Branche Innovatie Agenda Reductie blootstelling aan stof en endotoxinen in agro-foodsectoren Samenvatting Werknemers in de agro-foodsectoren worden blootgesteld aan hoge concentraties organisch stof en endotoxinen. Dit kan leiden tot gezondheidsklachten, tot productieverlaging, afname van de motivatie, ziekteverzuim, en in ernstige gevallen arbeidsongeschiktheid. De sectoren hebben de laatste jaren flinke stappen gezet in het aanpakken van deze problematiek, maar technologische innovaties zijn nu nodig om de stand der techniek verder te brengen. De sectoren hebben deze uitdaging als speerpunt aangemerkt binnen onder meer de Topsectoren Tuinbouw & uitgangsmaterialen en Agro & Food, en verwachten hiermee sterker en concurrerender te zullen worden, zowel in economisch als in sociaal opzicht. In samenwerking met TNO willen vier agrofoodsectoren, die een grote bijdrage leveren aan de Nederlandse export, een ‘roadmap’ ontwikkelen met daarin concrete innovatie-opties voor doorontwikkeling. Deze Branche Innovatie Agenda (BIA) moet helpen bij het opstellen van die roadmap. De BIA moet inzicht verschaffen in de factoren die de blootstelling bepalen, in de technologische en sociale verbeteropties en in de actuele stand der techniek in de bedrijven om deze selectie mogelijk te maken.
1. Innovatiebehoefte sectoren 1.1 Achtergrond Op bedrijven in de (voedings)sectoren Akkerbouw, Tuinbouw, en Vee, vlees en eieren bevat het aanwezige organische stof - en ook waternevels - praktisch altijd schadelijke deeltjes. Bij de productie en be- en verwerking van agrarische producten staan werknemers regelmatig bloot aan hoge concentraties organisch stof. Bijvoorbeeld bij het bewerken van grond, het oogsten of verwerken van gewassen, contact met dieren in stallen, bij overslag, het verwerken van granen, diervoeder en zaden, het verwerken van vlees- en groenteproducten, en het reinigen van werkruimten. Organisch stof, een algemene term voor stof van plantaardige, dierlijke of microbiologische oorsprong, bestaat uit een complex mengsel van levende en dode agentia: bacteriën, schimmels, virussen, allergene eiwitten, endotoxinen, pollen, plantvezels, etc. Micro-organismen vormen vaak een belangrijk onderdeel van organisch stof, zelfs wanneer weinig tot geen plantaardig of dierlijk materiaal (meer) aanwezig is. Endotoxinen zijn onderdeel van de celwand van Gram-negatieve bacteriën en alomtegenwoordig in het milieu, bijvoorbeeld op het bladoppervlak van planten en in dierlijke uitwerpselen. Endotoxinen komen vrij tijdens de celgroei en nadat de cel sterft. Het vóórkomen, de groei en het vermenigvuldigen van de bacteriën wordt beïnvloed door vele factoren. Hierdoor zijn de gehalten endotoxinen in bodem, water en lucht zeer variabel. Experimentele- en epidemiologische studies hebben verschillende negatieve effecten van inademing van endotoxinen aangetoond, welke kunnen worden verdeeld in: 1) Ontstekingsreacties in de luchtwegen, die kunnen leiden tot klachten van de ademhalingswegen zoals droge hoest, kortademigheid en piepen op de borst, niet-allergisch astma, bronchitis, en vermindering van de longfunctie; 2) Systemische reacties (via het bloed), die resulteren in een verscheidenheid aan symptomen zoals koorts, rillingen, gewrichtspijn, malaise en andere griepachtige verschijnselen. Deze klachten kunnen leiden tot productieverlaging, afname van de motivatie, ziekteverzuim, en in ernstige gevallen arbeidsongeschiktheid. Klachten aan de luchtwegen zijn volgens de betrokken sectoren een belangrijke oorzaak van ziekteverzuim (www.pakstofaan.nl).
1.2 Kenmerken van de problematiek Enkele kenmerken van de problematiek van organisch stof en endotoxinen zijn: 1
a. b. c. d. e. f.
De omvang van de groep werknemers die (potentieel) wordt blootgesteld is groot; De gemeten blootstelling is op vele werkplekken erg hoog; De resulterende gezondheidsklachten kunnen leiden tot productieverlaging, afname van de motivatie en uitval (verzuim of arbeidsongeschiktheid); De variabiliteit in de gemeten blootstelling is echter enorm; dit geldt tevens voor de blootstellingsduur; Er bestaat onvoldoende inzicht in de factoren die bepalend zijn voor de variabiliteit in de gemeten blootstelling; Sectoren hebben daardoor onvoldoende aanknopingspunten om te bepalen welke beheersstrategie het meest (kosten-)effectief zal zijn.
a. Omvang blootgestelde groep werknemers Het totale aantal (potentieel) werknemers dat in de agrarische en voedingssectoren aan organisch stof en/of endotoxinen wordt blootgesteld, is recent geschat op 350.000 (Spaan et al., 2011). Bij Plantum zijn in totaal rond de 350 bedrijven aangesloten, waarvan er ca. 80 actief zijn in de veredeling, productie en handel in zaden (landbouw-, groenten- en bloemenzaden). Bij de NAO zijn 250 bedrijven aangesloten (1 januari 2012), waaronder ruim 10 kleinverpakkingsbedrijven en 20 sorteerbedrijven. Bij Frugi Venta zijn ca. 40 uienhandelsbedrijven aangesloten die uien sorteren en verpakken, en bij de NV Pluimveehouders 380 bedrijven. Door sommige deelsectoren, zoals de tuinzaadsector, is vastgesteld dat als gevolg van de intensivering van het werken in een omgeving waarin zaad wordt verwerkt, mensen zelfs meer en langduriger met endotoxinen in aanraking komen (Agriboard, 2011). b. Blootstelling De Gezondheidsraad heeft in 2010 een gezondheidskundige grenswaarde voor endotoxinen geadviseerd van 90 Endotoxine Units per m3, als tijdgewogen gemiddelde over een 8-urige werkdag. Tot nog toe is deze grenswaarde niet als wettelijke (publieke) grenswaarde ingevoerd. Metingen hebben uitgewezen dat de blootstelling op vele werkplekken ver boven deze adviesgrenswaarde van de Gezondheidsraad ligt; in een aantal gevallen zelfs een factor 100 tot 1000 hoger (Spaan, 2008; Smit, 2008). In totaal 73% van de metingen die de agrarische sectoren de laatste jaren heeft laten uitvoeren lag boven de adviesgrenswaarde van de Gezondheidsraad, uiteenlopend van 47% in de dierlijke sectoren, 70% in de tuinbouw en 89% in de akkerbouw (www.pakstofaan.nl). Het bereiken van blootstellingen ónder deze grenswaarde is een grote uitdaging, en zal op korte termijn niet altijd haalbaar zijn. Het zal erom gaan díe oplossingsrichtingen te selecteren waarmee kosten-effectief, technisch en economisch haalbare stappen vooruit kunnen worden gezet. c. Gezondheidsklachten Hier boven is al beschreven tot welke gezondheidsklachten de blootstelling aan endotoxinen kan leiden, en dat deze klachten gevolgen kunnen hebben voor o.m. ziekteverzuim en productiviteit. De beschreven gezondheidseffecten zijn daadwerkelijk aangetoond in veldstudies onder diverse beroepsgroepen in de agrarische sectoren (Spaan, 2008; Smit, 2008). Exacte cijfers met betrekking tot het aantal klachten, ziekteverzuim en verlies van productiviteit zijn echter niet beschikbaar. De sector zelf stelt: “Klachten aan de luchtwegen komen relatief vaak voor in de agrarische sector” (www.pakstofaan.nl). Vier problemen verhinderen het aantonen van harde verbanden in specifieke bedrijfssituaties: De klachten zijn deels aspecifiek, en kunnen ook (deels) andere oorzaken hebben. De relatie met het werk wordt dan lang niet altijd herkend. De klachten zijn vaak niet zo ernstig dat het werk direct onmogelijk wordt, terwijl de productiviteit wel kan afnemen, en bovendien het gevaar bestaat dat de klachten zich later ontwikkelen tot ernstiger aandoeningen, zoals astma;
2
-
De individuele gevoeligheid voor gezondheidsklachten door blootstelling aan endotoxinen blijkt relatief sterk te verschillen (Smit, 2008); De variabiliteit in de blootstelling – zowel in de tijd als tussen verschillende medewerkers, is vaak zeer groot. Echter, wél is bekend dat blootstelling boven de grenswaarde van 90 EU/m3 al kan leiden tot ontstekingsreacties in de luchtwegen, en dat sectorbreed in (ruwweg) 73% van de gevallen deze grenswaarde - soms fors - wordt overschreden. d. Variabiliteit in blootstelling Zoals gezegd, is de variabiliteit in de gemeten blootstellingen enorm groot (Spaan, 2008; Smit, 2008). Er zijn waarden gemeten beneden de adviesgrenswaarde van 90 EU/m3, maar ook waarden tot boven de 100.000 EU/m3. Deze variatie treedt op tussen de agrarische sectoren onderling, maar ook binnen één sector, en in dat geval zowel tussen verschillende werknemers of activiteiten en taken, als bij dezelfde werknemers, activiteit of taak wanneer op verschillende tijdstippen wordt gemeten. Ook de blootstellingsduur kan sterk variëren, onder meer door seizoensgebonden activiteiten. e. Onvoldoende inzicht in bepalende factoren Vaak wordt nog gedacht dat het verminderen van de blootstelling aan stof ook leidt tot een lagere blootstelling aan endotoxinen. Dit is echter lang niet altijd het geval. Endotoxinen worden geproduceerd door levende organismen. De groei van deze organismen wordt door vele factoren bepaald, waaronder temperatuur en vochtigheid. Het gehalte endotoxinen in het stof of in de nevel die aanwezig is op de werkplek varieert daardoor sterk: met het seizoen, met de weersomstandigheden, met de exacte samenstelling van het product dat wordt bewerkt, etc. In een Position Paper stelt de sector zelf vast: “Er is nog onvoldoende zicht op de factoren die de hoogte van endotoxinen beïnvloeden. Bij de NAK [zaaizaadsector] blijkt dat er vaak nog hoge waardes gemeten worden die niet verklaard kunnen worden door het weer, het product of andere bekende factoren” (Stof, pak ’t aan, 2011). f. Onvoldoende aanknopingspunten voor beheersstrategie Doordat nog niet altijd duidelijk is welke factoren bepalend zijn voor de hoogte van de blootstelling, bestaat onzekerheid over welke vorm van beheersing het meest (kosten-)effectief is. Dit geldt overigens niet in alle gevallen. In ‘droge’ processen met een relatief stabiel product, waarbij duidelijk is dat veel stof ontstaat, zal het altijd lonen om over te gaan tot stofreductie, bijvoorbeeld door middel van afzuiging. In andere gevallen is dit echter onduidelijk. Dit geldt bijvoorbeeld voor meer ‘natte’ processen, waarin proceswater wordt gebruikt of hergebruikt (bijvoorbeeld het reinigen van aardappels; het bewerken van groenten). Ook wordt gesteld dat soms sprake is van strijdige doelen: het vergroten van dierenwelzijn door het creëren van meer bewegingsruimte leidde bijvoorbeeld in de pluimveehouderij tot een hogere blootstelling aan endotoxinen (Stof pak ’t aan, 2011). Meer in het algemeen blijkt uit onderzoek dat een succesvolle implementatie van beheersmaatregelen op bedrijfsniveau wordt bepaald door het samenspel van mens, organisatie en techniek. Veelal is een technische oplossing alléén niet voldoende.
1.3 Inspanningen en visie van de sector De Productschappen Akkerbouw, Diervoeder, Tuinbouw, en Vee, Vlees en Eieren werken al ruim 10 jaar samen om de blootstelling aan agrarisch stof terug te dringen. In 2003 is de toenmalige wettelijke grenswaarde voor endotoxinen ingetrokken omdat deze technisch en economisch niet haalbaar bleek (Bureau Bartels, 2008). De overheid verbond daaraan de voorwaarde dat de agrofoodsectoren een plan van aanpak zouden ontwikkelen om de blootstelling aan endotoxinen te verminderen. De sociale partners in de sectoren hebben dit actief opgepakt. In 2003 startte – met
3
steun van het VASt-programma1 – het project “Stof? Pak het aan!”. In de periode tot 2007 is hierin veel onderzoek gedaan naar de hoogte van de blootstelling in de diverse sectoren - door middel van metingen - en is materiaal voor voorlichting ontwikkeld, waaronder een brochure, een website en PIMEX-films2. Er is gezondheidskundig onderzoek verricht en er is een eenvoudige risicoinventarisatiemethode (‘Stoftest’) ontwikkeld. Ook is informatie verzameld over maatregelen die kunnen worden genomen om de blootstelling aan stof te verminderen, en deze is bijeen gebracht in ‘Maatregelbladen’. Al deze informatie is beschikbaar via de website www.pakstofaan.nl. Verder zijn adviserende bedrijfsbezoeken afgelegd in totaal 177 bedrijven (Bureau Bartels, 2008). In de periode 2009 tot 2011 is voornamelijk aandacht besteed aan het verder verspreiden van de kennis, onder meer door opname hiervan in de arbocatalogi van de diverse subsectoren. De algemene indruk binnen de sectoren is echter dat het bewustzijn van de problematiek weliswaar is verbeterd, maar dat op dit gebied nog veel werk te doen is (Bureau Bartels, 2008; Begeleidingscommissie Stof, pak ‘t aan, 2012). Bovendien leeft het besef dat alle inspanningen tot nog toe nog niet hebben geleid tot voldoende verlaging van de blootstelling, en dat dit voorlopig ook een enorme uitdaging zal blijven. Naast het feit dat de gezondheidskundige advieswaarde van de Gezondheidsraad zeer laag is vergeleken met de huidige blootstellingen, is de stand der techniek vaak nog onvoldoende om blootstelling aan de bron efficiënt te reduceren. In veel gevallen zullen verbeteringen aan bijvoorbeeld machines of werkprocessen nodig zijn. Hiervoor zijn innovaties nodig, evenals kennisoverdracht met betrekking tot de mogelijkheden en de verwachte effectiviteit van deze aanpassingen. Daarnaast is niet duidelijk hoe breed beschikbare maatregelen al zijn doorgevoerd in de bedrijven. Stofbeheersing is geen ‘core business’ van de betrokken bedrijven, en de mate van kennis en acceptatie op dit terrein zijn over het algemeen beperkt. Om uiteindelijk de beschikbare maatregelen breder bekend te maken en duurzaam te kunnen implementeren zal ook kennisoverdracht naar de bedrijven nodig blijven. De ervaring in andere MKB-sectoren leert dat bedrijven actief moeten worden ondersteund bij het implementatieproces en de verspreiding van de kennis onder zowel werknemers als werkgevers. Enkele aanvullende belemmerende factoren die de branches hebben geïdentificeerd, zijn (Stof pak ’t aan, 2011): Strijdige doelen, zoals dierenwelzijn versus stofreductie; Onzekerheid over de bepalende factoren met betrekking tot endotoxine-blootstelling; De kans bestaat dat bedrijven de productielocaties verplaatsen wanneer de strenge adviesgrenswaarde wordt gehanteerd (geen ‘level playing field’ in Europa en wereldwijd, terwijl de bedrijven op een internationale markt opereren); De meest recente ontwikkeling is het feit dat het thema duurzame arbeid en arbeidsomstandigheden, en meer specifiek ook blootstelling aan stof en endotoxinen, in de uitvoeringsagenda 2012-2016 binnen de Topsectoren Tuinbouw & Uitgangsmaterialen en Agro & Food is aangemerkt als speerpunt. Vanuit het publiek-private samenwerkingsverband Agriboard Noord Holland Noord en Stichting Seed Valley is hiertoe een projectvoorstel ingediend in de Topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen, waarin men aangeeft in samenwerking met onder meer TNO verder te willen werken aan de ontwikkeling van ‘endotoxine-bestendige’ processen en apparatuur. De sectoren beogen hiermee uitval en ziekteverzuim te voorkomen. Daarnaast wordt het van groot belang geacht het imago van de sectoren te verbeteren en mogelijke problemen met betrekking tot aansprakelijkheid te voorkomen. Een recente uitspraak waarbij de rechter heeft geoordeeld dat een werkgever aansprakelijk is voor de gezondheidsklachten die drie medewerkers hebben opgelopen door blootstelling aan endotoxinen illustreert het belang. In deze rechtszaak werd benadrukt dat dit oordeel voor een groot deel het gevolg was van het feit dat de werkgever 1 2
Versterking Arbeidsomstandighedenbeleid Stoffen – Ministerie SZW. Picture Mixed Exposure measurements
4
het probleem kende en door de jaren heen te weinig had ondernomen om de gevolgen hiervan te voorkomen. Met het projectvoorstel tonen de sectoren betrokkenheid en de intentie om de problematiek aan te pakken. De branches verwachten bovendien dat kennis uit technologische innovatieve projecten ook als exportproduct voor de hierbij betrokken bedrijven en/of de betrokken machinebouwers en dergelijke bijzonder interessant kan zijn aangezien blootstelling aan endotoxinen een internationaal probleem is. Innovatieve maatregelen ter beheersing van de blootstelling aan endotoxinen zullen er niet in één keer toe leiden dat de strenge adviesgrenswaarde wordt gehaald. Verwacht wordt echter dat wel stappen in de goede richting kunnen worden gezet, die de kans op gezondheidsklachten in belangrijke mate kunnen verminderen. Wanneer de inspanningen worden gefocust op de voornaamste probleemgebieden (sectoren, taken en processen met de hoogste blootstelling), kan zo ‘kosten-effectief’ mogelijk vooruitgang worden geboekt.
1.4 Opzet Branche Innovatie Agenda Het bovenstaande leert dat ondanks alle inspanningen tot dusver, vernieuwende en specifieke oplossingen nodig zijn, waarbij de inzet is dat een gezamenlijke cross-sectorale inspanning, met betrokkenheid van agrarische producenten, leveranciers van (machine-)technologie en kennisinstituten leidt tot synergie en een versterkte kennisvalorisatie. Dit zal naar verwachting leiden tot een versterking van de agrarische sector, en voor de Nederlandse economie in bredere zin, op het gebied van marktpositie en productportfolio. De directe doelstelling van het project is het selecteren van de prioritaire situaties in de verschillende sectoren en het aangeven van de oplossingsrichtingen voor deze problemen met betrekking tot blootstelling aan endotoxinen. De behoeften van de bedrijven in de deelnemende sectoren, en de prioriteiten die zij zien, staan hierbij voorop. In samenwerking met een zo breed mogelijke groep bedrijven wordt een agenda voor onderzoek en innovatie opgesteld. Uitgangspunt is hierbij te kijken naar de winst die is te behalen op het gebied van blootstellingsvermindering. Het gaat dan zowel om de huidige blootstellingsniveaus als de kans van slagen van mogelijke oplossingen. Vanuit deze inventarisatie zal een plan opgesteld worden voor gezamenlijke (door TNO en bedrijven) ontwikkeling van oplossingen. De effectiviteit van deze oplossingen zal uiteindelijk - in vervolgprojecten - op werkplekken getoetst worden, waarna de kennis gebruikt kan worden om in bredere verband beheersmaatregelen te treffen. Er zal een focus zijn op oplossingen aan de bron (technologische innovaties), maar er zal ook nadrukkelijk aandacht worden besteed aan sociale factoren. Dit laatste is van belang omdat factoren als gedrag van werknemers maar ook cultuur in een sector/bedrijven van groot belang is als (mede) oorzaak van de blootstelling en ook voor het uiteindelijke succes van technologische beheersing. Vooronderzoek (literatuur, bijeenkomsten met de branches en een bedrijfsbezoek) geeft een indicatie van zowel sector-specifieke als sector-overstijgende problemen die aangepakt kunnen worden. Tijdens de BIA zal, zoals boven aangegeven, een prioritering plaatsvinden om te bepalen welke van de problemen als eerste geselecteerd zullen worden voor interventieprojecten. Voorbeelden van sector-specifiek problematiek zijn: • Aanpassen dors- en schoningsmachines zaaizaad; • Zuivering proceswater aardappelsector; • Optimalisatie afzuiging uiensorteerlijn; • Aanpassen strooiselmateriaal pluimveestallen. Voorbeelden van sector-overstijgende problematiek zijn: • Lossen van grondstoffen; • vervoer via transportbanden,; • handmatig sorteren van producten; • vullen of legen van zakken; 5
•
schoonmaken werkruimten / machines.
Om samen met de branches een ‘roadmap’ op te kunnen stellen, worden de volgende activiteiten voorzien: 1. Korte startbijeenkomst met de deelnemende branches Hierop wordt in nauw overleg met de vier brancheverenigingen en HPA de werkwijze en opzet van het project nader afgestemd. 2. Verzamelen beschikbare informatie De informatie ten aanzien van blootstelling en beheersmaatregelen die in de literatuur en op basis van voorgaande projecten beschikbaar is, wordt verzameld en bestudeerd. Hierbij gaat het onder andere om blootstellingsonderzoeken die in het kader van het project Stof? Pak ’t aan! zijn uitgevoerd, maar ook om sectorprojecten (bijvoorbeeld Zaat et al., 2011; Arbocatalogi). 3. ’Bedrijventour’ deelnemende sectoren Tijdens bezoeken aan bedrijven uit de deelnemende sectoren worden ter plekke de productieprocessen, de ‘hotspots’ in blootstelling, de al geleverde inspanningen qua stofbeheersing, de resterende knelpunten en de mogelijke verbeteropties (machines, processen, technieken) gedetailleerd in kaart gebracht. Per deelsector worden twee bedrijven bezocht (totaal 8), die in nauw overleg met de brancheorganisaties worden geselecteerd. 4. Workshop 1 met bedrijven Op deze - halfdaagse - workshop worden de uitkomsten van de bedrijventour en de literatuur besproken. Met de deelnemende bedrijven wordt gebrainstormd over de prioriteiten en mogelijke oplossingsrichtingen. Centraal staat hierbij met nadruk ook de praktische kennis van de productieprocessen en de productieomstandigheden die de bedrijven zelf in kunnen brengen. Opties voor follow-up projecten worden doorgesproken (in casu Technologieclusters, Innovatieprojecten onder de EL&I-Co regeling, en/of marktprojecten). 5. Selectie oplossingsrichtingen en gebieden waarop kennisontwikkeling & innovatie moet plaatsvinden: concept roadmap Dit wordt uitgevoerd door TNO op basis van beschikbare kennis bij TNO, de literatuur, de resultaten van de bedrijfsbezoeken en de 1e workshop. 6. Workshop 2 met bedrijven De concept roadmap wordt met de deelnemende bedrijven en branches besproken op een halfdaagse workshop, en finetuning vindt plaats. Definitieve afspraken voor follow-up projecten worden gemaakt. 7. Slotsymposium, rapportage & verspreiding Een halfdaags ‘Slotsymposium’ wordt georganiseerd waarop alle leden van de 4 sectororganisaties worden uitgenodigd. De resultaten van het project, met name de definitieve roadmap en de voorstellen voor follow-up projecten worden geschreven en aan een brede vertegenwoordiging van bedrijven voorgelegd. Tevens worden enkele korte artikelen geschreven ten bate van publicatie in sectortijdschriften/ -nieuwsbrieven, en op websites van de sectororganisaties.
6
2. Samenwerking Sectororganisaties (intermediairs) De vier betrokken sectororganisaties zijn Plantum (plantaardig uitgangsmateriaal; specifiek: zaden), Nederlandse Aardappelorganisatie (NAO), NV Pluimveehouders, en Frugi Venta (groente- en fruithandelsplatform; specifiek: uienhandel). Formeel contractpartner is het overkoepelende Hoofdproductschap Akkerbouw (HPA). De betrokken brancheorganisaties bemiddelen bij het aanzoeken van de deelnemende bedrijven, en vervullen een actieve rol in de verspreiding van de kennis. Zij nemen tevens deel aan de workshops. Daarnaast is HPA, van waaruit het sectorproject ‘Stof? Pak ’t aan!’ wordt gecoördineerd, nauw bij het project betrokken. HPA verzorgt, in samenwerking met de sectororganisaties, de logistieke kant van de workshops voor bedrijven. Bij het project ‘Stof? Pak ’t aan!’ zijn 4 productschappen, 5 brancheorganisaties en de vakbonden FNV Bondgenoten en CNV Vakmensen betrokken. De organisaties die niet direct bij dit project betrokken zijn, worden op de hoogte gehouden via de begeleidingscommissie van ‘Stof? Pak ’t aan!’.
Bedrijven De betrokken bedrijven (Bijlage 1) nemen actief deel aan de drie workshops, en stellen hun bedrijf open voor bedrijfsbezoeken door de TNO-onderzoekers. Zij zijn bereid hun kennis omtrent beheersing van blootstelling aan stof en endotoxinen te delen met collega-bedrijven. Verder leveren zij actief commentaar en input op de concept roadmap en op de plannen voor follow-up projecten. Een bredere groep bedrijven (genodigden in Bijlage 1) neemt actief deel aan het slotsymposium.
TNO Het project wordt uitgevoerd onder de propositie Verantwoord omgaan met innovatieve stoffen, binnen het innovatiegebied Arbeid. Er zijn onderzoekers uit vier expertisegroepen betrokken: Quality & Safety (Zeist: Suzanne spaan, Tim Meijster), Safe & Healthy Business (Hoofddorp: Jeroen Terwoert), Water Treatment (Apeldoorn: Wilfred Appelman) en Energy & Comfort Systems (Delft: André Moons). Gezamenlijk hebben zij een brede, multidisciplinaire inhoudelijke inbreng (zie voor meer informatie Bijlage 2): Arbeidshygiëne: beoordeling stoffenblootstelling; blootstellingsbepalende factoren; Kennis van effectiviteit van beheersmaatregelen (onder andere de ECEL-database); Werkplek-interventies; samenspel van de factoren techniek – mens – organisatie; Beheersen van blootstelling/ technologische innovaties: o Efficiënte afzuigsystemen (plasma technieken, procesintegratie); o Aanpassingen aan machines en processen, waaronder afscherming; o Stofvangst in combinatie met desinfectie; o Waterzuiveringstechnologie ten behoeve van (gerecycled) proceswater; o Microbiologie: groeifactoren micro-organismen; o Verbetering van persoonlijke (adem)beschermingsmiddelen. In follow-up projecten kan TNO werken aan het aanpassen bestaande systemen en/of het ontwikkelen van nieuwe systemen, al dan niet in samenwerking met leveranciers. Binnen dit project verzorgt TNO: De projectleiding; De inbreng van bovengenoemde inhoudelijke kennis; Het verzamelen en interpreteren van bestaande informatie (activiteit 2); De inhoudelijke invulling, leiding en verslaglegging van de startbijeenkomst, de drie workshops en het eindsymposium; Het afleggen van de bedrijfsbezoeken, plus verslaglegging; Het schrijven van de concept-roadmap (1e concept) en voorstellen voor follow-up; De algehele verslaglegging over het project, plus enkele korte artikelen. 7
3. Planning Na goedkeuring, kan het project naar verwachting starten in Oktober of November 2012. De voorziene doorlooptijd is 7 maanden, ofwel t/m april of mei 2013.
Planning Activiteit Start-up Verzamelen informatie Bedrijfsbezoeken (8x) Workshops (2x) Schrijven concept roadmap Rapportage: roadmap; follow-up Slotsymposium Artikelen
Mnd 1
Mnd 2
Mnd 3
Mnd 4
Mnd 5
Mnd 6
Mnd 7
Begroting – tijdsbesteding TNO Activiteit Bijeenkomsten - deelname
# dagen Q&S 3
# dagen SHB 3
# dagen WT 2
# dagen ECS 2
3 2 2 2 2 1 2 17
3 2 2 2 3 1 15
1 2 2 2 -
2 3 2 3 1 -
9
13
Opstart, 2 workshops, slotsymposium
Voorbereiding bijeenkomsten (4x) Bedrijventour Inventarisatie informatie Selectie oplossingsrichtingen Schrijven concept roadmap Rapportage Projectleiding Totaal (54 dagen)
Kosten Loonkosten; 54 dagen x €1.096,Reiskosten & divers Totaal Kosten zaalhuur, slotbijeenkomst
catering
€ 59.184 € 816 € 60.000 (ex. BTW) workshops
en p.m. (ingebracht door sectororganisaties)
Financiering Bijdrage deelnemende sectoren Bijdrage TNO MKB-Kennisoverdracht
€ 20.000 excl. BTW € 40.000
8
Referenties Agri Board. Brief Agri Board Noord Holland Noord aan de Board van de topsector Tuinbouw & uitgangsmaterialen, 30-11-2011. Begeleidingscommissie Stof, pak ’t aan. Persoonlijke begeleidingscommissie Stof, Pak ’t aan, 23-02-2012, Utrecht.
mededelingen,
bijeenkomst
Bureau Bartels. Opbrengstenanalyse VASt-programma, Amersfoort, Bureau Bartels, 2008. Smit LA. Respiratory effects of endotoxin exposure: individual susceptibility and gene-environment interactions. Proefschrift Universiteit Utrecht, 2008. Spaan S. Endotoxin exposure assessment – measurement and characterisation. Proefschrift Universiteit Utrecht, 2008. Spaan S, Terwoert J, Marquart H, Meijster T. Evaluatie van sectoren op basis van werkgerelateerde gezondheidseffecten door stoffenblootstelling. TNO-rapport V9408, TNO, Zeist, 2011. Stof, pak ’t aan. De aanpak van blootstelling aan endotoxinen in de agro-foodsectoren. Position paper, 2011. Zaat V, Houba R, Stigter E, Rooijakkers J, Wouters IM. Onderzoek naar de blootstelling aan inhaleerbaar stof en endotoxinen bij aardappel kleinverpakkingsbedrijven, NKAL / IRAS (intern), 2011.
9
Bijlage 1. Direct deelnemende bedrijven en brede kennisverspreiding Direct deelnemende bedrijven BEJO Zaden, Warmenhuizen Pop Vriend Seeds, Andijk Enza Zaden, Enkhuizen Innoseeds BV, Kapelle
mw. Rachel Schot dhr. H. Pannekeet dhr. F. Oudendijk dhr. H. Nijenstein
Schaap Holland BV, Biddinghuizen Landjuweel BV; Oosternieland – Nedato BV, Oud Beijerland
mw. R. van der Zwaag dhr. B. Werkman dhr. W.L. van Ree
Monie Nieuwdorp BV, Nieuwdorp Wiskerke Onions BV, Kruiningen Van Meir Uien BV, Steenbergen
dhr. W. Moerdijk, dhr. J. Weststrate dhr. J. Wiskerke/dhr. R. Keurhorst dhr. L. van Meir
Raymond Jansma Internationaal B.V., Dirkshorn Van Avendonk-van Beers B.V., Bladel van Beek Pluimvee, Nijkerk
dhr. R. Jansma dhr. H. van Avendonk dhr. M. van Beek
Brede kennisverspreiding - Ledenlijsten deelnemende sectororganisaties Zie vier separate bijlagen: brieven sectororganisaties.
10
Bijlage 2. Inbreng expertise TNO Een speerpunt binnen de TNO-propositie Veilig omgaan met innovatieve stoffen (VOIS) is de opbouw van kennis en ervaring rond de vraag welke interventies in het arbeidsmilieu ‘echt werken’. Dat wil zeggen, dat zij leiden tot significante reductie van blootstelling en, op termijn, van ziektelast als gevolg van beroepsziekten. Daarnaast wordt recent steeds meer gekeken naar hoe TNO zijn technologische kennis op verschillende gebieden kan inzetten om door technologische innovaties aan processen en machines de blootstelling bij de bron aan te pakken.
Soms spelen technische belemmeringen een overheersende rol. Een belangrijke beperking in het kennisniveau over effectieve beheersmaatregelen voor stoffen op de werkplek is echter tevens, dat er weinig gedegen onderzoek is gedaan naar succes- en faalfactoren van die effectiviteit, bijvoorbeeld in de vorm van interventiestudies. Hierdoor is het erg lastig te voorspellen of een (innovatieve) beheersmaatregel succesvol zal zijn, ook omdat succes wordt bepaald door een samenspel van factoren (figuur). In veel gevallen is veel technologische kennis aanwezig maar is men onvoldoende in staat deze te gebruiken om effectieve beheersmaatregelen te ontwikkelen die geaccepteerd worden door gebruikers en werkgevers. Hierbij wordt een scala aan factoren geïdentificeerd die vaak te maken hebben met onvoldoende afstemming op de gebruiksdoeleinden en de gebruiker (b.v. ergonomie), beperkte effectiviteit en/of te hoge kosten. Binnen de betrokken expertisegroepen Quality & Safety, Safe & Healthy Business en Energy & Comfort Systems is toonaangevende kennis aanwezig over het meten en modelleren van blootstelling aan stoffen op de werkplek en ziektelast als gevolg van deze blootstelling. Daarnaast is veel kennis aanwezig over de effectiviteit van beheersmaatregelen, welke voor een deel bijeen is gebracht in een unieke database: de Exposure Control Efficacy Library (ECEL). In Hoofddorp en Zeist wordt ook veel werk gedaan op het gebied van ‘Human Factors’ en andere ‘niet-technische’ factoren in bedrijven die een rol spelen in een succesvolle implementatie van beheersmaatregelen, en deels ook over kosten en baten van beheersmaatregelen. Verder zijn bij de groep Energy & Comfort Systems de technologische kennis en faciliteiten aanwezig om de effectiviteit van verbeteringen aan machines en apparaten te modelleren, en om vervolgens deze verbeteringen (in prototype) tot stand te brengen. Het is vooral de combinatie van deze expertises die uniek is in Nederland, en die de deelnemende bedrijven meerwaarde zal opleveren. Binnen de propositie VOIS heeft TNO de afgelopen 10-15 jaar uitgebreide kennis opgebouwd van de determinanten die de mate van blootstelling aan stof (en ‘stoffen’ in bredere zin) beïnvloeden. Deze kennis is opgebouwd in het kader van een combinatie van Vraaggestuurde Programma’s, MAPAprojecten, EU-projecten en opdrachten voor nationale en internationale brancheorganisaties, en is verwerkt in state-of-the-art blootstellingsmodellen als Stoffenmanager en Advanced REACH Tool (ART). Specifiek met betrekking tot de problematiek van organisch stof en endotoxinen heeft TNO (c.q., hebben medewerkers van Q&S) in voorgaande projecten kennis opgedaan. Er is hierdoor een breed inzicht aanwezig in de sectoren, beroepen en activiteiten waarin een hoge blootstelling voorkomt. In het algemeen betreft het handmatige activiteiten, zoals het sorteren of schonen van 11
producten, of processen waarin veel ‘energie’ wordt toegevoerd aan het product, zoals tijdens het dorsen, het vullen of legen van zakken, of vervoer via transportbanden. Ook is binnen TNO kennis aanwezig omtrent de groeifactoren van de micro-organismen die aanwezig zijn in de organische producten, en die de schadelijke endotoxinen uitscheiden. Zo is het bekend, dat er geen één-op-één relatie bestaat tussen de hoeveelheid organisch stof in de lucht en de hoeveelheid endotoxine. Onder meer variaties in temperatuur en vochtgehalte kunnen leiden tot grote verschillen (tot enkele ordes van grootte) in het gehalte endotoxine in het organische stof. Met beheersmaatregelen tegen stof die in andere branches gebruikelijk zijn, zoals het bevochtigen van het materiaal, moet daarom zeer voorzichtig worden omgegaan. Het inzicht in de effectiviteit van specifieke beheersmaatregelen en de rol van omgevingsfactoren in deze sector is echter nog onvoldoende. In de agrarische sectoren ligt de nadruk tot nog toe vaak op (ruimtelijke) afzuigsystemen, het ‘hygiënisch gedrag’ van werknemers en het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen. Deze factoren spelen zeker een rol, maar de ervaring in meerdere sectoren leert dat de effectiviteit van deze maatregelen te beperkt is om het probleem op te lossen. De succes- en faalfactoren van interventies op de werkplek zijn en worden in enkele grootschalige interventieprojecten door TNO onderzocht. In het kader van het arboconvenant voor de bakkerijen en meelproductie is in opdracht van de sector een studie uitgevoerd die hierover veel kennis heeft opgeleverd. In twee grote interventietrajecten in de bouw (kwartsstof) en de autoschadeherstel (isocyanaten), wordt deze kennis momenteel verder ontwikkeld. Ten aanzien van de ontwikkeling van innovatieve, ‘stofvrije’ technologieën heeft de groep Energy & Comfort Systems de laatste jaren een track record opgebouwd in sectoren als de bouw, parket, metaalindustrie en betonmortel. Wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd met de maatregelen (machines, werktuigen) zoals beschreven in de zgn. ‘TNO Prestatietoets’, beschouwt de Arbeidsinspectie de blootstelling als doeltreffend beheerst. Verder heeft TNO in deze groep kennis en ervaring met ontwikkeling, testen en optimalisatie van plasmasystemen voor luchtreiniging. Onlangs is een project afgerond voor geurverwijdering van emissies van intensieve veehouderij. Verder wordt gewerkt aan prototyping van een systeem voor elektrostatische stofvangst van vetdeeltjes. De concrete doelstelling voor de plasmatechnologie is om dit compacter en robuuster te maken en combinatie opties met mechanische filters en filterreiniging te onderzoeken. In 2011 is een verkennend onderzoek gedaan naar plasma desinfectie van microorganismen in lucht. Wat verder terug in de tijd is plasma-oxydatie toegepast voor het verwijderen van pyrogenen (endotoxinen) op pharmaceutische glass vials. De werking is met succes aangetoond maar de energiedichtheid van dit laatste proces is te hoog voor luchtbehandeling. Inactivatie en eventueel verwijderen van endotoxines bij filter regeneratie zijn nog wel een optie die gecombineerd kan worden met elektrostatische stofvangst. De groep Water Treatment voert projecten uit voor de glastuinbouw met aandachtsgebieden als verwijdering van gewasbeschermingsmiddelen of wortelexudaten bij waterhergebruik, met als doel het voorkomen van groeiremming. Zo loopt momenteel het project Goed Gietwater, deels gefinancierd door Plantum (via het Productschap Tuinbouw), waarbij Plantum penvoerder is. Daarnaast lopen de projecten “KRW bestendige glastuinbouw – waterkringloopsluiting op bedrijfsniveau” en ‘Glastuinbouw Waterproof’. In het algemeen richt het onderzoek zich voornamelijk op het efficiënter gebruiken van water door ontwikkeling van nieuwe waterbehandelingstechnologie.
12