Buitenschoolse opvang in de speeltuin Vijf voorbeelden van samenwerking
Marja van Dijk ( NIZW) Aletta Winsemius (NUSO)
Inhoud
Inleiding
3
1.
Begripsomschrijvingen
4
2.
Samenwerking
6
3.
Voorbeelden van samenwerking
8
3.1
Een voorbeeld van geslaagde samenwerking
8
3.2
Een speeltuin met nieuw leven
11
3.3
Misgelopen samenwerking
13
3.4
Een speeltuin in oprichting
15
3.5
Een speeltuin als werkgever
16
4.
Samenvatting en tips
19
5.
Tot slot
21
Literatuur
22
2
Inleiding Hebben jullie voorbeelden van samenwerking tussen speeltuinverenigingen en buitenschoolse opvang? Een regelmatig gestelde vraag bij zowel de NUSO, de Landelijke Organisatie voor Speeltuinwerk en Jeugdrecreatie, als het Landelijk informatiepunt buitenschoolse opvang. Een voorbeeld staat beschreven in de brochure 1Thuis in de buurt.. In het hoofdstuk `Samenwerking met de speeltuin` wordt een concrete situatie in Amersfoort beschreven. Om toch iets meer te bieden dan dit enkele voorbeeld is de NUSO een onderzoek gestart naar de rol die speeltuinen vervullen in de buitenschoolse opvang2.. Tijdens dit onderzoek werd steeds duidelijker dat buitenschoolse opvang in de speeltuin nog een zeer onontgonnen gebied is. Er waren nauwelijks geïntegreerde voorzieningen te vinden, dat wil zeggen voorzieningen waarin de samenwerking verder gaat dan de verhuur van een ruimte en de inzet van speeltuinvrijwilligers in de buitenschoolse opvang. Om toch iets te kunnen bieden zijn NUSO en het landelijk informatiepunt verder gaan zoeken naar samenwerkingssituaties tussen BSO en speeltuinen. Gelukkig hebben wij er een aantal gevonden, ze staan beschreven in deze brochure.
Doel van deze brochure Het doel van deze brochure is ten eerste het bieden van een antwoord op de vraag naar voorbeelden van samenwerking tussen de speeltuin en de BSO. Ten tweede hopen wij de speeltuinen en de BSO door middel van een aantal voorbeelden op het spoor van samenwerking te zetten. Dit doen we door een aantal successen te beschrijven, maar ook door tips en handvatten te bieden om de samenwerking te kunnen starten.
Wat vind je in deze brochure? Allereerst een beschrijving van de werksoort buitenschoolse opvang en van de speeltuinvereniging. Vervolgens vijf voorbeelden van meer of minder geslaagde initiatieven. De succes- en faalfactoren zijn op een rijtje gezet. Tot slot zijn de tips om de samenwerking te bevorderen, gebundeld.
Marja van Dijk, Landelijk informatiepunt buitenschoolse opvang, NIZW Aletta Winsemius, beleidsmedewerker NUSO
1 2
Thuis in de buurt, NIZW 1994 Interne notitie: Speeltuinen en buitenschoolse opvang. NUSO april 1999 3
1. Begripsomschrijvingen
Buitenschoolse opvang3 Buitenschoolse opvang (BSO) wordt omschreven als kinderopvang overdag buiten de schooluren en in vakanties voor kinderen in de leeftijd van 4 tot einde basisschool. Buitenschoolse opvang vindt plaats in georganiseerd verband waarbij de verantwoordelijkheid van de ouders tijdelijk wordt overgenomen. De opvang vindt meestal plaats na schooltijd en in (een deel van) de schoolvakanties. Zij kan ook voor schooltijd en tussen de middag plaatsvinden en op schoolvrije dagen. Buitenschoolse opvang is een vorm van kinderopvang en kan zowel als groepsopvang worden aangeboden als in de vorm van gastouderopvang. Buitenschoolse opvang is de meest voorkomende term die gehanteerd wordt. Daarbinnen kan onderscheid gemaakt worden naar het tijdstip van de opvang. Zo bestaat er voorschoolse opvang, dit is opvang voor schooltijd meestal vanaf 7.30 uur; tussen de middagopvang; naschoolse opvang en vakantieopvang. Sommige voorzieningen bieden al deze vormen, anderen bieden bijvoorbeeld alleen naschoolse opvang en vakantieopvang.
De locaties Buitenschoolse opvang kan in verschillende locaties plaatsvinden. Zo vindt men BSO binnen kinderdagverblijven, scholen en club- en buurthuizen en speeltuinen. Daarnaast kan BSO zelfstandig gehuisvest zijn in een eigen gebouw of in een woonhuis dat daarvoor geschikt is gemaakt.
Verordening op de kinderopvang De buitenschoolse opvang valt onder de regels van de gemeentelijke verordening op de kindercentra. De regels betreffen de maximale groepsgrootte, het vereiste opleidingsniveau van de groepsleiding, de ruimte die nodig is en de (brand)veiligheid.
Ouderbijdrage Ouders betalen voor de buitenschoolse opvang een bepaald bedrag per maand. Hoe hoog dit bedrag is is afhankelijk van de soort plaats die ze bezetten. De BSO kent zogenaamde subsidieplaatsen, dit zijn opvangplaatsen die voor een deel door de (lokale) overheid gesubsidieerd worden. Ouders betalen voor zo’n plek een bijdrage naar inkomen, dit kan variëren van ƒ 52,- tot ƒ 567,- per maand voor vijf dagen opvang per week. Daarnaast kent de BSO bedrijfsplaatsen, dit zijn plaatsen die verhuurd worden aan bedrijven. Ouders die via hun werkgever een bedrijfsplaats bezetten betalen meestal ook een bijdrage naar inkomen of een bedrag dat zij met hun werkgever overeenkomen. Tot slot zijn er ook particuliere plaatsen. Ouders kunnen een particuliere plaats huren, zij betalen dan de volledige kostprijs van deze plaats. Voor alleenstaande ouders bestaat een mogelijkheid om gebruik te maken van de Algemene regeling alleenstaanden. Deze regeling zorgt ervoor dat alleenstaande ouders die weer gaan werken of studeren een plek voor hun kind(eren) kunnen huren binnen een BSO. Deze ouders betalen geen eigen bijdrage. Het ministerie van VWS brengt ieder jaar een adviestabel voor de ouderbijdrage naar inkomen uit. 3
De begripsomschrijvingen komen uit de brochure Basisinformatie buitenschoolse opvang, VWS. Rijswijk, oktober 1997 4
De speeltuinvereniging Kinderen spelen overal. Binnen, buiten, op de bank, in de bosjes, op de stoep, in de kast, aan tafel, bij het water, waar dan ook. Kinderen hebben echter niet altijd voldoende ruimte om te spelen. In sterk verstedelijkte gebieden, bijvoorbeeld, zijn geen bosjes, grasvelden of brede stoepen. Daar is formele speelruimte belangrijk. Een speeltuin is een vorm van formele speelruimte. Deze ruimte is ingericht met speeltoestellen en heeft vaak een afscheiding bijvoorbeeld in de vorm van een hek. Het gebied is opgedeeld in ruimten met verschillende functies, zoals een hoekje voor peuters en een voetbalveld. De openingstijden van speeltuinen zijn meestal beperkt. Vaak worden speeltuinen beheerd door speeltuinverenigingen. Dit zijn organisaties die geheel bestaan uit vrijwilligers die meestal komen uit de directe omgeving van de speeltuin. Deze vrijwilligers besturen de vereniging en voeren alle werkzaamheden uit die nodig zijn om de speeltuin draaiende te houden: onderhoud van de toestellen en het terrein, het houden van toezicht, schoonmaken, organiseren van activiteiten, etc. Het inkomen van deze vrijwilligersorganisaties bestaat uit contributies van leden, verkoop van versnaperingen en vaak een (kleine) gemeentelijke subsidie. Het lidmaatschap van een speeltuinvereniging kost tussen de ƒ 10,- en ƒ 40,- per gezin per jaar. Sommige verenigingen hebben een betaalde beheerder in dienst. Bij de NUSO zijn ongeveer 800 speeltuinverenigingen aangesloten. Dit is het overgrote deel van alle speeltuinverenigingen in Nederland. Het komt ook voor dat een speeltuin beheerd wordt door een gemeentelijke dienst of door een instelling die door de gemeente gesubsidieerd wordt. Zowel onderhoud als toezicht en organisatie van activiteiten worden dan door beroepskrachten gedaan. Soms zijn ouders en bewoners betrokken bij de speeltuin via een vorm van bewoner- of ouderparticipatie. Deze `gemeentelijke’ speeltuinen kunnen geen lid worden van de NUSO. In deze brochure gaat de aandacht vooral uit naar samenwerking tussen speeltuinverenigingen en buitenschoolse opvang. In één voorbeeld gaat het om een `gemeentelijke’ speeltuin.
5
2.
Samenwerking
Waarom samenwerking? De buitenschoolse opvang is op dit moment sterk gericht op samenwerking met andere organisaties die een vrijetijdsaanbod voor kinderen hebben. Dit heeft verschillende redenen. De belangrijkste reden is het toenemend aantal oudere kinderen binnen de BSO. Deze groep raakt uitgekeken op het aanbod van de BSO en als de BSO hier niet op inspeelt zal zij deze kinderen kwijtraken. Kinderen boven de acht jaar hebben meer vrijheid nodig en zijn toe aan andersoortige activiteiten. Wat ligt meer voor de hand dan door te gaan samenwerken met andere instellingen die vrijetijdsactiviteiten voor deze leeftijdsgroep bieden? De tweede reden om te gaan samenwerken is de Tijdelijke stimuleringsmaatregel buitenschoolse opvang (inmiddels opgegaan in de Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang) In deze regeling wordt nadrukkelijk geadviseerd om de uitbreiding van de opvangplaatsen in samenwerking te realiseren.
Samenwerkingspartners Bij samenwerking kan gedacht worden aan de volgende partners: q
Het sociaal-cultureel werk. Binnen het sociaal-cultureel werk biedt het kinderwerk veel activiteiten voor kinderen in de lagere schoolleeftijd, ook in de vakanties is er vaak een uitgebreid aanbod. Er zijn verschillende samenwerkingsvormen denkbaar, van gebruik maken van elkaars kennis, vaardigheden en ruimtes tot het opzetten van een geïntegreerde voorziening waarbij beide werksoorten binnen dezelfde accommodatie een gezamenlijk aanbod hebben.
q
Scholen. Scholen vormen bij uitstek een geschikte samenwerkingspartner voor de BSO. Zij hebben vaak te maken met dezelfde kinderen en ouders. Een goede samenwerking kan de kinderen dan ook veel opleveren. In de Brede schoolgedachte heeft de BSO dan ook een duidelijke plek. Naast inhoudelijke motieven zijn er ook veel praktische motieven om te gaan samenwerken. De ruimtes worden efficiënt gebruikt,(er hoeft geen aparte dure locatie voor de BSO te worden gebouwd), er zijn geen vervoersproblemen en de kinderen beschikken over veel extra speelruimtes zoals het gymnastieklokaal en de buitenruimte. Groot verschil met de school is uiteraard dat de opvang plaats vindt in de vrije tijd van kinderen, de ruimtes moeten dan ook duidelijk een andere sfeer hebben dan de klaslokalen.
q
Clubs en verenigingen In de meeste steden en dorpen zijn vaak meerdere clubs en verenigingen te vinden. De voetbalvereniging, de schaakclub en de stichting voor natuur- en milieueducatie, allemaal mogelijke samenwerkingspartners.
q
Bibliotheek Ook de bibliotheek kan betrokken worden in het aanbod. Niet alleen boeken lenen en op de woensdagmiddag naar het voorleesuurtje, maar ook kunnen er gezamenlijk projecten opgezet worden.
6
q
De speeltuin Een plek bij uitstek waar kinderen in de basisschoolleeftijd graag komen. Buiten spelen is nog steeds een van de meest geliefde bezigheden van kinderen en wat is leuker dan een plek waar je buiten bent, uitdagend klim en spelmateriaal vindt en ook nog kans loopt om de buurtvriendjes tegen te komen. Vooral in stedelijke gebieden is de speeltuin een van de weinige plekken waar kinderen veilig kunnen buiten spelen. Ook voor de speeltuin geldt dat de samenwerking uiteen kan lopen van alleen gebruik maken van de speelmogelijkheden in de speeltuin tot een gezamenlijke accommodatie en een gezamenlijk activiteitenaanbod. Deze brochure gaat verder in op de mogelijkheden van deze samenwerking.
Motieven voor samenwerking4 Er zijn verschillende motieven om te gaan samenwerken. Een duidelijk motief om te gaan samenwerken voor de buitenschoolse opvang is het aantrekkelijker maken van het aanbod voor de oudere kinderen. Een motief voor de gemeente kan zijn het integreren van verschillende doelgroepen. De speeltuin kan zijn ruimte willen verhuren om haar inkomsten te vergroten. Praktische, inhoudelijke en financiële motieven om te gaan samenwerken. Er moet in ieder geval een duidelijke reden zijn om te gaan samenwerken, zonder een enkel belang te hebben is samenwerking gedoemd te mislukken. Eerst denken dan doen Voordat een instelling besluit om te gaan samenwerken zal zij zich eerst een aantal zaken moeten bedenken. Wat willen wij precies bereiken met de samenwerking? Wat staat de samenwerkingspartner voor ogen met de samenwerking? Wat levert het de kinderen, de ouders en de organisatie op? Daarnaast is het belangrijk dat er duidelijke afspraken worden gemaakt, dat er met een open houding begonnen wordt en men bereidt is zich flexibel op te stellen. Bovendien zullen de professionele leidster en de vrijwilliger elkaar als gelijkwaardige samenwerkingspartners moeten zien.
4
In de brochure Buitenschoolse opvang in samenwerking van het ministerie van VWS, 1997,staan deze motieven beschreven. 7
3.
3.1
Voorbeelden van samenwerking
Een voorbeeld van geslaagde samenwerking
IJsselmonde In IJsselmonde, een deelgemeente van Rotterdam, is al 25 jaar de stichting Kinderopvang IJsselmonde actief. Deze stichting verzorgt de opvang van kinderen van alle leeftijden. Voor de opvang van schoolgaande kinderen heeft de stichting de beschikking over vijf locaties: een woonhuis met een achtertuin, een huis met drie verdiepingen waar vanuit de kinderen buitenspelen op een schoolplein en een eigen ruimte in drie speeltuingebouwen, namelijk bij de speeltuinverenigingen Rijeroord, Varkensoord en Beverwaard. Neem bijvoorbeeld de buitenschoolse opvang in speeltuin Rijeroord. De speeltuinvereniging wordt beheerd door een stichting. Ook bezit deze stichting het speeltuingebouw. De speeltuinvereniging huurt het grootste gedeelte van het gebouw. De tussenschoolse opvang van een nabijgelegen school huurt de kantine vier keer per week. De stichting Kinderopvang IJsselmonde huurt de benedenruimte voor de buitenschoolse opvang Berenoord. Rijeroord is een grote, omheinde speeltuin, die geheel in het groen ligt. Er is een voetbalveld, een afgebakend parcours voor crossfietsen, een peuterbadje en natuurlijk allerlei speeltoestellen. De speeltuin wordt beheerd door Chris Kappetijn, die er al 25 jaar werkt als vrijwilliger en de laatste jaren ook als betaalde kracht. Zij doet dit samen met Tjerk Nieman, eveneens een fulltime betaalde kracht, die sinds 7 jaar een aanstelling heeft. Verder werken er nog 10 vrijwilligers. Gezamenlijk houden ze toezicht op de tuin en de kinderen en onderhouden ze de speeltuin. De speeltuinvereniging bestaat al 30 jaar en heeft ongeveer 250 gezinnen als lid. Het lidmaatschap kost fl.16.00 per jaar. Voor 50 cent kunnen kinderen en volwassenen ook een los toegangskaartje kopen. In het hoogseizoen worden er per dag 60 tot 70 lossen kaarten verkocht, daarbuiten 10 tot 15 per dag. De speeltuin is elke dag open van 10 uur ’s morgens tot 6 uur ’s avonds. De buitenschoolse opvang vindt plaats in de benedenruimte van het speeltuingebouw en beslaat netto 54 m2.. In die ruimte mogen volgens de regels 18 kinderen per dag worden opgevangen. De stichting vindt de ruimte daarvoor echter te klein. Daarom komen er dagelijks ongeveer 16 kinderen in de leeftijd van 4 tot 13 jaar (lagere schoolleeftijd). De kinderen worden door de BSO van school gehaald. Ze worden opgevangen door twee beroepskrachten die in dienst zijn van de stichting Kinderopvang IJsselmonde. Zij krijgen af en toe ondersteuning van een groepshulp of een stagiaire. Dat zouden ze wel regelmatig willen, maar de kleine ruimte vormt een beperking. In de benedenruimte is ook een klein keukentje. De wc’s zijn boven en worden gezamenlijk gebruikt. In de ruimte van de buitenschoolse opvang gelden de regels van de buitenschoolse opvang, daarbuiten gelden de regels van de speeltuin. Over de samenwerking tussen de speeltuin en de BSO vinden verschillende vormen van overleg plaats. Op uitvoerend niveau hebben de beheerders van de speeltuin en de medewerksters van de BSO dagelijks contact. Dit overleg is niet geformaliseerd maar vindt plaats zoals het uitkomt en wanneer het nodig is. De stichting Kinderopvang IJsselmonde heeft via een teamleidster eens per maand overleg per BSO en eens per maand met alle BSO’s samen. Op bestuurlijk niveau is er twee maal per jaar overleg tussen de directeur van de stichting Kinderopvang
8
IJsselmonde en het bestuur van de stichting Rijeroord. In bijzondere gevallen, bijvoorbeeld bij een verbouwing, vindt dit overleg vaker plaats.
Ervaringen, voor- en nadelen Zowel de beheerders van de speeltuin als de leidsters en de directeur van de stichting Kinderopvang zijn positief over de samenwerking. De voordelen voor de speeltuinvereniging zijn volgens Chris Kappetijn de volgende: • Speeltuinverenigingen zijn vaak financieel niet zo draagkrachtig. Samenwerking met een voorziening voor buitenschoolse opvang geeft financiële ruimte. Het kan bijvoorbeeld zijn dat de instelling voor buitenschoolse opvang een bijdrage levert aan de verbouwing van het speeltuingebouw. En verhuur van ruimte zorgt natuurlijk ook voor extra inkomsten. • Het kan voorkomen dat een gemeente of het rijk eerder bereid is bepaalde subsidies te verlenen aan een speeltuinvereniging wanneer er sprake is van samenwerking met een instelling voor buitenschoolse opvang. • Door de komst van de kinderen van de buitenschoolse opvang wordt de speeltuin het hele jaar door gebruikt. Vooral in de wintermaanden is het vrij stil in de speeltuin en dan is het leuk dat de buitenschoolse opvang er is. Dit trekt ook andere kinderen aan. In dit geval kwam het initiatief voor de samenwerking van de stichting Kinderopvang. Het ligt dan ook voor de hand dat deze stichting voordelen ziet. • Voor voorzieningen voor buitenschoolse opvang is het vaak moeilijk om, bijvoorbeeld in volgebouwde stadswijken met een hoge grondprijs, voldoende en goede buitenruimte te vinden. Speeltuinverenigingen hebben die ruimte. • De kinderen blijven in hun eigen woonomgeving en kunnen hun vrije tijd doorbrengen in hun natuurlijke speelomgeving. Ze komen daar ook hun vriendjes tegen, of die nou bij de buitenschoolse opvang zijn of niet. Bijvoorbeeld op maandag, dinsdag en woensdag worden kinderen opgevangen door de buitenschoolse opvang en op donderdag en vrijdag gaan ze met hun ouders naar de speeltuin. • De kinderen van de buitenschoolse opvang kunnen meedoen met de activiteiten die door de speeltuinvereniging worden georganiseerd. De stichting Kinderopvang IJsselmonde heeft ervaringen met verschillende speeltuinverenigingen. Soms verloopt de samenwerking met de vrijwilligers moeizaam. Dit hangt samen met verschillen in aanpak tussen het speeltuinwerk en de buitenschoolse opvang. De buitenschoolse opvang wordt verzorgd door beroepskrachten. De stichting die de buitenschoolse opvang aanbiedt is een commerciële instelling met betalende klanten die een goed product verwachten. In het speeltuinwerk zijn vooral vrijwilligers actief. Efficiëntie is voor hen meestal niet zo belangrijk. Het werk moet zinvol zijn en vooral leuk, zowel voor de kinderen als voor henzelf. Soms hebben speeltuinvrijwilligers moeite met het feit dat hun terrein gedeeld wordt met een instantie van buitenaf. Continuïteit en betrokkenheid van het bestuur is erg belangrijk. Als commerciële beroepsorganisatie moet je afspraken kunnen maken die blijven gelden en waar iedereen zich ook aan houdt. Dat is lastig wanneer een bestuur of vrijwilligersgroep steeds wisselt van samenstelling.
Tips De directeur van de stichting Kinderopvang IJsselmonde heeft de volgende tips voor instellingen voor buitenschoolse opvang die overwegen te gaan samenwerken met een speeltuinvereniging.
9
• • •
• •
Het is heel belangrijk dat je goede afspraken maakt. Zorg dat alles duidelijk is. Herhaal de afspraken regelmatig, vooral in het begin. De randvoorwaarden moeten vanaf het begin duidelijk zijn, bijvoorbeeld: Van wie is het gebouw? Wie maakt de toiletten schoon? Wie mag van welke ruimten gebruik maken? (Zo voorkom je conflicten over oneigenlijk gebruik van ruimtes.) Soms is een afspraak geen afspraak. Speeltuinverenigingen kunnen een heel andere manier van beleid voeren hebben en hebben een andere betrokkenheid bij hun werk dan instellingen voor buitenschoolse opvang. Het was Marianne van der Mey, directeur van de stichting Kinderopvang IJsselmonde kort geleden nog overkomen dat de afspraken die ze gemaakt had over de plaatsing van een gebouw, opgezegd werden omdat het bestuur van de speeltuinvereniging er nog eens over had nagedacht en toch twijfelde of er wel genoeg ruimte overbleef voor de kinderen om te spelen. Haar conclusie is dan ook dat ze alle afspraken heel expliciet maakt en schriftelijk bevestigt. Een eigen ruimte voor de buitenschoolse opvang is essentieel, liefst een eigen gebouw, dat grenst aan de speeltuin. Wees alert op verschillen in regelgeving. Voor speeltuinen gelden bijvoorbeeld andere wettelijke veiligheidseisen dan voor voorzieningen voor buitenschoolse opvang. Een voorbeeld hiervan is speeltuin Beverwaard. Dat is een prachtige speeltuin omringd door water, een situatie die volgens het veiligheidsbesluit voor de speeltuin is toegestaan. De buitenschoolse opvang echter mag de kinderen daar alleen maar laten spelen wanneer er een hek omheen staat. Omheining van de hele speeltuin zou ƒ 100.000 kosten. Omdat dat te veel was, hebben ze er voor gekozen slechts een klein stukje van de speeltuin, eigenlijk meer een soort parkeerterreintje dat grenst aan de BSO, te omheinen. Dit is slechts voor de vorm, want de kinderen van de buitenschoolse opvang spelen nog steeds in de hele speeltuin.
De beheerders van de speeltuin geven als belangrijkste tips: • Maak goede afspraken, en • gelijk aan de bel trekken als er iets is. Opmerkelijk in dit verhaal is het verschil in veiligheidseisen. Wat blijkbaar voor de kinderen die de speeltuin bezoeken veilig is, is voor de BSO kinderen niet veilig. In dit geval zou het goed zijn als inspectie, ouders en leiding eens om de tafel gingen zitten om gezamenlijke afspraken over veiligheid te maken. Nu is het blijkbaar zo dat de inspectie eisen stelt waaraan vervolgens de BSO zich niet houdt.
10
3.2
Een speeltuin met nieuw leven
Utrecht Zuid- West Villa Parkzicht is een buitenschoolse opvang waar 20 kinderen elke dag na schooltijd worden opgevangen door twee professionele leidsters. Villa Parkzicht bevindt zich in de bouwspeeltuin Transwijk, een speeltuin die dreigde te worden opgeheven omdat door de ongunstige ligging er nog weinig kinderen kwamen. De WUZO, Wijkwelzijnsorganisatie Utrecht Zuid-West, besloot om de buitenschoolse opvang in het gebouw van de speeltuin te gaan huisvesten en de speeltuin te sluiten. De gemeente stak hier een stokje voor, de speeltuin moest open blijven voor de buurtkinderen. Als tussenoplossing is besloten om de speeltuin nog twee dagen per week open te laten en in de schoolvakanties vijf dagen per week. Nog even voor de duidelijkheid: het gaat hier in tegenstelling tot de andere voorbeelden niet om een speeltuinvereniging, maar om een speeltuin die beheerd wordt door de Wijkwelzijnsorganisatie. Dit betekent dat zowel de speeltuinwerker als de BSO leidster betaalde krachten en bij dezelfde werkgever in dienst zijn. Inmiddels is het bijna een jaar verder. Hoe staat het er nu voor met de BSO en de speeltuin? Volgens de initiatiefneemster van deze samenwerking, Cora van den Koppel,zijn er alleen maar voordelen te noemen. Zij hebben dan ook voor een constructie gekozen die weinig problemen oplevert. Hoe ziet de praktijk van de samenwerking eruit? Het gebouw Het bestaande speeltuingebouw is geschikt gemaakt voor buitenschoolse opvang en voldoet nu aan de kwaliteitseisen die de gemeentelijke verordening op de kinderopvang stelt. Voor de kinderen die de speeltuin bezoeken is een verplaatsbare unit neergezet. Cora is van mening dat kinderen die soms vijf dagen op de BSO komen recht hebben op een eigen ruimte waar ze zich ook terug kunnen trekken. Ze hebben al de hele dag in een grote groep doorgebracht als ze dan na schooltijd ook weer in zo´n grote groep zitten omdat er altijd kinderen zijn die de speeltuin bezoeken dan is dat niet goed. Dus allebei een aparte ruimte is prima, aldus Cora. De buitenschoolse opvang biedt iets anders dan de speeltuin. In de BSO ben je verantwoordelijk voor de kinderen, in de speeltuin komen de kinderen alleen of met hun ouders, maar omdat het een open voorziening is blijft het kind onder de verantwoordelijkheid van de ouder vallen.. De speeltuin De kinderen van de BSO hebben allemaal een paar laarzen en een stel oude kleren op de BSO om in de speeltuin te kunnen spelen. En dat doen ze dan ook erg veel. Het liefst gooien ze als ze uit school komen zo snel mogelijk hun tas in de gang om vervolgens de speeltuin in te rennen. De GG en GD heeft ook de buitenruimte op veiligheid bekeken en accepteerde het bestaande huttendorp niet. De kinderen van de BSO mogen hier helaas geen gebruik van maken. Ook het zwembad moest dicht uit hygiënische overwegingen. De speeltuin is open voor de buurtkinderen op woensdagmiddagen, zaterdagen en in de schoolvakanties. Het onderhoud van de speeltuin wordt door beiden bekostigd. Zowel de BSO als het speeltuinwerk betalen een deel van de onderhoudskosten.
11
Personeel Voor de buitenschoolse opvang werken drie leidsters in parttime functies. Elke dag zijn twee leidsters aanwezig. Een van de leidsters combineert de baan als BSO leidster met de baan als speeltuinleider. Dit werkt heel goed. Deze combinatiebaan was ook mogelijk omdat zowel het speeltuinwerk als de BSO onder dezelfde stichting vallen. Ook wordt er regelmatig samengewerkt met de leidster van het kinderwerk. Zowel de speeltuin als het kinderwerk heeft vrijwilligers die ook tijdens de gezamenlijke activiteiten meedraaien. Dit heeft tot voordeel dat de BSO ook makkelijker op stap kan omdat er meer helpende handen beschikbaar zijn. De kinderen van de BSO, de kinderen die de speeltuin bezoeken en de kinderen van het kinderwerk maken soms gezamenlijk een uitstapje. Het programma Woensdagmiddag en in de schoolvakanties biedt men een gezamenlijk programma. Dit kan zijn een knutsel- of spelletjesprogramma of een theatervoorstelling. De kinderen van de BSO zijn echter niet verplicht om deel te nemen aan dit programma. Het programma wordt voorbereid en uitgevoerd door de BSO leidsters en de speeltuinleider. Ook in de vakanties wordt intensief samengewerkt. Meestal wordt er aan de hand van een thema een programma aangeboden. In de wintervakantie was er een winterweek, in de zomervakantie stond elke week een land centraal en in de herfst was het thema Middeleeuwen. Aan het eind van deze week zijn we met alle kinderen naar het land van Ooit gegaan. In de vakantieweken neemt de kinderwerkster van het sociaal cultureel werk ook deel aan de activiteiten. Financiën De gemeente heeft de opdracht gegeven aan de WUZO om 20 BSO plaatsen te creëren. Hiervoor krijgt de stichting subsidie. De ouders van de kinderen die de BSO bezoeken betalen een ouderbijdrage naar inkomen. Voor de gezamenlijke activiteiten worden verschillende budgetten bij elkaar gebracht en soms worden er ook nieuwe potjes gevonden. Zo is er voor de zomeractiviteiten een beroep gedaan op het leefbaarheidsbudget dat per wijk beschikbaar is. Er is gezamenlijk een aanvraag ingediend. Verder heeft de speeltuin een budget voor vakantieactiviteiten en wordt aan de ouders een kleine bijdrage gevraagd. Alle bedragen samen maken dat er leuke activiteiten worden aangeboden.
Tot slot De samenwerking tussen BSO, speeltuinwerk en kinderwerk is duidelijk een succes in Utrecht Zuid-West. Volgens Cora van den Koppel heeft dit alles te maken met de visie die er heerst over samenwerking: gebruik maken van elkaars kwaliteiten en faciliteiten met als doel een zo´n goed mogelijk aanbod te kunnen doen. Betere programma´s voor kinderen krijg je door: 1. gebruik te maken van elkaars faciliteiten, BSO kinderen kunnen hier iedere dag gebruik maken van de speeltuin 2. gebruik maken van elkaars kwaliteiten en personele inzet. De BSO levert deskundige leiding en de speeltuin vrijwilligers 3. budgetten bij elkaar brengen zodat je ook af en toe een spectaculair programma kunt bieden. De kinderen die de BSO bezoeken maar ook de ouders zijn tot nu toe erg enthousiast over de opvang in de speeltuin.
12
3.3
Misgelopen samenwerking
Amersfoort Speeltuinvereniging Vriendenkring bestaat al sinds 1947. De tuin ligt in een woonwijk en grenst aan een voormalige spoorbaan. De tuin is ingericht met verschillende toestellen, zowel nieuwe als wat oudere. Er staat een gebouw op het terrein met verschillende aparte ruimten. De vereniging heeft op dit moment 92 gezinnen als lid. In mei 1993 kwam de wijkwelzijnstichting met het verzoek of de speeltuinvereniging een deel van haar gebouw zou willen verhuren ten behoeve van een voorziening voor buitenschoolse opvang. Dit was voor de speeltuinvereniging een aantrekkelijk aanbod, met name vanwege de huuropbrengst. Maar er speelden ook andere overwegingen een rol. Voor kinderen was toch geen mooiere combinatie mogelijk? De wijkstichting huurde ‘s middags een ruimte van de speeltuinvereniging. 's Morgens werd dezelfde ruimte gebruikt door de peuteropvang die de vrijwilligers van de speeltuinvereniging zelf verzorgden. Ieder had een eigen kast; de keuken en natuurlijk de speeltuin werden gezamenlijk gebruikt. Er was regelmatig overleg: eens per maand tussen de leiding van de buitenschoolse opvang en de peuteropvang en eens per maand tussen de leiding van de buitenschoolse opvang en de speeltuinvereniging. Het liep en iedereen was enthousiast. Voor de wijkstichting was het de eerste buitenschoolse opvang die ze verzorgden. Van de twee leidsters was het de eerste baan. Ze kregen veel vrijheid om de buitenschoolse opvang vorm te geven. Ze maakten ook gebruik van die vrijheid en werkten in de uitvoering van activiteiten nauw samen met de speeltuinvereniging. Na een jaar traden er veranderingen op die grote gevolgen hadden voor de samenwerking. Het bestuur van de wijkstichting floot de leidsters terug: er moest meer afstand komen tussen de buitenschoolse opvang en de speeltuin. Ook ontstonden er problemen over de tijden waarop de buitenschoolse opvang gebruik wilde maken van de ruimte. De peuteropvang moest een aantal weken wijken. Het speeltuinwerk werd bekritiseerd omdat het niet pedagogisch was. De vrijwilligers van de speeltuin mochten niet meer aan de spullen van de buitenschoolse opvang komen, terwijl de medewerksters van de buitenschoolse opvang als vanzelfsprekend de ruimten en spullen van de speeltuin gebruikten. Op een gegeven moment werd de ruimte van de buitenschoolse opvang afgesloten, zodat de vrijwilligers van de speeltuin de ruimte niet meer in konden. Ook de overlegstructuren veranderden. Voortaan ging alle communicatie via de coördinator van de wijkstichting. Er ontstond een situatie van wederzijds wantrouwen. De slechte ervaringen die de speeltuinvereniging in het verleden had gehad met de wijkstichting kwamen weer naar boven en hadden invloed op de sfeer en de onderlinge verstandhouding. De irritatie en frustratie waren op een gegeven moment niet van de lucht. Ongeveer twee jaar na de start van de buitenschoolse opvang in de speeltuin pakte de wijkwelzijnsstichting zijn biezen. Het bestuur en de vrijwilligers van de speeltuin waren teleurgesteld en opgelucht. Langzaam maar zeker keerde de goede sfeer weer terug. Deze beschrijving is gebaseerd op de ervaringen van de voorzitter van de speeltuinvereniging. Achteraf heeft ze wel een aantal verklaringen voor de situatie die was ontstaan. De speeltuinvereniging had van te voren niet voldoende overzien wat de consequenties waren van de beslissing om een voorziening voor buitenschoolse opvang in het gebouw op te nemen. Van praktische zaken als tijden, het gebruik van gezamenlijk ruimten, vakanties, etc. dachten ze dat ze dat
13
wel in goed overleg zouden oplossen. Maar dat bleek net zoals bij een huwelijk: zodra het niet goed meer gaat, valt er vaak ook niet meer te praten. Voor de wijkstichting speelde een gebrek aan ervaring mee. Ook het bestuur en de medewerkers van deze stichting hebben van te voren onvoldoende overzien wat de consequenties waren van deze stap. Wat de speeltuinvrijwilligers nog steeds steekt, is het gebrek aan respect waarmee ze te maken kregen. In die tijd was de wijkstichting alleen maar bekend met vrijwilligers als uitvoerders: de beroepskrachten bedachten een activiteit en vrijwilligers voerden het uit. Vrijwilligers in een speeltuinvereniging zijn echter zowel uitvoerders als initiatiefnemers en besluitvormers. Speeltuinverenigingen zijn autonome organisaties en moeten als gelijkwaardige behandeld worden. Naar de mening van de speeltuinvrijwilligers gebeurde dat niet. Volgens hen liepen de medewerkers van de wijkstichting over hen heen, werden ze gekleineerd. Deze indruk en beleving werd versterkt door eerdere ervaringen. De speeltuinvrijwilligers werden bevestigd in hun oude vooroordelen tegenover de wijkstichting. Dit stimuleerde de neerwaartse spiraal waarin de samenwerking was terecht gekomen. Toen het eenmaal slecht begon te gaan gingen ook de verschillende belangen een rol spelen. De instelling die de buitenschoolse opvang verzorgde, had andere belangen bij de samenwerking dan de speeltuin. Voor de speeltuinvrijwilligers stond het belang van het kind op de eerste plaats: wat is er vanuit het standpunt van een kind mooier dan een geïntegreerde voorziening? Er was natuurlijk ook een financieel belang, maar dat woog minder zwaar. Voor de instelling die de buitenschoolse opvang aanbood, was er ook een commercieel belang. De buitenschoolse opvang moest kostendekkend zijn. En er was een professioneel belang. De leidsters waren beroepskrachten die hun werk weliswaar met veel liefde deden, maar het was hun betaalde werk. Geen liefhebberij, wat het voor de speeltuinvrijwilligers wel was. Omdat de speeltuinvereniging met een zeker idealisme in de samenwerking was gestapt en zich onvoldoende zakelijk had opgesteld, konden de tegenstellingen zo hoog oplopen. Deze ervaringen zijn zeer leerzaam voor speeltuinorganisaties die overwegen een samenwerking aan te gaan met een instelling voor buitenschoolse opvang. Bedenk van te voren goed wat de meerwaarde van samenwerking is voor de speeltuinvereniging. Zet de voor- en nadelen op een rijtje en bedenk hoe je de nadelen kan beperken. Maak concrete en zakelijk afspraken. Zorg voor duidelijke communicatie. Bewaak je zelfstandigheid. Toon respect voor elkaars werk Wederzijds respect is voor de voorzitter van deze speeltuinvereniging een voorwaarde voor samenwerking tussen een beroepsmatige en een vrijwilligersorganisatie. Zij ziet nog wel een kans voor de combinatie speeltuin en buitenschoolse opvang. Van de nare ervaringen in het verleden kunnen lessen getrokken worden voor de toekomst.
14
3.4
Een speeltuin in oprichting
IJsselstein Speeltuin Achterveld bestaat nog niet. Al zes jaar is het bestuur van de speeltuinvereniging i.o. bezig om de speeltuin van de grond te krijgen. Een locatie voor de speeltuin is er al wel, in de directe omgeving van drie basisscholen, een kinderdagverblijf en een Lomschool. Deze instellingen steunen de oprichting van een speeltuin van harte. Plannen zijn er ook. De speeltuin zal geheel toegankelijk worden gemaakt voor gehandicapten. De financiën zijn toegezegd. Wanneer de speeltuinvereniging van start gaat, geeft de gemeente fl.15.000 per jaar. Daarmee kan een lening afgesloten worden bij de Bank Nederlandse Gemeenten waardoor een bedrag van ƒ 200.000 geïnvesteerd kan worden. De rest van het benodigde bedrag wordt bij elkaar gebracht door onder meer de Quiwani (een soort Lion’s club), het Juliana Welzijnsfonds, het C&A fonds en het Rabofonds. Het terrein is in principe al toegewezen en in de gemeentebegroting is al rekening gehouden met de plannen. De speeltuinvereniging i.o. had zelf nog niet gedacht over samenwerking met buitenschoolse opvang, toen de gemeente met het idee op de proppen kwam. Alle wijkgerichte voorzieningen worden ondergebracht in één gebouw. Toiletten, bergruimte en de keuken worden gezamenlijk gebruikt. Iedere voorziening krijgt één of meerdere eigen ruimtes. De speeltuinvereniging i.o. heeft zonder morren al bestaande plannen aangepast aan de wensen van de gemeente. De gemeente neemt de verantwoordelijkheid voor de bouw van het gebouw. De speeltuinvereniging i.o. en de instelling voor buitenschoolse opvang hebben nog niet met elkaar gesproken over de toekomstige samenwerking. Het is ook nog niet duidelijk of de plannen doorgaan. Wel is bekend dat de buitenschoolse opvang in IJsselstein geleid wordt door vrijwilligers en dat de buitenschoolse opvang open zal gaan voordat de speeltuin is gerealiseerd. De speeltuinvereniging i.o. weet nog niet hoe het beheer van de speeltuin geregeld gaat worden. Gedacht wordt aan een WIW-er. Het is een lange weg van 1993 tot en met 1999 en waarschijnlijk nog daarna. De ervaring van de NUSO is dat het meestal erg lang duurt voordat een nieuwe speeltuin is gerealiseerd. In dit geval was de speeltuinvereniging i.o. naar eigen zeggen slachtoffer van een politiek steekspel. De speeltuin werd de dupe van geruzie tussen de gemeentelijke fracties. Om verschillende redenen kan het zowel voor de voorziening voor buitenschoolse opvang als voor de speeltuinvereniging i.o. zinvol zijn al in een vroeg stadium contact met elkaar op te nemen. Je kunt elkaar steunen in de onderhandelingen met de gemeente. Je kunt samen plannen maken, wat je onderhandelingspositie versterkt. Tegen de tijd dat je samen het gebouw betrekt, heb je elkaar al leren kennen, wat de samenwerking kan versoepelen. Je weet al in een vroeg stadium wat je aan elkaar hebt, wat teleurstellingen achteraf kan voorkomen. Je kunt van tevoren bespreken hoe de samenwerking en het overleg kan worden vormgegeven.
15
3.5
Een speeltuin als werkgever
Hoek van Holland Speeltuin Hoek van Holland ligt tegen de duinen, vlakbij een kinderboerderij en met een prachtige vuurtoren om de hoek. Zowel het gebouw als de buitenruimte zijn door een architect ontworpen. Er is onder meer een waterplek waar kinderen dammen bouwen, en een uitkijktoren met een glijbaan. De omheining om de natuurlijke `zandbak’ wordt gebruikt om te picknicken. In het gebouw vormen de keuken en de gang de centrale ruimte waaromheen andere ruimtes zijn gesitueerd die in directe verbinding staan met de centrale ruimte en toch onafhankelijk van elkaar gebruikt kunnen worden. De ruimtes zijn echter ook onderling met elkaar verbonden zodat een ruimte kan worden vergroot door gebruik te maken van de ruimte ernaast. In het ontwerp is expliciet rekening gehouden met het gezamenlijk gebruik van het gebouw door de speeltuinvereniging en een voorziening voor buitenschoolse opvang. Speeltuinvereniging Hoek van Holland werd op 17 juni 1954 opgericht. Bij de oprichting was de stoomvaartmaatschappij Hoek van Holland betrokken, de voorganger van de huidige Stenaline. Ook andere bedrijven droegen een steentje bij, zoals de Engelse spoorwegen, die werknemers in dienst had die in Hoek van Holland moesten wonen. Ongeveer 400 gezinnen, en daarmee 1310 kinderen zijn lid van de speeltuin. Een gezin betaalt ƒ 20,00 per jaar en daarvoor kunnen alle kinderen van het gezin gebruik maken van de faciliteiten van de speeltuin. Er vind ook losse verkoop plaats, de kaartjes moeten ƒ 1,00 per stuk opbrengen. De speeltuin is in de zomermaanden de hele week open. Na de herfstvakantie gaat de speeltuin in de weekeinden dicht en in december en januari is de speeltuin de hele week gesloten. In deze periode verricht de toezichthouder, een banenpooler, het onderhoud van de tuin. Hij wordt ondersteund door vier vrijwilligers. In het speeltuingebouw is sinds 1983 ook een voorziening voor buitenschoolse opvang ondergebracht. Voor die tijd bestond de binnenruimte van de speeltuin uit een port-a-cabin, die bijna uit elkaar viel. Het was dan ook hoog tijd voor een nieuw gebouw. Ook de tuin moest worden opgeknapt. De speeltuinvereniging ging op zoek naar fondsen. Het Nationaal Jeugdfonds, ofwel Jantje Beton, zegde ƒ 100.000,- toe. Andere instellingen en bedrijven volgden. De vereniging nam een architect in de arm die gespecialiseerd is in speeltuinen. Er zou een zaaltje komen met een toiletgroep en een toezichthuisje. De deelgemeente klopte aan bij de speeltuinvereniging. De gemeente wilde een voorziening voor buitenschoolse opvang in die buurt en kwam bij de vereniging met de vraag of het gebouw niet vergroot kon worden zodat die voorziening erin kon worden onder gebracht. De speeltuinvereniging, die door alle giften een flinke autonomie had opgebouwd, wilde deze niet zomaar prijsgeven. Maar het bestuur, en met name de voorzitter, zag ook kansen, namelijk meer financiële armslag en hernieuwde belangstelling voor de tuin. Toen heeft er een niet veel voorkomende constructie plaatsgevonden. De gemeente legde de buitenschoolse opvang geheel in handen van de speeltuinvereniging. Met medewerking van de stichting Maaswerk Disk, gespecialiseerd in personeelswerk, stelde de vereniging een directrice buitenschoolse opvang en kinderopvang aan. Voor de financiering van de voorziening buitenschoolse opvang, het personeel en de nodige verbouwing kon de vereniging terecht bij de deelgemeente.
16
Concreet leverde de constructie de volgende situatie op: • De speeltuinvereniging kreeg voor de buitenschoolse opvang subsidie van de gemeente en had de directrice op de loonlijst staan. • Voor de buitenschoolse opvang werd een stichting opgericht. • Statutair was vastgelegd dat er altijd een bestuurslid van de speeltuinvereniging zitting moest hebben in het bestuur van de stichting Buitenschoolse opvang. De praktische zaken werden als volgt geregeld: • Zonder overleg werd geen gebruik gemaakt van elkaars ruimte. • De gemeenschappelijke ruimtes werden door de week schoongemaakt door een vaste schoonmaker. In de weekeinden, wanneer de buitenschoolse opvang niet plaatsvond, werd er door de speeltuinvereniging schoongemaakt. • Iedere organisatie was verantwoordelijk voor zijn eigen kinderen. Dit betekent dat de stichting Buitenschoolse opvang aansprakelijk was wanneer er iets met een kind op de BSO mocht gebeuren en dat de speeltuinvereniging aansprakelijk was voor de andere kinderen. • Gas en elektra werden gezamenlijk betaald. Deze constructie was echter geen lang leven beschoren. Er ontstond een fundamenteel probleem, dat te maken had met de relatie tussen beroepskrachten en vrijwilligers. Volgens de heer Haalmeijer, sinds 1990 voorzitter van speeltuinvereniging Hoek van Holland, vond de gemeente het in de loop van de jaren negentig ontoelaatbaar dat een vrijwilligersorganisatie beroepskrachten in dienst had. Er moest een stichting Welzijn komen, waar een kindercentrum, het ambulant jongerenwerk, het ouderenadvies, het dienstencentrum, de buitenschoolse opvang én de speeltuin zouden worden ondergebracht. De speeltuinvereniging wilde echter zelfstandig blijven en weigerde. Een belangrijke reden hiervoor was dat de vereniging wel vaste activa had en geen schulden in tegenstelling tot de deelgemeente die geen vaste activa had en wel schulden. De deelgemeente zou na de fusie het speeltuingebouw in handen krijgen en daarmee zou de speeltuinvereniging haar kapitaal verliezen. De onderhandelingen die vervolgens plaatsvonden leverden op dat de buitenschoolse opvang sinds juli 1998 deel uitmaakt van de stichting Welzijn, maar dat de speeltuinvereniging zelfstandig is gebleven. De heer Haalmeijer werd, naast voorzitter van de speeltuinvereniging ook bestuurslid van de stichting Welzijn. Momenteel is de situatie zo dat de BSO nog steeds gebruik maakt van de ruimte in het gebouw van de speeltuinvereniging. Van samenwerking is eigenlijk geen sprake. Op uitvoerend niveau vindt vrijwel geen overleg plaats. De heer Haalmeijer noemt voor de speeltuinvereniging als voordelen van de samenwerking met de buitenschoolse opvang: • dat de speeltuin aardig verouderd was; met het extra geld konden renovaties plaatsvinden; • dat er nieuwe kinderen voor de speeltuin kwamen door de aantrekkingskracht van de buitenschoolse opvang en door de renovaties in de speeltuin; • dat de deelgemeente of de centrale gemeente eerder bereid zijn om een subsidie te geven omdat buitenschoolse opvang hoog op hun agenda’s staat; • dat door financiële bijdragen van gemeenten, andere geldschieters eerder over de brug komen. Er is echter ook een aantal knelpunten:
17
• van
Speeltuinwerk en buitenschoolse opvang zijn twee verschillende manieren
werken. Dit hoeft niet te botsen maar kan wel aanleiding voor irritaties zijn. • Er zijn soms tegenstrijdige belangen. De instelling voor buitenschoolse opvang wil een veilige en prettige speelplek voor hun kinderen en vindt de speeltuin soms te druk. Het standpunt van de speeltuinvereniging is dat elk kind dat wil er moet kunnen spelen. Een voorbeeld is dat de buitenschoolse opvang het soms moeilijk vindt om hun kinderen te herkennen in het speelgewoel. Er is voorgesteld de speeltuin te sluiten tijdens de uren dat de buitenschoolse opvang open is. Voor de speeltuinvereniging is dit geen reële optie. Ieder kind heeft het recht om te spelen in de speeltuin. Hij geeft de volgende tips: • Zorg er als speeltuinvereniging voor dat je niet je autonomie kwijtraakt. • Zorg ervoor dat elke instelling eigen ruimten heeft binnen het gebouw. • Maak de randvoorwaarden en de verhoudingen duidelijk en leg ze schriftelijk vast. Voor BSO Het Berennest is het grote voordeel van de samenwerking de buitenspeelruimte. Nadelen zijn het delen van de gemeenschappelijke voorzieningen en het moeizame contact met de speeltuinvereniging. Medewerkers van de BSO geven de volgende tips: • Het is heel belangrijk om goede afspraken te maken en de afspraken schriftelijk vast te leggen. Deze afspraken moeten bijvoorbeeld betrekking hebben op de verdeling van verantwoordelijkheden, op het gebruik van ruimten en materialen, openstelling van de speeltuin, toezicht in de speeltuin. • Openheid en duidelijkheid in het contact is belangrijk. • Er moeten voldoende mogelijkheden zijn om de speeltuin open te stellen op tijdstippen dat de BSO open is. Het is erg vervelend wanneer de speeltuin open is voor de kinderen van de BSO, maar dat de kinderen uit de buurt er niet kunnen spelen omdat er onvoldoende toezichthouders vanuit de speeltuinvereniging zijn. Om deze mogelijkheden te creëren zijn voldoende speeltuinvrijwilligers nodig, of één of meerdere betaalde beheerders of toezichthouders. • Ondanks duidelijke afspraken over verdeling van verantwoordelijkheden is het van belang dat er een wederzijds bereidheid bestaat elkaars kinderen in de gaten te houden en op te vangen.
18
4. Samenvatting en tips De voorbeeldbeschrijvingen geven een beeld van de dagelijkse praktijk. De tips en adviezen die bij de verschillende voorbeelden worden gegeven, zijn soms specifiek voor dat ene voorbeeld, maar meestal zijn ze in het algemeen ook van toepassing. Hieronder volgen een aantal tips en worden voorwaarden genoemd die nodig zijn om de kans van slagen van de samenwerking te vergroten.
Tips en voorwaarden om de samenwerking beter te laten slagen
Drie voorwaarden bij de start • Uit ervaring blijkt dat een goede persoonlijke relatie, een open positieve houding en respect voor elkaar drie belangrijke voorwaarden zijn om te gaan samenwerken. Neem dus ook de tijd om elkaar te leren kennen, ga bij elkaar op werkbezoek en stel je open op. Waar moet je van tevoren aan denken • Bedenk van tevoren waarom je wilt samenwerken en op welke punten. Welke doelen streef je na en op welke manier kun je die realiseren? • Bedenk van tevoren wat je als organisatie te bieden hebt. Wat is de kracht van je organisatie? Waarom zou jouw organisatie aantrekkelijk zijn voor een andere organisatie? Maak van jouw organisatie een aantrekkelijke samenwerkingspartner. • Denk niet alleen na over wat de samenwerking je mogelijk gaat opleveren, de meerwaarde, maar ook wat het gaat kosten. Financieel, inzet, tijdsinvestering, organisatie en misschien ook wel frustraties. • Samenwerking kost tijd. Overleggen en activiteiten voorbereiden betekenen een extra tijdsinvestering. Voor de BSO is van belang dat deze tijd ook door de werkgever gegeven wordt. • Zoek je samenwerkingspartner zo dicht mogelijk in de buurt. • Wijs iemand aan als trekker van het samenwerkingsproces. Zorg voor draagvlak • De samenwerking moet door alle geledingen binnen de organisatie worden gedragen. Dus niet alleen het management of het bestuur, maar ook de uitvoerenden of vrijwilligers moeten achter het plan kunnen staan. Afspraken op papier • Zorg dat de samenwerkingsplannen op papier komen zodat er geen misverstanden over ontstaan. • Maak een stappenplan: Wie doet wat en wanneer. Neem hierin ook evaluaties op. • Stel het kind centraal: wat levert het de kinderen op als er wordt samengewerkt? Wie moet je erbij betrekken? • Betrek de ouders in het proces • Vergeet de kinderen niet te vragen wat zij willen. Het gaat er uiteindelijk om dat het aanbod voor hen beter wordt. Belangrijke tip voor de start • Begin kleinschalig en concreet. Eindeloze discussies over wat je belangrijk vindt in de samenwerking en waarom, werken vaak belemmerend. Omdat er waarschijnlijk sprake is van cultuurverschillen tussen de samenwerkingspartners kun je makkelijk blijven steken in doelstellingendiscussies. Ga aan de slag met een concrete activiteit,
19
bijvoorbeeld door samen een vakantieactiviteit te organiseren in de speeltuin. Positieve ervaringen zijn belangrijk.
Mogelijke knelpunten Realiseer van tevoren waar je tegenaan kunt gaan lopen. Welke mogelijke knelpunten kun je verwachten? • Uit ervaringen blijkt dat cultuurverschillen samenwerking kunnen belemmeren. Speeltuinwerk en BSO kennen vaak andere doelgroepen, hebben andere doelstellingen en werkwijze en bovendien werkt de BSO met professionele betaalde krachten en draait de speeltuin vaak op vrijwilligers. Geen geringe verschillen. • Deze verschillen zijn waarschijnlijk terug te vinden in de pedagogische benadering van de kinderen. • Bestaande vooroordelen over elkaars werk zullen op de een of andere manier besproken moeten worden. Ook oud zeer moet uit de weg geruimd.
20
5. Tot slot Deze brochure heeft een aantal voorbeelden gegeven van manieren waarop samenwerking tussen buitenschoolse opvang en speeltuinverenigingen gestalte kan krijgen. Sommige voorbeelden waren zonder meer positief, zoals in IJsselmonde. In andere situaties verliep de samenwerking wat moeizamer of mislukte de samenwerking zelfs. Twee dingen zijn in ieder geval duidelijk geworden met de voorbeelden. Er kunnen aardig wat haken en ogen zitten aan samenwerking tussen beide werksoorten. De verschillen tussen het soms geheel vrijwillige speeltuinwerk en de professionele kinderopvang zijn groot en blijken soms onoverbrugbaar. Daar staat echter tegenover dat de combinatie van beide werksoorten grote winst is voor kinderen. En om hen gaat het uiteindelijk.
21
Literatuur Buitenschoolse opvang in samenwerking Rijswijk 1997 Ministerie van VWS Gratis op te vragen bij: Haeghepoorte, Fruitweg 17 2525 KE Den Haag ook via de website van VWS te printen www.minvws.nl Samen sterker Stappenplan voor een netwerk rond jeugd. SJN 1998 Telefoon: 030- 2394455 Thuis in de buurt Buitenschoolse opvang nader bekeken. Ria Meijvogel, Liesbeth Schreuder, Betty Vervoort NIZW, 1994 Telefoon: 030-2306607 Eindverslag project buitenschoolse opvang BSJ, 1994 073-6141774 Gouda: een (buiten)schools voorbeeld van samenwerking Louisa Balk en Thecla de Vent BoinK 030- 2317914 De kinderclub Een open voorziening voor buitenschoolse opvang. E.T Schreuder en M.C Meijvogel NIZW, 1998 Samenwerken aan opvang buiten schooltijd Kinderen, ouders en professionals aan het woord. Manuele de Bois-Reymond, Jantien Belt e.a. Van Gorcum ISBN 9023233786 Werkboek uitbreiding BSO in samenwerking met andere voorzieningen ZOK, 1999 010-4366088 Speeltuinen en buitenschoolse opvang Onderzoeksverslag NUSO, april 1999
22