Building Conservation
Department AE + T Section RMIT
Publications 2012
Introduction
The chair of Building Conservation is one of the chairs within the RMIT-section of the department of Architectural Engineering + Technology of the Faculty of Architecture of Delft University of Technology. This booklet gives a concise overview of publications, congress papers and (peer reviewed) articles in the field of Building Conservation over the year 2012. Apart from this also some of the research subjects that were finished in 2012 have been summarized. It is our intention to show what occupies us also in what way and with which expertise we together with institutes like the Cultural Heritage Agency, the Government Buildings Agency and TNO try to support the conservation of built cultural heritage. January 2013, Prof.ir. Rob P.J. van Hees
Inleiding De leerstoel Conserveringstechnieken van Gebouwen is één van de leerstoelen binnen de RMIT-sectie van de afdeling Architectural Engineering + Technology van de Faculteit Bouwkunde van de Technische Universiteit Delft. Dit boekje geeft een overzicht van de publicaties, congresbijdragen en (peer reviewed) artikelen op het gebied Conserveringstechnieken van Gebouwen, die in het jaar 2012 zijn verschenen. Daarnaast zijn enkele korte samenvattingen van belangrijke onderzoeksonderwerpen, die in 2012 werden afgerond, opgenomen. We willen hiermee een indruk te geven van wat ons bezig houdt en op welke gebieden wij met onze samenwerkingspartners, zoals Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Rijksgebouwendienst en TNO, een bijdrage trachten te leveren aan het instandhouding van het gebouwd cultureel erfgoed. Januari 2013, Prof.ir. Rob P.J. van Hees
1
2
Contents Introduction
1
Contents
3
Zout en behoud
5
Optrekkend vocht: Evaluatie van bestrijdingsmethoden
6
Optrekkend vocht: Evaluatie van bestrijdingsmethoden
7
Optrekkend vocht: Evaluatie van bestrijdingsmethoden
9
Franse witte kalksteen
10
De Rijksbouwmeester
11
Herontwerp
12
Essay: And in the End, the Love You Take is Equal to the Love you Make
13
Rijksmonument: Recapitulatie II
14
Gesignaleerd: Het Paleis van de Republiek
15
Delft: Nieuwe natuursteen in een oude stad
16
Restauratiegeschiedenis Eusebiuskerk Arnhem
17
Salt resistant mortars: present knowledge and future perspectives
18
Restauratie van middeleeuwse binnenstadskerken
19
Historische vensters: typologie, duurzaamheid, antiek glas, ramen, kozijnen
20
Vensters onder vuur
21 th
Historic lime-binders: an example of 19 century Dutch military plain concrete
23
Evaluation of spreading and effectiveness of injection products against rising damp in mortar, brick and masonry
24
A Mining Engineer in Heritage Land
26
Hoe kan een effectieve ontzouting bereikt worden?
28
Optrekkend vocht
29
Versneld en toch realistisch
31
Duurzaamheid als keuzeargument bij vervanging van natuursteen
32
Renders technology in Italian Renaissance
33
3
Perspectives
35
Van bindmiddel en zand tot mortel
36
Schade door vocht, vorst en zouten
37
Oppervlaktebehandeling van historisch metselwerk
38
Gevelreinigen, goed voor monumenten?
39
Simulation of Self-healing of dolomitic lime mortar
41
Effect of inhibitors on sodium sulfate crystallization
42
Steenkeuze voor restauratie
43
Self Healing materialen en de bouw
44
Tijdelijk gebruik en restauratie-dogma’s
45
RILEM TC 203-RHM: Repair mortars for historic masonry
46
RILEM TC 203-RHM: Repair mortars for historic masonry
47
RILEM TC 203-RHM: Repair mortars for historic masonry
48
RILEM TC 203-RHM: Repair mortars for historic masonry
49
Confusing Cracks and difficult Deformations
50
De bijzondere kenmerken van historische betontoepassingen
51
Full references
53
4
Zout en behoud
Rob van Hees & Barbara Lubelli Zoutkristallisatie kan leiden tot ernstige aantasting van steen en metselwerk. Dit veelvoorkomende probleem vormt bij de zorg voor monumenten een blijvend punt van aandacht. In dit artikel wordt beschreven hoe het mechanisme van zoutkristallisatie werkt en ook op welke manieren zoutkristallisatie zich manifesteert. Het grote aantal factoren dat het schadebeeld kan beïnvloeden, maakt het soms lastig om de oorzaak van het probleem te achterhalen. Van geval tot geval moet bekeken worden welk soort materiaaltechnisch onderzoek en welk soort onderzoek naar de herkomst van vocht en zouten noodzakelijk is.
Full reference
B. Lubelli & R.P.J. van Hees, ‘Zout en behoud’. In: C. Berkelbach (red.), Restauratietechniek, Bureau Monumenten en Archeologie, Amsterdam 2011
5
Optrekkend vocht: Evaluatie van bestrijdingsmethoden Achtergronden van het verschijnsel en onderzoek naar de bestrijding Rob van Hees, Barbara Lubelli & Anke Hacquebord Optrekkend vocht is een grote bedreiging voor de bestaande bouw en voor monumenten. Optrekkend vocht kan zowel bijdragen aan een ongezond binnenklimaat als aan een verhoogd risico op vocht-, zout- en vorstschade. De bedreiging, gevormd door optrekkend vocht, zal naar verwachting in de toekomst onder invloed van de klimaatverandering nog verder toenemen. De huidige omvang van het probleem blijkt al uit het zeer grote aantal methoden en producten ter bestrijding van optrekkend vocht dat op de markt aanwezig is en dat varieert van chemische producten tot mechanische onderbreking en van droogpijpjes tot electro-osmose. Vooral het aantal chemische injectieproducten en -system en is aanzienlijk en behandeling vindt in de praktijk ook vooral plaats door injecteren met chemische (waterafstotende) producten. Desondanks is er relatief weinig onderzoek gedaan naar de effectiviteit en duurzaamheid van deze laatste categorie producten. Het in de praktijk regelmatig voorkomen van mislukkingen en van conflictsituaties na behandeling onderstreept de behoefte aan meer kennis bij gebouweigenaren, architecten en aannemers, bij de afbouwbranche en zelfs bij producenten.
Full reference
R.P.J. van Hees, B. Lubelli & A. Hacqebord, ‘Optrekkend vocht: Evaluatie van bestrijdingsmethoden - Achtergronden van het verschijnsel en onderzoek naar de bestrijding’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011, p. 7-20
6
Optrekkend vocht: Evaluatie van bestrijdingsmethoden Laboratoriumonderzoek naar factoren die de effectiviteit van producten tegen optrekkend vocht beïnvloeden Barbara Lubelli, Rob van Hees & Anke Hacquebord Het verschijnsel optrekkend vocht manifesteert zich vooral in oudere gebouwen en woningen. Er bestaan verschillende methoden om optrekkend vocht tegen te gaan: chemische onderbreking, mechanische onderbreking, electro-osmose, gebruik van droogpijpen of droogstenen, en drainage. Van deze methoden is chemische onderbreking, dat wil zeggen het injecteren van muren, de meest gebruikte methode in Nederland. Deze bestrijdingsmethode is gebaseerd op chemische producten die in het poriesysteem van het bouwmateriaal worden gebracht. Bij deze methode warden gaten met een onderlinge afstand variërend van 100 tot 400 mm in de te behandelen muur geboord, waarin de producten vervolgens met of zonder druk worden aangebracht. Het patroon van de injectiegaten moet dusdanig worden gekozen dat overlappende behandelde zones ontstaan.
7
Ondanks veelvuldig gebruik van chemische onderbreking, is de kennis over· de werking van deze producten verre van volledig. De bestaande publicaties over dit onderwerp behandelen vaak een kleine selectie van producten [onder andere Honsinger 1992; Grun & Heising 1997; Venzmer et al. 2005; Alfano et al. 2006; Simlinger 2007; Balk 2007; Vanhellemont & De Clercq 2008]. Daarnaast gebruiken onderzoekers verschillende testmethoden, waardoor de resultaten onderling niet vergelijkbaar zijn. Dit heeft te maken met het feit dat er geen officiële internationale norm bestaat voor het testen van de effectiviteit van producten. Daardoor is het moeilijk een compleet beeld te krijgen van de effectiviteit van chemische middelen tegen optrekkend vocht en van de factoren die de effectiviteit beïnvloeden. In dit onderzoek, dat deel uitmaakt van het TNO-cofinancieringproject 'optrekkend vocht' [van Hees et al: 2011], is in het laboratorium van TNO de effectiviteit van veertien verschillende chemische middelen getest. Deze selectie bevat zowel producten in water als in organisch oplosmiddel, en zowel producten die de poriën vullen als producten die deze waterafstotend maken. Het gaat hierbij om vloeibare producten en om producten in de vorm van crèmes en gels.
Full reference
B. Lubelli, R.P.J. van Hees & A. Hacqebord, ‘Optrekkend vocht: Evaluatie van bestrijdingsmethoden - Laboratoriumonderzoek naar factoren die de effectiviteit van producten tegen optrekkend vocht beïnvloeden’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011, p. 21-36
8
Optrekkend vocht: Evaluatie van bestrijdingsmethoden
Resultaten verkennend onderzoek praktijksituatie. Op weg naar een testmethode voor de praktijk Anke Hacquebord, Rob van Hees & Barbara Lubelli Er bestaan verschillende systemen en producten om optrekkend vocht in metselwerk te bestrijden. In veel gevallen bestaat de behandeling uit het injecteren van chemische producten, al dan niet in combinatie met het aanbrengen van een speciale pleisterlaag [Van Hees et al. 2011]. Op de markt is een grote verscheidenheid aan chemische injectieproducten verkrijgbaar, waarvan in productbladen vermeld wordt dat hun werkzaamheid met laboratoriumonderzoek is vastgesteld. Onafhankelijk onderzoek naar de werkzaamheid en toepassing van deze middelen in hun algemeenheid is echter schaars. De bestaande publicaties over dit onderwerp behandelen vaak maar een kleine selectie van producten en door ontbreken van een internationale standaardtestprocedure is vergelijking van de resultaten onderling veelal niet mogelijk [Lubelli et al. 2011]. Bovendien klinken tegenstrijdige geluiden over het effect van deze behandelingen in de praktijk: ondanks positieve resultaten onder laboratoriumomstandigheden blijken de behandelingen in de praktijkregelmatig niet het gewenste resultaat op te leveren. De praktijksituatie is dus mogelijk anders dan de laboratoriumsituatie. In dit artikel worden daarom de resultaten van een verkennend onderzoek naar de situatie in de praktijk gepresenteerd. Hoe ziet de markt er tegenwoordig uit? Welke producten worden toegepast? Op basis waarvan worden deze producten geselecteerd en hoe worden ze toegepast? Wat is de effectiviteit en duurzaamheid van deze producten? Welke testmethodes zijn er beschikbaar om effectiviteit en duurzaamheid aan te tonen?
Full reference
A. Hacqebord, R.P.J. van Hees & B. Lubelli, ‘Optrekkend vocht: Evaluatie van bestrijdingsmethoden - Resultaten verkennend onderzoek praktijksituatie. Op weg naar een testmethode voor de praktijk’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011, p. 37-53
9
Franse witte kalksteen Wido Quist
Vanaf halverwege de negentiende eeuw werd in Nederland en België zeer veel witte kalksteen uit Frankrijk gebruikt, zowel bij nieuwbouw als bij restauratie. Door de aanleg van diverse spoorlijnen was men voor het gebruik van natuursteen niet langer afhankelijk van de (natuurlijke) waterwegen. Vanwege de grote hoeveelheid verschillende typen en variëteiten werd in het kader van recent promotieonderzoek naar de vervanging van witte Belgische steen aan de Technische Universiteit een globaal overzicht opgesteld van deze Franse kalkstenen, gerelateerd aan hun geografische herkomst. Daarnaast werden de verschillende classificatiesystemen, die in het verleden gebruikt werden om de kwaliteit van de stenen aan te duiden, onderzocht en werd de wijze waarop deze ontstaan zijn herleid. Zoals uit dit artikel zal blijken, hebben (veronderstelde) typeen/of kwaliteitsaanduidingen zoals liais, roche en dur de keuze voor steensoorten voor toepassing in Nederland niet gemakkelijker gemaakt. De briefwisselingen tussen architect Van Nieukerken, groeve-exploitanten en importeurs van Franse kalksteensoorten ten behoeve van de restauratie van de Onze-Lieve-Vrouwekerk te Breda illustreren bijvoorbeeld de verwarring die over deze aanduidingen bestond. Ook de classificatiesystemen met een cijfer voor duurzaamheid of bewerking als classificatie, zoals die vanaf ongeveer 1920 hun intrede deden, hebben waarschijnlijk tot veel verwarring geleid wanneer ze door elkaar heen werden gebruikt.
Full reference
W.J. Quist, ‘Franse witte kalksteen’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011
10
De Rijksbouwmeester Instituut en functionaris Bert van Bommel
In 2006 werd uitgebreid stilgestaan bij '200 Jaar Rijksbouwmeester'. Dat jubileum hield verband met het aantreden van Jean Thomas Tibault als 'Architect des Konings' (van Koning Lodewijk Napoleon). Een decennium eerder verscheen de studie 'De Rijksbouwmeesters’ waarin uitgebreid werd ingegaan op de architecten in Rijksdienst die, al dan niet met terugwerkende kracht, Rijksbouwmeester kunnen worden genoemd. Deze titel werd namelijk lang niet altijd gevoerd. Willem Nicolaas Rose, die in de jaren zestig van de negentiende eeuw in Rijksdienst kwam, was de eerste die daadwerkelijk 'Rijksbouwmeester’ werd genoemd. Anderen werden (bijvoorbeeld) 'Rijksbouwkundige' of 'Contrarolleur genoemd. Bij 200 jaar Rijksbouwmeester kan ook de kanttekening worden geplaatst dat er voor de centralisatie van de overheid bij de totstandkoming van de Bataafse Republiek in de verschillende gewesten ook bouwmeesters van landsheren en stadhouders waren. Die meegerekend heeft het ambt van de Rijksbouwmeester wortels die meer dan een millennium in de geschiedenis moeten teruggaan. Hier is niet zozeer de geschiedenis van het ambt van de Rijksbouwmeester aan de orde, als wel de huidige positie en de huidige taken van de functionaris. Voor een goed begrip moet dan wel op de geschiedenis worden teruggegrepen - zij het geen 200 jaar of laat staan meer dan een millennium. Ook moet voor ogen gehouden worden dat taak en positie in de laatste halve eeuw fundamentele veranderingen ondergingen, in het afgelopen decennium zijn gewijzigd, en ook thans in beweging zijn.
Full reference
A.J. van Bommel, ‘De Rijksbouwmeester. Instituut en functionaris’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011
11
Herontwerp
De moderne architectonische opgave gezien door de bril wan de monumentenzorger Bert van Bommel 'Ik doe doorlopend aan hergebruik’ zo sprak Tracy Metz op 9 september, bij de opening van Open Monumentendag 2011. 'Ik woon in een voormalige paardenstal. Ik werk op een voormalig industrieterrein. Ik sport in een voormalige autoshowroom. Ik doe boodschappen in een voormalig bankgebouw. Ik ga naar lezingen in een voormalige krantendrukkerij, naar concerten in een voormalige kerk of een voormalig beursgebouw.' In het zesde semester, dus aan het einde van de bachelorperiode, krijgen allen die in Delft Bouwkunde studeren het vak BK 6010 Architectonische Basisbegrippen 5. Belangrijk onderdeel daarvan vormen de colleges over hergebruik en herontwerp. In het navolgende is de tekst weergegeven die bij het inleidende college hoort. Daarin wordt de studenten niet alleen voorgehouden in welk kader het werk van architecten en stedenbouwkundigen in de komende decennia staat. Belangrijk onderdeel ervan is ook de monumentenzorg. Hergebruik en herontwerp zijn immers vanouds centrale thema s van monumentenzorg. Ervaring die in de monumentenzorg is verworven, is van grote betekenis voor bijna alle ontwerpopgaven van nu en de nabije toekomst. De techniek van het waarderen, op dit moment belangrijk onderwerp van discussie, speelt in veel breder verband dan alleen de monumentenzorg een in belang toenemende rol. Ook daaraan wordt in het college ruimschoots aandacht besteed.
Full reference
A.J. van Bommel, ‘Herontwerp. De moderne architectonische opgave gezien door de bril wan de monumentenzorger’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011
12
Essay: And in the End, the Love You Take is Equal to the Love you Make Bert van Bommel
Wanneer ik een symfonie van Ludwig van Beethoven beluister, bekruipt me bij de slotakkoorden altijd het gevoel dat het de meester niet magistraal genoeg kon zijn. Het is alsof hij niet één punt achter het stuk kon zetten, maar punt punt punt en na een korte pauze nog een paar punten. Tegelijk zijn het er – we spreken niet voor niets over een van de grootste componisten ooit – ook precies genoeg: één meer of minder zou misplaatst zijn. Het grote voordeel van de muziek thuis beluisteren, en niet in de concertzaal, is dat er daarna ook stilte valt en leegte voelbaar wordt…. Geen ingehouden kuchje dat nu mag, geen na korte aarzeling invallend daverend applaus…. Nee, stilte en leegte. Ik koester die leegte en stilte ook en wacht vaak minutenlang voor ik opsta en afscheid van het luisteren neem.
Full reference
A.J. van Bommel, ‘Essay: And in the End, the Love You Take is Equal to the Love to Make’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Signalementen 17 Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011
13
Rijksmonument: Recapitulatie II Bert van Bommel
De Rijksgebouwendienst is in zeker opzicht de erfgenaam van Victor de Stuers. Dat wil zeggen dat een oorspronkelijk tot het departement van Binnenlandse Zaken behorende overheidstaak, namelijk het bewaren en als zodanig in stand houden van bepaalde gedenktekens van de Vaderlandse Geschiedenis en Kunst, via de Afdeling Kunsten en Wetenschappen van De Stuers uiteindelijk bij de Rijksgebouwendienst is komen te liggen. De Stuers was in zekere zin dus niet meer dan een passant, want ook lang voor zijn aantreden koesterde het Rijk zijn eigen monumenten (dat wil zeggen, sotrïmigen daarvan, en bij het koesteren van indertijd kunnen ook kanttekeningen worden geplaatst). Ook is er, terugkijkend op de politieke besluitvorming, lang niet altijd sprake van een duidelijk en doelbewust keuzeproces waarin een fraaie constante lijn is te herkennen. In zekere zin is de taak die de Rijksgebouwendienst in dezen heeft, daarom door toevalligheden tot stand gekomen. Daardoor vond ook een zekere versnippering plaats, waardoor de Rijksgebouwendienst nu wel de zorg voor een belangrijke collectie heeft, maar die zorg ook deels bij anderen op Rijksoverheidsniveau ligt of soms ook is afgestoten. Dat precies in beeld brengen is geen sinecure, maar zou een diepgaand onderzoek vergen. Men zou er op kunnen promoveren.
Full reference
A.J. van Bommel, ‘Rijksmonument: Recapitulatie II’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Signalementen 17 - Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011
14
Gesignaleerd: Het Paleis van de Republiek Bert van Bommel
Indien men het Nederlandse publiek zou vragen om een monument uit de portefeuille van de Rijksgebouwendienst te noemen, dan maakt het Koninklijk Paleis Amsterdam gerede kans om na telling van de reacties op de eerste plaats terecht te komen. Veel Amsterdammers hebben daar gemengde gevoelens bij, want al is het gebouw ondertussen al veel langer Koninklijk Paleis dan het ooit stadhuis is geweest, voor hen blijft het hun raadhuis: het symbool bij uitstek van een stad die zichzelf republikeins noemt en tegelijk de meest uitbundige Koninginnedagviering van ons land kent.
Full reference
A.J. van Bommel, ‘Gesignaleerd: Het Paleis van de Republiek’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Signalementen 17 - Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011
15
Delft: Nieuwe natuursteen in een oude stad Timo Nijland, Wido Quist & Rob van Hees
Delft is alom bekend van de Oude en de Nieuwe Kerk, beiden (deels) opgetrokken door bouwmeesters / steenhouwers van het roemruchte Brabantse geslacht Keldermans en deels in de onvermijdelijk met deze bouwmeesters verbonden witte zandige kalksteen, meestal Lede of Balegemse steen genoemd. Met name aan de Oude Kerk is nogal wat Gobertange verwerkt. Delft is ook gekend voor de grafkelder van de Oranjes en Vermeer’s gezicht op de stad en toont het klassieke palet aan natuursteen gebruikelijk voor een Hollandse stad: De witte Belgische steen, behalve aan beide kerken ook aan het stadhuis en in civiele toepassingen; Römer tuf aan de Oude Kerk; Namense steen, aan de Oude Kerk maar ook aan verschillende bruggen en kademuren; wederom ook in Bentheimer zandsteen aan het transept van de Oude Kerk en de toren van de Nieuwe; Obernkirchener zandsteen aan de voorgevel (en Bentheimer aan het latere bordes) en het portaal van het stadhuis; blauwe hardsteen -met groevemerken van de firma Le Princeaan de gevels van het Gemeenlandhuis (Oude Delft 167) en het woon-winkelpand Wijnhaven 16 (Nijland 2006, Quist 2010). Net als in de rest van Nederland vindt in de loop van de negentiende eeuw ook in Delft verbreding van het palet plaats: nieuwe soorten van verder weg doen hun intrede in de gevels. Ter gelegenheid van de vierde Vlaams-Nederlandse Natuursteendag, geeft deze bijdrage een beknopt beeld van het natuursteengebruik uit de periode 1850-1950 in Delft. De bijdrage beperkt zich tot een overzicht van de voorkomens met beknopte informatie over het object; voor meer details over de steensoorten kan men elders terecht (Slinger et al. 1980, Nijland et al. 2007, 2012). De problematiek en achtergronden van de keuze van vervangende steensoorten bij restauratie wordt uitgebreid belicht in Quist (2011).
Full reference
T.G. Nijland, W.J. Quist & R.P.J. van Hees, ‘Delft: nieuwe natuursteen in een oude stad’. In: R.J.P van Hees, H. De Clercq & W.J. Quist (red.), ‘Stenen van binnen, stenen van buiten. Natuursteen in de Jonge Bouwkunst’, Delft 2012
16
Restauratiegeschiedenis Eusebiuskerk Arnhem
Natuursteenvervanging vanaf het einde van de negentiende eeuw als leidraad Wido Quist Dit rapport is het resultaat van een onderzoek in opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Voorafgaand aan en tijdens de restauratie van de natuurstenen buitenbekleding van de Eusebiuskerk en –toren is een ondersteunend onderzoek naar de restauratiegeschiedenis en de toegepaste natuursteensoorten uitgevoerd. Het onderzoek heeft een sterk documentair karakter. Het doel was om kennis te vergaren betreffende het monument tijdens de restauratie: kenniswinst. Het onderzoek laat tegelijkertijd ook iets zien van verantwoording van de besteding van subsidiegelden. Dit onderzoek is uitgevoerd in 2011 en 2012 en heeft bestaan uit waarnemingen ter plaatse, literatuuronderzoek, onderzoek in diverse archieven zoals het Gelders Archief, Nationaal Archief, en de archieven van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Er wordt in dit rapport slechts zijdelings aandacht geschonken aan het ontstaan van de Eusebiuskerk en de ontwikkelingen die het gebouw heeft doorgemaakt tot aan het eind van de negentiende eeuw. Hiervoor wordt verwezen naar ‘De grote of Eusebiuskerk in Arnhem’ van A.G. Schulte uit 1994. Met nadruk wordt erop gewezen dat dit rapport restauratiehistorisch is en niet bouwhistorisch. Hierbij komt het enigszins tegemoet aan de wens die Schulte in noot eenentwintig van zijn hoofdstuk over ‘restauraties, verwoesting, herbouw en consolidatie’ neerschrijft: “De restauratie van kerk en toren verdient een nauwkeurige analyse, hetgeen binnen deze opzet niet mogelijk is”.
Full reference
W.J. Quist, Restauratiegeschiedenis Eusebiuskerk Arnhem. Natuursteenvervanging vanaf het einde van de negentiende eeuw als leidraad. Rapport in opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, Delft 2012
17
Salt resistant mortars: present knowledge and future perspectives Barbara Lubelli
Salt crystallization damage is one of the most common causes of decay for bedding, pointing and plastering mortar. Attempts to tackle the problem have been mainly focused on increasing the mechanical strength of the mortar, by the replacement of lime with (PTL) cement, or on reducing the moisture transport capacity, by the addition of silicone based water repellents. Both solutions showed to often have a limited durability to salt decay and a low compatibility with historical buildings. Recently research has started to explore new possibilities for improving the durability of mortars to salt damage; these include engineering of the pore size, replacing of silicone based additives with natural organic water repellent substances and mixing-in of salt crystallization inhibitors able to reduce the harmfulness of salt crystallization. Some preliminary studies show that these directions can be promising for obtaining more durable mortars, compatible with historical buildings.
Full reference
B. Lubelli, Salt resistant mortars: present knowledge and future perspectives, ICOMOS - Rocare Conference, Paris, 26-27 April 2012 (key-note lecture)
18
Restauratie van middeleeuwse binnenstadskerken
Een beknopt overzicht van bijna 150 jaar natuursteenvervanging in Nederland Wido Quist Sinds Jan Kalf er zijn inleiding bij de Grondbeginselen en Voorschriften voor het behoud, de herstelling en de uitbreiding van oude bouwwerken in 1917 mee eindigde is het leidmotief in de Nederlandse monumentenzorg: Behouden gaat vóór vernieuwen. Voor wat betreft het behoud en herstel van natuursteenconstructies kan men zich afvragen of dit adagium altijd leidend is geweest. Restauratie-historisch onderzoek laat zien dat in de loop van bijna 150 jaar restaureren in Nederland zeer veel originele, uit de bouwtijd daterende, natuursteen is vervangen. De noodzaak voor sommige vervangingen kan zelfs naar de huidige inzichten betwijfeld worden. Toch past het ons niet om achteraf restauratiearchitecten, adviseurs en aannemers terecht te wijzen, omdat zij, naar men mag aannemen, allen naar eer en geweten hebben gehandeld. Het is echter wel belangrijk om het keuzeproces dat tot behoud dan wel vervanging van natuursteen leidt te onderzoeken, zodat geleerd kan worden van het verleden. Dit artikel levert een bijdrage aan het inzicht in deze complexe materie door in te gaan op de argumentatie die gebruikt wordt voor het kiezen van vervangende steensoorten. Met nadruk wordt gesteld dat hierbij niet alle aspecten die een rol spelen bij het behoud en herstel van natuursteenconstructies aan de orde komen. Zo valt de, niet onbelangrijke, discussie over de vormgeving en afwerking van vervangende natuursteen buiten de doelstelling van dit artikel. Dit geldt ook voor (recent) onderzoek naar de kleurige afwerking van natuursteen, bewerkingssporen en steenhouwersmerken.
Full reference
W.J. Quist, Restauratie van middeleeuwse binnenstadskerken. Manuscript in opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Delft 2012
19
Historische vensters: typologie, duurzaamheid, antiek glas, ramen, kozijnen Voorwoord
Bert van Bommel
Vandaag, vrijdag 23 maart 2012, behandelen verschillende sprekers de problematiek van de (in rap tempo verdwijnende) historische vensters. In navolging van de voorgaande studiedagen zal ook nu het thema weer behandeld worden vanuit verschillende invalshoeken: die van de overheid, de ontwerper (restauratiearchitect), de adviseur, de onderzoeker, de opdrachtgever en de uitvoerende partijen (producent, aannemer, ambachtsman). Onder de leden en in het bestuur van WTA-Nederland-Vlaanderen werden geregeld vragen gesteld over het aanpassen van historische gebouwen aan de moderne vereisten van comfort en energiebesparing. Dat thema is breed genoeg om complete cursussen mee te vullen en is daarom voor één studiedag te omvattend om behandeld te kunnen worden. Tegelijk is het actueel, want u kunt ervan verzekerd zijn dat alleen al tijdens deze studiedag zowel in Nederland als in Vlaanderen een grote schare bouwvakkers hard aan het werk is om huizen en andere gebouwen te isoleren, van moderne vensters te voorzien en tal van andere maatregelen te nemen om het energieverbruik te verminderen. Het is ook geen kwestie waarin gemakkelijk een standpunt ingenomen kan worden. Uiteraard is er veel voor te zeggen om bij historische gebouwen de oude vensters te bewaren. Ze passen bij de architectuur en zijn een bron van historische informatie. Daar staat echter tegenover dat het gebruik van fossiele energie, ondanks energiebesparende maatregelen, eerder toe- dan afneemt; met alle gevolgen van dien. Eenvoudigweg energiebesparende maatregelen bij historische vensters afwijzen, is daarom niet alleen een te gemakkelijke, maar ook een onrealistische optie.
Full reference
A.J. van Bommel, ‘Historische vensters: typologie, duurzaamheid, antiek glas, ramen, kozijnen’. In: Syllabus WTA studiedag Historische vensters: typologie, duurzaamheid, antiek glas, ramen, kozijnen. Kerkrade 2012 20
Vensters onder vuur
Inleiding bij de WTA studiedag van 23 maart 2012 Bert van Bommel & Dorothea Schulz
There is an epidemic spreading across the country: in the name of energy efficiency and environmental responsibility, replacement window manufacturers are convincing people to replace their historic wood windows. The result is the rapid erosion of a building's character, the waste of a historic resource, and a potential net loss in energy conservation. Typically replacement windows are vinyl, aluminum, or a composite with wood, and none will last as long as the original window. Repairing, rather than replacing, wood windows is most likely to be the “greener option” and a more sustainable building practice (http://www.preservationnation.org/issues/sustainability/additionalresources/July2008WindowsTipSheet.pdf). Op vrijdag 23 februari 2012 startte Ken Roginski uit Freehold (New Jersey) een nieuwe discussie op de Linkedin groepen Heritage Conservation/Historic Preservation of the Built Environment en National Trust for Historic Preservation. Hij deed dat door de leden van de groepen te vragen naar hun ervaringen met het repareren, restaureren, of hermaken van oude houten vensters. Hij wilde een lijst samenstellen van bedrijven die daartoe in staat zijn, want die waren volgens hem maar lastig te vinden. Hij had een dubbel oogmerk: het bewaren van de karakteristiek van oude huizen en het beperken van de afvalstroom (‘We need to save our old windows, the character of our old homes, and stop adding to the landfills!’) Hij had zijn huiswerk echter niet goed gedaan, want hij werd al snel gewezen op de hiervoor geciteerde Internetpagina. Min of meer tegelijk met Ken’s initiatief startte de Delftse hoogleraar Rob van Hees een discussie binnen zijn afdeling naar aanleiding van een aan hem gestelde vraag over het vervangen van oude dakpannen op een beschermd monument. Wat heeft hier de voorkeur? Moeten oude dakpannen zo veel mogelijk hergebruikt worden en de ontbrekende tweedehands worden aangeschaft, of is het beter om alles te vervangen door nieuwe pannen, die beter sluiten en een langere technische levensduur hebben? Die vraag kan ook op vensters worden betrokken. Houden we de oude vensters, ook als er het nodige aan mankeert, en repareren we ze. Of doen we niet moeilijk en vervangen we ze door nieuwe exemplaren, die veel beter presteren? 21
Eeuwenlang was het aanpassen van vensters, waarbij de ramen en soms ook de kozijnen werden vervangen, de gewoonste zaak van de wereld. Waar ooit kruisvensters zaten, kwamen schuiframen, en schuiframen werden door nieuwere typen (met grotere ruiten en een lagere onderdorpel) vervangen. Pas toen monumentenzorgers en restaurerende architecten zich ermee gingen bemoeien werd daaraan, bij monumenten althans, een halt toegeroepen. Tot in de jaren zeventig gold in Nederland het achttiende-eeuwse schuifraam met kleine ruitjes, waar niet op kruisvensters teruggegrepen kon worden, als passend bij monumenten en bij een monumentale omgeving. Het leverde Nederland tal van gereconstrueerde achttiende-eeuwse schuifvensters op. Door de jonge generatie monumentenzorgers uit die jaren zeventig werden die ramen spottend aangeduid als ‘patatsnijders’ (in goed Vlaams te vertalen als ‘frietsnijders’). Geleidelijk ontstond toen ook waardering voor latere raamtypen, zoals Empirevensters. Veel Empirevensters (zelfs in gebouwen die pas na 1800 tot stand waren gekomen) waren toen al door deze patatsnijders vervangen. Bij de jongere gebouwen werd daarbij als argument aangevoerd dat de gebouwen met die nieuwe quasi-oude vensters beter in de historische omgeving zouden passen. Ruud Meischke’s Twintig jaar restaureren in Delft en Herman Rosse’s Delft kunststad. Restauratieplan voor de zeven eeuwen oude prinsenstad. Een ontwerp van prof. Herman Rosse zijn, in samenhang gelezen, in deze kwestie informatief zowel als vermakelijk.4 Rosse zouden we tegenwoordig wellicht als een (ongevaarlijke) idioot typeren, maar dat doet tekort aan de mate waarin zijn opvattingen door de monumentenzorgers uit zijn tijd werden gedeeld.
Full reference
A.J. van Bommel & D. Schulz, Vensters onder vuur’. In: Syllabus WTA studiedag Historische vensters: typologie, duurzaamheid, antiek glas, ramen, kozijnen. Kerkrade 2012
22
Historic lime-binders: an example of 19th century Dutch military plain concrete Herdis Heinemann, Oğuzhan Çopuroğlu & Timo Nijland
Before the general acceptance of Portland cement as the main binder for concrete in the late 19th century, other, locally available binders were occasionally used. In the case of the Netherlands, which did not produce Portland cement, traditional lime-based binders were not uncommon. With a strong tradition of trass production, trass-lime binders were used for hydraulic concrete structures as well. For Dutch military works such binders were commonly used for plain concrete structures in the middle and late 19th century, often in combination with crushed bricks as coarse aggregate. In this paper, the possibilities of the application of optical microscopy to characterise such concretes is discussed.
Full reference
H.A. Heinemann, O. Çopuroğlu & T.G. Nijland, ‘Historic lime-binders: an example of 19th century Dutch military plain concrete’. In: Proceedings of the 34th International Conference in Cement Microscopy, Halle, Germany, 1-5 April 2012
23
Evaluation of spreading and effectiveness of injection products against rising damp in mortar, brick and masonry Anke Hacquebord, Barbara Lubelli , Rob van Hees & Timo Nijland
Rising damp is one of the most recurrent and well-known hazards to existing buildings and monuments. Several types of intervention exist to tackle the problem. Among these, the creation of a damp-proof course against capillary rise using injection of chemical products is one of the most diffused methods, thanks to the relatively easy and cheap application. Despite positive results when applied under controlled conditions in laboratory, these interventions often do not deliver the desired result in practice. Several studies have shown varying degrees of success [1, 2, 3]. Various factors, like lack of homogeneity of the substrate and high moisture and salt content may affect the effectiveness of treatments. Moreover, the type of substrate and the combination of materials with different pore size distribution influences the spreading and effectiveness of chemical products. Since rising damp is a problem that manifests itself mainly in masonry, this factor may be of great importance. The current paper reports the results of a research on the transport of chemical injection products in mortar/brick combinations both in laboratory and in practice. The effect of the interface between brick and mortar on the transport of the products was studied by the application of 7 injection products in combined specimens in laboratory. The selection of products includes pore filling and water repellent products, products both in water and in organic solvent, liquid products as well as products in the form of a cream/gel. Further, the spreading of products was investigated in a situation in practice as well. The spreading of 4 different products in a masonry wall of an abbey was evaluated 16 years after application. The obtained results show clear differences in spreading and effectiveness in the different substrates and between products in organic solvent and water based products, as well as between creams/gels and liquid products. The experiments on combined specimens show that water based products can easily be transported through the mortar joint, differently from what occurs for products in organic 24
solvent, probably due to the higher initial water saturation degree of the mortar. A high saturation degree significantly reduces the spreading of the products in organic solvent. The experiments point out that the impregnation of mortar might become a serious problem when impregnating masonry in practice. The use of pressure may improve the impregnation, but a too high pressure might damage the mortar. Longer impregnation times may in some cases offer an alternative.
Full reference
A. Hacquebord, B. Lubelli, R.P.J. van Hees & T.G. Nijland, Evaluation of spreading and effectiveness of injection products against rising damp in mortar, brick and masonry, Youth in Conservation of Cultural heritage – YOCOCU, Antwerpen 18-20 june 2012
25
A Mining Engineer in Heritage Land
A.L.W.E. van der Veen and early Research on Natural Stone for the Netherlands State Commission on Conservation (1920-1936) Wido Quist & Timo Nijland A.L.W.E. van der Veen (1885-1944) was a mining engineer, who received his education from what now is Delft University of Technology. He obtained his PhD in 1911 with the famous prof. G.A.F. Molengraaff -an early proponent of plate tectonics- on a thesis titled Physical and crystallographical investigations on the symmetry of diamond. From 1910 to 1913 Van der Veen was the first curator of the National Museum of Geology and Mineralogy in Leiden. In 1915, Van der Veen was appointed as private lecturer at the universities of Leiden and Amsterdam. Besides a series of papers on a range of geological subjects, he contributed to the Dutch Encyclopedia of the West Indies. In 1920, he took a position as lecturer of mathematics at a polytechnic in Utrecht, and soon afterwards started his investigations for the Rijkscommissie voor de Monumentenzorg (Netherlands State Commision on Conservation). How Van der Veen walked into the world of conservation of built heritage is not completely clear. It seems likely that his connection to the late prof. J.K.L. Martin, the first chair of Geology at Leiden University, and especially his son W. Martin, who became professor of History of Arts at the same university, was facilitating with this regard. Newspapers of that time report Van der Veen and the young Martin visiting, for example, the archaeological excavations of the Roman castellum at the Utrecht Dom square. As scientist for the Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, Van der Veen starts identifying natural stone used at many of the Netherlands foremost monuments and advising in the selection of replacement stone for restoration. These monuments include among others the Dom church, Utrecht, Eusebius church, Arnhem, St. John’s cathedral, ’s-Hertogenbosch. With time, from acting just as a researcher, Van der Veen develops into an agent, selecting and buying stone for the Dutch government, such to anger common stone merchants. Also with time, his statements become more superfluous; in several cases, his reports could be read as that of a traveller if they had not been published by the Rijkscommissie voor de Monumentenzorg. Though he shows himself a skilful microscopist, many of his reports on replacement stone over time prove to be contradictory. His 26
relationships with contemporary scientist like prof. C.K. Visser, who occupied the chair of Building Materials at Delft University of Technology (and was also a member of the Rijkscommissie voor de Monumentenzorg), were troubled. Nevertheless, Van der Veen had a significant say in the choice of replacement stone in major Dutch restorations.
Full reference
W.J. Quist & T.G. Nijland, ‘A Mining Engineer in Heritage Land: A.L.W.E. van der Veen and early Research on Natural Stone for the Netherlands State Commission th on Conservation (1920-1936)’. In: Proceedings of the 4 International Congress on Construction History, Paris 2012
27
Hoe kan een effectieve ontzouting bereikt worden? Theorie en ervaringen uit de praktijk Barbara Lubelli & Rob van Hees
Ontzouten door het gebruik van kompressen is een techniek die meer en meer gebruikt wordt in de conservering van historisch metselwerk. Niettemin, wordt ontzouten nog vaak uitgevoerd op een trial and error basis, zonder wetenschappelijke kennis van de processen die vocht- en zouttransport regelen. Om het ontzoutingsproces te optimaliseren is, binnen het Europese project Desalination, een modulair systeem van kompressen ontwikkeld. Dit is gebaseerd op het afstemmen van de porieverdeling van de kompressen op die van de ondergrond, om ontzouting op de meest efficiënte manier te bereiken. Deze aanpak is in de praktijk gebruikt bij het ontzouten van twee belangrijke monumenten: de meesterproeven in het Waag gebouw te Amsterdam en bij voorbereidende proeven aan de Porticus van het Rubenshuis te Antwerpen. In beide gevallen zijn bevredigende resultaten bereikt.
Full reference
B. Lubelli & R.P.J. van Hees, ‘Hoe kan effectieve ontzouting bereikt worden? Theorie en ervaringen uit de praktijk’. In: T.G. Nijland (editor), Duurzame instandhouding. Syllabus TNO-NVMz studiedag, Delft, 17 april 2012. TNO, p. 43-51
28
Optrekkend vocht
Een woud van bestrijdingsproducten, -methodes en ervaringen Anke Hacquebord, Barbara Lubelli & Rob van Hees Metselwerk kan zwaar te lijden hebben onder verschillende degradatieprocessen. Bij veel van deze degradatieprocessen speelt vocht een grote rol. Eén van de belangrijkste en tegelijk vaak moeilijk te bestrijden vochtbronnen voor metselwerk is optrekkend vocht. Men spreekt van optrekkend vocht als water vanuit het grondpakket via de capillairen van steen en mortel tegen de zwaartekracht in omhoog gezogen wordt. Met name metselwerk van monumenten is gevoelig gebleken voor optrekkend vocht. Op de markt zijn verschillende producten en systemen voor de bestrijding van optrekkend vocht verkrijgbaar. De voornaamste categorie bestrijdingssystemen is gebaseerd op het injecteren van producten in de natte zone onder aan de muur, om op die manier een horizontale barrière tegen capillair vochttransport te creëren. Tussen aanbieder en gebouwbeheerder ontstaat echter vaak discussie over de effectiviteit van deze bestrijdingsmiddelen, waarbij het feit dat droging van een natte muur een langzaam proces is, bijdraagt aan de onduidelijkheid over de effectiviteit van de behandeling. Voor de praktijk is het daarom van groot belang dat er een methode ontwikkeld wordt waarmee de effectiviteit van de uitgevoerde ingreep snel en betrouwbaar vastgesteld kan worden, liefst zo kort mogelijk na behandeling. Bovendien is het van belang dat de kwaliteit van een product vooraf in het laboratorium op een simpele en snelle wijze vastgesteld kan worden, alsmede de condities (type ondergrond en capillair systeem; hoogte van de vochten zoutbelasting) waaronder het product succesvol kan zijn. Naar aanleiding van deze behoefte aan snelle en eenvoudige testmethodes, is TNO een vier jaar lopend project gestart waarin onderzoek gedaan wordt naar het gedrag van producten in een al met water gevuld poriesysteem, met als uiteindelijke doel de ontwikkeling van een methodologie om de effectiviteit van bestrijdingssystemen snel en betrouwbaar te evalueren. Om tot dergelijke testmethodes te komen, was fundamenteel inzicht nodig in het transport van producten in poriesystemen die (gedeeltelijk) met water gevuld waren. In de eerste fases van het onderzoek is daarom aandacht besteedt aan de 29
aspecten die van belang zijn bij de ontwikkeling van de testmethodes. In deze bijdrage wordt een overzicht gegeven van de verschillende chemische injectieproducten die op de markt verkrijgbaar zijn, de verschillen tussen deze producten en hun werkingsprincipe. Daarnaast wordt aandacht besteedt aan de methodes waarmee deze producten toegepast worden. De invloed van vocht en het type substraat worden besproken en de eisen waaraan de testmethodes moeten voldoen worden uiteengezet.
Full reference
A. Hacquebord, B. Lubelli & R.P.J. van Hees, ‘Optrekkend vocht: een woud van bestrijdingsproducten, -methodes en ervaringen’. In: Nijland, T.G. (editor), Duurzame instandhouding. Syllabus TNO-NVMz studiedag, Delft, 17 april 2012. TNO, p. 52-62
30
Versneld en toch realistisch Ontwikkeling van een snellere zoutkristallisatietest Rob van Hees & Barbara Lubelli
Zoutkristallisatie is een van de meest voorkomende bedreigingen voor historische gebouwen. Zouten, aanwezig in poreuze materialen kunnen in interactie met vocht schade veroorzaken. Omdat vocht essentieel is voor dit schadeproces, kan onder sommige omstandigheden een ingreep, die verdere vochttoetreding tegengaat, een oplossing voor het probleem betekenen. Wanneer het materiaal al een aanzienlijke hoeveelheid zout bevat, kunnen echter zelfs wisselingen in de RV van de omgevingslucht nog kristallisatie en oplossingscycli teweeg brengen en daarmee schade veroorzaken. Maatregelen als ontzouten kunnen dan overwogen worden. Soms is er dusdanige schade aan bijvoorbeeld (pleister)mortel ontstaan dat materiaal vervangen moet worden. Wanneer bij een restauratie steenachtig materiaal moet worden aangevuld of vervangen en er tegelijk een vocht- en zoutbelasting in de constructie aanwezig is, moeten nieuwe materialen worden gekozen die zowel compatibel zijn met de al aanwezige historische materialen als een zo hoog mogelijke duurzaamheid bezitten onder de gegeven condities. Het gedrag en daaraan gekoppeld de duurzaamheid van steenachtige materialen, zoals baksteen, natuursteen en mortels (variërend van pleisters tot voegmortels) onder zoutbelasting kan sterk verschillen. Het is daarom buitengewoon nuttig zowel voor de producent als de verwerker, maar ook voor de gebouweigenaar wanneer ten behoeve van bijvoorbeeld een ingreep in een historisch gebouw de duurzaamheid van verschillende mortels kan worden geëvalueerd in een versnelde test in het laboratorium. Wanneer een dergelijke test effectief is kan namelijk binnen relatief korte tijd ook een uitspraak worden gedaan over het te verwachten gedrag in de praktijk.
Full reference
R.P.J. van Hees & B. Lubelli, ‘Versneld en toch realistisch’. In: T.G. Nijland (editor), Duurzame instandhouding. Syllabus TNO-NVMz studiedag, Delft, 17 april 2012. TNO, p. 43-51
31
Duurzaamheid als keuzeargument bij vervanging van natuursteen Wido Quist
De basis voor dit paper ligt in het proefschrift ‘Vervanging van witte Belgische steen. Materiaalkeuze voor restauratie’ uit 2011 (Quist 2011). Dit proefschrift is gericht op het identificeren van argumenten die ten grondslag liggen aan het kiezen van een vervangende steensoort of -type. Hierbij is gekeken naar ‘duurzaamheid’ en ‘compatibiliteit’ en in hoeverre deze een, al dan niet doorslaggevende, rol in het proces spelen. Dit paper geeft een globaal overzicht van ruim 100 jaar natuursteenvervanging aan Nederlandse monumenten en de aandacht die daarbij geschonken werd aan aspecten die met duurzaamheid samenhangen.
In de eerste paragraaf wordt de context van duurzaamheid in relatie tot natuursteen geïntroduceerd waarna dit in verband wordt gebracht met de Nederlandse restauratiepraktijk onder het motto behouden gaat voor vernieuwen. Vervolgens wordt ingegaan op de veranderende argumentatie en de rol van duurzaamheid hierin in de geschiedenis van natuursteenvervanging aan Nederlandse monumenten. Het paper wordt geïllustreerd met voorbeelden waarbij duurzaamheid al dan niet een rol heeft gespeeld als selectiecriterium. Tot slot wordt kort ingegaan op de levensduur van ‘duurzame steensoorten’ en het paper wordt afgesloten met een pleidooi voor een integrale en multidisciplinaire aanpak voor het kiezen van vervangende natuursteensoorten.
Full reference
W.J. Quist, ‘Duurzaamheid als keuzeargument bij de vervanging van natuursteen’. In: Syllabus TNO-NVMZ-symposium, Delft 2012
32
Renders technology in Italian Renaissance The case of the Lucchesian villas Laura Bolondi
Scientific investigations on building materials are necessary for a correct and effective restoration of historical buildings, but they could be very expensive and long. Five years ago, at the beginning of this investigation, this observation was the starting point of the research project (Bolondi 2009). Preliminary knowledge of the chemical, physical and petrographic properties of ancient building materials is essential in order to choose or create the most compatible restoration materials to be used. Unfortunately, every construction to be restored is often considered as a unique case and data coming from (former) researches on buildings possessing similar characteristics are not available. Through the historical and architectural analysis of the territory around the building to be restored, however, it is frequently possible to find several constructions similar to it in many aspects: time of construction, architectural style, materials used, etc. In the past, several groups of constructions were built in some areas (around the historical centres, along pilgrimage routes, etc.) in the same periods. Every group of building has common characters in functions, architectural structure and building technology and can be defined as a system of cultural heritage. All the buildings belonging to a system are part of a more complex and structured situation, they are a piece of a puzzle that is not complete without all of them. To consider every building not just as a single case study, but as part of a bigger and structured system, allows to carry out investigations sharing research tasks and procedures and also results and experience. Unfortunately, no research project had ever been carried out on the basis of this assumption, and a completely new approach had to be developed. Several questions arose from this assumption, they all needed to be solved and this research was meant to answer them: is it actually possible to demonstrate that even in the cultural heritage field- ‘unity is strength’ ? Which kind of guideline should be applied to the case-studies ? Which building material should be 33
considered first? What could be the ideal system of cultural heritage we could start from? All these questions started to be answered during a short research on the gardens of the Villas around Lucca (Bolondi 2008), a city in the north of Tuscany (Italy).
Full reference
L. Bolondi, ‘Renders technology in Italian Renaissance. The case of the Lucchesian villas’. In: Syllabus TNO-NVMZ-symposium, Delft 2012
34
Perspectives
Lidwine Spoormans & Wido Quist In this article the tutors of the RMIT graduation studio on housing transformation reflect on the designs that have been made by the students. To reflect and evaluate the final report of “Kwaliteitssprong Zuid: ontwikkeling vanuit kracht” by Deetman and Mans, issued in February 2011 will be used as a framework., History, present, future The “Kwaliteitssprong” states that the scope and the intensity of social-economic problems in the weakest segment of the housing market is exceptional in The Netherlands. The report advises the creation of a national program, with strong involvement of governmental bodies and is a reaction to the urgent present situation and is an incitement to serious improvement for the future. In the same time it states that history is crucial for the DNA of the area and that this DNA should be used to base interventions upon. The RMIT approach is based on the belief that knowledge of the past provides answers for the future. History is considered as an on-going development, from origin through today to the future, and therefore always consists of multiple layers. The term DNA used by Deetman & Mans (2011), relating to living organisms, is very appropriate and useful in this respect. The concept of DNA of an area implies that there is a fixed combination of components. If the city or a neighbourhood is interpreted as a living organism too, one can imagine the existence of “genes”, the fixed characteristics. However the functioning and the development of this DNA will adjust to changing circumstances. Discussing the results of the RMIT approach in this studio and reflecting on them contributes to the definition of the DNA of Rotterdam Zuid. And according to both the “Kwaliteitssprong” and RMIT this DNA is the starting point for future improvement.
Full reference
L.G.K. Spoormans & W.J. Quist, ‘Perspectives’. In: Transforming Housing Heritage – Projects for Regeneration of Rotterdam Feijenoord & Lombardijen, Delft 2012
35
Van bindmiddel en zand tot mortel Samenstelling en gedrag
Rob van Hees & Barbara Lubelli
Een essentieel onderdeel van historisch metselwerk is mortel. Dit hoofdstuk gaat over historische mortels en over mortel te gebruiken bij restauratie of herstel van historisch metselwerk en pleisterwerk. Kalkmortels krijgen – als meest gebruikte mortels in historisch metselwerk – daarbij de meeste aandacht, maar ook mortels met andere bindmiddelen komen aan de orde.
Full reference
R.P.J. van Hees & B Lubelli, ‘Van bindmiddel en zand tot mortel - Samenstelling en gedrag’. In: M. van Hunen M. (editor), Historisch Metselwerk, W books, RCE, 2012, pp. 109-117
36
Schade door vocht, vorst en zouten Fenomenen verklaard
Rob van Hees & Barbara Lubelli
Welke schade komt er voor bij historisch metselwerk? Wat zijn de oorzaken? In dit hoofdstuk worden schadebeelden beschreven en getoond en de achterliggende processen uitgelegd. Een overzicht. Ook bespreken de auteurs waarop je bij herstel en onderhoud alert moet zijn, waarmee je rekening moet houden en welke vooronderzoeken misschien nodig zijn.
Full reference
R.P.J. van Hees & B. Lubelli, ‘Schade door vocht, vorst en zouten - Fenomenen verklaard’. In: M. van Hunen (editor), Historisch Metselwerk, W books, RCE, 2012, pp. 141-149
37
Oppervlaktebehandeling van historisch metselwerk Mogelijkheden en beperkingen
Barbara Lubelli, Rob van Hees & Timo Nijland
Oppervlaktebehandelingen zijn beschermingsmaatregelen waarbij op of via het oppervlak van de gevel (veelal chemische) middelen worden aangebracht. Het doel van een oppervlaktebehandeling is schade te herstellen en/of het oppervlak van de materialen te beschermen tegen toekomstige aantasting. In dit hoofdstuk worden waterafstotende en steenverstevigende oppervlaktebehandelingen besproken. Dit kan steun bieden bij het keuzeproces met betrekking tot hydrofoberen en verstevigen van historisch metselwerk.
Full reference
B. Lubelli, R.P.J. van Hees & T.G. Nijland, ‘Oppervlakte behandeling van historisch metselwerk – mogelijkheden en beperkingen’. In: M. van Hunen (editor), Historisch Metselwerk), W books, RCE, 2012, pp. 237-251
38
Gevelreinigen, goed voor monumenten? Bert van Bommel
Over gevelreiniging valt veel meer te zeggen dan in een column mogelijk is. Zelf ben ik maar zelden blij met een gereinigde gevel, maar leg maar eens op één bladzijde uit waarom. In technisch opzicht is het een meestal overbodige en vaak ook schadelijke behandeling. De meeste monumentenzorgers snappen direct waarop ik doel, want op dat vlak gaat het te vaak nog fout. Belangrijker is echter dat gevelreiniging een wezenlijk kenmerk van monumenten ontkent. In de jaren zeventig van de vorige eeuw ontwikkelde de gevelreinigingsbranche zich, vooral dankzij de stadsvernieuwing. Woningen die men eerder dacht te slopen, werden opgeknapt, maar wel voor relatief weinig geld. De huren mochten immers niet te veel stijgen. Behoud van betaalbare woningen behoorde wereldwijd tot de belangrijkste redenen van bewoners om zich tegen sloop en nieuwbouw te verzetten. Gevelreiniging was een goedkope ingreep en de buurt knapte er geweldig van op. Althans zo leek dat, in de eerste jaren. Het ging er toen namelijk maar zelden subtiel aan toe. Grove straalmethoden berokkenden onherstelbare schade en chemische methoden hadden even desastreuze effecten. Van dik hout zaagt men planken. Allengs begon men gevelreiniging ook bij monumenten toe te passen. Wel werd artikel 10 van het Charter van Venetië consequent genegeerd. Dat staat moderne technieken zoals gevelreiniging toe, maar het stelt wel de dubbele eis van wetenschappelijke onderbouwing en ervaring. Aan natuurwetenschappelijk onderzoek ten behoeve van monumenten deed men in Nederland nauwelijks (en tegenwoordig nog steeds veel te weinig). De ervaring in de stadsvernieuwing wees wel uit, dat sommige methoden echt niet konden. Men gebruikte daarom bij monumenten meestal wel wat minder agressieve methoden, die de markt tegen meerprijs ook graag aanbood. Niet dat die gedegen waren onderzocht of dat daar de benodigde ervaring mee was opgedaan, maar de op de gevelreinigingsmarkt opererende bedrijven moesten toch omzet kunnen draaien. Anders dan bij geneesmiddelen wordt de markt op monumentengebied niet gehinderd door van overheidswege voorgeschreven testprotocollen, je zou denken dat beschermde monumenten (zo staat het in de wet) van algemeen belang zijn en de overheid er is, om daarover te waken. Niets blijkt minder waar. 39
Het was de in de praktijk ondervonden ellende die monumentenzorgers kritisch maakte. Dat dwong de markt tot innovatie. Daardoor worden er nu zelfs enkele in technisch opzicht acceptabele methoden aangeboden. Of die in een bepaalde situatie de juiste zijn, moet echter wel steeds worden onderzocht. Hoe vaak laat een monumenteneigenaar eerst een onafhankelijk onderzoek naar de juiste aanpak uitvoeren, voordat hij contact legt met een bedrijf dat het werk uit kan voeren? Nog belangrijker is de kwestie, of een reiniging wel nodig is Dat zal een gevelreiniger zich uiteraard maar zelden afvragen. Is een monument echter niet een oud gebouw waarvan we juist genieten omdat het oud is en van geschiedenis getuigt? Moeten de sporen van de jaren, de verdonkerde en vergrijsde gevels, dan niet worden gerespecteerd!* Dat moet U zich afvragen, voordat U gevelreiniging overweegt. Ik doe dat overwegen maar zelden. Uit respect. Mijn 84-jarige moeder doe ik immers ook geen facelift cadeau.
Full reference
A.J. van Bommel, ‘Gevelreinigen, goed voor monumenten?’ In: Monumenten jaargang 33, nummer 9, september 2012
40
Simulation of Self-healing of dolomitic lime mortar Barbara Lubelli, Timo Nijland & Rob van Hees
In the present research a test procedure was set up to reproduce self-healing on lime-based (both pure calcium and magnesium-calcium) mortar specimens in laboratory. After few months testing, during which the specimens were subjected to wet-dry cycles, thin sections of the specimens were prepared and observed by Polarization and Fluorescence Microscopy (PFM) and by Scanning Electron Microscope (SEM) equipped with Energy-dispersive X-ray spectroscopy (EDX). The specimens prepared with dolomitic lime showed the occurrence of self-healing: a magnesium compound is observed filling cracks and voids. These results suggest new possibilities for the development of dolomitic lime mortars with an increased self-healing capacity.
Full reference
B. Lubelli, T.G. Nijland & R.P.J. van Hees, ‘Simulation of the self-healing of dolomitic lime mortar’. In: Materiali in tehnologije / Materials and technology 46 (2012) 3, 291–296
41
Effect of inhibitors on sodium sulfate crystallization Barbara Lubelli, Timo Nijland, Rob van Hees
Salt crystallization in porous materials constitutes one of the most frequent causes of decay of buildings in a wide range of environments. Up to now no definitive solution exists to avoid salt crystallization damage, apart from removing either the salt or the moisture. The possibility of making the process of salt crystallization less harmful by means of crystallization inhibitors has only recently been considered. Crystallization inhibitors are ions or molecules able to delay nucleation and to modify the growth rate of the crystals. For some salts, as sodium chloride, the effectiveness of crystallization inhibitors in delaying crystallization and reducing salt crystallization damage under certain well defined conditions has been demonstrated, whereas for other salts, as sodium sulfate, results obtained until are unsatisfactory. In this research a series of systematic investigations on the effectiveness of different types of inhibitor (amino-tris-methylene-phosphonic acid (ATMP) and sodium salt of polyacrylic acid (PA)) for sodium sulfate was carried out. First, the effectiveness of the inhibitors in bulk solution was investigated. Crystallization experiments in bulk solution were performed under different temperature and RH conditions: the weight of the solution was monitored and the occurrence of crystallization checked by optical microscope. Additionally, crystallization experiments in bulk solution were carried out in a XRD chamber with controlled RH (50 and 80% RH) and temperature(20 °C)conditions. In a second experiment, inhibitors were mixed in during the preparation of a limecement mortar. Mortar specimens were made and accelerated crystallization tests were carried out to study the effect of the inhibitors on the development of salt damage. In this paper the obtained results will be discussed as well as new research lines.
Full reference
B. Lubelli, T.G. Nijland & R.P.J. van Hees, ‘Effect of inhibitors on sodium sulfate crystallization’. In: Proceedings of CRYSPOM III Crystallization in porous materials, Troia, Portugal, 4-7 Sept. 2012
42
Steenkeuze voor restauratie 150 jaar ontwikkeling in Nederland en Vlaanderen Wido Quist
Deze bijdrage is gebaseerd op de resultaten van een promotieonderzoek waarin onderzoek is gedaan naar de vervanging van witte Belgische zandige kalksteen aan Nederlandse monumenten (Quist 2011a). Binnen het onderzoek stonden een viertal casussen centraal, te weten de Onze-Lieve-Vrouwkerk te Breda, de MariaMagdalenakerk te Goes, de Grote Kerk te Dordrecht en het stadhuis van Gouda. Aangevuld met nader onderzoek, naar natuursteenkeuze bij andere restauraties, worden de bevindingen uit het proefschrift in dit artikel in een breder kader gezet. Hierbij ligt de nadruk op de Nederlandse situatie en wordt vooral aandacht geschonken aan ontwikkelingen die ook gerelateerd kunnen worden aan de Vlaamse situatie. Het artikel is opgebouwd langs vier perioden, die duidelijk herkenbaar zijn in de ontwikkeling van de steenkeuze in de Nederlandse restauratiepraktijk. De eerste periode loopt van ongeveer halverwege de negentiende eeuw tot aan de Eerste Wereldoorlog. De tweede periode beslaat grofweg het interbellum, waarna de ontwikkelingen na de Tweede Wereldoorlog als de derde periode worden gekenschetst. Als vierde en laatste periode wordt de restauratiepraktijk van de afgelopen 10-15 jaar aan de orde gesteld. Omwille van de grote lijn in 150 jaar restauratiegeschiedenis wordt vooral ingegaan op de algemene ontwikkelingen en wordt aan unieke situaties minder aandacht besteed.
Full reference
W.J. Quist, ’Steenkeuze voor restauratie – 150 jaar ontwikkeling in Nederland en Vlaanderen’. In: Syllabus WTA studiedag Natuursteen, natuurlijk?!, Aarschot 2012
43
Self Healing materialen en de bouw Sybrand van der Zwaag, Eddy Brinkman &Rob van Hees
Er zijn momenteel heel veel ontwikkelingen gaande in het materialenveld voor de bouw: materialen met lage energy footprint, materialen van biologische oorsprong, responsieve materialen, materialen met additionele functionaliteit en al deze nieuwe materialen komen elders in dit boekje aan de orde. Naast deze zichtbare en in de nog te bouwen gebouwen makkelijk herkenbare ontwikkeling van nieuwe materialen is er nog een andere ontwikkeling gaande: de ontwikkeling van zelf herstellende (self healing) materialen. Materialen die er ogenschijnlijk net zo uitzien als hun voorgangers, maar die op een heel andere manier de doelstelling van een gegarandeerde lange levensduur met minimale inspectie en onderhoudskosten bereiken. In dit artikel willen we ingaan op de achterliggende gedachte achter self healing materialen en eindigen met een gedeelte over bouwspecifieke ontwikkelingen.
Full reference
S. van der Zwaag, E. Brinkman & R.P.J. van Hees, ‘Self Healing materialen en de bouw’. In: W. Beemster (red.), Stedebouw & Architectuur. Innovatiecatalogus 2012 – innovaties in materialen en productie, 2012 44
Tijdelijk gebruik en restauratiedogma’s Wido Quist
Sinds 2010 bestaat het Nationaal Programma Herbestemming, in het leven geroepen door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Binnen dit programma werkt een groot aantal organisaties samen om herbestemming te stimuleren. Eén van de speerpunten van het programma is “tijdelijk gebruik”. In de activiteiten die binnen dit programma worden ontplooid met het oog op tijdelijk gebruik valt op dat het hier vooral gaat om het “wettelijk mogelijk maken van tijdelijk gebruik”, “het stimuleren van tijdelijk gebruik als aanjager voor nieuwe ontwikkelingen” en dat er een sterk beroep wordt gedaan op de “creatieve sector”. Het gaat hierbij vooral over de zegeningen die tijdelijk gebruik heeft of zou kunnen hebben. De economische voor- en nadelen tezamen met de architectonische uitdagingen, bediscussieerd door gebouweigenaren, ontwikkelaars, architecten en mogelijke gebruikers, voeren de boventoon. De invloed en dus ook de mogelijke bedreigingen die tijdelijk gebruik kan hebben op de instandhouding van het gebouw wordt niet of nauwelijks belicht. Dit artikel levert een bijdrage aan de discussie over tijdelijk gebruik van Cultureel Erfgoed door in te gaan op klassieke thema’s uit de monumentenzorg zoals authenticiteit, historische gelaagdheid en reversibiliteit en deze te koppelen aan de gevolgen van tijdelijk gebruik hierop.
Full reference
W.J. Quist, ‘Tijdelijk gebruik en restauratiedogma’s’. In: W.J. Quist, S. Stroux & J. Bierman (eds.), Tempmomo – Tijdelijk gebruik van modern erfgoed: bedreiging of zegen?, Delft 2012
45
RILEM TC 203-RHM: Repair mortars for historic masonry
Repair mortars for historic masonry. From problem to intervention: a decision process TC 203-RHM (Main author: Rob van Hees) This article focuses on repair or replacement mortars for historical buildings. Both the decision process and questions arising are dealt with, in order to better define and illustrate technical requirements for mortars to be used for the repair or restoration of monuments and historic buildings (masonry mortars, plasters, renders…). The article summarizes a longer document, meant to help professionals in their decisions on the interventions, taking into account aspects, which are ranging from the ethics of restoration to the technical requirements.
Full reference
TC 203-RHM (Main author: Rob van Hees), ‘RILEM TC 203-RHM: Repair mortars for historic masonry. Repair mortars for historic masonry. From problem to intervention: a decision process’. In: Materials and structures (2012) 45:1295-1302
46
RILEM TC 203-RHM: Repair mortars for historic masonry Performance requirements for renders and plasters TC 203-RHM (Main author: Caspar Groot)
This article gives a summary of functional and performance requirements for renders and plasters for historic masonry (design, execution and maintenance). Specific attention has been paid to degradation effects, such as caused by salt crystallization and freeze–thaw cycling. Traditional as well as designed prefab mortars are considered for repair intervention.
Full reference
TC 203-RHM (main author: Caspar Groot), ‘RILEM TC 203-RHM: Repair mortars for historic masonry. Performance requirements for renders and plasters’. In: Materials and structures (2012) 45:1277-1285 47
RILEM TC 203-RHM: Repair mortars for historic masonry
The role of mortar in masonry: an introduction to requirements for the design of repair mortars TC 203-RHM (Main author: John J. Hughes) Mortar has been in use for many thousands of years and is integral to most masonry construction. Its use is widespread in every culture where masonry is constructed. It is present in the majority of the global built cultural heritage, and is therefore a major consideration in building conservation. The effective design of a mortar for repairing masonry depends on a clear understanding of its function. The main functional uses of mortar in masonry are classified as bedding, pointing, grout, render, plaster, flooring and mortars for surface repairs. The requirements that each type of mortar must meet in service depend on its environmental exposure and its role in the masonry element that it is found within (e.g. issues such as historic authenticity, aesthetics, resistance to moisture ingress, structural integrity, and service life). Technical requirements such as adhesion, strength, elasticity, water and vapour transmittance, drying behaviour, thermal dilatation, ability to deal with salt contamination and freeze–thaw cycling, and its aesthetic properties can be quantified. Mortar properties can be adjusted by varying ingredients and their proportions, to meet the differing technical requirements.
Full reference
TC 203-RHM (Main author: John J. Hughes), ‘RILEM TC 203-RHM: Repair mortars for historic masonry. The role of mortar in masonry: an introduction to requirements for the design of repair mortars’. In: Materials and structures (2012) 45:1287–1294
48
RILEM TC 203-RHM: Repair mortars for historic masonry
Requirements for repointing mortars for historic masonry TC 203-RHM (Main author: Paul Maurenbrecher)
This paper gives a summary of functional and performance requirements for repointing mortars for historic masonry (design, execution and maintenance). Successful performance of repair and conservation of mortar in historic masonry requires more care with design and execution than with modern masonry.
Full reference
TC 203-RHM (Main author: Paul Maurenbrecher), ‘RILEM TC 203-RHM: Repair mortars for historic masonry. Requirements for repointing mortars for historic masonry’. In: Materials and structures (2012) 45:1303-1309 49
Confusing Cracks and difficult Deformations Interpreting structural damage in masonry
Ilse de Vent, Jan Rots, Rob van Hees & Gerrie Hobbelman
Cracks and deformations in masonry are common phenomena in historical buildings. If they are interpreted correctly, they can be an extremely valuable source of information on the load history of the premises. Nevertheless, this interpretation is not always as obvious as one may think. In the framework of a PhD research project, an extensive literature review has resulted in an overview of 60 characteristic damage patterns that can frequently be observed in traditional masonry buildings. It appears that damages that, at first glance, look very similar and straightforward to diagnose, can result from very different causes. Moreover, the research project has demonstrated that specialists from the various disciplines within building pathology are not always aware of these "look-alikes". In order to provide an optimal intervention strategy for a building with damage, a sound diagnosis is indispensable. This can only be achieved if all relevant hypotheses are considered. This paper aims to give architects, contractors and engineers a helping hand in interpreting structural damage during visual inspections. It discusses the subsequent steps of the diagnostic process, with their essences and pitfalls. The examples provided further illustrate what cracks, deformations and tilts can tell one about the cause of damage - and what not.
Full reference
I. de Vent, I., J. Rots, J., R.P.J. van Hees & G. Hobbelman, G., ‘Confusing cracks and difficult deformations: interpreting structural damage in masonry’. In: J. Jasieńko (eds.), Proceedings of the International Conference on Structural Analysis of Historical Constructions, SAHC 2012, 15-17 October 2012, Wroclaw, Poland, p. 243252
50
De bijzondere kenmerken van historische betontoepassingen
Belangrijke visuele en technische aspecten voor herkenning en restauratie Herdis Heinemann, Wido Quist, Silvia Naldini & Rob van Hees De aanleiding voor het schrijven van dit rapport is een aantal recente restauraties die met behulp van de Kanjerregeling werden gefinancierd en waar in meer of mindere mate de restauratie van historisch beton aan de orde was. Dit betreft een brede groep gebouwen, namelijk: • • • • • • • •
de ambachtsschool te Zwolle; het klokgebouw op Strijp-S te Eindhoven; de Cenakelkerk van de Heilig Landstichting bij Nijmegen; kasteel De Haar te Haarzuilens; de omgang van de Bedevaartskerk H.H. Martelaren van Gorcum te Brielle; de vestingwerken te Hellevoetsluis; de Vier Noorder Koggen te Medemblik; de kathedraal Sint Bavo te Haarlem.
Ten tijde van bovengenoemde restauraties bestond eigenlijk nog weinig inzicht in de kenmerken en waarde van historisch beton. Pas met het binnenkort verschijnende proefschrift van Herdis Heinemann wordt het belang van historisch beton als bouwmateriaal dat conservering behoeft goed duidelijk. Omdat in het kader van deze restauraties wel diverse (bouwhistorische) rapporten zijn geschreven waarin historisch beton aan de orde kwam, zonder dat echter de waarde voldoende werd onderkend ontstond de wens om deze kennis samen te voegen en aan te vullen met een overzicht van de bijzondere kenmerken van vroege betontoepassingen in Nederland. Het doel van dit rapport is het eenvoudiger toegankelijk maken van de kennis voor bouwhistorische onderzoekers en architecten en het stimuleren van het doen van vooronderzoek wanneer historische (gewapend) betonconstructies moeten worden gerestaureerd.
51
De voorliggende publicatie is mede gebaseerd op het eerste deel van het proefschrift van Herdis Heinemann en beschrijft de bijzondere kenmerken van historische betontoepassingen en dan met name de belangrijke visuele en technische aspecten voor herkenning en restauratie. Voor meer en diepgaander informatie wordt nadrukkelijk verwezen naar het proefschrift.
Full reference
H.A. Heinemann, W.J. Quist, S. Naldini & R.P.J. van Hees, De bijzondere kenmerken van historische betontoepassingen - Belangrijke visuele en technische aspecten voor herkenning en restauratie. Rapport in opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Delft 2012
52
Full references
Publications by the staff of the RMIT-chair of Building Conservation in 2012
L. Bolondi, ‘Renders technology in Italian Renaissance. The case of the Lucchesian villas’. In: Syllabus TNO-NVMZ-symposium, Delft 2012 A.J. van Bommel, ‘Gevelreinigen, goed voor monumenten?’ In: Monumenten jaargang 33, nummer 9, september 2012 A.J. van Bommel, ‘De Rijksbouwmeester. Instituut en functionaris’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011 A.J. van Bommel, ‘Herontwerp. De moderne architectonische opgave gezien door de bril wan de monumentenzorger’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011 A.J. van Bommel, ‘Essay: And in the End, the Love You Take is Equal to the Love to Make’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Signalementen 17 - Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011 A.J. van Bommel, ‘Rijksmonument: Recapitulatie II’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Signalementen 17 - Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011 A.J. van Bommel, ‘Gesignaleerd: Het Paleis van de Republiek’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Signalementen 17 Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011 A.J. van Bommel, ‘Historische vensters: typologie, duurzaamheid, antiek glas, ramen, kozijnen’. In: Syllabus WTA studiedag Historische vensters: typologie, duurzaamheid, antiek glas, ramen, kozijnen. Kerkrade 2012 A.J. van Bommel & D. Schulz, Vensters onder vuur’. In: Syllabus WTA studiedag Historische vensters: typologie, duurzaamheid, antiek glas, ramen, kozijnen. Kerkrade 2012 A. Hacqebord, R.P.J. van Hees & B. Lubelli, ‘Optrekkend vocht: Evaluatie van Resultaten verkennend onderzoek bestrijdingsmethoden praktijksituatie. Op weg naar een testmethode voor de praktijk’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011, p. 37-53 A. Hacquebord, B. Lubelli & R.P.J. van Hees, ‘Optrekkend vocht: een woud van bestrijdingsproducten, -methodes en ervaringen’. In: Nijland, T.G. (editor), Duurzame instandhouding. Syllabus TNO-NVMz studiedag, Delft, 17 april 2012. TNO, p. 52-62
53
Page 33 39 11 12
13 14 15 20 21 9
29
A. Hacquebord, B. Lubelli, R.P.J. van Hees & T.G. Nijland, Evaluation of spreading and effectiveness of injection products against rising damp in mortar, brick and masonry, Youth in Conservation of Cultural heritage – YOCOCU, Antwerpen 18-20 june 2012 R.P.J. van Hees, B. Lubelli & A. Hacqebord, ‘Optrekkend vocht: Evaluatie van bestrijdingsmethoden - Achtergronden van het verschijnsel en onderzoek naar de bestrijding’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011, p. 7-20 R.P.J. van Hees & B Lubelli, ‘Van bindmiddel en zand tot mortel Samenstelling en gedrag’. In: M. van Hunen M. (editor), Historisch Metselwerk, W books, RCE, 2012, pp. 109-117 R.P.J. van Hees & B. Lubelli, ‘Schade door vocht, vorst en zouten Fenomenen verklaard’. In: M. van Hunen (editor), Historisch Metselwerk, W books, RCE, 2012, pp. 141-149 R.P.J. van Hees & B. Lubelli, ‘Versneld en toch realistisch’. In: T.G. Nijland (editor), Duurzame instandhouding. Syllabus TNO-NVMz studiedag, Delft, 17 april 2012. TNO, p. 43-51 H.A. Heinemann, O. Çopuroğlu & T.G. Nijland, ‘Historic lime-binders: an example of 19th century Dutch military plain concrete’. In: Proceedings of the 34th International Conference in Cement Microscopy, Halle, Germany, 1-5 April 2012 H.A. Heinemann, W.J. Quist, S. Naldini & R.P.J. van Hees, De bijzondere kenmerken van historische betontoepassingen - Belangrijke visuele en technische aspecten voor herkenning en restauratie. Rapport in opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Delft 2012 B. Lubelli, R.P.J. van Hees & A. Hacqebord, ‘Optrekkend vocht: Evaluatie van bestrijdingsmethoden - Laboratoriumonderzoek naar factoren die de effectiviteit van producten tegen optrekkend vocht beïnvloeden’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011, p. 21-36 B. Lubelli & R.P.J. van Hees, ‘Zout en behoud’. In: C. Berkelbach (red.), Restauratietechniek, Bureau Monumenten en Archeologie, Amsterdam 2011 B. Lubelli, R.P.J. van Hees & T.G. Nijland, ‘Oppervlakte behandeling van historisch metselwerk – mogelijkheden en beperkingen’. In: M. van Hunen (editor), Historisch Metselwerk), W books, RCE, 2012, pp. 237251 B. Lubelli, T.G. Nijland & R.P.J. van Hees, ‘Simulation of the self-healing of dolomitic lime mortar’. In: Materiali in tehnologije / Materials and technology 46 (2012) 3, 291–296 B. Lubelli & R.P.J. van Hees, ‘Hoe kan effectieve ontzouting bereikt worden? Theorie en ervaringen uit de praktijk’. In: T.G. Nijland (editor), Duurzame instandhouding. Syllabus TNO-NVMz studiedag, Delft, 17 april 2012. TNO, p. 43-51 54
24
6
36 37 31 23
51
7
5 38
41 28
B. Lubelli, Salt resistant mortars: present knowledge and future perspectives, ICOMOS - Rocare Conference, Paris, 26-27 April 2012 (key-note lecture) B. Lubelli, T.G. Nijland & R.P.J. van Hees, ‘Effect of inhibitors on sodium sulfate crystallization’. In: Proceedings of CRYSPOM III Crystallization in porous materials, Troia, Portugal, 4-7 Sept. 2012 T.G. Nijland, W.J. Quist & R.P.J. van Hees, ‘Delft: nieuwe natuursteen in een oude stad’. In: R.J.P van Hees, H. De Clercq & W.J. Quist (red.), ‘Stenen van binnen, stenen van buiten. Natuursteen in de Jonge Bouwkunst’, Delft 2012 W.J. Quist, ‘Franse witte kalksteen’. In: M. Stokroos, A.J. van Bommel & J. van Zelst (red.), Praktijkreeks Cultureel erfgoed, Afl. 17, nr. 45, 2011 W.J. Quist & T.G. Nijland, ‘A Mining Engineer in Heritage Land: A.L.W.E. van der Veen and early Research on Natural Stone for the Netherlands State Commission on Conservation (1920-1936)’. In: Proceedings of the th 4 International Congress on Construction History, Paris 2012 W.J. Quist, Restauratiegeschiedenis Eusebiuskerk Arnhem. Natuursteenvervanging vanaf het einde van de negentiende eeuw als leidraad. Rapport in opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, Delft 2012 W.J. Quist, Restauratie van middeleeuwse binnenstadskerken. Manuscript in opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Delft 2012 W.J. Quist, ‘Tijdelijk gebruik en restauratiedogma’s’. In: W.J. Quist, S. Stroux & J. Bierman (eds.), Tempmomo – Tijdelijk gebruik van modern erfgoed: bedreiging of zegen?, Delft 2012 W.J. Quist, ’Steenkeuze voor restauratie – 150 jaar ontwikkeling in Nederland en Vlaanderen’. In: Syllabus WTA studiedag Natuursteen, natuurlijk?!, Aarschot 2012 W.J. Quist, ‘Duurzaamheid als keuzeargument bij de vervanging van natuursteen’. In: Syllabus TNO-NVMZ-symposium, Delft 2012 L.G.K. Spoormans & W.J. Quist, ‘Perspectives’. In: Transforming Housing Heritage – Projects for Regeneration of Rotterdam Feijenoord & Lombardijen, Delft 2012 TC 203-RHM (Main author: Rob van Hees), ‘RILEM TC 203-RHM: Repair mortars for historic masonry. Repair mortars for historic masonry. From problem to intervention: a decision process’. In: Materials and structures (2012) 45:1295-1302 TC 203-RHM (main author: Caspar Groot), ‘RILEM TC 203-RHM: Repair mortars for historic masonry. Performance requirements for renders and plasters’. In: Materials and structures (2012) 45:1277-1285 TC 203-RHM (Main author: John J. Hughes), ‘RILEM TC 203-RHM: Repair mortars for historic masonry. The role of mortar in masonry: an introduction to requirements for the design of repair mortars’. In: Materials and structures (2012) 45:1287–1294
55
18 42 16
10 26
17
19 45 43 32 35 46
47 48
TC 203-RHM (Main author: Paul Maurenbrecher), ‘RILEM TC 203-RHM: Repair mortars for historic masonry. Requirements for repointing mortars for historic masonry’. In: Materials and structures (2012) 45:1303-1309 I. de Vent, I., J. Rots, J., R.P.J. van Hees & G. Hobbelman, G., ‘Confusing cracks and difficult deformations: interpreting structural damage in masonry’. In: J. Jasieńko (eds.), Proceedings of the International Conference on Structural Analysis of Historical Constructions, SAHC 2012, 15-17 October 2012, Wroclaw, Poland, p. 243-252 S. van der Zwaag, E. Brinkman & R.P.J. van Hees, ‘Self Healing materialen en de bouw’. In: W. Beemster (red.), Stedebouw & Architectuur. Innovatiecatalogus 2012 – innovaties in materialen en productie, 2012
56
49
50
44
TU Delft - Faculty of Architecture Department AE + T, section RMIT Chair of Building Conservation Postbus 5043 2600 GA Delft Secretary: +31 (0)15-2781116
[email protected] rmit.tudelft.nl
The chair of Building Conservation is one of the chairs within the RMIT-section of the department of Architectural Engineering + Technology of the Faculty of Architecture. prof.ir. R.P.J. (Rob) van Hees dr. L. (Laura) Bolondi ing. A.J. (Bert) van Bommel dipl. ing. H.A. (Herdis) Heinemann dr. B. (Barbara) Lubelli dott. S. (Silvia) Naldini dr.ir. W.J. (Wido) Quist