President Aleksander Kwaśniewski op 10 juli 2001 tijdens de plechtigheden naar aanleiding van de herdenking
van de anti-joodse pogrom in Jedwabne die zestig jaar eerder plaatsvond.
Bron: A. Dudek & P. Śpiewak, Polska 1989-2009. Ilustrowany komentarz historyczny (Warschau 2009) 112.
507
Verwerkt en onverwerkt verleden. Oorlogstrauma’s in postcommunistisch Polen K a t r i n Va n C a n t e n Idesbald Goddeeris
De Tweede Wereldoorlog brengt in Polen nog regelmatig de gemoederen in beroering. Tragedies als Katyń, Jedwabne, Auschwitz, Warschau en Volhynië zorgen voor emotionele maatschappelijke debatten, politieke démarches en zelfs diplomatieke spanningen. Toch toont een diepere analyse dat er in de Poolse omgang met het oorlogsverleden ook ruimte is voor nuance en kritiek, en dat bepaalde aspecten duidelijk al verwerkt zijn.
Polen was een van de grootste killing fields van de Tweede Wereldoorlog. 17% van de bevolking kwam er om, tegenover 1,3% in Frankrijk, 8% in Duitsland, 11% in Joegoslavië en 12% in de Sovjet-Unie.1 Onder meer de Holocaust was er veel drastischer dan elders. Timothy Snyder noemt Auschwitz in dit verband zelfs een weinig representatief symbool, omdat er alleen maar West-Europese joden omgebracht werden. Op het moment dat het bekendste vernietigingskamp in werking trad, was twee derde van de Holocaust al voltrokken. De genocide van Poolse (en Sovjet-Russische) joden was veel efficiënter en er zijn amper overlevenden die er ons aan kunnen herinneren.2 Na de oorlog konden de Polen gedurende meer dan veertig jaar niet vrijuit spreken over hun oorlogsverleden. Het communistische regime legde een dominant discours op, dat de Sovjet-Unie centraal stelde als de bevrijder van de Centraal-Europese naties die garant stond voor hun bescherming tegen een nieuw sterk, eengemaakt en fascistisch Duitsland. Tij d s c hr i ft vo o r G e s c hi edeni s - 12 4 e j a a rga ng , num m er 4 , p. 506 - 523
De wandaden van de Sovjet-Unie zelf mochten niet belicht worden. Nochtans was deze tussen augustus 1939 en juni 1941 de bondgenoot van nazi-Duitsland en verantwoordelijk voor honderdduizenden slachtoffers in Oost-Europa. Openheid kwam er pas na 1989. Zij leidde tot belangrijke herzieningen en woelige debatten, die vaak ook in het buitenland gevolgd werden. Zeker met de katholieke toeeigening van Auschwitz, verkrampte reacties op beschuldigingen van antisemitisme en frequente spanningen met Rusland werd het beeld van een nationalistisch Polen bevestigd. Deze bijdrage wil de Poolse postcommunistische omgang met de trauma’s uit de Tweede Wereldoorlog op een meer systematische manier onder de loep nemen. Op welke vlakken verschillen de nieuwe narratieven van de communistische? Welke thema’s komen het meest aan bod en waarom? Worden zij op een genuanceerde manier bediscussieerd, of overwegen emotionele en irrationele argumenten? Pleit men voor verzoening of is het water hiervoor nog te diep? Zijn er thema’s die minder stof doen opwaaien en als verwerkt kunnen beschouwd worden, en zo ja, welke? Op die manier willen we nagaan in welke mate de Poolse oorlogservaringen verschillen van de West-Europese. Men heeft lang de dualiteit tussen Oost en West benadrukt, maar sinds kort pleiten historici als Pieter Lagrou voor een homogeniserende, pan-Europese benadering van de ervaringen in en de verwerking van de Tweede Wereldoorlog.3 Hier 1
2 3
Meer statistieken in I. Goddeeris, ‘The Catholic church in Poland under Nazi occupation (1939-1945) and the first years of communism (19441948)’, in: Jan Bank & Lieve Gevers eds., Religion under siege. 1: The Roman Catholic church in occupied Europe (1939-1950) (Leuven 2007) 1-38, met name 1. T. Snyder, ‘Holocaust: The Ignored Reality’, The New York Review of Books 56 nr. 12 (2009). P. Lagrou, ‘Demobilising Europe, 1989-2009: Deconstructing and resuscitating Cold War historiography’, gepubliceerd op www.eurhistxx.eu (geraadpleegd op 15 november 2010).
508
Katr i n Van Cant en Id es b al d Goddeeris
ontbreekt ons de plaats voor een grondige analyse van de eigen West-Europese omgang met de Tweede Wereldoorlog, maar in het besluit worden de belangrijkste kenmerken van de Poolse herinneringscultuur in comparatief perspectief op een rij gezet. Past relationship en memory worden meestal geanalyseerd aan de hand van monumenten, straatnamen of schoolhandboeken.4 Wij zullen haar onderzoeken aan de hand van de twee best verkochte Poolse weekbladen, Wprost en Polityka. Beide periodieken, met een grote oplage van ongeveer 300.000 nummers per week, hebben een gematigd profiel en kunnen daarom beschouwd worden als representatieve spreekbuizen van Poolse intellectuelen.5 Zij besteden elke week aandacht aan historische thema’s, en de Tweede Wereldoorlog neemt daarin een grote plaats in. We hebben voor de periode 1989-2004 een steekproef gedaan en elk zevende nummer doorgenomen, wat zo’n 150 artikelen opleverde over de Tweede Wereldoorlog, ongeveer een derde van het totaal aan historische bijdragen (daarnaast ging zo’n 40% over de communistische periode en ongeveer een kwart over de geschiedenis voor 1939). De analyse van deze artikelen wordt op verschillende manieren aangevuld: we bespreken ook hoe de discussies evolueerden na de toetreding van Polen tot de EU in 2004 en staan daarnaast af en toe kort stil bij de meer nationalistische visies op de Tweede Wereldoorlog. 4
5
6 7
Enkele voorbeelden zijn: M. Flacke ed., Mythen der Nationen. 1945 - Arena der Erinnerungen (Berlijn 2004) 2 vol; R. Jaworski & P. Stachel eds., Die Besetzung des öffentlichen Raumes. Politische Plätze, Denkmäler und Strassennamen im europäischen Vergleich (Berlijn 2007); J.G. Janmaat, History and National Identity Construction: The Great Famine in Irish and Ukrainian History Textbooks’, History of Education 35 nr. 3 (2006) 345-368; A. Peck, Konstruowanie historii: prezentacja i percepcja Polski w amerykańskich podręcznikach akademickich i szkolnych [De constructie van geschiedenis: de presentatie en perceptie van Polen in Amerikaanse academische en schoolhandboeken] (Kraków 2010). R. Filas, ‘Czytelnictwo oraz odbiór radia i telewizji w latach 1989-1995’ [Het lezen van gedrukte bronnen en de receptie van radio en televisie in de periode 1989-1995], in: Media i dziennikarstwo w Polsce 1989-1995 [De media en de journalistiek in Polen 1989-1995] (Krakow 1996) 25-28; L. Kozak, Opiniotwórczość tygodnika “Wprost” w latach 1990-2007 w ujęciu medioznawczym i politologicznym [De maatschappelijke invloed van het weekblad “Wprost” in de periode 1990-2007 vanuit perswetenschappelijk en politicologisch perspectief], (Warszawa 2008) ongepubliceerde licentiaatsthesis. N.N., ‘W Oświęcimiu’ [In Auschwitz], Polityka 29 (1989) 2. K. Poklewski-Kozie łł, ‘Spór o klasztor w Oświęcimiu – w oczach prawnika’ [De twist over het klooster in Auschwitz – door de ogen van een jurist], Polityka 36 (1989) 4; K. Gebert, ‘Trochę mniej w domu’ [Een beetje minder thuis], Polityka 36 (1989) 10; A. Ławniczak, ‘Krzy ż na górze Synaj’ [Het kruis op de Sinaïberg], Wprost 1 (1990) 20-22; N.N., ‘zonder titel’, Polityka 17 (1993) 2; mag, ‘Sprawa lokalna’ [Een lokale kwestie], Polityka 17 (1993) 22.
Holocaust
De Holocaust speelde zich grotendeels op Poolse bodem af: de zes vernietigingskampen van de nazi’s – Auschwitz, Treblinka, Bełżec, Chełmno, Majdanek en Sobibór – liggen allemaal in Polen. Er werden veel joden uit andere delen van Europa omgebracht, maar de meeste slachtoffers vielen onder de Poolse joden. Polen was voor de oorlog het land met de grootste joodse bevolking van Europa, zo’n drie miljoen, en daarvan is ongeveer 85% tussen 1939 en 1945 vermoord. In de Poolse volksrepubliek werden deze misdaden aangeklaagd en herinnerd: al vanaf het einde van de jaren 1940 werden er musea gebouwd in Auschwitz en Majdanek en monumenten opgericht op de site van onder meer het getto van Warschau. Toch stond de plaats van de joden niet centraal in de herinneringscultuur. De Holocaust werd gezien als slechts een van de vele misdaden van de nazi’s. Men zou verwachten dat dit werd rechtgezet in de eerste jaren na de val van het communisme, maar in feite gebeurde het omgekeerde en ging de aandacht vooral naar de katholieke Polen die in Auschwitz waren omgekomen. De herinnering aan de Holocaust werd gedomineerd door de kloosterzusters van de karmelietenorde die zich in 1984 hadden gevestigd op het terrein van het voormalige concentratiekamp te Auschwitz. In 1989 protesteerden enkele Amerikaanse joden onder leiding van rabbijn Weiss tegen hun aanwezigheid, maar ze werden door arbeiders in de buurt met water overgoten en met geweld weggesleurd. Deze Poolse reactie wekte heel wat verontwaardiging. Het persagentschap Reuter noemde het ‘een van de afschuwelijkste geweldscènes die de laatste jaren plaatshad in Polen tegenover de joden’.6 Er volgden enkele jaren van discussie over de vraag of de karmelietessen moesten verhuizen. Uiteindelijk gaf paus Johannes Paulus II toe aan het joodse standpunt en in 1993 trokken de karmelietessen uit Auschwitz weg.7 Daarmee was de controverse nog niet helemaal afgelopen. In 1998 eisten joden ook de verwijdering van een groot kruis binnen de kampmuren. Voor de Polen had dat kruis een grote symbolische waarde: de paus had erbij gebeden tijdens zijn eerste bezoek aan zijn vaderland in 1979, en in 1988 was het verhuisd naar een plaats waar tijdens de oorlog meer
509
Verwerkt en onverwerkt verleden dan honderd Poolse verzetsstrijders waren gefusilleerd.8 Daarom werden er waken gehouden om het kruis te beschermen en werden er ook tientallen nieuwe kruisen geplaatst. Deze acties werden ondersteund door een deel van de Poolse elite. De primaat van de Poolse Kerk, kardinaal Józef Glemp, stelde antisemitisme en anti-Polonisme op gelijke hoogte en suggereerde zelfs dat het Poolse antisemitisme een reactie was op dit anti-Polonisme.9 Sterker nog, hij sprak over het trauma dat de Polen door de Tweede Wereldoorlog hadden opgelopen ten aanzien van Duitsers en joden, alsof die over dezelfde kam konden worden geschoren. Ook in 1998 waren sommige van zijn uitspraken ongelukkig. ‘Er staat en zal een kruis blijven staan in Auschwitz. Het kan zijn dat de Eiffeltoren velen niet beviel en nog steeds niet bevalt, maar dat is geen reden om deze te verschuiven of veranderingen aan te brengen. Dat kruis bevalt ons gewoon.’10 Glemp stond niet alleen. Ook de voormalige Poolse president Lech Wałęsa sprak zich uit tegen de verwijdering van het kruis uit het voormalige nazikamp.11 Deze discussie rond Auschwitz kleurde de Poolse herinnering over de Holocaust in het eerste decennium na 1989. Toch zou het fout zijn om uit te gaan van een algeheel nationalistisch narratief. De weekbladen Wprost en Polityka boden regelmatig het forum aan tegenstemmen, die het joodse lijden centraal stelden. In 1989 bijvoorbeeld hekelde Konstanty Gebert de uitspraken van Glemp.12 Hij riep op tot dialoog, maar gaf ook toe dat hij zich na de incidenten wat minder thuis voelde in Polen. Henryk Grynberg was in 1994 verontwaardigd dat de Poolse regering niet de uitlevering eiste van Ivan Demianiuk (ook wel bekend als Ivan de Verschrikkelijke, de beruchte kampbewaker van Treblinka) en stelde dat ze er daarentegen wel naar zou streven om daders van gruwelen tegen katholieke Polen te berechten in eigen land.13 Een jaar later werd de redevoering van de Jeruzalemse hoogleraar Geschiedenis Israël Gutmann bij zijn eredoctoraat aan de universiteit van Warschau integraal gepubliceerd in Polityka.14 En er waren nog voorbeelden van media-aandacht voor de Shoah in Polen.15 Toch keerde regelmatig de bezorgdheid terug over de Judaïzering van de herinnering aan Auschwitz, over de reductie van
de Tweede Wereldoorlog tot de Holocaust en over de amnesie wat betreft de etnisch Poolse slachtoffers. Inderdaad zijn er niet alleen drie miljoen joodse Polen, maar ook drie miljoen etnische Polen omgekomen tussen 1939 en 1945. Soms krijgen die een gezicht. Maksymilian Kolbe, een Poolse priester die in Auschwitz zijn leven gaf voor dat van een medegevangene, werd al in 1971 zalig en in 1982 heilig verklaard en bleef ook na 1989 het voorwerp van religieuze verering en maatschappelijke aandacht.16 Nog meer gebeurde dat met Janusz Korczak, een pedagoog die samen met de kinderen van zijn weeshuis de dood inging.17 Korczak was een jood (zijn echte naam was Henryk Goldszmidt), maar hij wordt steevast als een Pool geprofileerd. Polen reageerden ook vaak op percepties in het buitenland. Zo hadden ze in 1992 veel kritiek op een Berlijnse tentoonstelling over de Wannsee-conferentie en de Endlösung. De Polen struikelden over de grote aandacht voor namen van belangrijke vertegenwoordigers van het joodse volk en de miskenning van de bredere context: ‘Het unieke feit dat een joods vaderland ontstond in het deel van Europa waar Poolse, Oekraïense, WitRussische, Oostenrijkse en natuurlijk joodse elementen – meestal in harmonie – samenleefden.’18 8
9 10 11 12 13 14 15
16 17
18
Voor een gedetailleerde Poolse uiteenzetting van het conflict rond het karmelietenklooster en het kruis in Auschwitz zie hoofdstuk 5 in: W. Chrostowski, Kościół, Żydzi, Polska [De Kerk, de joden, Polen] (Warschau 2009) http://www.4shared.com/document/EJ5UTgYP/ks_Chrostowski_ Karmel_w_Oswiec.html (geraadpleegd op 15.02.2011). Gebert, ‘Trochę mniej w domu’, 10. J. Glemp, ‘Zonder titel’, Wprost 14 (1998) 10. L. Wałęsa, ‘Ogórki, krzy że i wybory’ [Komkommers, kruisen en verkiezingen], Wprost 35 (1998) 32. Gebert, ‘Trochę’, 10. H. Grynberg, ‘Rachunki krzywd’ [Rekeningen van onrecht], Wprost 25 (1994) 60. I. Gutman, ‘Okruchy pamięci. Koniec ż ydowskiej Europy’ [Kruimels van herinnering. Het einde van het Joodse Europa], Polityka 52 (1995) 66-67. M. Fuks, ‘Zamordowany świat’ [Een vermoorde wereld], Wprost 16 (1993) 16-18; W. Kot, ‘Zdmuchnięte świece. W Kocku mieszkało dwa tysiące Żydów. Dziś nie ma ani jednego’ [Uitgeblazen kaarsen. In Kock woonden er twee duizend joden. Vandaag is er geen enkele meer], Wprost 16 (1993) 19-21; A. Kurz, ‘Zape łnić puste miejsca. Sprawy polsko-ż ydowskie’ [Lege plekken opvullen. Pools-joodse kwesties], Polityka 17 (1993) I en II. Een voorbeeld hiervan is: J. M. Hennelowa, ‘Odbrązawianie ojca Kolbego’ [De rehabilitatie van Vader Kolbe], Wprost 36 (1991) 2. A. Lewin, ‘Nieznane teksty Korczaka z getta’ [Onbekende teksten van Korczak uit het getto], Polityka 13 (1992) 17-18; A. Lewin, ‘Korczak w nie łasce? Na Krochmalną pielgrzymują ludzie z całego świata’ [Korczak in ongenade? Mensen uit de hele wereld maken een pelgrimstocht naar de Krochmalna straat (in Warschau)], Polityka 3 (1995) 21; K. Koźniewski, ‘Gdy nadszedł kres. Testament Starego Doktora’ [Wanneer het einde kwam. Het testament van de oude dokter], Polityka 32 (1997) 46. W. Kot, ‘Niemiec wspomina ż yda. “Żydowskie światy” w Berlinie’ [De Duitser herdenkt de jood. “Joodse werelden” in Berlijn], Wprost 5 (1992) 60-61.
510
Katr i n Van Cant en Id es b al d Goddeeris
Een vaak voorkomende irritatie was en is de omschrijving van de uitroeiingskampen als ‘Poolse concentratiekampen’. Niet alleen in de media, maar onder meer ook in het Europese parlement roepen Polen regelmatig op om Auschwitz, Treblinka en Majdanek als Duitse (of nazi-)concentratiekampen in Polen aan te duiden, net zoals – in de woorden van Europarlementariër Bogdan Pęk – Guantanamo ook geen Cubaans kamp wordt genoemd.19 Polen vrezen om met nazi’s vereenzelvigd te worden: ‘het menselijke geheugen is zwak en Auschwitz zal altijd in Polen liggen’.20 Dat gevaar is niet onrealistisch. Op andere momenten dan 1939-1945 was er duidelijk Pools antisemitisme: nationalisme in de eerste decennia van de eerste twintigste eeuw, de pogrom in Kielce in 1946 en de antizionistische campagne onder leiding van generaal Moczar in 1967-1968.21 Soms doken er ook getuigenissen op over Poolse be19 Voor een verslag van het debat over de resolutie naar aanleiding van de zestigste herdenking van de bevrijding van Auschwitz in het Europese parlement, zie: http://www.euro-movement.org.mt/page. asp?p=739&l=1&i=559 (geraadpleegd op 1 maart 2011). 20 Z. Jankowski, ‘Stąd do przyszłości’ [Van hier naar de toekomst], Wprost 20 (1996) 3. 21 Voor literatuur over de thematiek van maart 1968 zijn er de toonaangevende publicaties van Jerzy Eisler: J. Eisler, Marzec 1968. Geneza, przebieg, konsekwencje [Maart 1968. Genese, verloop, gevolgen] (Warschau 1991); en Eisler, Polski rok 1968 [Het Poolse jaar 1968] (Warszawa 2006). Recente publicaties over de pogrom in Kielce zijn: J. T. Gross, Fear. AntiSemitism in Poland after Auschwitz: An Essay in Historical Interpretation (Princeton-Oxford 2006); en het uit twee boekdelen bestaande verslag van het onderzoek naar de gebeurtenissen door het Poolse Instituut voor Nationale Herinnering: Ł . Kamiński en Jan Żaryn eds., Wokó ł pogromu kieleckiego I [Over de pogrom van Kielce I] (Warszawa 2004); L. Bukowski, A. Jankowski, J. Żaryn eds., Wokó ł pogromu kieleckiego II [Over de pogrom van Kielce II] (Warszawa 2008). 22 W. Kot, ‘Zagłaskiwanie zagłady’ [Het strelen van de uitroeiing], Wprost 13 (1994) 76-77. Dit artikel brengt verschillende stemmen bijeen die antijoodse houdingen van Polen tijdens WOII thematiseren. 23 Een voorbeeld is: M. Turski, ‘Docenić bohaterstwo’ [Heldendom waarderen], Polityka 14 (1994) 31. 24 P. Desbois, The Holocaust by Bullets: A Priest’s Journey to Uncover the Truth Behind the Murder of 1.5 Million Jews (New York 2008) 194. Voor uitgebreide info over de context en de gevolgen van het redden van joden tijdens de Tweede Wereldoorlog (in door de nazi’s bezette gebieden in zowel West- als Oost-Europa) zie: M. Paldiel, The path of the righteous: gentile rescuers of Jews during the Holocaust (New York 1993). 25 Het boek verscheen eerst in het Pools en kort daarna ook in o.a. Engelse en Nederlandse vertaling: J.T. Gross, Sąsiedzi: Historia zagłady ż ydowskiego miasteczka (Sejny 2000); idem, Neighbors: The Destruction of the Jewish Community in Jedwabne, Poland (Princeton NJ 2001); idem, Buren. De vernietiging van de joodse gemeenschap in Jedwabne (Amsterdam 2002). Gross gebruikte als cijfers de naoorlogse schatting die ook te lezen stonden op het monument dat door de communistische overheid werd opgericht in Jedwabne. Deze zouden tegengesproken worden door het uitgebreide IPN onderzoek in Polen (zie verder), dat het aantal terugbracht op circa 340. 26 Zie meer hierover in: K. Van Cant, Affronter un lourd passé (Brussel 2010) 59-61. 27 J. Błoński, ‘Biedni Polacy patrzą na getto’ [De arme Polen kijken naar het getto], Tygodnik Powszechny 2 (1987) 1.
trokkenheid bij de Holocaust. In 1984 had Claude Lanzmann daarover een acht uur durende documentaire Shoah gemaakt en in 1994 schreef de publicist Wiesław Kot hoe mensen van het Armia Krajowa (het (verzets)leger in het thuisland, i.e. Polen) soms deelnamen aan de executie van joden.22 Ter compensatie werd er in Polen veel meer aandacht besteed aan Polen die joden hebben gered.23 Daarbij werd steevast benadrukt dat Polen het enige land was waar de doodstraf stond op het helpen van joden, al is dat niet geheel correct (en gold dat bijvoorbeeld ook in andere delen van bezet Oost-Europa zoals Oekraïne).24 Het is in deze context dat de Jedwabneaffaire een grote schok veroorzaakte. Jedwabne is een stadje in het noordoosten van Polen waar tijdens een pogrom op 10 juli 1941 zo’n driehonderd joodse inwoners werden vermoord. De feiten vonden plaats op de achtergrond van anti-joodse acties van Duitse Einsatzgruppen in de regio, die sinds september 1939 door de Sovjet-Unie was bezet, maar enkele dagen eerder was veroverd door de Duitsers. Die begonnen onmiddellijk aan de systematische uitroeiing van de joodse bevolking, en kregen daardoor achteraf ook de schuld voor de moorden in Jedwabne. In 2000 publiceerde de Amerikaans-Poolse historicus Jan Tomasz Gross echter het boek Sąsiedzi [Buren], waarin hij stelde dat 1600 joden in Jedwabne vermoord waren door hun Poolse buren.25 Hoewel Gross niet de eerste was die het thema behandelde en zijn boek slechts in een kleine oplage verscheen, deed zijn stelling een enorme discussie oplaaien in Polen.26 Het land werd immers openlijk geconfronteerd met wat Jan Błoński al in 1987 ‘de grootste angst verbonden aan de Pools-joodse relaties tijdens de Tweede Wereldoorlog’ had genoemd, met name om beschuldigd te worden van betrokkenheid bij de Endlösung.27 In zijn artikel uit 1987 beschreef Błoński het standaardmodel van het gedrag waartoe zijn landgenoten meestal hun toevlucht namen bij dergelijke beschuldigingen. Enerzijds gingen zij het onderwerp geheel en al uit de weg, anderzijds gaven zij allerlei rechtvaardigingen en dolven zij oude clichés over joden op die moesten illustreren dat deze evenmin zonder schuld waren. Zijn analyse bleek correct. In de jaren 1990 was het onderwerp een
511
Verwerkt en onverwerkt verleden taboe, en tijdens het Jedwabne-debat vond een hele resem van Poolse stereotiepen over de joden zijn weg naar de pers. Het harde taalgebruik getuigde van een zekere sensatiezucht: exemplarisch zijn titels als ‘Een rituele moord’28 of ‘Levend verbrand’29 en vergelijkingen met kozakkenslachtingen in de zestiende en zeventiende eeuw.30 Toch mag men dit Pools antisemitisme niet veralgemenen. Onvolwassen reacties werden in de centrumpers bekritiseerd. Zo kwam er veel kritiek op het stereotiep van de żydokomuna, dat de rol van joodse communisten benadrukte bij de installatie van het communistische regime in Polen en het communistische repressieapparaat. Uiteraard geldt dit niet voor alle bladen en hadden kranten en weekbladen als Głos, Nasza Polska, Nasz Dziennik en Myśl Polska een zeer nationalistische reflex. Niettemin dient men de Poolse houding in het Jedwabnedebat positief te taxeren. Ze doorbrak vele taboes, drukte haar spijt uit over de gebeurtenissen in Jedwabne en was zelfkritisch over de manier waarop de Poolse maatschappij moest omgaan met deze ‘tragedie’. Meer dan eens werden de Polen opgeroepen tot ‘collectieve schaamte’: ze hadden immers nooit problemen gehad met ‘collectieve trots’ over de successen van Poolse historische figuren.31 De controverse rond Jedwabne was van groot belang omdat het nieuwe elementen introduceerde in het nationale Poolse bewustzijn en het debat over de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog. Bovendien leidde het ook tot nieuw wetenschappelijk onderzoek, dat werd uitgevoerd door het IPN (Instituut voor Nationale Herinnering), een aan de regering geaffilieerde onderzoeksinstelling die de misdaden tegen de Poolse natie bestudeert.32 Een grote groep Poolse intellectuelen heeft de bevindingen van Gross erkend (weliswaar met de door het IPN bijgestelde cijfers). Op het hoogste politieke niveau boden de president, de premier en zo’n honderd bisschoppen hun publieke verontschuldigingen aan. Tijdens de herdenking van de zestigste verjaardag van de moorden onthulde president Kwaśniewski, die een keppeltje op zijn hoofd droeg, een nieuw monument ter ere van de slachtoffers van Jedwabne. Tegelijk maakte de herdenking de grenzen van het debat duidelijk. Er bleef onenigheid bestaan over de noodzaak aan excuses
en zelfs de inhoud van de inscriptie op het nieuwe monument in Jedwabne leidde tot controverse.33 Verder is het opvallend dat de Polen afstand namen van hun landgenoten die joden hadden vermoord. Ze gaven die zelfs een aparte naam: de homo jedvabnicus.34 Deze distantiëring en demonisering van een selecte groep spreekt de rest van de maatschappij echter ten onterechte vrij op een aantal andere problemen. Ten slotte slaagde het publieke debat er evenmin in om Jedwabne in een bredere context te plaatsen en werd de link met andere gelijkaardige daden van agressie (bijvoorbeeld de pogrom in Radziłów op 7 juli 1941) niet gemaakt. De Jedwabne-controverse overstemde een aantal andere debatten die intussen nog aan de gang waren rond Auschwitz. Achtereenvolgens probeerden Poolse ondernemers een supermarkt en een discotheek te bouwen in de onmiddellijke omgeving van het kamp. Deze laatste moest bovendien komen op de plaats waar ten tijde van de bezetting een gebouw had gestaan waarin de haren en persoonlijke bezittingen van vermoorde slachtoffers werden gesorteerd en bewaard. Deze initiatieven zorgden opnieuw voor heel wat consternatie en bevestigden in het buitenland het beeld van het antisemitische Polen. Ze hadden echter alleen een lokale basis en werden uiteindelijk teruggefloten of aangepast.35 28 J. Kurczewski, ‘Mord rytualny’ [Rituele moord], Wprost 50 (2000) (http:// www.wprost.pl/ar/8696/Mordrytualny/?I=941 – geraadpleegd op 3 maart 2011) . 29 A. Kaczyński, ‘Całopalenie’ [Levend verbrand], Rzeczpospolita 5 (2000). 30 Kurczewski, ‘Mord rytualny’. 31 Bijvoorbeeld: P. Nowina-Konopka, ‘Wina bezwstydnych’ [De schuld van de schaamtelozen], Wprost 11 (2001) (http://www.wprost.pl/ar/9536/ Winabezwstydnych/?I=955 – geraadpleegd op 3 maart 2011); J.N. Jeziorański, ‘Dossier’, Wprost 11 (2001) (http://www.wprost.pl/ar/9544/ Dossier/?I=955 – geraadpleegd op 3 maart 2011). 32 P. Machcewicz & K. Persak eds., Wokół Jedwabnego I , II [Over Jedwabne I , II] (Warschau 2002). 33 Kurczewski, ‘Mord rytualny’ (2000); N.N., ‘Jedwabieński pomnik’ [Het gedenkteken van Jedwabne], Polityka 12 (2001) 12. 34 M. Zieleniewski, ‘Brakujące ogniwo’ [De ontbrekende schakel], Wprost 4 (2001) (http://www.wprost.pl/ar/9106/Brakujace-ogniwo/?I=948 – geraadpleegd op 3 maart 2011); J. S. Mac & J. Borowski, ‘Test z Jedwabnego’ [De test van Jedwabne], Wprost 11 (2001) (http://www.wprost.pl/ ar/9512/Test-z-Jedwabnego/?I=955 – geraadpleegd op 3 maart 2011); D. Warszawski, ‘Dwie Polski w Jedwabnem’ [Twee Polens in Jedwabne], Wprost 29 (2002) (http://www.wprost.pl/ar/13487/Dwie-Polski-wJedwabnem/?I=1025 – geraadpleegd op 3 maart 2011). 35 De supermarkt werd uiteindelijk een bezoekerscentrum met parking; de discotheek moest na een kort (maar populair!) bestaan verhuizen naar een andere locatie: J.S. Mac, ‘Disco Auschwitz’, Wprost 36 (2000); http:// en.auschwitz.org.pl/m/index.php?option=com_content&task=view&i d=234&Itemid=8. – geraadpleegd op 18 mei 2011; (http://www.wprost. pl/ar/7558/Disco-Auschwitz/?O=7558&pg=0 – geraadpleegd op 18 mei 2011).
512
Katr i n Van Cant en Id es b al d Goddeeris
De kater die Jedwabne teweeg had gebracht in het Poolse maatschappelijke bewustzijn kon gedeeltelijk verwerkt worden door de verjaardag van het ‘massacre van Volhynië’. Deze streek die nu in het westen van Oekraïne ligt, was in 1943 het epicentrum geweest van spanningen tussen Polen en Oekraïeners, waarbij naar schatting 75.000 tot 90.000 Polen en 15.000 tot 20.000 Oekraïeners om het leven kwamen.36 De aanstichter van deze etnische zuiveringen was de UPA-Bandera, een groep van nationalistische Oekraïense partizanen die op het moment van de feiten een dominantie positie had veroverd in de regio. In 2003 werden deze gebeurtenissen herdacht op een zeer eenzijdige manier. De Poolse pers zette het Oekraïense daderschap en de eigen Poolse slachtofferrol sterk in de verf en liet na om de tragedie te contextualiseren. Zo werden weinig verbanden gelegd met de spanningen tussen het Poolse nationalisme en de Oekraïense minderheid tijdens het interbellum.37
36 Over dit cijfermateriaal heeft zoals verwacht kan worden vooral in het verleden veel onenigheid bestaan. Voor het slachtofferaantal langs Poolse kant worden hier de cijfers gebruikt zoals overeengekomen tussen beide zijden tijdens de seminariereeks ‘Polen-Oekraïne: moeilijke vragen’ in 2003. Zie: Polska-Ukraina: trudna odpowiedź (Warschau 2003) 44. Ook regiokenner T. Snyder noemt gelijkaardige cijfers: 40.000 tot 60.000 in Volhynië en 25.000 in Galicië. Zie: T. Snyder, The Reconstruction of nations: Poland, Ukraine, Lithuania, Belarus, 1569-1999 (New Haven/ London 2003) 170. Voor de Oekraïense dodentol steunen wij op cijfers van de Poolse historicus en autoriteit wat betreft de Pools-Oekraïense problematiek: G. Motyka, ‘Polska reakcja na działania UPA – skala i przebieg akcji odwetowych’ [De Poolse reactie op de UPA acties – de schaal en het verloop van de wraakacties], in: G. Motyka en D. Libionka eds., Antypolska akcja OUN-UPA 1943-1944: fakty i interpretacje [De anti-Poolse actie van de OUN-UPA 1943-1944: feiten en interpretaties] (Warschau 2002) 85. Langs Oekraïense zijde bestaan nog geen gefundeerde schattingen (wegens een gebrek aan onderzoek en middelen). 37 J. Wilczak, ‘Mgł y nad Wo ł yniem’ [Nevel boven Volhynië], Polityka 18 (2003) 70-71; Wilczak, ‘Wo ł yńskie Jedwabne’ [Het Volhynische Jedwabne], Polityka 28 (2003) 24-27; A. Szostkiewicz, ‘Prawda Wo ł ynia. Ukraińcom też trudno uznać, że nie byli tylko ofiarami historii’ [De waarheid van Volhynië. Het is voor de Oekraïeners ook moeilijk te erkennen dat ze niet enkel slachtoffers van de geschiedenis waren], Polityka 29 (2003) 17. Hier en daar verschenen evenwel kritische artikelen, zo bijvoorbeeld: G. Motyka, ‘UPAdek Wo ł ynia’ [De (UPA)ondergang van Volhynië], Wprost 26 (2003) (http://www.wprost.pl/ar/45707/UPAdekWolynia/?I=1074). 38 J.T. Gross, Fear. Anti-Semitism in Poland after Auschwitz: An Essay in Historical Interpretation (Princeton/Oxford 2006). 39 AGKO, ‘Złote żniwa’ Grossa. Przeorany patriotyzm czy manipulacja? [‘Gouden oogsten’ van Gross. Omgeploegd patriottisme of manipulatie?] Gazeta Wyborcza, 4 januari 2011. (http://wyborcza.pl/1,75478,8900420,_ Zlote_zniwa__Grossa__Przeorany_patriotyzm_czy_manipulacja_.html – geraadpleegd op 3 maart 2011) 40 Het boek komt op 9 maart in het Pools uit bij uitgeverij Znak. De publicatie van de Engelse vertaling zal kort daarna volgen.
Volhynië was een manier om het trauma van Jedwabne te verwerken, maar de wonden zijn nog niet geheeld. De Pools-joodse relaties tijdens en onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog blijven emoties losweken. In 2006 publiceerde Gross een nieuw werk, Fear, waarin hij het naoorlogse antisemitisme in Polen aan de kaak stelde.38 Net als Neighbours deed het de emoties in Polen hoog oplaaien. En ook zijn meest recente boek haalde de voorpagina’s van de Poolse kranten.39 In Golden Harvest (2011) beschrijft Gross samen met zijn echtgenote Irena GrudzińskaGross hoe gewone Polen voordeel haalden uit het leed van de joden. Ze zouden onder meer massagraven van joden hebben geplunderd en joodse onderduikers hebben afgeperst.40 Katyń
Een ander thema uit de Tweede Wereldoorlog dat de voorbije twintig jaar regelmatig emoties in Polen heeft losgemaakt, was Katyń. Deze plaats in het westen van Rusland, niet ver van Smolensk, staat symbool voor de drie locaties waar de geheime dienst van de Sovjet-Unie, de NKVD, in 1940 naar schatting 22.000 Poolse officieren en intellectuelen executeerde. Zij waren na de invasie van het Rode Leger in september 1939 in het oosten van Polen gearresteerd als potentiële bron van verzet tegen het communistische systeem, weggevoerd naar gevangeniskampen in de USSR en uiteindelijk vermoord. De massagraven werden begin 1943 ontdekt door Duitse soldaten, die het gebied sinds Operatie Barbarossa controleerden en de slachting gebruikten voor eigen propaganda. De nazi’s richtten een internationale commissie op, die enkele duizenden lichamen kon identificeren, hun dood bij benadering kon dateren en zo de schuld bij de Sovjet-Unie legde. Stalin beweerde echter dat de Polen in krijgsgevangenschap leefden op het moment dat het gebied door de Duitsers werd veroverd en dat zij na juni 1941 door de nazi’s waren vermoord. Deze versie werd officieel aanvaard door zijn westerse bondgenoten en bleef overeind tot het einde van de Koude Oorlog. Begin jaren 1950 had een parlementaire onderzoekscommissie in de Verenigde Staten weliswaar al de volledige verantwoordelijkheid bij Stalin gelegd, maar dat werd in de Poolse volksrepubliek als westerse pro-
513
Verwerkt en onverwerkt verleden
Katyń (Andrzej Wajda, 2007). Bron: kaft van de DVD
paganda afgedaan.41 Poolse ballingen in het Westen, en met hen ook de Poolse dissidenten in het thuisland, wisten natuurlijk beter, maar de officiële versie van het communistische regime luidde dat de Duitsers de Poolse elite hadden willen uitschakelen. Er kwam pas een koerswijziging onder de glasnost (openheid) van Michail Gorbatsjov. In 1987 werd een gezamenlijke SovjetPoolse commissie opgericht die zich boog over de onopgehelderde episoden uit de geschiedenis van de onderlinge relaties. De kwestie rond Katyń kreeg hierbij de hoogste prioriteit. Toch duurde het nog enkele jaren voordat de officiële Sovjetversie werd opgegeven. De eerste niet-communistische regering van Polen stelde vrijwel meteen na
zijn aantreden in september 1989 dat Katyń een Sovjetmisdaad was, maar Gorbatsjov erkende dit pas in april 1990, maanden na de val van de Berlijnse Muur. Aan de hand van archiefdocumenten werden de daders bij naam genoemd en werd Lavrenti Beria, het hoofd van de NKVD, als directe betrokkene aangewezen. Deze archiefdocumenten werden gepubliceerd in zowel Polen als Rusland 41 A. Gieysztor & R.G. Pichoja eds., Katyń. Dokumenty zbrodni. Jeńcy niewypowiedzianej wojny VIII 1939 – III 1940 [Katyń. Documenten van de misdaad. Gevangenen van een niet verklaarde oorlog] deel 1 (Warszawa 1995); A. Gieysztor & W. Kozłow eds., Katyń. Dokumenty zbrodni. Zagłada [Katyń. Documenten van de misdaad. De uitroeiing] deel 2 (Warszawa 1998); Katyń. Dokumenty zbrodni. Losy ocalał ych. Lipiec 1940- marzec 1943 [Katyń. Documenten van de misdaad. De lotgevallen van diegenen die ontkwamen. Juli 1940-maart 1943] deel 3 (Warszawa 2001).
514
Katr i n Van Cant en Id es b al d Goddeeris
en in 1993 eigenhandig door de Russische president Jeltsin overgedragen aan Polen. Tijdens zijn bezoek aan Warschau stelde de Russische president bovendien een belangrijk publiek gebaar door bloemen neer te leggen voor het Katyń-kruis op de Powązkowskibegraafplaats te Warschau en de Polen om vergiffenis te vragen. Daarmee was de zaak niet afgesloten. Integendeel, het onderzoek kon pas echt beginnen. Een deel van de Sovjetarchieven werd opengesteld voor Poolse historici. Het Openbare Ministerie van de Sovjet-Unie (en vervolgens de Russische Federatie) startte ook een eigen onderzoek op. De getuigen die nog in leven waren, werden verhoord en er werden massagraven opengelegd en onderzocht in Miednoje (1991 en 1994-1995) en Pjatichatki (1991), de twee andere plaatsen waar terechtstellingen waren uitgevoerd. Dit bracht een enorme hoeveelheid aan gedetailleerde informatie aan het licht over bijzonderheden als de data van de executies, de plaats van de massagraven, en de identiteit van slachtoffers en daders. De contouren van de Katyń-misdaden raakten geleidelijk aan steeds beter opgevuld. Over de fundamentele
42 T. Pióro, ‘Sikorski-Stalin. W rocznicę zerwania stosunków politycznych’ [Sikorski-Stalin. Op de verjaardag van het verbreken van de politieke betrekkingen], Polityka 15 (1989) 14; S. Korczak-Michalewski, ‘Zbudujemy świątynię w Katyniu’ [We gaan een tempel bouwen in Katyń], Polityka 29 (1989) 5; R.T., ‘Pomnik’ [Een gedenkteken], Polityka 36 (1989) 3. 43 W. Gontarski, ‘Gąszcz katyński’ [Het struikgewas van Katyń], Wprost 41 (1994) 9; de Russische zijde werd hierbij ook af en toe aan het woord gelaten, dit o.m. in de persoon van W. Bragin, gevolmachtigde van de Russische regering in de kwestie rond Katyń en Miednoje en vice-minister van Cultuur van de Russische Federatie: W. Bragin, ‘Próba moralności’ [Een proef van moraliteit], Wprost 24 (1995) 72. 44 M. Turski, ‘W trybie specjalnym. 55 lat po Katyniu: nie znamy jeszcze nazwisk wszystkich ofiar’ [Op speciale wijze. 55 jaar na Katyń : we kennen nog niet alle namen van de slachtoffers], Polityka 14 (1995). 45 Deze dossiers werden mogelijk vernietigd tijdens de regeerperiode van Nikita Chroesjtsjov, maar hier bestaat geen absolute zekerheid over, aangezien de brief aan Chroesjtsjov met het voorstel van toenmalige KGBchef Aleksander Sjelepin wel bewaard is, maar het uiteindelijke besluit van de Sovjetleider niet gekend is. Bijgevolg zoeken Poolse onderzoekers verder. 46 Turski, ‘W trybie specjalnym (1995). Ook in artikelen uit de tweede helft van de jaren 1990 keert dit motief van de vraag naar ‘juridische rechtvaardigheid’ terug. Zie bijvoorbeeld: S. Podemski, ‘Śmierć szybsza niż sprawiedliwość. Co robić, aby zbrodniarze wojenni rozliczyli się ze swą przeszłością’ [De dood is sneller dan het recht. Wat kan er gedaan worden opdat de oorlogsmisdadigers met hun verleden zouden afrekenen], Polityka 39 (1997) 86. 47 B. Mazur, ‘Po trupach’ [Over lijken], Wprost 37 (1993) 9; S. Podemski, ‘Polityka na mogiłach’ [Politiek op graven], Polityka 37 (1993). In reactie op het laatste artikel verscheen ook een weerwoord van de perswoordvoerder van minister Piątkowski in Polityka 41 (1993). 48 Voorbeelden zijn: J. Paradowska, ‘Cierń wyrwany z rany’ [Een doorn uit de wonde gerukt], Polityka 23 (1995); W. Władyka, ‘Słowa o Katyniu’ [De woorden over Katyń], Polityka 17 (2000) 5.
kern van de gebeurtenissen bestond eensgezindheid. Deze gebeurtenissen kregen veel maatschappelijke aandacht in Polen. Al in 1989 waren er in de Poolse pers artikelen verschenen waarin de belangrijkste feiten werden uiteengezet en er gediscussieerd werd over de mogelijkheden om de oorlogsmisdaden van Katyń te herdenken.42 De vorderingen in het onderzoek en de samenwerking met de Rusland werden uitvoerig beschreven en veelal positief onthaald.43 Tegelijk benadrukten velen de noodzaak van verder onderzoek. Ondanks de talrijke publicaties over Katyń en de openbaarheid van de belangrijkste Russische archiefdocumenten waren er immers nog steeds heel wat onopgehelderde kwesties.44 Zo bleef de identiteit van 3870 lichamen onbekend en waren Poolse onderzoekers (onder andere om die reden) nog steeds op zoek naar de individuele dossiers over de executie van de slachtoffers.45 Men kende evenmin alle namen van verantwoordelijken en uitvoerders. Vele Polen pleitten ook voor de juridische vervolging van betrokkenen die nog in leven waren.46 Het verlangen naar ‘historische rechtvaardigheid’ en de gevoeligheid van het thema Katyń werden ook op het politieke niveau ingezet. In de aanloop naar de parlements verkiezingen van 1993 kondigde de Poolse minister van Justitie Jan Piątkowski aan op eigen houtje een nieuw en ‘soeverein’ onderzoek in te zullen stellen naar de misdaden van Katyń. Dat hij dit vooral uit electorale overwegingen deed, bleek onder andere uit de praktische onuitvoerbaarheid van zijn eenmansinitiatief. De daders van Katyń konden niet berecht worden in Polen, aangezien het internationaal recht niet toeliet om eigen burgers uit te leveren aan buitenlandse rechtbanken. Piątkowski’s actie werd zeer kritisch onthaald, zowel door andere politici als door de Poolse media die hem verweten ‘aan politiek te doen op de graven van plaatsen die heilig zijn voor Polen’ en schade toe te brengen aan het onderzoek en de bilaterale relaties met Rusland.47 De volgende jaren kwam Katyń vooral in de publieke sfeer naar aanleiding van historische verjaardagen (onder meer 1995 en 2000) en herdenkingsinitiatieven.48 De opening van een Poolse en Russische begraafplaats in Katyń in 2000 werd beschouwd als ‘de af-
515
Verwerkt en onverwerkt verleden sluiting van een welbepaald hoofdstuk van de geschiedenis van Katyń’.49 Maar ook andere gebeurtenissen deden af en toe stof opwaaien. Zo was er in Polen veel verontwaardiging rond de publicatie van Katynskij detektiv (de detective(roman) van Katyń, 1995), waarin de Rus Jurij Muchin de Sovjetwaarheid van de misdaden van Katyń populariseerde en de publieke schuldbekentenis van de SovjetUnie, vijf jaar eerder, in twijfel trok.50 Toen in Tavda, niet ver van Jekaterinburg, een massagraf met lichamen in Poolse legeruniformen werd gevonden, spraken de Poolse media van een ‘vierde Katyń’.51 Katyń wist zich dus gedurende de jaren 1990 een vaste plaats te verwerven in het maatschappelijke debat en het Poolse historische bewustzijn. Het was het onderwerp van vele discussies, onder meer over de PoolsRussische relaties.52 Over de kern van het verhaal bestond evenwel eensgezindheid. De Poolse officieren waren slachtoffer geworden van wat intussen wellicht de meest beruchte Sovjetmisdaad ten aanzien van de Polen was geworden. Steeds meer gingen ze functioneren als vertegenwoordigers van de hele Poolse natie.53 Ze stonden symbool voor het nationale Poolse lijden en het collectieve slachtofferbeeld van de Polen, die niet alleen ten prooi waren gevallen aan de wreedheid van de Duitsers, maar ook – en in feite nog veel langer, tot bijna een halve eeuw na de oorlog – aan die van de Russen. Deze beelden werden versterkt door de grote aandacht voor de daders van de misdaden en voor de omvang en de gruwel van de feiten. Wat de Poolse slachtoffers betreft, stonden niet de individuen centraal, maar de collectieve groep. Over bepaalde zaken, zoals de etnische samenstelling van de slachtoffers, zwegen de Poolse media. Zo bevonden er zich onder de omgebrachte officieren een aanzienlijk aantal joden, maar kwam dat amper aan bod. Op bepaalde momenten kreeg Katyń zelfs het etiket van genocide opgeplakt. In de media gebeurde dat al sporadisch in de jaren 1990. Bepaalde journalisten gebruikten de term om het slachtofferschap van de Poolse natie in de verf te zetten.54 Later werd dit overgenomen door officiële instanties, zoals het IPN. Toen dat op 30 november 2004 een officieel onderzoek instelde naar de gebeurtenissen in Katyń, werden die door de procura-
tor van het IPN de juridische kwalificatie van genocide toegemeten.55 Dit nieuwe Poolse onderzoek was een reactie op het Russische onderzoek dat op 21 oktober 2004 beëindigd was. Moskou stelde veel Polen teleur omdat het ondanks herhaaldelijke verzoeken besloot de resultaten van het onderzoek niet kenbaar te maken omdat ze een bedreiging konden vormen voor de belangen van de Russische Federatie. Warschau was ontgoocheld: na al die jaren werd nog steeds niet tegemoet gekomen aan de Poolse eisen en verzuchtingen inzake de erkenning en de rehabilitatie van de slachtoffers. De angst voor revisionistische tendensen in Rusland stak opnieuw de kop op. Veel Polen vreesden dat Rusland zijn verantwoordelijkheid uit de weg zou gaan en misschien zelfs de schuldbekentenis van de Sovjet-Unie zou intrekken. Overigens werd de term genocide opnieuw minder gebruikt. Zij was zoals verwacht in 2005 meteen officieel verworpen door Rusland, en keerde de volgende jaren ook in de Poolse publieke ruimte nog slechts sporadisch terug.56
49 J. Wilczak, ‘Rdza jak krew. Otwarcie dwu cmentarzy: polskich i rosyjskich ofiar Katynia’ [Roest als bloed. De opening van twee begraafplaatsen: van de Poolse en Russische slachtoffers van Katyń], Polityka 31 (2000) 77-79. 50 Z. Raczyński, ‘Paszkwil w Dumie. “Katyńska powieść kryminalna”’ [Een paskwil in de Doema. “De detective(roman) van Katyń”], Polityka 5 (1996). Het boek van Muchin verscheen in een oplage van 10.000 exemplaren in Moskou. Andere publicaties die begin jaren 1990 in Rusland verschenen rond de thematiek van Katyń waren: V. Abarinov, Katynskij labyrint [Het labyrint van Katyń] (Moskou 1991); N. Lebedeva, Katyń. Prestuplenie protiv čelovečestva [Katyń. Misdaad tegen de mensheid] (Moskou 1994). Het boek van Lebedeva werd in 1996 met bijkomend materiaal gepubliceerd en het is deze uitgave die als basis diende voor de Poolse vertaling: N. Lebiediewa, Katyń. Zbrodnia przeciw ludzkości (Warschau 1998). 51 W. Laskowski & J. Urbanowicz, ‘Czwarty Katyń’ [Een vierde Katyń], Wprost 34 (1998); T. Nałęcz, ‘Cień Tawdy i Katynia’ [De schaduw van Tawda en Katyń], Wprost 42 (1998) 11. 52 Nog een voorbeeld hiervan is het volgende artikel dat ingaat op de vraag waarom Stalin en Berija een schriftelijk spoor nalieten van de Katyń-misdaden: J. Pominanowski, ‘Ostatnia zagadka Katynia. Dlaczego Stalin i Beria zostawili ślady zbrodni na piśmie’ [Het laatste raadsel rond Katyń. Waarom lieten Stalin en Berija schriftelijke sporen achter van de misdaad], Polityka 15 (2000) 85-89. 53 Zij hadden – naast andere leden van de Poolse bovenlaag – dan ook het grootste aandeel uitgemaakt van de slachtoffers. 54 Bijvoorbeeld in: Podemski, ‘Polityka na mogiłach’ (1993). 55 Deze verklaring kan zowel in het Pools als in het Engels nagelezen worden op de officiële website van het IPN: http://www.ipn.gov.pl/portal/ en/2/77/Decision_to_commence_investigation_into_Katyn_Massacre. html (geraadpleegd op 3 december 2010). 56 Dit bijvoorbeeld in 2009 op de achtergrond van een discussie over de parlementaire resolutie naar aanleiding van de verjaardag van 17 september 1939. Zie: P. Wroński, ‘Czy Katyń to ludobójstwo?’ [Was Katyń een genocide?], Gazeta Wyborcza, 11 september 2009. (http://wyborcza. pl/1,76842,7025631,Czy_Katyn_to_ludobojstwo_.html) – geraadpleegd op 3 maart 2011.
516
Katr i n Van Cant en Id es b al d Goddeeris
Katyń bleef de Polen dus beroeren. Het thema kwam in 2007 nogmaals in de schijnwerpers naar aanleiding van de film van Andrzej Wajda, Polens bekendste cineast (wiens vader in Katyń was vermoord). Katyń werd een nationaal evenement, waar de hele samenleving bij betrokken was. De binnenlandse pers begon al maanden voor de eigenlijke première te schrijven over de ontstaansgeschiedenis en de opnames van de film, die werd geproduceerd onder het erepatronage van president Lech Kaczyński. De première, op 17 september (dag op dag de verjaardag van de Sovjetinval in Polen in 1939), werd bijgewoond door de president en de premier van het land – de tweelingbroers Lech en Jarosław Kaczyński – en de belangrijkste kopstukken van de katholieke kerk. De ministers van Cultuur en Landsverdediging moedigden studenten en legerrekruten aan om de film te gaan bekijken. De oppositie bekritiseerde de politieke betrokkenheid en stelde dat de film gebruikt werd in de campagne van de regeringscoalitie voor de verkiezingen later dat jaar. Zij kon echter niet tegenhouden dat Katyń uitgroeide tot een van de populairste Poolse films van de laatste decennia. Na een week had al meer dan een half miljoen kijkers de film gezien, en binnen de twee weken was de drempel van een miljoen cinemabezoekers overschreden. Zij kregen allemaal een erg nationalistisch beeld van de gebeurtenissen te zien. Alle Poolse figuren zijn helden (op enkele collaborateurs na) en zijn katholiek (er komen geen joden of orthodoxe Polen in voor), alle Russen zijn bandieten en bruten (op één Sovjetofficier na), en de film is doorweekt van patriottische elementen.57 57 Meer hierover in I. Goddeeris & K. Van Cant, ‘De nieuwe kaskrakers: de historische film in het hedendaagse Polen. Leidschrift 24 nr. 3 (2009) 95110. 58 Op de website van het Poolse Ministerie van Buitenlandse Zaken zijn verslagen van de bezigheden van deze commissie toegankelijk gemaakt (http://www.msz.gov.pl/index.php?document=38309 – geraadpleegd op 3 maart 2011). 59 C. Łazarewicz, ‘Katyń do Strasburga’ [Katyń naar Straatsburg], Polityka 11 (2009) 32-35. 60 Ook uit de brief van de Russische autoriteiten aan het Tribunaal in Straatsburg van oktober 2009 bleek dat een compromis in deze juridische kwestie veraf lag (http://wiadomosci.gazeta.pl/Wiadomosci/1 ,80708,8710346,Rosja_znow_neguje_Katyn__Rodziny_wycofuja_ze_ Strasburga.html – geraadpleegd op 3 maart 2011). 61 PAP, ‘Uchwała Katyńska Dumy’ [De Katyń resolutie van de Doema], Gazeta Wyborcza (2010) 13; PAP, dmrk, ‘Duma potępiła Katyń’ [De Doema heeft Katyń veroordeeld], Gazeta Wyborcza (2010) (http://wyborcza. pl/1,75477,8723071,Duma_potepila_Katyn.html – geraadpleegd op 3 maart 2011); W. Radziwinowicz, ‘Stalin winny Katynia’ [Stalin schuldig voor Katyń], Gazeta Wyborcza (2010) 1.
Het juridische gevecht om de openbaring van de aktes van het Russische onderzoek rond de misdaden en de vervolging van de verantwoordelijken ging intussen verder. Ter voorbereiding van de herdenkingen in 20092010 werd een Pools-Russische commissie voor moeilijke kwesties in de onderlinge relaties in het leven geroepen.58 Ze probeerde tot een vergelijk te komen via beloftes over de rehabilitatie van de slachtoffers, maar de beperkingen en eisen die daar door de Russen tegenover werden gesteld, maakten een compromis onmogelijk. De inertie zorgde ervoor dat Poolse slachtofferorganisaties zich in 2009 tot het Europese Tribunaal van de Rechten van de Mens in Straatsburg wendden.59 Moskou stelde voor om de slachtoffers van Katyń te rehabiliteren in ruil voor het stopzetten van de rechtszaak in Straatsburg en het afzien van de eis om de families van Poolse slachtoffers te vergoeden. Omdat de Russen tegelijk nog informatie geheim wilden houden, konden de Polen hier niet mee akkoord gaan.60 Tijdens 2009 en 2010 leken de Russen steeds meer bereid tot een compromis. De toespraak van de Russische premier Putin op de officiële herdenking van het begin van de oorlog in Gdańsk in september 2009 werd door sommigen aanzien als een uitgestrekte hand in de richting van Polen. Op 7 april 2010 werd er in Katyń voor het eerst een gezamenlijke ceremonie gehouden met de Russische en de Poolse eerste ministers. De Poolse president, Lech Kaczyński, hield evenwel vast aan een eigen viering drie dagen later. Het vliegtuig dat hem en een negentigtal andere hoogwaardigheidsbekleders en familieleden van Katyń-slachtoffers naar Smolensk moest brengen, stortte echter neer. Niemand overleefde deze tragedia smoleńska. Katyń leek vervloekt. Hoewel nationalistische kringen suggereerden dat de Russen achter de ramp zaten, heeft de crash geleid tot een catharsis en verdere verzoening. De Russische president Medvedev beloofde de Russische aktes over het Katyń-onderzoek openbaar te maken. Eind november 2010 keurde het Russische parlement met ruime meerderheid een resolutie goed, waarin de verantwoordelijkheid voor Katyń eenduidig bij het communistische regime en Stalin werd gelegd.61 Dat gebeurde naar aanleiding van Medvedevs bezoek aan
517
Verwerkt en onverwerkt verleden Polen de maand daarop. Het bezoek vormde een nieuwe stap in de verbetering van de betrekkingen tussen beide landen. Toch lijkt de wonde van Katyń nog niet helemaal geheeld, en heeft de vliegtuigramp van april 2010 ervoor gezorgd dat het wellicht ook de komende jaren een dominant element zal zijn in de Poolse herinnering aan de Tweede Wereldoorlog. Duitsers
Katyń plaatste het voetlicht regelmatig op de kwalijke rol die Stalin speelde in de Tweede Wereldoorlog. Soms werd de Sovjet-Unie zelfs overbelicht, en leek dit ten koste te gaan van de aandacht voor Duitsland. De nazi’s kwamen uiteraard ook aan bod in de Poolse postcommunistische debatten over WO II, maar dan vooral in specifieke contexten. Het belangrijkste thema uit de DuitsPoolse betrekkingen van de Tweede Wereldoorlog is dat van de herstelbetalingen. Duitsland had na de oorlog al heel wat schadevergoedingen uitbetaald. In 1952 had het drie miljard DM aan Israël en 450 miljoen aan de Jewish Claims Conference gegeven, en de volgende jaren sloot het akkoorden met twaalf West-Europese staten over de schadevergoeding aan nazislachtoffers.62 De Poolse volksrepubliek deed, net als de andere communistische staten, in 1953 afstand van alle claims. Het stond in de tweede helft van de jaren 1960 wel toe dat individuele slachtoffers van vervolging omwille van ras, religie en ideologie een schadeclaim indienden, maar zag dus gedurende de hele Koude Oorlog af van een regeling om de dwangarbeid van Poolse burgers in het Derde Rijk te compenseren. Nochtans waren bijna drie miljoen Polen gedwongen geweest om jarenlang voor een hongerloon in de Duitse industrie en, meer nog, de landbouw te werken.63 Om hun vergoeding in extremis nog te regelen werd in 1991 de Fundacja Polsko-Niemieckie Pojednanie (Stiftung Polnisch-Deutsche Aussöhnung) opgericht.64 Zij kon van de Duitse regering een half miljard DM verkrijgen dat verdeeld werd onder de voormalige dwangarbeiders die nog in leven waren. Midden jaren 1990 kwamen er nieuwe claims, geïnspireerd door de eis van Amerikaanse staten en joodsAmerikaanse organisaties dat Zwitserse banken de slapende rekeningen van joodse
slachtoffers zouden openstellen en terugbetalen. Verscheidene Poolse organisaties klopten aan bij Duitse industriële concerns als Volkswagen, AEG en Bayer, al waren de meeste daarvan alleen bereid om individuen uit te betalen. Een ander thema dat regelmatig de Poolse media haalde, was dat van de Heimat vertriebenen. De wijziging van de Poolse grenzen gingen gepaard met de verhuizing van grote bevolkingsgroepen. Bijna 1,2 miljoen Polen uit het voormalig Pools gebied dat bij de Sovjet-Unie werd gevoegd, werden gedwongen zich in de Poolse volksrepubliek te vestigen, en ongeveer drie miljoen Duitsers uit Oost-Pruisen, Silezië en Pommeren werden naar het westen gedreven.65 Over zowel de herstelbetalingen als de Heimatvertriebenen wordt in een opvallend verzoenende taal geschreven. Zeker als we de Poolse postcommunistische omgang met de Duitsers vergelijken met die met de Russen, valt de Poolse gematigdheid op. De naam van het Fonds dat instond voor de compensaties, Pojednanie [Vereniging], illustreert de lijn die de Polen wilden volgen. Betreffende de Heimatvertriebung werden Duitsers en Polen over dezelfde kam geschoren. Tijdens de oorlog waren het vijanden, maar in de laatste fase, zo schreef Kazimierz Wóycicki in 1995, waren zij beiden het voorwerp van de grote mechanismen van de geschiedenis.66 Polen en Duitsland verloren grote delen van hun territorium en hun historisch erfgoed werd geamputeerd: de geboorteplaatsen van grote culturele figuren – zowel Kant als Mickiewicz – lagen voortaan in het buitenland. Polen en Duitsland kregen ook te kampen met miljoe62 P. Cywiński, ‘D ług honorowy’ [Ereschuld], Wprost 4 (1999). 63 M. Turski, ‘Pod przymusem. Polscy robotnicy przepracowali dla Rzeszy ponad 19 mld godzin’ [Onder dwang. Poolse arbeiders werkten meer dan 19 miljard uren voor het Rijk], Polityka 47 (1999) 96-98. Voor meer infomatie over de Poolse dwangarbeid tijdens de Tweede Wereldoorlog zie: C. Łuczak, Praca przymusowa Polaków w Trzeciej Rzeszy [Dwangarbeid van de Polen in het Derde Rijk] (Warschau 1999). 64 Meer informatie is te vinden op de officiële website van de stichting: http://www.fpnp.pl/index.php (geraadpleegd op 4 maart 2011). 65 Een recent werk dat het thema van gedwongen migratie in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog uitvoerig behandelt, is: W. Sienkiewicz & G. Hryciuk eds., Wysiedlenia, wypędzenia i ucieczki 1939-1959. Atlas ziem Polski [Verbanning, verdrijving en vlucht 1939-1959] (Warszawa 2008) 82-86 en 186-192. Het werk verscheen twee jaar later ook in Duitsland en werd hier zeer gunstig onthaald. W. Sienkiewicz & G. Hryciuk eds., Illustrierte Geschichte der Flucht und Vertreibung – Ost- und Mitteleuropa 1939 bis 1959. Augsburg 2010). 66 K. Wóycicki, ‘Wschód utracony. Belka i oko – niemiecko-polski dialog wypędzonych’ [Het verloren oosten. De balk en het oog – de DuitsPoolse dialoog van de verdrevenen], Polityka 24 (1995) 21.
518
Katr i n Van Cant en Id es b al d Goddeeris
Erika Steinbach, voorzitster van de Bund
der Vertriebenen op de voorpagina van het populaire weekblad Wprost. Ze behandelt
bondskanselier Schröder als het paard van
Troje dat haar verborgen claims ten aanzien van Polen op het politieke niveau ingang moet doet vinden.
Bron: voorpagina van Wprost 38 (2003): internetarchief weekblad Wprost http://www.wprost.pl/ archiwum/?Y=2003
nen gemigreerde landgenoten en werden door het verlies van etnisch gemengde gebieden getransformeerd in etnisch homogene staten. Ook werden beide naties het slachtoffer van Stalin en honderdduizenden Duitsers en 67 J. S. Mac, ‘Pojednanie z ojczyzną’ [Verzoening met het vaderland], Wprost 13 (1994) 11; W. Markiewicz, ‘Czeki pojednania. Gdzie są pieniądze dla poszkodowanych przez III Rzeszę?’ [Verzoeningscheques. Waar is het geld voor de benadeelden door het Derde Rijk?], Polityka 35 (1994) 6; x, ‘Skąpi Niemcy’ [Gierige Duitsers], Polityka 26 (2001) 12; A. K. Wróblewski, ‘Oszczędzili fenigi, stracili twarz’ [Ze bespaarden enkele Duitse Pfennigs, maar leden gezichtsverlies], Polityka 26 (2001) 13; A. Chećko, ‘Pojednanie z marką. Kto zap łaci odszkodowania ofiarom wojny i polsko-niemieckiego “przewalutowania”’ [Verzoening met Duitse marken. Wie zal de vergoedingen voor de slachtoffers van de oorlog en de Pools-Duitse “koersomzetting” betalen], Polityka 33 (2001) 18. 68 x, ‘Wyrównanie’ [Vereffening], Polityka 2 (2002) 12.
Polen werden door de NKVD naar Siberië weggevoerd. Deze verzoening was opvallend, maar niet definitief. Na enkele jaren verbitterde de toon in Polen. De herstelbetalingen verliepen niet zoals verwacht, al waren de Polen daar zelf ook verantwoordelijk voor. De Poolse Megabank werd ervan verdacht een deel van het geld verduisterd te hebben en de Duitse banken hanteerden een voor de Polen nadelige wisselkoers.67 Uiteindelijk moesten de Duitse en Poolse regeringen enkele miljoenen złotys bijleggen.68 Nog meer verontwaardiging werd gewekt door de Bund der Vertriebenen, een in 1949 opgerichte organisatie die de belangen
519
Verwerkt en onverwerkt verleden van de Heimatvertriebenen behartigde. In 1998 kreeg zij een nieuwe voorzitter, Erika Steinbach, die onder meer compensaties eiste van Polen en pleitte voor de erkenning van de Heimatvertriebenen en de oprichting van een museum over hun ervaringen).69 Polen zag dit als provocaties. Deze twee thema’s domineerden de Poolse berichtgeving over de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog. Andere onderwerpen kwamen veel minder frequent voor. Zo lezen we slechts af en toe over de Duitse bezetting. Vaak gaan zulke artikelen dan nog over zeer specifieke onderwerpen. Zo vulgariseren zij nieuw onderzoek dat aantoonde dat de inlichtingendiensten van de nazi’s zowel voor als na de inval van 1939 bijzonder efficiënt waren.70 Andere thema’s waren nog meer op sensatie gericht. Begin jaren 1990 schreef Mariusz Urbanek twee artikelen over Duitse schatten.71 Volgens hem lieten de nazi’s op het huidige Poolse grondgebied veel goud en andere kostbaarheden achter en is het onduidelijk wat daar nadien mee gebeurd is. Vooral in Neder-Silezië kwam daardoor een ware schattenjacht op gang. Heel wat andere aspecten van de Duitse bezetting in Polen komen niet aan bod: het beleid van gouverneur-generaal Frank, de relatie tussen de nazi’s en de Poolse Kerk, wreedheden van de Duitsers ten aanzien van de lokale bevolking, enz.72 Het contrast met de herinnering aan de Sovjet-bezetting in het oosten van Polen, en dan vooral Katyń, is groot. De Poolse rol
Joden werden gemarginaliseerd, Russen gecriminaliseerd, Duitsers gepardonneerd. En de Polen zelf? Zij kwamen tot nu toe vooral als slachtoffer naar voor. Er waren ook honderdduizenden etnische Polen omgekomen in de Duitse vernietigingskampen en in de Sovjetrepressie, en miljoenen anderen werden voor dwangarbeid naar Duitsland of de Sovjet-Unie gedeporteerd. Toch is dat maar een zijde van het plaatje. De Polen bedeelden zichzelf vaak ook een meer actieve rol toe. Heel af en toe als dader of collaborateur, maar meestal als verzetsheld. Het grootste debat over de Poolse collaboratie is dat van Jedwabne, maar ook op andere momenten dook de vraag op of in-
dividuele Polen met de nazi’s hadden samengewerkt. Meestal gebeurde dat naar aanleiding van een boek met – in Poolse ogen – overdreven insinuaties of valse beschuldigingen. Zo kreeg de Duitse historicus Michael Foedrowitz lik op stuk voor artikelen waarin hij suggereerde dat de aanvoerder van het Armia Krajowa (AK, Leger in het Thuisland), generaal Tadeusz Komorowski, eind juli 1944 met de Duitsers had onderhandeld of stelde dat de Gestapo in Łódź elke dag veertig meldingen kreeg van verklikkers.73 De meeste aandacht ging naar Józef Mackiewicz, die een viertal bijdragen had geschreven in een lokale krant in Vilnius in de zomer van 1941, kort nadat de stad door de nazi’s was veroverd. Mackiewicz werd daarvoor door het AK ter dood veroordeeld, maar het bevel werd niet uitgevoerd en hij werd nadien vrijgesproken. In de jaren 1990 werd af en toe teruggekomen op zijn persoon, maar de meeste auteurs waren het erover eens dat Mackiewicz niet als een Poolse Quisling kon voorgesteld worden.74 Het Poolse verzet in de Tweede Wereld oorlog deed veel meer pennen vloeien. Polen had het grootste ondergrondse leger in bezet Europa en Warschau was de scène van de twee grootste opstanden tegen naziDuitsland: de Opstand van het Getto van Warschau in het voorjaar van 1943, en de Opstand van Warschau in augustus en sep69 P. Cywiński, ‘Zawód: “wypędzony”’ [Beroep: “verdrevene”], Wprost 28 (1998) 70-71; S. Janecki, ‘Realpolitik’, Wprost 28 (1998) 13; S. Bratkowski, ‘Wroga przyjaźń’ [Vijandelijke vriendschap], Wprost 30 (2004); K. Grzybowska, ‘Nacjonalistyczny patriotyzm’ [Nationalistisch patriottisme], Wprost 51 (2004); A. Krzemiński, ‘O parę słów za daleko’ [Enkele woorden te ver], Polityka 38 (2004) 17; J. Cieśla, ‘Pozew za pozew’ [Dagvaarding om dagvaarding], Polityka 45 (2004) 34-38. 70 M. Foedrowitz, ‘Podziemie w sieci’ [Het netwerk van de ondergrondse], Wprost 50 (1991) 43-45 (vertaling van Duitse artikel november 1991 door M.L.); A. Nogaj, ‘Oczy i uszy Hitlera’ [De ogen en oren van Hitler], Wprost 44 (2004). 71 Urbanek, Mariusz, ‘Łowcy złudzeń’ [Illusievangers], Wprost 12 (1992) 49-50; Urbanek, Mariusz, ‘Poszukiwacze skarbów’ [Schattenzoekers], Polityka 31 (1995) 10. 72 Dit laatste in tegenstelling tot de misdaden van het Rode Leger ten aanzien van de Poolse burgerbevolking in bijvoorbeeld: I. Rutkowski, ‘Pierwszy dzień bezwolności. Armia Czerwona w drodze do domu’ [De eerste dag van de onvrijheid. Het Rode Leger op weg naar huis], Wprost 15 (1991) 33-34. 73 T. Szarota, ‘Historyk w sieci’ [Een historicus in het netwerk], Wprost 50 (1991) 45-47. Diezelfde auteur publiceerde ook in 1999 nog rond het thema collaboratie. 74 K. Koźniewski, ‘Pisarz w czyśćcu. Czy koniec sprawy Józefa Mackiewicza’ [De schrijver in het vagevuur. Is dit het einde van de zaak Józef Mackiewicz], Polityka 37 (1991) 14; KTT, ‘Przykry temat na święta’ [Een treurig thema voor de feesten], Polityka 51/52 (1991) 16; G. Mazur, ‘“Ponownie Józef Mackiewicz”’ [Opnieuw Józef Mackiewicz], Polityka 27 (1992) 14.
520
Katr i n Van Cant en Id es b al d Goddeeris
tember 1944. Over de eerste is het in Polen opvallend stil geweest de voorbije decennia, uitgezonderd de verontwaardiging als beide opstanden met elkaar verward werden. De Opstand van Warschau daarentegen stond vaak in de kijker. De Opstand van Warschau was een gewapende opstand van het AK dat Warschau zelf wou bevrijden van de Duitse bezetter en dit niet aan het oprukkende Rode Leger wou overlaten. De operatie ging van start op 1 augustus 1944 maar werd na 63 dagen neergeslagen. Aan de Poolse kant kwamen ongeveer 250.000 mensen om; de dodentol aan Duitse zijde bedroeg zo’n 17.000.75 Ook de materiële schade was enorm: ongeveer 90% van de Poolse hoofdstad werd verwoest. Al deze offers waren tevergeefs: Stalin bevrijdde Warschau uiteindelijk in januari 1945 en Polen werd een satellietstaat van de SovjetUnie. Deze traumatische gebeurtenis heeft een belangrijke plaats gekregen in het hedendaagse Poolse collectieve bewustzijn. Dit blijkt onder meer uit de ontelbare opschriften en gedenkplaten in de stad en het museum van de Opstand van Warschau dat in 2004 werd geopend. Ook in de Poolse pers kreeg de Opstand sinds 1989 constante aandacht. Zij fungeerde daarbij als symbool voor twee grote beelden. Enerzijds was de Opstand van Warschau illustratief voor de rol van de Sovjet-Unie in de Tweede Wereldoorlog.76 De ‘bevrijders’ van het Rode Leger hadden zich immers gedurende heel de opstand op geringe afstand van de stad bevonden en passief toegekeken 75 N. Davies, God’s playground. A History of Poland (New York 1982) volume II, 477. 76 Voor een uitgebreid artikel over de politiek van het Kremlin ten aanzien van de Opstand (de bewuste afremming van het Rode Leger met als doel het uit elkaar (laten) slaan van de pro-Londense (en vooral AK) krachten) zie: T. Sawicki,, ‘Moskwa wobec Powstania Warszawskiego. Z przyczyn wojskowych i politycznych’ [Moskou ten aanzien van de Opstand van Warschau. Uit militaire en politieke overwegingen], Polityka 31 (1993) 21. 77 ‘Stalin keek toe naar de agonie van de stad’: G. Łasota, „Kamienie na szaniec” [Stenen voor de loopgraaf], Wprost 34 (1994) 87. 78 T. Raczek, ‘Szko ła kłamców’ [Een school van leugenaars], Wprost 34 (1994) 89. 79 S. Kisielewski, ‘Porachunki narodowe’ [Nationale afrekeningen], Polityka 39 (1997) 78-79. 80 De Opstand van Warschau wordt ‘de logische bekroning van de tijdens de nazi- en Sovjetbezetting ontwikkelde onafhankelijkheidsacties’ genoemd, die ‘gedoemd was tot een nederlaag omwille van de internationale machtsverhoudingen en belangen op het moment van het uitbreken ervan’, in: A. Szostkiewicz, ‘Chwała zwyciężonych. Każdy naród potrzebuje mitów; naszym wielkim mitem jest Powstanie Warszawskie’ [De eer van de overwonnenen. Elke natie heeft mythes nodig; onze grote mythe is de Opstand van Warschau], Polityka 31 (2004) 16.
hoe de Duitse bezetter de opstand hardhandig in de kiem smoorde. Tot 1989 kon daar geen kritiek op gegeven worden. Het communistische regime schilderde de leiders van de opstand af als misdadigers en huldigde de Sovjet-Russische wapenbroeders met een standbeeld. Na 1989 is regelmatig overwogen om dat monument af te breken, maar uiteindelijk staat het pomnik czterech śpiących (monument van de vier slapers, zoals het in de volksmond wordt genoemd) nog altijd overeind.77 Toch wil dat niet zeggen dat de Polen de Sovjet-Russische rol aanvaardden. Integendeel, zij is zo vaak het voorwerp geweest van kritiek dat de Duitsers – uiteindelijk de belangrijkste tegenstander in de Opstand van Warschau – naar de achtergrond zijn verdwenen. Anderzijds werd de Opstand van Warschau een symbool voor de Poolse vrijheidsliefde. Inderdaad kende de verheerlijking van ‘de meest tragische episode in de geschiedenis van Warschau’78 en ‘de meest bloederige en destructieve van alle Poolse opstanden’79 een grote bloei in het postcommunistische Polen. Hoewel de opstand reeds in de volksrepubliek een krachtig symbool van patriottisme was geweest in oppositionele kringen en in persoonlijke herinneringen van deelnemers, kon de mythologisering ervan nu ook doordringen tot het officiële niveau. Door middel van retrospectief determinisme werd niet alleen de opstand zelf, maar ook de mislukking ervan als onafwendbaar voorgesteld.80 Bovendien werd zij als een bevestiging gezien van de historische continuïteit van de Poolse strijd om vrijheid en onafhankelijkheid. De opstand werd beschouwd als een inspiratiebron voor de naoorlogse generaties die uiteindelijk via de weg van democratische oppositie een eigen, soevereine staat wisten te bewerkstelligen. Er werd met andere woorden een rechte lijn getrokken tussen 1944, de oprichting van Solidarność in 1980 en de revolutie van 1989. De opstandelingen werden deelgenoten gemaakt van de overwinning van het nieuwe, soevereine Polen. Toch lieten er zich ook heel wat kritische stemmen horen. Deze lichtten de opstand veelal uit de context van de Tweede Wereldoorlog en richtten zich onder meer op de instrumentalisering van het thema. Zo werd de politisering van de herdenkingscultuur van de hand gedaan als geënsceneerd
Verwerkt en onverwerkt verleden
Monument van het Sovjet-Poolse wapenbroederschap in Warschau, ook wel bekend als ‘het monument van de vier slapers’. Bron: foto gemaakt door de auteurs
521
522
Katr i n Van Cant en Id es b al d Goddeeris
patriottisme en diplomatieke tactiek.81 Daarnaast kwam er ook commentaar op de cultus van het messianistische heldendom, de overvloed aan romantiek en een gebrek aan realisme.82 Sommigen zagen 1980 en 1989 als breukmomenten die de Polen hadden bewezen dat er andere en betere manieren waren om politieke doelen te bereiken dan de opoffering van het leven van generaties op nationale altaren.83 Dit alles betekende echter geenszins dat de individuele heldenmoed van de opstandelingen of de tragiek van de gebeurtenissen in twijfel werd getrokken. Aan de overtuiging dat deze beide elementen ook in de toekomst verder geëerd en herdacht moesten worden (als onderdeel van het Poolse pantheon), werd niet getornd. Dit bleek onder andere uit de stroom van initiatieven rond de herdenkingsjaren van de opstand en de oprichting van een museum84, maar ook uit het aanhoudende belang van het thema op het diplomatieke niveau.85 Wel maakte een toekomstgerichte blik zich kenbaar die ter discussie stelde welke lessen er getrokken konden worden uit het verleden. Zo pleitte een auteur voor een allesomvattende synthese die hij ‘echt patriottisme’ noemde: ‘een samengaan van vaderlandsliefde met gematigdheid en geduld, dadenkracht met rede, durf met voorzichtigheid en een politiek van compromissen en nuchter denken’.86
81 T. Raczek, ‘Szko ła’ [School], 89. 82 Zo wordt de Opstand ‘geen daad van volwassen mannelijkheid, maar van ongeduld en jeugdige mateloosheid’ genoemd in: Kisielewski, ‘Porachunki’, 1997. Zie ook Łasota, ‘Kamienie’, 1994. 83 Łasota, ‘Kamienie’, 1994. 84 J. Podgórska, ‘…szkło bolesne, obraz dni…[...pijnlijk glas, het beeld van de dagen]’, Polityka 31 (2004) 63-65. 85 Zo was/is het thema van de Opstand van Warschau een belangrijk thema in de Pools-Duitse relaties en werd de uitnodiging van de Duitse bondskanselier Schröder op de officiële herdenkingsplechtigheden in 2004 (en diens aanvaarding van de uitnodiging) als een belangrijk gebaar beschouwd: A. Krzemiński, ‘To nie katastrofa, że bywamy odmiennego zdania’ [Het is geen catastrofe dat we er een andere mening op nahouden], Polityka 31 (2004) 31-33. 86 S. Kisielewski, ‘Porachunki’, 1997. 87 We telden in totaal 150 artikelen over de Tweede Wereldoorlog in een steekproef van één op zeven nummers in twee tijdschriften tussen 1989 en 2004. Dat wil zeggen dat er in totaal ongeveer 1050 artikelen op zestien jaar zouden verschenen zijn, wat neerkomt op meer dan 65 per jaar en dus bijna 33 per tijdschrift per jaar.
Besluit
De Tweede Wereldoorlog blijft in Polen regelmatig het nieuws halen. Politici, schrijvers, wetenschappers en journalisten komen vaak terug op het conflict waar bijna een vijfde van de Poolse bevolking is omgekomen, en dat vindt zijn weerslag in de Poolse media. Symbolen als Jedwabne, Katyń en de Opstand van Warschau verhitten nog steeds de gemoederen. Twee tendensen vallen het meest op. Ten eerste wordt de Tweede Wereldoorlog in een zeer Poolse context geplaatst. De aandacht gaat vooral naar het lijden van of het verzet door Polen. Onder de slachtoffers van Katyń bevonden er zich ook Poolse joden, maar die krijgen geen plaats in het collectieve geheugen. De Holocaust wordt wat afgezwakt door een regelmatig terugkerende reactie dat er ook heel wat niet-joodse Polen in Auschwitz zijn omgekomen. Ten tweede is er veel meer aandacht voor de Russische dan voor de Duitse misdaden in de Tweede Wereldoorlog. Katyń en de Opstand van Warschau zijn de bekendste voorbeelden. Deze focus heeft natuurlijk te maken met de geopolitieke context. Polen heeft meer dan veertig jaar in de invloedssfeer van de Sovjet-Unie geleefd, en deze thema’s konden toen niet vrijuit besproken worden. Ook de aandacht voor de massamoord in Volhynië in 1943 moet zo verklaard worden: Oekraïeners en Polen waren tijdens de Koude Oorlog evenzeer broedervolkeren, en herinnering aan conflict was ruis op dat discours. Op het eerste gezicht lijkt de Poolse omgang met de Tweede Wereldoorlog te verschillen van die in West-Europese landen. De aandacht is veel groter: gemiddeld publiceerden de onderzochte weekbladen elk bijna om de twee weken een artikel over het conflict.87 De debatten doen ook veel meer stof opwaaien: affaires als Jedwabne en Katyń beroeren de hoogste echelons van de Poolse samenleving en leiden tot demarches van president en kerkleiders. Bovendien toont de onhandige manier waarop Polen soms omgaan met antisemitisme en de Holocaust dat zij dat verleden nog niet helemaal verwerkt hebben. De frustratie over het gebrek aan erkenning van de eigen slachtoffers is nog groter dan het respect voor de joodse overledenen.
Verwerkt en onverwerkt verleden Dat lijkt allemaal anders dan bij ons. Wij voeren soms nog wel discussies over een Holocaust-museum, amnestie of de incorporatie van bepaalde groepen in de herinnering, maar over het algemeen bestaat er een eenvormig narratief over de Tweede Wereldoorlog en hebben er hierover geen grote maatschappelijke debatten meer plaats. Toch toont dit artikel dat de verschillen minder groot zijn dan ze lijken. Enerzijds zijn er ook in Polen al verschillende aspecten van de Tweede Wereldoorlog duidelijk verwerkt. Het meest opvallende is de relatie met Duitsland, nochtans de grote tegenstander in 1939-1945. Er zijn erg weinig artikelen verschenen over Duitsland in de Tweede Wereldoorlog. Zelfs zijn rol in de Opstand van Warschau wordt helemaal overschaduwd door die van de Sovjet-Unie. Verwonderlijk is dit niet: Polen heeft zich na 1989 sterk op het Westen gericht en streefde de integratie na in de Europese economische en politieke structuren. Duitsland was daarbij een bevoorrechte partner. Anderzijds toont de analyse van bepaalde debatten dat er in het Poolse historische bewustzijn ook plaats is voor nuance en complexiteit. Over thema’s als Jedwabne bestaat een zekere consensus – de populistische en extreem-nationalistische stemmen uiteraard nagelaten – en over andere thema’s wordt regelmatig kritisch bericht. Poolse media reageren vaak tegen al te patriottische en eenzijdige beelden. Jammer genoeg worden de meer controversiële stemmen veel vaker gehoord in het buitenland. Katrin Van Cant is slaviste en werkt als FWO-aspirante aan de onderzoekseenheid MoSa (K.U.Leuven) aan een proefschrift over de representatie van het verleden in een politiek transitieproces. Concreet bestudeert zij de past relationship in Oekraïne, Polen en Slovakije in de periode 1989/91-2004. Idesbald Goddeeris is hoofddocent aan de K.U.Leuven, waar hij onder meer koloniale en Oost-Europese geschiedenis doceert. Hij doet vooral onderzoek naar migratiegeschiedenis en naar de Koude Oorlog, en publiceerde onlangs onder meer Solidarity with Solidarity. Western European Trade Unions and the Polish Crisis, 1980-1982 The Harvard Cold War Studies Book Series (Lexington 2010).
523