BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
Buitengebied, herziening Lourenshoeve, Flierdijk 1-3 herziening bouwregels
Plan:
Buitengebied, herziening Lourenshoeve, Flierdijk 1 – 3 herziening bouwregels
Plannummer:
BPBG2012PH0006
Plantype:
Bestemmingsplan
2
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
Toelichting
3
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK 1 INLEIDING ................................................................................... 5 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
AANLEIDING ............................................................................................................................................... 5 LIGGING VAN HET PLANGEBIED ....................................................................................................................... 5 DE BIJ HET PLAN BEHORENDE STUKKEN ............................................................................................................. 6 HUIDIG PLANOLOGISCH REGIEM ...................................................................................................................... 6 LEESWIJZER ................................................................................................................................................ 8
HOOFDSTUK 2 DE HUIDIGE SITUATIE EN GEWENSTE SITUATIE ....................................... 9 2.1 2.2
LANDSCHAPPELIJKE ASPECTEN ........................................................................................................................ 9 HET PLANGEBIED ....................................................................................................................................... 10
HOOFDSTUK 3 BELEIDSKADER ........................................................................... 12 3.1 3.2 3.3
RIJKSBELEID .............................................................................................................................................. 12 PROVINCIAAL BELEID .................................................................................................................................. 13 GEMEENTELIJK BELEID................................................................................................................................. 19
HOOFDSTUK 4 MILIEU-ASPECTEN ....................................................................... 23 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
GELUID .................................................................................................................................................... 23 BODEMKWALITEIT ...................................................................................................................................... 23 LUCHTKWALITEIT ....................................................................................................................................... 23 EXTERNE VEILIGHEID ................................................................................................................................... 24 MILIEUZONERING ...................................................................................................................................... 26 GEUR ...................................................................................................................................................... 26 VORMVRIJE M.E.R-BEOORDELING.................................................................................................................. 27
HOOFDSTUK 5 FLORA & FAUNA, ARCHEOLOGIE & CULTUURHISTORIE EN WATER ............ 28 5.1 5.2 5.3
FLORA & FAUNA ........................................................................................................................................ 28 ARCHEOLOGIE & CULTUURHISTORIE .............................................................................................................. 28 WATER .................................................................................................................................................... 30
HOOFDSTUK 6 JURIDISCHE ASPECTEN EN PLANVERANTWOORDING .............................. 32 6.1 6.2 6.3 6.4
INLEIDING................................................................................................................................................. 32 OPZET VAN DE REGELS ................................................................................................................................ 32 VERANTWOORDING VAN DE REGELS............................................................................................................... 33 HANDHAVING ........................................................................................................................................... 35
HOOFDSTUK 8 ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID .................................................. 36 HOOFDSTUK 9 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID ............................................ 37 9.1 9.2 9.3
VOOROVERLEG .......................................................................................................................................... 37 INSPRAAK ................................................................................................................................................. 37 ZIENSWIJZEN............................................................................................................................................. 37
BIJLAGE BIJ DE TOELICHTING ................................................................................. 38 BIJLAGE 1
ONDERGESCHIKT GEBOUW................................................................................................................... 39
4
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
HOOFDSTUK 1 1.1
INLEIDING
Aanleiding
Er was aanleiding het bestemmingsplan “Flierdijk e.o.”, voor wat betreft de Lourenshoeve, te actualiseren. De planvoorschriften waren verouderd en voorzien voor wat betreft vakantiepark De Lourenshoeve en paardensportcentrum De Lourenshoeve in een strikte, en deels onwerkbare, planregeling waardoor niet tegemoet gekomen kan worden aan de wensen en eisen die de hedendaagse consument stelt op het gebied van recreatie. De hedendaagse consument vraagt op het gebied van recreatie om rust, ruimte en comfort. Gezien voorgenoemde, is het bestemmingsplan voor wat betreft De Lourenshoeve, geactualiseerd in het bestemmingsplan “Buitengebied, herziening Lourenshoeve, Flierdijk 1-3”. Gebleken is dat enkele bepalingen, vooral met de betrekking tot de maximale bouwhoogte voor de recreatiewoningen ontoereikend is. Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een verruiming van de bouwregels in de vorm van bouwhoogten en mogelijkheid tot onderkeldering van bedrijfswoningen, de maximale inhoudsmaat van recreatiewoningen blijft ongewijzigd. In voorliggend bestemmingsplan zal worden aangetoond dat het verruimen van de bouwregels in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met onder meer:
1.2
nota’s en visies op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau; de nieuwe eisen ten aanzien van de vormgeving van het plan; hierbij wordt gedoeld op gestandaardiseerde regels en een digitale plankaart, gebaseerd op objectgerichte vlakken en voorzien van een codering zoals omschreven in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO); de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
Ligging van het plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Flierdijk 1-3 in Den Ham, in de gemeente Twenterand. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van de kernen Den Ham en Vroomshoop weergegeven. Figuur 1.2 geeft de ligging van het plangebied aan de Flierdijk weer.
Figuur 1.1
Ligging van het plangebied ten opzichte van de kernen Den Ham en Vroomshoop
5
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
Figuur 1.2
1.3
Ligging van het plangebied aan de Flierdijk
De bij het plan behorende stukken
Het bestemmingsplan “Buitengebied, herziening Lourenshoeve, Flierdijk 1-3 herziening bouwregels” bestaat uit de volgende stukken:
verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1700.BPBG2012PH0006-ont1) en een renvooi; regels (met bijbehorende bijlagen).
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plan begrepen gronden weergegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het bestemmingsplan en van de daaraan ten grondslag liggende gedachten maar maakt geen deel uit van het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.
1.4
Huidig planologisch regiem
Het plangebied is gelegen binnen het bestemmingsplan “Buitengebied, herziening Lourenshoeve, Flierdijk 13”. Dit bestemmingsplan is op 20 december 2011 vastgesteld door de raad van de gemeente Twenterand. Op basis van dit bestemmingsplan is er onderscheid gemaakt in een viertal bestemmingen, te weten:
Recreatie - Manege; Recreatie - Verblijfsrecreatie; Recreatie - Dagrecreatie; en Groen
Figuur 1.3 bevat een uitsnede van het bestemmingsplan “Buitengebied, herziening Lourenshoeve, Flierdijk 13”.
6
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
Figuur 1.2
Uitsnede bestemmingsplan “Flierdijk e.o.” (Bron: Gemeente Twenterand)
Binnen de bestemming “Recreatie - Dagrecreatie” zijn dagrecreatieve voorzieningen en activiteiten toegestaan. Daarnaast zijn binnen deze bestemming gebouwen ten behoeve van recreatief (nacht)verblijf, ontvangst-, kantoor en recreatieruimten, kantinevoorzieningen, sanitaire voorzieningen en opslag en stalling toegestaan, alsmede horeca-activiteiten en een bedrijfswoning. De bouwhoogte mag niet meer dan 6,5 meter bedragen. De bestemming “Recreatie - Manege” is bedoeld voor een manege met daarbij behorende stallen, rijhallen, kantine- en sanitaire voorzieningen. Daarnaast zijn binnen deze bestemmingen gebouwen ten behoeve van horeca-activiteiten, dagrecreatie activiteiten en evenementen verband houdende met de manege toegestaan, alsmede een bedrijfswoning en kleinschalig kamperen (tot maximaal 35 kampeermiddelen). Binnen de bestemming “Recreatie - Verblijfsrecreatie” is recreatief (nacht) verblijf in de vorm van de bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen, met daarbijbehorende bouwwerken en voorzieningen. Deze bestemming voorziet in de realisatie van maximaal 49 recreatiewoningen met een maximale inhoud van 375 3 m . De goothoogte mag ten hoogte 3,5 meter bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 6 meter. Ondergeschikte gebouwen bij een recreatiewoning zijn niet toegestaan. Tot slot kent het plangebied de bestemming “Groen”. De bestemming is bedoeld voor afschermende beplanting, groenvoorzieningen en overige aanplanten,waterhuishoudkundige voorzieningen en in- en uitritten met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde. Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Onderliggend bestemmingsplan voorziet niet in het toekennen van nieuwe bestemmingen. Het betreft alleen de verruiming van de bouwregels, de inhoudsmaat van de recreatiewoning blijft hetzelfde.
7
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
1.5
Leeswijzer
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van de landschappelijke aspecten van het buitengebied van de gemeente Twenterand en een beschrijving van de huidige en gewenste situatie in het plangebied gegeven. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het beleidskader. Hierin wordt het beleid van het Rijk, provincie en de gemeente Twenterand beschreven. In hoofdstuk 4 passeren alle relevante milieuthema’s de revue. Hoofdstuk 5 gaat in op de aspecten betreffende flora & fauna, archeologie & cultuurhistorie en de watertoets. In de hoofdstukken 6 en 7 wordt respectievelijk ingegaan op de juridische aspecten/planverantwoording en de economische uitvoerbaarheid van het project. Hoofdstuk 8 gaat in op de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
8
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
HOOFDSTUK 2
DE HUIDIGE SITUATIE EN GEWENSTE SITUATIE
In dit hoofdstuk wordt het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk gaat zowel in op de huidige landschappelijke aspecten van het plangebied en haar omgeving als op de huidige situatie van het plangebied.
2.1
Landschappelijke aspecten
2.1.1
Buitengebied gemeente Twenterand
Het buitengebied van de gemeente Twenterand wordt gevormd door het gebied buiten de kernen Den Ham, Vroomshoop, Westerhaar-Vriezenveensewijk en Vriezenveen. De agrarische functie, bos en natuur nemen circa 85% van het grondgebruik voor hun rekening tegenover 9% bebouwing. Het buitengebied kenmerkt zich door het open landschap, maar ook door natuurgebieden, zandgronden en ecologische verbindingszones. Een voorbeeld van een natuurgebied in Twenterand is de Engbertsdijksvenen. Het is een omvangrijk, nat gebied van ruim 850 hectare en is een Europees erkend “wetland”. De gemeente Twenterand kent een grote diversiteit aan fysisch- geografische landschapseenheden. Zowel het veenkoloniaal landschap, het essen- en kampenlandschap, het beekdallandschap, hoogveenontginningen en restanten en jonge ontginningen zijn vertegenwoordigd.
Figuur 2.1
2.1.2
Landschappelijke eenheden met landschapstypen Twenterand (Bron: Gemeente Twenterand)
Deelgebied Hammerflier
Hammerflier was van oorsprong een heel nat moerassig gebied. Dit landschap is langzaam maar zeker ontgonnen. Karakteristiek voor het gebied zijn de verschillen in landschapsopbouw. In het zuidwestelijk deel liggen zeer kleinschalige essen & kampen, welke als hoge kopjes tussen de lage, natte gebieden liggen. Het noordelijk deel (doorlopend in Munnikenmaten) en centrale deel is een waardevol weidevogelgebied. Een groot deel van de landschappelijke eenheid Hammerflier wordt gebruikt voor grondgebonden landbouw. Door de matige gaafheid en grote schaal van het gebied ligt het accent op ontwikkeling van grondgebonden landbouw. De Zandstuve is binnen dit deelgebied het hoger gelegen gebied. Rond 1900 kwam in dit gebied veel bos en heide voor, aangelegd om de zandverstuivingen in de hand te houden. De Zandstuve is nooit echt ontgonnen tot landbouwgrond. Het zuidelijk deel, Linderveld, ligt lager, heeft een meer open karakter en grenst aan het beekdal van de Linderbeek, oorspronkelijk de Daarlsche beek. In zijn algemeenheid kent het gebied rondom De Zandstuve en het Linderveld een grote recreatieve belangstelling. 9
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
2.2
Het plangebied
2.2.1
Huidige situatie
Het plangebied zelf ligt ten zuiden van De Zandstuve aan de Flierdijk. Het plangebied is goed bereikbaar via de Daarleseweg en is gelegen tussen de grotere kernen in de gemeente Twenterand, Den Ham en Vroomshoop in. Ter verduidelijking is de locatie in beeld gebracht op de onderstaande luchtfoto.
Figuur 2.2
Het plangebied in de gemeente Twenterand (Bron: Google Earth)
Binnen het plangebied zijn vakantiepark De Lourenshoeve en paardensportcentrum De Lourenshoeve aanwezig. Vakantiepark De Lourenshoeve is kleinschalig van opzet en bestaat uit diverse recreatiebungalows en een camping. De recreatiebungalows zijn nostalgisch van opzet en doen herinneren aan de typische Twentse boerderijstijl. Daarnaast is er sprake van dagrecreatieve voorzieningen ten behoeve van spel en vermaak. Paardensportcentrum De Lourenshoeve voorziet in het geven van rijlessen en de mogelijkheid voor pensionstalling. Eén en ander met de bijbehorende voorzieningen als een buiten- en binnenmanege, een trainingsmolen en bijbehorende horecavoorziening. De omgeving waarin De Lourenshoeve zich bevindt leent zich uitstekend voor een vakantiepark en een paardensportcentrum. De ligging is gunstig door de rustige locatie in een bosrijke omgeving, de goede bereikbaarheid, de ruime mogelijkheden voor dagtochten, de nabijheid van het authentieke brinkdorp Den Ham en de tegenover het plangebied gelegen pitch & putt baan. Onderstaande luchtfoto geeft een beeld van De Lourenshoeve. Aan de zuidwestzijde van het plangebied bevindt zich paardensportcentrum De Lourenshoeve. Aan de noordoostzijde van het plangebied bevindt zich vakantiepark De Lourenshoeve.
Figuur 2.3
Het plangebied aan de Flierdijk (Bron: Bing Maps)
10
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
2.2.2
Gewenste situatie
Voorliggend bestemmingsplan voorziet uitsluitend in een verruiming van de bouwregels ten behoeve van de recreatiewoningen (recreatiebungalows), de dagrecreatieve voorzieningen en bedrijfswoning. De maximale oppervlakte en inhoud van bouwwerken blijft ongewijzigd ten opzichte van de huidige situatie. Kelders onder bedrijfswoningen tellen, indien wordt voldaan aan de voorwaarden, niet mee met de maximale inhoudsmaat voor bedrijfswoningen.
11
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
HOOFDSTUK 3
BELEIDSKADER
Dit hoofdstuk beschrijft, voor zover van belang, het rijks-, provinciaal- en gemeentelijk beleid. Naast de belangrijkste algemene uitgangspunten worden de specifieke voor dit plangebied geldende uitgangspunten weergegeven. Het beleid is in dit bestemmingsplan afgewogen en doorvertaald op de verbeelding en in de regels.
3.1
Rijksbeleid
3.1.1
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is in juni 2011 als ontwerp vastgesteld en op 22 november 2011 e door de 2 Kamer aangenomen. Begin 2012 treedt de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte in werking. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en zal na vaststelling de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving vervangen. Tevens vervangt het een aantal ruimtelijke doelen en uitspraken in onder andere de Agenda Landschap en de Agenda Vitaal Platteland. Daarmee wordt de SVIR het kader voor thematische of gebiedsgerichte uitwerkingen van rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland; Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat; Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
Voor de drie rijksdoelen worden de 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland ( de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:
Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol; Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma’s zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw; Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS, inclusief de Natura 2000 gebieden (zoals de Veluwe); Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.
De beoogde ontwikkeling heeft geen negatief effect op de hoofddoelen zoals geformuleerd in de nieuwe structuurvisie. 3.1.2
Conclusie toetsing aan de uitgangspunten van de Nota Ruimte
Geconstateerd wordt dat onderliggend bestemmingsplan geen rijksbelangen schaadt. Er is enkel sprake van een verruiming van de bouwregels, de maximale oppervlakte en inhoudsmaat blijft ongewijzigd. Derhalve wordt geconcludeerd dat wordt voldaan aan de uitgangspunten van het rijksbeleid. 12
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
3.2
Provinciaal beleid
Het provinciaal beleid is verwoord in tal van plannen. Het belangrijke plan betreft de Omgevingsvisie Overijssel 2009. 3.2.1
Uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009
De Omgevingsvisie Overijssel 2009 betreft een integrale visie die het voorheen geldende Streekplan Overijssel 2000+, het Verkeer- en vervoerplan, het Waterhuishoudingsplan en het Milieubeleidsplan samen brengt in één document. Hiermee is de Omgevingsvisie het integrale provinciale beleidsplan voor de fysieke leefomgeving van Overijssel. De Omgevingsvisie is op 1 juli 2009 vastgesteld door Provinciale Staten en op 1 september 2009 in werking getreden. Leidende thema’s voor de Omgevingsvisie zijn:
Duurzaamheid; Ruimtelijke kwaliteit.
De definitie van duurzaamheid luidt: “duurzame ontwikkeling voorziet in de behoefte aan de huidige generatie, zonder voor toekomstige generaties de mogelijkheden in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien”. Duurzaamheid vraagt om een transparante afweging van ecologische, economische en sociaal-culturele beleidsambities. De definitie van ruimtelijke kwaliteit luidt: “het resultaat van menselijk handelen en natuurlijke processen dat de ruimte geschikt maakt en houdt voor wat voor mens, plant en dier belangrijk is”. Ruimtelijke kwaliteit is het resultaat (bedoeld en onbedoeld) van menselijk handelen en natuurlijke processen. De provincie wil ruimtelijke kwaliteit realiseren door, naast bescherming, ook vooral in te zetten op het verbinden van bestaande kwaliteiten en nieuwe ontwikkelingen. De essentiële gebiedskenmerken zijn daarbij uitgangspunt. De hoofdambitie van de Omgevingsvisie is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke hulpbronnen en voorraden. Enkele belangrijke beleidskeuzes waarmee de provincie haar ambities wil realiseren zijn:
3.2.2
door meer aandacht voor herstructurering wordt ingezet op een breed spectrum aan woon-, werk- en mixmilieu’s; dorpen en steden worden gestimuleerd hun eigen kleur te ontwikkelen; investeren in een hoofdinfrastructuur voor wegverkeer, trein, fiets en waarbij veiligheid en doorstroming centraal staan; zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik bij bebouwing door hantering van de zogenaamde ‘SER-ladder’; deze methode gaat ervan uit dat eerst het gebruik van de ruimte wordt geoptimaliseerd, dan de mogelijkheid van meervoudig ruimtegebruik wordt onderzocht en dan pas de mogelijkheid om het ruimtegebruik uit te breiden, wordt bekeken; hierbij is afstemming tussen gemeenten over woningbouwprogramma’s en bedrijfslocaties noodzakelijk; ruimtelijke plannen ontwikkelen aan de hand van gebiedskenmerken en keuzes voor duurzaamheid. Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009
De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Om de ambities van de provincie waar te maken, bevat de Omgevingsvisie een uitvoeringsmodel. Dit model is gebaseerd op drie niveaus, te weten: 1. 2. 3.
generieke beleidskeuzes; ontwikkelperspectieven; gebiedskenmerken.
Deze begrippen worden hieronder nader toegelicht.
13
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
3.2.2.1 Generieke beleidskeuzes Generieke beleidskeuzes zijn keuzes die bepalend zijn voor de vraag of ontwikkelingen nodig dan wel mogelijk zijn. In deze fase wordt beoordeeld of er sprake is van een behoefte aan een bepaalde voorziening. Ook wordt in deze fase de zogenaamde ‘SER-ladder’ gehanteerd. Deze komt er kort gezegd op neer dat eerst bestaande bebouwing en herstructurering worden benut, voordat er uitbreiding kan plaatsvinden. Andere generieke beleidskeuzes betreffen de reserveringen voor waterveiligheid, randvoorwaarden voor externe veiligheid, grondwaterbeschermingsgebieden, bescherming van de ondergrond (aardkundige en archeologische waarden), landbouwontwikkelingsgebieden voor intensieve veehouderij, begrenzing van Nationale Landschappen, Natura 2000-gebieden, Ecologische Hoofdstructuur en verbindingszones etc. De generieke beleidskeuzes zijn veelal normstellend. 3.2.2.2 Ontwikkelingsperspectieven Als uit de beoordeling in het kader van de generieke beleidskeuzes blijkt dat de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling aanvaardbaar is, vindt een toets plaats aan de ontwikkelingsperspectieven. In de Omgevingsvisie is een spectrum van zes ontwikkelperspectieven beschreven voor de groene en stedelijke omgeving. Met dit spectrum geeft de provincie ruimte voor het realiseren van de in de visie beschreven beleids- en kwaliteitsambities. De ontwikkelperspectieven geven richting aan wat waar ontwikkeld zou kunnen worden. Daar waar generieke beleidskeuzes een geografische begrenzing hebben, zijn ze consistent doorvertaald in de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn richtinggevend en bieden de nodige flexibiliteit voor de toekomst. 3.2.2.3 Gebiedskenmerken Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisure-laag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen. Het is de vraag ‘hoe’ een ontwikkeling invulling krijgt. Aan de hand van de drie genoemde niveaus kan worden bezien of een ruimtelijke ontwikkeling mogelijk is en er behoefte aan is, waar het past in de ontwikkelingsvisie en hoe het uitgevoerd kan worden. Figuur 3.1. geeft dit schematisch weer.
Figuur 3.1
Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)
14
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
3.2.3 Toetsing van de bestemmingsplanherziening aan de uitgangspunten van de Omgevingsvisie Overijssel 2009 Indien het concrete initiatief wordt getoetst aan de Omgevingsvisie Overijssel ontstaat globaal het volgende beeld. 3.2.3.1 Uitvoeringsmodel Omgevingsvisie Overijssel 3.2.3.1.1 Generieke beleidskeuzes Bij de afwegingen in de eerste fase “generieke beleidskeuzes” zijn er geen aspecten die bijzondere aandacht verdienen. Van belemmeringen is niet gebleken. Een en ander blijkt ook uit hoofdstuk 4 en 5 van deze plantoelichting waarin uitgebreid op de diverse omgevingsaspecten wordt ingegaan. 3.2.3.1.2 Ontwikkelingsperspectieven De opgaven, kansen, beleidsambities en ruimtelijke kwaliteitsambities voor de provincie zijn geschetst in ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving en stedelijke omgeving. Met de ontwikkelingsperspectieven wordt de ruimtelijke ontwikkelingsvisie van de provincie Overijssel vorm gegeven. Hiervoor gelden de gebiedskenmerken als onderligger. Het ontwikkelingsperspectief geeft een hoofdkoers op provinciaal niveau. Dit vraagt maatwerk op lokaal niveau. De begrenzing van de gebieden moet worden gezien als signaleringsgrens. Bij doorvertaling naar gemeentelijk niveau betekent dit dat er nog variaties en detailleringen kunnen voorkomen. Omdat ontwikkelingsperspectieven geen functies bepalen maar een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief schetsen voor een combinatie aan functies is er, naast een lokale invulling van de begrenzing, ook ruimte voor lokale afwegingen binnen de ontwikkelingsperspectieven. De ontwikkelingsperspectieven zijn dan ook niet normstellend maar richtinggevend. Afwijkingen van de ontwikkelingsperspectieven zijn mogelijk als daar op lokaal niveau maatschappelijke of sociaaleconomische redenen voor zijn, mits de ruimtelijke kwaliteit conform de gebiedskenmerken wordt versterkt en er voor de beoogde ontwikkeling geen sprake is van een MER-plicht. In dit geval zijn vooral de ontwikkelingsperspectieven voor de groene omgeving van belang. In de groene ruimte gaat het - kort door de bocht - om het behoud en de versterking van het landschap en het realiseren van de groen-blauwe hoofdstructuur alsmede om de ontwikkelingsmogelijkheden voor de landbouw en andere economische dragers. In figuur 3.2. is een uitsnede van de perspectievenkaart behorende bij de Omgevingsvisie opgenomen
Figuur 3.2
Uitsnede ontwikkelperspectievenkaart Omgevingsvisie Overijssel 2009 (Bron: Provincie Overijssel)
Het plangebied behoort tot het ontwikkelingsperspectief “Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte” met de nadere aanduiding “mixlandschap met landbouw, natuur, water en wonen als goede buren”.
15
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
“Buitengebied accent veelzijdige gebruiksruimte” Gebieden, aangewezen als “Buitengebied - accent veelzijdige gebruiksruimte” zijn bedoeld voor gespecialiseerde landbouw, mengvormen van landbouw-recreatie-zorg, landbouw-natuur en landbouw-water, bijzondere woon-, werk- en recreatiemilieus, die de karakteristieke gevarieerde opbouw van het cultuurlandschap in deze gebieden versterken. Naast de bescherming van kwaliteiten wil de provincie vooral ontwikkeling en dynamiek benutten voor duurzaamheid en ruimtelijke kwaliteit.
Toetsing van het initiatief aan de “Ontwikkelingsperspectieven” Voorliggend bestemmingsplan voorziet, voor wat betreft De Lourenshoeve, niet in het toekennen van nieuwe bestemmingen. Er is enkel sprake van een verruiming van de bouwregels. De Lourenshoeve wordt niet uitgebreid. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het ter plekke geldende ontwikkelingsperspectief. 3.2.3.1.3 Gebiedskenmerken Op basis van gebiedskenmerken in vier lagen (natuurlijke laag, laag van het agrarisch-cultuurlandschap, stedelijke laag en lust- en leisurelaag) gelden specifieke kwaliteitsvoorwaarden en –opgaven voor ruimtelijke ontwikkelingen.
1.
De “Natuurlijke laag”
Overijssel bestaat uit een rijk en gevarieerd spectrum aan natuurlijke landschappen. Deze vormen de basis voor het gehele grondgebied van Overijssel. Het beter afstemmen van ruimtelijke ontwikkelingen op de natuurlijke laag kan ervoor zorgen dat de natuurlijke kwaliteiten van de provincie weer mede beeldbepalend worden. Ook in steden en dorpen bij voorbeeld in nieuwe waterrijke woonmilieus en nieuwe natuur in stad en dorp. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart ‘de natuurlijke laag’ aangeduid met het gebiedstype “Dekzandvlakte en ruggen”. In figuur 3.3. is dat weergegeven.
Figuur 3.3
De natuurlijke laag: Dekzandvlakte en ruggen (Bron: Provincie Overijssel)
“Dekzandvlakte en ruggen” De dekzandgronden beslaan een groot gedeelte van de oppervlakte van de provincie. Na de ijstijden bleef er in grote delen een reliëfrijk – door de wind gevormd – zandlandschap achter, dat gekenmerkt wordt door relatief grote verschillen tussen hoog/droog en laag/ nat gebied. Soms vlak bij elkaar, soms verder van elkaar verwijderd. De ambitie in deze gebieden is de natuurlijke verschillen tussen hoog en laag en tussen droog en nat functioneel meer sturend en beleefbaar te maken. Dit kan bijvoorbeeld door een meer natuurlijk watersysteem, door beplanting met 'natuurlijke' soorten en door de (strekkings)richting van het landschap te benutten in gebiedsontwerpen. Als ontwikkelingen plaatsvinden, dragen deze bij aan het beter zichtbaar en beleefbaar maken van de hoogteverschillen en het watersysteem. Beide zijn tevens uitgangspunt bij (her)inrichting. Bij ontwikkelingen is 16
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
de (strekkings)richting van het landschap, gevormd door de afwisseling van beekdalen en ruggen, het uitgangspunt.
Toetsing van het initiatief aan de “Natuurlijke laag” Binnen het plangebied zijn nauwelijks nog een spoor te bekennen van het oorspronkelijke natuurlijke landschap. Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een uitbreiding van De Lourenshoeve.
2.
De “Laag van het agrarisch cultuurlandschap”
In het agrarisch cultuurlandschap gaat het er altijd om dat de mens inspeelt op de natuurlijke omstandigheden en die ten nutte maakt. Hierbij hebben nooit ideeën over schoonheid een rol gespeeld. Wel zijn we ze in de loop van de tijd gaan waarderen om hun ruimtelijke kwaliteiten. Vooral herkenbaarheid, contrast en afwisseling worden gewaardeerd. De ambitie is gericht op het voortbouwen aan de kenmerkende structuren van de agrarische cultuurlandschappen door óf versterking óf behoud óf ontwikkeling of een combinatie hiervan. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” aangeduid met het gebiedstype “Jonge heide- en broekontginningslandschap”. In figuur 3.4. is dat aangegeven.
Figuur 3.4
De laag van het agrarisch cultuurlandschap: Jonge heide- en broekontginningslandschap (Bron: Provincie Overijssel)
“Jonge heide- en broekontginningslandschap” Kenmerkend voor het jonge heide- en broekontginningslandschap waren oorspronkelijk de grote oppervlakte aan – voormalige – natte en droge heidegronden. Deze waren functioneel verbonden met het essen- en oude hoevenlandschap; hier werd geweid en werden de plaggen gestoken voor in de stal; in de stal bemeste plaggen dienden als structuurverbeteraar en bemesting voor de akkergronden op de essen. Na de uitvinding van kunstmest ging deze functie verloren en werden deze gronden grotendeels in cultuur gebracht. Aanvankelijk kleinschalig en min of meer individueel door keuterboertjes, later werd de ontginning planmatig en grootschalig aangepakt (tot in de jaren 60 van de 20e eeuw). De grote natte broekgebieden ondergingen een vergelijkbare ontwikkeling, waardoor de natte en de droge jonge ontginningen nu gelijkenis vertonen. Daarnaast zijn vanaf 1750 vanuit de landgoederen en buitens ook veel van de voormalige heidegronden voor de jacht en houtproductie bebost. Dit heeft geresulteerd in grote en kleinere landbouwontginningslandschappen en in landschappen van grote boscomplexen en (nooit ontgonnen) heidevelden, zoals op de Sallandse Heuvelrug. Ten opzichte van omliggend essen- en hoevenlandschap zijn de landbouwontginningen relatief grote open ruimtes, deels omzoomd door boscomplex. Erven liggen als blokken aan de weg geschakeld. Wegen zijn lanen met lange rechtstanden. Vaak zijn het 'inbreidings'landschappen met rommelige driehoekstructuren als resultaat. Als ontwikkelingen plaats vinden in de agrarische ontginningslandschappen, dan dragen deze bij aan behoud en versterking van de dragende lineaire structuren van lanen, bosstroken en waterlopen en ontginningslinten met erven en de kenmerkende ruimtematen. 17
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
Toetsing van het initiatief aan de “Laag van het agrarisch cultuurlandschap” In het voorliggende geval betreft het enkel de verruiming van de bouwregels. Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een uitbreiding van De Lourenshoeve. De bestaande groenstrook, welke De Lourenshoeve omringt, blijft gehandhaafd en wordt wederom planologisch vastgelegd.
3.
De “Stedelijke laag”
De locatie heeft op de gebiedskenmerkenkaart ‘de stedelijke laag’ geen bijzondere eigenschappen. Deze gebiedskenmerken kunnen derhalve feitelijk buiten beschouwing worden gelaten.
4.
De “Lust en Leisurelaag”
Met de natuurlijke laag, de laag van het agrarische cultuurlandschap en de stedelijke laag is het spectrum van de ruimtelijke kwaliteit nog niet compleet. De lust & leisurelaag is het domein van de belevenis, de betekenis en identiteit. Het voegt kenmerken toe als landgoederen, recreatieparken, recreatieve routes maar benut ook vooral de kwaliteit van de andere drie lagen. Het maakt ze beleefbaar en tot een belevenis. Het belevenisaspect wordt een steeds belangrijke pijler onder het ruimtelijk kwaliteitsbeleid. De ambitie is gericht op sterke ruimtelijke identiteiten als motor voor gebiedsontwikkeling. Het gaat er om beleving, betekenis en kwaliteit van de omgeving te versterken en de beleefbaarheid en toegankelijkheid van het landschap te vergroten. De locatie is op de gebiedskenmerkenkaart de “lust- en leisurelaag” aangeduid als “Gebieden voor verblijfsrecreatie” In figuur 3.5. is dat aangegeven.
Figuur 3.5
Lust- en Leisurelaag: Gebieden voor verblijfsrecreatie (Bron: Provincie Overijssel)
“Gebieden voor verblijfsrecreatie” Campings, complexen van zomerhuizen/ vakantiewoningen liggen veelal in of gekoppeld aan aantrekkelijke natuurlijke landschappen en/of agrarische cultuurlandschappen. Soms voegen deze voorzieningen kwaliteit toe, meestal liften ze mee op bestaande landschappelijke kwaliteiten. De kwaliteit van het omliggende landschap bepaalt vaak de aantrekkelijkheid van de voorziening. Vaak zijn deze terreinen opgezet op basis van een planmatig basisstramien met een sterk door eindgebruikers gekleurde invulling. Ook komen grootschalige bungalowparken voor met een veel uniformer bebouwingstype en planopzet. Iedere gebruikersgroep heeft een eigen kwaliteitsprofiel met bijbehorende kwaliteit voorzieningen. De ambitie is de verblijfsrecreatie sterker te verbinden met de kwaliteiten van de omgeving en onderdeel uit te laten maken van het hele recreatieve netwerk. Het aanbod wordt hierdoor specifieker en sterker verbonden met de Overijsselse kenmerken. Tegelijkertijd kan de kracht van de sector dan beter worden benut om de kwaliteit van de omgeving te versterken. Zo kan het aanbod van recreatieve verblijfsmogelijkheden verbreden: in Noordoost-Twente verblijf je op een boerenerf, in het wilde hart midden in de bossen met de reeën voor je
18
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
huisje. In de Wieden-Weerribben vaar je, bij wijze van spreken, naar je lodge in het rietland. Hergebruik van vrijkomende gebouwen en kwaliteitsverbetering van bestaande terreinen zijn belangrijke strategieën. Toetsing van het initiatief aan het de “Lust- en leisurelaag” Het aantal toegestane recreatiewoningen blijft gelijk. Enkel de planregeling omtrent de bouwregels voor de recreatiewoningen en dagrecreatieve voorzieningen wordt verruimt. De toegestane inhoudsmaat alsmede de maximale oppervlaktematen blijft overeenkomstig zoals opgenomen in het vigerende bestemmingsplan . Een en ander is in overeenstemming met het gebiedskenmerk van de “Lust- en leisurelaag”. 3.2.4
Recreatie en toerisme
Voor wat betreft het provinciaal beleid ten aanzien van recreatie en toerisme zet de provincie met name in op het bieden van ruimtelijke mogelijkheden voor verbetering van de kwaliteit en het vergroten van de diversiteit van het recreatief-toeristisch aanbod. Dit aansluitend bij het ontwikkelingsperspectief ter plekke en passend binnen de geldende gebiedskenmerken. De toerisme- en recreatiesector vormt een belangrijke economische factor in Overijssel. Een rijk aanbod van (dag)recreatieve voorzieningen vormt een belangrijke vestigingsfactor voor bedrijven en bewoners. De provincie wil een sterk aanbod voor vrijetijdsbesteding en wil toeristen blijvend aan Overijssel binden. Provinciaal doel is een vitale en zichzelf vernieuwende sector. Daarom staan innovatie en versterking van het organiserend vermogen in de toeristische sector centraal. Ondernemers wordt de ruimte geboden om toeristisch-recreatieve voorzieningen te ontwikkelen die bijdragen aan differentiatie van het aanbod en toeristische structuurversterking. Door gebiedsgericht (nieuwe) koppelingen te leggen tussen verschillende sectoren (recreatie, landschap, water, cultuur, zorg en sport) wil men de concurrentiekracht van Overijssel als vakantie- en dagtochtbestemming versterken. Het huidige aanbod van recreatiewoningen in Overijssel sluit niet altijd aan bij de wensen van de hedendaagse consument. De provincie wil met de Kwaliteitsimpuls Groene omgeving een stimulans bieden voor de verbetering van de kwaliteit en het vergroten van de diversiteit in de bestaande verblijfsaccommodaties met innovatieve concepten. 3.2.5
Conclusie toetsing aan de Omgevingsvisie Overijssel 2009
De Lourenshoeve wordt niet uitgebreid, de inhoud- en oppervlaktemaat blijft overeenkomstig met het vigerende bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan betreft enkel het verruimen van de bouwregels ten behoeve van de bouwhoogtes en mogelijkheid tot onderkelderen van de bedrijfswoningen. Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan in overeenstemming is met het in de Omgevingsvisie Overijssel 2009 verwoorde en in de Omgevingsverordening verankerde provinciaal ruimtelijk beleid.
3.3
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijk beleid is verwoord in tal van plannen. Met betrekking tot het voorliggende bestemmingsplan zijn het “Toeristisch beleidsplan gemeente Twenterand” en de “Structuurvisie Flierdijk” de belangrijkste beleidsstukken. Daarnaast wordt tevens ingegaan op de ontwerp structuurvisie Twenterand (mei 2011). 3.3.1
Toeristisch beleidsplan gemeente Twenterand
3.3.1.1 Algemeen De hele gemeente Twenterand grenst aan een aantal bijzondere natuurgebieden zoals het Eerder Achterbroek, met bos en heide, waterpartijen en zandverstuivingen, de Sallandse Heuvelrug en het Reggeland. Twenterand heeft de recreant en toerist veel te bieden. Zo biedt het gebied rond Den Ham mogelijkheden tot wandelen, fietsen, kanoën of paardrijden. In en rond het dorp zijn diverse routes uitgezet. De gemeente Twenterand kiest nadrukkelijk voor de versterking van het recreatief-toeristische product. Een aantrekkelijk toeristisch-recreatief milieu zal het woon- en werkklimaat in de gemeente nog verder versterken. 19
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
De gemeente Twenterand heeft haar visie op recreatie en toerisme vervat in het “Toeristisch beleidsplan gemeente Twenterand”. Het toeristisch beleidsplan is tot stand gekomen in samenwerking met de toeristischrecreatieve sector binnen de gemeente Twenterand. 3.3.1.2 Marktontwikkelingen In het algemeen vormt routegebonden recreatie, zoals fietsen en wandelen, de belangrijkste vorm van dagrecreatie in Overijssel. Dit vooral in de leeftijdscategorie 55+. Ook andere leeftijdscategorieën ondernemen deze activiteiten, maar de participatie bij deze activiteit van 55+ers is het grootst. Deze ‘actieve senior’ is bij uitstek op zoek naar rust en mooie natuur, bij voorkeur wandelend of fietsend. Een groot deel van de overnachtingen in Overijssel en in Twenterand vindt plaats op campings. Het aandeel van overnachtingen in een hotel of pension is in Overijssel laag, in vergelijking met het landelijk gemiddelde. Met nog geen 8% van de totale toeristische overnachtingen in Nederland neemt de provincie Overijssel een bescheiden negende positie in. Er is dus duidelijk winst te boeken wat betreft toeristische overnachtingen, zeker wanneer gekeken wordt naar de toeristische mogelijkheden binnen Overijssel (natuur, fietsen, wandelen, etc.). 3.3.1.3 Missie De kernkwaliteiten van Twenterand laten zich vertalen in rust, ruimte en groen. De recreatieve beleving is gericht op natuur en landschap, maar ook op cultuurhistorie en fietsen en wandelen. Twenterand kiest bewust voor deze mix. Nieuwe ontwikkelingen dienen hierbij aan te sluiten. Vormen van massatoerisme zijn daarom niet wenselijk, het gaat om een verantwoorde groei passend binnen het huidige karakter. Het beleid richt zich enerzijds op de rustzoekende, cultuurgeïnteresseerde en natuurgerichte toeristen en recreanten van buiten de gemeente en anderzijds op de recreatiemogelijkheden voor de eigen bevolking. De gemeente richt zich op het behoud en het versterken van haar buitengebied. Essentieel voor toerisme en recreatie is het behoud van de diversiteit, de cultuurwaarden en de extra mogelijkheden voor de landbouw en de natuur. Toerisme en recreatie vormen mede een economische basis voor een vitaal platteland. Extra toeristen zorgen namelijk voor extra werkgelegenheid en een bredere basis voor de bestaande voorzieningen op het platteland. Een en ander heeft de gemeente Twenterand als volgt vervat: “Ontwikkeling en versterking van het toeristisch recreatieve product gericht op een beheerste groei en kwaliteitsverbetering teneinde te komen tot meer bezoekers, een langere verblijfsduur, meer herhalingsbezoek, het vergroten van de herkenbaarheid van Twenterand en het vergroten van het economische effect van toerisme.” 3.3.1.4 Strategieën De gemeente Twenterand heeft in haar beleidsplan een aantal strategieën benoemd en uitgewerkt naar concrete maatregelen. De volgende strategieën worden in kernwoorden onderscheiden:
Infrastructuur Organisatie Kwaliteit Promotie Cultureel Den Ham
Inspanning en ontspanning in Vroomshoop Museaal Vriezenveen Vermaak in de kleine kernen Natuur en recreatie in Engbertsdijksvenen
In het voorliggende geval is met name de strategie kwaliteit van belang.
Kwaliteit Zowel voor dagrecreatieve als voor verblijfsrecreatieve voorzieningen zal de gemeente kwaliteitsverbeteringen van bestaande voorzieningen en accommodaties stimuleren en ondersteunen. De toerist vraagt naar steeds meer luxe en comfort. Om aan die wensen te kunnen voldoen is vaak extra ruimte nodig. De gemeente zal waar mogelijk, medewerking verlenen in haar vergunningenbeleid, om kwaliteitsverbeteringen te stimuleren. 20
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
Naast de kwaliteit van particuliere accommodaties (verblijf of dagrecreatief) is ook de kwaliteit van de openbare ruimte van groot belang voor het toeristisch aanbod. Naast een aantrekkelijke aankleding van de openbare ruimte draagt de gemeente zorg voor een hoge kwaliteitsstandaard voor openbare voorzieningen als bankjes, picknickplaatsen, afvalbakken, etc. Als maatregelen worden het optimaliseren van de kwaliteit van de openbare ruimte en voorzieningen en het streven naar een hoge kwaliteit van het toeristisch aanbod genoemd. 3.3.2
Structuurvisie Flierdijk
3.3.2.1 Algemeen Voor de omgeving Flierdijk is een samenhangende visie op de omgeving, met de nadruk op recreatieve ontwikkelingen, opgesteld. In deze visie zijn de recreatieve ontwikkelingen afgewogen tegen andere beleidsvelden en andere belangen. Met de visie wil de gemeente duidelijkheid verschaffen aan marktpartijen en anderen duidelijkheid verschaffen over de mogelijkheden van nieuwe ontwikkelingen en de grenzen die de gemeente stelt aan deze ontwikkelingsmogelijkheden. 3.3.2.2 Recreatief profiel gemeente Twenterand De gemeente is, evenals de provincie, van mening dat recreatie en toerisme in economische zin groeisectoren vormen en dat een aanzienlijk deel van de groei ten goede komt aan de plattelandseconomie. De recreatief-toeristische ontwikkelingen mogen niet ten koste gaan van de aanwezige waarden in de vorm van rust, ruimte, natuur en een aantrekkelijk landschap. De gemeente kiest in dat opzicht voor een duurzaam beleid. Dit komt er op neer dat men gebruik kan maken van factoren als rust en ruimte zonder deze waarden daarmee wezenlijk aan te tasten. Doelstelling van de ontwikkeling van de recreatief-toeristische sector is bevordering van de werkgelegenheid door tegemoet te komen aan bepaalde vragen uit de markt naar (verblijfs)recreatieve voorzieningen. Bij voorkeur zijn deze nieuwe ontwikkelingen aanvullend op bestaande voorzieningen in de sector. Daarbij mogen nieuwe ontwikkelingen niet belemmerend werken op andere vormen van werkgelegenheid, waaronder de landbouw. 3.3.2.3 Zonering structuurvisie Binnen de Structuurvisie Flierdijk is onderscheid gemaakt tussen een aantal zones. Per zone is in de structuurvisie een planbeschrijving opgenomen. De te onderscheiden zones zijn:
Natuur Verblijfsrecreatie Sport en sportieve recreatie
Landbouw, recreatie en natuur Landbouw
Het gedeelte bestemd voor de manege behoort tot de zone “sport en sportieve recreatie”. Het gedeelte bestemd voor dagrecreatie en verblijfsrecreatie behoort tot de zone “verblijfsrecreatie”. Met betrekking tot de zone “sport en sportieve recreatie” wordt enkel opgemerkt dat de bestaande maneges binnen deze zone vallen. Er worden geen specifieke ontwikkelingsrichting of ontwikkelingsmogelijkheden aangegeven. Met betrekking tot de zone “verblijfsrecreatie” wordt opgemerkt dat enkel binnen deze zone, met inachtneming van natuur en landschap, de realisatie van recreatiewoningen verantwoord is. Permanente bewoning is uitgesloten.
21
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
3.3.3
Structuurvisie Twenterand
3.3.3.1 Algemeen De structuurvisie Twenterand spreekt zich uit over de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkelingen van de gehele gemeente. Doel van de structuurvisie is om verschillende belangen, bijvoorbeeld tussen uitbreiding en inbreiding of tussen verkeer en landschap, zorgvuldig af te wegen en een gezamenlijk beeld over de gewenste ontwikkeling te krijgen. De structuurvisie biedt de gemeente Twenterand de mogelijkheid om regie te voeren op het ruimtelijk beleid voor de langere termijn. Het vormt de basis voor het toekomstig beleid van de gemeente Twenterand. 3.3.3.2 De visie ingezoomd Op de structuurvisieplankaart is het plangebied gelegen in een gebied dat is aanduid als bedoeld voor “verblijfsrecreatie”. Onderstaande afbeelding bevat een uitsnede van de structuurvisieplankaart.
Figuur 3.6
Uitsnede plankaart ontwerp Structuurvisie Twenterand (Bron: Gemeente Twenterand)
Met betrekking tot recreatie en toerisme ziet de gemeente Twenterand het uitbreiden van toerisme als een belangrijke kans voor nieuwe werkgelegenheid. Daarnaast kan hierdoor de uitstraling en levendigheid van Twenterand verhoogd worden. In het bijzonder geldt dat voor het verblijfstoerisme in combinatie met gelegenheden waar toeristen kunnen winkelen en bezienswaardigheden bezoeken. Twenterand heeft wat dat betreft een aantal belangrijke en potentiële mogelijkheden. 3.3.4
Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid
Het voorliggende bestemmingsplan betreft enkel een verruiming met betrekking tot de bouwregels voor recreatiewoningen, bedrijfswoningen en dagrecreatieve voorzieningen, zoals opgenomen in het bestemmingsplan “Buitengebied, herziening Lourenshoeve, Flierdijk 1-3”. Voorliggend bestemmingsplan voorziet niet in een uitbreiding van De Lourenshoeve. De maximale inhoud- en oppervlaktematen blijven ongewijzigd. Geconcludeerd wordt dat voorliggend bestemmingsplan goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.
22
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
HOOFDSTUK 4
MILIEU-ASPECTEN
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een bestemmingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening. In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema’s geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, milieuzonering, geur en vormvrije m.e.r.
4.1
Geluid
De Wet geluidhinder (Wgh) stelt eisen ten aanzien van de geluidsbelasting van geluidsgevoelige functies. De functie verblijfsrecreatie/ dagrecreatie (o.a. in de vorm van paardensport) is niet aan te merken als een geluidsgevoelige functie. Voorliggend bestemmingsplan betreft enkel een verruiming van de bouwregels met betrekking tot de bouwhoogte van recreatiewoningen en dagrecreatieve voorzieningen. De Wet geluidhinder is hier niet van toepassing. Toetsing aan deze wet kan dan ook achterwege blijven.
4.2
Bodemkwaliteit
Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hierin inzicht te krijgen, dient een bodemonderzoek te worden verricht. Voorliggend bestemmingsplan betreft enkel de wijziging van de bouwhoogte ten opzichte van het geldende bestemmingsplan. Er is geen sprake van nieuwe bestemmingen of het vergroten van de bestemmingsvlakken. In verband hiermee kan van het uitvoeren van een bodemonderzoek worden afgezien.
4.3
Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 (Stb. 2007, 434) is de Wet Luchtkwaliteit in werking getreden. Deze wet heeft het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervangen. De aanleiding daartoe is de maatschappelijke discussie die ontstond als gevolg van de directe koppeling tussen ruimtelijke ordeningsprojecten en luchtkwaliteit. De directe koppeling had tot gevolg dat veel geplande (en als noodzakelijk of gewenst ervaren) projecten geen doorgang konden vinden in overschrijdingsgebieden. Bovendien moest voor ieder klein project met betrekking tot luchtkwaliteit een uitgebreide toets gedaan worden. Met de “Wet luchtkwaliteit” en bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De kern van de “Wet luchtkwaliteit” bestaat uit de (Europese) luchtkwaliteitseisen. Verder bevat zij basisverplichtingen op grond van de richtlijnen, namelijk: plannen, maatregelen, het beoordelen van luchtkwaliteit, verslaglegging en rapportage. In de algemene maatregel van bestuur “Niet in betekenende mate bijdragen‟ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. De functie “recreatie” is niet in de vermelde lijst met categorieën opgenomen. Aangezien het enkel een actualisatie betreft en geen nieuwe ontwikkeling kan een concrete berekening en toetsing achterwege blijven.
23
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt voor het overige dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Geconcludeerd wordt dat Wet luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project. Uit de jaarlijkse rapportage van de luchtkwaliteit blijkt dat er, in de omgeving van het plangebied, langs wegen geen overschrijdingen van de grenswaarden aan de orde zijn. Een overschrijding van de grenswaarden is ook in de toekomst niet te verwachten. Geconcludeerd wordt dat Wet Luchtkwaliteit en het Besluit NIBM geen belemmering vormt voor het project.
4.4
Externe veiligheid
4.4.1
Algemeen
Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico’s die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Per 1 januari 2010 moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen. Een en ander brengt met zich mee dat nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen moeten worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:
het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi); de Regeling externe veiligheid (Revi); de Registratiebesluit externe veiligheid; het Besluit risico’s Zware Ongevallen (Brzo); het Vuurwerkbesluit.
Voor vervoer gevaarlijke stoffen geldt de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRvgs). Op transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Het doel van het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ is om de risico’s waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico. In het externe veiligheidsplan “Twenterand werkt aan veiligheid”, vastgesteld op 20 maart 2007, is het veiligheidsbeleid van de gemeente Twenterand in beeld gebracht. Doel van het externe veiligheidsbeleid is om een transparant toetsingskader te hebben voor het omgaan met huidige maar ook eventuele toekomstige externe veiligheidssituaties. 4.4.2
(Beperkt) kwetsbare objecten
Onder beperkt kwetsbare objecten wordt onder andere verstaan verspreid liggende woningen van derden met een dichtheid van maximaal 2 woningen per hectare en dienst- en bedrijfswoningen van derden, hotels, restaurants, kantoren en winkels voor zover deze objecten niet tot de kwetsbare objecten behoren en bedrijfsgebouwen en vergelijkbare objecten. Kwetsbare objecten zijn onder andere woningen (met uitzondering van de beperkt kwetsbare objecten) en andere objecten waar zich gedurende een groot deel van de dag grote groepen mensen bevinden of een deel van de dag kwetsbare groepen mensen bevinden. 4.4.3
Plaatsgebonden risico
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk getroffen wordt door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag en gedurende het hele jaar) en onbeschermd op 24
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting. De grenswaarde voor het PR is voor nieuwe kwetsbare objecten (op enkele uitzonderingssituaties na) gesteld op -6 een niveau van 10 per jaar op het object. Voor beperkt kwetsbare objecten is deze waarde een richtwaarde, wat wil zeggen dat hiervan alleen om gewichtige redenen van afgeweken kan worden. De norm 10-6 per jaar betekent dat de kans op een dodelijke situatie door een ongeval met gevaarlijke stoffen op een te bebouwen plek maximaal één op de miljoen per jaar mag zijn. 4.4.4
Groepsrisico
Het groepsrisico drukt de cumulatieve kans per jaar uit dat tenminste 10, 100 of 1000 overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting, waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is. Dit wordt vertaald in een dichtheid van personen binnen het invloedsgebied van de inrichting. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde. 4.4.5
Situatie in en bij het plangebied
Aan hand van de Risicokaart Overijssel is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Overijssel staan meerdere soorten risico’s, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In de volgende afbeelding is een uitsnede van de Risicokaart met betrekking tot het plangebied en omgeving weergegeven.
Figuur 4.1
Uitsnede Risicokaart Overijssel (Bron: Provincie Overijssel)
Uit de inventarisatie blijkt dan ook dat het plangebied:
zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico); zich niet bevindt binnen een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is; niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen; niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.
Overigens betreft het enkel een verruiming van de bouwregels en er is geen sprake van een uitbreiding van De Lourenshoeve. Er worden geen nieuwe kwetsbare objecten opgericht. Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving ter zake van externe veiligheid. 25
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
4.5
Milieuzonering
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt verstaan het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies; het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Voorliggend bestemmingsplan voorziet enkel de verruiming van de bouwregels. De Lourenshoeve wordt niet uitgebreid. Er is ook geen sprake van nieuwe bestemmingen of het vergroten van de inhoudsmaat danwel oppervlaktemaat van gebouwen. Gezien het feit dat de Lourenshoeve niet dichter bij milieugevoelige objecten komt te liggen, wordt geconcludeerd dat voorliggend bestemmingsplan voor wat betreft het aspect milieuzonering in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
4.6
Geur
4.6.1
Wet geurhinder en veehouderij
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor inrichtingen, als het gaat om geurhinder vanwege dierenverblijven van veehouderijen. Op grond van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) dient tussen een emissiepunt van een dierenverblijf waarin melkkoeien en/of vrouwelijk jongvee worden gehouden en een geurgevoelig object binnen de bebouwde kom een afstand van 100 meter en buiten de bebouwde kom een afstand van 50 meter te worden aangehouden. Voor de overige dieren welke binnen de inrichting worden gehouden, is in de Wet geurhinder en veehouderij een geurnorm opgenomen. Deze bedraagt voor geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom 14 odour units per kubieke meter lucht. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom bedraagt deze 3 odour units per kubieke meter lucht. 4.6.2
Besluit landbouw
Voor inrichtingen met vee die onder het Besluit Landbouw vallen gelden vast aan te houden afstanden. Bedrijven tot 200 koeien, 50 dieren of 50 mestvarkenseenheden vallen onder de werkingssfeer van het Besluit Landbouw en zijn daarmee meldingsplichtig. Hier wordt niet gerekend met odeurbelastingen. Alle overige bedrijven hebben een vergunningsplicht. De afstand tussen een veehouderij waar dieren worden gehouden van een diercategorie waarvoor niet bij ministeriële regeling een geuremissiefactor is vastgesteld, en een geurgevoelig object bedraagt: a. b. 4.6.3
ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen. Onderzoeksresultaten geur
Voorliggend bestemmingsplan betreft enkel de verruiming van de bouwregels met betrekking tot de bouwhoogte en mogelijkheid tot onderkeldering van de bedrijfswoningen. De Lourenshoeve wordt niet uitgebreid, er worden geen nieuwe geurgevoelige objecten opgericht en de bestemmingsvlakken komen niet dichter bij agrarische bedrijven te liggen. Geconcludeerd wordt dan ook dat het aspect geur geen belemmering vormt.
26
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
4.7
Vormvrije m.e.r-beoordeling
4.7.1
Kader
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Een belangrijke wijziging die daarin is aangebracht, is dat voor de vraag of een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen, toetsing aan de drempelwaarden in de D-lijst niet toereikend is. Indien een activiteit een omvang heeft die onder de grenswaarden ligt, dient op grond van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling te worden vastgesteld of belangrijke nadelige gevolgen van de activiteit voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Pas als dat het geval is, is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden liggen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.(-beoordelings)-plichtig in het andere geval dient een m.e.r.beoordeling te worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling dient te geschieden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling. 4.7.2
Onderzoek
Voorliggend bestemmingsplan betreft enkel de verruiming van de bouwhoogtes voor recreatiewoningen en dagrecreatieve voorzieningen. De Lourenshoeve wordt niet uitgebreid. Voorgenomen ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van de D-lijst zoals opgenomen in het Besluit milieueffectrapportage. In het kader van de voorbereiding is geconstateerd dat het plan niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt. Dit is bekrachtigd in de uitgevoerde onderzoeken, opgenomen in hoofdstuk 5. Met de voorgenomen ontwikkeling worden geen negatieve effecten verwacht op het Natura 2000-gebied (Vecht en beneden-Reggegebied) gelegen op circa 5 kilometer afstand. Toetsing aan de Natuurbeschermingswet 1998 is hier niet aan de orde. Tevens is het plangebied gelegen op een afstand van ongeveer 5 kilometer ten opzichte van natuur dat onderdeel uitmaakt van de Ecologische Hoofdstructuur. Met de verruiming van de bouwregels, worden geen negatieve effecten of aantasting van de wezenlijke waarden en kenmerken van de EHS verwacht. Een toetsing aan de EHS wordt daarom niet noodzakelijk geacht. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat het milieubelang alsmede overige omgevingsaspecten in voldoende mate is afgewogen en dat er geen nadelige effecten zijn te verwachten. 4.7.3
Conclusie
Het plan is niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied gelegen en heeft ook geen belangrijke nadelige milieugevolgen voor de omgeving, waardoor de ontwikkeling in het desbetreffende gebied niet m.e.r.beoordelingsplichtig is.
27
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
HOOFDSTUK 5 5.1
FLORA & FAUNA, ARCHEOLOGIE & CULTUURHISTORIE EN WATER
Flora & fauna
Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet. 5.1.1
Gebiedsbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura2000) worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ‟s). Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in nationale wetgeving verankerd. Nederland zal aan de hand van een vergunningenstelsel de zorgvuldige afweging waarborgen rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de Minister van LNV. Het plangebied is niet gelegen in of nabij een Natura 2000‐gebied of de Ecologische Hoofdstructuur. Bovendien is sprake van een bestaande situatie waarbij enkele bouwregels worden verruimd. De bepalingen omtrent de maximale inhoud danwel oppervlakte van gebouwen blijven ongewijzigd. 5.1.2
Flora & fauna
Wat betreft de soortbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd. Voorliggend bestemmingsplan betreft enkel de verruiming van de bouwregels. De kans dat vanwege deze verruiming van de bouwmogelijkheid beschermde flora wordt bedreigd of foerageergebied verloren gaat, is te verwaarlozen aangezien de gronden op De Lourenshoeve zijn ingericht ten dienste van het vakantiepark, het paardensportcentrum of de daarbij behorende voorzieningen. In verband daarmee is een nader (veld)onderzoek of het aanvragen van een ontheffing op de verbodsbepalingen van de Flora- en faunawet niet noodzakelijk.
5.2
Archeologie & cultuurhistorie
5.2.1
Archeologie
5.2.1.1 Algemeen Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz), een wijziging op de Monumentenwet 1988, van kracht geworden. Deze wijziging van de wet heeft ervoor gezorgd dat gemeenten een archeologische zorgplicht krijgen en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek. Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.
28
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
Bureau Baac heeft voor het grondgebied van de gemeente Twenterand een inventarisatie opgesteld van de archeologische verwachtingen. Het plangebied is getoetst aan archeologische verwachtingskaart. Een uitsnede van de kaart is opgenomen in figuur 5.2.
Figuur 5.2
Archeologische verwachtingskaart (Bron: Gemeente Twenterand)
5.2.2.2 Onderzoeksresultaten archeologie Het plangebied kent zowel een lage-, een middelhoge- als een hoge verwachtingswaarde. Aangezien de maximale toegestane oppervlakte voor gebouwen niet wordt gewijzigd en er geen bodemingrepen plaatsvinden, is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk. 6.2.2
Cultuurhistorie
6.2.2.1 Algemeen Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. De bescherming van cultuurhistorische elementen is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Deze wet is vooral gericht op het behouden van historische elementen voor latere generaties. 6.2.2.2 Onderzoeksresultaten cultuurhistorie Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische Atlas Overijssel, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. Wel is het aangemerkt als tuinpad, dit houdt in dat het wordt gezien als bijzondere locatie in het Overijsselse platteland. In de nabijheid van het plangebied bevinden zich tevens geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Daardoor wordt gesteld dat cultuurhistorie geen belemmering vormt voor onderliggend plan. 6.2.3
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch veldonderzoek benodigd is en dat er geen cultuurhistorische waarden in of nabij het plangebied aanwezig zijn.
29
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
5.3
Water
5.3.1
Vigerend beleid
5.3.1.1 Europees- en rijksbeleid De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015. Eventueel kan er, mits goed onderbouwd, uitstel (derogatie) verleend worden tot uiteindelijk 2027. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald. Het rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is in diverse nota’s vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is de Vierde Nota Waterhuishouding en het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW, juli 2003). Het bestuursakkoord heeft tot doel om in de periode tot 2015 het hoofdwatersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Belangrijk onderdeel is om de drietrapsstrategie ‘vasthouden, bergen, afvoeren’ in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe te hanteren. In het Nationaal Bestuursakkoord is vastgelegd dat de watertoets een verplicht te doorlopen proces is in waterrelevante ruimtelijke planprocedures, waarbij een vroegtijdige betrokkenheid van de waterbeheerder in de planvorming wordt gewaarborgd. Verder is water in de Nota Ruimte een belangrijk, structurerend principe voor bestemming, inrichting en gebruik van de ruimte. Om problemen met water te voorkomen, moet, anticiperend op veranderingen in het klimaat, de ruimte zo worden ingericht dat water beter kan worden vastgehouden of geborgen. Dit anticiperen is ook terug te vinden in de op 1 januari 2008 van kracht geworden Wet gemeentelijke watertaken. In deze nieuwe wet zijn de zorgplicht voor het vasthouden en afvoeren van regenwater en de regierol van gemeenten bij de grondwaterzorgplicht vastgelegd. 5.3.1.2 Provinciaal beleid In de Omgevingsvisie Overijssel 2009 wordt ruim aandacht besteed aan de wateraspecten. De ambities zijn, naast de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, gericht op de verbetering van de kwaliteit van de kleinere wateren, de veiligheid, de grondwaterbescherming, bestrijding van wateroverlast, de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlakte water en waterbeleving zowel in de groene ruimte als stedelijk gebied. 5.3.1.3 Waterschap Regge en Dinkel Door de invoering van de Kaderrichtlijn Water is Nederland verdeeld in vijf deelstroomgebieden. Het deelstroomgebied Rijn-Oost wordt beheerd door de waterschappen Reest en Wieden, Velt en Vecht, Regge en Dinkel, Groot Salland en Rijn en IJssel. Om te voldoen aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water hebben deze waterschappen de afgelopen jaren intensief samengewerkt met elkaar en met andere partners. Het nieuwe Waterbeheerplan is één van de resultaten van deze samenwerking. De opzet en grote delen van dit Waterbeheerplan zijn inhoudelijk hetzelfde als dat van de andere waterschappen in Rijn-Oost. Waterschap Regge en Dinkel heeft een waterbeheerplan opgesteld voor de periode 2010-2015. Het waterbeheerplan is vastgesteld door het Algemeen Bestuur van het waterschap op 28 oktober 2009. Het plan gaat over het waterbeheer in het hele stroomgebied van Regge en Dinkel en het omvat alle watertaken van het waterschap: waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterketen. Het waterbeleid van het waterschap is met name gericht op een duurzame aanpak van het waterbeheer: geen afwenteling, herstel van de veerkracht van het watersysteem, streven naar een meer natuurlijker waterbeheer, zoeken naar meer ruimte voor water, water toepassen als ordenend principe middels het gebruik van waterkansenkaarten en water langer vasthouden mede door flexibeler peilbeheer. Ook het streven naar een betere waterkwaliteit als onderdeel van duurzaamheid is een belangrijk speerpunt
30
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
(tegengaan van lozingen, minder belasting van het water en het zoveel mogelijk tegengaan van diffuse verontreinigingen). De twee belangrijkste onderdelen van het waterplan worden gevormd door: 5.3.2
het tekort aan waterberging in het landelijk gebied; de inpassing van inrichtingsmaatregelen binnen de maatregelen voor de Kaderrichtlijn Water. Waterparagraaf
5.3.2.1 Algemeen e
Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21 eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico’s op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets). Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater). 5.3.2.3 Watertoets In het voorliggende geval is er enkel sprake van een verruiming van de bouwregels ten opzichte van het bestemmingsplan “Buitengebied, herziening Lourenshoeve, Flierdijk 1-3”. De Lourenshoeve wordt niet uitgebreid met nieuwe gebouwen of verharding. Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat het voorliggende bestemmingsplan geen negatieve gevolgen heeft voor de waterhuishouding.
31
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
HOOFDSTUK 6 6.1
JURIDISCHE ASPECTEN EN PLANVERANTWOORDING
Inleiding
In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het bestemmingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.
6.2
Opzet van de regels
6.2.1
Algemeen
In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. Ook de Standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen 2008 (SVBP2008) is vanaf deze datum verplicht. De Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2008 maakt het mogelijk bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. Vergelijkbare bestemmingsplannen leiden tot een betere dienstverlening en tot een effectievere en efficiëntere overheid. Met de SVBP2008 is in dit plan rekening gehouden, evenals met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) die op 1 oktober 2010 in werking is getreden. Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. Deze verbeelding kan zowel digitaal als analoog worden verbeeld. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken: 1. 2. 3. 4. 6.2.2
Inleidende regels (begripsbepalingen en wijze van meten); Bestemmingsregels; Algemene regels (o.a. afwijkingsregels); Overgangs- en slotregels. Inleidende regels
Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten: •
Begrippen (Artikel 1) In dit artikel zijn definities van de in de regels gebruikte begrippen opgenomen. Hiermee is een eenduidige interpretatie van deze begrippen vastgelegd.
•
Wijze van meten (Artikel 2) Dit artikel geeft onder meer bepalingen waar mag worden gebouwd en hoe voorkomende eisen betreffende de maatvoering begrepen moeten worden. Op de verbeelding zijn soms bebouwingspercentages aangegeven. Als er geen percentages zijn aangegeven, mag het hele bouwvlak worden bebouwd tenzij in de tekst anders vermeld. De op de verbeelding of in de regels aangegeven bouwhoogte wordt gemeten vanaf peil tot het hoogste punt (exclusief elementen zoals een schoorsteen, liftopbouw en dergelijke). Uitgangspunt is dat alleen gebouwd mag worden binnen de bouwgrenzen.
32
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
6.2.3
Bestemmingsregels
Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.: • •
6.2.4
Bestemmingsomschrijving: omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan; Bouwregels: eisen waaraan de bebouwing moet voldoen (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.). Algemene regels
Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied. Dit hoofdstuk is opgebouwd uit: •
Anti-dubbeltelregel (Artikel 7) Deze regel bepaalt dat er niet twee keer voor eenzelfde locatie een bouwplan kan worden ingediend.
•
Algemene gebruiksregels (Artikel 8) In dit artikel worden de gebruiksregels beschreven. Deze gelden voor het hele plangebied.
•
Algemene afwijkingsregels (Artikel 9 In dit artikel worden de algemene afwijkingsregels beschreven. Deze regels gelden voor het hele plangebied.
•
Algemene wijzigingsregels (Artikel 10) Dit artikel beschrijft de algemene wijzigingsregels beschreven. Deze regels gelden voor het hele plangebied.
6.2.5
Overgangs- en slotregels
In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit bestemmingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt genoemd.
6.3
Verantwoording van de regels
Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een bestemmingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden. Het is noodzakelijk dat het bestemmingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het bestemmingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd. Hierbij zullen de bestemmingen in dezelfde volgorde als in de regels worden behandeld.
Groen (Artikel 3) Functie Gronden met de bestemming “Groen” zijn bedoeld voor afschermende beplanting, groenvoorzieningen en overige aanplanten. Daarnaast is deze bestemming tevens bedoeld voor waterhuishoudkundige voorzieningen, in- en uitritten en mogen binnen deze bestemming bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming 33
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
Bebouwingsmogelijkheden Gebouwen zijn binnen deze bestemming niet toegestaan. Enkel bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn binnen deze bestemming toegestaan met een bouwhoogte van maximaal 2 meter.
Recreatie – Dagrecreatie (Artikel 4) Functie Gronden met de bestemming “Recreatie – Dagrecreatie” zijn bedoeld voor dagrecreatieve voorzieningen en activiteiten (sport, spel en vermaak). Daarnaast is zijn gronden met deze bestemming tevens bedoeld voor recreatief (nacht)verblijf in de vorm van de bedrijfsmatige exploitatie van logiesverblijven en groepsaccommodaties, ontvangst-,kantoor- en recreatieruimten, opslag en stalling ten dienste van de recreatiebestemmingen en horeca-activiteiten.
Bebouwingsmogelijkheden De gebouwen moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak en mogen een maximale goot- en bouwhoogte hebben van respectievelijk 3,5 en 8 meter. Binnen deze bestemming mag tevens een bedrijfswoning worden gebouwd met een maximale inhoud van 750 3 m exclusief de inhoud van kelders voor zover deze zijn gelegen onder een gebouw en deze van buiten niet toegankelijk is. Eén en ander is gekoppeld aan hoogtematen waarbij is bepaald dat de maximale goothoogte 3,5 meter en de maximale bouwhoogte 9 meter mag bedragen. Ondergeschikte gebouwen bij de 2 bedrijfswoning mogen worden opgericht tot een maximale oppervlakte van 100 m . Het begrip “ondergeschikt gebouw” wordt nader toegelicht in bijlage 1 bij deze toelichting. Tot slot mogen binnen deze bestemming bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht waarbij de hoogte van lichtmasten niet meer mag bedragen dan 8,5 meter en de hoogte van alle overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer dan 3 meter mag bedragen.
Recreatie – Manege (Artikel 5) Functie Gronden met de bestemming “Recreatie – Manege” zijn bedoeld voor een manege met de daarbij behorende stallen, rijhallen, horeca- en sanitaire voorzieningen. Binnen deze bestemming zijn ook dagrecreatieve activiteiten ten behoeve van de manege, horeca-activiteiten, een bedrijfswoning en kleinschalig kamperen toegestaan.
Bebouwingsmogelijkheden De gebouwen moeten worden gebouwd binnen het bouwvlak en mogen een maximale goot- en bouwhoogte hebben van respectievelijk 5 en 9 meter. Een bedrijfswoning mag binnen deze bestemming tevens worden opgericht. De inhoud van de bedrijfswoning 3 mag niet meer bedragen dan 750 m exclusief de inhoud van kelders voor zover deze zijn gelegen onder een gebouw en deze van buiten niet toegankelijk is. De goot- en bouwhoogte mag respectievelijk niet meer 2 bedragen dan 3,5 en 9 meter. Bij de bedrijfswoning mag maximaal 100 m aan ondergeschikte gebouwen (zie bijlage 1 bij deze toelichting) worden opgericht. De bedrijfswoning moet binnen een afstand van 35 meter tot de gebouwen worden opgericht. Tot slot mogen binnen deze bestemming bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht waarbij de hoogte van lichtmasten niet meer mag bedragen dan 8,5 meter en de hoogte van alle overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer dan 3 meter mag bedragen.
34
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
Recreatie – Verblijfsrecreatie (Artikel 6)
Functie Gronden met de bestemming “Recreatie – Verblijfsrecreatie” zijn bedoeld voor recreatief (nacht)verblijf in de vorm van de bedrijfsmatige exploitatie van recreatiewoningen. Eén en ander met de daarbijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouw zijnde, wegen, paden, parkeer-, groen-, waterhuishoudkundige- en ontsluitingsvoorzieningen.
Bebouwingsmogelijkheden Binnen deze bestemming zijn in totaal 49 recreatiewoningen toegestaan. De maximale inhoudsmaat van een 3 recreatiewoning bedraagt 375 m . De goot- en bouwhoogte van een recreatiewoning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 en 7,5 meter. Deze hoogte is overeenkomstig met recreatiewoningen op soortgelijke verblijfsrecreatieterreinen in de omgeving. Recreatiewoningen mogen enkel binnen het bouwvlak worden opgericht. Ondergeschikte gebouwen zijn uitsluitend inpandig danwel aansluitend aan de recreatiewoning 3 toegestaan, mits de maximale inhoudsmaat van 375 m niet wordt overschreden. Binnen deze bestemming mogen bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht waarbij de hoogte van lichtmasten niet meer mag bedragen dan 8,5 meter en de hoogte van alle overige bouwwerken, geen gebouw zijnde niet meer dan 3 meter mag bedragen.
6.4
Handhaving
Het bestemmingsplan wil een sturend instrument zijn voor de ruimtelijke en functionele inrichting van het plangebied. Aan de hand van de in het bestemmingsplan opgenomen regels worden voorgenomen activiteiten (bouwactiviteiten en gebruik van gronden en gebouwen) getoetst. Middels het stelsel van vergunningverlening worden de regels toegepast. Als blijkt dat zonder of in afwijking van de regels activiteiten plaatsvinden, is handhaving in enge zin aan de orde, gericht op het ongedaan maken van een overtreding. Handhaving is belangrijk om de sturing die het bestemmingsplan beoogt tot haar recht te laten komen. Handhaving heeft echter alleen zin wanneer de noodzaak en het nut hiervan kunnen worden aangetoond, een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik en bebouwing) heeft plaatsgevonden en draagvlak onder betrokkenen kan worden verkregen voor het beleid. De gemeente Twenterand hanteert een strikt handhavingsbeleid. In dit beleid worden de volgende uitgangspunten gehanteerd: • • • •
stringent beleid: als uitgangspunt geldt dat in principe elke overtreding wordt aangepakt; géén stilzwijgend gedogen; gewenste maar illegale ontwikkelingen zo snel mogelijk legaliseren; gedogen van illegale gevallen alleen in uitzonderlijke gevallen, bij voorkeur alleen tijdelijk en met redenen omkleed.
Handhavend optreden tegen overtredingen van bestemmingsplannen kan niet alleen plaatsvinden via publiekrechtelijke, maar ook via de strafrechtelijke weg. In de regels is daartoe de zogenaamde strafbepaling opgenomen, waarin overtredingen van de regels worden aangemerkt als een strafbaar feit als bedoeld in artikel 1a, aanhef en lid 2 van de Wet op de Economische Delicten. Bij ernstige overtredingen zal handhaving ook via de strafrechtelijke weg plaatsvinden. De opsporingsambtenaren van de gemeente of politie zullen in die gevallen proces-verbaal van de overtreding maken. Het (reguliere) bestuursrechtelijk traject zal gelijktijdig worden ingezet.
35
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
HOOFDSTUK 8
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is. De gemeentelijke kosten zijn beperkt tot de ambtelijke kosten, welke worden verhaald middels de gemeentelijke legesverordening. Eventuele planschade komt voor rekening van de initiatiefnemer. Hiermee is het kostenverhaal anderzins verzekerd en is op grond van artikel 6.12 Wro geen exploitatieplan nodig.
36
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
HOOFDSTUK 9
MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID
Dit hoofdstuk wordt nader ingevuld op het moment dat vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening en de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan heeft plaatsgevonden.
9.1
Vooroverleg
9.1.1
Rijk
Op basis van de realisatieparagraaf zoals opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt geoordeeld dat dit bestemmingsplan geen rijksbelangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk. 9.1.2
Provincie Overijssel
De provincie Overijssel heeft een lijst opgesteld van categorieën van bestemmingsplannen van lokale aard waarover vooroverleg niet noodzakelijk is. Wat betreft ontwikkelingen met betrekking tot recreatiewoningen en dagrecreatieve voorzieningen is opgenomen dat, mits deze van kleinschalig van omvang zijn, er geen vooroverleg met provincie Overijssel is vereist. 9.1.3
Waterschap Regge en Dinkel
Gezien het feit dat onderliggend bestemmingsplan uitsluitend de bouwhoogte van recreatiewoningen en dagrecreatieve voorzieningen verruimt is er afgezien van het uitvoeren van een waterparagraaf.
9.2
Inspraak
Gezien de aard en omvang van het initiatief, dat het uitsluitend de verruiming van de bouwhoogte betreft, is afgezien van het ter inzage leggen van een voorontwerp bestemmingsplan.
9.3
Zienswijzen
PM
37
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
BIJLAGE BIJ DE TOELICHTING
38
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS
Bijlage 1
Ondergeschikt gebouw
Het begrip ‘ondergeschikt gebouw’ is omschreven als: "een gebouw of een onderdeel van een gebouw dat op een bouwperceel in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering als ondergeschikt aan het hoofdgebouw valt aan te merken. Hiervan is sprake indien het gebouw minimaal 1,5 m lager is dan het hoofdgebouw". Dit begrip kan worden aangemerkt als een verzamelbegrip voor de voormalige begrippen aan- en uitbouwen, bijgebouwen, carports en erkers. Er wordt uitgegaan van een puur ruimtelijke benadering. Er wordt bewust niet geëist dat er ook sprake moet zijn van functionele ondergeschiktheid. Uitgangspunt is dat er een objectieve maat wordt genoemd om onderscheid te kunnen maken tussen hoofdgebouw en ondergeschikt gebouw. Voor een minimale maat van 1,5 m is gekozen om de volgende redenen:
het moet een objectieve maat zijn, die toepasbaar is voor alle denkbare woningtypen in het gebied; om discussie te voorkomen, moet er sprake zijn van een duidelijk meetbaar hoogteverschil tussen het hoofdgebouw en het ondergeschikte gebouw; het hanteren van een eenduidige maat schept duidelijkheid naar de burger en bevordert de rechtszekerheid; hoogbouwwoningen en laagbouwwoningen worden met deze systematiek op een gelijke wijze behandeld; een percentage van de bouwhoogte of kaphoogte is niet toepasbaar bij alle woningtypen (denk aan een laagbouwwoning met een flauwe dakhelling); door de gekozen maat is er een duidelijk visueel onderscheid tussen de hoofdgebouw en de ondergeschikte gebouwen. Deze maat sluit goed aan bij de vaste lijn die de bestuursrechter in het algemeen hanteert bij het onderscheid tussen hoofdgebouw en aanbouw/bijgebouw.
Bij de beoordeling of sprake is van een ondergeschikt gebouw kunnen de volgende situaties worden onderscheiden: 1.
2.
3.
er is sprake van een vrijstaand of aangebouwd ondergeschikt gebouw, waarbij ten aanzien van het aangebouwde gebouw sprake is van een zelfstandige constructie. In dat geval dient de aanvraag te worden getoetst aan de regels voor de ondergeschikte gebouwen; alle onderdelen van het hoofdgebouw voldoen aan het in de regels gestelde ten aanzien van het hoofdgebouw. In dat geval kan een beoordeling of voor onderdelen sprake is van ondergeschikt gebouw achterwege blijven. er is sprake van onderdelen van het gebouw die afwijken van de regels die gelden voor het hoofdgebouw. In dat geval moet worden nagegaan of het betreffende gedeelte in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Is dit het geval dan dient dit onderdeel te voldoen aan de regels voor de ondergeschikte gebouwen; is geen sprake van een in stedenbouwkundig opzicht qua omvang en situering ondergeschikt gedeelte van het hoofdgebouw, dan is de aanvraag voor het hoofdgebouw in strijd met de regels en dient de bouwvergunning te worden geweigerd.
Op de onderstaande afbeeldingen zijn voorbeelden gegeven van ondergeschikte onderdelen van het hoofdgebouw. Het voordeel van de invoering van dit begrip en de gekozen definiëring is de helderheid en de inzichtelijkheid. De hoeveelheid begrippen is significant afgenomen en de interpretatieruimte is sterk verminderd. Tevens is met de gekozen maat sprake van een objectivering en zijn de subjectieve elementen verdwenen. Het kwantificeren levert minder interpretatieproblemen op dan kwalitatieve criteria. Er is precies bekend wat wel en wat niet mogelijk is. De bekende discussie die regelmatig is terug te vinden in de jurisprudentie van wat nu een aanbouw of een bijgebouw en wat nu een hoofdgebouw is, is met de hier gekozen benaderingswijze bijna geheel uitgebannen aangezien er geen multi-interpretabel begrip meer is. De rechtszekerheid is hiermee gediend. Uit de eerste opgedane ervaringen met deze systematiek blijkt de werkbaarheid in de praktijk. Met deze regeling is een evenwicht gevonden tussen rechtszekerheid en ontwikkeling.
39
BESTEMMINGSPLAN BUITENGEBIED, HERZIENING LOURENSHOEVE, FLIERDIJK 1-3 HERZIENING BOUWREGELS Voorbeelden ondergeschikte bouwdelen van een hoofdgebouw (Bron: Gemeente Twenterand)
40