KONINKRIJK BELGIE
Brussel, Adres : Hoogstraat, 139, B-1000 Brussel Tel.: +32(0)2/213.85.40 E-mail :
[email protected] Fax.: +32(0)2/213.85.65 http://www.privacy.fgov.be
COMMISSIE VOOR DE BESCHERMING VAN DE PERSOONLIJKE LEVENSSFEER Sectoraal Comité van het Rijksregister
O. Ref. :
BERAADSLAGING RR Nr 18 / 2007 van 20 juni 2007
SA2 / RN / 2007 / 018
BETREFT : aanvraag van het Participatiefonds om toegang te krijgen tot de informatiegegevens van het Rijksregister en om het identificatienummer ervan te gebruiken met het oog op o.a. het verstrekken van beroepskredieten, van microfinanciering, uitkering van inkomenscompensatievergoedingen aan zelfstandigen.
Het Sectoraal comité van het Rijksregister; Gelet op de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen (hierna “WRR”); Gelet op de wet van 8 december 1992 tot bescherming van de persoonlijke levenssfeer ten opzichte van de verwerking van persoonsgegevens (hierna “WVP”), inzonderheid artikel 31bis; Gelet op het koninklijk besluit van 17 december 2003 tot vaststelling van de nadere regels met betrekking tot de samenstelling en de werking van bepaalde sectorale comités opgericht binnen de Commissie voor de bescherming van de persoonlijke levenssfeer; Gelet op de aanvraag van het Participatiefonds, ontvangen op 3 mei 2007; Gelet op de aanvraag van het juridisch en technisch advies op 24 mei 2007; Gelet op het verslag van de voorzitter; Beslist op 20 juni 2007, na beraadslaging, als volgt:
Ber RR 18 / 2007 - 1 / 9
I. VOORWERP VAN DE AANVRAAG ---------------------------------------------------------De aanvraag heeft tot doel om het Participatiefonds, hierna de aanvrager genoemd, te machtigen om: • toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister en meer in het bijzonder tot deze vermeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 3° (niet de geboorteplaats), 5° tot 10° (niet de plaats van overlijden) en 13°, WRR; • het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken (art. 8 WRR); met het oog op het verstrekken van o.a. co-financiering van beroepskredieten, van microfinanciering, het uitkeren van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen.
II. ONDERZOEK VAN DE AANVRAAG. ----------------------------------------------------------A. TOEPASSELIJKE WETGEVING A.1. Wet van 8 augustus 1983 (WRR) Overeenkomstig de artikelen 5, eerste lid, 2°, en 8 WRR wordt de machtiging om toegang te verkrijgen tot of om mededeling te bekomen van de informatiegegevens bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, WRR en om het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken, verleend door het sectoraal comité van het Rijksregister, hierna het comité, aan de openbare en private instellingen van Belgisch recht voor de informatie die zij nodig hebben voor het vervullen van taken van algemeen belang die hen zijn toevertrouwd door of krachtens een wet, een decreet of een ordonnantie of voor taken die uitdrukkelijk als zodanig erkend worden door het voormelde sectoraal comité. De aanvrager werd als openbare instelling met rechtspersoonlijkheid opgericht bij artikel 73 van de wet van 28 juli 1992 houdende fiscale en financiële bepalingen. Ze werd ondergebracht in de categorie C van artikel 1 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut. De opdrachten waarmee de aanvrager werd belast, worden opgesomd in artikel 74 van de wet van 28 juli 1992. Het comité stelt vast dat de aanvrager onder meer een sociaal-economische opdracht heeft vermits hij: • de toegang tot het bankkrediet vergemakkelijkt voor zelfstandige ondernemers, vrije beroepen en kleine ondernemingen in de start-, overname- of uitbreidingsfasen; • de werkloosheid bestrijdt door het toekennen van kredieten aan werkzoekenden die hun eigen zaak oprichten (creatie van arbeidsplaatsen); • een inkomenscompensatievergoeding uitkeert aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein. De instrumenten die de aanvrager daartoe hanteert zijn: de co-financiering samen met commerciële banken, microfinanciering, het verstrekken van leningen (sommige intrestvrij) en premies. De aanvrager streeft geen commerciële doeleinden na. Zijn activiteiten moeten dus gezien worden als een maatregel van de overheid om de economie te stimuleren en een bijdrage te leveren aan de bestrijding van de werkloosheid wat kan beschouwd worden als een taak van algemeen belang.
Ber RR 18 / 2007- 2 / 9
Hieruit kan besloten worden dat de aanvrager op grond van de artikelen 5, eerste lid, 2°, en 8 WRR in aanmerking komt om gemachtigd te worden om toegang te hebben tot de informatiegegevens van het Rijksregister en het identificatienummer ervan te gebruiken. A.2. Wet van 8 december 1992 (WVP) Op grond van art. 4 WVP vormen de informatiegegevens en het identificatienummer van het Rijksregister persoonsgegevens, waarvan de verwerking slechts is toegelaten voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden. De persoonsgegevens dienen bovendien toereikend, ter zake dienend en niet overmatig te zijn, uitgaande van de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt. B. FINALITEITEN B.1. Het vervullen van de opdrachten vermeld in artikel 74, § 1, 2° tot 4° en 8°, van de wet van 28 juli 1992 houdt in dat de aanvrager diverse soorten dossiers behandelt met het oog op het toekennen van een financiering (lening) of een premie. De dossiers die de aanvrager in uitvoering van voormelde bepaling behandelt, kunnen in vier categorieën ondergebracht worden: ª De co-financiering waarbij een beroepskrediet wordt verstrekt dat gedeeld wordt tussen een commerciële kredietverstrekker en de aanvrager. Dit omvat 2 types van leningen, namelijk de starteo (financiering van investeringen voor zelfstandigen die hun activiteit minder dan 4 jaar als hoofdberoep uitoefenen) en de optimeo (financiering van de uitbreiding of overname van een onderneming). ª Het verstrekken van microkredieten die erop gericht zijn personen de mogelijkheid te bieden zichzelf werk verschaffen. Tot deze microkredieten behoren: • de startlening die erop gericht is om uitkeringsgerechtigde volledig werklozen, niet-werkende werkzoekenden en begunstigden van een wachtuitkering of een leefloon de mogelijkheid te bieden om zich als zelfstandige te vestigen of om een onderneming op te richten; • de solidaire lening die zich richt tot personen die een eigen economische activiteit wensen te ontplooien maar die wegens hun financiële toestand geen toegang hebben tot een bankkrediet (ontvangers van een bestaansminimum); • het plan jonge zelfstandige dat een niet-werkende werkzoekende jonger dan 30 jaar de mogelijkheid biedt om een lening te bekomen om in zijn behoeften te voorzien gedurende de eerste maanden van zijn activiteit (renteloos, maar terug te betalen na 6 jaar). ª Het verstrekken van kredieten aan een ondernemer waarvan de onderneming in oprichting is of die in een strategische fase van haar ontwikkeling is getreden en die geen toegang heeft tot het klassieke bankkrediet omwille van de vernieuwende of technologische aard van het project. In die context biedt de aanvrager volgende kredieten aan: • business angel+: hierbij zal de aanvrager tussenkomen naast oprichters-ondernemers en de business angel(s); • lening pricaf+: een pricaf is een niet-beursgenoteerde onderneming die privé-investeerders groepeert die wensen te investeren in niet–beursgenoteerde ondernemingen die een innoverend project uitwerken en daartoe een krediet van de aanvrager kan verkrijgen. ª Uitvoering van het koninklijk besluit van 15 september 2006 tot oprichting van een Impulsfonds voor de huisartsengeneeskunde en tot vaststelling van de werkingsregels ervan. Dit besluit voorziet enerzijds in de mogelijkheid om een intrestvrije lening te bekomen voor geneesheren die zich voor de eerste maal als huisarts vestigen en anderzijds in de mogelijkheid op een eenmalige premie (niet terug te betalen) te bekomen voor een huisarts die zich vestigt in een prioritaire zone. De vragen tot tussenkomst van het Impulsfonds worden door de aanvrager behandeld (artikel 6 van het koninklijk besluit van 15 september 2006). Ber RR 18 / 2007- 3 / 9
B.2. De wetgever was van oordeel dat de overheid als taak heeft ondernemers zo goed als mogelijk te vrijwaren tegen stoornissen in de economische omgeving. Openbare werken zijn van algemeen maatschappelijk nut en het is dan ook billijk dat de maatschappij de negatieve gevolgen voor de omzet van de individuele handelaars compenseert (Senaat, doc. 3-386/1, blz. 1-2). Dit leidde tot de wet van 3 december 2005 betreffende de uitkering van een inkomenscompensatievergoeding aan zelfstandigen die het slachtoffer zijn van hinder ten gevolge van werken op het openbaar domein. Artikel 74, § 1, 9°, van de wet van 28 juli 1992 belast de aanvrager met toekenning en de uitkering van die inkomenscompensatievergoedingen. Zowel de aanvraag om erkend te worden als gehinderde inrichting als de aanvraag om een inkomenscompensatievergoeding te verkrijgen wordt ingediend bij de aanvrager (artikelen 6, § 1 en 7, § 1, van de wet van 3 december 2005). Een toegang tot bepaalde informatiegegevens van het Rijksregister evenals het gebruik van het identificatienummer moeten de aanvrager toelaten de dossiers bedoeld zowel onder punt B.1 als B.2 in optimale omstandigheden te analyseren, er een beslissing in te nemen en vervolgens de opvolging ervan te verzekeren. Het comité is van oordeel dat de hierboven vermelde en nagestreefde doeleinden welbepaald, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd zijn in de zin van artikel 4, § 1, 2°, WVP en artikel 5, tweede lid, WRR. C. PROPORTIONALITEIT C.1. Ten opzichte van de gegevens De aanvrager wenst een toegang te bekomen tot de gegevens vermeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 3° (niet de geboorteplaats), 5° tot 10° (niet de plaats van overlijden) en 13°, WRR, namelijk: • • • • • • • • • •
de naam en de voornamen; de geboortedatum het geslacht; de hoofdverblijfplaats de datum van overlijden het beroep; de burgerlijke staat; de samenstelling van het gezin; de vermelding van het register waarin de in artikel 2 bedoelde personen zijn ingeschreven; de wettelijke samenwoning.
Het comité stelt vast: ● De “naam en voornaam” en het “geslacht” zijn van belang om contact op te nemen met de betrokkene. Daarenboven is het met het oog op de samenstelling van het dossier belangrijk dat onjuist gespelde namen en voornamen van alle fysieke personen die een rol spelen, worden verbeterd. Zoniet loopt men het risico dat er twijfel ontstaat omtrent de identiteit van de betrokkenen. ● Blijkens de aanvraag heeft de aanvrager doorgaans geen persoonlijk contact met de persoon die een dossier indient. Een toegang tot de “geboortedatum” laat de aanvrager toe om te controleren of de aanvrager en andere in het dossier betrokken personen (borg, aandeelhouder, investeerder) meerderjarig zijn en zich bijgevolg rechtsgeldig kunnen verbinden. Daarenboven is de microfinanciering “plan jonge zelfstandige” afhankelijk van een leeftijdsvereiste die eveneens moet kunnen gecontroleerd worden. Tot slot laat dit gegeven, in combinatie met de naam, de voornamen en het geslacht toe om alle in het dossier betrokken fysieke personen eenduidig te identificeren.
Ber RR 18 / 2007- 4 / 9
● Uit hoofde van de wettelijke opdrachten waarmee de aanvrager werd belast, moet hij bepaalde kennisgevingen bij aangetekend schrijven - ingevolge dewelke de beroepstermijn begint te lopen aan de betrokkenen betekenen (zie bijvoorbeeld artikelen 6, § 3, zevende lid en 7, § 3, eerste lid, van wet van 3 december 2005). Een toegang tot het gegeven “hoofdverblijfplaats” stelt de aanvrager in staat om de vereiste kennisgevingen zonder tijdverlies onmiddellijk aan het recentste adres van de betrokkene te richten. ● Artikel 25, § 2, eerste lid, 2°, en derde lid, a), van het koninklijk besluit van 22 december 1992 tot regeling van de organisatie en werking van het participatiefonds, bepaalt dat de aanvrager de terugbetaling van het saldo van een opgezegde startlening niet zal eisen wanneer de stopzetting van de zelfstandige activiteit van de begunstigde van de lening te wijten is aan o.a. het overlijden van de begunstigde binnen de 5 jaar na het begin van de onderwerping aan het sociaal statuut der zelfstandigen. Een toegang tot de “datum van overlijden” laat de aanvrager toe om te controleren of de voorwaarden om van deze bepaling te kunnen genieten, vervuld zijn zonder dat de nabestaanden moeten gecontacteerd worden met verzoek om de nodige bewijsstukken te bezorgen. ● Een toegang tot het “beroep” zou de aanvrager naar eigen zeggen toelaten te controleren of de betrokkene reeds gekend is als zelfstandige of loontrekkende. Het comité verwijst met betrekking tot dit gegeven naar hetgeen de Commissie reeds bij herhaling benadrukte, namelijk dat dit gegeven zoals het in het Rijksregister is opgenomen onbetrouwbaar is omdat het niet voldoende geactualiseerd wordt. In die optiek is het niet verantwoord om toegang tot dit gegeven te verlenen vermits het risico gelopen wordt dat men zich op onjuiste informatie zou baseren. Het komt het comité trouwens voor dat de aanvrager eerder een beroep moet doen op de bevoegde instellingen van sociale zekerheid om de gewenste correcte informatie – al dan niet zelfstandige, al dan niet loontrekkende – te verkrijgen. ● De aanvrager zal naar aanleiding van het verstrekken van een krediet meestal een garantie wensen teneinde het risico te beperken. De “burgerlijke staat” is een gegeven dat met het oog daarop relevant is. Indien diegene die een lening wenst te bekomen bereid is om als zekerheid een hypotheek te vestigen op een onroerend goed, is het voor de aanvrager van belang te weten of de betrokkene gehuwd is. Als de hypotheek op de voornaamste gezinswoning zou gelegd word, zonder instemming van de betrokken echtgenoot kan deze immers op verzoek van deze laatste worden nietig verklaard (artikelen 215 en 224 van het Burgerlijk wetboek). De echtgenoot is ook de persoon bij uitstek die kan verzocht worden om, weerom als zekerheid, het contract mee te ondertekenen als solidaire medeschuldenaar. Deze argumenten zijn eveneens pertinent voor het gegeven “wettelijke samenwoning”. Artikel 1477 van het Burgerlijk wetboek bepaalt onder meer dat de artikelen 215 en 224 van dat wetboek eveneens van toepassing zijn in geval van wettelijke samenwoning. ● Een toegang tot “samenstelling van het gezin” zou de aanvrager: -
toelaten om de financiële gezinslast in te schatten bij het beoordelen van een aanvraag om een lening te bekomen of om van het plan jonge zelfstandigen te kunnen genieten; ingeval van verbreking van het contract, de haalbaarheid van het afbetalingsplan te beoordelen.
Het aantal kinderen beïnvloedt ontegensprekelijk de beschikbare financiële ruimte van een gezin. Het is dus informatie die voor de aanvrager relevant is om te appreciëren welk leningsbedrag of welk afbetalingsschema realistisch is, rekening houdend met de gezinslast van de betrokkene. ● Artikel 15bis van het koninklijk besluit van 22 december 1992 omschrijft wie als niet-werkende werkzoekende die in aanmerking komt voor een startlening moet worden beschouwd. Hieruit blijkt dat alleen personen die ingeschreven zijn in het bevolkingsregister en bepaalde personen die ingeschreven zijn in het vreemdelingenregister in aanmerking komen, en niet personen die ingeschreven zijn in het wachtregister. Een toegang tot het gegeven “vermelding van het
Ber RR 18 / 2007- 5 / 9
register” stelt de aanvrager in staat om een eerste ontvankelijkheidstoets van de aanvraag te verrichten. Het comité stelt vast dat met het oog op de verwezenlijking van de doeleinden vermeld in punt B, de toegang voor wat de persoonsgegevens vermeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 3° (niet de geboorteplaats), 5°, 6° (niet de plaats van overlijden), 8° tot 10° en 13°, WRR, betreft, in overeenstemming is met artikel 4, § 1, 3°, WVP. Het weigert de toegang tot het informatiegegeven vermeld in artikel 3, eerste lid, 7° WRR. C. 2. Gebruik van het identificatienummer C.2.1. Een beroep op het Participatiefonds kan er o.a. toe leiden dat aan de betrokkene een gunst wordt verleend, namelijk dat hij een premie of een vergoeding - gefinancierd door overheidsgeld ontvangt. Een vergissing omtrent de identiteit kan ertoe leiden dat een persoon ten onrechte geen premie of vergoeding ontvangt of een premie wordt toegekend aan een persoon die er helemaal geen recht op heeft. Het comité merkt op dat aan de hand van het identificatienummer van het Rijksregister, dat een uniek nummer is, een persoon, in combinatie met zijn naam en geboortedatum, zonder enige marge van vergissing kan geïdentificeerd worden. Aldus worden vergissingen waartoe homoniemen, schrijffouten in de naam, fouten in de geboortedatum, aanleiding kunnen geven, vermeden. Vergissingen met betrekking tot de identiteit van een persoon worden aldus quasi uitgesloten. C.2.2. Met het oog op het controleren van een aantal voorwaarden die de aanvrager in acht moet nemen bij het verstrekken van kredieten, wenst hij op termijn via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid gegevens te controleren/ verkrijgen[1] van instellingen die deel uitmaken van het netwerk van de sociale zekerheid. De Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid gebruikt het inschrijvingsnummer van de sociale zekerheid, dat overeenstemt met het identificatienummer van het Rijksregister, als sleutel om informatie met betrekking tot een persoon mee te delen. Het zal echter afhangen van de beslissing van het Sectoraal comité van de Sociale Zekerheid of de aanvrager dit nummer ook concreet zal kunnen gebruiken voor deze doeleinden. De aanvrager maakt immers geen deel uit van het netwerk van de sociale zekerheid. In toepassing van artikel 15 van de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, zal hij slechts gegevens kunnen controleren/ verkrijgen in de mate dat het Sectoraal comité van de Sociale Zekerheid hem daartoe een machtiging verleent. Het comité stelt vast dat, in het licht van de opgegeven doeleinden, de aanvraag, voor wat het gebruik van het identificatienummer betreft, in overeenstemming is met artikel 4, § 1, 3°, WVP. C.3. Ten opzichte van de frequentie van de toegang en de duur waarvoor de toegang en het gebruik gevraagd worden C.3.1. De aanvrager wenst een permanente toegang tot de informatiegegevens van het Rijksregister. Het comité stelt vast dat gelet op de opgegeven doeleinden, de aanvrager quasi dagelijks het Rijksregister zal dienen te consulteren, gezien de dagelijkse instroom van aanvragen en controles die moeten verricht worden. [1]
Hierdoor kan bijvoorbeeld gecontroleerd worden of iemand uitkeringsgerechtigde volledige werkloze is, of iemand een bestaansminimum geniet, enz… (zie artikelen 15bis en 18 van het koninklijk besluit van 22 december 1992) Ber RR 18 / 2007- 6 / 9
Het comité is dan ook van oordeel dat, met het oog op de realisatie van de opgegeven doeleinden, een permanente toegang gepast is en dus in overeenstemming met het bepaalde in artikel 4, § 1, 3°, WVP. C.3.2. De toegang en het gebruik worden gevraagd voor onbepaalde duur. Het comité stelt vast dat de opdrachten waarmee de aanvrager door diverse reglementaire bepalingen belast werd, niet in de tijd beperkt zijn. In het licht van de doeleinden waarvoor de toegang en gebruik gevraagd worden, is een machtiging van onbepaalde duur noodzakelijk (artikel 4, § 1, 3° WVP). C.4. Ten opzichte van de bewaartermijn Uit de door de aanvrager verstrekte informatie leidt het comité af dat de verkregen informatiegegevens zullen gebruikt worden met het oog op controle en eventueel aanvulling van de gegevens waarover de aanvrager reeds beschikt in het kader van een dossier. De gegevens worden geïntegreerd in een welbepaald dossier en dus niet apart opgeslagen. Een afgehandeld dossier wordt niet vernietigd maar bewaard. De aanvrager is immers onderworpen aan de archiefwet van 24 juni 1955. Dit betekent dat hij met uitzondering van de afgesloten dossiers waarvoor de Rijksarchivaris de toestemming gaf om ze te vernietigen - zijn dossiers na verloop van tijd moet overdragen aan de diensten van het Rijksarchief. De doelstellingen van de archivering (bewijs enerzijds, informatiebron voor onderzoek anderzijds) zijn wettelijke doelstellingen. In die context is de bewaring van de dossiers waarin informatiegegevens uit het Rijksregister verwerkt zijn, dan ook aanvaardbaar in het licht van artikel 4, § 1, 5°, WVP. Het comité oordeelt dat in de mate dat de aanvrager rekening houdt met de hiervoor geformuleerde opmerking, hij conform artikel 4, § 1, 5°, WVP handelt. C.5. Intern gebruik en/ of mededeling aan derden De aanvrager stelt dat hij de informatiegegevens en het identificatienummer van het Rijksregister uitsluitend intern zal gebruiken. Alleen voor wat dit laatste betreft wordt op termijn voorzien dat dit zal meegedeeld worden aan de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid voor zover hij gemachtigd wordt door het Sectoraal comité van de Sociale Zekerheid om via de Kruispuntbank van de Sociale zekerheid gegevens te verkrijgen. Het comité neemt hiervan akte. C. 6. Netwerkverbindingen Uit de uitleg verstrekt door de aanvrager blijkt dat er op basis van het identificatienummer op termijn alleen een netwerkverbinding tot stand zal komen met de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. Het comité vestigt er volledigheidshalve de aandacht op dat: -
indien er later andere netwerkverbindingen mochten tot stand komen, de aanvrager het comité daarvan voorafgaandelijk op de hoogte moet brengen; het identificatienummer van het Rijksregister slechts gebruikt kan worden in relaties met derden voor zover het kadert in de doeleinden met het oog op dewelke zij eveneens gemachtigd werden om dit nummer te gebruiken.
Ber RR 18 / 2007- 7 / 9
D. BEVEILIGING D.1. Consulent inzake informatieveiligheid De identiteit van de consulent inzake informatieveiligheid werd meegedeeld. Uit de informatie die de aanvrager verstrekte blijkt dat de betrokkene informaticus is en dat zijn taak van veiligheidsconsulent prioriteit zal krijgen wanneer zich een probleem voordoet. De voorgestelde persoon lijkt over de nodige capaciteiten te beschikken voor het uitoefenen van de functie. Op basis van de beschikbare informatie is het comité niet overtuigd over de geschiktheid van deze persoon: -
een consulent inzake informatieveiligheid moet o.a. waken over de informaticaveiligheid; de functie van informaticus is in beginsel onverenigbaar met deze van consulent omdat dit er zou op neerkomen dat de betrokkene zichzelf zou moeten controleren, er blijkt niet dat de betrokkene over de nodige onafhankelijkheid beschikt om de functie te vervullen (rapporteren aan de hoogste verantwoordelijke, mogelijkheid om eenieder inzake informatieveiligheid instructies te geven); de functie van consulent inzake informatieveiligheid impliceert pro-actief met de problematiek bezig zijn, wat moeilijk te rijmen valt met het feit dat de betrokkene in geval van problemen voorrang zal geven aan die functie.
In het licht hiervan wenst het comité dat de aanvrager nadere informatie verschaft met betrekking tot de hiervoor vermelde pijnpunten, dan wel een andere persoon als consulent inzake informatieveiligheid voorstelt. D.2. Veiligheidsbeleid Uit de door de aanvrager meegedeelde stukken blijkt dat hij over een veiligheidsbeleid beschikt evenals over een plan in toepassing ervan. Het comité heeft er akte van genomen. Uit het meegedeelde evaluatieformulier blijkt dat er geen systematische logging van alle toegangen gebeurt. Het comité eist dat, minstens voor wat het Rijksregister betreft, er een nauwkeurige logging gebeurt van elke toegang zodat ten allen tijde kan gecontroleerd worden wie, wat , wanneer en waarom raadpleegde. D.3. Personen die het identificatienummer van het Rijksregister mogen gebruiken en lijst van deze personen Uit de aanvraag leidt het comité af dat de toegang tot de informatiegegevens en het gebruik van het identificatienummer worden beperkt tot de personeelsleden van de aanvrager die er met het oog op het verrichten van de werkzaamheden die hen werden toevertrouwd over moeten kunnen beschikken. De aanvrager moet, zoals voorgeschreven door artikel 12 WRR, een lijst opstellen waarop de personen vermeld worden die toegang hebben tot het Rijksregister en die het nummer gebruiken. Deze lijst zal voortdurend geactualiseerd en ter beschikking van het comité gehouden worden. De personen die op deze lijst worden opgenomen moeten daarenboven een verklaring ondertekenen waarin zij zich ertoe verbinden de veiligheid en het vertrouwelijk karakter van de informatiegegevens te bewaren.
Ber RR 18 / 2007- 8 / 9
OM DEZE REDENEN, Het comité 1° machtigt het Participatiefonds om met het oog op de verwezenlijking van de in punt B omschreven doeleinden en onder de voorwaarden omschreven in de beraadslaging, om voor onbepaalde duur: • een permanente toegang te hebben tot de informatiegegevens vermeld in artikel 3, eerste lid, 1° tot 3° (niet de geboorteplaats), 5°, 6° (niet de plaats van overlijden), 8° tot 10° en 13°, WRR; • het identificatienummer van het Rijksregister te gebruiken. Deze machtiging zal evenwel slechts uitwerking krijgen nadat het comité op basis van de door de gemachtigde verstrekte stukken en inlichtingen heeft vastgesteld dat: • de voorgestelde consulent inzake informatieveiligheid kan aanvaard worden dan wel een andere consulent inzake informatieveiligheid werd aangesteld die de nodige waarborgen biedt; • de gemachtigde garanties biedt dat er met betrekking tot elke toegang tot het Rijksregister een logging zal gebeuren (zie punt D.2.) en bijgehouden worden. 2° bepaalt dat wanneer het comité het Participatiefonds een vragenlijst met betrekking tot de informatieveiligheidstatus toestuurt, deze laatste deze lijst waarheidsgetrouw moet invullen en terugbezorgen aan het comité. Het comité zal de ontvangst bevestigen en behoudt zich het recht voor om, indien daartoe aanleiding bestaat, te reageren. 3° weigert het meer gevraagde.
De administrateur,
De voorzitter,
(get.) Jo BARET
(get.) Mireille SALMON
Ber RR 18 / 2007- 9 / 9