Hoofdstuk III.
Hoe het verder ging.
Zag je in dat allereerste begin alleen de wat oudere en gevestigde leden tennissen; heel langzaam verschenen toch ook wel wat jongeren op de baan. Een van die eersten was Willem Renee; met wat tennistalent gezegend, waardoor hij al heel snel een leuk balletje wist te slaan. En die waarschijnlijk daarom regelmatig werd gevraagd om in een partijtje met de ouderen mee te spelen Maar omdat er in die jaren binnen onze gemeente, behalve dan een potje voetbal of wat gymnastiek, weinig anders voor de jeugd te beleven viel, volgden al snel de opgroeiende kinderen van de oudere leden. En die trokken weer vriendjes en vriendinnetjes mee naar de club. Binnen een jaar was er zo een vrij grote groep junioren ontstaan en omdat de meesten van hen nog op school zaten, was het park overdag en vooral tijdens de vakanties een waar eldorado voor de jeugd. Bovendien werd er niet alleen getennist….. Kenmerkend voor die begintijd was dat, bij gebrek aan middelen, vrijwel iedereen de handen uit de mouwen moest steken om de club te doen functioneren. Weliswaar werden aan het begin van ieder jaar door een daarvoor gekwalificeerd bedrijf de gravelbanen speelklaar gemaakt. Waarbij door te kijken en mee te helpen de nodige kennis voor het verdere baanonderhoud kon worden opgedaan. Maar de animo voor dat onderhoudswerk was bij de senioren -die overdag vrijwel allemaal hard moesten werken en reizen- op een enkeling na, minimaal. Dus waren het veelal de jongeren die dat, door de ervaring gedwongen, in hun eigenbelang gingen doen. Vooral onder leiding van Johan Boers werd aanvankelijk geholpen bij het onderhoud van de banen. Maar toen, door ziekte, onze onderhoudsman Niek verdween, was het overwegend de jeugd, die als de eerste baancommissie, alle werk op en rondom de gravelbanen op zich nam. Uit de groep van Frans Koek en zijn broertje Joop, Inge Stroek, Anne van der Zwet, Johan Boers en zijn broer Dick, Harry van Veen en weer wat later, in het begin jaren zeventig, Henk van den Berg, Ciska Pouw, Stella en Jos van Berkel, Miep Brummelkamp, Rini van de Wetering, Nina van Bochoven, Jan van Veen, Evert van Beek, Thea Volwater, Simon ‘L Amie en Jeroen Nieuwint kon je er bijna dagelijks wel eentje op het park aantreffen. En niet alleen in de zomerperiode om te tennissen of te helpen bij het baanonderhoud, maar zelfs in de stille winterperioden bemoeiden zij zich met bijna alles wat nodig was om de club draaiende te houden. Daarbij kwam bovendien, dat je op de tennisclub even van het toezicht van thuis weg was en dat je vrijuit met lotgenoten, over de dingen die jou interesseerde, kon praten. Dat ging meestal zonder veel problemen en het vormde je in de sociale omgang met anderen, zo bleek later. Verder waren er, naast de tennissport en je vrienden, ook nog eens de nodige, amoureuze verwikkelingen, die bij de meeste tieners zo belangrijk kunnen zijn. En door wat navraag bij die of gene, kwam ik ook nog eens achter een nieuwe rol van het karretje boven op de berg. Want veel jeugdleden uit die periode -sommigen nu nog met elkaar getrouwd en inmiddels allemaal minstens zestig jaar of nog ouder- zullen zich ongetwijfeld dat wagentje daar nog wel kunnen herinneren…”Daarbinnen kon je gezellig met z’n allen tegen de regen schuilen”…hoorde ik pas nog iemand vertellen…”en daar dan samen zó lekker op het bankje zoenen”…van weer een ander. De door het bestuur al voorziene groeistuip, die onze gemeente eind zestiger jaren onderging, zorgde naast een groot aantal nieuw woningen, tevens voor een fikse toename van het aantal inwoners. Die vrij snel ontdekten, dat het hier, rondom het meer en in het ruime hart van de bloemenstreek, fijn wonen was. Vooral ook omdat de grote steden van de rand stad Holland, via de nabijgelegen rijksweg, toen nog gemakkelijk te bereiken waren. En het spreekt vanzelf dat er tussen die nieuwkomers ook wel een paar tennisliefhebbers waren. 1
De echten onder hen wilden natuurlijk zo snel mogelijk lid van de nieuwe club worden. -wat kon en wat mocht- en daardoor veranderde ook de samenstelling van het ledenbestand. Want naast de lokale dorpsbewoners kwamen nu ook dagelijks de jongens en de meiden van buitenaf hun potjes op het park tennissen. En vaak bleek dat die best wel aardig met hun racket overweg konden. Dat zette natuurlijk al snel de toon en omdat de oude hap niet achter wilden blijven, ontstond -in het bijzonder bij hun dames- een grote behoefte tot verbetering van hun slagtechniek. Want vooral die hadden al enige jaren maar wat aan moeten modderen met òf hun man òf hun verloofde, zoals een vriend in die tijd genoemd werd. Maar over het tennisniveau van die mannen schreef ik U al eerder en dus zult U hun mogelijke frustraties wel begrijpen. Dus moest er zo snel als het kon een tennisleraar komen. De eerste tennisleraar die op het park verscheen was een van die nieuwe dorpsgenoten van buiten en hij heette Jack Walter. In het noorden van Noord Holland geboren en daar op de bollenvelden achter de duinen opgegroeid met wat boksen en een heleboel hockey, was ‘ie later als luitenant bij de mariniers in den Helder groot, robuust en vooral recht door zee opgevoed. Na zijn militaire loopbaan werd hij tot gymnastiek leraar op de pas in het dorp gestichte LTS benoemd en bleek daar een meester in het drillen van onwillige jongelui. Dus toen men in het bestuur toevallig ontdekte dat hij in zijn opleiding op de academie, óók nog het geven van tennislessen in zijn pakket had gekozen, was hun keuze snel gemaakt. Maar meneer Walter, eerst een paar jaren gewend om met militairen te moeten bivakkeren en daarna gestaald in de omgang met jeugdige bouwvakkers in opleiding was nogal streng; heel streng. Zijn eerste verschijning, op de gravelbaan naast de vijver, waar overdag moest worden gelest, was zeer indrukwekkend. In slechts enkele woorden werd met de leerling kennisgemaakt, de bedoeling van zijn lessen uitgelegd en vrijwel meteen begonnen. In een hardblauw trainingspak gekleed speelde hij zijn leerlingen, met een speciaal uit Amerika ingevlogen, houten Imperial tennisracket, razendsnel de ballen toe. Zo snel dat de meesten het amper konden bijhouden. Maar helaas; meneer Walter mistte de juiste toets die zo broodnodig is om te kunnen omgaan met fijnbesnaarde, al jaren op het sportieve vlak verwaarloosde vrouwen, die ook nog eens in de Veen moesten wonen. Zodoende zagen wij mannen, die overdag wel regelmatig konden spelen, vaak snikkende dames…”ik schei er mee uit”… van zijn lessen weglopen; daarbij een spoor van nijdig weggeworpen rackets in de bosjes rondom ons park achterlatend.
2
Voor het verbeteren van de bal- en slagvaardigheid van de allerkleinsten was bovendien ook nog een speciale oefenmeester ingehuurd. Iedereen noemde hem meneer Ottenhof en hij was ook leraar op de LTS. En hij kwam oorspronkelijk uit ons voormalige Indië, zoals Indonesië hier toen nog genoemd werd. Omdat tennis daar een veel voorkomende sport was, waarbij geen onderscheid gemaakt werd naar status, had hij in dat tropisch hete land, samen met de andere leerlingen uit zijn klas, al als klein, zeven jarig jongetje tennissen geleerd op de basisschool. En dat in de jaren daarna proberen te vervolmaken op de banen rondom zijn huis in Batavia. Helaas was hij daarin niet al te goed geslaagd en was het bij wat proberen gebleven. Meneer Ottenhof, tamelijk klein van stuk, had bovendien een wat delicater karakter ontwikkeld dan meneer Walter. Het was een vreselijk aardige man, voor zijn leeftijd zeer snel ter been en dol op kinderen. Maar hij was veel te zacht van aard en hij had totaal geen verweer tegen die schattige kindertjes uit de bloemenstreek, zoals hij me wel eens lachend boven een borrel wist te vertellen. Het verbaasde dan ook niemand van de ervaren rotten, dat er al betrekkelijk snel weer een einde kwam aan hun lessen op en om de baan. Heel even kwam toen de tennistraining op een laag pitje te staan. Maar, zij zouden al een paar jaar later opgevolgd worden door meneer A.C. Lijssen, een gepensioneerde drs. in de Indologie.
Maar daarover later.
3
Hoofdstuk IV.
Het eerste clubhuis.
Omdat de meest noodzakelijke faciliteiten, zoals kleedkamers, was- en toiletgelegenheid op het zo fraai in de bosjes langs het Sportpad gelegen tennispark ontbraken, besloot bestuurslid Gerrit Stroek in 1967, dat hierin nu zo snel mogelijk moest worden voorzien. Als directeur van een architectenbureau was het voor hem slechts een peulenschil een ontwerp voor een geheel houten clubhuis te schetsen. Een gebouw, dat aan de meest elementaire voorwaarden van een tennisvereniging kon voldoen. Het clubhuis bleek, in een hoekvorm, opgebouwd uit drie componenten. Allereerst een blok dat, evenwijdig aan de drie banen, als kantine zou gaan dienen; daar haaks op het blok met de kleedkamers en tenslotte, aan de achterkant een ingesloten ruimte, die als keuken zou gaan functioneren. Het bijzondere van dit plan was, dat alle onderdelen van het gebouw; zoals balken, wanden, kozijnen, vloer- en dakdelen, los van elkaar, in voorraad, vervaardigd zouden worden. Waarna ze, weer later, naar wens, op de bouwplek zouden worden gemonteerd. De benodigde bouwtekeningen van deze prefab constructie werden door een jeugdige Harry van Veen -toen al een goede tennisser en bij het bureau van Gerrit Stroek werkzaam- vervaardigd. Voor dit alles waren wel een paar pittige onderhandelingen met het bestuur en de directie van de pas gestichte technische school voor de Veenstreek nodig. Want het bijzondere van dit plan school in het feit dat alle leerlingen bouwkunde van het tweede en het derde, afsluitende jaar van die school in Oude Wetering, onder de bezielende leiding van hun vakdocenten Willem Tuin en Berend Mos, bij de bouw zouden worden betrokken. “Achteraf gezien, was het wel een enorme klus”…vertelde meneer Mos mij onlangs bij hem thuis, nog wat benauwd naar mij opkijkend…”want ze hadden het op die tennisclub wel mooi verzonnen, maar Willem Tuin en ik en geen van beiden lid, moesten het karwei uiteindelijk opknappen. En hoewel het op de praktijk gerichte timmerwerk geweldig leerzaam bleek voor de leerlingen, moesten wij, vooral voor het organisatorische gedeelte, een heleboel voorbereidend werk verrichten. En dat diende dan meestal in onze vrije tijd te gebeuren en die hadden we toen -omdat we ‘s avonds ook nog moesten lesgeven èn in Amsterdam studeren- nog niet zoveel”. Allereerst zou men zo, op de gestelde plek en tijdens de praktijkuren, proberen de funderingen voor het clubhuis aan te leggen. Tegelijkertijd zouden diezelfde leerlingen tijdens hun lessen machinale houtbewerking en timmeren, alle door Harry geschetste onderdelen, noodzakelijk voor de montage van het gebouw, vervaardigen. Al het benodigde hout hiervoor kon zelfs via de normale leverancier van de school in Zaandam worden besteld, zo was de afspraak. Daar stond men aanvankelijk versteld van de enorme hoeveelheden, die daarvoor nodig waren. Maar, na wat overleg, kwam dat ook goed en werd zelfs een speciale prijs bepaald. De opzet van het plan was goed, maar helaas verliep de uitvoering ervan, al vanaf het begin in september 1967, wat trager dan was bedacht.
Ieder jaar moesten weer nieuwe en nog betrekkelijk onervaren leerlingen, die naast het aanleren van gevaarvolle, manuele en machinale vaardigheden, ook nog eens extra in het fabricageproces van die verschillende clubhuisonderdelen worden ingewijd. Hetgeen aanvankelijk, gezien de leeftijd van die leerlingen -nog maar veertien, vijftien of hooguit zestien jaar oud- en de alsmaar minder wordende uren timmerpraktijk, nogal wat tijd vroeg en ook niet zo eenvoudig bleek uit te voeren. Maar door de nodige inzet van alle betrokkenen op de school wist men die beginproblemen op te lossen. Waarna er meteen, binnen de andere schooltaken, met de productie kon worden begonnen. 4
Vanaf die tijd konden de leden vanaf de drie tennisbanen, op bijna iedere schooldag een groep leerlingen als mieren over, maar vooral in de zandberg zien krioelen. Onder leiding van hun leraar en gewapend met scheppen, meetapparatuur of andere bouwattributen, waren ze daar, meestal twee volle lesuren, bezig met graven, betonstorten en het metselen van de funderingsmuren. Toen dat basiskarwei klaar was, kwam loodgieter Vesseur voor de aanleg van de nodige afvoer- en andere leidingen. Waarna, aan het begin van het nieuwe tennis seizoen in 1968, de leden met eigen ogen konden zien, dat er gedurende die voorbije winterperiode een flink stuk van het als eerst te bouwen deel van het kantineblok was klaargekomen. Want bijna dagelijks had men, in die koude periode met een heleboel sneeuw en ijs, jongelui met karretjes tussen de school en de bouwplaats heen en weer kunnen zien rijden…”Zo, alweer een onderdeel af”…zag je ze daarbij denken. Onderdelen, die daar dan meteen, volgens tekening op de juiste plaats werden gemonteerd. Het gehamer was maandenlang tot in de verre omtrek te horen. Toen na dit alles ook nog eens de vloeren gelegd, het dak erop, de ramen gemonteerd en de deuren in gehangen waren, werd de tenniskantine -nog maar nèt klaar- vooral door onze jeugdige clubleden, met een zich hun toegeëigende sleutel, meteen als jeugdhonk in gebruik genomen. Niet langer hoefden ze bij regen in het karretje te schuilen en hun brommers konden toen nog tot vlak voor de baan worden gestald. En om die lege kantineruimte wat gezelliger maar vooral leefbaarder te maken, sleepten ze weken achtereen alle meubilair, dat ze maar konden vinden, mee naar dat onderkomen. Een ouderwetse rookstoel voor het raam -waarom meestal moest worden gestreden, wie erin mocht zitten- en een grote, gemakkelijke zitbank met een heleboel kussens fungeerde als centrum. Dit alles opgeleukt met schemerlampen en bijzet tafeltjes tegen de muur. En daar waar nu de design tafels voor het raam staan, stond er toen een ratjetoe van bij het grofvuil gevonden tafels en stoelen. Waardoor er, vooraf aan de eerste, in het clubhuis gehouden ledenvergadering, via de agenda geadviseerd werd, om van huis wèl een stoel mee te brengen, als je er zeker van wilde zijn om te kunnen zitten. Een lange, houten inpaktafel voor de bloemen…“ergens bij een tuinder over”…werd gebruikt als kantine toonbank. Vanwaar Niek Badder, die er in die periode vrijwel altijd was, geholpen door de jeugdleden zijn versnaperingen sleet. Voornamelijk snoep en echte, gevulde koeken van een warme bakker uit Hoogmade. Vanuit de naar die tafel verhuisde teil, verkochten ze ook gekoelde cassis, sinas en af en toe stiekem een paar flesjes bier voor de liefhebbers. Hiermee was ook de grondslag voor een nieuwe werkgroep geboren, die later de kantinecommissie zou gaan heten. 5
Een en ander wekte bij sommige, oudere tennissers wel eens wat wrevel en soms zelfs wel ergernis. Want kwamen die al eens een keertje overdag spelen, werden ze, bij het bezoek daarna aan hun kantine en over de rommel heenstappend, vrijwel altijd geconfronteerd met die vrijgevochten bende jeugdleden. En natuurlijk werd er op besmuikte wijze wel eens iets van gezegd, maar voorzitter Willem Rietdijk vond het -gezien het vele werk dat de jongelui voor de club deden- allemaal wel goed en dus trokken de meeste jeugdleden zich maar weinig van die kritiek aan. Omdat de gezelligheid en het comfort van een heuse bar werd gemist, begon timmerman Johan Boers in de donkere wintermaanden daarna, meteen aan de vervaardiging daarvan. Harry van Veen had die hangplek, geheel volgens de café voorschriften van meneer Heineken, ontworpen. Maar het meubel was zo fors en ruim bemeten, dat Johan, uit voorzorg, bij een bloemenkweker aan de poelen, een lege schuur als timmerwerkplaats had uitgekozen. Het probleem kwam twee maanden later, toen het bouwsel, kant en klaar, naar het clubhuis moest worden overgebracht. Het duurde uren, eer de bar, via een door een tractor getrokken aanhanger, op het Sportpad kon worden afgeleverd. Daar moest de deur van het hek worden gedemonteerd en nog een dagdeel was hierna nodig om het gevaarte, via de uitgenomen terrasdeuren, in de kantine te kunnen plaatsen. Maar toen ’ie dan ook eenmaal stond, met al die krukken ervoor, waren vrijwel alle leden tevreden. En dat bleven ze, ruim veertig jaar lang. Pas na de laatste, grote verbouwing van de kantine is die bar, samen met nog een heleboel andere zaken, spoorloos verdwenen…helaas! Ondertussen ging het werk van de leerlingen aan de bouw van het kleedkamerblok, gevolgd door het keukendeel, onverminderd door. Tegelijkertijd werd er door een aantal deskundige leden, in enkele weken, de chaos in de beplanting op het tennispark gereguleerd en de overal neergestapelde betontegels op een centrale plek verzameld. Want die loodzware tegels waren weliswaar, door een speciaal team, bij iedereen die ze in zijn tuintje over had, opgehaald, maar daarna zonder plan overal tussen de bosjes op het park neergekwakt. Toen hiermee de terrassen waren betegeld en de beschoeiing van de zandberg rondom het clubhuis was aangebracht, bereikte aan het eind van dat schooljaar, in juli 1969, na twee jaren van noeste arbeid, het clubhuis van de tennisvereniging Alkemade dan eindelijk zijn voltooiing. De ingebruikname van het clubgebouw zou aanvankelijk vrij geruisloos verlopen, zo waren de plannen. Maar een en ander bleek vrijwel samen te vallen met de viering van het eerste lustrum. Dus werd er op initiatief van een feestgrage Jan van Rijn de eerste jubileumcommissie opgericht, die zich zou gaan bezighouden met het organiseren van alle feestelijkheden hiervoor. De geplande feestdatum was 5 juli 1969 en het programma zag er zeer strak uit……leest U alles maar eens goed na…. Allereerst zou er, een dag eerder, een open tennistoernooi worden georganiseerd, waarvoor echter maar enkele leden uit de eigen vereniging mochten inschrijven. Het merendeel van de deelnemers zou uit wat sterkere en vooral bekendere spelers uit het tennisdistrict Leiden bestaan. Die waren hiervoor uitgenodigd door onze eerste clubkampioen bij de mannen; Willem Renee. Want Willem -nog maar twintig jaar oud en inmiddels door het spelen van veel toernooien in en om Leiden wereldberoemd geworden- was de initiatiefnemer, maar zat als gewoon lid in de toernooicommissie. De baas van het spul was meester George Koot, want men vond Willem toen nog veel te jong voor zo’n representatieve functie. De twee mannen werden verder bijgestaan door Inge Stroek en een nog piepjonge Anne van der Zwet. Een jaar later bleek dat leeftijdsprobleem blijkbaar niet meer te bestaan. Want voorganger Koot hield het na die ene keer voor gezien en toen kon de regeerperiode van Willem beginnen. In de functie van toernooileider was Willem meteen ook de voorloper van de open toernooi commissie en hij zou dit, geholpen door steeds wisselende medecommissieleden, nog 25 jaar lang doen. Maar dat wist hij toen nog niet….
6
Op de feestdag zelf zou er al in de morgen -om 10.00 uur- een elftal van de tennisvereniging een voetbalwedstrijd spelen tegen een team van onze buren. Die toen nog gewoon als de “Weteringse Boys” door het leven gingen. Die nogal zwaar beladen match werd met 6-5 door ons gewonnen. Omstreeks 12.00 uur was er op de middenbaan- een doldwaze tennisshow met handicaptennis tussen enkele leden gepland. Dat was nu weer niet zo heel bijzonder te noemen, want dat onderdeel kon je, ook op de gewone en doordeweekse dagen, vaak op de banen waarnemen. Daarna kon er, vanaf 13.00 uur, gedurende de middag worden deelgenomen aan een gezelligheidsrit per auto. Een toeristische tocht in de omgeving, aan de hand van een cryptische routebeschrijving, waarvoor in de nieuwe kantine moest worden ingeschreven. Om 17.00 uur begon, in diezelfde kantine, het borreluur, waarna er daar om 20.00 uur de prijsuitreiking van het al eerder genoemde, open toernooi en de andere lustrumactiviteiten gepland stonden. Op de foto hiernaast staan een prijzen keurende voorzitter Willem Rietdijk links en bestuurslid Gert Stroek rechts met sponsor van Alsem in het midden. Meteen hierna begon dan, onder leiding van een combo uit Oude Wetering, het dansfeest dat om 23.00 uur zou worden afgesloten met een echte kaasfondue. En, mits dan nog goed ter been, zou dit alles, om uiterlijk 01.00 uur, worden afgesloten met een dankwoord door de voorzitter. Vrij kort daarna maakte een vermoeid ogende Willem Rietdijk, in de ledenvergadering, zijn aftreden als voorzitter bekend… ”Ik ga binnenkort, voor een nieuwe baan in het onderwijs, naar Oegstgeest verhuizen en hoop mij daar, na al dit feestgeweld, wat meer aan andere zaken te kunnen 7
wijden”…vertelde hij de lokale pers…”en nu moeten de jonkies het maar van me overnemen”. En waarschijnlijk daarom is de altijd zo vrolijk ogende Sacha Lim, hierna zo plotseling voorzitter geworden. Maar, al een paar jaar later moest ook Sacha Lim, door verhuizing, zijn voorzittershamer doorgeven. Na wat aandringen, bleek het tennislid Hein van Wijk uit Oude Wetering bereid die taak voorlopig op zich te willen nemen. Maar deze voorzitter -die binnen clubkringen wel graag als drs. H.C.A.W. van Wijk wilde worden aangesproken- gaf, nog binnen één jaar, die functie weer op en zijn opvolger werd vervolgens de toenmalige clubsecretaris Jos Renee.
In de winter van het jaar 1968 en ruim voor dat eerste verenigingsjubileum werd ook -met het oog op dat naderende feest- het allereerste clubblad van de tennisvereniging Alkemade uitgebracht. Harry van Veen schreef in dat prille begin bijna alle teksten, Inge Stroek, Anne van der Zwet en Nel Cornelissen -die later met Harry zou trouwen- tikten alles uit en mevrouw Josefiene Stroek zorgde ervoor dat alles bij haar thuis op kantoor, via de stencilmachine, werd afgedrukt. Willem Renee, die uit zijn blote hoofd meestal wel wist waar iedereen woonde, fungeerde als manusje van alles en was in het bijzonder verantwoordelijk voor de bezorging bij de leden aan huis. Als titel kozen ze de voor de nogal voor de hand liggende naam Smash en als blikvanger werd op de opvallend, rode voorpagina een gestileerd tennisracket afgedrukt. Het clubblad De Smash heeft zich jarenlang, in weliswaar steeds andere opmaak- en verschijningsvormen, weten te handhaven en tal van clubleden hebben er met veel redactioneel plezier aan mogen mee werken. Maar in het moderne tijdperk is het uitgeven van een clubblad blijkbaar een te dure en vooral veel te tijdrovende aangelegenheid en dus is dat vervangen door een computer website.
8
Hoofdstuk V.
Gasten.
Eind zestiger jaren werd er, in navolging van ons initiatief, ook in het nabijgelegen dorpje Ter Aar een tennisvereniging opgericht. En evenals wij hadden ook zij, met een eigen bestuur, daar niet meteen de beschikking over eigen banen. Dus kwamen op hun verzoek, iedere vrijdagavond in het seizoen, een aantal gedreven leden van die nieuwe club bij ons in de Veen tennissen. Vanaf 18.00 uur tot aan zonsondergang -er waren toen nog geen lichtmasten- kon men er spelers zoals; Gerard Otto, Kees en Loes Koeleman, Siem en Wil Bakker, samen met het beest van Ter Aar, zoals meester Theo Hoogeveen werd genoemd, hun wedstrijden op de aan hen afgestane baan naast de vijver zien spelen. Hetgeen weer later, toen ze aan het begin van de zeventiger jaren, daar in ter Aar hun eigen park klaar hadden, resulteerde in een jarenlange uitwisseling tussen de twee bevriende verenigingen.
Ook met onze, veel oudere zusterclub SOBRI uit het verre den Haag onderhielden we, al vanaf ons begin als tennisvereniging, zeer nauwe banden. Allereerst kwam -via Jos Renee- bijna al onze kennis, wat betreft het besturen van een tennisvereniging, daarvandaan. En omtrent de opvattingen hoe je het spelletje eigenlijk zou moeten spelende, waren onze beginnende leden geïnstrueerd door tenniscracks, zoals Harry Knol en Pieter Schrassebert bij de mannen en door Ciska Gomperts bij de dames. En ieder jaar stond er bovendien een uitwisselingswedstrijd gepland en over en weer werd er in de onderlinge toernooien meegespeeld. En omdat de voorzitter van SOBRI een beroemd man was in het Nederlands Olympisch Comité, gingen we op diens uitnodiging zelfs een keer op met een tachtig leden sterke afvaardiging van de twee verenigingen op reis voor een driedaags bezoek aan het toen fonkelnieuwe sportcentrum Papendal bij Arnhem. We sliepen daarbij in tenten, kookten ons eigen potje in de centrale keuken, verdwaalden tijdens nachtelijke speurtochten in het bos, trokken overdag met de herder, de hond en zijn schaapskudde over de Hoge Veluwe en bewonderden, na een fietstocht, in het nabijgelegen Kröller Möller Museum de daar tentoongestelde schilderijenverzameling van Vincent van Gogh.
Omdat er vooral in het begin, overdag vrijwel altijd kon worden getennist, werd er -vooral op de vroege zondagmorgen- nogal eens clandestien van de banen gebruik gemaakt, door mensen die in het weekeinde of in de vakanties in hun nieuwgebouwde flats bij de jachthaven van Arie de Boom woonden. Het waren veelal goede spelers, maar zij deden dit zonder dat zij clublid waren en dat werd wel meteen door oplettende leden gesignaleerd. Weliswaar werden niet meteen al te strenge maatregelen genomen, doch er werd meestal wel gevraagd of zij lid of misschien wel vakantielid wilden worden. Zodoende hebben we ook nog heel wat jaren een aantal betalende gastspelers uit die hoek op onze banen mogen verwelkomen. Twee van die gastenspelers, die wel meteen lid wilden werden, waren het uit Frankfurt afkomstige echtpaar Lothar en Christa Schröder die er, weliswaar ongewild, de oorzaak van waren dat we een jarenlange uitwisseling met een Duitse tennisvereniging uit het dorpje Karben in de deelstaat Hessen hebben onderhouden. Maar ook daarover zal ik U wat later schrijven.
9