Buitenshuis werkende gehuwde vrouwen in Nederland A. J. Schellekens-Ligthart, soc. dra.
Het buitenshuis werken van gehuwde vrouwen met alle problemen, die daaraan voor de vrouw zelf, het gezin en de samenleving verbonden zijn, komt steeds meer in het centrum van de belangstelling te staan. De oorzaken hiervoor zijn niet ver te zoeken. Ondanks het feit n.1., dat de volkstelling van 1947 slechts een zeer klein aantal buitenshuis werkende gehuwde vrouwen telde1) is men er in ingewijde kringen van overtuigd, dat haar aantal sindsdien niet onaanzienlijk gestegen is. Concrete gegevens hierover zijn weinig voor handen. Wel beschik ik over een indicatie voor het feit, dat er in ieder geval sinds 1947 ingrijpende wijzigingen hebben plaats gehad. Uit gegevens, die ik bij een zestigtal bedrijven met 45 of meer vrouwen in dienst (waaronder gehuwden) in het district Utrecht van de Arbeidsinspectie heb verzameld, blijkt n.1., dat de helft van deze bedrijven pas na 1947 is begonnen met het in dienst nemen van gehuwde vrouwen. Gebrek aan vrouwelijke arbeidskrachten noopte de werkgevers er toe een beroep te doen op gehuwde vrouwen, ook als zij er eigenlijk principieel tegen waren. Het is echter niet alleen het ongetwijfeld toenemende aantal gehuwde buitenshuis werkende vrouwen, dat veroorzaakt, dat de problematiek ervan in Nederland steeds meer belangstelling krijgt. Het feit, dat het buitenshuis werken van gehuwde vrouwen in andere Westerse landen, met name in Scan dinavië, Engeland en de U.S.A. hand over hand toeneemt, (in de U.S.A. is reeds meer dan de helft' der in het arbeidsproces opgenomen vrouwen gehuwd) doet ook in ons land de vraag rijzen, of ons een zelfde gang van zaken te wachten staat. Het blijkt nl. maar al te duidelijk, dat in de genoemde landen een tijdelijk gebrek aan arbeidskrachten niet de enige oorzaak is voor het toenemen van het' aantal gehuwde werkende vrouwen. Er is veeleer sprake van een verandering in de structuur van het gezinsleven, waarbij men het steeds meer als normaal gaat beschouwen, dat de gehuwde vrouw een plaats heeft in het produktieproces, tenzij er jonge kinderen zijn, die haar zorgen nodig hebben. Kunnen we deze situatie in de toekomst ook in Nederland verwachten? Als we Drs. B. Korstanje in zijn publikatie „Problemen rondom de toekom stige behoeften aan vrouwen in het arbeidsproces” 2) mogen geloven, dan kunnen we er in ieder geval op rekenen, dat vanuit het arbeidsproces steeds meer een beroep op de gehuwde vrouwen gedaan zal worden. Dat dit stimu lerend zal werken op het aanvaarden van een werkkring buitenshuis, lijdt geen twijfel. Als factoren, die er toe zullen meewerken, de vraag naar gehuwde vrouwen te verhogen noemt hij o.a.: a. Het tot nu toe steeds aanwezig geweest zijnde vrouwenoverschot zal geleidelijk overgaan in een mannenoverschot. De oorzaak hiervoor kan gezocht worden in het feit, dat het geboortecijfer voor jongens hoger is dan dat bij meisjes, terwijl de tot nu toe aanwezige hogere kindersterfte 1) Volgens de volkstelling van 1947 com bineerde slechts 1.7°/o van alle gehuwde vrouwen haar taak in het gezin met beroepsarbeid in dienst van derden. Op elke 100 beroepswerkzame personen zonder de landbouw telde men 3.6 gehuwde vrouwen. 2) Drs. B. Korstanje: Problemen rondom de toekomstige behoefte aan vrouwen in het arbeidsproces. Rapport van de Gemeentelijke Dienst v. Sociale Zaken te Rotterdam.
47
bij jongens steeds meer afneemt door de verbeterde medische zorg. Een gevolg hiervan zal zijn, dat het aantal vrouwen, dat ongehuwd blijft, afneemt, hetgeen een vermindering van aanbod van ongehuwde vrouwe lijke arbeidskrachten betekent. b. Door de veroudering van de bevolking en de daling van het geboorte cijfer zal de vrouwelijke bevolking tussen 15 en 64 jaar in vergelijking met de totale vrouwelijke bevolking enigermate afnemen. Dit zal zijn terugslag hebben op het aanbod van vrouwelijke arbeidskrachten. c. Het is zeker niet uitgesloten, dat de leeftijd, waarop meisjes in het bedrijfsleven mogen worden opgenomen, in de toekomst verhoogd zal worden. Bovendien gaan steeds meer meisjes na de lagere school voort gezet onderwijs volgen. Ook hierdoor zal het aanbod van ongehuwde vrouwelijke arbeidskrachten verminderen. Omdat niet verwacht mag worden, dat een groter percentage van de onge huwde vrouwen dan momenteel in het arbeidsproces is opgenomen, bereid en in staat zal zijn betaalde arbeid te gaan verrichten 3) ligt het voor de hand, dat de arbeidsmarkt zich tot de gehuwde vrouwen zal gaan wenden, omdat onder haar nog een grote arbeidsreserve aanwezig is. Korstanje komt naar aanleiding hiervan tot de volgende opmerkingen: „Wel staat vast, dat de bereidheid van de gehuwde vrouw tot het verrichten van beroepsarbeid zeer aanzienlijk zal moeten toenemen, wil de totale vrouwelijke beroepsbevolking in 1980 een even groot deel kunnen uitmaken van de totale bevolking van ons land als in 1947.. .. Voegt men daarbij de overweging, dat de beroepsarbeid van de gehuwde vrouw tot dusver in hoofdzaak betrekking had op mede-arbeid in het bedrijf van haar man, terwijl de zo gewenste uitbreiding van het aantal gehuwde werkende vrouwen voor verreweg het grootste deel in verband zal staan met de noodzakelijke vervanging van voorheen door ongehuwde vrouwen verrichte loonarbeid, dan lijkt het toch wel hoogst twijfelachtig of zonder een bewuste propagering van de beroepsarbeid van de gehuwde vrouw, de zo noodzakelijke, zeer aan zienlijke uitbreiding van de gehuwde vrouwelijke beroepsbevolking ook maar ten dele zal kunnen worden bereikt.” Of de toestand op de arbeidsmarkt er in de toekomst zo somber uit zal zien als Korstanje meent, tenzij de gehuwde vrouwen bereid zullen zijn in het arbeidsproces te worden opgenomen, is nu moeilijk te over zien, maar wel kunnen we aannemen, dat de aangegeven tendens, dat steeds meer gehuwde vrouwen in de toekomst de kans zullen krijgen op een plaats in het arbeidsproces, zich inderdaad ook in Nederland zal doorzetten. Het is begrijpelijk, dat deze ontwikkeling niet geheel zonder bezorgdheid tegemoet gezien wordt. Er rijzen vragen zoals: welke gehuwde vrouwen zullen gebruik gaan maken van de beschikbare arbeidsmogelijkheden? Zullen dat de jong gehuwde vrouwen zijn, de vrouwen zonder kinderen en de vrouwen, die hun opvoedingstaak hebben volbracht, of zullen juist de 3) Zow el in de voor de beroepsarbeid in aanmerking komende leeftijdsklassen boven als beneden 25 jaar bleek in 1947 ongeveer twee derde deel van de ongehuwde vrouwelijke bevolking in beroep o f bedrijf werkzaam te zijn. Van de overigen genoot met name onder de jongeren een groot aantal vrouwen dagonderwijs, terwijl de ouderen in zeer vele gevallen thuis niet als „b eroep” aangemerkte arbeid verrichtten, waardoor zij niet beschikbaar waren voor andere beroepsarbeid.
48
vrouwen met kinderen pogen een werkkring buitenshuis te krijgen? Deze laatsten zitten er financieel meestal het moeilijkst voor en het is dus begrijpelijk, dat zij evt. kansen, om het gezinsbudget te vermeerderen, niet zo maar van de hand zullen wijzen. Maar wat moet' er dan met haar taken binnenshuis gebeuren en wie voedt de kinderen op? Al deze en vele andere vragen, die bij het buitenshuis werken van gehuwde vrouwen ontstaan, moeten bekeken worden, wanneer we tenminste niet de kans willen lopen om over enkele tientallen jaren met de evt. schadelijke gevolgen van het buitenshuis werken van gehuwde vrouwen voor gezin en samenleving geconfronteerd te worden, die wellicht voorkomen hadden kunnen worden, als wij tijdig genoeg gewaarschuwd geweest waren. Er is in Nederland met de bestudering van deze hele problematiek nog maar een heel schuchter begin gemaakt. Daarom is het zo verheugend, dat onlangs twee rapporten verschenen zijn, die beide de buitenshuis werkende gehuwde vrouw tot onderwerp van studie hebben gekozen. In mei 1957 verscheen een rapport van mijn hand: „Buitenshuis werkende gehuwde vrouwen. Huishoudelijke en financiële problemen” . Dit rapport is uitge bracht in opdracht van de Nederlandse Huishoudraad. In september 1957 verscheen het „Rapport over de arbeid van de gehuwde vrouw buiten haar gezin” , uitgebracht in opdracht van de Katholieke Arbeidersvrouwenbeweging. Dit laatste rapport heeft het materiaal van een schriftelijke enquête verwerkt, die de Katholieke Arbeidersvrouwenbeweging heeft gehouden onder haar leden om geïnformeerd te raken over de frequentie en de oorzaken van het buitenshuis werken onder de katholieke arbeiders vrouwen en over de opinies, die aangaande het al dan niet buitenshuis werken van gehuwde vrouwen leven onder de leden. Het rapport van de Nederlandse Huishoudraad was geheel anders van opzet. Het heeft zich alleen beziggehouden met vrouwen, die buitenshuis werkten. Via een grotendeels mondelinge enquête werden aan 380 vrouwen uit alle rangen en standen, die een volledige werkkring buitenshuis hadden en thuis wonende kinderen beneden 18 jaar, de volgende problemen voorgelegd: 1) Wie verzorgt het huishouden en welke extra-voorzieningen worden in het huishouden getroffen? 2) Wie verzorgt de kinderen? 3) Wat verandert er in het gezinsbudget? 4) Waarom werkt U buitenshuis? Omdat’ het ondoenlijk is in het korte bestek van dit artikel zowel een beeld te geven van de resultaten van het onderzoek der Katholieke Arbeiders vrouwenbeweging als van dat van de Nederlandse Huishoudraad zal ik alleen van het laatste onderzoek enige resultaten vermelden, omdat ik daarvan het best op de hoogte ben. Het onderzoek strekte zich uit over 135 arbeidsters, 22 verkoopsters, 77 kantoorbedienden, 22 vrouwen, die een beroep uitoefenden liggend tussen kantoor- en winkelpersoneel en intellectuelen 4) (maatschappelijke werksters, verpleegsters, analystes e.d.), 88 onderwijzeres sen, 24 universitair afgestudeerden en 12 werkzaam in artistieke beroepen. De geënquêteerde aantallen zijn zeer klein en willekeurig over de diverse beroepen verdeeld. Dit was geen bezwaar, omdat het onderzoek er slechts op gericht was zowel qualitatief als quantitatief een indruk te geven van de diverse problemen, die zich bij de gehuwde vrouw voordoen op de door het onderzoek bestudeerde terreinen. , ■ i <) Deze zullen in het vervolg van dit artikel aangeduid worden als „diversen".
•49
EERSTE KERNPROBLEEM: Wie verzorgde het huishouden bij de door ons geënquêteerde buitenshuis werkende gehuwde vrouwen? Het huishouden werd in de lagere kringen in veel gevallen door de vrouw zelf verzorgd, meestal met de hulp van andere huisgenoten. Dit blijkt uit de volgende gegevens: arbeid- kantooronder- artistieke intelsters en winkel- diversen wijze- beroepen lectuelen v e r - ________ bedienden_____________ ressen__________________ _____
Eigen gezinsleden zorgen het huishouden
63.7 %
41.4 %
27.3 %
19.3 %
—
4.2 %
Familie, vooral de moeder of schoonmoeder van de buitenshuis werkende gehuwde vrouw, verzorgde meermalen het huishouden of hielp in ieder geval, de huishoudelijke werkzaamheden van de gehuwde vrouw te verlichten. Bij de door ons geënquêteerde intellectuelen bleek de beteke nis van de familie het geringst. Een en ander kunnen we aflezen uit de volgende cijfers: Familie wordt inge schakeld bij de verzor ging van het huishouden
arbeid kantoorsters en winkel diversen bedienden
onder wijze ressen
27.4 %
10.2 %
27.3 %
31.8 %
artistieke intel beroepen lectuelen
16.7 %
SA %
Betaalde krachten om de huishoudelijke taken te verlichten, vonden we vrnl. in de hogere kringen. De arbeidsters beschikten slechts in een klein aantal gevallen over enige betaalde hulp, hetgeen blijkt uit de onder staande gegevens: Betaalde hulp wordt ingeschakeld bij de verzorging van het huishouden .................
arbeid kantooren winkel diversen sters bedienden
7.4%
38.4 %
45.5 %
onder wijze ressen
75
%
artistieke beroepen
intel lectuelen
91.7 %
95.8 %
TWEEDE KERNPROBLEEM: Wie verzorgt de kinderen? Bij de verzorging van de kinderen kwamen ongeveer dezelfde tendensen naar voren als bij het verrichten van de huishoudelijke bezigheden. In de lagere kringen, vooral bij de arbeidsters, werden de kinderen meestal door de eigen gezinsleden of familie verzorgd of zorgden zij voör zich zelf. Bij hen kwam betaalde hulp voor de verzorging der kinderen niet voor, hetgeen wel het geval was bij de overige beroepsgroepen, vooral in de intellectuele en artistieke beroepen.
DERDE KERNPROBLEEM: Wat verandert er in het gezinsbudget? Het loon, dat de gehuwde vrouw in het gezin inbracht, bleek zeker geen zuiver financiële vooruitgang te zijn. Een zeer groot deel ervan werd besteed aan: a) extrabelasting, die veroorzaakt wordt, doordat het loon van de vrouw by dat van de man wordt opgeteld en over dit totale bedrag belasting betaald moet worden; b) extrakosten voor hulp voor het huishouden en de verzorging der kinderen, die bij de belastingopgave niet als verwervingskosten mogen worden aangemerkt en waarover dus geen belastingaftrek plaats vindt; 50
c) niet-vergoede beroepskosten (vervoer, beroepskleding, vakbladen, lid maatschap vakvereniging e.d.). Vooral de vrouwen met de middelgrote salarissen hielden meestal slechts een zeer klein deel van haar inkomen als puur voordeel voor het gezin over, hetgeen moge blijken uit het volgende voorbeeld: een vrouw met een brutobasisloon van ƒ 4000,— per jaar hield daarvan, bij een belastbaar inkomen van haar echtgenoot van ƒ 8000,— per jaar, na aftrek van de belasting (inclusief de extra-inkomstenbelasting) en de sociale voorzieningen ƒ 2.842,— over. Voor huishoudelijke hulp gaf zij ƒ 1800,— per jaar uit. Zij hield dus ƒ 1042— over, waarvan dan nog de niet-vergoede beroepsonkosten betaald moesten worden. Tenslotte nog iets over de motieven, die de door ons geënquêteerde vrouwen opgaven voor hun werkkring buitenshuis. Hiervan geeft het volgende over zicht een indruk: Motieven, die de door ons geënquêteerden opgaven voor hun werkkring: arbeid- kantoorsters en winkel- diversen bedienden
Niet om financiële re denen ....................... Om financiële en an dere redenen. Zou het ook doen, als het fi nancieel niet noodza kelijk was ................ Primair om financiële redenen. Zou het niet doen, als het financieel niet nodig was ......... Totaal
onderwijzeressen
artistieke beroepen
Intellectuelen
0.7 %
6.1 %
13.6 %
18.2 %
66.7 %
16.6 %
14.1%
24.2%
45.5%
5 0.-%
33.3%
66.8%
85.2 %
69.7 %
40.9 %
31.8 %
—
16.6 %
....................... 100.-%
100.-%
100.-%
100.-%
100.-%
100.-%
Het bovenstaande heeft uiteraard slechts een zeer fragmentarische indruk kunnen geven van het door het onderzoek verzamelde materiaal. Degenen, die zich voor het rapport als zodanig interesseren, kan ik verwijzen naar het Bureau van de Nederlandse Huishoudraad, Anna Paulownaplein 7 te Den Haag, waar het rapport verkrijgbaar is. Tot slot zou ik er nog eens met klem op willen aandringen, dat de beide onlangs verschenen rapporten een begin mogen vormen van een diepere bestudering van de problematiek der buitenshuis werkende gehuwde vrouw in Nederland. Er is nu nog tijd, want kwantitatief kunnen we nog steeds niet van een verschijnsel van grote omvang spreken. Laten de hiervoor verant woordelijke instanties aan de waarschuwingstekenen, die er n.a.v. de toe standen in het buitenland zeker aanwezig zijn, toch voldoende aandacht besteden, opdat volgende generaties ons niet kunnen verwijten, dat wij niet tijdig genoeg de bakens verzet hebben. 51