Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
HANDREIKING BRANDWEER BELEIDSADVIES
Inhoud 1 Voorwoord 1.1
5 5
2 Samenvatting 2.1
7 7
3 Denken in concepten over brandveiligheid 3.1 Noodzaak van een integrale benadering van brandveiligheid 3.2 Brandbeveiligingsconcepten 3.3 Toepassingsgebied van het brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
9 9 10 13
4 Uitgangspunten voor de brandbeveiliging van gebouwen met een publieksfunctie 4.1
15 15
5 Brandveiligheid in gebouwen met een publieksfunctie 5.1 Analyse van de huidige situatie van de brandveiligheid in gebouwen met een publieksfunctie 5.2 Analyse van de risico's in een onbeveiligd gebouw met een publieksfunctie 5.3 Samenvatting
17 17 19 20
6 Brandbevei ligingsmaatregelen en - voorzieningen op hoofdlijnen 6.1 Brandbeverligingsmaatregelen en-voorzientngen voortvloeiend uit de specifieke doelstellingen 6.2 Aanvullende brandbeveiligingsmaatregelen en -voorzieningen 6.3 Plaatselijke afwijkingen in opkomsttijd en brandweersterkte 6.4 Samenvatting
23 24 31 35 35
7 Geraadpleegde literatuur 7.1
37 37
8 Definities en begripsomschrijvingen 8.1
39 39
9 Kenschets van gebouwen met een publieksfunctie 9.1
45 45
10 Statistische gegevens 10.1
51 51
11 Literatuuronderzoek
69 3
Inhoud
11.1
4
69
12 Objectbezoeken 12.1
113 113
13 Maatschappelijke ontwikkelingen 13.1
127 127
14 Brandscenario's 14.1
129 129
15 Een berekeningsmethode voor de bepaling van ontruimingstijden bij brand 15.1
135 135
1. Voorwoord 1.1 Dit brandbeveiligingsconcept is ontstaan uit de behoefte aan een integrale benadering van de brandveiligheid. Het geeft een indruk van de knelpunten van brandbeveiliging van gebouwen met een publieksfunctie (bijeenkomst-, horeca-, sport-, stations- en winkelgebouwen) en biedt een kader voor het beveiligen van deze gebouwen met behulp van brandbeveiligingsmaatregelen en -voorzieningen. De maatregelen en voorzieningen zijn gericht op het voorkomen van slachtoffers en het beheersbaar zijn van een brand, waardoor schade beperkt wordt aan het gebouw en het milieu. Met nadruk wordt vermeld, dat het brandbeveiligingsconcept geen document is waarin regelgeving is opgenomen. Het brandbeveiligingsconcept is bedoeld als kader voor de regelgeving en als leidraad voor ontwerpers, bouwers en gebruikers van gebouwen met een publieksfunctie. Het brandbeveiligingsconcept kan voor gemeenten een bron zijn voor het nemen van beleidsbeslissingen ter uitvoering van de gemeentelijke brandweertaak. Degenen die betrokken zijn bij de beoordeling van brandveiligheid kunnen dit brandbeveiligingsconcept gebruiken voor het krijgen van inzicht in de samenhang tussen de brandbeveiligingsmaatregelen en -voorzieningen. Het inzicht in deze samenhang is eveneens van belang bij het treffen van maatregelen gericht op schadepreventie. De verdere invulling van dergelijke maatregelen kan het beste in nader overleg met de verzekeringsadviseur gebeuren. Aan de totstandkoming van het brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie hebben de volgende organisaties meegewerkt: • het ministerie van Defensie • het ministerie van Economische Zaken • het ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij • het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen • het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid • het ministerie van Verkeer en Waterstaat • het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport • het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer • het bedrijfschap Horeca • de Nederlandse Brandweer Federatie • de Nederlandse Spoorwegen nv • het Verbond van Verzekeraars • de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
5
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
6
2. Samenvatting 2.1 Het brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie (bijeenkomst-, horeca-, sport-, stations- en winkelgebouwen) beschrijft een kader voor het beveiligen van deze gebouwen tegen brand. Het kader komt tot stand door een integrale benadering van de brandveiligheid, waarbij onder andere wordt gekeken naar de preventie (met aandacht voor het voorkomen van brand en branduitbreiding), de preparatie (met aandacht voor de geoefendheid van de bedrijfshulpverleners/ het personeel) en de repressie van een brand (opkomst en inzet van de brandweer). Hierbij wordt het niveau van brandveiligheid onder meer bepaald door het samenspel tussen repressieniveau van de brandweer, de bouwkundige en installatie-technische voorzieningen en het feitelijke gebruik van het gebouw. Het brandbeveiligingsconcept heeft een tweeledige functie: • het kan door de overheid worden gebruikt voor het invullen van het aspect brandveiligheid in regelgeving; • het biedt belanghebbenden - zoals overheid, verzekeringswezen, ontwerpers en gebruikers van het gebouw - een inzicht in de samenhang tussen de geëiste maatregelen en voorzieningen. In het brandbeveiligingsconcept wordt de brandveiligheid van gebouwen met een publieksfunctie op een fundamentele wijze benaderd. Na een analyse van de brandveiligheid van bestaande gebouwen aan de hand van statistiek, literatuur en objectbezoeken, wordt een analyse gemaakt van een niet (brand)beveiligde situatie. De analyses van de huidige situatie van bestaande tegen brand beveiligde gebouwen met een publieksfunctie resulteren in de volgende conclusies: • ten aanzien van het voorkomen van slachtoffers bij brand is het huidige brandbeveiligingsniveau, met uitzondering van de interne organisatie, voldoende; • ten aanzien van het beperken van schade bij brand is het huidige brandbeveiligings-niveau niet toereikend. De analyses van een niet brandbeveiligd gebouw (theoretische beschouwing) resulteren in de volgende conclusies: • in een niet of onvoldoende tegen brand beveiligd gebouw kunnen bij brand grote aantallen slachtoffers vallen; • in een niet of onvoldoende tegen brand beveiligd gebouw kan bij brand grote schade ontstaan. Op basis van deze conclusies worden de doelstellingen voor de beveiliging geformuleerd: • het zoveel mogelijk voorkomen van doden en/of gewonden met blijvend letsel en het zoveel mogelijk beperken van het aantal gewonden zonder blijvend letsel bij brand; • een brand in een gebouw moet zodanig beheersbaar zijn, dat zowel direct als indirect, zo min mogelijk nadelig effect buiten een vooraf bepaald gebied ontstaat. Vervolgens worden alle factoren die van invloed zijn op de brandveiligheid nader belicht en gerubriceerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het normatief verloop (in tijd) van een brand in een gebouw met een publieksfunctie en van een gebeurtenissenboom.
7
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Het normatief brandverloop is een doelstellend tijdschema met een onderverdeling in tijdstippen, die voor de brandbeveiliging van een gebouw van belang zijn. De onderverdeling begint vanaf het tijdstip van het ontstaan van brand tot en met het tijdstip dat de brand onder controle is. De daarbij genoemde tijden zijn geen grenswaarden van prestatie-eisen en geven dan ook geen weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag, of een brandwerendheid tot bezwijken weer. Om de factoren, die bij brand een rol spelen, beter inzichtelijk te maken is de gebeurtenissenboom van een brand geïntroduceerd. Per gebeurtenis in de ontwikkeling van een brand worden brandbeveiligingsmaatregelen en -voorzieningen op hoofdlijnen geformuleerd. Door deze maatregelen en voorzieningen te koppelen aan het tijdschema van het normatief brandverloop, kan een goed inzicht worden verkregen in het effect van de maatregelen en de voorzieningen in hun onderlinge samenhang. Hierdoor wordt het mogelijk verschillende combinaties van maatregelen en voorzieningen onderling te vergelijken. De maatregelen en voorzieningen op hoofdlijnen worden in zes aandachtsgebieden gegroepeerd. Dit zijn: • planologie • bouwkunde • installatie-techniek • inventaris • interne organisatie en gebruik • inzet brandweer.
8
3. Denken in concepten over brandveiligheid 3.1
Noodzaak van een integrale benadering van brandveiligheid
Regelgeving met betrekking tot brandveiligheid In Nederland zijn vanuit verschillende invalshoeken regels vastgesteld die het niveau van brandveiligheid bepalen. Deze regels maken onderdeel uit van wetgeving of daarvan afgeleide documenten, zoals algemene maatregelen van bestuur, verordeningen, normen en richtlijnen. In de afgeleide documenten wordt, door middel van concrete eisen, invulling gegeven aan een niveau van brandveiligheid. Voorbeelden van deze documenten zijn het Bouwbesluit en de gemeentelijke bouwverordening. Behoudens de Woningwet en de Brandweerwet 1985 bieden verschillende andere wetten een basis om brandbeveiligingseisen te stellen. Voorbeelden hiervan zijn: • De Arbeidsomstandighedenwet, die de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid regelt. • De Wet milieubeheer, die met het oog op de bescherming van de omgeving eisen stelt aan de beveiliging van een (bedrijfs)activiteit. • De Monumentenwet, die eisen stelt aan de beveiliging van waardevolle cultuur-historische bouwwerken. • De Warenwet, die eisen stelt aan produkten, waaronder inventarisgoederen. • De Algemene wet inzake de douane en de accijnzen, die onder andere eisen stelt aan de toegankelijkheid van gebouwen, waar niet-ingeklaarde goederen zijn opgeslagen. Naast deze op wetgeving gebaseerde eisen worden ook andere eisen gesteld. Dit zijn bijvoorbeeld eisen die door een gemeente worden gesteld aan de repressieve sterkte van de brandweer, voorwaarden die brandverzekeraars stellen, en eisen die de gebruiker voor zichzelf stelt met het oog op de beveiliging van zijn gebouw. Kader voor brandveiligheid Het gegeven dat de eisen vanuit verschillende invalshoeken zijn opgesteld, leidt ertoe dat het gewenste brandveiligheidsniveau niet altijd wordt gerealiseerd, omdat er geen of onvoldoende onderlinge afstemming heeft plaatsgevonden. Het gevolg hiervan kan zijn dat in bepaalde gevallen tegengestelde, dubbele, te hoge of zelfs helemaal geen brandbeveiligingseisen worden gesteld. Om deze afstemming te bewerkstelligen en daardoor de genoemde gevolgen bij het stellen van eisen te voorkomen, is het nodig een kader te ontwikkelen waar vanuit de brandveiligheid integraal kan worden benaderd. In een dergelijk kader kan bij het vaststellen van een pakket van brandbeveiligingsmaatregelen en -voorzieningen tevens rekening worden gehouden met aspecten die anders nauwelijks worden meegenomen, te weten milieu-effecten van een brand en brandstichting. Het voorliggende brandbeveiligingsconcept biedt zo'n kader.
9
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
3.2
Brandbeveiligingsconcepten
3.2.1 Een integrale benadering van de brandbeveiliging De integrale veiligheidsrapportages, zoals die in 1993 en 1994 door het ministerie van Binnenlandse Zaken zijn uitgegeven, introduceren de zogenaamde veiligheidsketen. Deze keten bestaat uit de volgende schakels: pro-actie, preventie, preparatie, repressie en nazorg. Pro-actie is het wegnemen van structurele oorzaken van onveiligheid. Preventie omvat de zorg voor het voorkomen van directe oorzaken van onveiligheid en het zoveel mogelijk beperken van gevolgen van inbreuken op de veiligheid indien die zouden optreden. Preparatie omvat de daadwerkelijke voorbereiding op de te nemen acties bij eventuele inbreuken. Repressie is de daadwerkelijke bestrijding van inbreuken en de verlening van hulp in acute noodsituaties. Nazorg omvat al hetgeen nodig is om zo snel mogelijk weer terug te keren in de 'normale' verhoudingen. Een brandbeveiligingsconcept biedt vanuit de filosofie van de veiligheidsketen een kader voor het beveiligen van een bouwwerk of activiteit tegen brand. Tot bouwwerken worden naast gebouwen ook de bouwwerken die geen gebouw zijn gerekend (bijvoorbeeld een tunnel). Bij activiteiten kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het verwerken van gevaarlijke stoffen. Voorliggend brandbeveiligingsconcept gaat over gebouwen met een publieksfunctie. Het brandbeveiligingsconcept bevat op hoofdlijnen geformuleerde brandbeveiligingsmaatregelen en -voorzieningen. Deze maatregelen en -voorzieningen worden in de volgende categorieën (aandachtsgebieden) ingedeeld: • planologie • bouwkunde • installatie-techniek • inventaris • interne organisatie en gebruik • inzet brandweer. Veiligheidsketen pro-actie Aandachtsgebieden brandbeveiligingsconcept
planologie
•
preventie
preparatie
repressie
nazorg
bouwkunde • installatie-techniek • inventaris • interne • organisatie en gebruik
planologie • interne • organisatie en gebruik inzet brandweer •
interne • organisatie en gebruik inzet brandweer •
interne • organisatie en gebruik inzet brandweer •
3.2.2 De functie van een brandbeveiligingsconcept Het brandbeveiligingsconcept heeft een tweeledige functie: • het kan door de overheid worden gebruikt voor het invullen van het aspect brandveiligheid in reqelgeving. • het biedt beianghebbenden - zoals overneid, verzekeringswezen, ontwerpers en gebruikers van het gebouw - een inzicht in de samenhang tussen de geëiste maatregelen en voorzieningen. Ten aanzien van de eerste functie moet hier nadrukkelijk worden gesteld dat het brandbeveiligingsconcept geen document is, waarin regelgeving is opgenomen. Het
10
3.
Denken in concepten over brandveiligheid
brandbeveiligingsconcept is bedoeld als overzicht van aandachtspunten die voor de brandveiligheid essentieel zijn. Het concept kan worden toegepast als kader voor de regelgeving en als leidraad voor ontwerpers, bouwers en gebruikers van gebouwen met een publieksfunctie. Het brandbeveiligingsconcept kan voor gemeenten een bron voor het nemen van beleidsbeslissingen zijn ter uitvoering van de gemeentelijke brandweertaak. Bij het opstellen van brandbeveiligingsmaatregelen en -voorzieningen op hoofdlijnen is het noodzakelijk om aannames te doen die feitelijk de bevoegdheid van andere instanties, bijvoorbeeld de gemeenten, betreffen. Zo is er een wisselwerking tussen preventieve maatregelen en repressieve voorzieningen. Vanwege deze relatie is het bijvoorbeeld noodzakelijk om ten aanzien van de opkomsttijd van de brandweer aannames te doen. Deze maatregelen en voorzieningen zijn over het algemeen omschreven als: 'Er wordt van uitgegaan, dat ….' Het is uiteraard niet de bedoeling om hiermee in de bevoegdheid van die andere instanties te treden. Het is heel goed denkbaar dat deze instanties, ten aanzien van één of meer maatregelen en voorzieningen - waartoe zij bevoegd zijn - een ander beleid voeren. Ten aanzien van de tweede functie is het van belang om aan te geven wie eisen kunnen vaststellen voor één of meer van de in paragraaf genoemde categorieën brandbeveiligingsmaatregelen en -voorzieningen. In figuur 1.1 is schematisch weergegeven op welke onderdelen van de beveiliging het rijk, provinciale en gemeentelijke overheden, verzekeringswezen, principaal en gebruiker eisen/voorwaarden kunnen formuleren met het oog op de brandveiligheid. In de figuur geeft een vierkantje aan welke actor eisen/voorwaarden kan formuleren in de betreffende categorie maatregelen en voorzieningen. Het schema geeft duidelijk de complexiteit van de brandveiligheid weer: vele actoren zullen uiteindelijk het niveau van brandveiligheid in een bouwwerk of van een activiteit bepalen. Het schema laat zien dat het rijk eisen kan stellen en ook stelt voor de categorieën 'bouwkunde' (in onder andere bouwregelgeving), 'interne organisatie en gebruik' (in onder andere regelgeving voor de bedrijfshulpverlening) en 'inventaris' (in onder andere regelgeving voor de produktveiligheid). De provinciale overheid zal gebruik (kunnen) maken van de bevoegdheid tot het stellen van brandbeveiligingseisen bij bepaalde milieuvergunningen. Bij de gemeentelijke overheid wordt in het schema onderscheid gemaakt in haar taak als regelgever (bij het opstellen van vergunningen) en haar verantwoordelijkheid voor de brandweerzorg. In dit laatste geval stelt de gemeente eisen aan onder andere de repressieve sterkte van de brandweer. De voorwaarden die een brandverzekeraar kan stellen hebben tot doel de schade ten gevolge van brand zo veel mogelijk te beperken. De opdrachtgever (de principaal) van een nieuw te bouwen gebouw of bouwwerk kan onder andere eisen stellen met betrekking tot het volume, de vorm en de situering van een gebouw, alsmede aan de interne organisatie. Tot slot kunnen gebruikers van een gebouw, afhankelijk van hun positie, invulling geven aan de bouwkundige en installatie-technische voorzieningen, inventaris, de interne organisatie en het gebruik en soms aan de bedrijfsbrandweer. 3.2.3 Onderdeel van een groter geheel Dit brandbeveiligingsconcept staat niet op zichzelf. Het maakt deel uit van een serie van brandbeveiligingsconcepten.
11
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
In eerste instantie zullen brandbeveiligingsconcepten verschijnen van de gebouwtypen die in de 2 e fase van het Bouwbesluit (1996) zullen worden onderscheiden. Parallel daaraan worden gebouwtypen behandeld, die reeds in fase 1 van het Bouwbesluit aan de orde kwamen. Zij kunnen onder andere in de evaluatie van de eerste fase van het Bouwbesluit worden gebruikt. Na bovengenoemde serie brandbeveiligingsconcepten zullen concepten worden ontwikkeld voor andere bouwwerken en voor diverse activiteiten (bijvoorbeeld het verwerken van gevaarlijke stoffen). 3.2.4 De inhoud van een brandbeveiligingsconcept Allereerst worden in een brandbeveiligingsconcept de algemene uitgangspunten voor de brandbeveiliging van gebouwen vastgelegd. Hieruit worden de uitgangspunten afgeleid waarop de brandbeveiliging van een specifiek gebouwtype (in dit concept gebouwen met een publieksfunctie) is gebaseerd. Vervolgens wordt nagegaan hoe het is gesteld met de brandveiligheid in het betreffende gebouwtype. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een analyse van de huidige brandveiligheid en een analyse van de risico's, indien er geen beveiliging zou zijn. In de eerstgenoemde analyse wordt aandacht besteed aan: • statistische gegevens • literatuuronderzoek • objectbezoeken • maatschappelijke ontwikkelingen. De conclusies die uit deze analyse volgen, hebben betrekking op een (deels) beveiligde situatie. Er is echter niet direct uit te halen wat de invloed en het effect is geweest van de brandbeveiligingsmaatregelen en -voorzieningen die reeds zijn aangebracht. Om dit na te kunnen gaan, zal moeten worden uitgegaan van een onbeveiligd gebouw. Daarom wordt een analyse gemaakt van de risico's van een onbeveiligd gebouw. Hierbij wordt gebruik gemaakt van brandscenario's. Met behulp van brandscenario's wordt bepaald wat de gevolgen zijn van de meest ongunstige ontwikkeling van een brand in het gebouw. Vervolgens worden alle factoren die van invloed zijn op de brandveiligheid van gebouwen nader belicht en gerubriceerd. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het normatief verloop (in tijd) van een brand in een gebouw en een gebeurtenissenboom. Het normatief brandverloop is een doelstellend tijdschema met onderverdeling in tijdstippen, waarvan in het onderhavige brandbeveiligingsconcept is uitgegaan; vanaf het tijdstip van het ontstaan van brand tot en met het tijdstip dat de brand onder controle is. Tevens wordt ingegaan op de aspecten met betrekking tot de nazorg. Om de factoren, die bij brand een rol spelen beter inzichtelijk te maken is de gebeurtenissenboom van een brand geïntroduceerd. Per gebeurtenis in de ontwikkeling en beheersing van een brand worden de aandachtspunten genoemd op basis waarvan brandbeveiligingsmaatregelen en -voorzieningen worden geformuleerd. Door deze maatregelen en voorzieningen te koppelen aan het tijdschema van het normatief brandverloop, kan goed inzicht worden verkregen in het effect van de maatregelen en voorzieningen in hun onderlinge samenhang. Mede hierdoor wordt het mogelijk verschillende combinaties van maatregelen en voorzieningen onderling te vergelijken. De maatregelen en voorzieningen op hoofdlijnen worden in zes aandachtsgebieden gegroepeerd (zie paragraaf ).
12
3.
Denken in concepten over brandveiligheid
Als vervolg op het brandbeveiligingsconcept zullen deze brandbeveiligingsmaatregelen en -voorzieningen worden gegroepeerd in clusters en wel op een zodanige wijze dat er meer duidelijkheid ontstaat over de implementatiemogelijkheden van de maatregelen en voorzieningen. In dit brandbeveiligingsconcept wordt dus niet vastgesteld wie verantwoordelijk is voor het eisen van bepaalde maatregelen en/of voorzieningen. 3.3
Toepassingsgebied van het brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Om duidelijk te maken welke gebouwen(typen) tot de werkingssfeer van dit brandbeveiligingsconcept behoren en een beeld te schetsen van het gebruik dat van deze gebouwen wordt gemaakt, is een kenschets opgesteld, die is opgenomen in bijlage A. Het brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie is, voor wat betreft gebouwtypen, als volgt onderverdeeld: • bijeenkomstgebouwen (bijvoorbeeld theater, evenementenhal) • horecagebouwen (bijvoorbeeld café, restaurant) • sportgebouwen (bijvoorbeeld sporthal, zwembad) • stationsgebouwen (bijvoorbeeld luchthaven, treinstation) • winkelgebouwen (bijvoorbeeld kiosk, warenhuis). De kenschets omvat een beschrijving van de gebouwtypen, het gebouw op zich, de populatie, het gebruik en de interne organisatie bij brand. Dit brandbeveiligingsconcept is van toepassing op die (delen van) gebouwen welke blijkens hun constructie en inrichting zijn bestemd voor: • mondelinge communicatie en cultuur • bedrijfsmatig verstrekken van consumpties en het gebruik daarvan ter plekke • doeleinden van sport • aankomst en vertrek van openbare voorzieningen van weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer • het verhandelen van materialen, goederen of diensten.
Dit brandbeveiligingsconcept is ook te gebruiken bij het beoordelen van gebouwen met een publieksfunctie met bijzondere kenmerken. Indien in een dergelijk gebouw de aanwezige personen voor een belangrijk deel verminderd - of niet - zelfredzaam zijn en derhalve niet kan worden voldaan aan een tijdige ontruiming, dienen de maatregelen en voorzieningen hierop te worden aangepast. Voor een crèche of een kinderdagverblijf kan dan de filosofie worden gehanteerd, zoals deze is weergegeven in het brandbeveiligingsconcept gezondheidszorggebouwen, met betrekking tot het onderdeel niet-zelfredzame personen. Voor delen van gebouwen die niet passen binnen het toepassingsgebied van dit brandbeveiligingsconcept, dient een daar op betrekking hebbend brandbeveiligingsconcept te worden toegepast. Bijvoorbeeld op bagage-afhandelingsruimten is het brandbeveiligingsconcept industriegebouwen van toepassing.
13
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
14
4. Uitgangspunten voor de brandbeveiliging van gebouwen met een publieksfunctie 4.1 Voordat wordt nagedacht over de beveiliging tegen brand van gebouwen met een publieksfunctie, zal als eerste de vraag moeten worden gesteld of er wel beveiligd moet worden en zo ja, waartegen, in welke mate en tegen welke kosten. De resultaten van een dergelijke afweging hangen sterk af van de uitgangspunten die voor de brandbeveiliging van gebouwen met een publieksfunctie worden gekozen. Deze uitgangspunten kunnen worden afgeleid van de algemene uitgangspunten voor de brandbeveiliging van gebouwen. Deze algemene uitgangspunten zijn: 1 De kans dat gebruikers van een bouwwerk, brandweerpersoneel en andere hulpverleners, slachtoffer worden van een brand moet aanvaardbaar klein zijn. 2 Een brand moet binnen aanvaardbare grenzen kunnen worden gehouden. 3 De kans dat ten gevolge van brand onaanvaardbare milieuverontreiniging optreedt moet aanvaardbaar klein zijn. 4 De kans op materiële schade ten gevolge van brand moet in een redelijke verhouding staan tot de kosten van maatregelen en voorzieningen om die schade te beperken. In het brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie worden al deze uitgangspunten overgenomen. Het eerste uitgangspunt vloeit voort uit de verantwoordelijkheid van de exploitant èn de reactie van de maatschappij op situaties waarbij slachtoffers vallen bij brand in gebouwen met een publieksfunctie. Bijna altijd besteden de media aandacht aan de schuldvraag: Hoe heeft dit kunnen gebeuren? Er wordt verwacht dat bezoekers geen slachtoffer kunnen worden van een brand in een gebouw met een publieksfunctie. Indien er bij een brand doden en/of ernstige gewonden vallen onder het publiek, brandweerpersoneel of andere hulpverleners zal dit in vele gevallen leiden tot vragen aan de politiek verantwoordelijken. Natuurlijk moet bij de overweging van dit uitgangspunt wel worden meegenomen, dat de kans dat een calamiteit met dergelijke gevolgen optreedt nooit geheel nul is. Er mag echter wel vanuit worden gegaan dat deze aanvaardbaar klein is. Het tweede uitgangspunt is van invloed op het eerste uitgangspunt. Het is van belang de brand binnen aanvaardbare grenzen te houden om te voorkomen dat bij een brand slachtoffers vallen. Daarnaast kan de continuïteit van een onderneming van wezenlijk belang zijn. Het pakket van maatregelen en voorzieningen kan ook hierop afgestemd worden. Het tweede uitgangspunt is ook van invloed op het derde uitgangspunt. De gedachte hierachter is dat het wenselijk is dat de omvang van een brand in een gebouw met een publieksfunctie en daarmee ook de schadelijke effecten op de omgeving beperkt blijven. Het derde uitgangspunt vloeit voort uit de gedachte dat grote milieuschade ten gevolge van brand, mede gelet op het huidige milieubeleid, niet acceptabel is. 15
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
De samenleving verwacht daarom van de brandweer dat deze een brand in een dergelijk gebouw tijdig onder controle kan krijgen of, indien dat door buitengewone omstandigheden niet mogelijk is, de brand toch beperkt blijft. De kostenafweging, waarvan in het vierde algemene uitgangspunt sprake is, is een heel belangrijk aspect bij het bepalen van het pakket van maatregelen en voorzieningen dat uiteindelijk zal worden vereist. De kosten van dit pakket zullen in een redelijke verhouding moeten staan tot de kosten - zowel direct als indirect - die de brand in een gebouw met een publieksfunctie met zich meebrengt in combinatie met de kans dat er een brand in een dergelijk gebouw plaatsvindt.
16
5. Brandveiligheid in gebouwen met een publieksfunctie In het voorgaande hoofdstuk zijn de uitgangspunten voor het brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie geformuleerd en toegelicht. In dit hoofdstuk wordt de brandveiligheid in bestaande gebouwen met een publieksfunctie nader beschouwd. De reden voor het uitvoeren van deze beschouwing is dat nagegaan dient te worden in hoeverre de brandveiligheid in deze gebouwen voldoet aan de uitgangspunten. Voor de beschouwing van de brandveiligheid van gebouwen wordt allereerst gebruik gemaakt van een analyse van de huidige situatie van de brandveiligheid. Dit levert conclusies op met betrekking tot de toereikendheid van het huidige niveau van beveiligen, omdat in de analyse wordt gekeken naar gebouwen die reeds zijn voorzien van brandbeveiligingsmaatregelen en -voorzieningen. In een andere analyse die wordt uitgevoerd, wordt gekeken naar de risico's in een nog onbeveiligd gebouw met een publieksfunctie. Hierbij wordt gebruik gemaakt van brandscenario's om de ontwikkeling van een brand in een dergelijk gebouw en de daarbij te verwachten gevolgen te beschrijven. Een onderling vergelijk van de analyses - in relatie tot de uitgangspunten van hoofdstuk 2 - geeft inzicht in de mogelijke knelpunten van de brandveiligheid. Op basis van de analyses zijn in hoofdstuk 4 doelstellingen geformuleerd 5.1
Analyse van de huidige situatie van de brandveiligheid in gebouwen met een publieksfunctie
In deze analyse wordt gebruik gemaakt van: • gegevens betreffende branden in gebouwen met een publieksfunctie verkregen van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS); • literatuurgegevens betreffende branden in gebouwen met een publieksfunctie in binnen- en buitenland; • een evaluatie van ervaringen opgedaan tijdens bezoeken aan een aantal gebouwen met een publieksfunctie; • een inventarisatie van maatschappelijke ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op de brandveiligheid in gebouwen met een publieksfunctie. 5.1.1 Statistische gegevens betreffende branden in gebouwen met een publieksfunctie Om inzicht te krijgen in de aard van de oorzaken en de omvang van de gevolgen van branden in gebouwen met een publieksfunctie is gebruik gemaakt van statistische gegevens over de periode 1988-1993, die zijn verzameld door het CBS. Het aantal branden in gebouwen met een publieksfunctie bedraagt over de beschouwde periode 4614. In de beschouwde periode kwamen 13 personen om het leven en waren er 184 gewonden en bedwelmden, waaronder respectievelijk 2 en 49 brandweerlieden. Dit is gemiddeld meer dan 2 doden per jaar bij brand in een gebouw met een publieksfunctie.
17
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Het totale schadebedrag van branden in genoemde gebouwen bedraagt over de periode van zes jaar 700 041 000 gulden. Met een totaal aantal branden van 4614 betekent dit bijna 151 700 gulden per brand. Dit hoge gemiddelde schadebedrag wordt mede veroorzaakt door een klein aantal zeer grote branden. Voor een meer uitvoerige weergave en bespreking van de statistische gegevens zie bijlage B.
5.1.2 Literatuuronderzoek Voor het literatuuronderzoek betreffende branden in gebouwen met een publieksfunctie is overwegend gebruik gemaakt van verslagen van branden in vakbladen. Het verslag van de resultaten van dit literatuuronderzoek is te vinden in bijlage C. Het vele publiek vormt een speciaal risico in deze gebouwen. Uit een vergelijking van een aantal grote branden met slachtoffers blijkt dat er geen gemeenschappelijke factoren te vinden zijn voor wat betreft de brandontwikkeling en het brandgedrag van een gebouw. De enige gemeenschappelijke factoren houden verband met het gedrag van mensen. Ook blijkt het management veelal onvoldoende aandacht te hebben voor de brandveiligheid. 5.1.3 Bezoeken aan gebouwen met een publieksfunctie Om een actueel beeld te vormen van het gebruik van gebouwen met een publieksfunctie en te weten te komen in hoeverre de directie en personeel van de bedrijven/instellingen zijn ingespeeld op het fenomeen brand, zijn een aantal recent gebouwde gebouwen met een publieksfunctie bezocht. Het betrof een vijftal gebouwtypen: • bijeenkomstgebouwen (musea, theaters, congrescentrum); • horecagebouwen (café/restaurant met vergaderaccommodatie, café/restaurant/discotheek, grand café, militaire eetzalen, bedrijfsrestaurant en een multi-functioneel gebouw); • sportgebouwen (een multi-functioneel sportcentrum met horeca- en vergaderaccommodatie en een sporthal met een overdekte ijsbaan en diverse andere zaalsportfuncties); • stationsgebouwen (ondergronds metro- en treinstation, een luchthavengebouw en een haventerminal); • winkelgebouwen (overdekt en gedeeltelijk overdekt winkelcentrum, meubelboulevard, warenhuizen, supermarkten en doe-het-zelf winkels, waaronder een bouwmarkt). Aan de hand van de zes aandachtsgebieden (planologie, bouwkunde, installatie-techniek, inventaris, interne organisatie en gebruik en inzet brandweer) zijn de opgedane indrukken in bijlage D weergegeven. Het meest kenmerkende probleem dat uit de objectbezoeken naar voren is gekomen, is het spanningsveld tussen safety (veiligheid) en security (beveiliging). Bijvoorbeeld de aanwezigheid van nooduitgangen (safety) en het tegengaan van ongeoorloofd gebruik (security) daarvan. Ook hier blijkt het management in de meeste gevallen onvoldoende aandacht te schenken aan de brandveiligheid. 5.1.4 Maatschappelijke ontwikkelingen die invloed kunnen hebben op de brandveiligheid in gebouwen met een publieksfunctie Ontwikkelingen in de samenleving kunnen ook de brandveiligheid in gebouwen met een publieksfunctie beïnvloeden. Bijlage E geeft een beschrijving van de relevante maatschappelijke ontwikkelingen. Deze maatschappelijke ontwikkelingen hebben geen invloed op de uitgangspunten (zie bladzijde 20) van het brandbeveiligingsconcept, maar kunnen van betekenis zijn voor de toekomstige uitwerking van maatregelen en voorzieningen. 18
5.
Brandveiligheid in gebouwen met een publieksfunctie
De volgende ontwikkelingen zijn onder andere te onderkennen: • Civielrechtelijke aansprakelijkheid. • Flexibilisering arbeidsmarkt. • Gebouwen waar geen personeel aanwezig is. • Wijziging winkelsluitingswet (langere openingstijden). • Kostenbesparing in de publieke sector. • Integrale aanpak van de veiligheid. 5.1.5 Conclusies over het huidige niveau van beveiligen van gebouwen met een publieksfunctie Uit de voorgaande analyse wordt ten aanzien van het eerste uitgangspunt - de kans dat gebruikers van een gebouw met een publieksfunctie en hulpverleners slachtoffer worden van een brand moet aanvaardbaar klein zijn - geconcludeerd dat het huidige niveau van beveiliging, met uitzondering van de interne organisatie, toereikend is. Wat betreft het tweede uitgangspunt - een brand moet binnen aanvaardbare grenzen worden gehouden - kan worden geconstateerd dat de huidige wijze van beveiligen niet toereikend is om omvangrijke branden in gebouwen met een publieksfunctie te voorkomen. Omtrent het derde uitgangspunt - de kans dat ten gevolge van brand onaanvaardbare milieuverontreiniging optreedt moet aanvaardbaar klein zijn - kan op basis van de uitgevoerde analyse geen uitspraak worden gedaan. De verwachting is echter dat gezien de lage milieuschadelijkheid van branden in gebouwen met een publieksfunctie hieraan doorgaans wel wordt voldaan. Alleen in specifieke gevallen, bijvoorbeeld chloor bij zwembaden en ammoniak bij ijsbanen dient met het milieu-aspect ter dege rekening gehouden te worden. Voorkomen moet worden, dat dampen van genoemde stoffen in geval van brand vrijkomen. Over uitgangspunt vier - de kans op materiële schade ten gevolge van brand moet in redelijke verhouding staan tot de kosten van maatregelen en voorzieningen om de schade te beperken - kan op basis van de uitgevoerde analyse ook geen uitspraak worden gedaan.
5.2
Analyse van de risico's in een onbeveiligd gebouw met een publieksfunctie
5.2.1 Kwalitatieve risico-analyse van een gebouw met een publieksfunctie In de vorige paragraaf wordt geconcludeerd dat met de huidige beveiliging van gebouwen met een publieksfunctie voldaan wordt aan het eerste uitgangspunt. In die analyse worden echter wel gebouwen beschouwd waarin al brandbeveiligingsmaatregelen en -voorzieningen zijn gerealiseerd. In deze paragraaf wordt een niet tegen brand beveiligd gebouw met een publieksfunctie beschouwd, om na te gaan of theoretisch gezien de genoemde uitgangspunten in die situatie wel een probleem vormen. Het niet tegen brand beveiligde gebouw wordt geanalyseerd met behulp van een kwalitatieve risico-analyse. Dit hulpmiddel levert een beschrijving van de gevolgen van een brand aan de hand van een brandscenario, zonder daar kansen aan te verbinden, zoals dat bij de kwantitatieve risico-analyse gebeurt. De reden hiervoor is dat er onvoldoende casuïstiek beschikbaar is van branden in dit type gebouwen om goede kansen te kunnen afleiden. Daarom kan een kwantitatieve risico-analyse niet worden toegepast. Dit is bevestigd door adviesbureaus die gespecialiseerd zijn in het uitvoeren van dergelijke analyses. Bovendien zijn de risico's in een gebouw met een publieksfunctie met geaccepteerde maatregelen te beheersen. 19
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
De reden dat een kwalitatieve risico-analyse wordt toegepast, is dat de brandscenario's die daarbij worden ontwikkeld een goed inzicht geven in de ontwikkeling en omvang van de gevolgen van een brand. Een brandscenario kan als volgt worden gedefinieerd: 'Een brandscenario is een beschrijving van een reëel voorstelbare brand aan de hand van een aantal vooraf geselecteerde factoren die de ontwikkeling en het verloop van een brand bepalen, met als uitkomst de gevolgen van deze brand voor de personen in het gebouw, de inventaris van het gebouw en het gebouw zelf'. Door de grote hoeveelheid van factoren die het ontstaan en het verloop van een brand kunnen bepalen, is het mogelijk vele brandscenario's op te stellen. Niet alle scenario's zijn echter even relevant. Dat zijn alleen de scenario's met aanzienlijke gevolgen. Dit worden maatgevende scenario's genoemd. In bijlage F is de beschrijving gegeven van de scenario's voor een brand in een gebouw met een publieksfunctie. 5.2.2 Conclusies op basis van de brandscenario's Uit de brandscenario's is af te leiden dat een mogelijkheid bestaat dat als gevolg van brand in een gebouw met een publieksfunctie slachtoffers vallen en/of grote materiële schade ontstaat, indien: • de brand laat wordt ontdekt • de interne organisatie traag functioneert • de personen niet binnen 30 seconden uit de rook zijn • branduitbreiding naar andere ruimten optreedt • het optreden van de brandweer traag is. In het schema met brandscenario's (schema F.2 van bijlage F) zijn de maatgevende scenario's met een gele ondergrond weergegeven. 5.3
Samenvatting
Uit de maatgevende scenario's en uit het literatuuronderzoek blijkt dat in een niet (voldoende) beveiligd gebouw met een publieksfunctie slachtoffers kunnen vallen. Dit betekent dat vanuit het oogpunt van het voorkomen van slachtoffers (zie hoofdstuk 2, uitgangspunt 1) brandbeveiliging van een gebouw met een publieksfunctie noodzakelijk is. Uit de analyse van de in de praktijk aanwezige situatie van brandveiligheid in gebouwen met een publieksfunctie blijkt dat het huidige brandveiligheidsniveau in Nederland hiervoor, met uitzondering van de interne organisatie, toereikend is. Wordt naar het aspect materiële schade gekeken, dan blijkt uit de scenario's dat deze aanzienlijk kan zijn. Dit wordt door enkele branden in de praktijk bevestigd. Gemiddeld bedraagt de directe schade bij brand in gebouwen met een publieksfunctie f 151 700 en kan gesteld worden dat het huidige brandveiligheidsniveau in Nederland hiervoor ontoereikend is (zie hoofdstuk 2, uitgangspunt 2). In de beschouwing van de brandveiligheid in gebouwen met een publieksfunctie is de verwachting uitgesproken dat de kans op onaanvaardbare milieuverontreiniging nauwelijks aanwezig is (zie hoofdstuk 2, uitgangspunt 3). Alleen in specifieke gevallen, bijvoorbeeld chloor bij zwembaden en ammoniak bij ijsbanen dient met het milieuaspect ter dege rekening gehouden te worden. Voorkomen moet worden, dat dampen van genoemde stoffen in geval van brand vrijkomen. 20
5.
Brandveiligheid in gebouwen met een publieksfunctie
Bij het stellen van eisen zal altijd moeten worden bekeken of de kans op materiële schade ten gevolge van brand en de te verwachten omvang daarvan in redelijke verhouding staan tot de kosten van de maatregelen en voorzieningen om die schade te beperken (zie hoofdstuk 2, uitgangspunt 4). Daarnaast dient het algemeen maatschappelijk belang (bijvoorbeeld de cultuurhistorie) te worden meegewogen.
21
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
22
6. Brandbevei ligingsmaatregelen en - voorzieningen op hoofdlijnen Uit de uitgangspunten van het normatief brandverloop (paragraaf ) en de specifieke doelstellingen (paragraaf ) zijn de brandbeveiligingsmaatregelen en -voorzieningen op hoofdlijnen af te leiden. Deze maatregelen en voorzieningen vormen een samenhangend geheel. Een zwaardere maatregel of voorziening enerzijds kan leiden tot een lichtere maatregel of voorziening anderzijds. Figuur 5.1 laat zien, dat - gegeven het brandveiligheidsniveau - bepaalde maatregelen en voorzieningen uitwisselbaar zijn. Deze brandbeveiligingsmaatregelen en -voorzieningen zijn onder te verdelen in de volgende categorieën (aandachtsgebieden): • planologie • bouwkunde • installatie-techniek • inventaris • interne organisatie en gebruik • inzet brandweer. De bij de betreffende categorie behorende maatregelen en voorzieningen zijn gericht op de brandbeveiliging van gebouwen met een publieksfunctie als zodanig en dienen geen bredere doelstelling. Zo wordt hier onder planologie verstaan de situering en vorm van de gebouwen in de omgeving, alsmede de ligging van het gebouw ten opzichte van de brandweerkazerne, de bereikbaarheid van het gebouw door de brandweer en de aanwezigheid van bluswater bij het gebouw. De bouwkundige maatregelen en voorzieningen hebben hoofdzakelijk betrekking op de materiaalkeuze van de constructieonderdelen, de stabiliteit van het gebouw - of de onderdelen daarvan - gedurende een brandsituatie, de veilige ontruiming van personen en de beheersbaarheid van een brand. De installatie-techniek spitst zich toe op technische installaties. Dit kunnen (brand)beveiligingsinstallaties zijn, maar ook installaties die brand kunnen veroorzaken, zoals elektrische installaties. Behoudens deze installaties kunnen gebouwen met een publieksfunctie ook nog andersoortige installaties bevatten. Voorbeelden hiervan zijn luchtbehandelingsinstallaties, liftinstallaties, automatisch bediende deuren en security-installaties zoals deurvergrendelingssystemen. Deze installaties hebben in feite niets met de brandbeveiliging te maken, doch kunnen de brandveiligheid negatief beïnvloeden. Derhalve zal van dergelijke installaties moeten worden nagegaan of, en zo ja in hoeverre deze installaties op gespannen voet staan met de uitgangspunten en doelstellingen van het brandbeveiligingsconcept. Vervolgens zullen hiervoor doeltreffende oplossingen moeten worden gevonden. De maatregelen en voorzieningen voor de inventaris zijn gericht op inrichtingsgoederen, zoals meubilair, stoffering, versiering en dergelijke. Voor stationsgebouwen zijn de uitvoering van bus, trein- en metrorijtuigen van belang. Voor een aantal gebouwen met een publieksfunctie spelen de inrichting en opstelling van stands, (markt)kramen, podia, decormaterialen en dergelijke een belangrijke rol.
23
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
De interne organisatie en het gebruik hebben betrekking op het functioneren van een inteme organisatie in geval van brand, het brandveilig gebruik van het gebouw als zodanig (bijvoorbeeld het toepassen van opstellingsplannen van in rijen opgestelde zitplaatsen, het vrijhouden van vluchtroutes en het toepassen van een ontruimingsplan) en de nazorg. De inzet van de brandweer heeft betrekking op het repressief optreden van de brandweer en de nazorg. De hier te behandelen aspecten van nazorg richten zich in hoofdzaak op het beperken van materiële gevolgschade van een brand. 6.1
Brandbeverligingsmaatregelen en-voorzientngen voortvloeiend uit de specifieke doelstellingen
6.1.1 Het voorkomen van brand 1. Planologie De situering en de vorm van het gebouw met een publieksfunctie moeten zodanig zijn dat een optimale sociale controle mogelijk is. 2. Bouwkunde • De mate van brandbaarheid van de toegepaste constructie-onderdelen moet zodanig worden beperkt, dat de kans op brandvoortplanting, gelet op de bestemming van de ruimte waarin deze constructieonderdelen worden toegepast, voldoende klein is. • Materiaal toegepast ter plaatse van of in de nabijheid van een verbrandingstoestel moet zodanig zijn dat, ten gevolge van de in dat materiaal optredende temperatuur veroorzaakt door dat toestel, niet gemakkelijk brand kan ontstaan. • Materiaal toegepast ter plaatse van of in de nabijheid van een rookkanaal moet zodanig zijn dat, ten gevolge van de in dat materiaal optreden de temperatuur als gevolg van het op het kanaal aangestoten toestel, niet gemakkelijk brand kae ontstaan. • Een dak mag niet zodanig zijn, dat ten gevolge van vliegvuur gemakkelijk brand kan ontstaan. • Een gebouw moet zijn voorzien van doeltreffende inbraakwerende voorzieningen. 3. • • • •
Installatie-techniek Energievoorzieningen (gas, elektra) mogen niet gemakkelijk brand veroorzaken. Zoveel mogelijk moeten goedgekeurde technische installaties worden toegepast. Voor aanleg van installaties dienen erkende installateurs te worden ingeschakeld. Een gebouw met een publieksfunctie, dat - gezien de omgeving - gevoelig is voor blikseminslag moet zijn voorzien van een doeltreffende bliksem afleiderinstallatie.
4. Inventaris • Relatief brandveilige inrichtingsgoederen, zoals meubilair, stoffering, versiering, stands, podia, decormaterialen en handelswaar, moeten zoveel mogelijk worden toegepast. • Er mag uitsluitend goedgekeurde apparatuur (KEMA-keur en dergelijke) worden toegepast. • Er mogen uitsluitend zelfdovende afvalbakken worden toegepast. 5. Interne organisatie en gebruik • Op plaatsen met een verhoogd brandrisico moet een rookverbod worden ingesteld. • Periodieke controles gericht op het voorkomen van brandgevaarlijke situaties moeten worden verricht. Hierbij kan worden gedacht aan: • de afstand van verlichtingsspots tot gordijnen en versiering; • het tijdig legen van afvalbakken en dergelijke; • het handhaven van orde en netheid in het gebouw.
24
6.
Brandbevei ligingsmaatregelen en - voorzieningen op hoofdlijnen
• Periodieke controles gericht op het voorkomen en/of tijdig signaleren van inbraak, baldadigheid en dergelijke moeten worden uitgevoerd. • Instructies ten behoeve van het veilig verrichten van brandgevaarlijke werkzaamheden moeten aanwezig zijn en worden nageleefd. Hierbij kan worden gedacht aan lassen, snijbranden, dakdekken en dergelijke. • Gebruiksvoorschriften moeten worden ingesteld, onder andere ten aanzien van: • het uitsluitend inschakelen van erkende installateurs; • het verrichten van periodiek onderhoud aan technische installaties en apparatuur; • het instrueren van het personeel ten aanzien van het voorkomen van brand; • het vermijden van brandbare buitenopslag en open afvalcontainers; • het beperken van opslag van gasflessen en andere drukhouders. 6. Inzet brandweer Niet van toepassing. 6.1.2 Het zo snel mogelijk ontdekken van brand 1. Planologie De situering en de vorm van het gebouw met een publieksfunctie moeten zodanig zijn dat een optimale sociale controle mogelijk is. 2. Bouwkunde Niet van toepassing. 3. Installatie-techniek • In ingewikkelde, afgelegen of hoge gebouwen, bestaande uit minimaal twee brandcompartimenten, moet een doeltreffende brandmeldinstallatie met gedeeltelijke bewaking aanwezig zijn. • In gebouwen, waar grote aantallen personen aanwezig kunnen zijn en die gebruik moeten maken van vluchtroutes, waarvan er één of meer ongemerkt buiten gebruik kunnen raken (rook/brand), moet een doeltreffende brandmeldinstallatie met volledige bewaking aanwezig zijn. 4. Inventaris Niet van toepassing. 5. Interne organisatie en gebruik Bij het uitvoeren van brandgevaarlijke werkzaamheden dient continu toezicht te worden gehouden door een terzake deskundig persoon. 6. Inzet brandweer Niet van toepassing. 6.1.3 Het zo snel en adequaat mogelijk alarmeren van bedrijfshulpverleners en overige personen • De personen in een gebouw met een publieksfunctie moeten binnen 2 minuten na ontdekking van een brand kunnen zijn gealarmeerd. 6.1.4 Het tijdig ontruimen Behoudens in geval van brand zijn er ook andere situaties waarbij tot tijdige ontruiming van het gebouw moet worden overgegaan. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij een bommelding.
25
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
1. Planologie Niet van toepassing. 2. Bouwkunde • De hoofddraagconstructie van een gebouw behoort zodanig sterk te zijn, dat die constructie bij brand niet binnen een korte tijdsduur instort, opdat de in het gebouw aanwezige vluchtroutes in stand blijven en door de in het gebouw aanwezige personen, ondanks de brand, kunnen worden gebruikt. • Het gebouw behoort zodanig in rookcompartimenten te zijn onderverdeeld, dat niet langer dan 30 seconden door de rook behoeft te worden gelopen. • Het aantal uitgangen van een ruimte in een gebouw, alsmede de breedte en de plaats van de uitgang(en), behoren te worden afgestemd op het aantal mogelijk in deze ruimte aanwezige personen, alsmede de mate van brandgevaar in die ruimte. • Personen in een gebouw behoren in beginsel vanuit een ruimte naar twee richtingen (vluchtroutes) rechtstreeks of uitsluitend via vloeren, trappen en hellingbanen het aansluitende terrein te kunnen bereiken. • Het aantal vluchtroutes en de situering ervan, de plaats van de uitgang(en) en de breedte van de vluchtroutes en uitgangen behoren te worden afgestemd op het aantal personen dat er 'gelijktijdig' gebruik van maakt, alsmede de mate van brandgevaar in het gebouw. • De in het gebouw toegepaste constructiematerialen mogen niet in belangrijke mate bijdragen tot de ontwikkeling van de brand en het ontstaan van rook. • Deuren in een vluchtroute moeten zonder gebruikmaking van een sleutel of een ander los voorwerp kunnen worden geopend en mogen in principe niet tegen de vluchtrichting indraaien. • Het gebouw moet worden voorzien van doeltreffende vluchtrouteaanduidingen. • Personen in een gebouw mogen bij het ontruimen van het gebouw geen hinder ondervinden van vallend glas ten gevolge van vlamoverslag. 3. Installatie-techniek Het gebouw moet worden voorzien van een doeltreffende verlichtingsinstallatie. 4. Inventaris • De in het gebouw toegepaste inrichtingsmaterialen mogen niet in belangrijke mate bijdragen tot de ontwikkeling van de brand en het ontstaan van rook. • Rijtuigen (bus, metro en trein) moeten zodanig worden uitgevoerd dat zij bij brand geen snelle brand- en rookontwikkeling tot gevolg hebben. 5. Interne organisatie en gebruik • Er dient een doeltreffend ontruimingsplan aanwezig te zijn, dat is afgestemd op het inzetplan van de brandweer. • Er dient regelmatig volgens dit ontruimingsplan te worden geoefend. • De bedrijfshulpverleners en het overige personeel behoren te weten wat ze in geval van brand moeten doen. • De bedrijfshulpverleningsorganisatie moet worden afgestemd op de in het gebouw aanwezige (minder) valide personen. • De vluchtroutes behoren te worden vrijgehouden. • De opstelling van de inventaris mag het tijdig ontruimen niet belemmeren. 6. Inzet brandweer Het inzetplan van de brandweer moet zijn afgestemd op het ontruimingsplan van het gebouw.
26
6.
Brandbevei ligingsmaatregelen en - voorzieningen op hoofdlijnen
6.1.5 Het blussen van een beginnende brand door bedrijfshulpverleners/personnel 1. Planologie Niet van toepassing. 2. Bouwkunde Niet van toepassing. 3. Installatie-techniek In het gebouw behoren doeltreffende brandslanghaspels aanwezig te zijn. 4. Inventaris Niet van toepassing. 5. Interne organisatie en gebruik • De bedrijfshulpverleners dienen geoefend te zijn in het gebruik van de aanwezige blusmiddelen. • Overige personeelsleden dienen op de hoogte te zijn van de gebruiks instructie van de blusmiddelen. • Voor specifieke situaties (bijvoorbeeld in een keuken) dienen doeltreffende draagbare blustoestellen aanwezig te zijn. 6. Inzet brandweer Niet van toepassing. 6.1.6 Het zo snel mogelijk automatisch blussen van brand Niet van toepassing. 6.1.7 Het zo snel mogelijk melden van de brand aan de alarmcentrale van de brandweer 1. Planologie Niet van toepassing. 2. Bouwkunde Niet van toepassing. 3. Installatie-techniek • In het gebouw behoort een voorziening (bijvoorbeeld een telefoontoestel) aanwezig te zijn, waarmee zo snel mogelijk een brand aan de 06-11-centrale of de brandweeralarmcentrale kan worden gemeld. • Er wordt van uitgegaan dat door de overheid voorgeschreven brandmeldinstallaties en automatische brandblusinstallaties rechtstreeks doormelden aan de brandweeralarmcentrale. 4. Inventaris Niet van toepassing. 5. Interne organisatie en gebruik • Regelmatige(r) voorlichting over de werking van de 06-11-centrale of de brandweeralarmcentrale is noodzakelijk. • Er wordt van uitgegaan dat de interne organisatie in een gebouw met een publieksfunctie zodanig is ingericht, dat een brand binnen twee minuten na ontdekking aan de 06-11-centrale of de brandweeralarmcentrale wordt gemeld. 27
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
6. Inzet brandweer De interne en onderlinge organisatie van bij brandmeldingen betrokken meldkamers/alarmcentrales behoren gericht te zijn op optimale snelheid en informatie-inwinning.
6.1.8 Het zo snel mogelijk opkomen van de brandweer 1. Planologie • Er wordt van uitgegaan, dat de locatie van de brandweerkazerne(s) zodanig is dat gebouwen met een publieksfunctie in het verzorgingsgebied van deze kazerne(s) binnen 8 minuten kunnen worden bereikt. • Permanente aandacht is nodig voor de verkeersinfrastructuur. Er moet worden gezocht naar oplossingen die zowel de algemene verkeersveiligheid als de snelle brandweeropkomst dienen. 2. Bouwkunde Niet van toepassing. 3. Installatie-techniek • Er wordt van uitgegaan, dat de brandweeralarmcentrale de brandmelding snel en doeltreffend verwerkt. Dat wil zeggen dat binnen 2 minuten na de eerste melding een brandweereenheid is gealarmeerd. • Bij de uitrit en op hoofdroutes van een brandweerpost zijn soms directe beïnvloedingsmogelijkheden van het verkeer noodzakelijk. 4. Inventaris Niet van toepassing. 5. Interne organisatie en gebruik • Er wordt van uitgegaan dat de brandweer binnen vier minuten na alarmering uitrukt. • Er wordt van uitgegaan dat de brandweeralarmcentrale beschikt over een doeltreffende alarmregeling, zodat bij afwezigheid van de als eerste in aanmerking komende brandweereenheid de juiste tweede brandweereenheid kan worden gealarmeerd. 6. Inzet brandweer Niet van toepassing. 6.1.9 Het zo snel en adequaat mogelijk inzetten van de brandweer Bij het bepalen van onderstaande maatregelen en voorzieningen is uitgegaan van het landelijk aflegsysteem, namelijk het aflegsysteem lage druk met gebruikmaking van een verdeelstuk (brandwacht, module repressie). Globaal houdt dit aflegsysteem in dat een brandweereenheid bestaande uit zes personen volgens een vast stramien een brand bestrijdt. De bevelvoerder van de brandweereenheid voert een verkenning uit. Indien redding van personen uit het gebouw met een publieksfunctie niet noodzakelijk is, kunnen twee personen van de eerste brandweereenheid (de aanvalsploeg) de 1e straal afleggen. Gelijktijdig verzorgen de drie overige personen van deze brandweereenheid (de pompbediener en de waterploeg) eerst de verbinding tussen waterwinplaats en de pomp in het brandweervoertuig en vervolgens bouwen zij vanaf het brandweervoertuig de toevoerslangleiding naar het verdeelstuk (bij de brandweeringang van het gebouw) op. Daarna gaat één persoon (de pompbediener) de pomp van het voertuig bedienen en kan de waterploeg de 2e straal afleggen.
28
6.
Brandbevei ligingsmaatregelen en - voorzieningen op hoofdlijnen
Uitgaande van een inzettijd van 7 minuten en een transporttijd van het water van waterwinplaats naar straalpijp van 1 minuut, resteren er voor de waterploeg 6 minuten om een verbinding tussen waterwinplaats en verdeelstuk te realiseren. De aanvalsploeg heeft maximaal 7 minuten om een straal af te leggen vanaf het verdeelstuk tot bij de brand. Volgens de handleiding Brandweerzorg behoort de brandweer bij brand in een warenhuis, discotheek, amusementsgebouw, bioscoop, info- en expogebouw en luchthavengebouw met twee brandweereenheden uit te rukken. De bemanning van de tweede brandweereenheid wordt ingezet voor de eventuele redding van personen. Indien redding niet noodzakelijk is, kan de bemanning van de tweede brandweereenheid de bemanning van het eerste voertuig behulpzaam zijn. 1. Planologie • Er wordt van uitgegaan, dat vanaf een opstelplaats binnen drie minuten na aankomst op deze opstelplaats een slangleiding tot de toegang van het gebouw, die zich het dichtst bij de brand bevindt, kan worden opgebouwd. • Er wordt van uitgegaan, dat de eerste brandweereenheid binnen drie minuten na aankomst op de opstelplaats kan zijn aangesloten op een bluswatervoorziening met een nog nader te bepalen capaciteit en gebruiksduur. 2. Bouwkunde • Poorten en onderdoorgangen, die van belang zijn voor het benaderen van het gebouw met een brandweervoertuig, behoren te voldoen aan de normale maatvoering van dergelijke passages op de openbare weg. • De hoofddraagconstructie van een gebouw behoort zodanig sterk te zijn, dat die constructie bij brand niet binnen een bepaalde tijdsduur instort, opdat de in het gebouw aanwezige aanvalswegen in stand blijven en door de brandweer, ondanks de brand, kunnen worden gebruikt. • Voor de aanvalswegen in een gebouw behoren de in subparagraaf 5.1.4 gestelde bouwkundige voorzieningen te zijn getroffen. • Indien een trappehuis deel uit maakt van een aanvalsweg, behoort dit trappehuis gedurende de tijd dat de brandweer er voor de blussing gebruik van maakt van brand te zijn gevrijwaard. • Ruimten, waarin zich gevaarlijke stoffen bevinden (bijvoorbeeld chloor of ammoniak), die bij brand, vanwege het gevaarsaspect (giftige dampen) niet (direct) door de brandweer kunnen worden bestreden, moeten brandwerend worden omsloten. Deze brandwerendheid (in minuten) moet minimaal de in de ruimten en in de omgeving aanwezige vuurbelasting (kg vurehout per m 2 ) bedragen. 3. Installatie-techniek In en om gebouwen behoort een goede (radio)communicatie tussen brandweereenheden verzekerd te zijn. 4. Inventaris Niet van toepassing. 5. Interne organisatie en gebruik • Er wordt van uitgegaan dat voor complexe of hoge gebouwen de brandweer beschikt over een doeltreffend aanvalsplan. • Er wordt van uitgegaan dat de brandweer kan beschikken over vrijgehouden opstelplaatsen. • Er wordt van uitgegaan dat, indien in het gebouw geen personen aanwezig zijn, de brandweer zich toegang moet kunnen verschaffen tot het gebouw zonder schade aan te richten.
29
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
• Er wordt van uitgegaan dat, indien in het gebouw personen aanwezig zijn, de interne organisatie zodanig is ingericht, dat de brandweer bij aankomst wordt opgevangen en wordt voorzien van relevante informatie. • Er wordt van uitgegaan dat de brandweer de deuren in aanvalswegen moet kunnen openen zonder schade aan te brengen. 6. Inzet brandweer Er wordt van uitgegaan dat de brandweer beschikt over een doeltreffend inzetplan. 6.1.10Het zo snel en adequaat mogelijk in veiligheid brengen van personen, die zich nog in het bedreigde gebied bevinden 1. Planologie Niet van toepassing. 2. Bouwkunde • Voor de aanvalswegen in een gebouw behoren de in subparagraaf 5.1.4 gestelde bouwkundige voorzieningen te zijn getroffen. • Indien een trappehuis deel uitmaakt van een aanvalsweg, behoort dit trappehuis gedurende de tijd dat de brandweer er voor de blussing gebruik van maakt van brand te zijn gevrijwaard. 3. Installatie-techniek Niet van toepassing 4. Inventaris Niet van toepassing. 5. Interne organisatie en gebruik Niet van toepassing. 6. Inzet brandweer Er wordt van uitgegaan dat de brandweer beschikt over een doeltreffend inzetplan. 6.1.11Het zo snel en adequaat mogelijk blussen van de brand 1. Planologie Niet van toepassing. 2. Bouwkunde • Het gebouw behoort zodanig in brandcompartimenten te zijn verdeeld, dat de brandweer in staat is een brand in een brandcompartiment binnen 60 minuten na het ontstaan onder controle te krijgen. • Voor de aanvalswegen in een gebouw behoren de in subparagraaf gestelde bouwkundige voorzieningen te zijn getroffen. • Indien een trappehuis deel uitmaakt van een aanvalsweg, behoort dit trappehuis gedurende de tijd dat de brandweer er voor de blussing gebruik van maakt van brand te zijn gevrijwaard. 3. Installatie-techniek Niet van toepassing. 4. Inventaris Niet van toepassing. 30
6.
Brandbevei ligingsmaatregelen en - voorzieningen op hoofdlijnen
5. Interne organisatie en gebruik Niet van toepassing. 6. Inzet brandweer Er wordt van uitgegaan dat de brandweer beschikt over een doeltreffend inzetplan. 6.1.12Het zo snel en adequaat mogelijk voorzien in nazorg (het voorkomen van vervolgschade) 1. Planologie Niet van toepassing. 2. Bouwkunde Niet van toepassing. 3. Installatie-techniek Niet van toepassing. 4. Inventaris Niet van toepassing. 5. Interne organisatie en gebruik Er wordt van uitgegaan dat in overleg met de brandweer maatregelen gericht op het in veiligheid brengen van goederen worden genomen. 6. Inzet brandweer • Er wordt van uitgegaan dat het repressief optreden van de brandweer zodanig is dat zoveel als mogelijk rekening wordt gehouden met het voorkomen van vervolgschade, waaronder rook en/of waterschade. • Er wordt van uitgegaan dat de brandweer indien nodig de stichting Salvage van de brand op de hoogte stelt. 6.2
Aanvullende brandbeveiligingsmaatregelen en -voorzieningen
Indien in een gebouw met een publieksfunctie, door hoogte of omvang, niet kan worden voldaan aan de in het normatief brandverloop genoemde uitgangspunten betreffende ontruimingstijd en inzettijd, kan het nodig zijn door het treffen van extra maatregelen de ontruimingstijd en/of inzettijd te beïnvloeden. Deze beïnvloeding moet zodanig zijn dat een veilige ontruiming en beheersbaarheid van brand wordt verzekerd op basis van de doelstellingen van het brandbeveiligingsconcept. De brandveiligheidsbalans (zie figuur 5.1) laat zien, dat - gegeven het brandveiligheidsniveau - bepaalde maatregelen en voorzieningen uitwisselbaar zijn. Zo kan bijvoorbeeld de beschikbare ontruimingstijd in een gebouw met een publieksfunctie worden verlengd door het aanbrengen van een brandmeldinstallatie. Ook is het mogelijk de inzettijd te verkorten door bijvoorbeeld hoge gebouwen van één of meer brandweerliften te voorzien.
31
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
6.2.1 Maatregelen die de ontruimingstijd beïnvloeden In principe kan de ontruimingstijd in gebouwen met een publieksfunctie worden beïnvloed door de volgende maatregelen en voorzieningen: • De ontruimingstijd kan worden verlengd door beter beveiligde trappehuizen toe te passen. • De ontruimingstijd kan worden verlengd door de ontdekkingstijd te bekorten. Daarnaast kan een (volledige) ontruiming worden voorkomen door de brand vrijwel direct na het ontstaan automatisch te blussen of onder controle te houden (blustijd < 5 minuten). 1. Trappehuizen Zoals bij de uitgangspunten van het normatief brandverloop voor gebouwen met een publieksfunctie reeds is vermeld, is een trappehuis gedurende ten minste 30 minuten (dus 15 minuten na alarmering) van grote hoeveelheden rook gevrijwaard. Een trappehuis moet minimaal gedurende de tijd, dat de brandweer er voor blussing gebruik van maakt, van brand zijn gevrijwaard (zie onder andere subparagraaf 5.1.11 Bouwkunde). De reden dat de waarde voor rookwering lager is, ligt in het feit dat tijdens de ontruiming trappehuisdeuren worden geopend voor het passeren van personen. Hierdoor kan op de verdieping van de brand rook in het trappehuis komen. De brandweer kan met behulp van persluchtapparatuur wel langer dan 30 minuten gebruik blijven maken van het onder de rook staande trappehuis. Bij een afdaaltijd per bouwlaag van 1 minuut kan een gebouw met een publieksfunctie ongeveer 50 meter hoog zijn. De afdaaltijd is bepalend voor de toelaatbare gebouwhoogte. Indien de afdaaltijd per bouwlaag 2 minuten bedraagt, mag de hoogte van het gebouw met een publieksfunctie ongeveer 25 meter bedragen. Gelet op de huidige bouwpraktijk is de afdaaltijd per bouwlaag van 1 minuut een theoretische waarde, omdat de dimensionering van trappehuizen voor de gestelde ontruimingstijd bij hogere gebouwen veelal ontoereikend is. Een mogelijke oplossing is de gefaseerde ontruiming. Op de verdieping waar de brand woedt moeten dan alle aanwezigen binnen één minuut in het trappehuis zijn. Op de overige verdiepingen moeten de aanwezigen zich binnen één minuut voor het trappehuis bevinden. Vervolgens worden de verdiepingen in het gebouw met een publieksfunctie fasegewijs ontruimd. Door de trappehuizen moeilijker rooktoegankelijk te maken, kan de ontruimingstijd en daarmee de hoogte van een gebouw met een publieksfunctie toenemen. De ontruimingstijd kan echter niet onbeperkt worden opgerekt. Bij een bepaalde hoogte van het gebouw met een publieksfunctie dient de vraag te worden gesteld of valide mensen fysiek nog wel in staat kunnen worden geacht veilig het straatniveau te bereiken. Deze hoogte wordt vooralsnog gesteld op 100 meter (zeer hoge gebouwen met een publieksfunctie). Boven deze hoogte dient de brand zeer snel na het ontstaan automatisch geblust of onder controle te zijn (blustijd < 5 minuten), zodat (algehele) ontruiming niet noodzakelijk is (zie punt 3 van deze paragraaf). Er zijn verschillende manieren om een trappehuis moeilijker rooktoegankelijk te maken. Namelijk door: • elke toegang tot het trappehuis te voorzien van een sluis; • het trappehuis tijdens brand automatisch van overdruk te voorzien, alsmede elke toegang tot het trappehuis te voorzien van een sluis; • het trappehuis uit te voeren als veiligheidstrappehuis.
32
6.
Brandbevei ligingsmaatregelen en - voorzieningen op hoofdlijnen
1.1. elke toegang tot het trappehuis te voorzien van een sluis Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat een trappehuis met dergelijke voorzieningen gedurende minimaal 35 minuten (dus 20 minuten na alarmering) gevrijwaard zal zijn van grote hoeveelheden rook (zie figuur 5.2). Bij een afdaaltijd per bouwlaag van 1 minuut kan een gebouw met een publieksfunctie theoretisch maximaal 66 meter hoog zijn.
1.2.
het trappehuis tijdens brand automatisch van overdruk te voorzien, alsmede elke toegang tot het trappehuis te voorzien van een sluis Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat een trappehuis met dergelijke voorzieningen gedurende minimaal 40 minuten (dus 25 minuten na alarmering) gevrijwaard zal zijn van grote hoeveelheden rook (zie figuur 5.3). Bij een afdaaltijd per bouwlaag van 1 minuut kan een gebouw met een publieksfunctie theoretisch maximaal 83 meter hoog zijn.
1.3. het trappehuis als veiligheidstrappehuis uit te voeren Vooralsnog wordt ervan uitgegaan dat een veiligheidstrappehuis gedurende minimaal 45 minuten (dus 30 minuten na alarmering) gevrijwaard zal zijn van grote hoeveelheden rook (zie figuur 5.4). Bij een afdaaltijd per bouwlaag van 1 minuut kan een gebouw met een publieksfunctie theoretisch maximaal 100 meter hoog zijn.
2. Het bekorten van de ontdekkingstijd De ontdekkingstijd in gebouwen met een publieksfunctie kan worden bekort door het aanbrengen van een brandmeldinstallatie met volledige bewaking. Door toepassing van een dergelijke installatie kan de ontdekkingstijd tot 5 minuten worden teruggebracht. Mede gerekend de tijd nodig voor alarmeren van de aanwezigen kan hierdoor een tijdwinst van ongeveer 8 minuten worden bereikt (zie figuur 5.5). Bij een afdaaltijd per bouwlaag van 1 minuut kan een gebouw met 'normale' trappehuizen (dus zonder sluis en/of overdruk) en voorzien van een brandmeldinstallatie met volledige bewaking theoretisch maximaal 75 meter hoog zijn.
3.
Het voorkomen van ontruiming door de brand vrijwel direct na het ontstaan automatisch te blussen en onder controle te houden (blustijd < 5 minuten) Door het toepassen van een automatische sprinklerinstallatie kan een brand worden geblust of ten minste onder controle worden gehouden. Hierdoor is een volledige ontruiming van een gebouw met een publieksfunctie niet nodig (zie figuur 5.6).
6.2.2 Maatregelen en voorzieningen, die de inzet(tijd) beïnvloeden In principe kan de inzettijd worden beïnvloed door de volgende maatregelen en voorzieningen:
33
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
1 het treffen van technische voorzieningen die de snelheid van de inzet verhogen, zoals brandweerliften en droge blusleidingen, waardoor de inzettijd wordt verkort; 2 de ontdekkingstijd en meldtijd bekorten, waardoor meer tijd beschikbaar is voor de inzet; 3 de opkomsttijd bekorten, waardoor meer tijd beschikbaar is voor de inzet. Daarnaast kan een brandweerinzet worden voorkomen door de brand vrijwel direct na het ontstaan automatische te blussen of onder controle te hebben (blustijd < 5 minuten). 1. Het treffen van voorzieningen, die de snelheid van de inzet verhogen De inzettijd van de brandweer heeft een directe relatie met de hoogte van het gebouw. In het normatief brandverloop bedraagt de inzettijd 7 minuten. Er van uitgaande dat binnen 1 minuut na aankomst het trappehuis kan worden bereikt, blijven er voor het bereiken van de verdieping waar de brand woedt 6 minuten over. Uitgaande van het gegeven dat de brandweer met perslucht, slang(en) en eventueel ander materiaal meenemend in een zodanige conditie de verdieping van de brand moet bereiken, dat direct met de vervolgwerkzaamheden kan worden aangevangen, wordt voor het overbruggen van een verdieping voorlopig 1 minuut aangehouden. Dit betekent dat een gebouw zonder aanvullende brandbeveiligingsvoorzieningen ongeveer 20 meter hoog (6 verdiepingen) kan zijn. Vooralsnog wordt ervan uitgegaan, dat deze hoogte ook de maximale hoogte is die brandweermensen lopend kunnen overbruggen en direct daarna fysiek in staat zijn eventueel mensen in veiligheid te brengen en de brand effectief te blussen. Met de toepassing van doeltreffende brandweerlift(en) en droge blusleiding(en) kan een hoger gebouw worden gerealiseerd. Brandweereenheden kunnen water met voldoende druk leveren tot ongeveer 70 meter hoogte. Vanaf die hoogte moeten gebouwen worden voorzien van blusleiding(en) met een pompinstallatie. In ingewikkelde gebouwen kan zich in het horizontale vlak, vanwege de noodzaak van een snelle inzet, een vergelijkbare situatie voor doen. In dat geval is een droge blusleiding in het horizontale vlak een oplossing. 2. Het bekorten van de ontdekkings- en meldtijd De inzettijd kan worden verlengd door de ontdekkings- en meldtijd te bekorten. In gebouwen met een publieksfunctie kan door het toepassen van een doeltreffende brandmeldinstallatie met volledige bewaking de ontdekkingstijd tot 5 minuten worden bekort. Hierdoor kan een tijdwinst van 10 minuten worden bereikt (zie figuur 5.5). Gelet op de hiervoor beschreven fysieke mogelijkheden van het brandweerpersoneel is de maximale hoogte voor gebouwen met een publieksfunctie zonder brandweerlift en blusleiding (ook met langere inzettijd) vooralsnog ongeveer 20 meter. 3. Het bekorten van de opkomsttijd De inzettijd kan worden verlengd door de opkomsttijd te bekorten. Dit kan door de aanwezigheid van een doeltreffende bedrijfsbrandweer. Hierdoor kan de opkomsttijd tot ongeveer 3 minuten worden teruggebracht. Hierdoor wordt de inzettijd met ongeveer 5 minuten verlengd (zie figuur 5.7). Gelet op de hiervoor beschreven fysieke mogelijkheden van het brandweerpersoneel is de maximale hoogte voor gebouwen met een publieksfunctie zonder brandweerlift en blusleiding (ook met langere inzettijd) vooralsnog ongeveer 20 meter.
34
6.
Brandbevei ligingsmaatregelen en - voorzieningen op hoofdlijnen
4.
Het voorkomen van een brandweerinzet door de brand vrijwel direct na het ontstaan automatisch te blussen of onder controle te hebben (blustijd < 5 minuten) Door het toepassen van een automatische sprinklerinstallatie kan een brand geblust of ten minste onder controle worden gehouden. Hierdoor blijft de inzet van de brandweer beperkt tot een nacontrole (zie figuur 5.6). 6.3
Plaatselijke afwijkingen in opkomsttijd en brandweersterkte
Het brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie is onder andere bedoeld voor het op één lijn brengen van de landelijke regelgeving met betrekking tot de brandveiligheid. In het brandbeveiligingsconcept is voor de bepaling van de opkomsttijd van de brandweer en het aantal brandweereenheden gebruik gemaakt van de aanbevelingen uit de 'handleiding Brandweerzorg'. Op lokaal niveau kunnen opkomsttijd en brandweersterkte afwijken van deze waarden. Hierdoor kan het voorkomen dat voor een bepaald gebouw met een publieksfunctie in een gemeente het in dit brandbeveiligingsconcept omschreven brandveiligheidsniveau niet wordt gehaald. Met de in dit brandbeveiligingsconcept beschreven systematiek kan in dat bepaalde gebouw het brandveiligheidsniveau toch wordt gehaald. Hierbij kan vooral worden gedacht aan zwaardere voorzieningen, respectievelijk maatregelen ten aanzien van de brandmelding en/of de interne organisatie van het gebouw. Eén en ander laat zich schematisch weergeven in figuur 5.1, de brandveiligheidsbalans. Hierbij dient aangetekend te worden, dat deze uitwisseling niet in conflict mag zijn met gemeentelijke- of rijksregelgeving. 6.4
Samenvatting
Vanuit een normatief brandverloop en een gebeurtenissenboom worden de brandbeveiligingsmaatregelen en -voorzieningen geformuleerd. Deze maatregelen en voorzieningen zijn onderverdeeld in: • planologie • bouwkunde • installatie-techniek • inventaris • interne organisatie en gebruik • inzet brandweer. Gebouwen met een publieksfunctie zouden altijd aan deze maatregelen en voorzieningen moeten voldoen. Indien niet kan worden voldaan aan de in het normatief brandverloop vermelde tijden, kan het treffen van aanvullende brandbeveiligingsmaatregelen en-voorzieningen nodig zijn.
35
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
36
7. Geraadpleegde literatuur 7.1 Boeken, publicaties, enzovoort Beveiliging van gebouwen P. van Soomeren/H. Stienstra Stichting Bouwresearch (rapport 180) Rotterdam 1988 Brandbeveiliging winkelcentra Nationaal Brandpreventie Instituut Den Haag 1985 ISBN 90-6800-006-3 Brandbeveiligingsconcept Onderwijsgebouwen Ministerie van Binnenlandse Zaken, Directie Brandweer en Rampenbestrijding Den Haag 1994. Brandbeveiligingsconcept Woningen en woongebouwen Ministerie van Binnenlandse Zaken, Directie Brandweer en Rampenbestrijding Den Haag 1994. Brandbeveiligingsconcept Cellen en cellengebouwen Ministerie van Binnenlandse Zaken, Directie Brandweer en Rampenbestrijding Den Haag 1994. Brandbeveiligingsconcept Gezondheidszorggebouwen Ministerie van Binnenlandse Zaken, Directie Brandweer en Rampenbestrijding Den Haag 1994. Brandbeveiligingsconcept Industriegebouwen Ministerie van Binnenlandse Zaken, Directie Brandweer en Rampenbestrijding Den Haag 1995. Brandwacht Brandwacht, Module Repressie. 3e herziene druk, Stichting Brandweeropleiding in Nederland Den Haag 1992 ISBN 90-322-50051. Bundel bouwvoorschriften: Bouwbesluit en Regelingen. 4e herziene druk, Van den Bercken, F.H. (VROM); Den Haag SDU 1994 ISBN 90-12-081246 De bedrijfsbrandweer Ministerie van Binnenlandse Zaken, Directie Brandweer en Rampenbestrijding Den Haag 1990. Handboek Schadepreventie Brandschade Preventie in winkelcentra Ir. J. Sterk, Samson Bedrijfsinformatie, Alphen aan de Rijn, 1987. Opmerking: In Bijlage C 'Literatuuronderzoek' is een overzicht opgenomen van de daarbij geraadpleegde boeken en tijdschriften Handleiding Brandweerzorg Van der Schaaf, J. (Ingenieurs/adviesbureau SAVE) Ministerie van Binnenlandse Zaken, Directie Brandweer, Den Haag 1992 Integrale veiligheidsrapportage 1993 Ministerie van Binnenlandse Zaken, Directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid, Den Haag 1993. 37
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Integrale veiligheidsrapportage 1994 Ministerie van Binnenlandse Zaken, Directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid, Den Haag 1994. Menselijk gedrag bij brand Stichting Bouwresearch, H. Zorgman rapport B29-2 Rotterdam 1984. Model-bouwverordening 1992 Vereniging van Nederlandse gemeenten Den Haag 1992. Preventie; module Brandmeester preventie Stichting Brandweeropleiding in Nederland Den Haag 1989. ISBN 90-322-54057. Situatierapport brandweer 1990 Ministerie van Binnenlandse Zaken, Directie Brandweer Den Haag 1991. Termen voor de brandweer 2e herziene druk Stichting Brandweeropleiding in Nederland Den Haag 1994. ISBN 90-322-2990-7.
38
8. Definities en begripsomschrijvingen 8.1 06-11-Centrale centrale meldplaats van de overheid die is ingericht voor de ontvangst en de verwerking van alle alarmsignalen voor brandweer, politie en ambulancevervoer. Aanvalsplan plan dat gegevens bevat die in geval van brand voor een veilig en doelmatig optreden van de brandweer nodig zijn. Aanvalsweg route in een gebouw voor het veilig en doelmatig kunnen optreden van de brandweer. Alarmeringstijd tijdsverloop tussen het ontdekken van de brand en het waarschuwen van de in het gebouw aanwezige personen. Automatisch blussen Het onder controle houden, danwel blussen van een brand met een automastische blusinstallatie. Automatische doormelding voorziening voor de overdracht van een brandmelding van een brandbeveiligingsinstallatie naar de brandweeralarmcentrale. Bedrijfsbrandweer een organisatie van mensen en middelen met als doel het gecoördineerd bestrijden van branden en ongevallen op het terrein van de inrichting. Bedrijfshulpverlener de door een werkgever op grond van artikel 22 van de Arbeidsomstandighedenwet met de daadwerkelijke uitvoering van de taken op het gebied van de bedrijfshulpverlening, bedoeld in artikel 23 van genoemde wet, zulks zo nodig in samenwerking met de hulpverleningsorganisaties die bij een ongeval een taak hebben, belaste werknemer. Bijeenkomstgebouw een gebouw of gedeelte van een gebouw, welk gebouw of gedeelte blijkens zijn constructie en inrichting bestemd is voor doeleinden van: mondelinge communicatie of cultuur. Bliksemafleiderinstallatie het gedeelte van de bliksembeveiligingsinstallatie dat dient om blikseminslagen op te vangen en deze naar de aarde af te leiden. Blusmiddel stuk gereedschap of toestel voor het blussen van brand. Blustijd tijdsverloop tussen het operationeel optreden van brandweerpersoneel en het sein brand meester. Bluswatervoorziening van te voren getroffen maatregelen om bluswater beschikbaar te hebben of te krijgen. Brandbaar eigenschap van een stof of materiaal om geheel of gedeeltelijk aan verbranding te kunnen deelnemen. Brandbeveiligingsconcept integrale benadering op hoofdlijnen van de beveiliging tegen brand en de gevolgen daarvan voor een bepaald type bouwwerk of activiteit. hier: gebouw met een publieksfunctie. 39
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Brandbeveiligingsinstallatie installatie die dient ter verhindering van branduitbreiding of voor brandbestrijding. Brandblusinstallatie installatie voor het bestrijden van brand. Brandcompartiment besloten gedeelte van een gebouw, bestemd als maximaal uitbreidingsgebied voor brand. Branddoorslag uitbreiding van een brand via een scheidingsconstructie of een open verbinding naar een andere ruimte. Brandgevaar mogelijkheid tot het ontstaan van brand en het zich uitbreiden van brand. Brandgevaarlijke werkzaamheden werkzaamheden tengevolge waarvan brand kan ontstaan en uitbreiden. Brandkraan afsluiter aan een waterleiding voor het onttrekken van water ten behoeve van de brandbestrijding. Brand meester codewoord voor de situatie waarin brand onder controle is. Brandmelding elke, al of niet juiste, melding van een brand. Brandmeldinstallatie een samenstel van aan elkaar aangepaste apparatuur, leidingen en toebehoren van leidingen, welke nodig zijn voor het ontdekken van brand, het melden van brand en het geven van stuursignalen ten behoeve van andere installaties. Brandmeldinstallatie met gedeeltelijke bewaking brandmeldinstallatie met automatische melders in vluchtroutes en risico-ruimten en dergelijke (zie NEN 2535). Brandmeldinstallatie met volledige bewaking brandmeldinstallatie met automatische melders in alle ruimten met uitzondering van natte ruimten en dergelijke (zie NEN 2535). Brandoverslag uitbreiding van een brand van een ruimte naar een andere ruimte, uitsluitend via de buitenlucht. Brandslanghaspel vast aangebrachte haspel met axiale watertoevoer voorzien van een slang. Brandstichting opzettelijk veroorzaken van brand. Brandvoortplanting uitbreiding van brand in een ruimte. Brandweer organisatie in het bijzonder belast met brandpreventie, brandbestrijding en technische hulpverlening. hier: gemeentelijke brandweer. Brandweeralarmcentrale plaats waar alle berichten voor de brandweer binnenkomen en worden verwerkt en van waaruit opdrachten aan brandweereenheden gegeven kunnen worden. Brandweereenheid (tank)autospuit met volledige bemanning. Brandweerlift een lift die door een eenvoudige handeling ter beschikking van de brandweer kan worden gesteld en waarvan een veilig gebruik ook bij brand zoveel mogelijk is gewaarborgd 40
8.
Definities en begripsomschrijvingen
Brandwerendheid weerstand (op bezwijken) tegen brand uitgedrukt in minuten. Doeltreffend de beoogde uitwerking hebbend op basis van normen, richtlijnen en dergelijke. Draagbaar blustoestel verplaatsbaar blustoestel met een totaal gewicht van ten hoogste 20 kg. Droge blusleiding vaste, niet permanent op een watervoorziening aangesloten pijpleiding in of aan een gebouw voor het transport van bluswater. Gebeurtenissenboom schematische weergave van de volgorde van de diverse stadia van een brand met de daarbij behorende akties vanaf het onstaan van de brand tot de blussing (het sein brand meester) en nazorg. Gebouw met een publieksfunctie een gebouw of gedeelte van een gebouw met een bijeenkomst-, horeca-, sport-, station- of winkelbestemming. Gebruiksvoorschriften voorschriften voor het brandveilig gebruiken van een gebouw. Gevaarlijke stoffen de categorieën stoffen zoals opgesomd in artikel 2 van de Wet Gevaarlijke Stoffen. Handbrandmelder een toestel waarmee met de hand een brandmelding kan worden gegeven. Horecagebouw een gebouw of gedeelte van een gebouw, welk gebouw of gedeelte blijkens zijn constructie en inrichting bestemd is voor doeleinden van: het bedrijfsmatig verstrekken van consumpties en het gebruik daarvan ter plekke. Hoofddraagconstructie dat deel van een constructie van een gebouw waarvan bezwijken aanleiding geeft tot het bezwijken van onderdelen van het gebouw, niet gelegen in de directe omgeving van het beschouwde onderdeel en indien het draagvermogen van de resterende draagconstructie onvoldoende is om de voorgeschreven belasting te kunnen dragen. Hoog gebouw met een publieksfunctie een gebouw met een publieksfunctie, waarvan de vloer van de hoogste verblijfsruimte hoger ligt dan 50 meter boven peil. Interne organisatie organisatie van personeelsleden in een gebouw met betrekking tot de beveiliging tegen brand. Inzetplan de wijze waarop de commandant denkt zijn eenheid/eenheden initieel te moeten inzetten, ten einde de hem opgedragen taak zo efficiënt mogelijk te kunnen uitvoeren en als zodanig in zijn 'besluit' wordt geformuleerd (wie, wat, waar, wanneer en hoe). Inzettijd tijdsverloop tussen de aankomst van de brandweereenheid bij het brandadres en het operationeel optreden van brandweerpersoneel. Logiesgebouw gebouw of gedeelte van een gebouw, in welk gebouw of welk gedeelte twee of meer logiesverblijven zijn gelegen die zijn te bereiken door een of meer gemeenschappelijke verkeersruimten. Maatgevend brandscenario een beschrijving van een reëel voorstelbare brand aan de hand van een aantal vooraf geselecteerde factoren, die de ontwikkeling en het verloop van een brand bepalen,
41
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
en waarbij aanzienlijke gevolgen voor de personen in het gebouw optreden en/of aanzienlijke schade aan inventaris of gebouw als zodanig ontstaan. Meldtijd tijdsverloop tussen het ontdekken van brand en een melding op een brandweeralarmcentrale. Nablustijd tijdsverloop tussen het sein brandmeester en het nablussen van brandresten. Nazorgtijd tijdsverloop tussen de daadwerkelijke aanvang van nazorg en de realisatie er van. Normatief brandverloop doelstellend (uiterlijk) tijdsverloop van ontdekking, melding, alarmering, ontvluchting, blussing van brand en van redding. Onbrandbaar eigenschap van een stof of materiaal, om onder brandomstandigheden niet of nauwelijks aan verbranding deel te nemen. Ontdekkingstijd tijdsverloop tussen het ontstaan van brand en het ontdekken ervan. Ontruimen het onder begeleiding verlaten van een gebouw(deel). Ontruimingsplan een aantal maatregelen die nauwkeurig bepalen onder welke omstandigheden, onder wiens leiding en langs welke weg de aanwezigen een gebouw moeten verlaten. Deze maatregelen bevatten tevens de organisatie van melding, alarmering en communicatie. Ontruimingstijd tijdsverloop tussen de alarmeringstijd en het bereiken van een veilige plaats buiten het gebouw. Open vuur niet van de buitenlucht afgeschermde warmte- of lichtbron. Operationeel klaar voor gebruik. hier: het moment dat daadwerkelijk kan worden geblust. Opkomsttijd tijdsverloop tussen de eerste melding van een incident en de aankomst bij de plaats van inzet van de eerste brandweereenheid. Opmerking: opkomsttijd = verwerkingstijd + uitruktijd + rijtijd Opstelplaats veilige, doelmatige en goed bereikbare plaats voor brandweervoertuigen, van waaruit inzet kan plaatsvinden. Overdrukinstallatie ventilatiesysteem om een ruimte, bijvoorbeeld een trappehuis onder luchtoverdruk te houden. toelichting: door deze overdruk wordt voorkomen dat er, bij brand elders in het gebouw, rook in die ruimte komt. Particuliere alarmcentrale centrale meldplaats ingericht voor de ontvangst en verwerking van alle alarmsignalen (voor brand, inbraak enzovoort) van bedrijven en instellingen (Wet op de Weerkorpsen). Permanente vuurbelasting bijdrage tot de vuurbelasting van de materialen die deel uitmaken van de bouwdelen. Redden binnen de taakuitvoering van de brandweer het in veiligheid brengen van personen in een bedreigde situatie.
42
8.
Definities en begripsomschrijvingen
Redtijd tijdsverloop tussen het operationeel worden van de bedrijfshulpverleners/het brandweerpersoneel en het moment dat alle personen uit het bedreigde gebied zijn gehaald. Rijtijd tijdsverloop tussen het verlaten van de kazerne bij het uitrukken en de aankomst van de eerste brandweereenheid op de plaats van inzet. Rookcompartiment besloten gedeelte van een gebouw, bestemd als maximum verspreidingsgebied voor rook. Rook- en warmteafvoerinstallatie installatie voor afvoer van rook en warmte bij brand via rookluiken of ventilatoren, gekoppeld aan een automatische brandmeldinstallatie. Rookwerendheid weerstand tegen rookdoorgang, uitgedrukt in minuten. Salvage de eerste te nemen buitengewone maatregelen tijdens of meteen na repressie, om samen met de belangrijkste beredderingsmaatregelen een schadestop te bewerkstelligen en de verdere beredderingsmaatregelen mogelijk te maken. Sluis verkeersruimte met een lengte van ten minste 2 meter tussen een rookcompartiment en de toegang tot een besloten vluchttrappehuis. Sportgebouw een gebouw of gedeelte van een gebouw, welk gebouw of gedeelte blijkens zijn constructie en inrichting bestemd is voor doeleinden van sport. Sprinklerinstallatie brandblusinstallatie waarmee automatisch door middle van sprinklers een blusstof op en rondom een brand wordt gesproeid. Stationsgebouw een gebouw of gedeelte van een gebouw, welk gebouw of gedeelte blijkens zijn constructie en inrichting bestemd is voor doeleinden van aankomst en vertrek van openbare voorzieningen van weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer. Standaardbrandkromme conventioneel temperatuurverloop bij experimentele beproevingen betreffende de brandwerendheid van bouwdelen volgens NEN 6069. Uitruktijd tijdsverloop tussen het waarschuwen van het brandweerpersoneel en het verlaten van de brandweerkazerne. Variabele vuurbelasting bijdrage tot de vuurbelasting van de materialen die geen deel uitmaken van de bouwdelen. Veiligheidstrappehuis verkeersruimte waarin een trap is gelegen waarover een vluchtweg voert, welke ruimte in de vluchtrichting uitsluitend kan worden bereikt vanuit een niet besloten ruimte. Verwerkingstijd tijdsverloop tussen de eerste melding op de brandweeralarmcentrale en het waarschuwen van brandweerpersoneel. Vlamoverslag verschijnsel tijdens de ontwikkeling van een brand in een ruimte waarbij door ontbranding van gasvormige ontledingsprodukten die ruimte plotseling geheel in brand staat. Vliegvuur door opstijgende hete gassen of door wind meegevoerde brandende vaste stoffen.
43
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Vluchtroute route, uitsluitend voerend over een of meer vloeren, trappen of hellingbanen, langs welke route onder begeleiding een opvangruimte of het aansluitende terrein kan worden bereikt zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend. Vluchttrappehuis verkeersruimte waarin een trap is gelegen waarover een vluchtroute voert. Vluchtroute-aanduiding bewegwijzering van de vluchtroute. Vuurbelasting de hoeveelheid warmte, die vrijkomt per eenheid vloeroppervlak bij volledige verbranding van alle in een ruimte aanwezige brandbare materialen, met inbegrip van de materialen die deel uitmaken van de bouwdelen die zich in deze ruimte bevinden, danwel deze ruimte begrenzen. Winkelgebouw een gebouw of gedeelte van een gebouw, welk gebouw of gedeelte blijkens zijn constructie en inrichting bestemd is voor doeleinden van: het verhandelen van materialen, goederen en diensten. Zeer hoog gebouw met een publieksfunctie een gebouw met een publieksfunctie waarvan de vloer van de hoogste verblijfsruimte hoger ligt dan 100 meter boven peil.
44
9. Kenschets van gebouwen met een publieksfunctie 9.1 In deze bijlage wordt het begrip gebouw met een publieksfunctie nader uitgewerkt. De bedoeling van de hieruit voortvloeiende kenschets is een nadere afbakening te geven van het toepassingsgebied van het brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie. Voor gebouwen of gedeelten van gebouwen die buiten het in deze bijlage geschetste kader vallen, zijn andere brandbeveiligingsconcepten van toepassing. Dit brandbeveiligingsconcept is van toepassing op die (delen van) gebouwen welke blijkens hun constructie en inrichting zijn bestemd voor: • mondelinge communicatie en cultuur; • bedrijfsmatig verstrekken van consumpties en het gebruik ter plekke; • doeleinden van sport; • aankomst en vertrek van openbare voorzieningen van weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer; • het verhandelen van materialen, goederen en diensten. 1. Typen gebouwen met een publieksfunctie Men kan de gebouwen met een publieksfunctie indelen op grond van het gebruik. Dit geeft de indeling in de volgende hoofdgroepen: 1 bijeenkomstgebouwen 2 horecagebouwen 3 sportgebouwen 4 stationsgebouwen 5 winkelgebouwen. Het onderscheid tussen gebouwen is niet altijd eenvoudig te maken. Bijvoorbeeld een discotheek heeft zowel een bijeenkomstgebouwfunctie als een horecafunctie en bij een groot sportevenement kan sprake zijn van de combinatie bijeenkomst- en sportfunctie. Aangezien de risico's met betrekking tot brand op hoofdlijnen voor beide typen gebouwen hetzelfde zijn, is uit brandtechnische overwegingen geen noodzaak aanwezig om een onderscheid te maken. De diverse soorten gebouwen met een publieksfunctie zijn hieronder overzichtelijk gerangschikt. De toegevoegde lijst van gebouwen met een publieksfunctie is niet limitatief, doch geeft een idee van de gebouwen die in een bepaalde categorie vallen. Gebouwen met een publieksfunctie Bijeenkomstgebouwen aula bioscoop buurthuis discotheek 1 kerk kinderdagverblijf museum ontmoetingscentrum 1
Het CBS hanteert voor wat betreft de discotheken een andere indeling, namelijk een horecagebouw 45
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
peuterspeelzaal tentoonstellingshal theater wijkcentrum HorecagebouwenHet brandbeveiligingsconcept logiesgebouwen en woongebouwen met een bijzondere bestemming is van toepassing op hotels. bedrijfskantine/sportkantine café eetzaal/mess restaurant snackbar Sportgebouwen balletstudio fitnesscentrum gymzaal overdekt sportstadion sporthal zwembad Stationsgebouwen overdekt station (trein-, metro en bus) luchthavengebouw havengebouw Winkelgebouwen bouwmarkt kiosk reisbureau warenhuis winkel/winkelcentrum 2.
Het gebouw met een publieksfunctie
Bereikbaarheid De bereikbaarheid van het gebouw voor de brandweer zal over het algemeen geen probleem zijn. Een mogelijk belemmerende factor voor de bereikbaarheid kan het vele verkeer en de grote toeloop van publiek zijn, met name direct voor de aanvang en na het slot van het evenement. Ook kunnen tijdens het evenement foutief geparkeerde voertuigen de nodige problemen geven. Indeling Een fysiek gebouw kan geheel of gedeeltelijk een publieksfunctie hebben. In zo'n gebouw kunnen afhankelijk van de bestemming diverse soorten ruimten voorkomen. In verband met de diversiteit van de publieksgebouwen en hun gebruik heeft een nadere specificatie van de indeling in ruimten weinig zin. Paragraaf 1 van dit hoofdstuk geeft hiervoor een voldoende indruk. In verreweg de meeste gevallen zullen het gebouwen betreffen die meerdere functies in zich herbergen. Er is dan sprake van een combinatiegebouw. Voor zover het combinaties van functies betreft, die onderdeel uitmaken van dit concept, is er geen probleem. Echter, het kan ook zo zijn dat het gebouw een aantal ruimten bevat die onderdeel uitmaken van een ander concept. Zo is op slaapaccommodaties (bijvoorbeeld een hotel behorend bij een congrescentrum) het brandbeveiligingsconcept logiesgebouwen en woongebouwen met een 46
9.
Kenschets van gebouwen met een publieksfunctie
bijzondere bestemming van toepassing en op instructielokalen behorend bij een publieksgebouw het brandbeveiligingsconcept onderwijsgebouwen. Afmetingen Gebouwen met een publieksfunctie worden in een grote verscheidenheid aangetroffen. Het gebouw met een publieksfunctie kan onderdeel zijn van een groter geheel (bijvoorbeeld een restaurant als onderdeel van een hotel). Het gebouw met een publieksfunctie kan gelegen zijn op de begane grond en slechts enkele ruimten omvatten. Ook kan het een oppervlak hebben van enkele hectaren, enige tientallen meters hoog zijn en meerdere bouwlagen bevatten. 3. De populatie De kenmerken van de populatie van een publieksgebouw geven informatie over de wijze waarop deze populatie zich zal gedragen bij brand en bij de ontruiming van het gebouw. Leeftijd De leeftijd van de gebruikers van een publieksgebouw varieert zeer sterk per soort publieksgebouw en is in gebouwen waarin (verschillende soorten) evenementen worden gehouden afhankelijk van de doelgroepen waarvoor die evenementen worden georganiseerd. Jongere kinderen (tot circa zes jaar) zullen doorgaans nog niet zelfstandig een gebouw kunnen verlaten. Validiteit en geestelijke gesteldheid Indien wordt gesproken over bezoekers van publieksgebouwen wordt in zijn algemeenheid aangenomen dat deze voor het merendeel valide (dus zelfredzaam) zijn, over goede geestelijke en verstandelijke vermogens beschikken en zich in wakende toestand bevinden. Meestal zijn ze onbekend met de indeling van het gebouw. Ten aanzien van de geestelijke gesteldheid kan worden opgemerkt dat overmatig gebruik van alcohol en drugs (bijvoorbeeld bij house-party's) aanleiding kan zijn tot minder rationeel en zelfs agressief gedrag. Verder wordt er van uitgegaan dat de aanwezige minder- of niet valide (dus niet-zelfredzame) personen in geval van brand door de andere aanwezigen worden geholpen om een veilige plaats te bereiken. Hierbij wordt er van uitgegaan dat het aantal niet-zelfredzame personen gering is. Aantal in het gebouw aanwezige personen Het aantal personen dat in een publieksgebouw aanwezig is, wordt bepaald door de grootte, de functie en het gebruik van het gebouw. In een publieksgebouw kunnen enkele tot vele duizenden personen aanwezig zijn. Het aantal personeelsleden is afgestemd op de functie en het gebruik. Personeel In gebouwen met een publieksfunctie treft men doorgaans veel tijdelijk personeel (inleen-, uitzendkrachten) aan. Het tijdelijk personeel is veelal niet (goed) op de hoogte van de indeling van het gebouw en de daar geldende veiligheidsprocedures. Bezoekers Bezoekers aan gebouwen met een publieksfunctie zijn veelal niet (goed) bekend met de indeling van het gebouw en de daar geldende veiligheidsprocedures. 4. Het gebruik van een gebouw met een publieksfunctie Het gebruik van publieksgebouwen is afgestemd op de functie van het gebouw. Sommige hebben een min of meer enkelvoudige functie, zoals de meeste winkels, musea, sportgebouwen, café's en restaurants. Andere daarentegen hebben een meervoudige functie zoals tentoonstellingshallen,
47
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
theaters, kerken, ontmoetingscentra en sommige sportgebouwen. Uit oogpunt van commerciële exploitatie is meervoudig gebruik voor velerlei doeleinden vaak een noodzaak. Het tijdstip waarop publieksgebouwen geopend zijn voor het publiek is afhankelijk van de functie van het gebouw en het gebruik. Er is sprake van zowel dag-, avond- en nachtgebruik. 5. De interne organisatie van een gebouw met een publieksfunctie De Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) stelt in artikel 3, lid d dat de werkgever 'doeltreffende maatregelen moet nemen teneinde het mogelijk te maken dat de werknemer, indien een toestand ontstaat, waarin direct gevaar voor zijn veiligheid of gezondheid aanwezig is, zich snel in veiligheid kan stellen, dan wel andere passende maatregelen kan nemen en ten einde te verzekeren dat, indien schade aan zijn gezondheid is toegebracht, de gevolgen hiervan zoveel mogelijk kunnen worden beperkt.' In artikel 22 en 23 van de wet wordt deze verplichting verder uitgewerkt in de vorm van een bedrijfshulpverleningsorganisatie. Artikel 23 gaat daarbij in op het takenpakket van de interne organisatie: 1 Het verlenen van eerste hulp bij ongevallen. 2 Het beperken en bestrijden van brand en het voorkomen en beperken van ongevallen. 3 Het in noodsituaties alarmeren en evacueren van alle werknemers en andere personen in het bedrijf of in de inrichting (hier het gebouw met een publieksfunctie). 4 Het alarmeren van en samenwerking met de gemeentelijke brandweer en andere hulpverleningsorganisaties in verband met de in de onderdelen a tot en met c bedoelde bijstand. Ook de Model-bouwverordening stelt het college van burgemeester en wethouders in een gemeente in de gelegenheid aan een gebruiksvergunning van een publieksgebouw voorwaarden te verbinden met betrekking tot de interne organisatie bij brand. De voorwaarden kunnen onder andere worden gesteld met betrekking tot: • een brandveiligheidsinstructie • een ontruimingsplan uitgaande van de bestaande interne organisatie. In de instructie dient beschreven te staan welke acties dienen te worden ondernomen op het moment dat een brand wordt waargenomen in het gebouw met een publieksfunctie. De acties omvatten achtereenvolgens: alarmeren van het personeel/bezoekers, melden van de brand aan de brandweer, ontruimen van het bedreigde deel van het gebouw, en eventueel blussen. De instructie dient bekend te zijn bij alle personeelsleden. Indien in een gebouw geen personeel aanwezig is, dient de eigenaar/beheerder er voor zorg te dragen dat bezoekers brand kunnen melden en dat bezoekers bij brand kunnen worden gealarmeerd en veilig het gebouw kunnen ontruimen. 6. Vuurbelasting De vuurbelasting van de publieksgebouwen verschilt per type publieksgebouw, terwijl de vuurbelasting van de verschillende ruimten binnen een publieksgebouw sterk uiteen kan lopen. Bijkomstige factor is, dat afhankelijk van het gebruik van de diverse ruimten de vuurbelasting sterk kan variëren. Er wordt de volgende indeling aangehouden: 1 vuurbelasting 95 MJ/m 2 ( 5 kg vurehout/m 2 ) • vluchtroutes (gangen/trappehuizen en dergelijke) 2 vuurbelasting > 95 MJ/m 2 en 380 MJ/m 2 (> 5 en 20 kg vurehout/m 2 ) • aula's • gebedsruimten • sporthallen • stationshallen 3 vuurbelasting > 380 MJ/m 2 en 570 MJ/m 2 (> 20 en 30 kg vurehout/m 2 ) • bioscoop/theaterzalen • café's 48
9.
Kenschets van gebouwen met een publieksfunctie
• musea • restaurants • tentoonstellingsruimten 3 • winkels 4 4 vuurbelasting > 570 MJ/m 2 (> 30 kg vurehout/m 2 ) • magazijnen • sauna's • tentoonstellingsruimten 5 • warenhuizen • winkels 6
De opsomming van de ruimten is niet limitatief, maar geeft een indicatie. Gekozen is voor ruimten die typerend zijn voor een bepaalde gebouwfunctie. 7. Gebouwen met een publieksfunctie en milieueffecten bij brand Een risico bij brand in bestaande gebouwen met een publieksfunctie wordt gevormd door het asbest dat in bouwmaterialen kan zijn verwerkt. In nieuwbouw zal vanwege het verbod op de toepassing van dit materiaal dit gevaar niet aanwezig zijn. In specifieke gevallen kunnen in geval van brand milieugevaarlijke stoffen vrijkomen, bijvoorbeeld chloor bij zwembaden en ammoniak bij ijsbanen. Andere noemenswaardige milieueffecten bij brand zijn voor de gebouwen met een publieksfunctie niet te verwachten. Het brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie is niet van toepassing op het transport van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld railvervoer door stations).
3 4 5 6
afhankelijk van gebruik afhankelijk van gebruik afhankelijk van gebruik afhankelijk van gebruik 49
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
50
10. Statistische gegevens 10.1 Bijna alle gemeentelijke brandweren vullen na inzet bij een brand een brandrapport in en sturen dat naar het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Daar dit in ruim 95% van de gevallen gebeurt, wordt een goed overzicht verkregen van de branden, die een zodanige omvang hebben gekregen dat de brandweer werd gealarmeerd. Het kan evenwel voorkomen dat een brand niet aan het CBS is gemeld. Indien op een andere wijze van deze brand kennis is genomen, zijn de bekende gegevens toegevoegd. Het CBS gebruikt deze gegevens voor haar jaarlijkse publikatie 'Brandweerstatistiek' (vóór 1993 'Statistiek der Branden' geheten), waarbij aspecten als aantal branden, oorzaken, plaats van ontstaan, slachtoffers en schadebedragen een belangrijke rol spelen. Om inzicht te krijgen in het fenomeen brand in gebouwen met een publieksfunctie, de oorzaken, gevolgen en dergelijke heeft het CBS op verzoek van het ministerie van Binnenlandse Zaken een gegevensverzameling over de jaren 1988 t/m 1993 van branden in gebouwen met een publieksfunctie ter beschikking gesteld. Het CBS onderscheidt bij de verwerking van de gegevens een aantal categorieën, namelijk: Bijeenkomstgebouwen • theater, bioscoop • museum, bibliotheek • sociaal cultureel centrum • evenementenhal/info. expogebouw (tentoonstellingshal) Horecagebouwen • restaurant • café, bar, nachtclub • kantine, bijgebouw op sportveld Sportgebouwen • sporthal, zwembad Winkelgebouwen • winkel (klein, niet in winkelcentrum) • winkelcentrum, open • warenhuis Sinds 1993 is een aantal categorieën nader onderverdeeld. Dit had de volgende consequenties: Bijeenkomstgebouwen De categorie theater, bioscoop is gesplitst in: • theater, amusementsgebouw • bioscoop Van de categorie sociaal cultureel centrum zijn een aantal nieuwe categorieën afgesplitst, te weten: • kathedraal, kerk, kapel • ander religieus gebouw 51
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
• mortuarium, uitvaargebouw Horecagebouwen De categorie café, bar, nachtclub is gesplitst in: • café, bar • disco, dancing, nachtclub Sportgebouwen Hier is niets veranderd. Winkelgebouwen De categorie winkelcentrum gesplitst in: • winkelcentrum, open • winkelcentrum, overdekt Stationsgebouwen Dit is een nieuwe groep gebouwen, waarvan in de categorie spoorwegstation in 1993 een aantal branden voorkwamen. Daar waar nieuwe categorieën zijn ontstaan is in verband met de vergelijkbaarheid van de aantallen in de tabellen de indeling van vóór 1993 gebruikt. 1. Aantal branden in gebouwen met een publieksfunctie Allereerst is gekeken naar het aantal branden in gebouwen met een publieksfunctie (zie tabel B.1). Bijeenkomstgebouwen Sinds 1991 is het aantal branden in de categorie theater, bioscoop en de categorie museum, bibliotheek toegenomen ten opzichte van de voorgaande drie jaren. Na een daling aan het eind van de jaren tachtig is het aantal branden in de categorie sociaal cultureel centrum weer langzaam aan het stijgen. Horecagebouwen Na de daling van het aantal branden in de categorie restaurant welke tot en met 1990 plaats vond, is het aantal branden weer op het niveau van 1988 gekomen. Het aantal branden in de categorie café, bar, nachtclub vertoont de laatste jaren een stijgende tendens en was in 1993 ruim tweemaal zo hoog als aan het eind van de jaren tachtig. In 1993 waren er 42 branden in de nieuwe categorie disco, dancing, nachtclub en 158 in de categorie café, bar. Sportgebouwen Na een opmerkelijke stijging in 1991 en 1992 is het aantal branden in 1993 weer gedaald naar het niveau van 1988-1990. Winkelgebouwen Na een opmerkelijke daling tot en met 1990 van het aantal branden in winkels steeg het aantal sinds 1991 weer tot het niveau van 1988. Het aantal branden in winkelcentra nam in 1990 enorm toe (een verdrievoudiging van het aantal van de voorgaande jaren) en is sindsdien op een gelijk niveau gebleven. Het aantal branden in warenhuizen blijft de laatste jaren redelijk gelijk, met uitschieters naar boven in 1988 en 1992. Stationsgebouwen In de nieuwe categorie spoorwegstations werden in 1993 zestien branden gemeld.
52
10.
Statistische gegevens
Tabel 10.1 Aantal branden per jaar per soort inrichting Bijeenkomstgebouwen Soort inrichting
1988
1989
1990
1991
1992
1993
Totaal
theater, bioscoop
5
2
9
14
16
14
70
museum, bibliotheek
8
7
6
16
18
10
65
sociaal cultureel centrum
111
81
61
73
79
83
488
evenementenhal/info. expogebouw
0
3
3
2
4
6
18
Totaal
124
103
79
105
117
113
641
Soort inrichting
1988
1989
1990
1991
1992
1993
Totaal
restaurant
196
166
138
199
194
176
1069
café, bar, nachtclub
89
97
101
145
117
200
749
kantine, bijgebouw op sportveld
32
28
39
54
48
36
237
Totaal
317
291
278
398
359
412
2055
Soort inrichting
1988
1989
1990
1991
1992
1993
Totaal
sporthal, zwembad
39
34
28
43
58
33
235
Soort inrichting
1988
1989
1990
1991
1992
1993
Totaal
winkel
181
165
139
190
209
158
1042
winkelcentra
31
35
98
109
98
104
475
warenhuis
29
23
25
22
32
19
150
Totaal
241
223
262
321
339
281
1667
Horecagebouwen
Sportgebouwen
Winkelgebouwen
2. Oorzaken Per gebouwtype zijn de oorzaken in tabel B.2 aangegeven. Achter het aantal is tussen haakjes het percentage van het totaal aantal branden vermeld. Het percentage 'oorzaak onbekend' schommelt in alle gevallen, op een enkele uitzondering na, rond de 20%. Bijeenkomstgebouwen In zijn totaliteit is brandstichting de meest voorkomende brandoorzaak. Daarnaast zijn 'defecten en technische storingen' en 'spelen met vuur' relatief veel voorkomende oorzaken. Horecagebouwen De categorie 'defect, technische storing' is de meest voorkomende brandoorzaak. Daarnaast is brandstichting een relatief veel voorkomende oorzaak. Er is een dalende tendens waarneembaar bij de oorzaak 'defect, technische storing'. Sportgebouwen Brandstichting is de meest voorkomende brandoorzaak. Daarnaast is 'defect, technische storing' een relatief veel voorkomende oorzaak. Er is een dalende tendens waarneembaar bij de oorzaa brandstichting. De oorzaak 'defect, technische storing' is sinds 1991 zo'n 25%.
53
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Winkelgebouwen De categorie 'defect, technische storing' is de meest voorkomende brandoorzaak. Daarnaast zijn brandstichting en in mindere mate 'spelen met vuur' relatief veel voorkomende oorzaken. Er is een dalende tendens waarneembaar bij de oorzaken 'defect, technische storing', 'spelen met vuur' en roken. Stationsgebouwen Gezien het geringe aantal branden zijn hier geen conclusies te trekken. In 1993 waren er zestien branden waarvan vier ten gevolge van brandstichting en drie ten gevolge van spelen met vuur.
54
10.
Statistische gegevens
Tabel 10.2 Aantal branden per jaar naar oorzaak
55
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Bijeenkomstgebouwen Oorzaak
1988
1989
1990
1991
1992
1993
Totaal
brandstichting
40 (32%)
41 (40%)
32 (41%)
39 (37%)
44 (38%)
33 (29%)
229 (36%)
spelen met vuur
14 (11%)
11 (11%)
5 (6%)
10 (10%)
7 (6%)
10 (9%)
57 (9%)
roken
11 (9%)
6 (6%)
5 (6%)
4 (4%)
4 (3%)
6 (5%)
36 (6%)
werkzaamheden
1 (1%)
4 (4%)
3 (4%)
2 (2%)
7 (6%)
8 (7%)
25 (3%)
defect/storing
25 (20%)
18 (17%)
18 (23%)
23 (22%)
18 (15%)
18 (16%)
120 (19%)
onbekend
28 (23%)
18 (17%)
15 (19%)
18 (17%)
28 (24%)
21 (19%)
128 (20%)
Totaal 1
124 (100%)
103 (100%)
79 (100%)
105 (100%)
117 (100%)
113 (100%)
641 (100%)
Oorzaak
1988
1989
1990
1991
1992
1993
Totaal
brandstichting
60 (19%)
58 (20%)
46 (17%)
81 (20%)
85 (24%)
80 (19%)
410 (20%)
spelen met vuur
5 (2%)
7 (2%)
9 (3%)
10 (3%)
8 (2%)
6 (1%)
45 (2%)
roken
12 (4%)
9 (3%)
10 (4%)
15 (4%)
19 (5%)
16 (4%)
81 (4%)
werkzaamheden
2 (1%)
5 (2%)
1 (0%)
2 (1%)
2 (1%)
13 (3%)
25 (1%)
defect/storing
153 (49%)
145 (50%)
151 (54%)
187 (47%)
156 (43%)
159 (39%)
951 (46%)
onbekend
74 (23%)
63 (22%)
48 (17%)
72 (18%)
71 (20%)
81 (20%)
409 (20%)
Totaal 2
317 (100%)
291 (100%)
278 (100%)
398 (100%)
359 (100%)
412 (100%)
2055 (100%)
Oorzaak
1988
1989
1990
1991
1992
1993
Totaal
brandstichting
13 (33%)
8 (24%)
5 (18%)
20 (47%)
18 (21%)
7 (31%)
71 (30%)
spelen met vuur
1 (3%)
2 (6%)
4 (14%)
1 (2%)
4 (7%)
1 (3%)
13 (6%)
roken
0 (0%)
1 (3%)
0 (0%)
2 (5%)
0 (0%)
1 (3%)
4 (2%)
werkzaamheden
3 (8%)
4 (12%)
3 (11%)
1 (2%)
1 (2%)
4 (12%)
16 (7%)
defect/storing
12 (31%)
11 (32%)
11 (39%)
11 (26%)
15 (26%)
8 (24%)
68 (29%)
onbekend
10 (25%)
6 (18%)
4 (14%)
2 (5%)
9 (16%)
8 (24%)
39 (17%)
39 (100%)
34 (100%)
28 (100%)
43 (100%)
58 (100%)
33 (100%)
235 (100%)
Oorzaak
1988
1989
1990
1991
1992
1993
Totaal
brandstichting
42 (17%)
36 (16%)
52 (20%)
77 (24%)
82 (24%)
52 (19%)
341 (20%)
spelen met vuur
19 (8%)
15 (7%)
24 (9%)
28 (9%)
24 (7%)
13 (5%)
123 (7%)
roken
6 (2%)
6 (3%)
9 (3%)
10 (3%)
6 (2%)
5 (2%)
42 (3%)
werkzaamheden
5 (2%)
9 (4%)
7 (3%)
9 (3%)
9 (3%)
20 (7%)
59 (4%)
defect/storing
101 (42%)
42 (19%)
90 (34%)
107 (33%)
131 (39%)
87 (31%)
609 (37%)
onbekend
52 (22%)
46 (21%)
57 (22%)
56 (17%)
53 (16%)
62 (22%)
326 (20%)
Totaal 4
241 (100%)
223 (100%)
262 (100%)
321 (100%)
339 (100%)
281 (100%)
1667 (100%)
Horecagebouwen
Sportgebouwen
Totaal
3
Winkelgebouwen
56
10.
Statistische gegevens
Daar het aantal branden per brandoorzaak per type gebouw sterk kan verschillen is een uitsplitsing gemaakt naar de verschillende soorten onderzochte gebouwen (zie tabel B.3). Bijeenkomstgebouwen Opvallend bij de categorie 'sociaal cultureel centrum' is het hoge percentage brandstichtingen. Bij theaters en evenementenhallen is brandstichting niet meer de belangrijkste brandoorzaak, maar 'defect, technische storing'. Horecagebouwen Bij kantines van sportverenigingen is brandstichting de belangrijkste brandoorzaak met een opvallend hoog percentage van 46%. Mogelijk ligt hier een relatie met brandstichting na inbraak. In restaurants bedraagt het percentage branden met als oorzaak 'defect, technische storing' bijna 60%. In café's ligt het aantal branden door roken ruim boven het gemiddelde. Sportgebouwen Geen nadere uitsplitsing. Winkelgebouwen Een uitsplitsing is gemaakt naar de drie soorten onderzochte winkelgebouwen. Bij winkelcentra is 'spelen met vuur' een veel grotere brandoorzaak dan bij de twee andere categorieën en komt brandstichting ook vaker voor. Het aantal branden door 'defect, technische storing' ligt hier echter aanmerkelijk lager. Stationsgebouwen Geen nadere uitsplitsing.
1 2 3 4
Alleen de meest voorkomende oorzaken + onbekend zijn genoemd, zodat men bij optelling niet op het totaal uitkomt Alleen de meest voorkomende oorzaken + onbekend zijn genoemd, zodat men bij optelling niet op het totaal uitkomt Alleen de meest voorkomende oorzaken + onbekend zijn genoemd, zodat men bij optelling niet op het totaal uitkomt Alleen de meest voorkomende oorzaken + onbekend zijn genoemd, zodat men bij optelling niet op het totaal uitkomt 57
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Tabel 10.3 Totaal aantal branden per inrichting naar oorzaak Bijeenkomstgebouwen 1988 - 1993 Oorzaak
theater, bioscoop
museum bibliotheek
sociaal cultureel centr.
evenementenhal/info. expogebouw
totaal
brandstichting
16
23%
18
28%
191
39%
4
22%
229
36%
spelen met vuur
6
9%
5
8%
46
9%
0
0%
57
9%
roken
4
6%
3
5%
27
6%
2
11%
36
6%
werkzaamheden
7
10%
4
6%
12
2%
2
11%
25
4%
defect/storing
21
30%
161
25%
77
16%
6
33%
120
19%
onbekend
6
9%
12
18%
106
22%
4
22%
128
20%
Totaal 5
70
100%
65
100%
488
100%
18
100%
641
100%
Horecagebouwen 1988 - 1993 Oorzaak
restaurant
café, bar, nachtclub
kantine
brandstichting
139
13%
163
22%
108
46%
410
20%
spelen met vuur
17
2%
15
2%
13
5%
45
2%
roken
30
3%
48
6%
3
1%
81
4%
werkzaamheden
10
1%
14
2%
1
0%
25
1%
defect/storing
628
59%
285
38%
38
16%
951
46%
onbekend
171
16%
172
23%
66
28%
409
20%
1069
100%
749
100%
237
100%
2055
100%
Totaal
6
totaal
Winkelgebouwen 1988 - 1993 Oorzaak
winkel
winkelcentrum
warenhuis
totaal
brandstichting
189
18%
124
26%
28
19%
341
20%
spelen met vuur
43
4%
73
15%
7
5%
123
7%
roken
24
2%
14
3%
4
3%
42
3%
werkzaamheden
42
4%
11
2%
10
7%
63
4%
defect/storing
419
40%
133
28%
57
38%
609
37%
onbekend
223
21%
76
16%
27
18%
326
20%
Totaal 7
1042
100%
475
100%
150
100%
1667
100%
3. plaats van ontstaan De plaats van ontstaan van de brand is voor de afzonderlijk gebouwen weergegeven in tabel B.4 Uit de CBS-gegevens blijkt dat in 25 - 30% van de gevallen op het brandrapport als plaats van ontstaan, de categorie 'binnen het gebouw, zonder nadere aanduiding' wordt aangegeven. Bijeenkomstgebouwen De meest voorkomende ruimten waar brand ontstaat zijn de technische ruimte, verblijfsruimte, gang, trap, hal en de keuken/kantine. Het aantal branden in de keuken/kantine vertoont een dalende tendens. 5 6 7 58
Alleen de meest voorkomende oorzaken + onbekend zijn genoemd, zodat men bij optelling niet op het totaal uitkomt Alleen de meest voorkomende oorzaken + onbekend zijn genoemd, zodat men bij optelling niet op het totaal uitkomt Alleen de meest voorkomende oorzaken + onbekend zijn genoemd, zodat men bij optelling niet op het totaal uitkomt
10.
Statistische gegevens
Horecagebouwen De keuken/kantine, de verblijfsruimte en de technische ruimte zijn de meest voorkomende ruimten waar brand ontstaat. Vanaf 1988 zijn de percentages van de plaatsen van ontstaan tamelijk constant. Sportgebouwen De meest voorkomende ruimten waar brand ontstaat zijn de technische ruimte en de keuken/kantine. Winkelgebouwen De meeste branden ontstaan in de technische ruimte. De branden in de categorie keuken/kantine vertonen een stijgende tendens. Opvallend is dat winkelgebouwen het enige gebouwtype is waar brand in vuilopslag regelmatig voorkomt. Stationsgebouwen Gezien het geringe aantal branden zijn hier geen conclusies te trekken.
59
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Tabel 10.4 Aantal branden per jaar naar plaats van ontstaan Bijeenkomstgebouwen Plaats ontstaan
1988
1989
1990
1991
1992
1993
Totaal
keuken, kantine
19 (15%)
16 (16%)
12 (15%)
15 (14%)
7 (6%)
8 (7%)
77 (12%)
gang, trap, hal
12 (10%)
13 (13%)
7 (9%)
9 (9%)
13 (11%)
12 (11%)
66 (10%)
technische ruimte
16 (13%)
14 (14%)
22 (28%)
16 (15%)
22 (19%)
26 (23%)
116 (18%)
verblijfsruimte
19 (15%)
16 (16%)
6 (8%)
15 (14%)
18 (15%)
19 (17%)
93 (15%)
124 (100%)
103 (100%)
79 (100%)
105 (100%)
117 (100%)
113 (100%)
641 (100%)
Plaats ontstaan
1988
1989
1990
1991
1992
1993
Totaal
keuken, kantine
122 (38%)
102 (35%)
13 (41%)
174 (44%)
140 (39%)
157 (38%)
808 (39%)
gang, trap, hal
4 (1%)
10 (3%)
8 (3%)
19 (5%)
14 (4%)
14 (3%)
69 (3%)
technische ruimte
47 (15%)
34 (12%)
44 (16%)
40 (10%)
48 (13%)
66 (16%)
279 (14%)
verblijfsruimte
47 (15%)
38 (13%)
33 (12%)
51 (13%)
48 (13%)
67 (16%)
284 (14%)
317 (100%)
291 (100%)
278 (100%)
398 (100%)
359 (100%)
412 (100%)
2055 (100%)
1988
1989
1990
1991
1992
1993
Totaal
6 (15%)
5 (15%)
4 (14%)
3 (7%)
5 (9%)
6 (18%)
29 (12%)
gang, trap, hal
3 (8%)
2 (6%)
2 (7%)
2 (5%)
5 (9%)
3 (9%)
17 (7%)
technische ruimte
10 (26%)
5 (15%)
4 (14%)
9 (21%)
7 (12%)
6 (18%)
41 (17%)
verblijfsruimte
3 (8%)
2 (6%)
2 (7%)
3 (7%)
3 (5%)
1 (3%)
14 (6%)
39 (100%)
34 (100%)
28 (100%)
43 (100%)
58 (100%)
33 (100%)
235 (100%)
Plaats ontstaan
1988
1989
1990
1991
1992
1993
Totaal
keuken, kantine
13 (5%)
10 (4%)
14 (5%)
18 (6%)
26 (8%)
26 (9%)
107 (6%)
werkplaats
23 (10%)
12 (5%)
6 (2%)
12 (4%)
20 (6%)
6 (2%)
79 (5%)
gang, trap, hal
9 (4%)
12 (5%)
21 (8%)
19 (6%)
16 (5%)
11 (4%)
88 (5%)
technische ruimte
67 (28%)
66 (30%)
59 (23%)
79 (25%)
85 (25%)
69 (25%)
425 (25%)
verblijfsruimte
10 (4%)
4 (2%)
8 (3%)
6 (2%)
11 (3%)
13 (5%)
52 (3%)
vuilopslag
4 (2%)
4 (2%)
12 (5%)
14 (4%)
8 (2%)
10 (4%)
52 (3%)
Totaal branden 12
241 (100%)
223 (100%)
262 (100%)
321 (100%)
339 (100%)
281 (100%)
1667 (100%)
Totaal branden
8
Horecagebouwen
Totaal branden
9
Sportgebouwen Plaats ontstaan keuken, kantine
Totaal branden
10
11
Winkelgebouwen
Ook hier is een uitsplitsing gemaakt naar type gebouw (zie tabel B.5). Bijeenkomstgebouwen In bijeenkomstgebouwen ontstaan de meeste branden in de technische ruimte, gang/trap/hal en de keuken/kantine. Opvallend is dat in evenementenhallen bijna 40% van de branden ontstaat in de 8 9 10 11 12 60
Alleen de meest voorkomende plaatsen van ontstaan zijn genoemd, zodat men bij optelling niet op het totaal uitkomt Allen de meest voorkomende plaatsen van ontstaan zijn genoemd, zodat men bij optelling niet op het totaal uitkomt Alleen de meest voorkomende plaatsen van ontstaan zijn genoemd, zodat men bij optelling niet op het totaal uitkomt Alleen de meest voorkomende plaatsen van ontstaan zijn genoemd, zodat men bij optelling niet op het totaal uitkomt Alleen de meest voorkomende plaatsen van ontstaan zijn genoemd, zodat men bij optelling niet op het totaal uitkomt
10.
Statistische gegevens
technische ruimte, doch gezien het geringe aantal branden zijn hier geen harde conclusies aan te verbinden. Horecagebouwen In alle horecagebouwen ontstaan de meeste branden in de keuken/kantine. Vooral in restaurants (met 50%) en in kantines (bijna 40%) ligt dit percentage hoog. In de categorie café, bar, nachtclub ontstaan bijna evenveel branden in de verblijfsruimte als in de keuken/kantine (24%). Veel branden ontstaan in deze gebouwensoort ook in de technische ruimte. Sportgebouwen Geen nadere uitsplitsing. Winkelgebouwen In winkelgebouwen ontstaan de meeste branden in de technische ruimte. In winkelcentra ontstaan naar verhouding veel branden in de gang/trap/hal en in de vuilopslag. Mogelijk heeft dit enig verband met de brandoorzaken brandstichting en spelen met vuur. Stationsgebouwen Geen nadere uitsplitsing.
61
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Tabel 10.5 Totaal aantal branden per inrichting naar plaats van ontstaan Bijeenkomstgebouwen: 1988 - 1993 Plaats ontstaan
theater, bioscoop
museum bibliotheek
sociaal cultureel centr.
evenementenhal/info. expogebouw
totaal
keuken, kantine
7
10%
2
3%
68
14%
0
0%
77
12%
gang, trap, hal
12
17%
7
11%
46
9%
2
11%
67
10%
technische ruimte
13
19%
10
15%
86
18%
7
39%
116
18%
verblijfsruimte
8
11%
9
14%
74
15%
0
0%
91
14%
70
100%
65
100%
488
100%
18
100%
641
100%
Totaal
13
Horecagebouwen 1988 - 1993 Plaats ontstaan
restaurant
café, bar,nachtclub
kantine
keuken, kantine
535
50%
183
24%
90
38%
808
39%
gang, trap, hal
30
3%
31
4%
8
3%
69
3%
technische ruimte
127
12%
111
15%
41
17%
279
14%
verblijfsruimte
94
9%
177
24%
13
5%
284
14%
1069
100%
749
100%
237
100%
2055
100%
Totaal
14
totaal
Sportgebouwen en stationsgebouwen zijn niet verder uitgesplitst. Winkelgebouwen 1988 - 1993 Plaats ontstaan
winkel
warenhuis
totaal
keuken, kantine
69
7%
30
6%
8
5%
107
6%
werkplaats
72
7%
6
1%
1
1%
79
5%
gang, trap, hal
32
3%
52
11%
4
3%
88
5%
technische ruimte
280
27%
87
18%
58
39%
425
25%
verblijfsruimte
43
4%
9
2%
0
0%
52
3%
vuilopslag
6
1%
40
8%
6
4%
52
3%
1042
100%
475
100%
150
100%
1667
100%
Totaal
15
winkelcentrum
4. Gevolgen De gevolgen van branden kunnen in een tweetal hoofdgroepen worden onderscheiden, te weten, gevolgen die betrekking hebben op personen en gevolgen die betrekking hebben op materiaal (het gebouw en zijn inhoud) Personen De gevolgen voor personen worden uitgedrukt in het aantal doden, gewonden en bedwelmden. Daarnaast zijn er ook financiële consequenties, zoals: • de maatschappelijke kosten voor herstel van gewonden • de (extra) kosten van sociale uitkeringen (Ziektewet, WAO en dergelijke); • de uitkering van levens- en/of ongevallen verzekeringen. Materialen De financiële gevolgen voor gebouwen en de daarin aanwezige inventaris zijn de schadebedragen die uit een brand voortvloeien.
13 Alleen de meest voorkomende plaatsen van ontstaan zijn genoemd, zodat men bij optelling niet op het totaal uitkomt 14 Alleen de meest voorkomende plaatsen van ontstaan zijn genoemd, zodat men bij optelling niet op het totaal uitkomt 15 Alleen de meest voorkomende plaatsen van ontstaan zijn genoemd, zodat men bij optelling niet op het totaal uitkomt 62
10.
Statistische gegevens
5. Doden, gewonden en bedwelmden Het aantal doden, gewonden en bedwelmden per gebouwtype zijn in tabel B.6 weergegeven. Bijeenkomstgebouwen Uit de gegevensverzameling blijkt dat er geen doden bij brand vielen. Er vallen gemiddeld twee gewonden per jaar. Horecagebouwen Uit de gegevensverzameling blijkt dat er in de onderzochte periode 9 doden vielen. Er vallen gemiddeld 20 gewonden per jaar. Sportgebouwen Uit de gegevensverzameling blijkt dat er in de onderzochte periode geen doden vielen. Er valt gemiddeld één gewonde per jaar. Winkelgebouwen Uit de gegevensverzameling blijkt dat er vier doden bij brand vielen. Het aantal gewonden bedraagt gemiddeld ongeveer acht personen per jaar. Opvallend is dat meer dan de helft van de slachtoffers brandweerlieden zijn. Stationsgebouwen Uit de gegevensverzameling blijkt dat er geen doden bij brand vielen. Er zijn ook geen gewonden gevallen. Tabel 10.6 Aantal slachtoffers per jaar Inrichtingen
sa lchtofers
1988
1989
1990
1991
1992
1993
totaal
bijeenkomstgebouwen
doden
0
0
0
0
0
0
0
gewonden
5 (1)
1
2 (2)
2
0
0
10 (3)
horecagebouwen
doden
4
1
1
0
0
3
gewonden
38 (5)
24 (4)
13
16 (5)
20 (2)
9 (3)
120 (19)
sportgebouwen
doden
0
0
0
0
0
0
gewonden
0
0
0
1
4
0
5
winkelgebouwen
doden
0
1
0
0
3 (2)
0
gewonden
3 (3)
10 (5)
9 (5)
11 (7)
15 (6)
1 (1)
49 (27)
9
0
4 (2)
gewonden is inclusief bedwelmden Het getal tussen haakjes geeft het aantal brandweerlieden weer. Dit aantal is in het totaal begrepen.
Voor de verschillende type gebouwen is het aantal doden per brand en het aantal gewonden en bedwelmden per brand bepaald en wel voor de dag-, avond- en nachtsituatie (zie tabel B.7). De aantallen zijn te klein om harde conclusies te trekken. Eén enkele brand met een behoorlijk aantal slachtoffers heeft een enorme invloed op de uiteindelijke resultaten. Toch geven de aantallen wel een indicatie.
63
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Tabel 10.7 Aantal slachtoffers naar inrichting en tijd van de dag 1988 - 1993 Inrichting
tijd
branden
doden
gewonden
gew/brand
bijeenkomst-gebouwen
00-09
242
0
3 (2)
0,0124
09-17
202
0
4
0,0198
17-24
197
0
3 (1)
0,0152
Totaal
641
0
10 (3)
0,0156
horecagebouwen
00-09
836
3
51 (7)
09-17
617
2
31 (6)
0,0502
17-24
602
4
38 (6)
0,0631
Totaal
2055
9
120 (19)
0,0584
sportgebouwen
00-09
49
0
0
09-17
114
0
5
0,0439
17-24
72
0
0
-
Totaal
235
0
5
0,0213
winkelgebouwen
00-09
533
3(2)
21(15)
09-17
599
1
16 (2)
0,0267
17-24
535
0
12(10)
0,0224
Totaal
1667
4(2)
49(27)
0,0294
0,0610
-
0,0394
gew/brand = gewonden/bedwelmden per brand gewonden is inclusief bedwelmden Het getal tussen haakjes geeft het aantal brandweerlieden weer Dit aantal is in het totaal begrepen.
6. Schade Over de periode van 6 jaar is er een duidelijk verschil in schade per brand gedurende de tijd dat het gebouw in gebruik is en de tijd dat het gebouw gesloten is. In de meeste gevallen varieert de verhouding 'schade tijdens gebruik' tot 'schade buiten gebruik' zich als 1 : 25 tot 1 : 4. De verhouding wordt in sommige gevallen ernstig verstoord door enkele branden met een zeer grote schade, onder andere in de categorieën theater, bioscoop en warenhuizen. Voor schadebedragen per brand, verdeeld over tijd van de dag, zie tabel B8.
64
10.
Statistische gegevens
Tabel 10.8 Schade naar inrichting en tijd van de dag
65
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Bijeenkomstgebouwen: 1988 - 1993 Inrichting
tijd
branden
schade in f
schade/brand
theater, bioscoop amusementsgebouw
00-09
22
6 230 000
283 200
09-17
21
180 000
8 550
17-24
27
125 000
4 650
Totaal
70
6 535 000
93 350
museum bibiotheek
00-09
25
4 042 000
09-17
29
745 000
25 700
17-24
11
14 000
1 250
Totaal
65
4 801 000
73 850
sociaal cultureel centrum
00-09
192
19 305 000
09-17
143
24 169 000
169 000
17-24
153
7 687 000
50 250
Totaal
488
51 161 000
104 850
evenementenhal/info. expogebouw
00-09
3
97 000
09-17
9
55 000
6 100
17-24
6
55 000
9 450
Totaal
18
207 000
11 500
641
62 704 000
97 800
Totaal
161 700
100 550
32 350
Totale schadebedragen zijn afgerond op f 1000 Schadebedragen per brand zijn afgerond op f 50 Horecagebouwen: schade 1988 - 1993 Inrichting
tijd
branden
schade in f
schade/brand
restaurant
00-09
349
55 457 000
158 900
09-17
379
13 925 000
36 750
17-24
341
16 511 000
48 400
Totaal
1069
85 893 000
80 350
café, bar, nachtclub
00-09
379
43 623 000
09-17
184
9 770 000
53 100
17-24
186
8 332 000
44 800
Totaal
749
61 725 000
82 400
kantine, bijgebouw op sportveld
00-09
108
15 877 000
09-17
54
1 564 000
28 950
17-24
75
4 029 000
53 700
Totaal
237
21 470 000
90 600
2055
169 088 000
82 000
Totaal
115 100
147 000
Totale schadebedragen zijn afgerond op f 1000 Schadebedragen per brand zijn afgerond op f 50 Sportgebouwen: schade 1988 - 1993 Inrichting
tijd
branden
schade in f
schade/brand
sporthal, zwembad
00-09
49
21 244 000
433 550
09-17
114
17 077 000
149 800
17-24
72
20 655 000
286 900
235
58 976 000
Totaal
66
251 000
10.
Statistische gegevens
Totale schadebedragen zijn afgerond op f 1000 Schadebedragen per brand zijn afgerond op f 50
Tabel 10.9 Schade naar inrichting en tijd van de dag Winkelgebouwen: 1988 - 1993 Inrichting
tijd
branden
schade in f
schade/brand
winkel
00-09
340
94 488 000
277 900
09-17
373
34 212 000
91 700
17-24
329
64 944 000
197 400
Totaal
1042
193 644 000
185 850
winkelcentrum
00-09
165
69 063 000
09-17
162
16 117 000
99 500
17-24
148
17 247 000
116 550
Totaal
475
102 427 000
215 650
warenhuis
00-09
45
13 923 000
09-17
64
92 673 000
1 448 000
17-24
41
6 404 000
156 200
Totaal
150
113 000 000
753 350
1667
409 071 000
245 400
Totaal
418 550
309 400
Totale schadebedragen zijn afgerond op f 1000 Schadebedragen per brand zijn afgerond op f 50 Stationsgebouwen: schade 1993 Inrichting
tijd
branden
schade in f
schade/brand
spoorwegstation
00-09
5
139 000
27 800
09-17
7
54 000
7 700
17-24
4
9 000
2 250
16
202 000
Totaal
12 600
Totale schadebedragen zijn afgerond op f 1000 Schadebedragen per brand zijn afgerond op f 50
67
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
68
11. Literatuuronderzoek 11.1 De statistische gegevens verstrekt door het CBS geven een duidelijk beeld van de Nederlandse situatie, doch geven weinig informatie over hetgeen zich tijdens brand in een gebouw met een publieksfunctie afspeelt. Om hierover meer te weten te komen, is aan de directie Documentatie en Bibliotheek van het ministerie van Binnenlandse Zaken verzocht een literatuuronderzoek te doen. De verkregen gegevens hebben betrekking op verslagen van branden in gebouwen met een publieksfunctie in het binnen en buitenland over de laatste 20 jaar. Tevens werden enkele statistische gegevens verkregen uit andere landen. Per gebouwfunctie zijn de resultaten van het literatuuronderzoek in tabelvorm weergegeven. Na de tabellen is een literatuuroverzicht opgenomen. Samenvatting Gebouwen met een publieksfunctie vormen een speciale categorie. Hiertoe behoren onder andere theaters, concertgebouwen, danszalen, discotheken, sporthallen, café's en restaurants, conferentiecentra, kerken, winkels, stations en musea. De beschreven literatuur is niet volledig, dat is ook niet de bedoeling geweest. Derhalve mag de verzameling gegevens niet als een representatieve selectie van alle branden in gebouwen met een publieksfunctie worden gezien. Aan de hand van de verkregen informatie wordt echter wel een overzicht verkregen van de moeilijkheden en problemen bij branden in dit gebouwtype. Het vele publiek vormt een speciaal risico in deze gebouwen. Uit een vergelijking van een aantal grote branden met slachtoffers blijkt dat er geen gemeenschappelijke factoren te vinden zijn voor wat betreft de brandontwikkeling en het brandgedrag van een gebouw. De enige gemeenschappelijke factoren houden verband met het gedrag van mensen. Hierbij moet onderscheid worden gemaakt tussen het gedrag van de bezoekers en het personeel. Met betrekking tot de bezoekers kan het volgende worden opgemerkt: • Er kan sprake zijn van de aanwezigheid van grote hoeveelheden publiek. • Er kan alcohol worden gebruikt. Dit kan aanleiding geven tot minder rationeel en zelfs agressief gedrag. • Vaak zijn familiegroepen aanwezig, die van elkaar gescheiden kunnen raken. Het kwijtraken van familieleden kan leiden tot een vertraging van de ontruiming, omdat men elkaar gaat zoeken. • Men is niet vertrouwd met het gebouw, men kent alleen de weg waardoor men binnenkwam en geen alternatieve vluchtroutes. • Het publiek kan bestaan uit mensen van alle leeftijden met allerlei soorten 'gebreken'. • Een opvallend verschijnsel is dat bezoekers, indien zij voor een goed of dienst betaald hebben, maar nog niet verkregen of geconsumeerd (bijvoorbeeld een voorstelling), bij een ontruiming minder snel het gebouw verlaten. • Vaak wordt het brandalarm niet gehoord of begrepen. • Men is niet bekend met 'Hoe te handelen in geval van brand'. Met betrekking tot het personeel wordt opgemerkt dat deze vaak voor een deel uit part-timers bestaat. Deze werknemers hebben hetzelfde kennisgebrek als de bezoekers. Ze krijgen weinig onderricht in 'Hoe te handelen in geval van brand'. Het management moet hier in het algemeen veel meer aandacht aan schenken. 69
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Ook blijkt het management in het algemeen onvoldoende aandacht te hebben voor: • het opstellen van een ontruimingsplan; • het houden van ontruimingsoefeningen; • het toewijzen van speciale taken aan het personeel in geval van brand; • de aanwezigheid van uitgang- en van nooduitgang-aanduidingen; • de vrije doorgang van uitgangen en nooduitgangen; • de aanwezigheid van gemakkelijk brandbaar materiaal aan de muur en het plafond; • de instructies voor de werkzaamheden door derden, waarbij gemakkelijk brand ontstaat, zoals lijmen of lassen; • het goed reinigen en het uitvoeren van onderhoud aan apparatuur. Deze gebreken in de interne organisatie bleken onder andere bij branden ook te leiden tot: • vertraging bij het gebruiken van het intern alarmsysteem; • vertraging bij het waarschuwen van de brandweer; • geen georganiseerde methodische ontruiming (zoeken van familieleden een probleem); ongecoördineerde en verkeerde handelingen van het personeel; • bezoekers die niet wilden vluchten; • onvoldoende opvang voor de brandweer. Ten slotte bleek een groot deel van de branden te zijn aangestoken. Daarnaast worden in café's en restaurants spijzen bereid, hetgeen een extra risicofactor betekend. In de onderzochte literatuur is weinig aandacht besteed aan zaken als de brandwerendheid van de constructie, de ontvlambaarheid van de vloerbedekking, de technische details van de nooduitgangen, de blusmiddelen, enzovoort. Het leven van de bezoekers hangt af van het naleven van de voorschriften en de kundigheid van management en personeel om op te treden in een noodsituatie. Bijeenkomstgebouwen Brandverslagen De gegevens hebben betrekking op 21 branden in bijeenkomstgebouwen in de volgende landen: • Nederland (4) • Duitsland (9) • België (1) • Verenigde Staten (4) • India (1) • Canada (1) • Zwitserland (1) De verslagen tonen een grote diversiteit voor wat betreft de soorten bijeenkomstgebouwen. De volgende bijeenkomstgebouwen komen ter sprake: kinderdagverblijf; bioscoop; tentoonstellingsruimte; casino; kerk; congrescentrum; amusementspier; museum; disco. Brandoorzaak De oorzaak van de brand was in de meeste gevallen (6 van de 21) een vorm van brandstichting. In drie gevallen was sprake van sluiting. Slechts éénmaal was er sprake van werkzaamheden (op het dak); éénmaal was onzorgvuldig omgaan met sigaretten de directe aanleiding, éénmaal was kaarsvet op een kookplaatje de oorzaak en éénmaal was een rechaud de boosdoener. In acht gevallen werd geen oorzaak vermeld.
70
11.
Literatuuronderzoek
Tijdstip van melding De meeste branden (9) ontstonden 's nachts. De andere waren over de gehele dag verdeeld, zes tussen 09.00 en 17.00 uur en vier tussen 17.00 en 24.00 uur. Bij twee branden was het tijdstip van melden onbekend. Branduitbreiding en rookverspreiding In veel gevallen is de oorzaak van branduitbreiding het gevolg van de aanwezigheid van brandbare bekleding aan muren en plafonds. Bovendien is er vaak sprake van een hoge vuurbelasting. Veelal ontbraken brandwerende en rookwerende voorzieningen, hetgeen rookverspreiding en branduitbreiding in de hand werkte. Hierdoor werd de ontruiming en de blussing aanmerkelijk bemoeilijkt. In een enkel geval was vliegvuur de oorzaak van branduitbreiding. Gevolgen Bij de beschreven branden was er één met een aanzienlijk aantal doden. Bij een brand in een bioscoop vielen 9 doden door CO-vergiftiging. De vluchtroute was niet goed aangegeven. In een kinderdagverblijf viel 1 dode. De uitgangen waren door rook niet begaanbaar. De in de inleiding beschreven mogelijke problemen voor de bezoekers hebben zich gelukkig niet voorgedaan, in het merendeel van de beschreven branden was er geen publiek aanwezig. De schade was in de meeste gevallen aanzienlijk. Voor zover het schadebedrag bekend was, varieerde dit van 400 000 tot 100 miljoen gulden. Milieu-aspecten Niet genoemd. Horecegebouwen Analyse van 20 brandverslagen De gegevens hebben betrekking op 20 branden in café's en restaurants in de volgende landen: • Verenigde Staten (4) • Nederland (6) • Duitsland (8) • Zwitserland (1) • Zweden (1) Oorzaak De oorzaak van de brand hield in de meeste gevallen (6 van de 20) verband met de bereiding van voedsel en de daarvoor benodigde apparatuur. Eveneens in zes gevallen was er sprake van brandstichting. Vier maal was roken of een kaars de oorzaak. In twee gevallen was sprake van een vorm van sluiting. Eénmaal was brand in een stofzuigerzak de oorzaak en éénmaal was de oorzaak onbekend. Tijdstip van melding Ruim de helft (11) van de branden ontstond 's nachts tussen 00.00 en 09.00 uur. De andere branden waren over de gehele dag verdeeld, vier tussen 09.00 en 17.00 en vijf tussen 17.00 en 24.00 uur. Van één brand is het tijdstip van melden onbekend. Bij acht van de branden is er bekend dat er publiek aanwezig was in het gebouw.
71
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Branduitbreiding en rookverspreiding Bij zeven branden fungeerde het verlaagde plafond als belangrijkste factor bij de brandvoortplanting. In zes gevallen speelde het trappehuis en in vier gevallen de (houten) bekleding een belangrijke rol. In twee gevallen verspreidde de brand zich via vet in de afzuiginstallatie of via de airconditioning. In veel gevallen was het gebouw gecompartimenteerd. In vijf gevallen is sprake van branduitbreiding van een café/restaurant naar een veel grotere ruimte (zwembad, sportcentrum en station). In één geval waar geen compartimentering aanwezig was, vielen er 85 doden. Vaak waren wel brandwerende deuren aanwezig, maar het effect daarvan werd soms teniet gedaan doordat ze open stonden. Gevolgen Bij de beschreven branden vielen er voor zover bekend 130 doden en 143 gewonden. De meeste slachtoffers vielen bij de acht branden waarbij publiek in het gebouw aanwezig was. De slachtoffers vielen ook in aangrenzende gebouwen, zoals hotels of een casino. De materiële schade was in de meeste gevallen aanzienlijk. Milieu-aspecten Er zijn weinig verwijzingen naar milieu-aspecten gemaakt bij deze branden. In enkele gevallen wordt vermeld dat het bluswater wordt opgevangen en gezuiverd. Andere onderzoeken met statistische gegevens Restaurants in België uit 1976 De volgende oorzaken van branden komen regelmatig voor: 1 Verouderde, defecte of overbelaste elektrische installaties. 2 Gebrek aan bewaking na sluitingstijd. 3 Onvoorzichtigheid bij het gebruik van butaanflessen. 4 Onvoorzichtigheid door rokers. 5 In brand raken van afval onder de tapkast. 6 Gebruik van zelf gemaakte verwarmingsmiddelen. 7 Niet goed schoonmaken van de afzuiginstallatie in de keuken. Snelle branduitbreiding trad op door: 1 Zeer hoge brandvoortplanting door gebruik van kunststof in zittingen van meubilair. 2 Gebruik van zeer brandbare plafond- en muurbekleding. 3 Geen brandwerende afscheiding tussen publieksruimte en woning(en). Restaurants in de Verenigde Staten (1982-1986) In die periode waren er jaarlijks 12 450 branden, waarbij jaarlijks vijf doden en 198 gewonden vielen. De schade bedroeg in die periode per jaar $93,9 miljoen. Van die branden ontstond 70% in de bedrijfsruimten. 7170 branden in bedrijfsruimten (58%) ontstonden in keukens en plaatsen waar gekookt werd. Opslagruimten namen 17,7 % van de branden voor hun rekening en 24,6 % van de schade. In 38,5 % was vet het eerste materiaal dat in brand raakte. Van deze branden ontstond 93% in de keuken. Kookgereedschap was bij 4280 van de 4810 vetbranden betrokken. Het branden van vet was verantwoordelijk voor veruit het grootste deel van de restaurantbranden. Verder waren belangrijk de branden waarbij papier of hout het eerst ontvlamden (23%). Slechts 22,2% van de restaurants was uitgerust met een detectie-systeem. Toch is de impact van detectie-systemen overduidelijk: De schade per brand lag 47% lager wanneer zo'n systeem aanwezig was. De aanwezigheid van een automatische blusinstallatie had nog meer effect; 66% minder schade. 72
11.
Literatuuronderzoek
Sportgebouwen Brandverslagen De gegevens hebben betrekking op 18 branden in sportgebouwen in de volgende landen: • Verenigde Staten (1) • Nederland (5) • Duitsland (9) • Frankrijk (1) • Groot-Brittannië (1) • Zwitserland (1) Het gevonden materiaal over openlucht stadions is buiten beschouwing gebleven. Opvallend is dat ongeveer de helft van de verslagen betrekking heeft op branden in overdekte zwembaden. De verslagen geven blijk van een redelijke mate van diversiteit voor wat betreft de aard van het sportgebouw. De volgende sportgebouwen zijn hierbij te onderkennen: • zwembaden • bowlingcentra • gymnastieklokalen • sporthallen, waaronder tennishallen • fitness-centra Veelal is sprake van een combinatie van meerdere sportfuncties in één gebouw. Bovendien is bij een commerciële bedrijfsvoering meestal sprake van een combinatie met een horecafunctie, bijvoorbeeld met een bar-restaurant. Indien de brand in een dergelijk complex ontstaan is in het horecagedeelte, is deze brand vermeld in het overzicht van de horecagebouwen. Brandoorzaak De oorzaak van de brand was vijf gevallen brandstichting of brandstichting na inbraak. In zes gevallen was sprake van een vorm van sluiting, terwijl driemaal werkzaamheden (meestal op het dak) de directe aanleiding vormden. In vier gevallen werd geen oorzaak vermeld. Tijdstip van melding Ruim de helft (8) van de branden werd 's nachts gemeld tussen 00.00 en 09.00 uur. De andere branden waren over de gehele dag verdeeld (vier overdag tussen 09.00 - 17.00 uur, twee 's-avonds tussen 17.00 - 24.00 uur). Van vier branden was het tijdstip van melding onbekend. Branduitbreiding en rookverspreiding Bij 14 branden fungeerde het verlaagde plafond of de dakconstructie zelf als belangrijkste factor bij de branduitbreiding. In veel sporthallen blijkt de ruimte tussen dak en plafond niet te zijn gecompartimenteerd. In deze holle ruimten kon de brand zich in veel gevallen ongestoord voortplanten, vaak gevoed door brandbare warmteisolatiematerialen; ook sloeg de brand soms via het dak over brandwerende muren heen naar andere ruimtes over. Daar waar wel brandwerende muren waren, werd hun effectiviteit vaak teniet gedaan door ramen. Gevolgen Bij de beschreven branden deden zich voor zover bekend vrijwel geen persoonlijke ongelukken voor. Ongetwijfeld heeft dit te maken met het nachtelijke ontstaan van veel branden. In één geval waar sprake was van ontruiming van het gebouw, verliep dit zonder problemen.
73
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
De in de inleiding beschreven mogelijke problemen voor de bezoekers hebben zich gelukkig niet voorgedaan. In het merendeel van de beschreven branden was er geen publiek aanwezig. De schade was in de meeste gevallen aanzienlijk. Voor zover het schadebedrag bekend was, varieerde dit van 1 tot 25 miljoen gulden. Milieu-aspecten Bij branden in zwembaden bestaat het gevaar dat de voorradige chemicaliën, die nodig zijn voor de bedrijfsvoering, zoals chloorbleekloog, bij brand betrokken raken en dat als gevolg daarvan giftige dampen en/of brandbevorderende stoffen vrijkomen. In drie gevallen werden speciale maatregelen getroffen tegen mogelijk vrijkomen van giftige dampen. Uit voorzorg werd de bevolking opgeroepen ramen en deuren te sluiten en binnen te blijven. Stationsgebouwen Brandverslagen De gegevens hebben betrekking op 21 branden in stationsgebouwen in de volgende landen: • Duitsland (2) • Groot-Brittannië (14) • Verenigde Staten (6) De verslagen tonen een tweedeling voor wat betreft de soorten stationsgebouwen. De volgende stationsgebouwen komen ter sprake: gebouwen van bovengrondse spoorwegen (4) en gebouwen van ondergrondse spoorwegen (17). Brandoorzaak De oorzaak van de brand was in vijf gevallen een vorm van defect of storing in de elektriciteit. Brandstichting werd eveneens vijfmaal aangegeven als oorzaak. In één geval was onzorgvuldig omgaan met sigaretten de directe aanleiding. Tweemaal was er sprake van brand door werkzaamheden (op het dak). Eénmaal was een ontploffende locomotief de oorzaak. In zeven gevallen ontstond de brand in het rijdend materieel. Driemaal was er sprake van brand van een roltrap en driemaal ontstond de brand in een opslagruimte voor bouwmaterialen. Tijdstip van melding In slechts drie gevallen wordt een tijdstip van ontstaan genoemd, te weinig om conclusies te kunnen trekken. Branduitbreiding Bij zeven branden fungeerde het rijdende materieel als belangrijkste factor bij de branduitbreiding. Vooral de bekleding van zittingen in de rijtuigen is vaak van zeer brandbaar materiaal (bijvoorbeeld of kunststof). De dakconstructie van stations werd als belangrijkste factor tweemaal genoemd. In vier gevallen waren ontploffingen belangrijk en tweemaal was sprake van een vlamoverslag. Een groot probleem bij branden in ondergrondse stations is dat rook moeilijk kan worden afgevoerd. Het blussingswerk en de ontruiming wordt zo aanzienlijk bemoeilijkt. In vrijwel alle gevallen is sprake van extreme rookontwikkeling in de stations en op de perrons. Gevolgen Bij de beschreven branden was er één met een aanzienlijk aantal doden. In een metrostation vielen 31 slachtoffers; hier was de aanwezige sprinklerinstallatie niet in werking gesteld. De al langere tijd smeulende brand onder een roltrap veroorzaakte door een nog niet eerder geconstateerd 'schoorsteeneffect' een vlamoverslag naar een bovenliggende kaartjeshal. Het personeel gaf tegenstrijdige aanwijzingen. 74
11.
Literatuuronderzoek
In een ander metrostation viel 1 dode. Veel gewonden hebben tijdens de ontruiming last gekregen van rookvergiftiging. Bij ondergrondse branden ontstaat altijd zware rookontwikkeling en is vaak sprake van extreme hitte. De ontruiming uit het vaak doolhofachtige complexe, door rook verduisterde ondergrondse gedeelte is een hachelijke zaak. De ondergrondse brandbestrijding wordt bemoeilijkt door technische communicatieproblemen naarmate men dieper onder de grond komt. De schade wordt in de meeste gevallen niet gespecificeerd, maar moet vaak aanzienlijk geweest zijn. Milieu-aspecten Niet genoemd. Winkelgebouwen Brandverslagen De gegevens hebben betrekking op 25 branden in winkelgebouwen in de volgende landen: • Nederland (19) • Duitsland (1) • Groot-Brittannië (1) • Portugal (1) • België (3) De brandbeschrijvingen hebben voornamelijk betrekking op winkelcentra (13x) en winkels (11x). Slechts één brand in een warenhuis is opgenomen. Brandoorzaak De oorzaak van de brand was in zes gevallen een vorm van sluiting. In vier gevallen was sprake van brandstichting, terwijl vijfmaal werkzaamheden (meestal op het dak) de directe aanleiding vormden. Direct contact tussen een lamp en droogbloemen was éénmaal de oorzaak. Ook éénmaal was het dichtstoppen van de ventilator-opening van een koelkast de oorzaak. In acht gevallen werd geen oorzaak vermeld. Tijdstip van melding Acht van de branden werd 's nachts gemeld tussen 00.00 en 09.00 uur. Zeven branden werden 's-avonds tussen 17.00 en 24.00 uur gemeld. Zes branden ontstonden overdag (tussen 09.00 en 17.00 uur). Van vier branden is het tijdstip van melding onbekend. Branduitbreiding en rookverspreiding Bij 11 branden fungeerde het verlaagde plafond of de dakconstructie zelf als belangrijkste factor bij de branduitbreiding. De bekleding van het plafond, de muren of van het dak is vaak van brandbaar materiaal (bijvoorbeeld hout of isolatiemateriaal). Twee keer werd een open trap genoemd als belangrijke factor. In veel gevallen kon de brand zich verplaatsen door het ontbreken van compartimentering. In één geval kan de brand zich verspreiden door een niet afgesloten branddeur en ook één keer door de doorvoeropening voor de bekabeling in het plafond. In drie gevallen wordt gemeld dat rook niet werd afgevoerd en zo het blussingswerk aanzienlijk bemoeilijkte. Twee keer werd gemeld dat door goede rookafvoer de schade beperkt kon blijven. In winkelgebouwen is door de aard van de opgeslagen goederen vaak sprake van een hoge vuurbelasting.
75
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Gevolgen Voor zover bekend vielen er bij de onderzochte branden acht doden (waaronder twee brandweerlieden) en 64 gewonden (waarvan 50 bij één brand). De schade was in de meeste gevallen aanzienlijk. Voor zover het schadebedrag bekend was, varieerde dit van 5 miljoen tot ruim een 1/2 miljard gulden. Milieu-aspecten In één geval werd een voorraadmagazijn niet geblust vanwege de mogelijke verontreiniging van de bodem en het oppervlaktewater door het bluswater.
76
11.
Literatuuronderzoek
Tabel 11.1 Overzicht van branden in bijeenkomstgebouwen
77
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
4 3 2 1 6 5 9 8 7 11 10 78
Datum
Plaats
Land
Td ji
Gebouwensoort
D o d n e
G w ed n o
Schade
Oorzaak
Verloop
Bijzonderheden
e L trau itur
24-10-1977
Washington
Verenigde Staten
1
bioscoop
9
2
3
4
uitbreiding via zeer brandbare afwerking van het interieur (hout); snelle rookontwkikenilg via open trap
doden door CO-vergiftiging; vluchtroute naar plat dak 1e verdieping; vluchtroute niet gemarkeerd.
25
21-03-1983
München
Duitsland
21.5
scheepvaart museum
5
6
DM 8,7 miljoen
brandstichting
houten wandbekeldni g; via openingen in plafond kon warmte en rook naar de beneden verdieping komen; extreme warmteontwkikenilg
rookafvoer moeilijk; water moest worden opgezogen om waterschade te vermijden.
91
27-12-1983
Montreal
Canada
35.0
kerk
7
8
$1 miljoen
defect in elektrische bedrading op vliering
9
dak met tin bedekt, maken ventilatieopeningen onmogelijk; geen compartimentering; sneeuw bemoeilijkte het bluswerk.
46
09-01-1985
Augsburg
Duitsland
13.5
discotheek
10
5
11
nalatigheid met sigaret en alarmpistool
inrichting van de disco vuurbelasting; verlaagd houten plafond
ruimten in kelder gecompartimenteerd; 4 nooduitgangen goed aangegeven en begaanbaar; brandblussers voorhanden; blussing onder extreme kou -17 °C.
60
geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend
11.
16 15 14 13 12 17 20 19 18 22 21
Literatuuronderzoek
09-01-1986
Hannover
Duitsland
12
Jaarbeurshal
13
14
15
16
de brand kon zich lang ongemerkt ontwikkelen; bij binnenkomst brandweer treedt brandoverslag op; hoge vuurbelasting
rook- en warmteafvoer ontbrak; hal niet gecompartimenteerd; van andere hallen gescheiden door rookdichte deuren.
82
13-01-1986
Amersfoort
Nederland
00.1
boiscoopcompelx
17
2
f6 miljoen
vermoedelijk brandstichting dmv explosieven
tijdens blussen deed zich een explosie of vlamoverslag voor tijdens instorting
2 personen buiten raakten licht gewond bij een vlamoverslag; voldeed aan alle brandveiligheidseisen; gecompartimenteerd; instortingen bemoeilijkten binnenaanval.
96
16-02-1986
Zuidlaren
Nederland
70.0
tentoonsnteilgscompelx
18
19
f 100 miljoen
20
compleet ingericht voor horeca-beurs, veel brandbaar materiaal; overslag door vliegvuur naar hote-lrestaurant en dancing
hallen en uitgaansgedeelte niet brandwerend gescheiden; ontploffende CO 2 -flessen; windkracht 6.
19
24-06-1986
München
Duitsland
34.4
feestzaal van restaurant
21
22
DM 15 miljoen
brandstichting
via plafond van het toneel
ontoegankelijke dakruimte; plafond goed brandwerend.
92
geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend 79
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
25 24 23 28 27 26 31 30 29 35 34 33 32 38 37 36 80
01-11-1987
Lelystad
Nederland
135.8
expostiecentrum
23
24
25
dakdekkerswerkzamheden
inventaris met hoge vuurbelasting; vlamoverslag
gebouw voldeed niet aan veiligheidsnormen; 3 verspringende ruimtes samen 1 grote ruimte, zonder bouwkundige afscheiding.
43
11-03-1988
Hainburg
Duitsland
25.8
kerk
26
27
DM 6,5 miljoen
28
door afgesloten dakruimte kon ongemerkt brandutibred i ni g plaatsvinden;
houten dakconstructies.
107
15-06-1989
Brussel
België
192.0
kerk
29
30
Bfr 200 miljoen
31
de houten dakconstructie vormde een zeer hoge vuurbelasting; torentjes zorgden voor schoorsteen werking
geen brandmeldinstallatie; klokketoren ingestort.
23
26-01-1990
Buffalo
Verenigde Staten
43.8
kerk
32
33
34
ontstaan in kelder
35
kerk met dichte rook gevuld.
70
16-04-1990
Bamberg
Duitsland
20.0
kerk
36
37
DM 1,2 miljoen
elektrisch verwarmings tussen in biechtstoel
38
door zeer zware rookontwikkeling was vuurhaard moeilijk te ontdekken, na rookafvoer kon gericht geblust worden.
85
geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend
11.
42 41 40 39 45 44 43 47 46 49 48
Literatuuronderzoek
16-04-1990
Delhi
India
153.0
congrescentrum
39
40
41
42
verspreiding door de 'service openings' naar de zalen; door gaten in muur raakte het met teer bedekte dak in brand
geen compartimentering; brandbaar materiaal langs muren en op de vloer; kanalen voor bekabeling niet voldoende brandwerend; auditorium stortte in.
93
01-05-1990
Manita-D l örngihem i
Duitsland
05.3
kinderdagverblijf
43
44
DM 900 000
brandstichting
via teerlaag op dak
45
71
12-05-1990
Manita-D l örngihem i
Duitsland
190.5
kinderdagverblijf
46
47
DM 700 000
brandstichting
brand tot staan gebracht bij het oude gedeelte.
71
11-12-1992
Eckernförde
Duitsland
112.8
kinderdagverblijf
1
3
DM 1,5 miljoen
ontstaan in dak boven keuken; bij ontdekking gordijn in brand
houten wanden en plafonds; dak met teer geïsoleerd
64 kinderen aanwezig; uitgangen onder rook; hoofdingang afgesloten; ontruiming via ingeslagen ruiten; brand niet goed gemeld; te weinig hydranten; geen brandwerende muren.
6
20-07-1993
Atlanta
Verenigde Staten
175.6
sportstadion (bezoekersgedeetle)
48
49
beperkt
rechaud in persloge
uitbreiding via gang naar andere loges; plastic panorama ruiten sprongen, hierdoor verdere uitbreiding, ondanks brandwerende muren
slechts weinig mensen aanwezig; loges moeilijk te bereiken; brand laat ontdekt.
56
geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend 81
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
51 50 53 52 56 55 54 82
13-10-1993
Irving
Verenigde Staten
175.3
sportstadion (bezoekersgedeetle)
50
51
beperkt
defecte elektrische leidingen
via vlamoverslag verspreiding over de loges; panorama ruiten smolten en lieten plastic stoelen ontbranden
in de muren bevonden zich glazen ramen, die het begaven; sprinklerinstallaties aanwezig in nieuw gedeelte, verder brandblussers en brandkranen.
56
13-02-1994
Scheveningen
Nederland
153.7
pier met promenade
52
53
f 400 000
brandstichting
ontstaan in opslagplaats bouwmateraieln; uitbreiding via houten overkapping; door heftige wind bleef het maken van openingen in de overkapping zonder gevolg
100 mensen ontruimd via een onder het brandende deel liggende galerij; bluswater bevroor vrijwel onmiddellijk en maakte alles spekglad.
66
22-03-1994
Oberdorf
Zwitserland
150.9
kinderdagverblijf
54
55
56
oververhitting kaarsvet op kookplaatje
veel brandbare materialen
ontruiming van klassen, geen kinderen gewond; lege zuurstofflessen vanwege oefening een dag eerder.
86
geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend
11.
Literatuuronderzoek
Tabel 11.2 Overzicht van branden in horecagebouwen
83
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
59 58 57 60 61 63 62 67 66 65 64 69 68 84
Datum
Plaats
Land
Td ji
Gebouwensoort
D o d e n
G w eo n d
Schade
Oorzaak
Verloop
Bijzonderheden
L e tra iu tur
04-02-1976
Hamburg
Duitsland
164.6
restaurant
57
58
59
olie op houtskoolvuur
steekvlam, overslag naar vetaanslag in afzuiginstallatie
brandwerend gescheiden van bovenliggend flatgebouw.
59
29-05-1977
Röthenbach
Duitsland
42.6
danscafé
1
33
60
defecte koelkast
via dakhout en verlaagd plafond; explosies
gebouw ingestort; 1 dode en 31 gewonden bij brandweer.
5
10-06-1978
Boraas
Zweden
22.6
hotel-restaurant
20
60
61
sigaret in prullebak
via trappenhuis naar 1e verdieping
180 gasten; brandwerende deuren niet gesloten; nooduitgangen niet goed aangegeven; gasten reageerden niet op melding.
275,5
21-11-1980
Las Vegas
Verenigde Staten
71.0
restaurant, casino, hotel
85
62
63
kortsluiting in koelvitrine
vlamoverslag via plafond, via liften en trappehuizen verspreiding naar hotel;
restaurant gesloten, casino in bedrijf; geen compartimentering; grote rookontwikkeling.
343,5
64
Verenigde Staten
102.4
restaurant
65
66
67
vetaanslag in afzuiginstallatie
via afzuigkanaal naar verlaagd plafond
sprinkler in verlaagd plafond.
14
10-1981
Rhode Island
09-08-1982
Oosterhout
Nederland
34.8
restaurant in sporthal met zwembad
68
69
f 25 m ojlein
brandstichting in caféruimte
vlamoverslag naar zwembad via plafond en via ventilatiekokers naar sporthal
chlooropslag brandwerend afgescheiden; openingen in brandmuur
54
geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend
11.
71 70 73 72 74 78 77 76 75 79 81 80 82
Literatuuronderzoek
30-07-1985
New Jersey
Verenigde Staten
190.7
restaurant
70
71
$2050.0
ontsnappend LPG-gas uit tank
langs plafond en open trap naar 2e verdieping
80 gasten aanwezig; gasten bleven kijken.
64
01-01-1987
Breukelen
Nederland
42.9
restaurant in zwembad
72
73
f 3,2 m ojlein
brandstichting of vuurwerk op dak
via ingang restaurant overslag naar zwembad;
brand gestopt bij brandwerende muur; tank met 1000 liter chloorbleekloog aanwezig; geen compartimentering.
62, 75
29-04-1987
Bremen
Duitsland
145.1
hotel-pizzeria
3
74
D M 1 m ojlein
elektrisch rechaud
via houten wand en plafond, door glazen deur; schoorsteenwerknig; zware rook
brandmuur tussen pizzeria en hotel bevatte glazen deur; hotelgasten ontruimd
44
02-01-1988
Schweinfurt
Duitsland
21.2
café-restaurant bij hotel
75
76
77
78
ontstaan in restaurant
bluswater opgezogen
15
14-02-1988
Zürich
Zwitserland
133.0
restaurant
6
79
Zwrf 5 m ojlein
bijvullen rechaud met spiritus
vlamoverslag via houten bekleding naar restaurant; sterke rookontwkikenilg
35 mensen aanwezig; compartimentering; brandwerende deuren.
17, 53
07-05-1988
Groningen
Nederland
223.5
restaurant
80
81
f 500 000
stofzuigerzak in brand
in trappehuis; via plafond naar 1e verdieping; vlamoverslag naar dak
brandwerende deuren
31
24-11-1988
Hilversum
Nederland
200.6
restaurant
3
23
82
kaars in bloemstuk
vlamoverslag langs verlaagd plafond; verstikkende zware rook
100 gasten aanwezig; gebouw brandveilig; na inspectie was verlaagd plafond aangebracht.
9, 94
geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend 85
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
85 84 83 87 86 91 90 89 88 93 92 96 95 94 86
19-02-1989
Groningen
Nederland
32.8
restaurant
83
84
85
brandstichting
veel hout in muren/plafonds; wel voorzien van brandwerend materiaal
brandwerende deuren
32
15-10-1989
Den Haag
Nederland
40.0
restauratie in station
86
87
f 15 m ojlein
brandstichting
via restauratie en houten steiger overslag naar perronoverkappnig
uit brandende kap viel hout en glas; glas perforeerde de blusslangen.
11, 49
07-03-1990
Frankfurt
Duitsland
203.9
restaurant
11
7
D M 500 000
sigaret of kaarsen
via houten trap; zware rook
11 doden door CO-vergiftiging; instortende glazen pui; bluswater opgezogen
108
03-01-1991
Holtsee
Duitsland
14.1
restaurant
88
89
90
brandstichting
91
stormachtige wind; gastank van 2500 I bij gevel
7
10-11-1991
Bad Marienberg
Duitsland
32.6
restaurant in kurbadcompelx
92
93
D M 15 m ojlein
brandstichting
van ingang restaurant overslag naar zwembad, gestopt bij brandwerende muur
wisselende wind met vonkenregen; zuiveringsinstallaties gewaarschuwd ivm mogelijke verontreiniging grondwater
98
01-07-1992
Dülmen
Duitsland
14.2
sporten fitnesscentrum
94
95
96
sigaret in café
via dak en butienbetm i mernig
brand sloeg via buitenlucht over; meldinstallatie in sportcentrum trad pas in werking toen dak brandend naar beneden viel.
102
geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend geen gegevens bekend
11.
97
Cambridge
Verenigde Staten
220.7
hotel-restaurant
1
20
98
Literatuuronderzoek
ontsnappend propaangas in grill
via tafelkleden en dergelijke naar trappehuis
90 gasten aanwezig; 1 nooduitgang afgesloten.
57
98 geen gegevens bekend 97 geen gegevens bekend 87
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Tabel 11.3 Overzicht van branden in sportgebouwen
88
11.
Literatuuronderzoek
Datum
Plaats
Land
Td ji
Gebouwensoort
D o d n e
G w ed n o
Schade
Oorzaak
Verloop
Bijzonderheden
e L trau itur
09-02-1977
Rotterdam
Nederland
99
zwembad
100
101
102
kortsluiting
via dampremmende laag van open plafond
103
36
26-11-1984
Marl
Duitsland
22.8
bownilgcentrum
104
105
DM 3 miljoen
106
snelle uitbreiding via plafond
buitendeuren moesten opengebroken; uitelkaarspattende eternietplaten.
89
25-01-1985
Marignane
Frankrijk
102.0
gymnasteiko l kaal
107
2
108
kortsluiting of werkzaamheden op dak
ontwikkeling langs muur van brandbaar materiaal
gevel van doorzichtig pvc stortte in; te late melding.
16
16-01-1985
Marl
Duitsland
180.0
bownilgcentrum
109
110
DM 1,5 miljoen
brandstichting
via plafond op dak
metingen op giftige dampen in omgeving; vonkenregen.
89
1986
Leusden
Nederland
195.4
zwembad
111
112
f8 miljoen
kortsluiting bij plafond
via dak
113
105
27-05-1987
Rotterdam
Nederland
113.5
zwembad
114
115
f 25 miljoen
dakbedekkew rs-erkzamheden
door ontploffing gasfles raakt dak in brand; in beloopbare ruimte tussen dak en plafond ontstond een vlamoverslag
honderden kinderen ontruimd, sommigen wilden terug om spullen te halen; brandwerendheid dak van binnen naar buiten 66 minuten, van buiten naar binnen 3 min.
99
07-06-1987
Hannover
Duitsland
73.6
zwembad met sauna
116
117
DM 6 miljoen
ontstaan in zweetruimte sauna
via verlaagd plafond naar dak
niet gecompartimenteerd; voorschriften (DIN 4102) niet gevolgd
109
103geen gegevens bekend 102geen gegevens bekend 101geen gegevens bekend 100geen gegevens bekend 99 geen gegevens bekend 106geen gegevens bekend 105geen gegevens bekend 104geen gegevens bekend 108geen gegevens bekend 107geen gegevens bekend 110geen gegevens bekend 109geen gegevens bekend 113geen gegevens bekend 112geen gegevens bekend 111geen gegevens bekend 115geen gegevens bekend 114geen gegevens bekend 117geen gegevens bekend 116geen gegevens bekend 89
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
1987
Gloucester
Groot Brittannië
75.0
recreateicompelx met 3 zwembaden
118
119
120
foutieve aardleiding
ontwikkeling in ruimte tussen plafond en dak
121
101
14-07-1989
Schweinfurt
Duitsland
122
tennishal
123
124
DM 1 miljoen
brandstichting
overslag via warmtesioaletimateraia;l hiervan vielen brandende druppeis op de kunststofvloer, waardoor verdere uitbreiding
ramen in branddeuren.
42
30-01-1990
Luzern
Zwitserland
125
gymnastiekhal
126
1
127
alswerkzaamheden binnen
springkuil met 3 ton schuimrubber; plotselinge stormachtige brandontwkikenilg
bevolking gevraagd ramen te sluiten.
37
18-03-1991
Borger
Nederland
44.4
zwembad
128
129
f 14 miljoen
inbraak
veriaagd plafond met airco zorgt voor schoorsteenwerknig; uitbreiding via dakconstructie
geen compartimentering; geen brandwerende deuren.
33
01-01-1992
Erelnsee-Rücknigen
Duitsland
125.0
sporthal
130
131
DM 1 miljoen
reparatie aan dak
sterke rookontwkikenilg
stormachtige wind; ramen in omgeving gesloten.
72
03-01-1992
Gross-Ilsede
Duitsland
165.0
sporthal
132
133
DM miljoenen
134
veel brandbaar materiaal, toestellen, tribune, matten
3 CO 2 -flessen ontploften; ramen dorp op 6 km gesloten vanwege giftige dampen.
97
121geen gegevens bekend 120geen gegevens bekend 119geen gegevens bekend 118geen gegevens bekend 124geen gegevens bekend 123geen gegevens bekend 122geen gegevens bekend 127geen gegevens bekend 126geen gegevens bekend 125geen gegevens bekend 129geen gegevens bekend 128geen gegevens bekend 131geen gegevens bekend 130geen gegevens bekend 134geen gegevens bekend 133geen gegevens bekend 132geen gegevens bekend 90
11.
Literatuuronderzoek
05-01-1992
Providence
Verenigde Staten
15.0
recreateicompelx
135
136
$ 10 miljoen
kortsluiting in sauna
ongehinderde ontwikkeling brand in ruimte tussen plafond en vloer; verende houten vloer met 5 lagen was belangrijkste brandfactor
geen compartimentering; geen sprinklerinstallatie; scheurende muren; dak stortte in.
106
04-05-1992
Darmstadt
Duitsland
23.9
fitness centrum
137
138
DM 7,5 miljoen
brandstichting
brandutibred i ni g via houten dak
geen compartimentering.
13
31-05-1993
Utrecht
Nederland
220.8
zwembad
139
140
141
142
via isolatiemateriaal tussen gevelpanelen
brand bij 2 vaten natronloog en 2 vaten zoutzuur; sterke wind.
73
1993
143
Duitsland
40.0
tennishal
144
145
146
kortsluiting
vlamoverslag, gasleidingen braken, daardoor nieuwe brandhaarden
geen scheidingsmuur tussen hat en restaurant; naar beneden druppelend gesmolten aluminium.
76
147
Duisburg
Duitsland
148
sport-, turnhal, zwembad
149
150
151
brandstichting
via brandbare dakconstructie over schedinigsmuren heen
geen compartimentering.
26
136geen gegevens bekend 135geen gegevens bekend 138geen gegevens bekend 137geen gegevens bekend 142geen gegevens bekend 141geen gegevens bekend 140geen gegevens bekend 139geen gegevens bekend 146geen gegevens bekend 145geen gegevens bekend 144geen gegevens bekend 143geen gegevens bekend 151geen gegevens bekend 150geen gegevens bekend 149geen gegevens bekend 148geen gegevens bekend 147geen gegevens bekend 91
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Tabel 11.4 Overzicht van branden in stationsgebouwen
92
11.
Literatuuronderzoek
Datum
Plaats
Land
Td ji
Gebouwensoort
D o d n e
G w ed n o
Schade
Oorzaak
Verloop
Bijzonderheden
e L trau itur
06-02-1976
London
Groot-Brtiannëi
152
Finsbury Park metro
153
154
155
kortsluiting in schakelkamer
rookontwkikenilg en ontplofende kabels
spanning afgesloten; 7 treinen vast in tunnels; 450 passagiers lopend door tunnels ontruimd.
79
08-04-1980
Hamburg
Duitsland
156
metrostation
157
3
158
brandstichting
via zitting vlamoverslag door hele rijtuig; hal en perrons onder zware rook
9 personen gered; gebied van 53 000 m 2 met rookschade; problemen met ondergrondse communicatie.
58
31-08-1980
London
Groot-Brtiannëi
159
Turnpike Lane Station metro
160
161
162
brandstichting
163
164
79
10-12-1980
New York
Verenigde Staten
165
metrostation
166
167
168
brand onder 8ste wagon van treinstel op station
poging trein naar rangeerspoor te brengen mislukt
noodrem trad in werking; hevige rookontwikkeling.
41
11-12-1980
New York
Verenigde Staten
169
metrostation
170
171
$ 60.000
brand in motor
noodrem trad automatisch in werking
2 wagons nog op perron; rest trein geëvacueerd langs richel in tunnel.
41
155geen gegevens bekend 154geen gegevens bekend 153geen gegevens bekend 152geen gegevens bekend 158geen gegevens bekend 157geen gegevens bekend 156geen gegevens bekend 164geen gegevens bekend 163geen gegevens bekend 162geen gegevens bekend 161geen gegevens bekend 160geen gegevens bekend 159geen gegevens bekend 168geen gegevens bekend 167geen gegevens bekend 166geen gegevens bekend 165geen gegevens bekend 171geen gegevens bekend 170geen gegevens bekend 169geen gegevens bekend 93
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
08-05-1981
London
Groot-Brtiannëi
172
North Acton Station metro
173
174
175
brandstichting
176
177
79
15-05-1981
New York
Verenigde Staten
178
metrostation
179
14
180
brand in stroomanfemer
ontploffing bij verlaten station
paniek; passagiers liepen elkaar onder de voet; ruiten ingetrapt; uiteindelijk kreeg personeel deuren open, waarna ontruiming volgde.
41
11-06-1981
London
Groot-Brtiannëi
181
Russell Square Station metro
182
183
184
brandstichting in opslagkast
rookontwkikenilg
185
79
11-06-1981
London
Groot-Brtiannëi
186
Covent Garden Station metro
187
188
189
brandstichting
190
191
79
21-06-1981
London
Groot-Brtiannëi
192
Goodge Street Station metro
1
15
193
brand in opslag van materiaal in dwarsdoorgang
probleem 6 maanden eerder gemeld; geen actie ondernomen; gewonden door rook.
79
177geen gegevens bekend 176geen gegevens bekend 175geen gegevens bekend 174geen gegevens bekend 173geen gegevens bekend 172geen gegevens bekend 180geen gegevens bekend 179geen gegevens bekend 178geen gegevens bekend 185geen gegevens bekend 184geen gegevens bekend 183geen gegevens bekend 182geen gegevens bekend 181geen gegevens bekend 191geen gegevens bekend 190geen gegevens bekend 189geen gegevens bekend 188geen gegevens bekend 187geen gegevens bekend 186geen gegevens bekend 193geen gegevens bekend 192geen gegevens bekend 94
11.
Literatuuronderzoek
11-08-1982
London
Groot-Brtitanëi
194
Wood Green Station metro
195
196
197
sluiting in stroomanfemer
rook en vuur drongen de wagons binnen
760 passagiers ontruimd uit stilstaande treinen; last van rook en dampen; bestrijding moeilijk door zware rook en hitte; afvoer rook door ventilators.
79
05-09-1983
München
Duitsland
198
station
199
200
DM 5,6 miljoen
brand rijtuig op rangeerspoor
sterke rookontwkikenilg
201
50, 90
12-12-1983
London
Groot-Brtiannëi
202
Holborn Station metro
203
204
205
roltrapbrand
rook op perrons
paniek op perrons, waar aankomende treinen gewoon mensen afzetten; veel gevallen van shock en rookvergiftiging.
79
06-09-1983
Pennsylvania
Verenigde Staten
206
metrostation
207
148
208
kortsluiting
gevolgd door explosies met rook en vuur
noodrem trad inwerking; trein met 1100 passagiers tot stilstand met 2 rijtuigen op perron; station en tunnels onder rook; paniek; deuren konen niet open; ruiten ingeslagen; stroom afgesloten; 2 treinen vast in tunnel; ontruiming door tunnel naar de straat.
41
197geen gegevens bekend 196geen gegevens bekend 195geen gegevens bekend 194geen gegevens bekend 201geen gegevens bekend 200geen gegevens bekend 199geen gegevens bekend 198geen gegevens bekend 205geen gegevens bekend 204geen gegevens bekend 203geen gegevens bekend 202geen gegevens bekend 208geen gegevens bekend 207geen gegevens bekend 206geen gegevens bekend 95
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
1985
London
Groot-Brtiannëi
209
Holborn Station metro
210
211
212
roltrapbrand
grote rookontwkikenilg
mensen werden in de rook op de perrons afgezet; extra passagiers vanwege kerstinkopen; 200 mensen ontruimd; ontruiming goed georganiseerd.
79
23-11-1984
London
Groot-Brtiannëi
213
Oxford Circus Station metro
214
15
215
brand in bouwopslag met houten verf-materialen
brand op 140 m diepte op laagste niveau
3 mijl tunnel en perrons zwaar beschadigd; veel mensen behandeld wegens inademen dampen.
78, 79
27-08-1985
New York
Verenigde Staten
51.8
Grand Central station
216
217
218
219
zware rookontwkikenilg
stroom niet uitgeschakeld; ploegen bijna doodgereden door passerende treinen; blussen moeilijk in doolhofachtig gebouw; tunnels in gebruik als slaapplaats voor zwervers; communicatie ondergronds moeilijk.
21
18-11-1987
London
Groot-Brtiannëi
193.0
King's Cross metro
31
100
220
roken
sigaret in vuil en vet onder roltrap; vlamoverslag met schoorsteeneefct naar hal; verstikkende rookontwkikenilg
prinkler onder roltrap niet aangezet; niet optimaal personeelsoptreden (niet geoefend); geen rookdetectoren.
1, 3, 4, 8, 12, 22, 28 29, 77, 84
212geen gegevens bekend 211geen gegevens bekend 210geen gegevens bekend 209geen gegevens bekend 215geen gegevens bekend 214geen gegevens bekend 213geen gegevens bekend 219geen gegevens bekend 218geen gegevens bekend 217geen gegevens bekend 216geen gegevens bekend 220geen gegevens bekend 96
11.
Literatuuronderzoek
02-03-1988
Newport
Groot-Brtiannëi
station
221
222
223
ontplofende locomotief
224
stukken metaal vlogen door wachtkamer.
83
30-06-1988
London
Groot-Brtiannëi
Paddington Station
225
226
227
dakdekkerswerkzamheden
gasbranders zetten het dak in brand
5 perrons gesloten.
83
19-02-1990
Redhill, Surrey
Groot-Brtiannëi
station
228
229
230
dakdekkerswerkzamheden
wind blies vonken verwarmnigsapparaat op dak
231
83
14.1
224geen gegevens bekend 223geen gegevens bekend 222geen gegevens bekend 221geen gegevens bekend 227geen gegevens bekend 226geen gegevens bekend 225geen gegevens bekend 231geen gegevens bekend 230geen gegevens bekend 229geen gegevens bekend 228geen gegevens bekend 97
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Tabel 11.5 Overzicht van branden in winkelgebouwen
98
11.
Literatuuronderzoek
Datum
Plaats
Land
Td ji
Gebouwensoort
D o d n e
G w ed n o
Schade
Oorzaak
Verloop
Bijzonderheden
e L trau itur
12-07-1976
Alblasserdam
Nederland
232
wni keclentrum
233
234
235
werkzaamheden
verspreiding via etalages en houten daken
brand gestopt bij muur
18
29-07-1976
Veghel
Nederland
236
wni keclentrum
237
238
239
warmgeo l pen ventilator
uitbreiding door ruimte tussen scheidende muren en het dak
240
18
13-03-1977
Gennep
Nederland
20.0
wni keclentrum
241
242
centrum verloren
storing elektrische installatie
verspreiding via houten plafond naar de winkels en via open trappen
243
18
15-10-1977
Oss
Nederland
193.0
wni keclentrum
244
245
centrum verloren
storing elektrische installatie
verspreiding via houten plafond en houten koepels
246
18
23-12-1977
Rijswijk
Nederland
230.0
wni keclentrum
247
248
249
250
251
melding via automatische melder van bovenliggend gebouw.
18
14-04-1978
Lelystad
Nederland
23.0
wni keclentrum
252
253
centrum verloren
brandstichting
verspreiding via open trappen
instortende verdiepingen.
18
235geen gegevens bekend 234geen gegevens bekend 233geen gegevens bekend 232geen gegevens bekend 240geen gegevens bekend 239geen gegevens bekend 238geen gegevens bekend 237geen gegevens bekend 236geen gegevens bekend 243geen gegevens bekend 242geen gegevens bekend 241geen gegevens bekend 246geen gegevens bekend 245geen gegevens bekend 244geen gegevens bekend 251geen gegevens bekend 250geen gegevens bekend 249geen gegevens bekend 248geen gegevens bekend 247geen gegevens bekend 253geen gegevens bekend 252geen gegevens bekend 99
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
30-08-1993
Zaandam
Nederland
160.0
wni keclentrum
254
1
f 40 miljoen
dakdekkerswerk
uitbreiding via dak, lijmlaag van de dakisolatie brandbaar
exploderende gasflessen.
80
25-02-1985
Heerlen
Nederland
214.0
wni keclentrum
255
3
f 40 miljoen
256
hoge vuurbelasting; dak stortte in
ontploffende gasflessen; instortend dak; ontruiming bovenliggend flatgebouw; constructie flat aangetast.
51, 110, 111
09-08-1985
Knokke
België
164.4
wni keclentrum
2
7
veel winkels beschadigd
contact lamp met droogbo l emen
verspreiding via veriaagd plafond, bekleed met vast tapijt
doden in kelder zonder nooduitgang; geen sprinklers.
45
11-01-1987
Berlijn
Duitsland
172.3
supermarkt, doe-het-zefl-zaak
257
258
DM 5 miljoen
transo frmatorstatoin
vlamoverslag, via houten dak, gestopt bij brandwerende muur
brandwerende deur niet gesloten, geen rookafvoer.
63
27-03-1987
Stembert
België
50.0
supermarkt
259
260
Bfr 20 miljoen
261
262
geen rookafvoer; geen brandmelders; geen sprinkler.
39
24-04-1987
Baarn
Nederland
12.2
doe-het-zelf supermarkt
263
1
264
dakdekkerswerk
grote vuurbelasting (bouwmateraia)l; verspreiding via lichtkoepels en dakbedekking
265
61
17-05-1987
Eindhoven
Nederland
44.4
speegloed-wnikel
266
267
zaak afgebrand
brandstichting
268
269
65
254geen gegevens bekend 256geen gegevens bekend 255geen gegevens bekend 258geen gegevens bekend 257geen gegevens bekend 262geen gegevens bekend 261geen gegevens bekend 260geen gegevens bekend 259geen gegevens bekend 265geen gegevens bekend 264geen gegevens bekend 263geen gegevens bekend 269geen gegevens bekend 268geen gegevens bekend 267geen gegevens bekend 266geen gegevens bekend 100
11.
Literatuuronderzoek
25-08-1988
Lissabon
Portugal
44.5
wni keclentrum historisch
2
50
DM 1/2 miljard
270
07-04-1990
Den Haag
Nederland
21.0
winkel in passage
271
272
f 20 miljoen
sluiting
28-04-1990
Leeuwarden
Nederland
273
kledingzaak en magazijn
274
275
tientallen miljoenen
276
27-11-1990
Veldhoven
Nederland
204.0
wni keclentrum
277
278
f 20 miljoen
16-02-1991
Krimpen a.d. IJssel
Nederland
35.9
wni keclentrum
280
281
03-11-1991
Woerden
Nederland
284
bouwmarkt
285
13-12-1991
Lelystad
Nederland
24.8
wni keclentrum overdekt
288
houten constructie van de huizen
falend alarmsysteem, exploderende gasflessen, bloembakken hinderden reddingswerk.
68
passage gevuld met rook; rolluiken belemmeren bluswerk; instorting dak.
10, 48
grote hoeveelheden brandbare stof
brandslang functioneerde niet.
30
279
schoorsteenwerknig langs open luifel
door kunststof artikelen zeer zware rookvorming; brandwerende voorzieningen hebben goed gefunctioneerd
88
f 15 miljoen
282
283
preventieve voorzieningen aangebracht, maar nog niet aangesloten.
24
286
287
brandstichting
verspreiding via isolatiemateriaal in wanden
magazijn niet geblust vanwege verontreiniging bluswater.
87
289
2 panden afgebrand
290
branddoorslag via doorvoeropennigen in plafond
goede rookafvoer.
69
270geen gegevens bekend 272geen gegevens bekend 271geen gegevens bekend 276geen gegevens bekend 275geen gegevens bekend 274geen gegevens bekend 273geen gegevens bekend 279geen gegevens bekend 278geen gegevens bekend 277geen gegevens bekend 283geen gegevens bekend 282geen gegevens bekend 281geen gegevens bekend 280geen gegevens bekend 287geen gegevens bekend 286geen gegevens bekend 285geen gegevens bekend 284geen gegevens bekend 290geen gegevens bekend 289geen gegevens bekend 288geen gegevens bekend 101
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
21-01-1992
Zwolle
Nederland
51.5
cadeauwinkel
2
2
291
defect in elektra
verspreiding via verlaagd plafond
2 doden brandweer door instorting.
81
07-05-1993
Chesterfield
Groot-Brtiannëi
10.0
warenhuis
2
292
293
brandstichting in kledingrekken
verspreiding langs plafond; snelle overslag naar restaurant
doden in restaurant; restaurant niet brandwerend gescheiden van warenhuis; geen nooduitgang.
67, 74
294
Sevenum
Nederland
95.4
supermarkt
295
1
f5 miljoen
sluiting bij werkzaamheden
uitbreiding via plafond
296
Sas van Gent
Nederland
14.0
winkel, groot
297
298
299
dakdekkerswerk
300
uitbreiding naar andere panden voorkomen.
40
301
Namen
België
33.0
supermarkt
302
303
Bfr 3 miljoen
ventilatie van motor koelkast dichtgestopt
304
goede rookafvoer beperkte de schade.
38
20
Literatuurlijst 1 Anderson, Norman King's Cross underground tragedy - 31 die in fire Norman Anderson. Fire international, 1987-1988, dec/jan, p 25-26. 2 Aresu de Seui, H. Beveiliging tegen brand in cafés en restaurants door H. Aresu de Seui / Belgisch brandtijdschrift, 1979, nr 45, april-Technisch dossier, nr 28, 12 p. 3 Aresu de Seui, H. King's Cross: bepaling van de oorzaak van de brand H. Aresu de Seui. Belgisch brandtijdschrift, 1989, nr 96, juni, p 17-21. 4 Aresu de Seui, H. Leerzame branden: metro King's Cross te Londen H. Aresu de Seui. Belgisch brandtijdschrift, 1989, nr 96, jun, p 7-16.
291geen gegevens bekend 293geen gegevens bekend 292geen gegevens bekend 295geen gegevens bekend 294geen gegevens bekend 300geen gegevens bekend 299geen gegevens bekend 298geen gegevens bekend 297geen gegevens bekend 296geen gegevens bekend 304geen gegevens bekend 303geen gegevens bekend 302geen gegevens bekend 301geen gegevens bekend 102
11.
Literatuuronderzoek
5 Bauer, Michael Café Savoy' in Röthenbach / Mittelfranken / M. Bauer. Brandschutz, 1978, nr 1, jan, p 11-13. 6 Bauer, Holger Eckernförde: Brand einer Kindertagesstätte. Holger Bauer / 112, 1993-jrg 18, nr 5, mei, p 248-251. 7 Bauer, Holger Ein Grossbrand vernichtete nicht nur eine Gastwirtschaft Holger Bauer / Feuerwehr Kurier, 1992, nr 3, p 30-32. 8 Bayer, Marcel 'King's cross was voor alle betrokkenen een bijzonder traumatische ervaring' / Marcel Bayer. Alert, 1992-jrg 9, nr 2, feb, p 14-19. 9 Beek, F.J.H. van der De Boeddha brand: vuurbal langs plafond restaurant. In: Groot alarm! : branden in binnen- en buitenland F.H.J. van der Beek. Lelystad: Koninklijke Vermande, 1992, p 31-37. 10 Beek, F.H.J. van der Groot alarm: branden in binnen- en buitenland F.H.J. van der Beek / In deze publikatie: De Passage in Den Haag: rolluiken hinderden brandbestrijding. 11 Beek, F.H.J. van der Hollands Spoor in Den Haag: brandstichter verantwoordelijk voor stationsbrand. In: Groot alarm! : branden in binnen- en buitenland / F.H.J. van der Beek. Lelystad; Koninklijke Vermande, 1992, p 63-70. 12 Beek, F.H.J. van der King's Cross Station in Londen: houten roltrappen oorzaak metrobrand. In: Groot alarm! : branden in binnen- en buitenland / F.H.J. van der Beek. Lelystad; Koninklijke Vermande, 1992, p 63-70. 13 Berger, Manfred Dachstuhlbrand: Brand eines Kasernen-Gebäudes aus der Zeit des Ersten Weltkrieges / Manfred Berger. Brandschutz, 1992-jrg 46, nr 8, aug, p 532-533. 14 Bimonthly fire record: public assembly, restaurant Fire journal, 1982, jul, p 27. 15 Boberg Hotelbrand in Schweinfurt / Boberg. 112, 1988, nr 4, apr, p 192-194. 16 Bousses, Axel Feux de gymnases: exemple d'analyse et d'identification des débris en laboratoire. Axel Bousses, J.C. Drouet. RGS: revue générale de sécurité, 1986, nr 57, okt, p 67-74. 17 Brandfall Panorama-Restaurant Hotel International (Zurich-Oerlikon). 103
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
112, 1988-jrg 13, nr 4, apr, p 178-183. 18 Branden in winkelcentra Bureau Rebel, Technisch advies- en inspektiebureau van de Vereniging van brandassuradeuren in Nederland. Bilthoven: Bureau Rebel, 1978. 19 Broekman, J. Vuurzee in Zuidlaren / J. Broekman. 0011, 1986-jrg 7, nr 2, apr, p 4-8. 20 Camp, M Inzet grootwatertransport succes: brand in supermarkt te Sevenum / M. Camp. Brand en brandweer, 1991-jrg 15, nr 5, mei, p 222-223. 21 Cantillo, Robert L. Grand central station fire. Robert L. Cantillo and Louis J. Ragusa. Fire engineering, 1985-Vol 138, nr 12, dec, p 27-33. 22 Clarkson, Gerald King's Cross: London CFO's 'fervent hope' that all managements will heed lessons / Gerald Clarkson. Fire, 1989-Vol 82, nr 1012, okt, p 21-22. 23 Crez, A. Kerk van O.L.V. ter Rijke Klaren te Brussel: 15 juni 1989, studie nr 144 / A. Crez. Belgisch brandtijdschrift, 1989, nr 98, dec, p 7-11. 24 Deerenberg, M.A. Brand in winkelcentrum: onnodige schade: 15 miljoen M.A. Deerenberg. Brand en brandweer, 1991-jrg 15, nr 5, mei, p 214-215. 25 Demers, D.P. Nine die in Washington, D.C., movie theater fire. Fire Journal, 1978- Vol 72, nr 3, mei, p 98-99. 26 Dietrich, Wolfgang Brand einer Grosssporthalle. Wolfgang Dietrich und Christoph Kunze. Schadenprisma, Schadeinformation, 1990- jrg 19, nr 4. 27 Diners thought fire warning was a prank Fire, 1978, aug, p 111. 28 Donald, Ian Behavioural aspects of the King's Cross disaster Ian Donald and David Canter / Chapter 2, p 15-30. 29 Drysdale, D.D. The King's Cross fire: experimental verification of the 'Trench effect' / D.D. Drysdale, A.J.R. Macmillan. Fire safety journal, 1992- Vol 18, p 75-82. 30 Dijk, D.H.C. van 104
11.
Literatuuronderzoek
Historische panden geheel verwoest in Leeuwarden D.H.C. van Dijk. Brand en brandweer, 1990-jrg 14, nr 6, juni, p 265. 31 Emmelkamp, J.J. Brand in Gaststätte führte zu 'flash-over'. Emmelkamp, J.J. / 112, 1989, nr 2, feb, p 89-90. 32 Emmelkamp, J.J. Brand in einer Gaststätte gefärhdete Altstadt. Emmelkamp, J.J. 112, 1989, nr 8, aug, p 428-429. 33 Emmelkamp, J.J. Brand in Schwimmbadanlage / J.J. Emmelkamp 112, 1991-jrg 16, nr 7, jul, p 355-357. 34 Fire at the MGM Grand NFPA-Fire journal 1982-jrg 76, nr 1, jan, p 19-37. 35 Fire at the MGM Grand: a preliminary report NFPA-Fire journal, 1981-jrg 75, nr 2, mrt, p 33-43. 36 Fraanje, R.B. Branden in zwembaden / R.B. Fraanje. Brand & Brandweer, 1987-jrg 11, nr 8, aug, p 214-216. 37 Frey, Peter Brand der 'Sepp-Stalder-Halle' in Luzern Peter Frey / Journal des sapeurs-pompiers Suisses, 1990-jrg 116, nr 6, jun, p 397-400. 38 Georges, A Supermarkt 'Colruyt' te Salzinnes-Namur / A. Georges. Belgisch brandtijdschrift, 1987, nr 87, okt, p 12-13. 39 Georges, A Supermarkt 'Match' te Stembert / A. Georges. Belgisch brandtijdschrift, 1987, nr 87, okt, p 7-10. 40 Grote brand in winkelpand in Sas van Gent Brand en brandweer, 1993-jrg 17, nr 11, nov, p 409. 41 Gossard, William H. Some major accident investigations of fires in underground rail rapid systems. William H. Gossard. Fire safety journal, 1984/85-Vol 8, p 9-14. 42 Grossbrand in einer Schweinfurter Tennishalle durch vorsätzliche Brandstiftung Schadenbilder aktuell, 1989, nr 2, p 19-24. 43 Grote brand in expositiecentrum 'Nieuw Land' in Lelystad: oorzaak dakdekkerswerkzaamheden. Brand en brandweer, 1988-jrg 12, nr 1, jan, p 12-13.
105
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
44 Hantscher, Klaus Brand in einer Hotelpizzeria: 3 Tode, 10 Personen gerettet / Klaus Hantscher. Brandwacht, 1988-jrg 42, nr 1, jan, p 28-32. 45 Harvengt, L. Winkelgalerij 'Rivage' te Knokke-Heist: 9 augustus 1985, studie nr 122 / L. Harvengt. Belgisch brandtijdschrift, 1986, nr 78, feb, p 7-12. 46 Harvey, Harold Montreal church fire / Harold Harvey. Fire command, 1984-Vol 51, nr 10, okt, p 34-35. 47 Herbstmann, Donald Cost-effective sprinkler protection of fast-food restaurants / Donald Herbstman and John M. Foehl. Fire journal, 1979, nov, p 51-55. 48 Hofman, P.J. Hevige brand verwoest deel Haagse Passage P.J. Hofman / 06-11, 1990-jrg 11, nr 3, juni, p 28-29. 49 Hofman, P.J. Station door brand verwoest / P.J. Hofman. 06-11, 1989-jrg 10, nr 6, dec, p 6-8. 50 Hölzl, Günther München: U-Bahn-Zug auf Abstellgleis in Brand Günther Hölzl. Brandschutz, 1985-jrg 39, nr 7, juli, p 246-254. 51 Hommes, R. Miljoenenbrand verwoest shopping centre 'Het Loon' in Heerlen / R. Hommes. Brand en brandweer, 1985-jrg 9, nr. 4, apr, p 94-96. 52 Horecabranden: een analyse. NBPI-bulletin, 1984- jrg 18, nr 4, dec, p 16-21. 53 L'Hôtel International à Zurich. Face au risque, 1988, nr 244, jun/jul, p 31-34. 54 Huizing, E.W. Sportcomplex in Oosterhout in enkele uren in as. E.W. Huizing. Brand & Brandweer, 1982-jrg 6, nr 11, nov, p 310-312. 55 Incendie meurtrier dans un restaurant Face au risque, 1978, nr 148, dec, p 22-24. 56 Isner, Michael, S. Stadium fires demonstrate unique protection problems. Michael S. Isner. NFPA journal, 1994-Vol 88, nr 4, jul/aug, p 49-54. 57 Isner, Michael S. Another fatal propane fire, a fatal hotel fire illustrates the hazards of propane use in occupied buildings. Michael S. Isner. Fire Command, 1990, dec, p 28-30. 106
11.
Literatuuronderzoek
58 Julga, Günter Problems of operational planning for fires connected with an underground rail transport system: the Hamburg high speed railway / Günter Julga. Fire safety journal, 1984, nr 8. 59 Julga, G. Steakhouse 'Hacienda' in Hamburg / G. Julga Brandschutz, 1978, nr 1, p 14-15. 60 Korschinsky, Jozef Grossbrand zerstört Diskothek / Jozef Korschinsky. Brandwacht, 1986-jrg 41, nr 1, jan, p 11-16. 61 Kradolfer, M. Zware rook verduisterde Baarnse zon. M. Kradolfer en R. Jastrzebski. 00-11, 1987-jrg 8, nr 3, mei, p 10-12. 62 Kradolfer, M. Zwembad 't Kikkerfort door brand verwoest. M. Kradolfer en H. Gadellaa. 06 11, 1988-jrg 9, nr 2, apr, p 14-16. 63 Krüger, Dietmar Nachtrag zu einem Einsatzbericht / Dietmar Krüger. Brandschutz, 1988-jrg 42, nr 11, nov, p 656-658. 64 Kyte, Greg Bayview Restaurant Fire / Grey Kyte and Theodore C. Lemoff / Fire Command, 1986, feb, p 32-36. 65 Laenen, M.H. Miljoenenschade bij grote brand in binnenstad Eindhoven. M.H. Laenen. Brand en brandweer, 1987-jrg 11, nr 12, dec, p 336-337. 66 Lem, E. van de Vuurzee boven Noordzee / E. van de Lem. 06-11, 1994-jrg 15, nr 2, apr, p 12-13 67 Littlewoods report favours sprinklers; arsonist caused fatal blaze. Fire 1994-Vol 86, nr 1064, febr, p 5-6, 8, 10. 68 Lobnig, R. Brandkatastrophe in der altstadt von Lissabon. Rudolf Lobnig und Antonio Jose Zilhao. 112, 1989-jrg 14, jan, p 42-46. 69 Lohmeyer, J. Brand overdekt winkelcentrum Lelystad: goede preventieve maatregelen hadden schade kunnen voorkomen / J. Lohmeyer. Brand en brandweer, 1992-jrg 16, nr 2, febr, p 60-61.
107
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
70 Lombardo, Preplanning pays off in Buffalo Church fire / M. Lombardo. Fire engineering, 1992-Vol 145, nr 12, dec, p 41-44. 71 Lorz, U. Brandserie in Maintal-Dörnigheim / U. Lorz und A. Matz: 112, 1990-jrg 15, nr 8, aug, p 438-441. 72 Massiver Einsatz verhinderte Grossschaden 112, 1992-jrg 17, nr 9, sept, p 431-433. 73 Meulendijks, Herman Grote brand in zwembad 'De Kwakel'. Herman Meulendijks, Jan Dirk van de Ven. Brand & Brandweer, 1993-jrg 17, nr 6, juli/aug, p 272-273. 74 Monk, K.G. Investigation into the fire at Littlewoods store, Market Place, Chesterfield on the 7th May 1993. K.G. Monk / Chesterfield: Derbyshire fire and rescue service, 1993, 73 bladen + bijlagen. 75 Nagtegaal, J.C. Grote brand verwoest zwembad Breukelen. J.C. Nagtegaal. Brand & Brandweer, 1988-jrg 12, nr 3, mrt, p 95-97. 76 Nur das Dach brannte - Tennishalle zerstört Schadenbilder aktuell, 1993, nr 1, p 20-25. 77 Oliver, Tony Catastrophe at King's Cross / Tony Oliver. Fire, 1988, jan, p 9-10. 78 Oliver, Tony Report warnes: 'Luck has a habit of running out'. Tony Oliver / Fire, 1988, jan, p 12. 79 Oliver, Tony. Survey reported ten major tube fires in ten years. Tony Oliver / Fire, 1988, jan, p 11-12. 80 Ommeren, G. van Brand 'Wastora' in centrum Zaandam / G. van Ommeren. Brand en brandweer, 1993-jrg 17, nr 10, okt, p 358-359. 81 Onderzoek naar de brand in cadeauwinkel 'Arcade' te Zwolle op 21 januari 1992 / Ministerie van Binnenlandse Zaken, Directie brandweer, 1992, 28 p. 82 Plass, Volker Der Brand der Messehalle 11 aus der Sicht des Vorbeugenden Brandschutzes / VolkerPlass Brandschutz, 1986-jrg 40, nr 5, mei, p 177-179. 83 Railway fires Fire prevention, 1990, nr 232, sep, p 46-49. 108
11.
Literatuuronderzoek
84 Rasbash, D.J. Major fire disasters involving flashover. D.J. Rasbash. Fire safety journal, 1991-jrg 17, p 85-93. 85 Redler, Franz-Ludwig Brand in der St. Jakobskirche in Bamberg. Franz-Ludwig Redler. Brandwacht, 1990-jrg 45, nr 12, dec, p 274-278. 86 Roos, Mario Überhitztes Wachs: Kindergarten-Brand / Mario Roos. Schweizerische Feuerwehr-Zeitung, 1994-jrg 120, nr 8, p 576-578. 87 Roumans, G. Vraag wel of niet blussen bij brand Gamma in Woerden. G. Roumans. Brand en brandweer, 1992-jrg 16, nr 1, jan, p 4-5. 88 Rijsoort, E van Grote brand in Veldhovens winkelcentrum. Elise van Rijsoort. Brand en brandweer, 1991-jrg 15, nr 1, jan, p 4-5. 89 Schneider Brand des Bowling-Centers in Marl. Schneider. Der Feuerwehrmann, 1985-jrg 35, nr 8, p 220-223. 90 Seegerer, Karl Brandschutz in U-Bahn-Anlagen / Karl Seegerer. Brandschutz, 1985-jrg 39, nr 7, jul, p 255-259. 91 Seegerer, Karl Der Grossbrand im Deutschen Museum vom März 1983. Karl Seegerer. Brandwacht, 1987-jrg 42, nr 2, feb, p 34-41, 48. 92 Seegerer, Karl Grossbrand im historischen Münchner Löwenbrä-Keller. Karl Seegerer. Brandschutz, 1987-jrg 41. nr 8, aug, p 318-327. 93 Sharma, T.P. Conference centre, Delhi, India T.P. Sharma, M. Chandra, Suvir Singh… et al. Fire prevention, 1992, nr 254, nov, p 31-33. 94 Siebelt, M. Inferno in Hilversum: drie doden bij restaurantbrand. M. Siebelt. 06-11, 1989-jrg 10, nr 1, feb, p 8-11. 109
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
95 Smith, Frank How to improve fire safety in public houses: suggestions for a better legislative approach and a guide to fire prevention and control / Fire prevention, 1985, nr 177, mrt, p 28-31. 96 Spruit, G. Mysterieuze brand in bioscoopcomplex: zes miljoen schade bij Amerfoortse bioscoopbrand / G. Spruit. Brand en brandweer, 1986-jrg 10, nr 4, apr, p 83-84 97 Stadionsporthalle Stadionsporthalle von Grossbrand völlig zerstört. Feuerwehr Kurier, 1992-jrg 42, nr 3, mrt, p 8. 98 Strauch, J. Über 15 Millionen DM Schaden bei Brand in Kurbad. J. Strauch, B. Steup, K. Gross. 112, 1992-jrg 17, nr 3, mrt, p 122-126. 99 Taal, R. Dakdekkers en bedrijfsleiders let op uw zaak / R. Taal. Brand & brandweer, 1987-jrg 11, nr 8, aug, p 217-218. 100 Taylor, K.T. What's cooking in restaurants … besides the food? Kenneth T. Taylor. Fire journal, 1989-Vol 83, nr 5, sept/okt, p 72-77. 101 Thermal cameras helped save pool: eight hours' Dangerous detective work at leisure centre fire. Fire, 1987-Vol 80, nr 990, dec, p 42. 102 Thiemann, Franz Brand in einem Sport- und Fitness-Center. Franz Thiemann, Donald Niehues. Der Feuerwehrmann, 1993-jrg 43, nr 1, p 13-15. 103 Todd, Colin Managing the leisure risk / Colin Todd. Fire prevention, 1991, nr 241, jul/aug, p 12-15. 104 Toneman, L.H.J. Brandpreventie en veiligheid in hotels en restaurants: 1975-1982: literatuurlijst / L.H.J. Toneman. Ministerie van Binnenlandse Zaken, 1983. 105 Upperman, J. Brand in zwembad / J. Upperman. Brand & Brandweer, 1986-jrg 10, nr 4, apr, p 101. 106 Varone, J. Curtis Lumberyard in a gymfloor. J. Curtis Varone and Paul Wentworth. Fire engineering, 1992-Vol 145, nr 7, jul, p 39-44. 107 Werner, Reinhard 110
11.
Literatuuronderzoek
Kirchenbrand in Hainburg / Klein-Krotzenburg. Reinhard Werner, Harald Andres. 112, 1988-jrg 13, nr 5, mei, p 297-300. 108 Westkamper, Horst Inferno in einem Koreanischen Restaurant in der Frankfurter City / Horst Westkamper und Wolfgang Bergens. 112, 1990-jrg 15, nr 5, mei, p 247-252. 109 Westermann, Heinrich Grossbrand vernichtet Hallenbad in Hannover. Heinrich Westermann. Brandschutz, 1988-jrg 42, nr 8, aug, p 463-465. 110 Wiel, R.J. van der Brand winkelcentrum Het Loon, Heerlen maandag 25 februari/dinsdag 26 februari 1985 / R.J. van der Wiel. Brandweer gemeente Heerlen, 1985, 39 p. 111 Wiel, R.J. van der Evaluatierapport 'Het Loon' / R.J. van der Wiel. NBPI bulletin, 1986-jrg 20, nr 1, mrt, p 1-11.
111
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
112
12. Objectbezoeken 12.1 Teneinde een indruk te krijgen in de dagelijkse gang van zaken in gebouwen met een publieksfunctie en te weten te komen in hoeverre de interne organisatie is ingespeeld op het fenomeen brand (waar kan brand ontstaan, wat zijn de gevaren bij brand, wat te doen bij brand, ontruiming van het gebouw, enzovoort) zijn een aantal van deze gebouwen bezocht. Te weten: • bijeenkomstgebouwen • horecagebouwen • sportgebouwen • stationsgebouwen • winkelgebouwen De belangrijkste zaken die uit dit onderzoek naar voren zijn gekomen, zijn hieronder per gebouwensoort gerangschikt in aandachtsgebieden, zoals deze onderdeel uitmaken van het brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie. Bij de selectie is voor een belangrijk deel uitgegaan van recent gebouwde objecten die meerdere functies en activiteiten in zich herbergen. Het is reëel te veronderstellen dat deze gebouwen in geval van brand een groter risico met zich meebrengen dan enkelvoudige gebouwen met name op het gebied van het gebruik en de interne organisatie. Als meest kenmerkende probleem dat uit de objectbezoeken naar voren is gekomen, is het spanningsveld tussen safety (veiligheid) en security (beveiliging). Bijvoorbeeld de aanwezigheid van nooduitgangen (safety) en het tegengaan van ongeoorloofd gebruik daarvan (security). Bijeenkomstgebouwen 1. Nadere typering Object A: expositiegebouw met twee boven elkaar gelegen grote expositieruimten met elk een oppervlak van circa 1600 m 2 , een schuin oplopende college/congreszaal met een oppervlak van circa 600 m 2 , geschikt voor 350 personen. Verder bevat het gebouw enkele kantoren, een café, een werkplaats en technische ruimten. In het gebouw bevinden zich weinig trappen. De verdiepingen zijn overwegend bereikbaar door middel van nogal steile hellingbanen (hoofdlooproutes). Het bebouwd oppervlak is circa 3600 m 2 . Object staat rondom vrij ten opzichte van andere bebouwing. Het maximum aantal te verwachten personen in het gehele gebouw bedraagt 1000. Object B: museum, in hoofdzaak bestaande uit een drietal bouwdelen, zijnde een archiefgebouw met enkele kantoorruimten (oppervlak circa 2200 m 2 ), een hoofdgebouw bestaande uit vier bouwlagen met daarin ondergebracht twee kantoorlagen, een bibliotheek/studiezaal met vide en een centrale entreehal met vide (oppervlak per bouwlaag circa 900 m 2 ). Vanuit de centrale entreehal, waarin onder andere de receptie en een horeca bestemming zijn gelegen, wordt toegang verleend aan het tentoonstellingsgebouw, dat een oppervlak heeft van circa 900 m 2 . In het tentoonstellingsgebouw zijn enkele steekvloeren aangebracht en over het gehele oppervlak van de hal is bovenin, op circa zeven meter hoogte een roostervloer aanwezig. De daardoor ontstane 'ruimte' heeft eveneens een expositie-functie. Aan de centrale entreehal is ook nog een auditorium gelegen. 113
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Het maximum aantal te verwachten personen in het gehele gebouw bedraagt 700. Object C: theatergebouw, in hoofdzaak bestaande uit twee bouwdelen met bijbehorende ruimten en een gemeenschappelijke foyer/centraal entreegebied. Elk bouwdeel bevat een grote zaal. Zaal 1 is een traditionele theaterzaal met een kadertoneel en een toneeltoren. De zaal beschikt over 1000 zitplaatsen. Zaal 2 is een muziekcentrum met een capaciteit van 1800 zitplaatsen. In het kader van de objectbezoeken is uitsluitend het gedeelte met zaal 1 bezocht. De vloer van deze zaal is schuinoplopend. In de zaal is een orkestbak aanwezig. Wat opvalt is dat het oppervlak van het toneel en de zaal bijna gelijk zijn, namelijk circa 650 m 2 . Bij de zaal behoren onder andere oefenruimten/studio's, kleedruimtes, kantoorruimten, fysio/badruimten, werkplaatsen. Deze ruimten zijn tegen de zaal aangebouwd en verdeeld over drie bouwlagen. Verder beschikt het gebouw over een restaurant. Voor de aan- en afvoer van goederen, zoals decors en rekwisieten bevindt zich achter in het toneelgedeelte en aparte ruimte die direct vanaf de straatzijde toegankelijk is. Object D: multi functioneel congres/cultuur centrum. Het centrum bestaat onder andere uit een 16-tal zalen met bijbehorende foyers, een grote hal (circa 8000 m 2 ), een negental vergaderruimten, restaurants, keukens, entree gebieden, garderobes, kantoren en een ondergrondse parkeergarage (800 parkeerplaatsen). De zalen variëren in grootte. De grootste zaal biedt plaats aan ruim 1800 personen, één zaal is geschikt voor circa 800 personen en vier zalen voor circa 400 personen. De overige zalen kunnen minder personen bevatten terwijl de grote hal plaats kan bieden aan circa 10 000 personen. Twee van de zalen zijn traditionele theaterzalen met een kadertoneel en een toneeltoren. Het gebouw bevat drie bouwlagen (parkeerkelder uitgezonderd). 2.
Bevindingen
.1. Planologie Alle objecten zijn in de bebouwde kom gelegen en goed bereikbaar voor blusvoertuigen. Volgens de plaatselijke brandweer is de bluswatervoorziening voldoende. .2. Bouwkunde In alle objecten zijn de bouwkundige preventieve voorzieningen over het algemeen redelijk tot goed uitgevoerd. Er is aandacht besteed aan de brandcompartimentering voor het beheersbaar kunnen houden van een eventuele brand en aan een veilige ontvluchting. Daar waar de brandcompartimentering niet was te realiseren met behulp van bouwkundige scheidingsconstructies heeft men gelijkwaardige oplossingen gezocht en gevonden in de vorm van van een sprinklerinstallatie. Object D is voor een groot deel een al wat ouder gebouw (circa 25 jaar). Binnen het kader van een procedure, inzake een gebruiksvergunning 'brandveiligheid', worden momenteel verbeteringen aangebracht op het gebied van brandveiligheid. Met name geldt dit ten aanzien van de brand-/rookwerende scheidingconstructies en de automatische brandmeldinstallatie. .3. Installatie-techniek In alle objecten is een brandblusinstallatie aanwezig in de vorm van brandslanghaspels. In aanvulling hierop zijn, veelal voor specifieke doeleinden, draagbare blustoestellen aanwezig. In delen van objecten waar brandcompartimentering met behulp van bouwkundige scheidingsconstructies niet mogelijk was, is een sprinklerinstallatie aangebracht met automatische doormelding naar de brandweer. Deze installaties zijn gecertificeerd door het Bureau voor Sprinklerbeveiliging. Met name in object B (hoofdgebouw) komt het alternatief in de vorm van de sprinklerinstallatie duidelijk tot uitdrukking, er is als het ware een min of meer transparant gebouw ontstaan. 114
12.
Objectbezoeken
In de grote hal van object D is een beperkte rook- en warmte-afvoerinstallatie aanwezig. In alle objecten is een automatische brandmeldinstallatie aanwezig met rechtstreekse doormelding naar de brandweer. De uitvoeringsvorm voor de betreffende gebouwen/bouwdelen is volledige bewaking. Handbrandmelders maken hiervan onderdeel uit. In de objecten waar deuren in brandwerende scheidingsconstructies in geopende stand zijn vastgezet, is dit gerealiseerd met behulp van kleefmagneten. In alle objecten is het mogelijk een ontruimingsalarm te geven door middel van een installatie, die behoudens voor het geven van attentiesignalen ook geschikt is voor gesproken mededelingen. In verband met het internationale karakter van object D wordt hier speciale aandacht besteed aan berichtgeving in vreemde talen. In de meeste gevallen is het personeel niet goed op de hoogte van de werking van de ontruimingsalarminstallatie. Alle objecten beschikken over een noodverlichtingsinstallatie en vluchtwegaanduidingen. In alle objecten zijn security-voorzieningen aanwezig, waarvan deurvergrendelsystemen onderdeel uitmaken. De aangetroffen uitvoeringsvorm is geen belemmering, inzake een veilige ontvluchting. Twee van de drie bezochte theaterzalen beschikken over specifieke toneelinstallaties in en nabij de toneeltoren, zoals brandscherm, regengordijn (ter bescherming van het brandscherm), handbedient open sprinklersysteem en rook- en warmte-afvoer. Deze zalen hebben een oppervlak van 650 m 2 , respectievelijk 1000 m 2 met tonelen van 650 m 2 , respectievelijk 300 m 2 en zijn geschikt voor 1000, respectievelijk 1800 personen. In de andere zaal is alleen een toneelregeninstallatie aan gebracht. Het oppervlak van deze zaal is 360 m 2 , met een toneeloppervlak van 90 m 2 , de zaal biedt plaats aan 480 personen. .4. Inventaris De theaterzalen beschikken over een vaste stoelopstelling met stoelen bestaande uit schuimvulling overtrokken met textiel. Bij de aanschaf is vanwege de brandveiligheid rekening gehouden met de materiaalkeuze. De stoelopstelling is niet belemmerend voor de interne vluchtroutes. In zalen met een losse stoelopstelling zijn deze gekoppeld. Voor wat betreft de stoffering kan worden opgemerkt dat de theaterzalen meer brandbare materialen bevatten dan de zalen van de overige bijeenkomstgebouwen. In geen van de gevallen is sprake van overmatige stoffering en aankleding (betimmering en dergelijke). Aan het gebruik van decors en dergelijke worden door de lokale brandweer eisen gesteld. De inventaris geeft geen aanleiding tot het plaatsen van verdere opmerkingen. Een ander belangrijk aspect is de zogenaamde wisselende inventaris, die afhankelijk is van het te organiseren evenement (zie 2.5 interne organisatie en gebruik). .5. Interne organisatie en gebruik De gebouwen en ruimten worden overwegend gebruikt waarvoor ze zijn ontworpen. Een belangrijk deel van de publiekstoegankelijke ruimten heeft een multifunctioneel gebruik waarin een grote verscheidenheid aan evenementen kan worden georganiseerd. Als voorbeeld object D, internationale conferenties, produktpresentaties, beurzen, tentoonstellingen, exposities, seminars, recepties, diners-dansant, feestelijke activiteiten, musicals, concerten, ijsshows en muziekfestivals. In feite elk evenement, klein of groot. Het maximum aantal bezoekers kan 25 000 bedragen. In de overige objecten kunnen op onderdelen vergelijkbare evenementen plaatsvinden, zij het dat deze in verband met de grootte van de gebouwen geringer zijn van omvang. Bij de objectbezoeken waren onder andere de volgende evenementen gaande: 1 tentoonstelling van kunstvoorwerpen en tentoonstelling in voorbereiding. De opbouw is vergelijkbaar met standbouw. 2 in het tentoonstellingsgebouw een expositie van straatmeubilair op het laagste loopniveau en een expositie hoofdzakelijk bestaande uit prenten in de 'ruimte' boven de roostervloer. Opmerkelijk was dat de roostervloer was afgedekt met rubber matten, omdat gebleken is dat het publiek er anders niet overheen durft te lopen (hoogtevrees). 3 geen. 115
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
4 in de grote hal was een consumentenbeurs gaande. Wat opviel was het in ruime mate aanwezig zijn van min of meer brandbare materialen en bij de entree ballonnen boven het publiek (overigens met onbrandbaar gas gevuld). Aan dit evenement waren door de exploitant strikte eisen verbonden met betrekking tot onder andere de vluchtroutes, materiaaleigenschappen van stands, podia, bekleding en decoratie en het gebruik van open vuur voor kookdoeleinden. Alle exploitanten onderkennen dat ieder evenement een eigen aanpak vereist, vandaar dat vooraf overleg plaatsvindt met de lokale brandweer omtrent de gevaarsaspecten en de hieruit voortvloeiende eisen. Tijdens evenementen zijn de deuren van vluchtroutes zonder gebruik van losse voorwerpen te opene. Met uitzondering van object D, is niet op alle onderdelen duidelijk hoe men in geval van brand moet handelen. Van een goede interne organisatie in geval van brand is dan ook geen sprake. De gebruikers geven te kennen er mee bezig te zijn. In object D is er goed over nagedacht, zij het dat enige aanpassingen noodzakelijk zijn in verband met een nieuwe selectieve ontruimingsalarminstallatie. In verband met gebrek aan ruimte worden in enkele objecten de technische ruimten gebruikt voor opslag van materialen. .6. Inzet brandweer In alle objecten zijn met de brandweer afspraken gemaakt omtrent de toegankelijkheid ingeval van brand. Horecagebouwen 1. Nadere typering Object A: café/restaurant. In het complex, waarvan het café/restaurant onderdeel uitmaakt, zijn tevens diverse vergaderzalen, een kegelbaan en een hotel uitmaakt, zijn tevens diverse vergaderzalen, een kegelbaan en een hotel ondergebracht. Het complex is landelijk gelegen en wordt ingesloten door twee snelwegen. Het complex is vrijstaand. Het totale oppervlak bedraagt circa 3500 m 2 . Het beheer van de onderneming wordt uitgevoerd door bedrijfsleiders die in de nabijheid van het complex wonen. Met uitzondering van het hotel is het complex op één bouwlaag (begane grond) gelegen. Het hotel bestaat uit diverse bouwlagen. Globaal bezoeken circa 1500 mensen het café/restaurantgedeelte. Tezamen met de andere voorzieningen (vergader-accommodatie/kegelbaan/hotel) zal het bezoekersaantal fors kunnen toenemen. Object B: café/petit-restaurant/discotheek. Deze onderneming is gelegen in een drukke binnenstad van een middelgrote gemeente. De onderneming is in de loop der jaren steeds verder uitgegroeid. Aangezien de groei niet in de breedte kon plaatsvinden is het verder in de diepte uitgebouwd. Momenteel zit de onderneming tussen twee straten ingeklemd. De begane grond van object B is circa 930 m 2 en de 1 e verdieping circa 250 m 2 groot. Het gebouw is monumentaal. In het pand zitten diverse open niveauverschillen (balustrades). Indien de discotheek in gebruik is, kan het bezoekersaantal stijgen tot ongeveer 700 personen. In het midden-gedeelte van de zaak is de keuken gelegen. Onder het gebouw zit deels een kelder, die benut wordt voor opslag en plaatsing van diverse technische installaties. Het pand telt vier bouwlagen. Object C: grand-café. Het grand-café is gelegen in het centrum van een middelgrote stad. Het grand-café is te betreden vanaf de openbare weg (voorzijde) en vanuit een overdekt winkelcentrum (zijkant). Het grand-café bestaat uit twee bouwlagen, die door middel van een vide en een open trap in verbinding met elkaar staan. Onder het gebouw zit deels een kelder, die benut wordt voor opslag
116
12.
Objectbezoeken
en plaatsing van diverse technische installaties. Op de verdieping zijn, naast het grand-café-gedeelte, twee zalen, een kantoor van de eigenaar en een aparte omkleedruimte voor het personeel aanwezig. De begane grond van het grand-café heeft een oppervlak van circa 260 m 2 en de bovengelegen verdieping circa 280 m 2 Het grand-café is een groot deel van de dag geopend. Buiten de openingstijden is altijd iemand (vaste schoonmaker) aanwezig, die toezicht kan houden. Object D: militair complex. Buiten de bebouwde kom van een middelgrote stad is op (een militaire complex een bedrijfsrestaurant gelegen dat bestaat uit diverse eetzalen, messes met een centrale keuken. De eetzalen/messes zijn categoraal ingedeeld, dat wil zeggen aparte ruimten voor officieren, onderofficieren en manschappen. In de manschappen-eetzaal kunnen aan de zogenaamde free-flowbalie de maaltijden worden afgehaald. In de onderofficiers- en officiersruimten worden de maaltijden aan tafel geserveerd. Van de eetzalen/messes maken ongeveer 400 bezoekers gebruik. Naast de gebruikelijke maaltijdvoorzieningen kunnen de zalen ook voor andere gelegenheden (feesten) gebruikt worden. Het gebouw bestaat uit twee bouwlagen en heeft een oppervlak van 1500 m 2 . Het bedrijfsrestaurant is alleen overdag en 's-avonds geopend. Object E: bedrijfsrestaurant. Op een bedrijventerrein is in een hoog kantoorgebouw (> 50 m) - op de begane grond - een bedrijfsrestaurant gelegen. Het bedrijfsrestaurant biedt plaats aan circa 250 personen en is ongeveer 500 m 2 groot. De consumpties (warme/koude maaltijden en drank) kunnen aan een free-flowbalie worden afgehaald. Nabij de free-flowbalie is de keuken gelegen. De medewerkers van de keuken en de bediening ten behoeve van het restaurant zijn in dienst van een extern cateringbedrijf. Het meubilair in het bedrijfsrestaurant bestaat uit verplaatsbare stoelen en tafels. Voor speciale gelegenheden (bijvoorbeeld bij personeelsfeesten) is de zaal vrij indeelbaar, zodat de bezetting van het restaurant aanmerkelijk kan toenemen. Object F: In de bebouwde kom van een grote stad is een complex gelegen, waarin zich een café/restaurant/Japanse theetuin bevindt. Naast de genoemde bestemmingen bestaat het complex uit een winkel, een sportzaal, een sauna, diverse meditatieruimten, diverse keukens en kantoorruimten. Het complex is ingesloten tussen een drukke hoofdstraat en een winkel/wandelpromenade. Het complex bestaat uit diverse monumentale panden, die onderling gekoppeld zijn. De onderlinge verdiepingshoogten van de monumentale panden verschillen. Voor de oriëntatie kan dit bij vluchten verwarrend werken. Het pand bestaat uit zeven bouwlagen waaronder een kelder. De eigenaar heeft, in overleg met de plaatselijke brandweer, bijzonder veel aandacht besteed aan de brandveiligheid van het totale complex. Het totale complex is niet geschikt voor grootschalige activiteiten. Het gebouw heeft een oppervlak van circa 3000 m 3 . 2.
Bevindingen
.1. Planologie Met uitzondering van de objecten A en D zijn de horecagebouwen in de bebouwde kom gelegen. Alle bezochte horecagebouwen zijn goed bereikbaar voor blusvoertuigen. Gelet op de situering van de objecten A en D (buiten de bebouwde kom) zal de opkomsttijd voor de brandweer een probleem kunnen zijn. Rondom deze objecten worden 's-avonds en 's-nachts controles uitgevoerd. Naar de mening van de plaatselijke brandweer is voldoende bluswater aanwezig.
117
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
.2. Bouwkunde Met uitzondering van object A, beschikken de objecten over deugdelijke en voldoende bemeten vluchtroutes en zijn zodanig in brandcompartimenten ingedeeld, dat een eventueel ontstane brand normaliter door de brandweer beheersbaar gehouden kan worden. Object A heeft een oppervlak van meer dan 1000 m 2 . In deze horeca-gelegenheid zijn geen deugdelijke brand- en/of rookcompartimentsscheidingen te onderkennen (alleen ten opzicht van het hotelgedeelte). Objecten B en F hebben door hun karakteristieke indelingen (koppeling van diverse monumentale gebouwen) verrassende vluchtroutes. Evenwel zijn de vluchtroutes onderling brandtechnisch gescheiden. Object C staat door middel van een aluminium pui- en deurconstructie in verbinding met het overdekte winkelcentrum. Het winkelcentrum en object C zijn mede hierdoor gesprinklerd. De meeste objecten hebben brandwerende scheidingen tussen de verdiepingen èn brand- en rookwerende scheidingen ten behoeve van het veilig ontvluchten. In alle gevallen staat de keuken (brandtechnisch) in open verbinding met het café/restaurant. .3. Installatie-techniek In alle objecten is een brandblusinstallatie aanwezig in de vorm van brandslanghaspels. In aanvulling hierop zijn, veelal voor specifieke toepassingen draagbare blustoestellen en branddekens aanwezig. De blusmiddelen zijn niet altijd goed zichtbaar opgehangen (afgeschermd door allerlei materialen). Alle zes objecten zijn voorzien van een brandmeld- en ontruimingsalarminstallatie. De objecten B, E en F zijn voorzien van een automatisch brandmeldinstallatie met volledige bewaking. De andere objecten hebben een ontruimings-alarminstallatie en een brandmeldinstallatie met gedeeltelijke bewaking of alleen met handbrandmelders. Met uitzondering van object D, melden alle brandmeldinstallaties automatisch door naar de alarmcentrale van de brandweer. Object D meldt door naar een permanent bemande post. Zoals eerder vermeld is object C gesprinklerd en is in object F is een sprinklerinstallatie aangebracht. Bij het aanspreken van de sprinklerinstallatie van de objecten C en F wordt de alarmcentrale van de brandweer eveneens automatisch gealarmeerd. Alle objecten beschikken over een noodverlichtingsinstallatie met vluchtwegaanduiding. Alle objecten zijn voorzien van security-installaties (onder andere inbraakdetectie). De luchtbehandelings- en ventilatie-installatie van de diverse objecten werken hoofdzakelijk lokaal. .4. Inventaris Aangezien de sfeer in horecagebouwen een belangrijke rol speelt in de bedrijfsvoering van deze bedrijfstak, wordt er door de exploitanten veel aandacht besteed aan de aankleding (uitstraling). In het bijzonder bij speciale gelegenheden (bijvoorbeeld rond Kerstmis) wordt de aankleding zo sfeervol gemaakt (allerlei attributen aan het plafond, langs wanden en op de vloer en tafels) dat de brandveiligheid hiermee aanmerkelijk afneemt. Helaas moet worden geconstateerd dat het aspect brandveiligheid onvoldoende wordt meegenomen bij de aankleding. In object A kan aan 'tafel' gebruik gemaakt worden van lokale (elektrische/ gasgestookte) verwarmingselementen (fonduestel, door gaspatroonhouders gestookte gourmetstellen, barbecue en dergelijke). Voor deze apparatuur is geen (brandveiligheids)instructie voor handen. .5. Interne organisatie en gebruik Met uitzondering van de objecten D en F zijn de medewerkers onvoldoende op de hoogte van wat er gedaan moet worden bij en het voorkomen van een brand. Het ontbreekt in vele gevallen aan een (eenvoudige) instructie. De bedrijfsleiding van de objecten A, B en C zijn nauwelijks bekend met het Besluit bedrijfshulpverlening (Arbowet) en aan de invulling van deze wettelijke verplichting is derhalve geen gevolg gegeven. Bij de meeste objecten bestaat het personeel uit tijdelijke krachten. 118
12.
Objectbezoeken
Aangezien deze krachten veelal onbekend zijn met de indeling van het gebouw en de hierin aanwezige veiligheidsvoorzieningen bestaat hier een groot potentieel risico. Daarnaast is bij diverse objecten geconstateerd dat nooduitgangen en noodtrappen versperd en/of moeilijk te bereiken waren. Mede gelet op de werkdruk in restaurantkeukens, liet in enkele objecten de netheid in de keuken te wensen over. Hierdoor wordt de brandveiligheid geweld aangedaan. Het gebruik en de opslag van lokale (elektrische/gasgestookte) verwarmingselementen (elektrische gourmet/fondue/barbecuestellen) vraagt om een duidelijke (brandveiligheids)instructie voor het bedienend- en keukenpersoneel. .6. Inzet brandweer De bebouwing in de binnenstad en de verkeersintensiteit vraagt bij object B de aandacht van de brandweer. Voor de objecten A en D kan de inzet van de brandweer vertraging oplopen door een mogelijk langere opkomsttijd. Sportgebouwen Nadere typering Object A: multi-functionele sportaccommodatie met bijbehorend zalencentrum voor congres- en vergaderdoeleinden, restaurant met party-service en een snookercentrum met bar. In verband met het aandachtsgebied 'sportgebouwen' is alleen de sportaccommodatie beschouwd. Deze accommodatie bestaat in hoofdzaak uit twee tennishallen (circa 3300 m 2 per hal), een fitnesscentrum en een gedeelte met squashbanen. Geïntegreerd binnen de sportaccommodaties bevinden zich een bar-restaurant, een café, een winkel voor de verkoop van sportartikelen en enkele verblijfsruimten met als bestemming: kantoor, kinderopvang en fysio-therapie. Behoudens het bar-restaurant gedeelte (deze is voorzien van een brede loopzone) zijn alle ruimten aan relatief brede verkeersgebieden gelegen. Het gehele gebouw is gesitueerd op de begane grond en vrijstaand. Object B: multi-functionele sportaccommodatie, in hoofdzaak bestaande uit een ijsbaan (geschikt voor onder andere ijshockey) met tribunes voor totaal circa 2500 bezoekers, een bar-restaurant, een sportzaal van circa 600 m 2 en een trainingszaal van circa 150 m 2 . Onder de tribunes bevinden zich onder andere kleedruimtes en een spelershome met bar voor de ijshockeyvereniging. Het geheel wordt ontsloten via een entreegebied waarin zich onder andere een winkel voor sportartikelen, de toegang tot een wijkcentrum en de ontsluiting van de verdieping met kantoorruimten bevindt. De ruimten in het gebouw zijn over diverse bouwlagen verdeeld. Het gebouw is vrijstaand. 1. Planologie Beide objecten zijn in de bebouwde kom gelegen en goed bereikbaar voor blusvoertuigen. Naar de mening van de lokale brandweer is voldoende bluswater aanwezig. Onderdelen van object B, met name ter plaatse van het parkeergedeelte, geven een nogal afgelegen en verwaarloosde indruk. Een dergelijke locatie onttrekt zich aan het zicht van personen en leent zich bij uitstek voor ongewenste activiteiten, zoals spelen met vuur en brandstichting. 2. Bouwkunde In beide objecten zijn de bouwkundige preventieve voorzieningen over het geheel genomen redelijk tot goed uitgevoerd. Er is aandacht besteed aan de brandcompartimentering voor het beheersbaar houden van een eventuele brand en aan een veilige ontvluchting. Hierbij is rekening gehouden met de lay-out en de bestemming van de gebouwen. Tevens hebben bij de brandpreventieve beoordeling de vuurbelasting van en in de gebouwen een rol gespeeld. Wat opvalt is dat veel aandacht is besteed
119
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
aan de vluchtroutes, zij het dat in twee situaties (eenmaal in object A en eenmaal in object B) is geconstateerd dat deze niet konden worden gebruikt vanwege een of andere vergrendeling (zie 2.5). 3. Installatie-techniek In beide objecten is een brandblusinstallatie aanwezig in de vorm van brandslanghaspels. Tevens zijn op de diverse plaatsen draagbare blustoestellen aangebracht. In object A bevinden zich handbrandmelders nabij de haspels en automatische melders op diverse plaatsen (wens verzekeraar) met een doormelding naar een particuliere alarmcentrale. Tevens zijn enkele brand- en rookwerende deuren voorzien van kleefmagneten. In object B bevinden zich enkele handbrandmelders op willekeurige plaatsen. De logica van de werking van dit systeem is niet te achterhalen. Zowel in object A als B is het mogelijk een ontruimingsalarm te geven door middel van een installatie. De werking van deze installatie in object B is niet duidelijk. Zo is onbekend welke deelgebieden de installatie omvat en hoe de bediening moet plaatsvinden. Beide objecten beschikken over een noodverlichtingsinstallatie en vluchtwegaanduidingen. De luchtbehandelings- en ventilatie-inrichtingen zijn zoveel mogelijk gedecentraliseerd. Object B beschikt over een koelinstallatie ten behoeve van de ijsvloer. Dit betreft een gescheiden systeem dat gevuld is met freon (voor de installatie) en glycol (voor de ijsvloer). 4. Inventaris De inrichting van object A is, in de horecabestemmingen en ter plaatse van de overgangen tussen deze bestemmingen en de sportbestemmingen, zodanig dat deze afwijkend is van de meeste sportgebouwen. Er bevindt zich daar een behoorlijke hoeveelheid brandbaar materiaal in de vorm van meubilair (onder andere rieten stoelen met kussens) en stoffering (onder andere gedrapeerde gordijnen). De overige in het sportgedeelte gelegen bestemmingen wijken niet af van hetgeen over het algemeen gebruikelijk is in dat soort ruimten (tennishal, kantoor, ruimte kinderopvang en dergelijke). De inrichting van object B wijkt niet af van hetgeen gebruikelijk is voor sportgebouwen en de daarin gelegen overige bestemmingen. De aankleding van de ijshal is zelfs kaal te noemen. 5. Interne organisatie en gebruik In beide gebouwen wordt gestreefd naar een zo breed en rendabel mogelijke exploitatie. Vanuit dit oogpunt wordt gebouw A weleens gebruikt voor grote bijeenkomsten en manifestaties (maximaal 4000 personen) en gebouw B voor doeleinden zoals ijsshows, house party's, vlooienmarkten en tentoonstellingen (maximum 2500 personen). De uitgangen zijn afgestemd op genoemde aantallen personen. Omtrent het gebruik voor niet-sportdoeleinden wordt vooraf overleg gevoerd met de brandweer, die al dan niet toestemming verleent. Bij sommige evenementen schrijft de brandweer uit het oogpunt van de veiligheid bewaking voor. Door de verschillende openings- en sluitingstijden van de diverse bestemmingen (gebouw A en B) en de aanwezigheid van verschillende huurders in gebouw B, blijkt het beheer - zeker vanuit veiligheidsoogpunt gezien - geen eenvoudige opgave. Bijzondere aandacht verdienen organisatorische maatregelen die een onbelemmerde ontvluchting moeten garanderen. Met name mechanische- en elektronische vergrendelingen ter plaatse van vluchtdeuren spelen hierbij een rol. In beide gebouwen is geen ontruimingsplan aanwezig. Gebouw A beschikt wel over een eenvoudige instructie 'hoe te handelen bij brand'. Ontruiming maakt hiervan geen onderdeel uit. Bij de gebruikers blijkt de kennis over brandveiligheid, brandveiligheidvoorzieningen en 'hoe te handelen in geval van brand' gering. In geval van brand zal men ad hoc iets bedenken en vervolgens handelen. In gebouw A bevindt zich in het spelershome onder de tribune een aantal gasflessen die worden gebruikt voor kookdoeleinden.
120
12.
Objectbezoeken
6. Inzet brandweer In alle objecten zijn met de lokale brandweer afspraken gemaakt omtrent de toegankelijkheid. Stationsgebouwen 1. Nadere typering Object A: ondergronds metro- en treinstation. Object A is gelegen nabij het centrum van een grote stad. Dit object bestaat uit twee ondergrondse bouwlagen. De onderste bouwlaag is ingericht als treinstation. Het treinstation bestaat uit vier sporen met drie brede perrons. Hierboven ligt een metrostation met twee sporen Het trein- en metrostation zijn door middel van een trap met elkaar verbonden. Bij brand in een van de stations worden de beide stations brandwerend gescheiden. Daarnaast kunnen de beide stations afzonderlijk verlaten worden. Beide stations staan in verbinding met afzonderlijke trein- respectievelijk metrotunnels. Op piektijden kunnen ongeveer 4000 personen het treinstation en ongeveer 2000 personen het metrostation bezoeken. Object B: luchthaven en ondergronds treinstation. In de luchthaven zijn verschillende gebouwfuncties ondergebracht, te weten: ontvangst- en vertrekhal, bagageafhandelingsruimte, gates naar de vliegtuigen, diverse horecavoorzieningen, winkels, kantoren, opleidingsruimten en dergelijke. Tevens is vanuit de luchthaven een aansluiting gemaakt naar een ondergronds treinstation. Het ondergrondse treinstation staat aan beide zijden in open verbinding met een treintunnel. Dit object wordt gekenmerkt door grote aantallen bezoekersstromen over een zeer groot gedeelte van de dag, verdeeld over een groot oppervlak. Slechts enkele uren in de nacht is zowel de luchthaven als het ondergrondse treinstation gesloten. De luchthaven beschikt over een eigen (luchthaven)brandweer. Object C: haventerminal. De haventerminal bestaat uit een aankomst en vertrekhal, gates naar de boten, horecavoorzieningen, kantoren en dergelijke. Slechts enkele malen per dag arriveert en vertrekt een boot. Alleen op die tijden zijn grote aantallen bezoekers (400-1500) in de haventerminal aanwezig. De haventerminal ligt ver buiten de bebouwde kom. De overheidsbrandweer zal er daarom geruime tijd over doen om ter plaatse te komen. De haventerminal beschikt over een bedrijfsbrandweer en kan tevens een beroep doen op de bedrijfsbrandweer van een naburig bedrijf. 2.
Bevindingen
.1. Planologie Object A bevindt zich in de bebouwde kom en is voor de brandweer in geval van brand goed bereikbaar. De objecten B en C bevinden zich ver buiten de bebouwde kom. Er is volgens de lokale brandweer voldoende bluswater aanwezig. .2. Bouwkunde In alle objecten zijn de bouwkundige preventieve voorzieningen goed uitgevoerd. De objecten B en C bestaan uit grote tot zeer grote brandcompartimenten. De exploitant en de lokale brandweer hebben voor zowel de objecten B als C, gelet op de overwegend lage vuurbelasting compensatie gezocht door het aanbrengen van een automatische brandmeldinstallatie met volledige bewaking en het voorhanden hebben van een bedrijfsbrandweer. Bij object B is tussen de luchthaven en het ondergrondse treinstation een brandwerende scheiding aanwezig. Tevens is een brandwerende scheiding aanwezig tussen de bagageafhandelingsafdeling en de aankomst- en vertrekhal. Bij object C is tussen de aankomst- en vertrekhal een brandwerende scheiding aanwezig. 121
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
In beginsel kunnen de bezoekers van object A via (rol)trappen rechtstreeks naar buiten. Indien deze mogelijkheden geblokkeerd zijn, bestaat er ook een mogelijkheid om via de aansluitende tunnels te vluchten. Indien de tunnels niet door de dienstleiding voor metroen treinverkeer worden geblokkeerd, brengt dit uiteraard grote risico's met zich mee. Bij de objecten B en C kan, voor wat betreft het ontvluchten bij brand, een complicerende factor ontstaan. In beide objecten is een scheiding tussen (nationaal en internationaal gebied) aanwezig. In deze scheiding zitten ook enkele (nood)uitgangen. Veelal zijn deze (nood)uitgangen bewaakt, danwel elektrisch vergrendeld. In geval van brand worden deze (nood)uitgangen vrijgegeven. .3. Installatie-techniek In twee van de drie objecten (B en C) is een automatische brandmeldinstallatie met volledige bewaking met een automatische doormelding naar de brandweer aanwezig. Voorts zijn alle gebouwen voorzien van een noodverlichtingsinstallatie met vluchtwegaanduiding. In alle objecten is een brandblusinstallatie aanwezig in de vorm van brandslanghaspels. Bij de bagage-afhandelingsafdeling van object B zijn ter plaatse van vuilcontainers sprinklers aanwezig. In de objecten A (treinstation) en B kan, in geval van brand, een mechanische (rook)ventilatie plaatsvinden. Tevens zijn in alle objecten ten behoeve van de (bedrijfs)brandweer droge blusleidingen aanwezig. Elektronisch toezicht vindt plaats door middel van camerasystemen. De objecten B en C zijn door middel van allerlei securityvoorzieningen (beveiligde deuren, signaleringsapparatuur) beveiligd tegen diefstal en tegen het ongeoorloofd binnenkomen of verlaten van Nederland. .4. Inventaris Normaliter is de inventaris in stationsgebouwen gering. De inventaris van andere ruimten, zoals horeca- en winkelruimten kunnen daarentegen aanzienlijk zijn. Voor de objecten A en B kan een brand in een treinstel van grote invloed zijn op de veiligheid van de reizigers in het station. Volgens opgave van de respectievelijke vervoersbedrijven kunnen de metro- en treinstellen in een korte tijd volledig uitbranden en daarbij grote hoeveelheden rook produceren. .5. Interne organisatie en gebruik De objecten B en C beschikken beiden over een bedrijfsbrandweer. De bedrijfsbrandweer zal in geval van brand veelal het eerst repressief optreden. De bedrijfsbrandweer van object B is de gehele dag paraat, terwijl de bedrijfsbrandweer van object C een deel van de dag (kantoortijden) beschikbaar is. De bedrijfsbrandweer van object C kan bijstand krijgen van een naastgelegen gelijksoortig bedrijf. Voor de objecten wordt momenteel een bedrijfshulpverleningsorganisatie opgezet. .6. Inzet brandweer Voor alle objecten zijn goede afspraken gemaakt met de plaatselijke brandweer. Gelet op de grote rij-afstanden en de complexe bedrijfsvoering zal voor de objecten B en C de eerste inzet normaliter gepleegd worden door de bedrijfsbrandweer. Bij object B wordt het nader bericht van de bedrijfsbrandweer afgewacht. Bij object A en C rukt de brandweer bij een eerste brandmelding uit. Winkelgebouwen Nadere typering Object A: winkelcentrum, gedeeltelijk overdekt, bestaande uit enkele tientallen winkels, variërend in oppervlak van enkele tientallen m 2 tot circa 1250 m 2 voor een supermarkt. Het totale oppervlak aan winkels bedraagt circa 6600 m 2 . Delen van het centrum zijn overkapt. Het winkelcentrum is
122
12.
Objectbezoeken
in de jaren zestig gebouwd, heeft een buurtfunctie en is dag en nacht voor publiek toegankelijk. De diversiteit in winkels is groot te noemen, bijvoorbeeld groentenwinkel, boekenwinkel, apotheek. Ook bevinden zich in het centrum twee supermarkten met een oppervlak van circa 1050, respectievelijk 1250 m 2 . Deze zijn als onderdeel van het centrum beschouwd. De winkels zijn overwegend gelegen aan brede openbare verkeersgebieden (straten). De winkels zijn aan de achterzijde toegankelijk voor de aanvoer van goederen. Het gehele centrum is gesitueerd op de begane grond en is vrijstaand. Object B: meubelboulevard, gebouw bestaande uit 3 bouwlagen, waarin tien meubelwinkels zijn gehuisvest, variërend in oppervlakte van circa 900 m 2 tot enkele duizenden m 2 . Het bebouwd oppervlak bedraagt circa 9500 m 2 . Tijdens de ontwikkeling van het gebouw waren de huurders nog niet bekend, zodat de brandbeveiliging in eerste instantie is gebaseerd op een niet ingedeeld gebouw. In een later stadium, toen de huurders bekend waren, is per huurlocatie de brandveiligheid nader beschouwd. De meeste winkels strekken zich uit over meer dan één bouwlaag. De meubelboulevard is vrijstaand. De toegankelijkheid voor het publiek is aan de voorzijde van het gebouw gelegen. De aanvoer van goederen vindt aan de achterzijde plaats. Het maximum aantal te verwachten personen bedraagt circa 1200 (afgemeten aan het aantal parkeerplaatsen). Object C: warenhuis, hoofdzakelijk food-sector. Het bebouwd oppervlak bedraagt circa 6000 m 2 . Het warenhuis is gelegen op de begane grond. De magazijnen, overigens gering van omvang, bevinden zich in de kelder. In de verkoopruimte op de begane grond zijn enkele tussenvloeren aangebracht die voor het publiek toegankelijk zijn. Op drukke dagen bevinden zich 1400 - 1500 personen in het gebouw, die de beschikking hebben over 500 boodschappenwagens. Object D: winkelcentrum, overdekt. Het winkelcentrum bevat twee niveau's, waarvan het bovenste niveau een oppervlakte heeft van ruim 10 000 m 2 en het onderste van ruim 8000 m 2 . Het winkelcentrum heeft een streekfunctie en is gedurende de nacht voor publiek afgesloten. De diversiteit in winkels is groot. Ook is er een warenhuis. In het gebouw bevindt zich per niveau een brede interne verkeersruimte (passage) van waaruit de meeste winkels toegankelijk zijn. De verkeersruimten staan door middel van enkele vides in open verbinding met elkaar. De bevoorrading van de winkels vindt overwegend plaats via een aparte routering, gescheiden van de passages. Hiervoor zijn op een aantal plaatsen aparte gangenstelsels aanwezig. Per week wordt het winkelcentrum bezocht door circa 113 000 personen. Op zaterdag (de drukste dag) bedraagt het gemiddeld aantal bezoekers per uur ruim 4000 personen. Object E: doe-het-zelf winkel/bouwmarkt. Het bebouwd oppervlak bedraagt circa 2200 m 2 . De winkel bestaat uit één bouwlaag en is gelegen op een industrieterrein (vrijstaand). De bouwconstructie is volledig in staal uitgevoerd. Object F: doe-het-zelf winkel/woninginrichting. Het bebouwd oppervlak bedraagt circa 900 m 2 . De winkel is gelegen op de begane grond en maakt onderdeel uit van een winkelcentrum (open gedeelte). Onder de winkel is een kelder gelegen, die dient voor de aanvoer van goederen. In de kelder is verder een kantoor/personeelsruimte gelegen. Het oppervlak van de kelder bedraagt circa 110 m 2 .
123
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Bevindingen 1. Planologie Alle objecten zijn in de bebouwde kom gelegen en goed bereikbaar voor blusvoertuigen. Volgens de lokale brandweer is er voldoende bluswater aanwezig. De doe-het-zelf winkel, die op het industrieterrein is gelegen, leent zich vanwege het ontbreken van voldoende sociale controle gedurende de nacht en de weekends bij uitstek voor ongewenste activiteiten, zoals brandstichting tijdens of na een inbraak of een poging hiertoe. 2. Bouwkunde In alle objecten zijn de bouwkundige preventieve voorzieningen over het algemeen genomen redelijk tot goed uitgevoerd. Er is aandacht besteed aan de brandcompartimentering voor het beheersbaar kunnen houden van een eventuele brand en aan een veilige ontvluchting. Daar waar de brandcompartimentering niet was te realiseren met behulp van bouwkundige scheidingsconstructies heeft men gelijkwaardige oplossingen gezocht en gevonden in de vorm van installatie-technische voorzieningen. De volgende kanttekeningen zijn te plaatsen: • Bij een winkelcentrum (object A) zijn doorlopende houten luifelconstructies aan de gevels aanwezig. Deze kunnen in geval van brand bijdragen aan een snelle branduitbreiding. In hetzelfde centrum zijn in de loop der jaren bij de gemeente twijfels gerezen omtrent de kwaliteit van de brandcompartimentering. Enkele jaren geleden is een automatisch brandmeldsysteem aangebracht met als doel om in geval van brand een snelle melding en een voor het centrum tijdig repressief optreden van de brandweer te kunnen bewerkstelligen. • In de objecten waar als alternatief voor de brandcompartimentering gelijkwaardige installatie-technische voorzieningen zijn aangebracht en waar sprake is van verschillende huurders is veelal een brandwerende scheiding aanwezig tussen de huurders onderling. • Winkeliers hebben veel last van diefstal en inbraak. Om inbraak tegen te gaan worden in winkels, liggend aan de openbare verkeersroutes, veelal rolluiken aangebracht. Deze luiken kunnen in geval van brand extra gevaar opleveren (late ontdekking/belemmerende factor bij repressief optreden). 3. Installatie-techniek In alle objecten is een brandblusinstallatie aanwezig in de vorm van brandslanghaspels. In aanvulling hierop zijn, veelal voor specifieke doeleinden, draagbare blustoestellen aangebracht. In het overdekte winkelcentrum zijn, ter voorkoming van misbruik/baldadigheid, de blusmiddelen in de winkels geprojecteerd. In de objecten waar brandcompartimentering niet mogelijk was, is een sprinklerinstallatie aangebracht met automatische doormelding naar de brandweer. Deze installaties zijn gecertificeerd door het Bureau voor de Sprinklerbeveiliging. In het overdekte winkelcentrum (object D) is in de passages een rook- en warmteafvoerinstallatie aanwezig om de vluchtroutes in geval van brand zoveel mogelijk rookvrij te houden. In het winkelcentrum (object A) is een automatische brandmeldinstallatie met volledige bewaking aanwezig. Ook hier vindt een rechtstreekse doormelding naar de brandweer plaats. In de grote objecten zijn handbrandmelders aanwezig. In alle objecten is het mogelijk een ontruimingsalarm te geven, door middel van een installatie. Veelal is hierin voorzien door een geluidsinstallatie, die ook voor de bedrijfsvoering van belang is. De uitvoeringsvorm van deze installaties is divers en de werking in geval van brand is bij de exploitant/het personeel lang niet altijd even duidelijk. Van één object is bekend, dat de exploitant de komst van de brandweer afwacht voor nadere berichtgeving.
124
12.
Objectbezoeken
Behoudens de kleinere winkels in het niet overdekte winkelcentrum beschikken alle objecten over een noodverlichtingsinstallatie en vluchtwegaanduidingen. De luchtbehandelings- en ventilatie-inrichtingen zijn zoveel als mogelijk gedecentraliseerd (per winkel geregeld). Een aantal winkels beschikt over een inbraak-detectiesysteem en anti-diefstal voorzieningen, zoals vergrendelingen aan deuren. 4. Inventaris In bijna alle bezochte objecten is de inventaris van doorslag gevende betekenis op de brandveiligheid. De inventaris heeft een directe relatie met de te verkopen goederen. Ondernemers zoeken de voor hen ideale mogelijkheid om door vormgeving en opstelling een grote bijdrage te leveren aan de sfeer en de uitstraling van hun winkel. Dit komt voor een belangrijk gedeelte tot uitdrukking op de wijze waarop de inventaris (stands, display's, rekken, te verkopen goederen) is opgesteld. In sommige gevallen is een 'gedwongen' routering zover doorgevoerd dat van een veilige ontvluchting ingeval van brand geen sprake meer kan zijn. Zeker in situaties waarbij de gangpaden (veelal voorzien van winkelwagentjes) relatief smal zijn en zich bij het begin en het eind van de gangpaden al dan niet automatisch bediende hekwerken bevinden. Een ander aspect is de 'aankleding' van de plafonds met onder andere reclameborden. In sommige gevallen is dit zover doorgevoerd dat een goede oriëntatie met betrekking tot de nooduitgangen niet meer mogelijk is. In een enkel geval is geconstateerd dat aan het plafond, op circa 1 meter boven het winkelend publiek, grote hoeveelheden camouflagenetten waren aangebracht. De opslag van (licht)ontvlambare vloeistoffen is problematisch te noemen, met name in de doe-het-zelf branche en in de food-sector. Lekbakken waren niet overal aanwezig en bij de locatie van de opslag (direct nabij overige min of meer brandbare produkten) kunnen de nodige vraagtekens worden geplaatst. Ook het plaatsen van hoge - soms gammele - stellingen met allerlei goederen is een opvallend gevaarsaspect, met name in de doe-het-zelf branche. 5. Interne organisatie en gebruik Uit de objectbezoeken is duidelijk naar voren gekomen dat er een enorme spanning aanwezig is tussen de naleving van de regels op het gebied van de brandveiligheid en de economische bedrijfsvoering. De oorzaken hiervan zijn de vele diefstallen in de winkels en de bevoorrading van de winkels. Om diefstallen tegen te gaan worden nooduitgangen vergrendeld (mechanisch en/of elektrisch) en wel op een zodanige wijze dat van veilige ontvluchtingsroutes geen sprake meer is. De meeste winkels beschikken over een geringe opslagcapaciteit van goederen met als gevolg dat de aanvoer hiervan zeer regelmatig plaats moet vinden. Deze aanvoer vindt meestal plaats aan de achterzijde van de winkels en wel door aanvoerroutes die tevens de functie van een vluchtroute hebben. In enkele gevallen is geconstateerd dat vluchtroutes als 'tijdelijke' opslagruimtes worden benut. Geplande vluchtroutes door magazijnen bleken veelal niet bruikbaar. Bij de winkelcentra en de meubelboulevard bevinden zich verschillende winkels in een gebouw, dat eigendom is van een beleggingsmaatschappij. Complicerende factor hierbij is dat de verantwoordelijkheden voor de brandveiligheid niet altijd even duidelijk zijn, vooral in situaties die de individuele winkelier overstijgen. Alleen in het overdekte winkelcentrum was een adequate beheersorganisatie aanwezig. Deze organisatie trachtte het veiligheidsdenken van de winkeliers te stimuleren en regelde formeel het een en ander met behulp van de huurcontracten. In de woonboulevard is de brandveiligheid per huurderslocatie nader beschouwd, omdat op het moment van het verlenen van de bouwvergunning nog niet duidelijk was, welke winkelier welk gedeelte ging huren. Het gevolg van de nadere indeling is, dat sommige winkels gebruik moeten maken van de vluchtroutes van een andere winkel. Bij de meeste bezochte winkeliers blijkt de kennis over brandveiligheid, brandveiligheidsvoorzieningen en 'hoe te handelen in geval van brand' gering. In geval van brand zal men ad hoc iets bedenken en vervolgens handelen. Opmerkelijk is dat alle objecten beschikken over installaties om de organisatie 125
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
in geval van brand goed te kunnen regelen, maar dat slechts weinigen over het gebruik hiervan hebben nagedacht. Slechts in een van de objecten was de interne organisatie ten aanzien van brand adequaat geregeld en in twee gevallen bleek er over te zijn nagedacht. Geconstateerd is dat de orde en netheid in deze winkels duidelijk aanwezig waren. De volgende kanttekeningen zijn nog te plaatsen: • De bereikbaarheid en ontvluchting kunnen worden bemoeilijkt door uitstalling van goederen op straat en in de passages. • Brandbare versieringen en reclames nabij verlichtingsornamenten kunnen brand veroorzaken. • (Open)afvalcontainers nabij gevels kunnen brand uitlokken. De brand kan zich dan gemakkelijk uitbreiden tot het gebouw waar de container tegen aan staat. • Opslag in technische ruimten kan aanleiding zijn tot het ontstaan van brand. • Obstakels in vluchtroutes verhinderen een veilige ontvluchting. • Brandslanghaspels en draagdare blustoestellen zijn aan het oog onttrokken door middel van allerlei inventarisgoederen, zodat gebruik bij brand onwaarschijnlijk is. • De goede werking van elektrisch bediende deuren in geval van brand is in sommige gevallen niet verzekerd, hetgeen een veilige ontvluchting verhindert. • Er wordt veel gebruik gemaakt van tijdelijke krachten. Hierdoor is het moeilijk, zo niet onmogelijk, een interne organisatie op te bouwen die bij brand doeltreffend kan optreden. 6. Inzet brandweer In de winkelcentra en de woonboulevard waren met de lokale brandweer afspraken gemaakt omtrent de toegankelijkheid in geval van brand. De bevindingen van bovenstaande objectbezoeken (bijeenkomst-, horeca-, sport-, stations- en winkelgebouwen) zijn ook verwerkt in bijlage A en andere delen van het brandbeveiligingsconcept.
126
13. Maatschappelijke ontwikkelingen 13.1 De maatregelen en voorzieningen die in dit brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie worden gesteld, zijn gebaseerd op de huidige maatschappelijke situatie. Maatschappelijke ontwikkelingen kunnen invloed hebben op het niveau van de brandveiligheid. Daarom wordt in deze bijlage aandacht besteed aan in gang gezette ontwikkelingen en mogelijk nieuwe ontwikkelingen waarvan verwacht kan worden dat zij gevolgen kunnen hebben voor (het niveau van) de brandveiligheid. De ontwikkelingen zijn afgeleid uit berichtgevingen in de media en uit gesprekken met mensen betrokken bij deze materie. De volgende maatschappelijke ontwikkelingen en de eventueel hiermee gepaard gaande gevolgen kunnen worden onderkend. 1. Civielrechtelijke aansprakelijkheid Steeds meer wordt er toe overgegaan om bij foutief handelen de directie van het betreffende bedrijf aansprakelijk te stellen. Mogelijk kan dit zich in de toekomst ook gaan uitbreiden tot letsel/schade opgelopen ten gevolge van brand. 2. Flexibilisering arbeidsmarkt Het gebruik van personeel met arbeidscontracten van een bepaalde (korte) duur en/of freelancers vindt steeds meer opgang. Hierbij kan de bekendheid met het gebouw en de daarin gehanteerde veiligheidsprocedures in het geding komen. 3. Gebouwen waar geen personeel aanwezig is Er komen steeds meer gebouwen waar geen personeel aanwezig is en waar toch publiek aanwezig kan zijn. Voorbeelden hiervan zijn: stations met kaartautomaten en speelautomatenhallen. Ten aanzien van de interne organisatie kan op grond van de Arbowet geen eisen gesteld worden aan de exploitant, omdat er geen arbeid wordt er verricht. Daarom verdient het aanbeveling dat in de gemeentelijke bouwverordening eisen worden opgenomen worden die een veilig gebruik van dergelijke gebouwen regelen. 4. Wijziging winkelsluitingswet (langere openingstijden) Momenteel is een ontwikkeling gaande om de openingstijden van winkels te verlengen. Met deze ontwikkeling zal de sociale controle, ten aanzien van het voorkomen van brandstichting en dergelijke, - over een periode van een dag gezien - kunnen toenemen. Voor wat betreft de personele invulling om te voorzien in een uitbreiding van openingstijden, bestaat een mogelijkheid dat gebruik wordt gemaakt van arbeidscontracten voor een bepaalde (korte) duur, uitzendkrachten en/of freelancers (zie 2). 5. Kostenbeparing in de publieke sector De beschikbare financiële middelen in zowel de publieke als de private sector worden regelmatig aan een kritische beschouwing (efficiency) onderworpen. Als gevolg hiervan kan de dienstverlening aan de klant (bezuinigingen op bedienend personeel) onder druk komen te staan. De veminderde 127
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
dienstverlening kan negatieve gevolgen hebben bij het voorkomen en bestrijden van brand. Daarnaast kan het van invloed zijn op het het tijdig en gedisciplineerd ontruimen van een gebouw in een brandsituatie. 6. Integrale aanpak van veiligheid Vanuit de overheid (politie/brandweer) en het bedrijfsleven wordt steeds meer aandacht besteed aan een veilige woon- en werkomgeving. De opkomst van allerlei beveiligingsprodukten, zoals inbraakinstallaties, rolluiken en dergelijke, en andere ontwikkelingen, zoals doormelden van brand en inbraak via kabelnetsystemen aan buren, kunnen de brandveiligheid zowel positief als negatief beïnvloeden. Al deze activiteiten kunnen niet los van elkaar worden gezien. Vanuit de overheid is een ontwikkeling gaande om een meer integrale veiligheidsgedachte (project Integrale Veiligheid) op gang te brengen.
128
14. Brandscenario's 14.1 In hoofdstuk 3 worden de resultaten verwerkt van bijlage B (statistische gegevens), bijlage C (literatuuronderzoek) en bijlage D (objectbezoeken). De verkregen resultaten zijn voor wat betreft de Nederlandse situatie gestoeld op tegen brand beveiligde gebouwen. De afzonderlijke bijdrage van de brandbeveiligingsvoorzieningen op het brandverloop kan met de verkregen resultaten niet inzichtelijk gemaakt worden. Het effect van deze voorzieningen kan wel inzichtelijk worden gemaakt door een vergelijk te maken tussen een brandbeveiligd gebouw en een niet tegen brand beveiligd gebouw. De gegevens van een brandbeveiligd gebouw zijn reeds vermeld in de bijlagen B, C en D. Gegevens van een volledig onbeveiligd gebouw zijn er niet. Ook bij de beschreven branden was, zelfs in de meest slechte situatie, een aantal brandbeveiligingsvoorzieningen getroffen. Voor de te verwachten effecten van brandbeveiligingsvoorzieningen is het gebruik van het instrument brandscenario geëigend. Bij de brandscenario's wordt uitgegaan van een onbeveiligde situatie tegen brand. Onder een onbeveiligd gebouw met een publieksfunctie wordt het volgende verstaan: Een onbeveiligd gebouw met een publieksfunctie is een gebouw dat primair geconstrueerd en ingericht is voor doeleinden van: mondelinge communicatie, cultuur, het bedrijfsmatig verstrekken van consumpties en het gebruik daarvan ter plekke, sport, aankomst en vertrek van openbare voorzieningen van weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer en het verhandelen van materialen, goederen of diensten en niet is uitgerust met brandbeveiligingsvoorzieningen. Dit houdt onder andere in dat de in een gebouw met een publieksfunctie aanwezige scheidingsconstructies geen branden/of rookwerende functie hebben. Om de brandscenario's op te kunnen stellen, is het allereerst noodzakelijk inzicht te hebben in de factoren die een rol spelen bij brand en de gevolgen van brand beïnvloeden. Deze factoren hebben ondermeer betrekking op de bij de brand betrokken materialen, alsmede op het menselijk handelen tijdens een brandsituatie. Uit de diverse brandscenario's worden de maatgevende brandscenario's afgeleid. Een maatgevend brandscenario beschrijft een reële situatie van een brand met aanzienlijke gevolgen voor de gebruikers en het gebouw (slachtoffers en grote materiële schade). Bij het opstellen van een brandscenario wordt ervan uitgegaan dat er brand is. Er wordt dus niet ingegaan op de oorzaak van de brand. 1. Factoren die de gevolgen van een brand beïnvloeden Bij de brandscenario's worden de factoren beschouwd die de gevolgen van brand beïnvloeden. De factoren zijn in twee hoofdgroepen te onderscheiden. Te weten: • de factoren 'vuurbelasting' en 'materiaaleigenschappen' • de factoren die van invloed zijn op het verloop van een brand en de gevolgen van een brand. 1.1. De factoren 'vuurbelasting' en 'materiaaleigenschappen' In een gebouw worden diverse materialen toegepast.
129
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Om de bijdrage aan brand van het totaal aan toegepaste materialen (gebouw, inrichting en inventaris) te beschouwen, wordt een onderverdeling gemaakt naar de volgende factoren: • vuurbelasting van een ruimte • bijdrage tot brandvoortplanting • rookproduktie bij brand van een bouwmateriaal (of combinatie van bouwmaterialen) en inventarisgoederen. 1.1. Vuurbelasting van een ruimte In de NEN 6090 'Bepaling van de vuurbelasting' wordt de volgende definitie voor vuurbelasting gehanteerd: 'De hoeveelheid warmte die vrijkomt per eenheid vloeroppervlak bij volledige verbranding van alle in een ruimte aanwezige brandbare materialen, met inbegrip van de materialen die deel uitmaken van de bouwdelen die zich in deze ruimte bevinden, danwel deze ruimte begrenzen.' Tevens wordt gesteld dat de waarde van de vuurbelasting in een ruimte gelijk is aan de som van de permanente vuurbelasting en de variabele vuurbelasting. Met andere woorden de vuurbelasting is gelijk aan de hoeveelheid warmte die vrijkomt bij de verbranding van de gebouwdelen (wanden, vloeren, plafonds en dergelijke) en de inventaris (tafels, kasten en dergelijke) in die ruimte. De vuurbelasting wordt als volgt ingedeeld: • kleiner dan of gelijk aan 95 MJ/m 2 ( 5 kg vurehout/m 2 ); • groter dan dan 95 MJ/m 2 en kleiner dan of gelijk aan 380 MJ/m 2 (> 5 - 20 kg vurehout/m 2 ); • groter dan 380 MJ/m 2 en kleiner dan of gelijk aan 570 MJ/m 2 (> 20 - 30 kg vurehout/m 2 ); • groter dan 570 MJ/m 2 (> 30 kg vurehout/m 2 ). Het is van belang te melden dat met het wijzigen van de inventaris van de ruimte de vuurbelasting kan worden beïnvloed. 1.2. Bijdrage tot brandvoortplanting De bijdrage tot de brandvoortplanting van een bouwmateriaal (of combinatie van bouwmaterialen) wordt in NEN 6065 uitgesplitst naar vlamoverslag en vlamuitbreiding. In NEN 6065 worden de volgende definities gehanteerd: Brandvoortplanting: De uitbreiding van brand in een ruimte. Vlamoverslag: Het verschijnsel tijdens de ontwikkeling van een brand in een ruimte, waarbij door ontbranding van gasvormige ontledgingsprodukten, die ruimte plotseling geheel in brand staat. Vlamuitbreiding: Maat voor de snelheid, waarmee vlammen zich bij de vlamuitbreidingsbepaling over het proefstukoppervlak voortplanten. De klasse van de bijdrage tot de brandvoortplanting is gelijk aan de in getalswaarde hoogste, dus ongunstigste, van de bij het onderzoek gevonden vlamuitbreidings- en vlamoverslagklasse. Vlamoverslag wordt uitgedrukt in 4 klassen, terwijl vlamuitbreiding wordt uitgedrukt in 5 klassen. Ook ten aanzien van inventarisgoederen is de brandvoortplanting van belang.
130
14.
Brandscenario's
1.3.
Rookproduktie bij brand van een bouwmateriaal (of combinaties van bouwmaterialen) en inventarisgoederen In NEN 6066 wordt de bepalingsmethode gegeven voor het vaststellen van de rookproduktie bij brand van een bouwmateriaal (of combinatie van bouwmaterialen). De bepalingsmethode drukt de resultaten van de rookproduktie in een getalswaarde uit. Voor inventarisgoederen bestaat vooralsnog geen specifieke norm met betrekking tot de rookproduktie. Ten behoeve van de brandscenario's wordt de rookproduktie gegroepeerd, met behulp van twee indelingen: • lage tot en met normale rookproduktie • hoge rookproduktie. 1.2. Factoren die van invloed zijn op het verloop van een brand en de gevolgen van een brand De volgende factoren worden hierbij onderkend: • het tijdstip van ontdekken en melden van de brand • de aanwezigheid van personen buiten de ruimte van ontstaan van de brand • het ontruimen van de (brand)ruimte en/of bedreigde deel van het gebouw • het blussen van de brand door de interne organisatie • het optreden van de brandweer • het uitbreiden van de brand buiten de ruimte van ontstaan. 1.1. Tijdsduur ontdekken en melden van de brand De snelheid van het ontdekken van de brand is afhankelijk van de plaats waar de brand ontstaat en de aanwezigheid van personen in de nabijheid van de brand. Op zich vormt het ontdekken van de brand geen garantie dat de brand ook wordt gemeld. Een brandstichter is direct getuige van het ontstaan van brand, maar zal doorgaans niet zelf de brand (direct) melden. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat een brand pas is ontdekt, als de persoon die de brand opmerkt de brand ook meldt. Voor de tijdsduur van ontdekken en melden van de brand wordt de volgende onderverdeling gehanteerd: • snel ontdekt, gemeld en ontruiming ingezet ( 5 minuten) na het ontstaan van brand • vertraagd ontdekt, gemeld en ontruiming ingezet (> 5 en 15 minuten) na het ontstaan van brand • langzaam ontdekt, gemeld en ontruiming ingezet (> 15 minuten) na het ontstaan van brand. 1.2. Aanwezigheid personen buiten de ruimte van ontstaan van de brand Indien de brand en/of de rook buiten de ruimte van ontstaan treedt, kan er allereerst gevaar ontstaan voor de aanwezige personen in de naastgelegen ruimten (in feite in de nabije omgeving van de brand). Dit leidt tot de volgende onderverdeling: • geen personen buiten de ruimte van ontstaan aanwezig • wel personen buiten de ruimte van ontstaan aanwezig. Daarentegen kan de aanwezigheid van personen in naastgelegen ruimten het tijdstip van ontdekken van de brand positief beïnvloeden. 1.3. Ontruimen uit de (brand)ruimte en/of het bedreigde deel van het gebouw Bij een brand zal veelal de rookontwikkeling en -verspreiding sneller verlopen dan uitbreiding van het vuur. Rook is voor mensen een levensbedreigende factor. Derhalve moet worden voorkomen dat mensen rook inademen. Als kritische grens voor het inhouden van de adem tegen de rook wordt 30 seconden aangehouden. Dit leidt tot de volgende onderverdeling: • personen zijn niet langer dan 30 seconden aan de rook blootgesteld 131
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
• personen zijn wel langer dan 30 seconden aan de rook blootgesteld. 1.4. Blussen van de brand door de interne organisatie Indien de interne organisatie snel een beginnende brand blust, kunnen de gevolgen van brand beperkt blijven. De interne organisatie is veelal alleen in staat een beginnende brand te blussen. Zodra een brand een grotere omvang heeft, heeft de interne organisatie meestal niet de middelen om de brand adequaat te bestrijden. De volgende indeling is gemaakt: • een geslaagde bluspoging ondernomen • geen geslaagde bluspoging ondernomen. 1.5. Optreden van de brandweer Het optreden van de brandweer kan in de tijd worden onderverdeeld in een opkomsttijd, een inzettijd en een red- en blustijd. De opkomsttijd van de brandweer bestaat uit de verwerkingstijd, de uitruktijd en de rijtijd. De verwerkingstijd is het tijdsverloop tussen de eerste melding op de brandweeralarmcentrale en het waarschuwen van het brandweerpersoneel. De uitruktijd is het tijdsverloop tussen het waarschuwen van het brandweerpersoneel en het verlaten van de kazerne. De rijtijd is de tijd die nodig is om van de kazerne naar de plaats van de brand te komen. De inzettijd is het tijdsverloop tussen de aankomst van de brandweereenheid bij het brandadres en het operationeel optreden van de brandweer ('water op het vuur'). De opkomsttijd wordt als volgt onderverdeeld: • 0 - 8 minuten na brandmelding (74,3%) • 8 - 15 minuten na brandmelding (23%) • vanaf 15 minuten na brandmelding (2,7%). De genoemde percentages zijn overgenomen uit de publikatie van het CBS Brandweerstatistiek (1993). Hierbij dient te worden opgemerkt dat bij grote gemeenten de opkomsttijd relatief korter is. Aangezien de inzettijd onder andere sterk afhankelijk is van de bluswatervoorziening en de hoogte van het gebouw wordt deze tijd vooralsnog niet meegenomen. In paragraaf 4 van deze bijlage zal de inzettijd nader aan de orde komen. 1.6. Uitbreiden van brand buiten de ruimte van ontstaan Bij een brand is het van belang of de brand beperkt blijft tot de ontstaansruimte. Indien de brand zich verder uitbreidt nemen de gevolgen toe. Bij het beoordelen van een brand wordt om die reden het volgende onderscheid gemaakt: • de brand blijft in de ruimte van ontstaan • de brand breidt zich uit naar andere ruimten. 2. Gevolgen De gevolgen van een brand worden voor een groot deel bepaald door de in paragraaf 1 van deze bijlage beschreven factoren. De gevolgen van brand (kunnen) zijn: • slachtoffers • materiële schade. 2.1. Slachtoffers In hoofdstuk 2 'Uitgangspunten voor de brandbeveiliging van gebouwen met een publieksfunctie' wordt gesteld dat de kans op slachtoffers bij brand aanvaardbaar klein moet zijn. Met de mogelijkheid dat er bij een brand slachtoffers kunnen vallen, dient rekening te worden gehouden. 132
14.
Brandscenario's
De volgende indeling naar de aard van de verwonding is te maken: • geen tot lichte gewonde(n) (geen blijvend letsel) • gewonde(n) met blijvend letsel en dode(n). 2.2. Materiële schade De materiële schade van een brand in een gebouw met een publieksfunctie kan sterk variëren. Voor de beeldvorming is de volgende onderverdeling gemaakt: • lichte schade (tot f 20 000,-) (brandschade in ruimte van ontstaan + gang in directe omgeving en rookschade in de aangrenzende gang) • middel schade (f 20 000,- tot en met f 2 000 000,-) (brandschade in meerdere ruimten en rookschade op (een deel van) de verdieping); • grote schade (vanaf f 2 000 000,-) (brand- en rookschade over verschillende verdiepingen). 3. Brandscenario's Aan de hand van een voorbeeld van een brand in een schoenenwinkel in een overdekt winkelcentrum wordt de structuur van een brandscenario uitgewerkt (zie figuur F.1). Aan de hand van dit specifieke brandscenario kan worden opgemaakt dat met 9 factoren 5660 brandscenario's te beschrijven zijn voor brand in een schoenenwinkel in een overdekt winkelcentrum. Als invulling is gegeven aan hiervoor beschreven brandscenario, leidt dit tot het hiernaast staand resultaat. Het zal duidelijk zijn dat een nadere uitwerking van een groot aantal brandscenario's (hier 5660) nauwelijks hanteerbaar is. Derhalve is het gewenst hierin een reductie aan te brengen. Dit kan door middel van een clustering van de factoren die de gevolgen van een brand beïnvloeden. 4. Clustering Door middel van clustering van de factoren is gezocht naar een schematisering van de brandscenario's. Deze is weergegeven in schema F.2. Bij deze brandscenario's wordt er van uitgegaan dat er brand is en dat er personen aanwezig zijn. In kolom 1 is allereerst een clustering van de volgende factoren doorgevoerd: • tijdsduur van het ontdekken en melden van brand en • de aanwezigheid van personen buiten de ruimte van ontstaan van de brand. De clustering is onderverdeeld in drie categorieën, te weten: • 5 minuten • > 5 en 15 minuten • > 15 minuten. In kolom 2 is aangegeven of de interne organisatie er al dan niet in slaagt zelf de brand te blussen. Kolom 3 duidt op het ontruimen van de brandruimte en/of het bedreigde deel van het gebouw. Er is sprake van een veilige ontruiming als de personen niet langer dan 30 seconden aan rook zijn blootgesteld. Kolom 4 heeft betrekking op het optreden van de brandweer. Het tijdstip van het operationeel zijn van de brandweer is als maatstaf genomen. Immers dan pas heeft het optreden van de brandweer, ten gevolge van een gerichte blusactie, effect.
133
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Het genoemde tijdstip wordt bepaald door de som van de opkomsttijd en de inzettijd. De minimale inzettijd is in het schema bepaald op 2 minuten. De opkomsttijd ligt overeenkomstig het normatief brandverloop binnen 8 minuten. Dit heeft tot gevolg dat het tijdstip van operationeel zijn van het eerste blusvoertuig (water op het vuur) maximaal 10 minuten na melding is. Vervolgens zijn in het schema inzettijden van maximaal 7 minuten en meer dan 7 minuten gehanteerd, hetgeen leidt tot tijdstippen van het operationeel zijn van maximaal 15 minuten en meer dan 15 minuten na melding. In kolom 5 is wederom een clustering van factoren doorgevoerd, met name met betrekking tot de vuurbelasting en de materiaaleigenschappen van een ruimte en de daarin aanwezige inventarisgoederen met het oog op branduitbreiding. Met deze clustering is getracht een indeling van ruimten te bewerkstelligen en wel op een zodanige manier dat er een onderscheid wordt gemaakt in ruimten met: een lage vuurbelasting/branduitbreiding
(in schema F.1 en F.2 aangegeven als A)
een hoge vuurbelasting/branduitbreiding en
(in schema F.1 en F.2 aangegeven als B)
vuurbelasting/branduitbreiding in verkeerruimten
(in schema F.1 en F.2 aangegeven als C)
Schematisch is een en ander weergegeven in schema F.1. Kolom 6 geeft het al dan niet uitbreiden van de brand buiten de ruimte van ontstaan weer. Dit is vooral van belang om de gevolgen van brand met betrekking tot de mogelijkheid van slachtoffers en grote materiële schade in beeld te krijgen. Kolom 7 schets de mogelijke gevolgen van een brand ten aanzien van slachtoffers en materiële schade. Nadere bestudering van het schema leert, dat in bepaalde gevallen de gevolgen aanzienlijk zijn. Dit zijn de maatgevende scenario's. Deze zijn in het schema met een gele ondergrond aangegeven. 5. Conclusies In het geval dat een brand door de interne organisatie wordt geblust zal de kans op slachtoffers en grote materiële schade zeer gering zijn. De inzet van de brandweer zal zich in de meeste gevallen beperken tot een nacontrole. In het geval dat de brand snel wordt ontdekt en niet snel door de interne organisatie wordt geblust, kan de inzet van de brandweer van vitaal belang zijn. In de gevallen dat de brand niet snel wordt ontdekt, mensen langer dan 30 seconden in de rook moeten verblijven en de brand niet door de interne organisatie wordt geblust, zal de kans op slachtoffers aanmerkelijk toenemen. Eveneens zal de kans op aanzienlijke schade aanmerkelijk toenemen. Dit wordt als een maatgevend scenario aangemerkt. Resumerend kan uit de brandscenario's worden opgemaakt dat risico bestaat op het ontstaan van slachtoffers bij brand en aanmerkelijke materiële schade.
134
15. Een berekeningsmethode voor de bepaling van ontruimingstijden bij brand 15.1 Een gebouw wordt geacht veilig te kunnen worden ontruimd, indien aan de volgende criteria is voldaan: • men mag maximaal 30 seconden door de rook lopen; • binnen 15 minuten moet het gehele gebouw zijn ontruimd (van belang bij hoge gebouwen); • een éénmaal in gang gekomen mensenmassa mag niet (extreem) worden afgeremd, teneinde de kans op paniek en daardoor slachtoffers ten gevolge van het onder de voet lopen van mensen te voorkomen. Om te kunnen bepalen of in een gebouw aan deze criteria kan worden voldaan, zijn van belang: • de doorstroomcapaciteit van de deuren; • de doorstroomcapaciteit van de gangen; • de doorstroomcapaciteit van de trappen; • de afstand die men moet afleggen tot men een tijdelijk veilige plaats heeft bereikt; • de afstand die men moet afleggen tot men buiten het gebouw is. De in deze bijlage genoemde proefnemingen en de daaruit voortvloeiende tabellen, figuren en formules zijn ontleend aan het rapport B 29-2 'Menselijk gedrag bij brand' van de Stichting Bouwresearch (SBR). Aan de hand van de tabellen, figuren en formules kan worden bepaald aan welke eisen deuren, gangen, trappen en bordessen moeten voldoen om de in een gebouw aanwezige personen in staat te stellen tijdig een rookvrij gebied binnen het gebouw tebereiken en tijdig het gebouw te verlaten. Per onderdeel van de vluchtroute (deur, gang, trap, enzovoort) wordt bepaald wat de 'passagetijd' is. Het onderdeel dat de grootste passagetijd (totaal aantal personen dat dit onderdeel moet passeren gedeeld door de maximale doorstroomcapaciteit) heeft, wordt als grootste barrière gezien. De benodigde tijd wordt bepaald door de volgende factoren: • de tijd die de eerste persoon nodig heeft om de grootste barrière te bereiken; • de tijd die nodig is om alle personen de grootste barrière te laten passeren; • de tijd die de laatste persoon nodig heeft om na het passeren van de grootste barrière de bepaalde veilige plaats te bereiken. In deze bijlage is aan de hand van een tweetal fictieve gebouwen één en ander doorgerekend. 1. De doorstroomcapaciteit van een deur Uit proefnemingen blijkt dat de manier van ontruimen van grote invloed is op de doorstroomcapaciteit. Uit proefnemingen met studenten, die men door deuropeningen liet gaan met een breedte variërend van 0,75 m tot 1,60 m kwamen de volgende gegevens naar voren (zie tabel G.1):
135
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Tabel 15.1 Capaciteit van deuropeningen per meter deurbreedte en per seconde manieren van ontruimen
capaciteit (pers/m s)
langzaam, comfortabel
1,2
normaal
2,4
gedrang bij smalle deuren (< 1,20 m)
3,01
gedrang bij brede deuren (> 1,20 m)
4,82
• Bij langzaam, comfortabel ontruimen bedraagt de doorstroomcapaciteit van de deur 1,2 pers/m s; • Bij normaal ontruimen stijgt de doorstroomcapaciteit tot 2,4 pers/m s; • Bij geforceerd ontruimen (dringen) kunnen nog hogere waarden worden bereikt, afhankelijk van de breedte van de deur, doch de kans op ongelukken neemt dan sterk toe. Sommige proeven moesten zelfs voortijdig worden afgebroken in verband met de kans op ongevallen. Bij een smalle deur treedt er zogeheten 'gewelf- of boogvorming' op. Dit betekent dat de personen voor de deur zo dicht tegen elkaar worden geduwd, dat ze klem komen te zitten en er een verstopping optreedt. Men kan in dit geval een vergelijking treffen met oude stenen boogbruggen, waarbij de onderste rij stenen zodanig in een boog (gewelf) werd gelegd, dat de verticale belasting zijwaarts via de stenen naar de fundering werd afgevoerd en de brug niet instortte. Voor de bepaling van de doorstroomcapaciteit van een deur wordt bij verdere berekeningen de waarde 2,4 pers/m s (normaal ontruimen) aangehouden (zie tabel G.2). Tabel 15.2 Capaciteit van een aantal deuropeningen bij een normale manier van ontruimen deuropening (meters)
1,00
1,10
1,20
1,30
1,40
1,50
capaciteit (pers/s)
2,40
2,64
2,88
3,12
3,36
3,60
deurope nin g (meters)
1,60
1,70
1,80
1,90
2,00
2,10
capaciteit (pers/s)
3,84
4,08
4,32
4,56
4,80
5,04
Is het aanbod minder, dan zal de deuropening geen barrière vormen. 2. De doorstroomcapaciteit van een gang Bij proefnemingen bleek dat de snelheid van een mensenmassa afhankelijk is van de dichtheid van die massa. Zij varieerde van 1,6 m/s tot 0 m/s. Bij een geringe dichtheid (minder dan 0,5 pers/m 2 ) hindert men elkaar niet en kan de maximale loopsnelheid van 1,6 m/s worden gehaald. In geval van brand, wanneer er een duidelijke noodzaak is om harder te lopen dan normaal, zal bij een geringe dichtheid de snelheid ongetwijfeld hoger liggen dan die gemeten in de proefnemingen, waar geen sprake was van brand. Op het moment dat de dichtheid zo groot wordt dat men elkaar begint te hinderen en de maximale snelheid niet meer kan worden gehaald (in figuur G.1 bij een dichtheid van ongeveer 0,5 pers/m 2 ) zal de loopsnelheid in geval van brand ook tot die waarde zijn gedaald en bij hogere dichtheden de curve van figuur G.1 verder volgen.
1 2 136
boogvorming waarschijnlijk valpartijen waarschijnlijk
15.
Een berekeningsmethode voor de bepaling van ontruimingstijden bij brand
Naarmate de personen dichter bij elkaar komen, neemt de snelheid af. Bij een dichtheid van 5,5 pers/m 2 is voortbewegen praktisch onmogelijk geworden. Gemiddeld heeft elke persoon dan 0,33 × 0,55 m 2 tot zijn beschikking (zie figuur G.2). Uit de proefnemingen bleek ook dat men in gangen en trappen gemiddeld een afstand van 0,15 meter tot de wand bewaart. Hierdoor bedraagt de effectieve breedte van een verkeersruimte 0,30 meter minder dan de werkelijke breedte. Vooral bij smalle verkeersruimten is deze correctie van belang. Bij een dichtheid van 1,4 pers/m 2 werd een loopsnelheid gemeten van 1 m/s. De doorstroomcapaciteit is dan 1,45 pers/m s. Bij een hogere dichtheid neemt de doorstroomcapaciteit nog toe. De maximale doorstroomcapaciteit bedraagt 1,88 pers/m s bij een dichtheid van 4,5 pers/m 2 . De loopsnelheid is dan echter gezakt tot 0,37 m/s (zie figuur G.1). Met het gevonden verband tussen dichtheid en loopsnelheid zijn voor de ontruimingstijden in gangen (horizontale verkeersruimten) de formules uit tabel G.3 afgeleid (voor de afleiding zie bijlage 3 van voornoemd rapport). Bij gebruik van de benaderingsformules komt men op iets andere waarden uit dan die zijn gemeten (zie tabel G.4). De benaderingsformules zijn gebruikt voor het bepalen van de ontruimingstijden in de nog te behandelen rekenvoorbeelden. Tabel 15.3 Minimum ontruimingstijd in horizontale verkeersruimten dichtheid (pers/m 2 ) toelichting
ongehinderd lopen met maximale snelheid = 1,6 m/s
loopsnelheid afhankelijk van de dichtheid
er doen zich opstoppingen voor
ontruimingstijd (s)
Tabel 15.4 Doorstroomapaciteiten en loopsnelheden in gangen bij verschillende dichtheden volgens de benaderingsformules dichtheid
doorstroomcapaciteit
loopsnelheid
1,0 pers/m 2
1,31 pers/m s
1,31 m/s
1,5 pers/m 2
1,38 pers/m s
0,92 m/s
2,0 pers/m
2
1,46 pers/m s
0,73 m/s
2,5 pers/m
2
1,52 pers/m s
0,61 m/s
3,0 pers/m
2
1,59 pers/m s
0,53 m/s
3,5 pers/m
2
1,65 pers/m s
0,47 m/s
4,0 pers/m
2
1,72 pers/m s
0,43 m/s
4,5 pers/m
2
1,80 pers/m s
0,40 m/s
5,0 pers/m
2
1,87 pers/m s
0,37 m/s
3. De doorstroomcapaciteit van een trap De snelheid bij het afdalen van een trap is ook afhankelijk van de dichtheid van de mensenmassa en varieert tussen 0,8 m/s bij een geringe dichtheid tot 0 m/s bij een dichtheid van 5,4 pers/m 2 . De doorstroomcapaciteit neemt bij toenemende dichtheid toe tot 1,28 pers/m s en blijft dan redelijk constant bij een dichtheid van 1,6 pers/m 2 tot 4 pers/m 2 . Bij een hogere dichtheid neemt de doorstroomcapaciteit snel af (zie figuur G.3). Voor het beklimmen van een trap zijn de snelheid en 137
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
de capaciteit iets lager, doch gezien de geringe verschillen en 'afrondingsfouten' worden hier dezelfde waarden gehanteerd. In geval van brand, wanneer er een duidelijke noodzaak is om harder te lopen dan normaal, zal bij een geringe dichtheid de snelheid ongetwijfeld hoger liggen dan die gemeten in de proefnemingen, waar geen sprake was van brand. Op het moment dat de dichtheid zo groot wordt dat men elkaar begint te hinderen en de maximale snelheid niet meer kan worden gehaald (in figuur G.3 bij een dichtheid van ongeveer 1,5 pers/m 2 ) zal de loopsnelheid in geval van brand ook tot die waarde zijn gedaald en bij hogere dichtheden de curve van figuur G.3 verder volgen. De loopsnelheid en de doorstroomcapaciteit van een trap (verticale verkeersruimte) liggen dus beduidend lager dan in een gang (horizontale verkeersruimte). Uit figuur G.3 zijn de formules in tabel G.5 afgeleid (voor de afleiding zie bijlage 3 van voornoemd rapport). Bij gebruik van de benaderingsformules komt men op iets andere waarden uit dan die zijn gemeten (zie tabel G.6). De benaderingsformules zijn gebruikt voor het bepalen van de ontruimingstijden in de nog te behandelen rekenvoorbeelden. Tabel 15.5 Minimale ontruimingstijd op trappen dichtheid (pers/m 2 ) toelichting
ongehinderd lopen met maximale snelheid = 0,8 m/s
maximale capaciteit van de trap wordt benut
ontruimingstijd (s)
Tabel 15.6 Doorstroomcapaciteiten en loopsnelheden op trappen bij verschillende dichtheden volgens de benaderingsformules dichtheid
doorstroomcapaciteit
loopsnelheid
1,0 pers/m
2
0,80 pers/m s
0,80 m/s
1,5 pers/m
2
1,20 pers/m s
0,80 m/s
2,0 pers/m
2
1,28 pers/m s
0,64 m/s
2,5 pers/m
2
1,28 pers/m s
0,51 m/s
3,0 pers/m
2
1,28 pers/m s
0,43 m/s
3,5 pers/m
2
1,28 pers/m s
0,37 m/s
4,0 pers/m
2
1,28 pers/m s
0,32 m/s
4. Een aantal rekenvoorbeelden Het doel van de voorbeelden is uitsluitend de berekeningsmethode voor het ontvluchten uit een gebouw waarin veel mensen aanwezig zijn te verduidelijken. De voorbeelden zijn fictief. 4.1. Toeschouwersgedeelte in een sportgebouw (Voor plattegrond zie figuur G.4) Er wordt bij de berekening uitgegaan van de volgende aannamen: • Er bevinden zich 840 mensen in het toeschouwersgedeelte. • Het toeschouwersgedeelte bestaat uit 3 vakken met elk 10 rijen van 28 stoelen gescheiden door trappen met een effectieve breedte van 2,00 meter met aan de uiteinden trappen met een effectieve breedte van 1,00 meter, die alle uitkomen op het gangpad dat achter de tribune is gelegen. • De breedte van een zitplaats is 0,50 meter. 138
15.
Een berekeningsmethode voor de bepaling van ontruimingstijden bij brand
• De diepte van een rij is 0,80 cm en de effectieve breedte van de looppaden voor de stoeltjes is 0,40 meter. • De verhouding optrede:aantrede van de tribunetrappen is 1:2 (optrede 0,20 meter en aantrede 0,40 meter). De trappen hebben een lengte van 8 meter. • De tribune kan alleen aan de bovenzijde worden verlaten. • De helft van de toeschouwers in een vak gaat naar de ene tribunetrap en de helft van de toeschouwers naar de andere tribunetrap. • Het gangpad aan de bovenzijde van de tribune heeft een breedte van 2,00 meter (effectieve breedte 2,00−1*0,15 = 1,85 meter), en kan aan elk uiteinde worden verlaten via een trappehuis. • De deur van een trappehuis heeft een breedte van 1,50 meter. • De trap in een trappehuis heeft een effectieve breedte (breedte tussen de leuningen) van 2,00 meter. • Het niveau van de voorkant van de tribune ligt op 2,40 meter boven de zaalvloer. • De trappehuizen komen direct op de buitenlucht uit via deuren met een breedte van 1,20 meter. Het te overbruggen hoogteverschil is (2,40+9*0,40)= 6,00 meter (zie figuur G.5). • De bezoekers verdelen zich gelijkmatig over de beide trappehuizen, dat wil zeggen 420 toeschouwers per trappehuis. Indien iedereen tegelijkertijd opstaat en weg wil lopen, is de dichtheid in het looppad 1/(0,40*0,50) = 1 pers/0,20 m 2 = 5 pers/m 2 . De loopsnelheid is dan volgens de benaderingsformule 0,37 m/s en de doorstroomcapaciteit bij een breedte van 0,40 meter is 0,40*1,87 = 0,75 pers/s (zie tabel G.4). Er komen 14 toeschouwers uit een rij naar de tribunetrap toe. Dit betekent dat na 14/0,75 = 19 seconden iedereen uit de rij op de tribunetrap is, tenzij de doorstroomcapaciteit op de trap geringer zou zijn, waardoor men in de rij moet wachten, totdat men de trap op kan. De maximale doorstroomcapaciteit van een trap met een effectieve breedte van 1,00 meter is maximaal 1,28 pers/s (zie tabel G.6). Vervolgens wordt de grootste barrière bepaald. Van een looppad maken 14 mensen gebruik (passagetijd: 14/0,75 = 19 seconden). Van de tribunetrap maken 10*14 = 140 mensen gebruik (passagetijd: 140/1,28 = 110 seconden). Dit betekent dat de trap bepalend is voor de ontruimingstijd. Per uitgang van de tribune (twee zijuitgangen en twee middenuitgangen) moet worden berekend hoe lang het duurt voor de tribune leeg is. Men verlaat via vier uitgangen de tribune. Voor elke uitgang moet worden bepaald hoe lang het duurt voordat iedereen die van die uitgang gebruik maakt de tribune heeft verlaten. In dit geval duurt het voor elke uitgang even lang (gelijkmatige verdeling) en is alleen de tijd bepaald voor een zijuitgang.
Er moeten 140 toeschouwers gebruik maken de trap met een effectieve breedte van 1,00 meter. De doorstroomcapaciteit van die trap is 1*1,28 = 1,28 pers/s (zie tabel G.6). Daar de eerste toeschouwers die het vak ontruimen vlak naast de trap en de uitgang zitten, wordt er vanuit gegaan dat de tijd die verloopt voordat de bovenzijde van de trap wordt bereikt gelijk is aan 0 seconden. Daar de doorstroomcapaciteit van de tribunetrap bepalend is, heeft dit tot gevolg dat, bij een optimale dichtheid van de trap, na 140/1,28 = 110 seconden de tribune kan zijn ontruimd. Vindt de ontruiming ongedisciplineerd plaats, dan kan de ontruimingstijd alleen maar toenemen. De trappehuizen zijn aan de andere zijde van het gangpad gelegen, recht tegen over de zijuitgangen van de tribune. Er moet rekening worden gehouden met de tijd die verloopt voordat de eerste 139
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
toeschouwers de deur van het trappehuis bereiken. Gezien de geringe dichtheid op dat moment, zal de loopsnelheid nog wel zodanig hoog zijn, dat binnen enkele seconden, nadat de eerste toeschouwers hun zitplaats hebben verlaten, zij in het trappehuis zijn (inclusief het openen van deuren is deze tijd voor dit geval geschat op 4 seconden). De personen die via de middenuitgangen vanaf de tribune het gangpad op komen moeten een afstand afleggen van ± 15 meter naar de deur van een trappehuis. De doorstroomcapaciteit van de deur van het trappehuis (deurbreedte 1,50 meter) bedraagt 1,5*2,4 = 3,6 pers/s (zie tabel G.2). Door de tribune-uitgangen komen respectievelijk per seconde 1,28 (zijuitgang) en 2,56 personen (midden-uitgang) op elke trappehuisdeur af. Per seconde komen dus 1,28+2,56 = 3,84 personen een gangpad op naar een trappehuis. De dichtheid in het gangpad is de eerste seconden nog zo laag, dat een loopsnelheid van 1,6 m/s kan worden aangehouden. De eerste toeschouwers uit de middenuitgang komen dus na 10 seconden bij de deur naar het trappehuis aan. Op dat moment zijn van de zijuitgang gedurende 10−4 = 6 seconden reeds toeschouwers door de deur naar het trappehuis gegaan en wel 6*1,28 = 7,7 toeschouwers. Vanaf dat moment (10 seconden nadat de eerste toeschouwers het gangpad zijn opgekomen) is er een ononderbroken stroom toeschouwers die op de deur van het trappehuis afkomt. Gezien de doorstroomcapaciteit van de deur naar het trappehuis (3,6 pers/s) en het aantal toeschouwers dat deze deur nog moet passeren (420−7,7 = 412,3) duurt het nog 412,3/3,6 = 115 seconden voordat de laatste toeschouwer in het trappehuis is. Na 125 (10+ 115) seconden is iedereen dus in het trappehuis, mits de doorstroomcapaciteit van het trappehuis voldoende is. Bij een effectieve trapbreedte van 2,00 meter is de doorstroomcapaciteit van de trap bij optimale bezetting 2,00*1,28 = 2,56 pers/s (zie tabel G.6). Dit betekent dat na 420/2,56+4 = 169 seconden pas iedereen in het trappehuis is, zodat de breedte van de trap bepalend is. Dit betekent ook dat de laatste toeschouwers een wachttijd hebben van 169−125 = 44 seconden. De tijd nodig om de trap af te dalen kan als volgt worden berekend (zie figuur G.6): Het hoogteverschil tussen het gangpad en de begane grond bedraagt 6,00 meter. Gezien het hoogteverschil zijn er 2 tussenbordessen. Dit betekent een hoogte verschil tussen 2 bordessen van 2,00 meter. De horizontale projectie van de totale 'traplengte' bedraagt 3*2,57 = 7,71 meter. Hierdoor zal de looppafstand bij een trapbreedte van 2,00 meter en een schalmgat van 0,30 meter gelijk zijn aan: 2,00 + 7,71 + 2*(2,30 + 2*1,00) + 2,00 = 20,31 meter (eerste bordes + trap + tussenbordessen + begane grond). Bij een optimale dichtheid van 4 pers/m 2 bedraagt de loopsnelheid volgens de benaderingsformule 0,32 m/s (zie tabel G.6). Dit betekent dat de laatste toeschouwer 20,31/0,32 = 64 seconden nadat hij het trappehuis is binnengegaan door de buitendeur is, zodat hij na 169+64 = 233 seconden buiten is. Samengevat betekent dit, uitgaande van optimale bezettingen van de trappen, dat: • na 169 seconden iedereen in het trappehuis is. • na 233 seconden iedereen buiten is.
140
15.
Een berekeningsmethode voor de bepaling van ontruimingstijden bij brand
Toetsing aan de drie criteria Thans moet worden getoetst in hoeverre wordt voldaan aan de criteria voor het veilig kunnen ontruimen van een gebouw. 4.1. 'Men mag maximaal 30 seconden door de rook lopen' Of hieraan wordt voldaan hangt af van de aanwezigheid van voldoende opvang/afvoer van rook. 4.2. 'Binnen 15 minuten moet het gehele gebouw zijn ontruimd' Hieraan wordt voldaan. 4.3. 'Een eenmaal in gang gekomen mensenmassa mag niet (extreem) worden afgeremd' Gezien het feit dat de maximale wachttijd voor de trappehuizen 44 seconden bedraagt, is er sprake van een belemmering van de mensenmassa. Conclusie: Er wordt niet voldaan aan alle criteria. Mogelijke oplossingen zijn: • verbreding van de trappehuizen • extra vluchtroutes elders (bijvoorbeeld via de voorzijde van de tribune). De geboden oplossingen spreken voor zich. Hertoetsing zal plaats moeten vinden. 4.2. Meerzalenbioscoop Er wordt bij de berekening uitgegaan van de volgende aannamen: • De afmetingen van het gebouw zijn ongeveer 34 * 24 m 2 (oppervlak ongeveer 815 m 2 ). • Het gebouw bestaat uit 2 brandcompartimenten (beide bouwlagen, waardoor de trappehuizen moeten zijn omsloten en brandwerend zijn uitgevoerd. • Alle zalen zijn volledig bezet. • De diepte van een rij stoelen is 0,80 meter en de effectieve breedte van de looppaden voor de stoelen is 0,40 meter. De breedte van een stoel is 0,60 meter. • De zalen A en B hebben één deur van 1,00 meter breedte, die uitkomt op de centrale hal. • De zalen C t/m F hebben twee deuren van 1,20 meter breedte, die uitkomen op de centrale hal, respectievelijk de centrale gang. • Zaal G heeft drie deuren van 1,80 meter breedte, die uitkomen op de centrale gang. • De bezoekers in een zaal verdelen zich gelijkmatig over de deuren in de ruimte en verdelen zich gelijkmatig over de vluchtroutes. • De vluchtroutes van de begane grond en de eerste verdieping zijn in beginsel volledig gescheiden. • De centrale gang is zowel op de begane grond als op de verdieping 4,50 meter breed (effectieve breedte 4,50−2*0,15 = 4,20 meter). • Het dwarsgedeelte van de centrale gang bij de zalen E en F heeft een netto oppervlak van 4,00*3,40 = 13,60 m 2 . • De deuren tussen de centrale gang en de trappehuizen hebben een breedte van 1,20 meter • De trappen hebben een effectieve breedte (breedte tussen de leuningen) van 2,00 meter. • De buitendeuren van de trappehuizen hebben een breedte van 1,20 meter. • De verdiepinghoogte is 5,00 meter. • De centrale hal heeft een effectieve breedte van 8,00 meter en een netto oppervlak van 110 m 2 . • De centrale hal heeft twee deuren naar buiten, elk met een breedte van 2,00 meter.
141
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
Voor het bepalen van de ontruimingstijd is het van belang de bezoekersstromen over de gehele vluchtroute (van zitplaats tot buiten het gebouw) vast te stellen. Voor één zaal is één en ander nader uitgewerkt (zie figuur G.9).
Voor de ontruiming van zaal C zijn de volgende gegevens van belang: • De lengte van de zaal is 19,00 meter • De breedte van de zaal is 12.00 meter • Er zijn 18 rijen van 14 stoelen • De breedte van een stoelenrij is 14*0,6 = 8,40 meter • De breedte van de zijpaden is 1,80 meter (effectieve breedte 1,65 meter) • De maximale doorstroomcapaciteit van een gangpad wordt bereikt bij een dichtheid van 5 pers/m 2 en bedraagt 1,65*1,87 = 3,09 pers/s (zie tabel G.4) • De lengte van de zijpaden is 18*0,80 = 14,40 meter • De kortste afstand zitplaats-deur is ongeveer 3,00 meter • Na 3 seconden is de eerste bezoeker bij de deur • De breedte van de deuropeningen is 1,20 meter • De doorstroomcapaciteit van een deur is 2,88 pers/s (zie tabel G.2) • De ruimte van de opstelplaats voor een deur is minimaal gelijk aan 3*3 = 9 m 2 . In de zaal bevinden zich maximaal 252 bezoekers. Verwacht mag worden dat zij zich gelijkmatig over beide zijpaden en daarmee de beide uitgangen zullen verdelen, zodat door elk pad en elke deur 126 personen moeten. Wanneer iedereen tegelijk opstaat is de bezetting in de looppaden voor de stoelen 1/(0,6*0,4) = 4 pers/m 2 . Overeenkomstig tabel G4 is de loopsnelheid 0,43 m/s, zodat na 4,20/0,43 = 10 seconden iedereen in het gangpad is, mits daar ruimte genoeg is. Voor het vaststellen van de dichtheid in het gangpad wordt er in eerste instantie van uitgegaan dat in deze 10 seconden de doorstroomcapaciteit van de deur optimaal wordt benut. Na 10 seconden zijn er al (10−3)*2,88 = 20 personen door de deur de gang opgegaan. Er bevinden zich dan nog 126−20 = 106 personen in het gangpad en het deel van de zaal voor de deur. De bezettingsgraad daarvan is dan bij een beschikbaar oppervlak van 18*0,80*1,65+3*3 = 32,76 m 2 gemiddeld 106/32,76 = 3,2 pers/m 2 . De loopsnelheid is dan 0,50 m/s en de doorstroomcapaciteit bij een effectieve breedte van 1,65 meter is dan 1,65*1,62 = 2,67 pers/s (zie ook tabel G.4). Eigenlijk zou de berekening opnieuw moeten worden uitgevoerd en nu met een doorstroomcapaciteit van de deur van 2,67 pers/s in de eerste seconden in plaats van 2,88 pers/s, zoals nu is gebeurd. De verschillen zijn evenwel zo minimaal en gezien afrondingen die worden toegepast, is het weinig zinvol de ontruimingstijd zo nauwkeurig te berekenen. De optimale doorstroomcapaciteit van het gangpad wordt dus niet bereikt. Daar ook de optimale doorstroomcapaciteit van de deur niet wordt bereikt, wordt met de waarde van 2,67 verder gerekend. Dit betekent dat de zaal na 126/2,67+3 = 50 seconden is ontruimd. Volgens eenzelfde berekening is de ontruimingstijd voor alle zalen: • 25 seconden • 25 seconden • 50 seconden • 50 seconden • 38 seconden 142
15.
Een berekeningsmethode voor de bepaling van ontruimingstijden bij brand
• 38 seconden • 45 seconden Ontruiming benedenzalen De totale maximale bezetting van de zalen A t/m D is 602 personen (bezoekers). Ook hier is aangenomen dat na 3 seconden de eerste bezoeker de deur naar de hal heeft bereikt. Na 50 seconden bevinden zij zich allen in de hal, tenzij de doorstroming achter de deuren naar de centrale hal geringer is en de opvangcapaciteit van de hal onvoldoende is. Thans is het van belang de grootste barrière te bepalen. De maximale doorstroomcapaciteit van het smalle gedeelte van de centrale hal is 4,2*1,87 = 7,86 pers/s (zie tabel G.4). De maximale doorstroomcapaciteit van het brede gedeelte van de centrale hal is 8*1,87 = 14,96 pers/s (zie tabel G.4). Het netto oppervlak van de centrale hal is 110 m 2 . Bij een maximale bezetting van 5 pers/m 2 komt dit overeen met 550 personen. De maximale doorstroomcapaciteit van de buitendeuren is 2x4,80 = 9,60 pers/s (zie tabel G.2). De passagetijd van een smal gedeelte van de centrale hal is 126/7,86 = 16 seconden (126 is de helft van het aantal bezoekers van zaal C). De passagetijd van de centrale hal is 602/14,96 = 40 seconden. De passagetijd van de buitendeuren is 602/9,60 = 63 seconden. De grootste barrière zijn dus de buitendeuren. Gezien het feit dat de dichtstbijzijnde deuren van de zalen (zaal A en B) zich op een afstand van circa 6 meter van de buitendeuren bevinden, mag worden aangenomen dat 6 seconden nadat de eerste bezoekers de hal in komen zij door de buitendeur gaan, dat wil zeggen 9 (3+6) seconden nadat is begonnen met de ontruiming van de benedenzalen. Vervolgens moet worden berekend of de zalen werkelijk in 50 seconden leeg zijn. Na 50 seconden zijn er (50−9)*9,6 = 394 personen door de buitendeuren gegaan. In het gebouw bevinden zich dan nog 602−394 = 208 bezoekers. De opvangcapaciteit van de centrale hal is 550 bezoekers, zodat iedereen in de centrale hal is en de zalen zijn ontruimd. Het duurt vervolgens nog 208/9,6 = 22 seconden voordat iedereen buiten is. Na 50+22 = 72 seconden heeft de laatste bezoeker het gebouw verlaten. Ontruiming bovenzalen De totale maximale bezetting van de zalen E, F en G is 896 personen. Ook hier is aangenomen dat na 3 seconden de eerste bezoeker de deur naar de gang heeft bereikt. Na 45 seconden bevinden zij zich allen in de gang, tenzij de doorstroming achter de deuren naar de centrale gang geringer is en de opvangcapaciteit van de gang onvoldoende is. Thans is het van belang de grootste barrière te bepalen. De maximale doorstroomcapaciteit van de centrale gang is 4,20*1,87 = 7,86 pers/s (zie tabel G.4). Het netto oppervlak van de centrale gang en het dwarsgedeelte is 14*4,20+4,00*3,40 = 72,40 m 2 . Omdat wordt uitgegaan van een gelijkmatige verdeling van de bezoekers over de beide vluchtroutes is per ganghelft 72,40/2 = 36,20 m 2 opvangruimte beschikbaar. Bij een maximale bezetting van 5 pers/m 2 komt dit overeen met 181 personen. De maximale doorstroomcapaciteit van de deur naar het trappehuis is 2,88 pers/s (zie tabel G.2). De maximale doorstroomcapaciteit van de trap is 2,00*1,28 = 2,56 pers/s (zie tabel G.6). De maximale doorstroomcapaciteit van de buitendeur van de trap is 2,88 pers/s (zie tabel G.2). Bij een gelijkmatige verdeling van de bezoekers over de beide trappehuizen zullen 448 personen van elk trappehuis gebruik maken. 143
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
De passagetijd van het gangdeel vlak voor het trappehuis is 448/7,86 = 57 seconden. De passagetijd van de deur naar het trappehuis is 448/2,88 = 156 seconden. De passagetijd van het trappehuis is 448/2,56 = 175 seconden. De passagetijd van de buitendeur is 448/2,88 = 156 seconden. De grootste barrière is dus het trappehuis. Gezien het feit dat de dichtstbijzijnde deuren van de zalen zich vlak bij de trappehuizen bevinden mag worden aangenomen, dat 2 seconden nadat de eerste personen de gang op komen zij het trappehuis ingaan, dat wil zeggen 5 (2+3) seconden nadat is begonnen met de ontruiming van zalen E, F en G. Vervolgens moet worden berekend of de zalen werkelijk na 45 seconden leeg zijn. Bij een gelijkmatige verdeling van de bezoekers over de vluchtroutes zullen van elk trappehuis 448 personen gebruik maken. De maximale doorstroomcapaciteit van een trap is 2,56 pers/s. Na 45 seconden zijn er (45−5)*2,56 = 102 personen het aansluitende trappehuis ingegaan. In de gang bevinden zich dan 181 personen (maximale opvangcapaciteit). Dit betekent dat nog 448−102−181 = 165 personen in de zalen aanwezig zijn, hetgeen overeenkomt met een wachttijd in de zaal van 165/2,56 = 64 seconden. Dit betekent dat de laatste bezoekers pas na 45+64 = 109 seconden in de centrale gang zijn. Op dat moment bevinden zich nog 181 personen in de centrale gang. Het duurt dan nog 181/2,56 = 71 seconden voordat iedereen het trappehuis in is. Het is dan 109+71 = 180 seconden na aanvang ontruiming. Bij een maximale bezetting van de trap (4 pers/m 2 ) is de loopsnelheid 0,32 m/s. Bij een looplengte van de trap van circa 14 meter komt dit overeen met een tijd van 44 seconden. Na 180+44 = 224 seconden heeft de laatste bezoeker het gebouw verlaten. Opmerking: Er is voor de berekening van uitgegaan dat de bezoekers via de trappehuizen de verdieping verlaten, hetgeen in geval van brand op de begane grond ongetwijfeld het geval zal zijn. Bij brand op de verdieping kunnen zij ook via de trappen en de centrale hal het gebouw verlaten. De eerste bezoekers van de verdieping komen pas na 5+62 = 67 seconden het trappehuis uit. Op het moment dat de eerste bezoekers van de verdieping bij de buitendeur van de centrale hal komen (gezien de af te leggen afstand van de deur van het trappehuis naar de buitendeur van de hal is dat na 67+15 = 82 seconden), zijn de laatste bezoekers van de begane grond al buiten (dit was na 72 seconden). Toetsting aan de drie criteria Thans moet worden getoetst in hoeverre wordt voldaan aan de criteria voor het veilig kunnen ontruimen van een gebouw. 'Men mag maximaal 30 seconden door de rook lopen' Begane grond: Gezien het feit dat alle zalen na 50 seconden zijn ontruimd en iedereen na 72 seconden het gebouw kan hebben verlaten mag worden aangenomen dat aan dit criterium wordt voldaan. Verdieping: Of hieraan wordt voldaan is zeer twijfelachtig, tenzij voldoende opvang/afvoer van rook aanwezig is. 'Binnen 15 minuten moet het gehele gebouw zijn ontruimd' Voor beide bouwlagen wordt hieraan voldaan.
144
15.
Een berekeningsmethode voor de bepaling van ontruimingstijden bij brand
'Een eenmaal ingang gekomen mensenmassa mag niet (extreem) worden afgeremd' Begane grond: Gezien het feit dat alle zalen na 50 seconden zijn ontruimd en iedereen na 72 seconden het gebouw kan hebben verlaten is er nauwelijks sprake van een afremming van de mensenmassa. Verdieping: Gezien het feit dat op de verdieping de wachttijd in de zaal 64 seconden bedraagt en het vervolgens nog 71 seconden duurt voordat iedereen in het trappehuis is, is hier sprake van een extreme belemmering voor de mensenmassa. Bovendien zullen de deuren van de brandruimte en de centrale gang open staan hetgeen nog een extra gevaaraspect is en de kans op paniek vergroot. Conclusie: Voor de verdieping wordt niet voldaan aan alle criteria. Mogelijke oplossingen zijn: • de gang, de trappen en de deuren breder maken • extra buitentrappen aanbrengen bij de zalen • gefaseerd ontruimen • een eventuele combinatie van de genoemde oplossingen. De geboden oplossingen spreken voor zich. Hertoetsing zal plaats moeten vinden. Ten aanzien van de gefaseerde ontruiming kan worden opgemerkt, dat dit een extra inspanning van de bedrijfshulpverleningsorganisatie vraagt. Tevens dienen de technische voorziening hierop te zijn aangepast in de vorm van een selectieve ontruimingsalarminstallatie en dient de layout van een gebouw geschikt te zijn om een gefaseerde ontruiming mogelijk te maken.
145
Brandbeveiligingsconcept gebouwen met een publieksfunctie
146
Index
147
Index
148