat ook meestal veel aan de gemiddelde volwassen Nederlander voorbij.
Allereerst een paar opmerkingen over de passage over KFO. 1. Het zwijgen van de ouders of het vreemde gedrag van de omgeving is van een andere orde dan de stilte die KFO zichzelf oplegden om te
4. De schrijfsters maken geen onderscheid 17
tussen micro- en macroniveau, het persoonlijke en het maatschappelijke, maar gebruiken in hun betoog argumenten die soms aan het ene, soms aan het andere niveau ontleend zijn. Wat mensen op het persoonlijke vlak ervaren heeft echter (emotioneel) meer invloed dan dat wat er zich in de maatschappij rondom hen afspeelt
het andere naar de achtergrond. Zo werd in de eerste jaren na de oorlog vaak gezegd dat het verzet 'niet vergeefs' was geweest, maar eigenlijk maskeerde dat het nationale falen bij de bescherming van de Joodse burgers.' Is het dan niet logisch dat mensen met verhalen die nog niet aan bod zijn gekomen, er naar streven dat ook hún stem gehoord wordt?
5. De uitdrukking 'bot vangen' heeft een negatieve betekenis:
En dat dan niet vanwege: 'Zij aan het woord, dan wij ook', maar vanwege het hoge goed dat om een realistisch en eerlijk beeld van de oorlogservaringen van een volk te krijgen, er ook voor hún verhalen een plaats gevonden moet worden in het collectieve geheugen.
ik stel iemand iets voor, ben ergens enthousiast over en verwacht dat mijn gesprekspartner positief reageert en voel me teleurgesteld of verongelijkt als die positieve reactie uitblijft of zelfs negatief is. Degene die mijn voorstel of enthousiasme afwijst is de kwaaie pier. KFO hebben in hun persoonlijke leven, op het microniveau, stilte ervaren en daar de negatieve invloed van ondervonden, dát is wat zij zeggen en bedoelen. Logisch dat zij het argument dat de schrijfsters er als het ware tegenover stellen: 'Ja, maar er werd op macroniveau over jullie geschreven, dus dat van die stilte dat klopt niet', afwijzen. De schrijfsters moeten die reactie aan zichzelf wijten omdat zij zelf geen helder onderscheid maken tussen de beide niveaus en die niet aan KFO verwijten.
Dat streven is legitiem, is voor evenwichtige geschiedschrijving zelfs een 'must'. Het argument 'Ons verhaal kwam nog niet aan bod', is geen cliché, maar een feitelijk gegeven. 7. Het betoog van de onderzoeksters wordt nu warrig en inconsistent. Eerst schrijven ze over deze groepen dat ze hun psychische klachten wijten aan de jarenlange stilte: de oorlog zou zijn 'verdrongen', de naoorlogse samenleving en de overheid hadden gefaald en hadden wat goed te maken. Dit wordt met nogal wat omzichtigheid geschreven, (zou zijn verdrongen), zodat je als lezer het gevoel krijgt dat de redenering van die groepen niet klopt, in elk geval niet door de schrijfsters als waar wordt aangenomen. Maar dan volgt ineens:
In de rest van de paragraaf worden ook andere groepen in de samenleving aan de orde gesteld. De onderzoeksters noemen ze ’belangengroepen’ die van het 'stiltecliché' gebruik maken. Ik wil daarover opmerken: 6. Een cliché is een beeld dat aanvankelijk op verfrissende wijze een bepaald fenomeen beschreef, maar later zo vaak, te pas en te onpas, gebruikt is, dat het versleten en afgezaagd is geworden. Een cliché hoef je niet serieus te nemen; iemand gebruikt een cliché omdat hij uit gemakzucht een geijkt beeld neemt of niet het talent heeft om een eigen, boeiende en verfrissende omschrijving te geven. Cliché heeft als woord een negatieve lading. De schrijfsters hebben eerder in hun stuk betoogd dat 'de oorlog niet in één omvattend verhaal te vatten was. Het ene verhaal drukte
En daar zat wat in. Dan blijken die groepen met hun interpretatie toch wel (gedeeltelijk) gelijk te hebben en dit wordt door de schrijfsters ook toegegeven. Maar daarmee wordt ook de bodem weggeslagen onder een van de eerste zinnen van deze paragraaf, dat die stilte waarschijnlijk geen feit, maar meer een verwijt en een moreel appèl was. Op grond van het betoog in deze laatste passage kunnen we stellen dat de stilte wel degelijk een feit was en dat over die stilte, die voor de genoemde groepen een psychische belasting betekende, overheid en samenleving terecht een verwijt gemaakt mag worden. 18
8. Vrouwen die regelmatig, her en der, hun zegje mogen en kunnen doen, zouden zich hun riante positie moeten realiseren en zich bescheidener moeten opstellen ten opzichte van degenen die negatieve gevolgen hebben ondervonden van de stilte rond hun ervaringen en hard hebben moeten vechten om ook voor hun verhaal gehoor te vinden.
Traditie of klaagcultuur? In Icodo-info van juni 2003 schreef Freddy Begemann onder deze titel een artikel waarin hij aan het eind kritische opmerkingen maakt over het boek van Jolande Withuis, 'Erkenning. Van oorlogstrauma naar klaagcultuur' waarin zij o.a. haar afkeer van de Nederlandse 'klaagcultuur' beschreven heeft. Hij heeft zijn sporen verdiend op het gebied van het doordenken van wat in de materiële en de immateriële hulp aan oorlogsgetroffenen en aan cliënten in de psychotherapie aan de orde is.
Zij zouden zich in elk geval van denigrerend taalgebruik (bot vangen, cliché) moeten onthouden. Het stuk mist een duidelijke conclusie. De constatering dat er eerst geen interesse was voor persoonlijke verhalen en dat inmiddels het omgekeerde het geval is, geeft maar gedeeltelijk antwoord op de vraag hoe het beeld van stilte rond de oorlog zo lang kon standhouden. In het voorbeeld van KFO ligt m.i. het antwoord (en het geldt ook voor de andere groepen), n.l. dat de stilte werd ervaren op het persoonlijke vlak, en dat dat is wat mensen zich blijven herinneren. Het spreken op macroniveau had veel minder impact omdat ze daarvan op de cruciale momenten in hun leven geen weet hadden; of omdat wat zich op dat niveau afspeelt over het algemeen minder intens ervaren wordt. Volgens mij had dit de conclusie van hun stuk moeten zijn.
In haar boek, zo blijkt uit Begemanns artikel, heeft Withuis enkele malen kritiek geuit op zowel het Icodo, waaraan Begemann enige tijd als freelance onderzoeker verbonden was, als op hemzelf en in bovengenoemd artikel pareert hij haar kritiek. Zijn betoog is ook nu nog voor ons heel verhelderend, omdat het duidelijk maakt hoe Withuis over hulp aan oorlogsgetroffenen denkt en waar haar blinde vlekken zitten. Zijn kritische opmerkingen werpen ook licht op de laatste alinea's van het stuk dat Ismee Tames en Withuis over de stilte na de oorlog heeft geschreven. Begemann memoreert hoe Withuis betoogt dat er rond 1980 een omslag is opgetreden waardoor oorlogsgetroffenen ineens hun kwalen niet meer verborgen, maar juist gingen etaleren, en 'getraumatiseerd' een gewild etiket werd. Zij beweert dat het Icodo bij het ontstaan van deze 'klaagcultuur' een grote rol heeft gespeeld, omdat daaraan verbonden hulpverleners de overeenkomsten in de problematiek van de diverse categorieën gingen benadrukken.
Ik heb de indruk dat beide schrijfsters doordat zij in deze laatste paragraaf thema's naar voren halen die hun speciale interesse hebben – Ismee Tames het beleid van overheid en instanties ten behoeve van KFO, uitgebreid aan de orde gesteld in haar boek 'Besmette jeugd', en Jolande Withuis de 'klaagcultuur' in Nederland – een beetje het zicht op de hoofdlijn van hun artikel hebben verloren. GSB
Die bewering had ze als figuratiesociologe moeten onderbouwen, zo stelt Begemann, maar dat heeft ze niet gedaan. De hulpsector is niet anders opgebouwd dan bijv. die van rund- of pluimvee: er zijn belangenbehartigers, uitvoerende instanties, ambtenaren etc.die via ‘een behoedzaam touwtrekken het beleid bepalen'. Het Icodo was in de zorg voor de oorlogsgetroffenen maar een klein schakeltje. 19
Dat er zich na 1980 nieuwe groepen oorlogsgetroffenen aandienden was volgens Begemann een uitvloeisel van het in ons land gehanteerde principe van rechtsgelijkheid. 'Zo gaat dat in een staatsbureaucratie. Persoonlijk vind ik dit een positieve ontwikkeling, maar Withuis denkt daar kennelijk anders over. Vindt ze soms dat alleen het verzet en de joodse vervolgden recht van spreken hebben en dat de overige groepen hun mond hadden moeten houden?' Begemann memoreert dat het in de praktijk nuttig is om leedhiërarchie te vermijden. Withuis vindt dat de verschillen tussen de groepen in historisch-sociologisch onderzoek wél aan de orde moeten komen. Hoewel ze op één plaats in haar boek laat merken heel goed te weten wat de leedhiërarchie aanricht, deelt ze even later toch mee dat door de hulpverlening 'pijnsoep' is gecreëerd en dat de uniciteit van de shoah wordt ontkend. 'Dat soort vreemde zwenkingen maakt Withuis in haar boek regelmatig: op het ene moment haalt ze stevig uit, maar even later dekt ze zich weer in zodat het moeilijk is vat op haar te krijgen. Ondertussen is de toon gezet en wordt bij buitenstaanders de indruk gewekt dat al dat gedoe met die oorlogsslachtoffers maar een beetje onzin is, of Withuis dit nu bedoeld heeft of niet. [..]'
blijvend onderdeel van je identiteit wordt. Dat is weer een van haar sweeping statements, die laten zien dat ze toch niet goed weet wat er werkelijk speelt. Helaas is óók voor de naoorlogse generatie de oorlog geen verkoudheid, die zonder sporen na te laten gewoon verdwijnt.' Zowel in praatgroepen als in therapie kunnen mensen wegen vinden om de oorlogservaringen (van hun ouders) in hun leven in te passen, stelt Begemann. 'Maar Withuis lijkt deze mogelijkheid niet te willen zien', zo eindigt hij zijn betoog. GSB
Nieuw boek van Henk Eefting "In april zal bij uitgeverij Aspekt in Soesterberg mijn derde boek verschijnen. De titel luidt "Collaboratie, landverraad en heldendaden". De ondertitel is "Kanttekeningen bij "goed" en "fout" in de Tweede Wereldoorlog". De tekst op de achterflap luidt: "Henk Eefting, zoon van een Drentse NSB-boer, plaatst kritische kanttekeningen bij de naoorlogse goed-fout discussie over de NSB, SS, de Bijzondere Rechtspleging en de misstanden in de internerings- en verblijfkampen. In zo´n 80 korte verhalen, waaronder een scherpe analyse van de rol van de communisten, de Jodenvervolging en de Nederlandse sympathie voor de DDR, is de auteur er in geslaagd een boeiend boek te schrijven over "Collaboratie, landverraad en heldendaden".
Withuis stelde in haar boek dat Begemann een actieve rol gespeeld heeft bij het tot stand komen van zelfhulpgroepen voor de naoorlogse generatie. Dat heeft die generatie echter zelf gedaan, schrijft Begemann; hoogstens heeft hij daar het belang van in gezien en heeft hij hun initiatief toegejuicht. En dit op grond van overwegingen van A. de Swaan, n.l. dat persoonlijke verdringing van een oorlogstrauma verklaard kan worden uit een maatschappelijk tekort, namelijk het ontbreken van een publiek kader om de oorlog te verwerken. Begemann schrijft: 'Ik heb altijd het gevoel gehad dat de joodse naoorlogse generatie, en later ook de kinderen van andere groepen oorlogsgetroffenen, door hun persoonlijke zoektocht iets tot stand hebben gebracht, niet alleen voor henzelf of voor hun ouders, maar voor de hele Nederlandse samenleving.' Begemann vraagt zich af: 'Waarom juicht Withuis dit niet toe? Omdat ze vindt dat binnen die groepen het trauma verandert van iets dat moet genezen in iets dat
In zijn werkzame leven was Henk Eefting commando-officier, luitenant-kolonel der Infanterie en directeur van de militaire strafgevangenis "Nieuwersluis". Hij schreef eerder "De achterkant van de bevrijding" en "De Bijzondere Rechtspleging 1944-1952", 2e druk". De omvang is 210 pagina´s en de prijs is 18,95 euro. Als het boek door de brievenbus kan, zijn de verzendkosten tussen de 2 en 2,5 euro. Mocht dat niet lukken dan zijn de kosten 4,95 euro (Selectvracht). Wilt u alvast een exemplaar reserveren dan kunt u me dat laten weten via mijn e-mailadres
[email protected] of mijn telefoon 038-3765646. Henk Eefting". 20
DE NALATENSCHAP VAN DE OORLOG EN DE VERVORMING VAN DE CULTURELE SPIEGEL
vestigden onbekend waren, die zij zich niet konden voorstellen en waarnaar ze niet vroegen. De mensen met traumatische ervaringen spraken er niet over. Waar niet over gesproken werd, was echter wel degelijk in de gezinnen aanwezig en de kinderen die na de oorlog geboren werden vingen signalen op van sterke emoties die bij de ouders leefden zonder dat zij zich dat vaak zelf bewust waren. De kinderen leefden onbewust in twee werelden, die van het heden, die van henzelf en de wereld van het verleden, die van hun ouders. Dat was uitermate verwarrend voor hen, maar ze wisten er niet de oorzaak van. Als het verleden al ter sprake kwam, dan nog fragmentarisch en door de ouders niet verwerkt. Zo kon het verleden van de familie niet bijdragen aan de vorming van de identiteit van de kinderen, zoals dat normaal gesproken gebeurt.
(Vrije weergave van enkele passages uit een hoofdstuk geschreven door Teresa von Samaruga Howard, in het boek 'Children; the Invisible Victims of War' uitgegeven onder redactie van Dr. Martin L. Parsons.) De Eerste Wereldoorlog werd gezien als de oorlog 'die een eind aan de oorlog zou maken'. Maar 21 jaar later begon de volgende, die verwoestender was dan welke oorlog in het verleden dan ook. De psychische wonden van de Eerste Wereldoorlog waren nog lang niet genezen, er begon net een bescheiden aandacht voor te komen, toen de nieuwe golf van verwoesting over de wereld trok. Op zijn minst twee generaties werden, in vele landen, door de oorlog getraumatiseerd.
De invloed van de onverwerkte ervaringen en emoties strekte zich uit tot de volgende generaties.
De ouders van de kinderen die tijdens of vlak na de Tweede Wereldoorlog werden geboren, hadden in de tijd tussen de twee oorlogen geleerd, dat er niet over leed en gemis gesproken werd, dat dit de beste manier was om de restanten van het door de oorlog verwoeste leven weer bijeen te rapen of te proberen elders een nieuw bestaan op te bouwen. En na de Tweede Wereldoorlog brachten ze die les in praktijk:
De generatie van volwassenen die de oorlog meemaakten zette zich voor 100 procent in voor de opbouw van een nieuw leven, voor meer welvaart voor hen en hun kinderen, een beproefd middel om te 'vergeten'. Zij zochten geen hulp voor hun trauma's, dat was ook nog niet zo gangbaar in die tijd en bovendien hebben therapeuten heel lang om de hete brij van oorlogstrauma's heengelopen, bang geconfronteerd te worden met hun eigen onverwerkte ervaringen. Teresa von Sommaruga Howard memoreert hoe de samenleving in de diverse WestEuropese landen reageert op bijvoorbeeld soldaten die door hun regeringen naar elders gezonden zijn om daar te vechten of wederopbouwwerk te verrichten. Als zij weer terugkeren en over hun ervaringen willen vertellen, is er nauwelijks een luisterend oor voor te vinden en zij kloppen zelfs nu nog vaak tevergeefs op deuren waarachter ze hulp verwachten. Samenlevingen willen kennelijk niet horen over kwetsbaarheid, niet vlak na de Tweede Wereldoorlog en nu eigenlijk nog steeds niet.
al hun energie werd gestoken in de toekomst, het verleden werd het zwijgen opgelegd. Aan rouwen om het verlies, aan aandacht voor het eigen verdriet, kwam men op die manier niet toe. Niet alleen waren na de Tweede Wereldoorlog veel mensen letterlijk ontworteld doordat zij elders een nieuw bestaan moesten opbouwen, ook in geestelijk opzicht waren ze losgeraakt van de sociale context waarin zij en hun families hadden geleefd. De idealen van humaniteit en solidariteit hadden door de onmenselijkheden die in deze oorlog begaan werden veel van hun geloofwaardigheid verloren. Mensen die in wat voor opzicht dan ook meer dan anderen met oorlogsgeweld te maken hadden gehad hadden ervaringen opgedaan die bij de mensen in de omgeving waarnaar zij na de oorlog terugkeerden of zich 21
Ervaringen die niet verwerkt worden en op onbewust niveau worden doorgegeven aan de volgende generatie, blijven echter 'aandacht vragen', in verwarring, door het gevoel geen basis in het leven te hebben, het idee eigenlijk geen recht op leven te hebben. Ook de kinderen gingen er vaak pas laat toe over om voor hun emotionele problemen professionele hulp te zoeken. Zij 'erfden' niet alleen de onverwerkte emoties van hun ouders, maar ook hun houding van wegkijken en ontkennen. Ernestine Schlant heeft daar in Duitsland onderzoek naar gedaan en zij maakt in haar werk aannemelijk dat wat wij als het hoogst persoonlijke ervaren, stukken uit onze familiegeschiedenis, toch op vele manieren verbonden is met het collectieve, met het gemeenschappelijke, het culturele en maatschappelijke klimaat van onze tijd en onze omgeving.
konden of wilden niet zien dat het hier niet ging om een onbeschaamdheid, maar dat Teresa aan de orde stelde hoe onverwerkte ervaringen in het heden doorwerken. Ze hebben professionele hulp van buiten nodig gehad om de verstoorde verhoudingen binnen de groep weer op orde te brengen. Pas door die interventie werd het hen duidelijk hoezeer het verleden onbewust doorwerkt in onze gewoonten van elke dag, hoe diep de beïnvloeding is. De Westerse wereld is ook als geheel door de twee wereldoorlogen van de twintigste eeuw diepgaand beïnvloed. En nog steeds blijkt het moeilijk traumatische ervaringen erkend te krijgen. We kennen in het westen geen traditie om plaats te geven aan deze ervaringen, we hebben ook geen tradities (meer) waarin we overgangen symbolisch kunnen vergemakkelijken. Wij verwachten van asielzoekers dat zij zich aan onze gebruiken aanpassen, maar interesseren ons als samenleving nauwelijks voor wat zij in hun vaderland hebben ervaren. Daar vragen we niet naar; en zo wordt nog steeds dezelfde fout gemaakt als in 1918 en in 1945! In wat wij vaak 'primitieve' samenlevingen noemen zijn nog overgangsrituelen aanwezig, bijvoorbeeld een ritueel waarin terugkerende krijgers de overgang kunnen maken van de oorlog naar het leven van alledag in het dorp en in hun familie. In de westerse landen moeten terugkerende militairen maar zien hoe zij zich weer aanpassen aan het leven hier. (1)
Allerlei initiatieven van mensen die in de laatste oorlogsjaren of na de oorlog geboren zijn om met elkaar ervaringen uit te wisselen en het verleden te verwerken zijn daarom uiterst belangrijk. Dat dit niet altijd even gemakkelijk is, zelfs als mensen zich bereid verklaard hebben aan dat verleden te werken, blijkt uit een voorbeeld dat Teresa geeft van problemen in haar groep. Ze had samen met de leden van haar groep al eens voormalige kampen in Duitsland bezocht en het was haar achteraf opgevallen, hoe de groep een dag plande zonder veel tijd en ruimte te laten om te eten en te drinken. De bezoeken aan de plaatsen des doods en de discussies vroegen bijna de totale aandacht. Toen ze opnieuw met een groep naar een concentratiekamp zou gaan, dreigde het zelfde te gebeuren, 'vergeten' tijd te hebben voor eten en drinken. Teresa stelde het onderwerp aan de orde, zei dat ze waarschijnlijk met elkaar onbewust opnieuw lieten gebeuren wat er in het verleden met de kampingezetenen was gebeurd – honger en dorst lijden – en dat het belangrijk was om zich dat bewust te worden. Tot haar verbazing werd zij door de meeste groepsleden aangevallen: hoe kon ze over zoiets triviaals beginnen als eten en drinken rond een bezoek aan een concentratiekamp. Zelfs deze groepsleden
Teresa ziet de invloed van de oorlog ook in het steeds onpersoonlijker worden van maatschappelijke verhoudingen. Ze ontmoet veel mensen die hun werk de laatste jaren niet meer met plezier doen, die dreigen onder te gaan aan de stress en het eigenlijk normaal zijn gaan vinden dat werken en stress onafscheidelijk zijn geworden. Mensen die de druk niet meer aankunnen, wordt aangeraden dan maar ontslag te nemen, want de firma moet winst maken. Kennelijk zijn mensen die 22
in hun werk hun gevoel niet thuis willen laten lastig, mensen die als robotten hun werk doen zijn veel gemakkelijker in te passen. Steeds minder mensen ontvangen van hun chefs waardering voor hun prestaties, steeds minder mensen voelen zich op hun werk als collega maar ook als mens gerespecteerd. Vaak spreken we over deze tendensen alsof ze als zelfstandige grootheden in onze samenleving bestaan. Maar, zo heeft Ralph Stacey in zijn werk duidelijk gemaakt, de samenleving, dat zijn wij met zijn allen. Als er dus een tendens is om mensen niet meer te waarderen, voor hun gevoelens en ervaringen geen plaats meer in te ruimen, dan moeten we ons afvragen: waarom is dit zo, wie bepaalt dit en waarom tekenen maar zo weinig mensen hiertegen protest aan?
als robotten gezien. Inderdaad, als grondstof en niet als meer dan dat. Teresa geeft voorbeelden van bedrijven waar de managers erin toestemden om overleg te plannen waarbij werknemers hun gedachten en gevoelens mochten uiten en waarbij daarna gekeken werd op welke manier deze ten goede van het bedrijf en van alle werkenden benut zouden kunnen worden. Er was in het begin angst om echt te zeggen wat men dacht of voelde, men was bang daar later de rekening voor gepresenteerd te krijgen, maar toen die uitbleef, kwam er bij iedereen meer openheid. De sfeer in de bedrijven verbeterde en er werd beter gepresteerd, omdat men zich als mens gezien en gehoord wist. Het is voor mensen niet eenvoudig om eigen kwetsbaarheid en die van anderen onder ogen te zien. Maar die kwetsbaarheid ontkennen en de traumatische ervaringen onverwerkt laten, maakt de samenleving onmenselijk. De Braziliaanse antropoloog Carlos Rodrigues Brandao wijst er in zijn werk op dat het de cultuur is die van mensen mensen maakt. Door de cultuur hebben mensen geleerd zich in grotere groepen te organiseren, zeer complexe en gevarieerde verhoudingen met zijn medemensen aan te gaan, over die verhoudingen te kunnen spreken en na te denken. Als over een deel van de ondergane ervaringen van een bevolking(sgroep) niet gesproken kan worden, dan schaadt dat de cultuur, dan schaadt dat de mensen die samen die samenleving maken. Wegkijken van emoties en het onverwerkt laten van trauma's maakt ons met elkaar minder menselijk en we kijken met elkaar als het ware in een lachspiegel die de werkelijkheid vertekent.
Mensen op de werkvloer zijn mensen die hun eigen ervaringen met zich meedragen. Een deel van hen draagt, onbewust, de onverwerkte trauma's van hun (groot)ouders met zich mee. Die trauma's bepalen mede de sociale verhoudingen in de groep. Uit onderzoek is bovendien gebleken dat veel mensen die in het management van bedrijven gekomen zijn, in hun jeugd ingrijpende en belastende ervaringen hebben opgedaan waarbij zij geen hulp hebben gekregen en die zij op eigen houtje te boven zijn gekomen, maar die zij niet verwerkt hebben. Als zij dan op hoge posten belanden drukken zij op de verhoudingen in het bedrijf hun stempel, dat zich kenmerkt door zakelijke opstelling en het vermijden van emoties en persoonlijke verhoudingen. De onpersoonlijke verhoudingen en de nadruk op sterk zijn en zien te overleven zijn waarschijnlijk noodzakelijk op het slagveld, maar zij zijn op de werkvloer ongewenst. Mensen vervreemden van hun werk en van elkaar. Hoewel managers vaak zeggen dat mensen de belangrijkste 'grondstof' voor de productie zijn, in de praktijk worden ze vaak niet als mensen maar
1. De laatste jaren worden Nederlandse militairen voor hun terugkeer naar Nederland eerst op Kreta of op Cyprus opgevangen. Daar wordt aandacht besteed aan wat zij ervaren hebben, daar wordt weer toegewerkt naar het leven in veiligheid en genieten van de normale dingen in het leven. En dat is juist: de jongens vervullen een publieke rol, je kunt ze niet persoonlijk laten opdraaien voor de overgang naar hun privé-leven.
23
Zygmunt Bauman: Modernity and the holocaust
Tenslotte hebben wetenschappers er zich op beroemd de wetenschap waardevrij gemaakt te hebben, normen en waarden die als bijgeloof werden gezien, overwonnen te hebben.
Cornell University Press, Ithaca New York 1989
Object-ief denken, social engineering, werkverdeling, vervanging morele verantwoordelijkheid door een technische, uitschakelen van normen en waarden, konden in handen van een aantal ideologen een systeem opleveren waarin de 'vijanden van het volk' op fabrieksmatige wijze werden uitgeschakeld. In elke dictatuur kan het opnieuw zo gebeuren. Het moorden op zich is irrationeel (ofschoon 'passend' in het tuinmodel; op 't eind van de oorlog maakte Hitler strategische doelen ondergeschikt aan de genocide), maar werd met rationele middelen voltrokken. Het waren juist wetenschappers die zich moeiteloos in het systeem lieten inpassen. In naam van de wetenschap was alles geoorloofd (Mengele's proeven op tweelingen). Degenen die bij hun proces zeiden slechts hun taak naar vermogen gedaan te hebben valt vanuit het standpunt van de technische verantwoordelijkheid niets te verwijten.
Hoofdthema: de holocaust was niet een terugval in barbarij, maar een logisch (zij het verschrikkelijk destructief) gevolg van de moderne tijd. Sinds de Verlichting en de Franse revolutie zijn we in het westen beschaving gaan zien als vooruitgang, en alléén als vooruitgang. De optredende crises, de beide wereldoorlogen bijv., hebben die visie eigenlijk weersproken. Maar met grote verbetenheid willen we geloven dat het 'bedrijfsongevallen' waren waarvan we ons nog steeds afvragen hoe die toch in het beschaafde westen mogelijk waren.
Na het proces Eichmann in 1962 sprak Hannah Arendt over de 'banaliteit' van het kwaad. Milgram en Zimbardo toonden in hun experimenten aan dat heel gewone mensen onder bepaalde omstandigheden bereid zijn medemensen te vernederen of pijn te doen. Nazi's waren geen monsters, maar heel gewone mensen; zoals wij. (De kinderen van Nazi's en collaborateurs wisten dat allang uit eigen ervaring). Maar dat is nu precies wat de 'wereld' niet horen wil. Het kwaad komt dan akelig dichtbij, de aanleg ertoe zit in ieder van ons. Zolang je het in de ander, of in toen en daar, kan projecteren, blijf je zelf veilig buiten schot.
Bauman zegt dat het wetenschappelijk denken, waarin object-ieve bestudering van het onderwerp, (ook mensen worden als object gezien!), en afstand nemen om de eigen subjectiviteit te reduceren de toon zetten, steeds meer in het gewone leven doorgedrongen is. Het idee van 'social engineering' past in dit wetenschappelijke denken: de maatschappij moet als het ware door de mens zelf actief beïnvloed worden volgens het 'tuinmodel': de ontwerper bepaalt waar bepaalde planten moeten komen, welke gesnoeid moeten worden, wat onkruid is dat verdelgd worden moet.
Bauman onderstreept dat juist waarden en normen een dam tegen het wassend tij van Nazidom hadden kunnen opwerpen, maar deze waren door de intellectuelen hooghartig uitgeschakeld. Tegengas kan alleen gegeven worden in een maatschappij die democratisch en pluralistisch is, waar men waarde hecht aan 'oude' waarden als solidariteit en verantwoordelijkheid. De 'maakbare' wereld leidt tot intolerantie en agressie. Waar het anders-zijn van de ander als rijkdom en niet als bedreiging ervaren wordt, kan de menselijke destructiviteit in de hand gehouden worden.
Bij de toegenomen technische ontwikkeling is ook een efficiënte werkverdeling ingevoerd (de lopende band in de Ford-autofabrieken). De afstand tussen de opdrachtgever en de uitvoerder van de taak is steeds groter geworden. Ieder doet een klein deel en meestal is zelfs niet eens bekend wat het eindproduct zal zijn. Dat brengt met zich mee dat er een verschuiving is van morele verantwoordelijkheid ('wat is de inhoud van mijn taak, kan ik mij met het doel ervan verenigen'), naar een technische verantwoordelijkheid ('hoe doe ik mijn taak, vakbekwaam en efficiënt'). De bureaucratie speelt hierbij ook een grote rol.
GSB
24
september in een ander formaat en met een kaftje er omheen. Misschien heeft de toenmalige hoofdredacteur gedacht dat de voorgaande nummers nog geen echte jaargangen waren – en wat betreft 1982 klopt dat natuurlijk ook: één exemplaar kun je moeilijk een jaargang noemen. Maar drie nummers per jaar kun je toch wel een jaargang noemen. De nummering had dus eigenlijk moeten beginnen bij 1983. Door de foutieve jaargangaanduiding zijn de eerste nummers, de eerste stappen op het gebied van de interne communicatie die zoveel moeilijker te nemen waren dan later, een beetje verdonkeremaand. Dat is waarschijnlijk geheel onbewust gebeurd, maar in het jubileumjaar is het wel aardig om nog eens de schijnwerper te richten op het eerste, primitieve begin.
De 26ste jaargang? Op 12 december 1981 vond de eerste bijeenkomst plaats van de Werkgroep Herkenning, we bestaan dit jaar dus 30 jaar. We zijn net begonnen aan jaargang 26 van het Bulletin. De aandachtige lezer zal denken: hier klopt iets niet of verschenen er in de beginjaren van Herkenning geen Bulletins? Het eerste Bulletin verscheen al in oktober 1982 en opende zo: 'Het is de bedoeling dat dit informatiebulletin regelmatig gaat verschijnen als een contactblad tussen de werkgroep en u in het land. Hoe vaak het zal verschijnen, hangt uiteraard af van de hoeveelheid informatie die we aan elkaar hebben door te geven. We hopen dat de informatiestroom twee kanten uit zal gaan: van u naar ons en van ons naar u.'
GSB Er viel al snel veel uit te wisselen, want de nummers 2, 3 en 4 verschenen in respectievelijk januari, april en september 1983. In april, juli en december 1984 verschenen de nummers 5, 6 en 7 en nummer 8 en 9 in maart en mei 1985. De eerste 8 bulletins waren op een gewone schrijfmachine op stencils getikt – u weet wel, die vellen met die doordringende reuk, waarop je fouten met een rode vloeistof (die nog erger stonk) moest dichtlakken, voordat je opnieuw kon typen – die daarna op een stencilmachine werden vermenigvuldigd. In nummer 9 is al gedeeltelijk gebruik gemaakt van kopieën die op een kopieerapparaat gemaakt zijn en voor het eerst telt het blad meer dan de doorsnee 5 à 7 A4-tjes!
BULLETIN ING
OEP HERKENN
DE WERKGR BULLETIN VAN
■ 26e
JAARGANG No.
1
■
1 MAART 201
Wereldoorlog
Tweede holz: Kind in mde2010 ISBN 978 90 284 2335 0 Juliëtte Eichlioth eek, Amsterda
in tie van verhalen bij de voorselec riet. Toen in 2004 betrokken weekblad Marg De schrijfster was ijf uw levensverhaal' van het los dat zoveel van de de wedstrijd 'Schr de rug was, liet het haar niet dat de gebeurtenissen er est; acht gewe g waren de wedstrijd hadden indruk gemaakt alen over de oorlo bijdragen verh jaar geleden kennelijk zoveel hreven ervaringen gesc van meer dan 60 over en niet over recentere dáár leven dat de auteurs en met haar eigen mens die en. van n hadd ze de lotgevalle n. Ze had zich herhaaldelijk hadden Bij het lezen had kinderen vergeleke af gebracht als we in die tijd er een en dat van haar het hadden wij moeten geven aan .Het is te afgevraagd: hoe de fiets mee te zou krijgen… zoon achter op elders wél te eten eren verlieten huis geleefd? 'Mijn de hoop dat hij kind wildvreemde, in lang bij stil te staan 50.000, te en.' bardement gruwelijk om al s te overleven of aan te sterk van 1940, het bom over de meidagen g op het platteland, en haard om elder oorlo id en het op Rotterdam, had de bereidhe en van nietJuliëtte Eichholz verplaatsen in de mensen van verhalen van Joodse kinderen se vriendjes op te Jood zich hun veer ogen over drijf verm Joodse kinderen van kinderen ndelijk ook haar buurt, verhalen de ouders lid toen; dat was uitei uitgever met het plan te school en in de de ouder of waarvan kinderen van in de om in 2008 bij met een Duitse uit te geven waar zouden , verhalen van rd komen een boek waren van de NSBverzet betrokken waren, over n zelf aan het woo 'Voor deze het oorlogskindere ze: bij jft die schri gsdagen, de ouders nawoord , de laatste oorlo rekend. Een komen. In het de Honger-winter is niets vanzelfsp drinken niet, hele generatie bevrijding. d niet, eten en dak boven je hoof ing niet. Je had geluk als brief van een herm gen citeert ze uit warmte en besc was dan eigenlijk de Over herinnerin nneringen vervagen, Je je genoeg had. Dick 't Hart: 'Heri nderen in de loop der jaren, uitzondering.' vroege kenen en vera de op verte en el hebb kking dat met zove vooral als ze betrebij dat ik al in mei 1940 zonder dat ze t Haar boek is, aan de jeugd. Daar kom amelen van documentatie een eerbetoon verz woorden zegt, begon met het De vraag doet ogskinderen. rlog. oorl ldoo ratie Were gene over de Tweede herinner je je écht, en wat ijd waren wat zich dan voor: eurd door latere informatie? de Margriet-wedstr De verhalen van even. Daarom plaatste ze wordt vooral gekl ilijk te reconstrueren.' De moe niet bewaard gebl rse tijdschriften en vroeg soms Dat is achteraf dive dat mensen zich een zien advertenties in neringen aan de oorlog op te laat op schrijfster te herinneren die mensen hun herin lijk heeft ze uit de grote dingen meenden en gebeurd zijn die inde schrijven. Uite en verhalen gekozen van bepaalde dag zoudniet hebben plaatsgevonden. hoeveelheid tekst oorlog tussen de twee en de toen dat ar onba aanto het nawogord de 3 kant stelt ze in vervol op pagina mensen die in t de verhalen Aan de andere waren. Ze heef verhalen vijftien jaar oud zijn bijvoorbeeld gerubriceerd; er
Uitg.Wereldbib
Wat er vroeger gebeurd is in mijn kinderjaren, dat heeft voor mij de geur van vochtig hout; van hout, dat tijden in het water heeft gelegen en dat zonet werd opgehaald. Dat heeft ook een kleur, een trieste, matte kleur, een kleur van donkergroen, van lang geleden; van als gezien door groenig glas, door stille wateren van flessegroen, door stille groenverweerde spiegels, spiegelend in vreemde vloeiingen, de beelden trillend en uitgevloeid. En toch zo echt, zo innig waar en echt.
Vanaf nummer 10 (september 1985, maar de nummering wordt dan niet meer vermeld) is het blad van een papieren kaftje voorzien met daarop het logo van Herkenning. Het krijgt dan het formaat van een boekje dat in de plaats komt van de aan elkaar geniete A-4-vellen zoals in het begin. Vanaf augustus 1987 komt er een kartonnen kaftje omheen, het blad begint er nu echt netjes uit te zien! En dan verschijnt ineens in 1990 een jaargangaanduiding: vijfde jaargang….. Vanaf 1985 zijn er elk jaar vier nummers van het Bulletin verschenen, zoals vermeld vanaf
Meintje van Tijn 25
en die bezoekers uitnodigt om hun persoonlijke verhalen toe te voegen. Hiermee nodigt het NA zijn publiek uit om een actieve rol te spelen bij het documenteren van recente en eigentijdse geschiedenis.
Van Open Archief naar Verhalenarchief Eefje van der Weijden Vanaf februari 2011 zijn de verhalen van het Open Archief toegevoegd aan de website Het Verhalenarchief (www.hetverhalenarchief.nl) onder het thema “Kinderen over 'foute' ouders”. Het Open Archief houdt op te bestaan, maar op deze manier blijven deze persoonlijke verhalen online beschikbaar. Bovendien worden ze voor de eeuwigheid bewaard in het Nationaal Archief (NA) en kunnen nieuwe verhalen worden geschreven.
Blijven vertellen Niet alleen blijven de persoonlijke verhalen van kinderen van 'foute' ouders nu bewaard, ook blijft de mogelijkheid bestaan om nieuwe verhalen te vertellen. Dat is mogelijk door een in te loggen op Het Verhalenarchief en in de daarvoor bestemde velden uw verhaal te schrijven. U kunt uw verhaal tussentijds opslaan en als u er helemaal tevreden over bent, stuurt u het naar de redactie. Ook blijft de mogelijkheid bestaan om op andere verhalen te reageren.
Tweede Wereldoorlogarchieven en CABR Deze persoonlijke verhalen vormen een mooie aanvulling op de bestaande thema's binnen het Verhalenarchief, maar meer nog op de Tweede Wereldoorlogarchieven die het NA beheert. Een van die archieven is het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging (CABR). Dit vier kilometer grote archief is in 2000 door het Ministerie van Justitie aan het NA overgedragen. Het bevat alle dossiers van Nederlanders die na de oorlog berecht zijn, omdat zij de kant van de bezetter hadden gekozen – of daarvan werden verdacht. Het is grootste 'oorlogsgerelateerde' archief in Nederland. Dat komt doordat het niet alleen gerechtelijke archieven en archieven van het Openbaar Ministerie omvat, maar ook die van opsporingsorganen (vooral de Politieke Opsporings Diensten en hun opvolgers, de Politieke Recherche Afdelingen). Bovendien zijn deze archieven niet op lokaal niveau en per arrondissement en ressort bewaard, maar zijn ze vanaf 1950 in Den Haag geconcentreerd (vandaar Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging). Jaarlijks maken honderden mensen gebruik van dit archief, om te weten te komen wat hun (voor)ouders nu precies gedaan hadden in de oorlog.
Achtergrondinformatie Op het Verhalenarchief in de huidige vorm is minder ruimte voor achtergrondinformatie dan op het voormalige Open Archief. Daarvoor zal een aparte internetpagina worden ontwikkeld die via het Verhalenarchief gemakkelijk te vinden zal zijn. Wij verwachten dat deze pagina eind maart / begin april gereed zal zijn. Houdt u dus het Verhalenarchief in de gaten! Contact De redactie van het Verhalenarchief bestaat momenteel uit Eefje van der Weijden en leden van het webteam van het Nationaal Archief. Zij zijn te bereiken via
[email protected] De overdracht van het Open Archief naar het Verhalenarchief is mede mogelijk gemaakt door Cogis. Speciale dank gaat uit naar Ceciel Huitema en Jonna Lind.
Persoonlijke verhalen Het NA is sinds 2005 actief op het gebied van 'verhalen verzamelen'. Het doel is om daarmee de grote geschiedenis die in het NA terug te vinden is, in te kleuren met persoonlijke verhalen. Sinds september 2009 bestaat Het Verhalenarchief in zijn huidige vorm: een interactieve website waarop thematisch verhalen uit het Nationaal Archief te lezen zijn 26
Mogelijkheden tot inzage van dossiers bij het Nationaal Archief In het Centraal Archief Bijzondere Rechtspleging zijn de justitiële dossiers van de van collaboratie met de Duitse bezetter verdachte Nederlanders ondergebracht. De toegankelijkheid van de dossiers wordt bepaald door de Archiefwet van 1995. Bij het Nationaal Archief gelden beperkende voorwaarden voor de inzage van de dossiers. Deze beperking geldt echter alleen als de persoon waarover informatie gezocht wordt in het archief nog in leven is. Is deze echter overleden, dan is het archief in principe voor iedere burger toegankelijk. Het Nationaal Archief wijst geïnteresseerden echter wel op de belangen van de kinderen en familie van de persoon waarover informatie gezocht wordt. Adres: Nationaal Archief Prins Willem Alexanderhof 20 2595 BE Den Haag Openingstijden: dinsdag woensdag t/m vrijdag zaterdag
9.00 – 21.00 uur 9.00 – 17.00 uur 9.00 – 13.00 uur
Familieleden van betrokkenen hebben recht op inzage als: - de desbetreffende is overleden - de desbetreffende toestemming geeft tot inzage Als de aanvrager een verklaring van een psychiater of psychotherapeut kan overleggen waarin de hulpverlener duidelijk maakt dat het voor het geestelijk welzijn van de aanvrager onontbeerlijk is dat de gezochte informatie verkregen wordt, kan er informatie gegeven worden door een ambtenaar van het Rijksarchief; de aanvrager kan dan echter niet zelf het dossier inzien. Voor informatie kan men contact opnemen met het Nationaal Archief (voorheen Rijksarchief): telefoon: 070 3315444 fax: 070 3315499
[email protected] email: www.nationaalarchief.nl website: Het verzoek tot inzage van een dossier moet schriftelijk worden ingediend bij het volgende adres: Nationaal Archief Secretariaat afd. Publiek Prins Willem Alexanderhof 20 2595 BE Den Haag In dit verzoek dient voor te komen, moet respectievelijk bijgesloten worden: - Naam, volledige voornamen, geboortejaar en –plaats van degene naar wie onderzoek wordt gedaan. -Bewijs van overlijden van deze persoon (uittreksel uit het overlijdensregister, aan te vragen bij de afdeling Burgerzaken van de gemeente waar de persoon is overleden of een kopie van een rouwkaart). Voor een persoon geboren vóór 1909 is dit bewijs van overlijden niet noodzakelijk. Als de persoon in kwestie niet overleden is dan is een door hem of haar getekende verklaring waarin toestemming verleend wordt noodzakelijk. Deze verklaring dient vergezeld te gaan van een kopie van een geldig legitimatiebewijs van degene die toestemming geeft.
27
Bij het verzoek moet de relatie tussen aanvrager en de persoon in kwestie aangeduid worden, er moet een korte motivering gegeven worden van de wens tot inzage, en er moeten zoveel mogelijk relevante gegevens over de betrokkene vermeld worden, zoals naam, eventueel meisjesnaam, de organisatie waar hij/zij tijdens de bezetting lid van was.
COLOFON Het Bulletin is een uitgave van de Stichting Werkgroep Herkenning. Het doel van de Werkgroep is: - het bevorderen van hulpverlening aan hen die in hun persoonlijk en/of maatschappelijk leven moeilijkheden ondervinden, doordat een of beide (groot)ouder(s) aan de kant van de bezetter stond(en) dan wel tot de bezetter behoorde(n) - bekendheid geven aan de problematiek van deze groepering
Het Ministerie bekijkt of er een dossier over de persoon in kwestie aanwezig is.
De Werkgroep is niet verbonden aan enige politieke partij, levensbeschouwelijke stroming of kerkelijk genootschap. De Werkgroep distantieert zich nadrukkelijk van elke vorm van of sympathie voor (neo)fascisme en (neo)nazisme. Het Bulletin verschijnt vier keer per jaar. Het volgende nummer verschijnt half juni 2011. Kopij hiervoor moet uiterlijk 14 mei 2011 in het bezit zijn van de redactie:
[email protected] of Gonda ScheffelBaars, Nieuwsteeg 12, 4196 AM Tricht.
Als dat niet zo is, wordt u dat gemeld. Als het wel aanwezig is, stuurt men u een brief met de regels van het inzagerecht. Daarop komt ook het telefoonnummer voor dat u bellen moet voor een afspraak. Meestal ontvangt u na twee tot drie weken antwoord.
We stellen het op prijs als u uw bijdragen digitaal aanlevert. Is dat niet mogelijk dan zijn geschreven of getypte bijdragen op papier uiteraard ook welkom.
Het is niet toegestaan documenten uit het dossier mee te nemen, er mag ook niets gekopieerd worden. U mag wel gegevens overschrijven. Een en ander is bedoeld om niet alleen de privacy van de betrokkene te beschermen maar ook die van de directe verwanten.
Niets uit dit nummer mag worden overgenomen anders dan na toestemming van de redactie. Redactie: Cuny Holthuis-Buve Gonda Scheffel-Baars Jaargang 26, nummer 1 maart 2011
28