5
Jaargang 18 TIJDSCHRIFT "BUSINESS MEDIA" mei 2013 nr. Maandelijks Verschijnt niet in juli en augustus Afgiftekantoor Antwerpen X P309357
inhoud levensverzekeringen Buitenlandse levensverzekering voortaan te melden in aangifte 1 aanvullende voorzorg zelfstandigen Invaliditeitsverzekering: de airbag van een voorzorgsplan 4 levensverzekeringen Notificatie bij overlijden viseert ook sommige levensverzekeringen 8 Wettekst
LNB
.NN/Lnbnn/KL-NN01
Aangifteformulier
Commentaar
levensverzekeringen
Buitenlandse levensverzekering voortaan te melden in aangifte Vanaf 2013 moet in de belastingaangifte melding gemaakt worden van het bestaan van een buitenlandse levensverzekering. Hoe men het ook draait of keert, klanten zullen voortaan meer en meer duidelijke argumenten willen horen om nog een levensverzekering in het buitenland af te sluiten. De Belgische levensverzekering moet namelijk niet aangeven worden en loopt dus minder in het vizier van de fiscus. Dit laatste is toch de eerste indruk. Het nieuwe artikel 307, § 1, lid 3 van het Wetboek der Inkomstenbelastingen stelt het volgende: “De jaarlijkse aangifte in de personenbelasting moet het bestaan vermelden van de door de belastingplichtige of zijn echtgenoot alsmede door de kinderen waarover hij […] het ouderlijk gezag uitoefent, individueel gesloten levensverzekeringsovereenkomsten bij een in het buitenland gevestigde verzekeringsonderneming en van het land of de landen waar deze overeenkomsten afgesloten werden.” In het aangifteformulier voor het aanslagjaar 2013 heeft men het vroegere vak over ‘(bank)rekeningen in het buitenland’ nu uitgebreid met een nieuwe rubriek over ‘individuele levensverzekeringen in het buitenland’.
Onder code 1076-88 moet het vakje aangevinkt worden als de belastingplichtige, zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende partner, of één van zijn nietontvoogde minderjarige kinderen, een buitenlandse levensverzekering heeft.
2 LIFE & BENEFITS
NR 5
MEI 2013
KLUWER
Meer bepaald wordt de vraag gesteld of men ooit één of meer (nog lopende) individuele levensverzekeringsovereenkomsten gesloten heeft bij een verzekeraar gevestigd in het buitenland. Ook het land of de landen waar de levensverzekering(en) gesloten werd(en), moet in de aangifte vermeld worden. Er moet geen melding gemaakt worden van de kenmerken van de buitenlandse levensverzekering: waarde van de polis, bedrag van de betaalde premies, onderschrijvingsdatum, begunstigden.... Normaal zou men verwachten dat de fiscus daar wel interesse voor heeft. De ‘ja-verklaring’ op de belastingaangifte is dus helemaal geen aangifte van een inkomen of van iets anders dat belastbaar is of dat noodzakelijk is om de verschuldigde belastingen te berekenen. Het is enkel – hoe zouden we het formuleren – een opmerkelijk feit waarnaar de fiscus nieuwsgierig is. Wat met afgekochte overeenkomsten?
Wie de vragen op het aangifteformulier leest, en de vraag over de buitenlandse bankrekeningen vergelijkt met de vraag over de buitenlandse levensverzekeringen, zal opmerken dat er blijkbaar iets verschillend beoogd wordt. Inzake buitenlandse bankrekeningen vraagt de fiscus of men “in 2012 op enig ogenblik” titularis is geweest van een bankrekening. In de rubriek over de buitenlandse levensverzekering vraagt de fiscus of men “ooit één of meer (nog lopende)” buitenlandse levensverzekeringen heeft afgesloten. Inzake de bankrekeningen moet er beoordeeld worden of men in het inkomstenjaar (hier 2012) op enig ogenblik een bankrekening had. Men moet de ‘ja’verklaring ook aanvinken als men die bankrekening ondertussen heeft afgesloten. Voor de levensverzekeringen wordt er gevraagd naar de ‘nog lopende’ levensverzekeringen. Welnu, omdat er nergens bij vermeld wordt wanneer die levensverzekeringen ‘nog lopende’ moeten zijn, lijkt het redelijk om aan te nemen dat die op de aangiftedatum (datum waarop de aangifte wordt ondertekend) ‘nog lopende’ moeten zijn. Deze interpretatie kan ook gemotiveerd worden door te verwijzen naar de duidelijk verschillende formulering t.o.v. de verklaring inzake de buitenlandse bankrekeningen: als die vraag duidelijk anders gesteld wordt, dan zal dat toch met een bepaalde bedoeling geweest zijn. Ook de wetteksten ondersteunen, naar onze mening, deze visie. Deze kwestie kwam aan bod in de Commissie voor de Financiën en de begroting op 26 maart 2013. Een commissielid vroeg op welk ogenblik de levensverzekering dient te bestaan: op de laatste dag van het belastbaar tijdperk (31/12/2012) of op het moment van de ondertekening van de belastingaangifte (ergens in 2013)? Staatssecretaris Hendrik Bogaert antwoordde dat alle buitenlandse levensverzekeringen die tijdens het belastbaar tijdperk bestaan of bestaan hebben, in de belastingaangifte moeten worden vermeld. Een levensverzekering die bijvoorbeeld op 2 januari 2012 werd afgekocht moet volgens de staatssecretaris dus ook worden aangegeven.
Tak 26?
De staatssecretaris bevestigde dat tak 26-overeenkomsten niet onder de aangifteverplichting vallen. Tak 26-kapitalisatieverrichtingen zijn immers juridisch geen levensverzekeringen. Maar een lijfrenteovereenkomst die zou afgesloten zijn bij een buitenlandse levensverzekeraar is wel een levensverzekering, en die valt dus ook onder de aangifteplicht. Die aangifteplicht geldt om dezelfde reden ook voor bijvoorbeeld een schuldsaldoverzekering.
Overgedragen verzekeringsovereenkomst
Een andere vermeldenswaarde passage uit het voormelde antwoord van de staatssecretaris betreft de overgedragen overeenkomsten. Zo’n overdracht van een levensverzekeringsovereenkomst van de ene verzekeringnemer naar een andere verzekeringnemer kadert gewoonlijk in een zogenaamde ‘verzekeringsgift’. De staatssecretaris stelt dat, indien de verzekeringnemer de levensverzekering
KLUWER
LIFE & BENEFITS
NR 5
MEI 2013 3
heeft overgedragen, het aan de nieuwe verzekeringnemer toekomt het bestaan ervan te vermelden in zijn belastingaangifte. Ook in dit geval zou men de vraag kunnen stellen wat er moet gebeuren indien die ‘verzekeringsgift’ in 2012 (of in 2013) werd gedaan. Is het de nieuwe verzekeringnemer op het ogenblik van de ondertekening van de aangifte, die de aangifteplicht heeft? Is dit dan niet ergens in tegenstrijd met zijn voormelde standpunt dat al wie in 2012 een levensverzekering had (ook als die ondertussen werd afgekocht), aangifteplichtig is? Eén verklaring voor beide partners
In de belastingaangifte is slechts één ‘ja’-verklaring voorzien. Indien de aangifte moet ingevuld worden door twee partners, dan moeten zij samen beslissen om dit vak al dan niet aan te vinken. Zoals gezegd moeten zij dit doen als één van hen, of één van hun kinderen waarover zij het ouderlijk gezag uitoefenen, een buitenlandse levensverzekering heeft. Ook dit lijkt evidenter dan het is: het zou immers wel eens kunnen dat één van de partners een levensverzekering heeft zonder dat de andere partner het wist.
Sanctie
De staatssecretaris merkte ook het volgende op. Als de belastingplichtige ‘vergeet’ om die buitenlandse verzekering aan te geven, heeft men te maken met een onjuiste of onvolledige aangifte en gelden de gebruikelijke administratieve sancties. Of men dit mag interpreteren als een ‘meevaller’, en dit dus wil zeggen dat er geen strafsancties kunnen toegepast worden, lijkt nog geen uitgemaakte zaak.
Kritiek, commentaar en gefilosofeer…
Deze nieuwe aangifteplicht is in de sector één van dé talks of the town. Iedereen probeert in te schatten wat de belastingadministratie precies zal doen met deze gegevens, en welke knipperlichten bij de belastingadministratie automatisch op rood of oranje zullen springen. Zou de fiscus ook anders reageren naargelang het land waar die levensverzekering gesloten is? Sommigen denken dat het eerder een psychologische zet van de overheid is die hiermee vooral een statement wil maken in het kader van haar strijd tegen belastingfraude. Anderen denken dat dit het begin is van een Europees financieel informatienetwerk.Via een koppeling van allerhande databanken zou dit eventueel kunnen leiden tot één groot vermogenskadaster. Hierbij wordt dan gevreesd voor de privacy, maar ook voor een overheid die continu op zoek is naar nieuwe inkomsten. Ook rijst de vraag of deze aangifteplicht niet indruist tegen de Europese regels. Worden de buitenlandse levensverzekeringen op die manier niet gestigmatiseerd in België? Kan dit dan een voldoende reden zijn om geen aangifte te doen van buitenlandse levensverzekeringen? Sommigen zien hierin een BelgiëLuxemburg-duel, waarbij de Luxemburgse levensverzekeringssector nu een zware opdoffer krijgt, en waarover de Belgische levensverzekeringssector toch niet echt rouwig is. Anderen zien het nog anders, en verwijzen naar de historisch lage interestvoeten, de recente premietaksverhoging van 1,1% naar 2%, en stellen dat door deze aangifteplicht alle beleggingsverzekeringen het moeilijker zullen krijgen, en dus heel de sector van beleggingsverzekeringen nu zwaar getroffen wordt, óók de Belgische. Een ander gehoord standpunt is dat de aangifteplicht onafdwingbaar zou zijn omdat de belastingadministratie in een belastingaangifte niet meer gegevens mag vragen dan nodig voor de vestiging van de belasting. Er zijn er ook die zich afvragen wat het land is waar de verzekering is afgesloten. Hoewel het duidelijk de bedoeling is van de fiscus om te weten in welk land de buitenlandse verzekeraar gevestigd is, zijn er die ook in dit verband de discussie op de spits drijven en stellen dat in de meeste gevallen ‘België’ zal moeten ingevuld worden. Dit wordt dan gemotiveerd door een juridische redenering, waarbij verwezen wordt naar het land waar de documenten werden opgemaakt, of naar
4 LIFE & BENEFITS
NR 5
MEI 2013
KLUWER
het land waar de verzekeringnemer woont. Dit kwam ook aan bod in de voormelde commissiebespreking, maar de staatssecretaris ging daar niet op in. Anderen verwijzen naar de huidige en nieuwe fiscale regularisatiestelsels, die gepresenteerd worden als een laatste biechtkans om in 2013 de fiscale zonden nog te worden vergeven, zij het met een wat zwaardere prijs voor de aflaat. En dit in een poging van de overheid om in het buitenland geparkeerd kapitaal terug naar België te krijgen. Nog anderen zijn dan weer pragmatisch en stellen dat men zich niet hoeft op te winden over dit soort van kwesties: wie de (fiscale) wet naleeft hoeft niets te vrezen. En iedereen moet correct zijn belastingen betalen. Vaststelling
In het kader van dit artikel mengen we ons niet in dit (delicate!) debat. Het enige punt dat we willen maken is de vaststelling dat die aangifteplicht er vanaf 2013 wel degelijk is. En dat dit, tot nader order, een realiteit is waarmee de belastingplichtige zal moeten leven.
Luc Vereycken
aanvullende voorzorg zelfstandigen
Invaliditeitsverzekering: de airbag van een voorzorgsplan Niet alleen het wettelijk rustpensioen van een zelfstandige ligt aan de eerder lage kant, ook bij invaliditeit scheert de tussenkomst van de sociale zekerheid voor zelfstandigen geen hoge toppen. Een degelijke invaliditeitsverzekering is dan ook meer dan een loutere appendix van een pensioenplan. Zo’n dekking is een heuse airbag van een degelijk uitgebalanceerd voorzorgsplan. En vergeet ook de vennootschap zelf niet: ook die kan in financiële ademnood komen als de bedrijfsleider al dan niet tijdelijk wegens gezondheidsproblemen moet afhaken. Dit artikel verkent een aantal mogelijkheden en aandachtspunten. Sociale zekerheid
Voor een zelfstandige hangt de wettelijke ZIV-tussenkomst niet af van zijn inkomen. Hij geniet een forfaitaire dagvergoeding, in het stelsel van de ‘zesdagenweek’, hetzij 26 dagvergoedingen per maand. De dagvergoeding gaat in vanaf de tweede maand ongeschiktheid. Het bedrag ervan varieert naargelang de arbeidsongeschikte zelfstandige al dan niet personen ten laste heeft en hij al dan niet definitief zijn activiteit als zelfstandige stopzet. En ook in functie van de duur van de arbeidsongeschiktheid: vanaf de dertiende maand invaliditeit stijgt de dagvergoeding soms wat. De dagvergoeding bedraagt in functie van voormelde parameters, tussen 32,73 euro (hetzij 32,73 euro x 26 = 850,98 EUR per maand) en 53,32 euro (hetzij 53,32 euro x 26 = 1.386,32 euro per maand) voor zelfstandigen met gezinslast. Een aanvullend invaliditeitsinkomen is dus zeker geen luxe. We gaan hierna eerst in op de situatie van een bedrijfsleider (met vennootschap) en nadien op de zogeheten ‘eenmanszaken’ (zonder vennootschap).
KLUWER
Bedrijfsleiders
LIFE & BENEFITS
NR 5
MEI 2013 5
Voor zelfstandige bedrijfsleiders (met vennootschap dus), biedt zich in eerste instantie een collectieve of individuele polis gewaarborgd inkomen aan die de vennootschap in het rechtstreeks voordeel van de bedrijfsleider kan sluiten. De vennootschap betaalt dan ook de premies. Op die premies is een premietaks verschuldigd van 4,4% voor een collectieve polis en 9,25% voor een individuele polis. De premie en de bijhorende premietaks zijn in principe fiscaal aftrekbaar voor de vennootschap. Aandachtspunt hierbij betreft de door de WAP in 2004 ingevoerde 100%aftrekgrens. In twee woorden komt die aftrekbegrenzing erop neer dat de door de vennootschap betaalde premies voor een arbeidsongeschiktheidspolis in het voordeel van de bedrijfsleider slechts aftrekbaar zijn voor zover de verzekerde jaarrente, samen met de wettelijke ZIV-tussenkomst, niet hoger is dan 100% van de normale brutojaarbezoldiging. Net zoals bij de 80%-grens inzake pensioenopbouw moet die bezoldiging ook hier een regelmatig en maandelijks karakter hebben. Geniet de bedrijfsleider helemaal geen bezoldiging of geen ‘regelmatige en maandelijkse bezoldiging’, dan worden de door de vennootschap betaalde premies zelfs onmiddellijk als bezoldiging belast in hoofde van de bedrijfsleider. Het komt wel eens voor dat de aldus maximaal te verzekeren arbeidsongeschiktheidsrente in de praktijk als ontoereikend ervaren wordt. Het schoolvoorbeeld hierbij is de éénpersoons-BVBA die een omzet van pakweg 150.000 euro draait, die voor 50.000 euro beroepskosten heeft en die aan haar enige zaakvoerder een bezoldiging toekent van 50.000 euro. Welnu, de 100%-aftrekgrens is gebaseerd op de bezoldiging van 50.000 euro. Om het effectief maximaal te verzekeren bedrag te berekenen moet men hiervan ook nog eens de wettelijke ZIVtussenkomst aftrekken, terwijl de economische waarde van de activiteit van de zaakvoerder 100.000 euro weegt (omzet van 150.000 euro min beroepskosten van 50.000 euro).
Sociaal VAPZ
Een interessante combinatie kan er in bestaan om de maximale invaliditeitsrente die via de vennootschap kan opgebouwd worden binnen de 100%-grens aan te vullen via een solidariteitsprestatie bij arbeidsongeschiktheid in het kader van een sociaal VAPZ-contract. Niet alleen zijn de VAPZ-premies, solidariteitsbijdragen incluis, vrijgesteld van premietaksen en zijn de premies volledig aftrekbaar als beroepskost, naast en bovenop het wettelijk beroepskostenforfait. Komt daarbij dat de solidariteitsprestaties bij arbeidsongeschiktheid ook niet worden meegeteld voor de berekening van de 100%-grens op een door de vennootschap ten gunste van de bedrijfsleider gesloten arbeidsongeschiktheidspolis (dit in tegenstelling tot het VAPZ-pensioenkapitaal, dat wél meetelt voor de berekening van de 80%-grens op een door de vennootschap gesloten pensioenverzekering). Qua ‘cilinderinhoud’ moet men echter van dergelijke invaliditeitsverzekering, aangeboden als solidariteitsprestatie in het kader van een sociaal VAPZ-contract, geen wonderen verwachten. In de praktijk bieden de pensioeninstellingen vandaag een vast pakket aan solidariteitsprestaties aan (bvb. een dekking ‘premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid’ en een dekking ‘vervangingsinkomen bij arbeidsongeschiktheid’) voor een vaste solidariteitsbijdrage van 10% van de totale VAPZ-premie. En dan spreken we, gelet op de absolute maximum-VAPZpremie van ongeveer 3.500 euro, van een globaal budget van hooguit zo’n 350 euro voor alle solidariteitsprestaties samen. Daarmee kan natuurlijk geen volwaardige dekking bij invaliditeit worden verzekerd. Sommige pensioeninstellingen hanteren strakke toekenningscriteria (bvb. eigenrisicotermijn van 6 maanden enkel volledige – >66% – en bestendige invaliditeit…) om zo het bedrag van de verzekerde rente wat op te krikken. Maar zelfs dan gaat het hooguit om een relatief bescheiden, zij het welgekomen aanvulling, bij een ernstig schadegeval, op wat de vennootschap kan opbouwen binnen de 100%-grens (zie hoger).
6 LIFE & BENEFITS
NR 5
MEI 2013
KLUWER
Stippen wij toch aan dat de wet toelaat om meer dan 10% van de VAPZ-premie aan te wenden voor solidariteitsprestaties. Maar bij ons weten biedt geen enkele pensioeninstelling vandaag de mogelijkheid voor de zelfstandige om te opteren voor hogere solidariteitsprestaties, met een navenant hogere kostprijs dan de voormelde 10%. En hoe dan ook bepaalt de VAPZ-wetgeving dat de verzekerde invaliditeitsrente maximaal 25.000 euro per jaar mag bedragen. Vergeet ook de vennootschap zelf niet
Wat betreft de indekking van het arbeidsongeschiktheidsrisico bij bedrijfsleiders moet men ook oog hebben voor de vennootschap zelf. Zeker in kleinere vennootschappen kan het wegvallen van de bedrijfsleider wegens arbeidsongeschiktheid immers ook de vennootschap (tijdelijk) in financiële ademnood brengen. Denk hierbij onder meer aan een aantal kosten die verder moeten betaald worden terwijl de vennootschap minder of zelfs geen inkomsten meer boekt. Dit risico kan opgevangen worden met een zogeheten ‘keymanverzekering’, zeg maar een polis gewaarborgd inkomen die de vennootschap in haar eigen voordeel sluit op het hoofd van haar bedrijfsleider en die voorziet in de uitkering van een (tijdelijke) arbeidsongeschiktheidsrente aan de vennootschap. De premies voor dergelijke polis zijn onderworpen aan een premietaks van 9,25% en zijn voor de vennootschap fiscaal aftrekbaar (o.i. is de voormelde 100%-grens er niet op van toepassing). De aan de vennootschap uitgekeerde arbeidsongeschiktheidsrente is dan wel voor haar belastbaar. Ook het overlijdensrisico kan op dezelfde manier ingedekt worden voor de vennootschap via zo’n keymanverzekering (hier bedraagt de premietaks slechts 4,4%).
Riziv-contract
Naast een (al dan niet sociale) VAPZ-overeenkomst, kunnen beoefenaars van een aantal ‘gezondheidsberoepen’ ook een zogenaamde Riziv-overeenkomst onderschrijven. Deze regeling staat open voor ‘geconventioneerde’ artsen, tandartsen, apothekers en kinesitherapeuten. In ruil voor het feit dat ze geconventioneerd zijn, stelt het Riziv een bedrag ter beschikking dat, afhankelijk van de beroepscategorie, kan oplopen tot enkele duizenden euro per jaar (dit is de zogeheten ‘Riziv-tussenkomst’). De betrokkene kan kiezen om die Riziv-tussenkomst te laten aanwenden als premie voor een verzekering die voorziet in een vervangingsinkomen bij invaliditeit of voor een individuele pensioenovereenkomst die voldoet aan de voorwaarden van een sociale VAPZ-overeenkomst. Zo’n Rizivovereenkomst is in dit geval geen VAPZ-overeenkomst, maar beantwoordt enkel aan de kenmerken van een sociale VAPZ-overeenkomst (met solidariteitsstelsel dus) en kan overigens gecombineerd worden met een al dan niet sociale VAPZovereenkomst die de betrokkene zelf financiert. De door het Riziv betaalde premies komen niet in mindering van de aftrekbare premies voor de door de betrokkene hiernaast zelf gefinancierde (gewone of sociale) VAPZ-overeenkomst.
Eenmanszaak
Een zelfstandige zonder vennootschap kan in eigen naam een klassieke dekking ‘gewaarborgd inkomen’ sluiten, al dan niet als een aanvullende dekking bij een individuele levensverzekering. De premies zijn aftrekbaar als werkelijke beroepskost. De voormelde 100%-grens speelt hier niet, maar uiteraard wel de acceptatiegrenzen van de verzekeraar. Zo zal de dekking de facto toch steeds worden beperkt in functie van het inkomen van de zelfstandige. Normaal bedraagt de premietaks 9,25%. Maar als de dekking ‘gewaarborgd inkomen’ de vorm aanneemt van een aanvullende dekking bij een individuele levensverzekering geldt in de praktijk volgens de belastingadministratie voor de aanvullende verzekering hetzelfde premietakstarief als de hoofdverzekering (in de regel is dat 2%, maar bij een pensioenspaarverzekering is dat 0%). Die regel geldt dan volgens de fiscus om nogal duistere redenen echter niet als de dekking ‘gewaarborgd inkomen’ een aanvullende verzekering is bij een VAPZovereenkomst, buiten het solidariteitsstelsel om: dan bedraagt premietaks op die aanvullende invaliditeitsverzekering toch 9,25%.
KLUWER
Andere beschouwingen
LIFE & BENEFITS
NR 5
MEI 2013 7
Meer nog dan bij een overlijdensdekking, moet men bij een arbeidsongeschiktheidsdekking naast de fiscaliteit en de kostprijs ook oog hebben voor de kwaliteit van de dekking in al haar facetten. Denken wij hierbij onder meer aan de draagwijdte van de dekking (dekking van economische en/of fysiologische invaliditeit), de uitsluitingen (op dit vlak zijn er heel wat verschillen van verzekeraar tot verzekeraar), de medische selectie en de regeling inzake voorafbestaande aandoeningen. Een beschouwing met betrekking tot de groeps- en IPT-verzekering enerzijds en het VAPZ anderzijds, betreft de continuïteit van de arbeidsongeschiktheidsdekking wanneer de betrokkene uit het stelsel stapt. Het is namelijk zo dat de premiebetaling voor de groeps- en IPT-verzekering stopt als de bedrijfsleider de vennootschap verlaat en al dan niet aan de slag gaat bij een andere vennootschap. Rijst dan de vraag naar de mogelijke persoonlijke verderzetting of overplaatsing naar een andere vennootschap. Het loont gewis de moeite om vooraf eens te polsen hoe soepel de verzekeraar hierin optreedt, ook inzake premietarifering en (nieuwe) medische acceptatie. • Wat de beroepsgebonden verzekeringen betreft (collectieve en individuele arbeidsongeschiktheidstoezegging), is de kwestie gedeeltelijk geregeld in de Landverzekeringswet, zoals enkele jaren geleden gewijzigd door de ‘wet Verwilghen’. De regeling is slechts gedeeltelijk in die zin dat de Landverzekeringswet voorziet in een recht van persoonlijke verderzetting, maar nog niet meteen in een recht van overplaatsing van de polis naar een andere vennootschap, wat in voorkomend geval uiteraard veel interessanter is. Ook is het premieniveau bij zo’n verderzetting een aspect dat kan verschillen van verzekeraar tot verzekeraar. • Het probleem van de overplaatsing naar een andere vennootschap rijst niet bij (het solidariteitsluik bij) het VAPZ, omdat het VAPZ in persoonlijke naam wordt gesloten door de zelfstandige, zelfs als hij met een vennootschap werkt. Het continuïteitsprobleem rijst daarentegen wel als de betrokkene niet langer zelfstandige is (hij wordt bijvoorbeeld werknemer), omdat de premiebetaling in het VAPZ nu eenmaal veronderstelt dat men zelfstandige is. Normaal zullen dan de solidariteitsprestaties uitdoven, zonder mogelijkheid tot verderzetting. Het is immers zo dat de voormelde wet Verwilghen expliciet niet van toepassing is op de solidariteitsprestaties in het kader van een sociale VAPZovereenkomst.
Premievrijstelling
Ten slotte kan er nog gewezen worden op het nut van het inbouwen van een dekking ‘premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid’ in het pensioenplan. Hierdoor zorgt de verzekeraar zelf voor de verdere pensioenopbouw tijdens perioden van arbeidsongeschiktheid. Bij een IPT-verzekering wordt dit aangeboden als een aanvullende dekking. De premies hiervoor zijn fiscaal aftrekbaar voor de vennootschap. Wat betreft het sociaal VAPZ, wordt steevast een soort dekking premievrijstelling aangeboden als ‘solidariteitsprestatie’ (zie ook hoger), wat vaak niet het geval is bij een gewoon VAPZ, enkele pensioeninstellingen niet te na gesproken. Tip: Het sociaal VAPZ laat toe om voor de bedrijfsleider een extra uitkering bij invaliditeit in te bouwen in het voorzorgsplan. En dit in een wel erg fiscaalvriendelijke omgeving.
Paul Van Eesbeeck
8 LIFE & BENEFITS
NR 5
MEI 2013
KLUWER
levensverzekeringen Notificatie bij overlijden viseert ook sommige levensverzekeringen Op 1 juli 2012 is een nieuwe notificatieprocedure bij overlijden op de rails gezet. Kort geschetst, wil de overheid dat een nalatenschap pas vrijgegeven wordt na aanzuivering van de fiscale en sociale schulden van de overledene en zijn rechtverkrijgenden. Ook sommige levensverzekeringen zijn geviseerd. Notificatieprocedure in kort bestek
Notarissen die een akte van erfopvolging opstellen, moeten dat ter kennis brengen van de overheid, die over twaalf werkdagen beschikt om aan de notaris gebeurlijke fiscale of sociale schulden van de overledene of diens rechtverkrijgenden te melden. De houders van tegoeden van de overledene – het gaat in hoofdzaak om banken en verzekeraars – kunnen die tegoeden slechts vrijgeven op basis van een akte van erfopvolging die aangeeft dat de overheid geen kennisgeving heeft gedaan van nog openstaande fiscale of sociale schulden. En wat als de overheid wel kennis heeft gegeven aan de notaris van nog openstaande fiscale of sociale schulden van de overledene of zijn rechtverkrijgenden? In dit geval moet aan de houder van de tegoeden van de overledene een attest van erfopvolging of een attest van de overheid die de schulden ter kennis heeft gebracht, bezorgd worden waaruit blijkt dat ondertussen alle schulden vereffend zijn of een attest van erfopvolging waarin staat dat de tegoeden kunnen worden vrijgegeven na betaling, door middel van de kwestieuze tegoeden, van de schulden waarvan werd kennisgegeven.
Toepassing op levensverzekeringen
Inzake levensverzekeringen geldt voormelde regeling enkel als de nalatenschap – of de krachtens het nieuwe artikel 110/1 van de Landverzekeringswet hiermee gelijkgestelde wettelijke erfgenamen (zie Life & Benefits 2012, nr. 3, p. 3) – de begunstigde is. Als bvb. de echtgenoot en/of de kinderen generiek of nominatief als begunstigden worden aangeduid, geldt de nieuwe notificatieprocedure dus blijkbaar niet. Zelfs niet als de betrokken begunstigde(n) de (enige) erfgenamen van de overledene blijken te zijn. Dit pleit er misschien voor om de nalatenschap niet standaard als hoofdbegunstigde bij overlijden aan te duiden. Ook andere redenen kunnen daarvoor pleiten: als ‘de nalatenschap’ als begunstigde wordt aangeduid, behoort het overlijdenskapitaal tot het onderpand van alle schuldeisers van de overleden verzekeringnemer. Dit is volgens de Landverzekeringswet in principe niet het geval als bijvoorbeeld de echtgenoot en/of de kinderen als begunstigden zijn aangeduid. Tip: Vermijd om ‘de nalatenschap’ aan te duiden als hoofdbegunstigde van een levensverzekering.
Paul Van Eesbeeck Redactiecomité: Paul Roels, Paul Van Eesbeeck, Luc Vereycken. Hoofdredactie: Paul Van Eesbeeck -
[email protected]. Eindredactie: Patrick Lambrecht –
[email protected]. De nieuwsbrief Life & Benefits is een uitgave van Kluwer – www.kluwer.be. Verantwoordelijke uitgever: Hans Suijkerbuijk, Ragheno Business Park, Motstraat 30, B-2800 Mechelen. Kluwer klantenservice: tel. 0800 40 300 (gratis oproep) - +32 15 78 76 00 (vanuit het buitenland), fax 0800 17 529, e-mail:
[email protected]. © 2013 Wolters Kluwer Belgium NV. Behoudens de uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, op welke wijze ook, zonder de uitdrukkelijke voorafgaande en schriftelijke toestemming van de uitgever.