VROM-Inspectie Regio Noord Overheden Groningen/Drenthe Cascadeplein 10 Postbus 30020
Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
9700 RM Groningen
Telefoon 050 5992744 Fax 050 5992702 www.vrom.nl
Een onderzoek of wordt voldaan aan de Nederlandse wet- en regelgeving
Voorwoord
De VROM-Inspectie is onder andere belast met het interbestuurlijk toezicht op de naleving van de VROMregelgeving. Een onderdeel van dit toezicht betreft de naleving van de wettelijke eisen op het gebied van de bouwregelgeving bij nieuwbouw. Om aan deze taak invulling te geven wordt door de VROM-Inspectie onder andere naar aanleiding van signalen onderzoek uitgevoerd naar afwijkingen van de Nederlandse wet- en regelgeving. In dit kader heeft het onderzoek ‘Bouwen door Duitse aannemers in Nederland’ plaatsgevonden. De uitkomsten van dergelijk onderzoek wordt gebruikt om, zonodig, gemeenten als eerstelijnstoezichthouders aan te zetten tot een verbetering van hun toezicht en handhaving, om in het verlengde daarvan het naleefgedrag te vergroten. De VROM-Inspectie heeft in dit onderzoek samengewerkt met de Arbeidsinspectie. De Arbeidsinspectie is toezichthouder voor een groot aantal wetten en besluiten, die voor een belangrijk deel de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers beogen. Handhaving door de Arbeidsinspectie vindt zowel pro-actief plaats (o.a. door uitvoering van inspecties), als preventief (o.a. door voorlichting) als reactief (o.a. door optreden naar aanleiding van een ongeval of klacht).
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 2/38
1
Samenvatting
5
2
Inleiding
7
2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.3 2.4 2.5 2.6
Aanleiding tot het onderzoek Samenwerking Arbeidsinspectie Bouwend Nederland Intern Wettelijk kader VI Wettelijk kader AI Doel Opzet rapport
7 7 7 7 8 8 8 8 8
3
Werkwijze
3.1 3.1.1 3.1.2 3.1.3 3.2 3.3
Onderzoeksmethodiek Algemeen Vergunningverlening Bouwkundige aspecten Uitvoering onderzoeken Vergelijking Nederlandse e n Duitse regelgeving en toezicht
4
Onderzoeksresultaten VI
4.1 4.1.1 4.1.2 4.1.3 4.1.4 4.1.5 4.1.6 4.1.7 4.1.8 4.1.9 4.1.10
Inleiding Fundering en beganegrondvloer (sterkte) Fundering (isolatie) Isolatie gevels en daken Ventilatie Toegankelijkheid Inbraakwerendheid Trappen Daglichttoetreding Hemelwaterafvoer Gemeentelijk bouw - en woningtoezicht
5
Onderzoeksresultaten AI
5.1 5.1.1 5.1.2 5.1.3
Inleiding Inspectieresultaten Handhaving Overige bevindingen
6
Conclusies
6.1 6.1.1 6.1.2 6.1.3 6.1.4 6.2
Voldoen Duitse aannemers aan de VROM -regelgeving? Bouwplannen Uitvoering bouw Toezicht door gemeenten Oorzaak afwijkingen Voldoen Duitse aannemers aan de Arbo-regelgeving?
7
Aanbevelingen
7.1 7.2
In relatie tot Arbo-regelgeving In relatie tot VROM -regelgeving
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
10 10 10 10 10 11 11
13 13 13 14 15 16 17 18 19 19 20 20
23 23 23 24 24
25 25 25 27 28 28 28
29 29 29 Pagina 3/38
Bijlage 1
Fundering
30
Bijlage 2
Ventilatie
33
Bijlage 3
Toegankelijkheid
35
Bijlage 4
Inbraakwerendheid
36
Bijlage 5
Hemelwaterafvoerberekening
37
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 4/38
1
Samenvatting
De VROM-Inspectie regio Noord (VIN) heeft onderzoek verricht naar de juistheid van signalen dat woningen die Duitse aannemers in de regio bouwen niet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving en dat de gemeenten hierop onvoldoende toezicht houden. Er is geen onderzoek gedaan naar bouwkosten. Van veertien woningbouwplannen zijn de vergunningverlening en de uitvoering beoordeeld, met name in relatie tot: de fundering (sterkte, isolatie), de ventilatie, de deurhoogten en toegankelijkheid, de isolatie van de gehele buitenschil, de inbraakwerendheid, de trap op- en aantrede en de gootcapaciteit. Ook is onderzocht hoe het gemeentelijk toezicht is verlopen, zowel het preventieve toezicht in de vergunningverleningfase, als het repressieve toezicht tijdens de bouw. Verder hebben gesprekken plaatsgevonden met medewerkers Bouw- en Woningtoezicht (BWT) over hun ervaringen met de bouw door Duitse aannemers en de manier waarop op die bouw toezicht wordt gehouden. Voor zover dit mogelijk was zijn de bouwplaatscontroles gezamenlijk met inspecteurs van de Arbeidsinspectie (AI) uitgevoerd, omdat er ook signalen waren dat Duitse aannemers zich niet aan de Nederlandse eisen van veiligheid en gezondheid op de bouwplaats zouden houden. Verder heeft een gesprek plaatsgevonden met de Fachbereichsleiter Hochbau (vergelijkbaar met de functie van hoofd BWT) van de Landkreis Emsland, welke grenst aan de provincies Groningen en Drenthe. Dit om een beeld te krijgen van de manier waarop de Duitse aannemer in zijn eigen land gewend is te bouwen. Verder is enig literatuuronderzoek verricht naar overeenkomsten en verschillen in de wet- en regelgeving. Deze activiteiten waren erop gericht om eventuele afwijkingen van de Nederlandse regelgeving in perspectief te kunnen plaatsen. Gebleken is dat de bouwvergunningverlening en -toezicht in Emsland sterk verschillen van die in Nederland en ook dat de technische eisen niet allemaal overeenkomen. Voor de Duitse aannemer betekent dit een grote omschakeling wanneer hij in Nederland gaat werken. Desalniettemin is de kwaliteit van de Duitse woningen, ook naar Nederlandse maatstaven, over het algemeen in orde. Gedeeltelijk komt dit omdat er door gemeenten op wordt toegezien, gedeeltelijk omdat de Duitse bouw van zichzelf een hoge kwaliteit heeft. Toch zijn in het onderzoek ook afwijkingen ten opzichte van de Nederlandse eisen aangetroffen. Ook zijn punten aangetroffen waarbij er onduidelijkheid bestaat over het al dan niet voldoen aan de eisen. Een aantal afwijkingen of onduidelijkheden komt meer structureel voor. Overigens wordt door de Duitse aannemers in ongeveer gelijke mate aan de Nederlandse regelgeving voldaan als door hun Nederlandse collega’s. Al met al kan geconcludeerd worden dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de Duitse aannemers standaard de Nederlandse eisen ontwijken. Het signaal dat woningen die Duitse aannemers in de regio bouwen niet voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving is wel op enkele punten bevestigd en daarop is een verbetering gewenst. Echter ook bij het bouwen door Nederlandse aannemers komen afwijkingen ten opzichte van het Bouwbesluit voor en is verbetering wenselijk. Het signaal dat de gemeenten onvoldoende toezicht houden op de bouw door Duitse aannemers is niet bevestigd. Geconstateerd is dat door de onderzochte gemeenten toezicht wordt gehouden op het niveau dat voor hen gebruikelijk is, maar dat vaak extra aandacht wordt geschonken aan die punten waarop de Duitse bouw verschilt van de Nederlandse bouw. Er is wel vastgesteld dat soms oneigenlijke eisen worden gesteld. De gewenste verbeteringen in de uitvoering kunnen met een gerichte aanpak worden bereikt. Waarschijnlijk kan voorlichting over de Nederlandse eisen en het nog beter letten op de compleetheid van de dossiers al een grote bijdrage leveren aan de oplossing.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 5/38
Hoewel de normen ten aanzien van arbeidsomstandigheden op bouwplaatsen in Nederland en Duitsland op een nagenoeg gelijk niveau liggen, worden door de AI bij Duitse aannemers relatief veel overtredingen van de Nederlandse arbowetgeving geconstateerd. De oorzaak hiervoor ligt toch deels bij onbekendheid met de Nederlandse wetgeving bij Duitse aannemersbedrijven, deels ook bij een mindere aandacht voor toepassing van deze regelgeving. Voorts geldt dat Duitse aannemers in Duitsland minder gewend zijn aan controles op arbeidsomstandigheden. Vanuit de AI is de laatste jaren regelmatig in Duitsland voorlichting gegeven over het Nederlandse toezicht op arbeidsomstandigheden op bouwplaatsen, de hier geldende normeringen en het systeem van handhaving op dit gebied. Deze voorlichting is gegeven aan diverse Duitse partijen: werkgevers (aannemersbedrijven), werkgeversen werknemersorganisaties (Kreishandwerkerschaft en IG-Bau) en toezichthouders (Staatliches Gewerbeaufsichtsamt). In de komende tijd zal deze voorlichting worden voortgezet.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 6/38
2
Inleiding
2.1
Aanleiding tot het onderzoek
In de loop van 2004 kwamen bij de VROM-Inspectie Noord (VIN) van verschillende kanten signalen binnen dat woningen die in de regio door Duitse aannemers werden gebouwd niet zouden voldoen aan de Nederlandse regelgeving (Bouwbesluit en Bouwverordening). Deze signalen werden gedeeltelijk via de media (kranten) en Nederlandse aannemers ontvangen, maar ook via de eigen VROM-brede gemeenteonderzoeken die de VIN uitvoert. Bij de gemeenteonderzoeken werd echter ook het geluid gehoord dat Duitse woningen wel zouden voldoen aan de Nederlandse eisen. De bouwmethode week misschien wel af van de in Nederland gangbare methode, maar deze bleek toch te voldoen. Al met al leek het de VIN belangrijk helderheid te creëren omtrent de kwestie en te bepalen of wel of niet wordt voldaan aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Ook gemeenten hebben behoefte aan duidelijkheid. Het was de bedoeling buitenlandse bouw in het algemeen te beoordelen, maar in de praktijk bleken er in de steekproef uitsluitend Duitse aannemersbedrijven te zijn aangetroffen. Daarom wordt in het rapport verder vooral gesproken van Duitse aannemers en Duitse woningen.
2.2
Samenwerking
2.2.1
Arbeidsinspectie
Omdat er ook signalen waren dat Duitse aannemers zich niet aan de Nederlandse eisen van veiligheid en gezondheid op de bouwplaats zouden houden is samenwerking gezocht met de Arbeidsinspectie in Groningen (AI). De AI is een handhaving- en uitvoeringsorganisatie van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW). Er is overeengekomen om een nader te bepalen aantal bouwplaatscontroles uit te voeren. De hoeveelheid gezamenlijke controles hangt af van de geschiktheid van de bouwplannen en de beschikbaarheid van capaciteit bij de AI op het moment dat er bouwplaatsbezoeken plaats vinden. Afgesproken is dat ieder zijn eigen verantwoordelijkheid houdt in de rapportage. Dit houdt in dat de VI en de AI wat betreft de inhoud van de rapportage ieder slechts verantwoordelijk is voor de presentatie van de inleidingen en bevindingen op zijn eigen werkterrein. 2.2.2
Bouwend Nederland
Ook is contact gezocht met Bouwend Nederland, de vereniging van bouw- en infrabedrijven. In het voorjaar van 2005 bleek dat Bouwend Nederland een studie deed naar Duitse bouw. Bouwend Nederland had gesignaleerd dat het aandeel Duitse aannemers in de bouw in de grensstreken van de provincies Groningen en Drenthe toenam en liet voor haar leden onderzoek verrichten naar de verschillen tussen de Nederlandse en de Duitse bouw. De VI is uitgenodigd aanwezig te zijn bij de presentatie van het rapport 1 ‘Concurrentie Duitse huizenbouwers in Groningen en Drenthe’ op 27 april 2005. De Duitse bouw blijkt tot 30% goedkoper te zijn dan de Nederlandse. Het rapport schrijft dit prijsverschil voor een groot deel toe aan de andere bouwmethode, de toegepaste bouwmaterialen en ook aan het niet voldoen aan de Nederlandse bouw- en arbowet- en regelgeving. Op basis van interviews is een aantal onderwerpen uit het Bouwbesluit benoemd waar knelpunten vermoed worden. Er is in de studie in opdracht van Bouwend Nederland niet onderzocht of de Duitse bouw daadwerkelijk niet voldoet aan de Nederlandse bouwwet - en regelgeving. 1
Concurrentie Duitse huizenbouwers in Groningen en Drenthe - in opdracht van Bouwend Nederland, door SOAB, onderdeel van PRC B.V., divisie Bouwcentrum, 30 maart 2005. VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 7/38
Het VIN onderzoek wil juist hierover meer duidelijkheid creëren. Net als Bouwend Nederland heeft de VIN met het bureau PRC gewerkt. Het onderzoek van Bouwend Nederland vormt voor het VI-onderzoek een belangrijk uitgangspunt, met name voor de bepaling van de onderzoeksmethodiek (zie 3.1.3). 2.2.3
Intern
In 2004 is door de afdeling Afval van VIN de juistheid van het signaal onderzocht dat Duitse aannemers hun afval illegaal mee naar Duitsland terug zouden nemen. Er is sprake van een wetsovertreding in het kader van de EVOA wanneer verontreinigd afval de grens over wordt gebracht. Eindconclusie van het onderzoek was dat er in geen van de onderzochte gevallen sprake was van een overtreding van de EVOA en dat er geen reden was voor verder onderzoek op dit gebied. Er is geen reden om te veronderstellen dat daar verandering in is opgetreden.
2.3
Wettelijk kader VI
De relevante wet - en regelgeving voor de VI bestaat uit de Woningwet, het Bouwbesluit en de gemeentelijke Bouwverordeningen. Bij de bouw door buitenlandse aannemers op Nederlands grondgebied gelden voor wat betreft deze wet- en regelgeving dezelfde eisen als voor Nederlandse aannemers. De Nederlandse bouwregelgeving schrijft geen bouwmethode voor. In het Bouwbesluit staan voorschriften over de veiligheid, gezondheid (zoals ventilatie en daglichttoetreding), bruikbaarheid en energiezuinigheid (onder andere koudebruggen) van een te bouwen bouwwerk. Per aspect worden doel en maat van het voorschrift gegeven. De aan de regelgeving gekoppelde normen van het Nederlands Normalisatie Instituut geven de bijbehorende meet - en bepalingsmethoden aan. Hierin staan soms bij wijze van voorbeeld bouwmethoden opgenomen, maar deze methoden zijn niet wettelijk verplicht. Iedere aannemer kan dus de voor hem of voor het project meest geëigende methodiek gebruiken. De gemeenten zijn het bevoegde gezag en hebben het zogenaamde eerstelijns toezicht op het bouwen volgens de vigerende wet- en regelgeving. De VI oefent hierop het interbestuurlijk toezicht uit en beoordeelt de uitvoering van de VROM-taken door de gemeenten.
2.4
Wettelijk kader AI
Het wettelijk kader waarbinnen de Arbeidsinspectie opereert is onder andere: de Arbeidsomstandighedenwet, de Arbeidstijdenwet en de Wet Arbeid Vreemdelingen en de Wet minimumloon en minimum vakantiebijslag. Het toezicht binnen dit onderzoek is vormgegeven door de AI en heeft zich uitsluitend gericht op de naleving van de wettelijke bepalingen van de Arbeidsomstandighedenwet. Bij de bouw door buitenlandse aannemers op Nederlands grondgebied gelden voor wat betreft de Arbeidsomstandighedenwet dezelfde eisen als voor Nederlandse aannemers. Er wordt ook geen onderscheid gemaakt tussen Duitse en Nederlandse zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). Er wordt ook geen onderscheid gemaakt tussen Duitse en Nederlandse zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers). De arbeidsomstandighedenwet is in grote mate ook op hen van toepassing. Van dergelijke eenmansbedrijven was bij de onderzochte bouwprojecten echter geen sprake. Op basis van de Arbeidsomstandighedenwet is bij de onderzochte bouwlocaties gecontroleerd op de veiligheid en gezondheid voor werkenden op de bouwplaats. De Arbeidsinspectie heeft eerstelijns toezicht.
2.5
Doel
Het VIN-onderzoek wil duidelijkheid creëren in de kwestie of de woningbouw door Duitse aannemers wel of niet voldoet aan de eisen uit de Nederlandse wet- en regelgeving en over de manier waarop gemeenten hun rol bij de bouw door buitenlandse aannemers invullen: op welke wijze toetsen de gemeenten deze bouwplannen, hoe wordt er toezicht uitgeoefend op de bouw. Welke effecten heeft dat en zijn hieruit aandachtspunten te destilleren voor het toekomstig toezicht.
2.6
Opzet rapport
In hoofdstuk 3 komt de werkwijze aan de orde. In de hoofdstukken 4 en 5 worden de resultaten van respectievelijk het VI en het AI onderzoek weergegeven. In hoofdstuk 6 en 7 tenslotte volgen de conclusies en de aanbevelingen. VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 8/38
In verschillende bijlagen wordt enige technische achtergrondinformatie gegeven.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 9/38
3
Werkwijze
3.1
Onderzoeksmethodiek
3.1.1
Algemeen
Het VIN onderzoek is gericht op woningen. Dit omdat in de praktijk blijkt dat de Duitse aannemers zich (vooralsnog) in Nederland vrijwel uitsluitend richten op de bouw van vrijstaande woningen, of incidenteel twee-onder-een-kapwoningen. De meeste hiervan worden in particulier opdrachtgeverschap gebouwd. De centrale vraag is of de woningen voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit en op welke wijze gemeentelijk toezicht heeft plaats gevonden. Het gemeentelijk bouwtoezicht bestaat enerzijds uit preventief toezicht in het vergunningverleningproces en anderzijds uit repressief toezicht tijdens en/of na de bouw, waarbij gecontroleerd wordt of wordt gebouwd volgens de verleende vergunning. Subvraag is hoe de onderzochte gemeenten toezicht uitoefenen op het bouwen door Duitse aannemers op Nederlandse bodem, of zij hier bijzonderheden bij aantreffen en hoe daar mee om wordt gegaan. Voor het onderzoeken van het gemeentelijk toezicht is een vragenlijst opgesteld. De bevindingen worden vergeleken met het algemene beeld over het gemeentelijk toezicht op de bouw indien dat bekend is uit een regulier VI gemeenteonderzoek. Het onderzoek vindt plaats in zes gemeenten, gedeeltelijk in Drenthe, gedeeltelijk in Groningen, en variërend wat betreft grootte. Het onderzoek heeft de vorm van een quick scan. Op basis van de uitkomsten wordt bepaald of vervolgonderzoek nodig is. 3.1.2
Vergunningverlening
Bij de zes gemeenten zijn telkens twee bouwvergunningdossiers getrokken. De kwaliteit van de aanvraag en de vergunningverlening is beoordeeld. De compleetheid van een aanvraag is een essentiële voorwaarde voor de toetsing aan de voorschriften. Ook de toetsing is beoordeeld. 3.1.3
Bouwkundige aspecten
Bij de plannen is voorts beoordeeld of in de praktijk wordt voldaan aan de Nederlandse eisen. Per gemeente gaat het daarbij om twee bouwplannen, waarbij ook een bouwplaatscontrole plaats vindt. De VI beschikt voor de bouwplantoetsing over de onderzoekstool AIPB. Het AIPB is in de pilot-fase van het project gebruikt, maar bleek te uitgebreid voor het doel in dit project. Uit de pilot, uit gesprekken met 2 Bouwend Nederland en hun onderzoeksrapport en uit de vraaggesprekken met gemeenteambtenaren blijken er met name knelpunten te worden vermoed rondom een beperkt aantal concrete kwesties. Daarom is besloten het onderzoek op deze aspecten te richten, te weten: de fundering (stevigheid, isolatie), de ventilatie, de deurhoogten en toegankelijkheid, de isolatie van de gehele buitenschil, de inbraakwerendheid, de trap op- en aantrede, de daglichttoetreding en de gootcapaciteit. Met betrekking tot deze onderwerpen is een checklist ontwikkeld.
2
In de studie van Bouwend Nederland zijn een aantal onderwerpen benoemd waarbij de Duitse bouw mogelijk niet zou voldoen aan het Nederlandse Bouwbesluit. In het kader van hun onderzoek is echter geen onderzoek verricht naar het daadwerkelijke wel of niet voldoen van de buitenlandse bouw aan het Bouwbesluit. VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 10/38
Het bureau PRC is ingeschakeld voor de contra-expertise en voor de beoordeling van specialistische technische vraagstukken, zoals bijvoorbeeld die van gelijkwaardigheid. In het kader hiervan is het bureau onder andere ook gevraagd, bij wijze van check, nog twee niet door de VI onderzochte plannen op de benoemde speerpunten door te lichten en eventuele andere bijzonderheden aan te wijzen. Bij beide woningen is zowel een dossiertoets als een bouwplaatsbezoek uitgevoerd. In totaal zijn door VIN en PRC veertien bouwplannen onderzocht, in acht gemeenten. De bevindingen van PRC zijn gedeeltelijk in dit rapport meegenomen. Het rapport van PRC staat in zijn geheel op de VROM-site www.vrom.nl : ‘Dossieronderzoek bouwen door Duitse aannemers in Nederland’ – PRC, Hajé van Egmond – 2 december 2005.
3.2
Uitvoering onderzoeken
De onderzoeken door VIN zijn gestart met een gesprek met een medewerker BWT over de ervaringen met de bouw door buitenlandse aannemers in het algemeen en over de onderwerpen uit de vragenlijst in het bijzonder. Daarna werden de twee geselecteerde bouwdossiers onderzocht en tenslotte de bouwplaatsen bezocht. Dit laatste gebeurde in het bijzijn van een medewerker BWT en/of Handhaving van de gemeente. Dit was in de meeste gevallen een andere medewerker dan die waarmee het startgesprek werd gevoerd. Ook is in een aantal keren een inspecteur van de AI bij het bouwplaatsonderzoek aanwezig geweest. Zoals in de vorige paragraaf is genoemd is ook onderzoek verricht door het externe bureau PRC. Dit onderzoek was gericht op dezelfde onderwerpen als die waarop het VIN-onderzoek zich richtte. Ook is het bureau gevraagd over een aantal aspecten een vergelijking te maken tussen de Duitse en Nederlandse methoden en materialen.
3.3
Vergelijking Nederlandse en Duitse regelgeving en toezicht
Zowel in Nederland als in Duitsland verleent de overheid bouwvergunningen, heeft de overheid een taak in het toezicht en zijn er bouwtechnische eisen waaraan een bouwwerk moet voldoen. Er zijn echter grote verschillen in de uitvoering van deze taken en in de geldende eisen. Om een aanzet te maken tot een vergelijking tussen de Nederlandse en de Duitse wijze van vergunningverlening en -toezicht heeft een interview plaatsgevonden met de Fachbereichleiter Hochbau, hoofd ‘BWT’ van de Landkreis Emsland, in de deelstaat Niedersachsen. Landkreis Emsland grenst aan de provincies Groningen en Drenthe en is het gebied waar doorgaans de aannemers, die in de noordelijke grensprovincies werkzaam zijn, vandaan komen. Bij de bouwvergunningverlening voor eengezinswoningen en twee-onder-eenkapwoningen wordt in Emsland uitsluitend gecontroleerd of het bouwplan in het bestemmingsplan past, of aan de eventuele welstandseisen wordt voldaan en of de aannemer, en de overige bij de bouw betrokken uitvoerders, erkend zijn. Als dit alles in orde is, zit de taak er voor ‘Bouw- en Woningtoezicht’ op. Er is een soort gildesysteem dat borg moet staan voor het vakmanschap en voor het voldoen aan de (technische) eisen op de verschillende deelterreinen die de bouw kent (constructeurs, installateurs, et cetera). Er hoeven bij de bouwaanvraag geen detailtekeningen en berekeningen te worden ingediend en er is ook geen overheidstoezicht op de uitvoering van de bouw. In Nederland wordt door de gemeenten getoetst of voldoende aannemelijk is gemaakt dat een plan aan de bouwtechnische kwaliteitseisen uit de bouwregelgeving voldoet. Dit toezicht vindt plaats op basis van een risicoanalyse. De opdrachtgever is verantwoordelijk voor het voldoen aan de eisen. Dit is ook het geval in Duitsland, maar daar kan de opdrachtgever de aannemer echter eerder aansprakelijk stellen, dan in 3 Nederland . Enkele concrete gegevens over de regelgeving zijn ontleend aan: ‘Sheridan, L., H.J. Visscher and F.M. Meijer, ‘Building regulations in Europe Part II A comparison of technical requirements in eight European countries’, Housing and Urban Policy Studies 24, Delft, 2004. Een publicatie naar aanleiding van een onderzoek in opdracht van VROM, verricht door onderzoeksbureau OTB, TU Delft, naar de verschillen in de bouwregelgeving van acht verschillende Europese landen. Voor deze studie zijn gegevens uit Hesse gebruikt. Deze kunnen van die van Niedersachsen verschillen, omdat elke deelstaat vrijheden heeft bij de vaststelling van de Bauordnung (Bouwwet). Verder zijn enkele gegevens ontleend aan de ‘Niedersächsische Bauordnung; Mai 2003. Deze gegevens zijn bedoeld om globaal een beeld te geven van de Duitse regelgeving op de verschillende onderdelen en deze te vergelijken met de Nederlandse
3
In Duitsland geldt een garantie van 5 jaar voor zichtbare gebreken en van 10 jaar voor verborgen gebreken, zonder dat de garantie zich beperkt tot ernstige gebreken, zoals in Nederland het geval is. VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 11/38
regelgeving over die aspecten. Het is in het kader van dit onderzoek niet de bedoeling en ook niet mogelijk om alle relevante Duitse normen te achterhalen. De Duitse woningbouw heet over het algemeen goed en degelijk te zijn, met hoge constructie- en isolatieeisen. In de studie van Bouwend Nederland wordt bijvoorbeeld de zware uitvoering van de kappen en de 4 fundering genoemd . Ook voor de daglichttoetreding gelden, althans in Niedersachsen, hogere eisen dan in Nederland. Wat betreft ventilatie gelden normen die van de Nederlandse verschillen. Dit geldt ook voor de vereiste deur- en drempelhoogte, trap op- en aantreden en de minimale vrije hoogten bij trappen. Voor de hemelwaterafvoer gelden dezelfde eisen. Voor de inbraakwerendheid van woningen zijn geen eisen door de Duitse overheid gesteld.
Conclusie
Het gemeentelijk toezicht is in Duitsland heel anders ingevuld dan in Nederland en ook zijn er verschillen in de eisen die worden gesteld. Dit alles betekent voor de Duitse aannemers die in Nederland komen werken een fikse omschakeling. Het lijkt aannemelijk dat zich, vooral daar waar de Duitse regelgeving afwijkt van de Nederlandse, problemen zullen voordoen.
4
Concurrentie Duitse ..., 30 maart 2005, p. 11 en 12.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 12/38
4
Onderzoeksresultaten VI
4.1
Inleiding
Zoals in 3.1.3 is aangegeven is dit onderzoek voor wat betreft de bepaling of wordt voldaan aan het Bouwbesluit gericht op de onderwerpen: fundering (sterkte, isolatie), ventilatie, isolatie buitenschil, inbraakwerendheid, deurhoogte, trap op- en aantrede, daglichttoetreding en hemelwaterafvoer. Bij elk onderwerp zijn veertien plannen beoordeeld. Per onderwerp komen aan de orde de wetgeving en de bevindingen met betrekking tot het gemeentelijk toezicht en de uitvoering in de praktijk. Tot slot volgt een paragraaf met de overige bevindingen over het gemeentelijk toezicht. De bevindingen zijn samengevat in een tabel (zie Hoofdstuk 6, Conclusies).
4.1.1
Fundering en beganegrondvloer (sterkte)
Wetgeving
In dit onderzoek is beoordeeld of de uiterste grenstoestand, als bedoeld in artikel 2.2 Bouwbesluit 2003, niet wordt overschreden. In Duitsland geldt voor het gewapend beton de norm DIN 1045-1 (juli 2001). De verhouding tussen de Nederlandse en de Duitse eis is niet onderzocht. Bevindingen
De Duitse manier van funderen wijkt af van de Nederlandse. Er wordt kruipruimteloos gebouwd. Vaak wordt grondstabilisering toegepast. Daar waar dat nodig is wordt onderheid. Betonbalken en vloeren worden direct gestort op zand afgedekt met folie, nadat leidingen en wapening zijn aangebracht. Bij het 5 betonstorten wordt niet standaard gewerkt met bekisting (voor een vergelijking van de methoden en de voor- en nadelen van kruipruimten, zie Bijlage 1). In negen van de veertien gevallen is sprake van een volledig Duitse wijze van funderen en in vier gevallen een meer ‘traditioneel’ Nederlandse, met een werkvloer en/of bekisting. In dertien gevallen wordt kruipruimteloos gebouwd, in één dossier wordt volgens de vergunning gebouwd met kruipruimte. Bij alle bouwplannen zijn voldoende specificaties aanwezig om bij de vergunningverlening te beoordelen of aan de normen wordt voldaan. Op basis van de berekeningen in de dossiers is het in alle gevallen te verwachten dat dit het geval is. Er zouden echter uitvoeringsproblemen kunnen zijn. Bij de bouwplaatsonderzoeken heeft de VIN slechts in vier gevallen de fundering kunnen controleren, omdat de fundering in de overige gevallen al aan het oog was onttrokken. In één geval was op verzoek van de opdrachtgever een bekisting toegepast en zijn geen afwijkingen aangetroffen. In een ander was geen bekisting toegepast, maar was de fundering ook in orde. In één geval was er onvoldoende dekking. Dit is ter plekke opgelost. Tenslotte bleek in één geval in de praktijk een geheel andere fundering te zijn toegepast dan was vergund: een kruipruimteloze in plaats van de vergunde met een kruipruimte. Of de fundering van deugdelijke kwaliteit is kon niet bepaald worden, maar sowieso is er sprake van bouwen in strijd met de vergunning.
5
Bekisting wordt onder andere gebruikt vo or een zorgvuldige betonuitvoering.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 13/38
Gemeentelijk toezicht
De gemeenten hebben, om de kans op uitvoeringsfouten te beperken en in verband met betere controlemogelijkheden (dekking, et cetera) de voorkeur voor de Nederlandse funderingsmethode. Alle onderzochte gemeenten geven aan in principe bij Duitse aannemers niet anders te controleren dan bij Nederlandse, maar wel extra te controleren in relatie tot het funderen. Hierover is ook een afspraak 6 gemaakt in het Regionaal Overlegorgaan Bouw- en Woningtoezicht . Bij een aantal bouwprojecten uit de steekproef hebben de gemeenten problemen gesignaleerd en, wanneer nodig, laten herstellen. In één geval is aangetoond dat de dekking onvoldoende was. Eén keer is de bouw stopgezet vanwege een vermoeden van instabiliteit, die veroorzaakt zou worden door verloren bekisting. Dit bleek later toch niet het geval. Eén keer is wapening toegepast nadat een constructie van beton met staalvezels was afgekeurd). De eigenschappen van dit beton met staalvezels kon niet voldoende worden aangetoond. Een aantal gemeenten geeft aan dat is geïnvesteerd in het duidelijk maken aan de Duitse aannemers wat er van hen verwacht wordt en dat daar goede resultaten mee zijn bereikt op uitvoeringsniveau. In één gemeente is geconstateerd dat er geen informatie is verstrekt en gevraagd over de wapening in toegepaste breedplaatvloeren. Geconstateerd is dat in zeker twee gemeenten eisen worden gesteld voor de toepassing van bekisting en/of werkvloeren van 5 cm dikte. Er is dan sprake van het stellen van aanvullende eisen boven het niveau van het Bouwbesluit. Dit is niet toegestaan. Op grond van het Bouwbesluit kan niet worden gesteld dat een fundering niet mag worden gebouwd zonder bekisting of werkvloer van stampbeton. Zolang namelijk bij het maken van de fundering voldoende aandacht besteed wordt aan de uitvoering (voldoende dekking, stabiliteit van de sleuven, verankering wapening in de vloer, et cetera) zal ook een fundering zonder bekisting en/of dergelijke werkvloer kunnen voldoen aan de prestatie-eisen van het Bouwbesluit 2003. In één gemeente bestaat een richtlijn voor de uitvoering van funderingen op staal, met behalve regels voor 7 bekisting, ook regels voor het aanbrengen van wapening en het verwerken van beton . Ook hier is sprake van aanvullende technische eisen ten opzichte van het Bouwbesluit 2003; het is niet toegestaan om de richtlijn als voorwaarde aan de bouwvergunning te koppelen. Conclusie
Op basis van de beschikbare berekeningen en de overige bevindingen is er weinig reden om aan de constructieve kwaliteit van de fundering volgens de Duitse bouwmethode te twijfelen. Tekortkomingen kunnen zich echter voordoen in de uitvoering. De Duitse werkwijze is anders dan de Nederlandse en kan leiden tot onvoldoende betondekking. Extra voorlichting kan hierbij problemen helpen voorkomen. Er vindt in veel gemeenten intensief toezicht plaats, zowel in de vergunningverlening fase als bij de uitvoering. Soms worden echter door de gemeente oneigenlijke voorwaarden gesteld, of wordt een bouwstop opgelegd, die later niet terecht blijkt. 4.1.2
Fundering (isolatie)
Wetgeving
Volgens artikel 5.2, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003, moet een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, inclusief de begane grond vloer, een toiletruimte of een badruimte een, volgens NEN 1068 bepaalde, warmteweerstand hebben van ten minste 2,5 m2.K/W. Artikel 3.27 stelt: Een uitwendige scheidingsconstructie (incl. de begane grond vloer) heeft aan de zijde die grenst aan een verblijfsgebied, een volgens NEN 2778 bepaalde factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte (de zogenaamde f-factor), die niet kleiner is dan 0,65.
6
Concurrentie Duitse ..., 30 maart 2005, p. 12. De betreffende voorschriften zijn bijna allemaal overgenomen uit NEN 6722, die als tweedelijns norm aan het Bouwbesluit is gekoppeld. Aangezien het Bouwbesluit alleen verwijst naar NEN 6720 daar waar het “Het niet overschrijden van een uiterste grenstoestand als bedoeld in artikel 2.2.” betreft, kunnen de voorschriften uit NEN 6722 niet als voorwaarden aan de bouwvergunning worden gekoppeld. De genoemde voorschriften zijn overigens wel gebruikelijk bij de uitvoering van betonconstructies. Normaliter zal aan het grootste deel altijd worden voldaan. 7
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 14/38
Tijdens het onderzoek zijn geen concrete gegevens aangetroffen over Duitse eisen met betrekking tot het voorkomen van een koudebrug. Wel is er een energiebesparingverordening (EnEV 2december 2004) waarin energielabels worden gehanteerd gerelateerd aan het energieverbruik. Bevindingen
Bij de Duitse funderingsmethode wordt isolatie in de regel aangebracht aan de bovenzijde van de fundering en begane grondvloer. Hierdoor is in principe sprake van een ‘koude’ fundering (zie Bijlage 1). Om aan de Nederlandse isolatie-eisen te kunnen voldoen moet een koudebrugonderbreking tussen de vloerplaat en de binnenspouwmuur worden gecreëerd. Dit kan door een isolerende voorziening te treffen waarbij een onderbreking wordt bewerkstelligd door holle bakstenen of blokken foamglas te plaatsen onder de binnenspouwbladen. Op die manier wordt voorkomen dat kou via de vloerplaat naar de binnenspouwmuur doorslaat. In Nederland zijn hiervoor niet veel producten verkrijgbaar, maar in Duitsland worden ze vaak toegepast en is het assortiment groter. De Duitse producten worden meegenomen voor gebruik in Nederland. In Bijlage 1 wordt ingegaan op de prestatie van Foamglas en kimstenen. Dit kan behulpzaam zijn bij de beoordeling van enkele Duitse standaardproducten. Bij zes onderzochte gevallen is zowel in de vergunningverlening als uit de praktijk duidelijk dat een afdoende isolerende maatregel is getroffen om een koudebrug te voorkomen en waaruit deze maatregel bestaat. Bij acht van de veertien plannen die in dit onderzoek zijn beoordeeld ontbraken voldoende specificaties om bij de vergunningverlening te beoordelen of in een koudebrugonderbreking was voorzien. In de praktijk worden hiertoe echter vaak isolerende stenen toegepast. De prestatie van deze isolerende stenen is vaak niet genoeg bekend. Dit aspect kon in vijf gevallen binnen dit onderzoek alsnog worden onderzocht. In twee van die vijf gevallen was de isolerende waarde onvoldoende. Conclusie
In de praktijk wordt niet altijd een afdoende koudebrugonderbreking aangebracht. Het toezicht op dit deelonderwerp schiet in veel gemeenten tekort. Met name in de vergunningverleningfase is winst te behalen. 4.1.3
Isolatie gevels en daken
Wetgeving
Zoals in 4.1.2 al aan de orde kwam moet volgens artikel 5.2, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003, een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, inclusief de begane grond vloer, een toiletruimte of een badruimte een, volgens NEN 1068 bepaalde, warmteweerstand hebben van ten minste 2,5 m2.K/W. Artikel 3.27 stelt: Een uitwendige scheidingsconstructie (incl. de begane grond vloer) heeft aan de zijde die grenst aan een verblijfsgebied, een volgens NEN 2778 bepaalde factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte (de zogenaamde f-factor), die niet kleiner is dan 0,65. Volgens artikel 5.3 lid 1 mogen ramen, deuren, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen, gelegen in de gevel, een volgens NEN 1068 bepaalde warmtedoorgangscoëfficiënt van ten hoogste 4,2 W/m2·K. hebben. De energieprestatiecoëfficiënt mag voor woningen niet hoger zijn dan 1,0, zie artikel 5.12 lid 1(N.B. deze eis is per 1-1-2006 gewijzigd). Deze eis geldt dus niet voor uitwendige scheidingsconstructies van andere ruimtes, en ook niet voor onverwarmde ruimtes, zoals een aangebouwde garage, een serre, of het dak boven een zolder die niet als verblijfsgebied is ingericht. Ter voorkoming van condensvorming op binnenwanden tussen dergelijke ruimtes en het verblijfsgebied bevat het derde lid van artikel 3.27 de eis dat de f-factor van deze inwendige scheidingsconstructies eveneens niet kleiner is dan 0,65. Het vierde lid bepaalt dat de eisen betreffende condensvorming niet gelden voor ramen, deuren, kozijnen, voorzieningen voor ventilatie, voor toevoer van verbrandingslucht, voor afvoer van rook en dergelijke constructieonderdelen. 8
In Duitsland gelden hoge normen voor gevel- en dakisolatie en worden dikke isolatiepakketten toegepast . 8
Concurrentie Duitse ..., 30 maart 2005, p. 11.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 15/38
Bevindingen
Bij de veertien onderzochte woningen waren in twaalf gevallen voldoende gegevens in de dossiers aanwezig voor de beoordeling van de isolatiemaatregelen. In twee gevallen was er onvoldoende informatie. In één geval ging het hierbij om het ontbreken van informatie over één specifiek onderdeel, namelijk de isolerende waarde van toe te passen celbetonblokken. In het andere geval waren er helemaal geen gegevens. Vaak worden warmteweerstanden voor muren en kappen gerealiseerd die hoger zijn dan de minimale eisen uit het Bouwbesluit. Voorts bleek dat doorgaans met betrekking tot geïntegreerde rolluiken onvoldoende detailgegevens beschikbaar zijn om te beoordelen of de manier van afdichting tussen de gevel en het kozijn isolatielekken veroorzaken of niet. Op één bouwplaats kon afgeleid worden dat dit vermoedelijk niet het geval was. Het is desalniettemin een aandachtspunt. 9 In zes van de onderzochte gevallen zijn sporenkappen toegepast. Bij geen één van deze werden problemen met betrekking tot de isolatie geconstateerd, voor zover dat te beoordelen viel, ook niet in de uitvoering. De top van de kap wordt niet altijd geïsoleerd. Dit hoeft ook niet wanneer de ruimte onder de kap niet als verblijfsgebied bestempeld wordt. Wel moet dan isolatie aangebracht worden tussen de vlieringvloer en het plafond eronder. Voor zover dat kon worden beoordeeld is dit ook steeds gedaan. Conclusie
Over het algemeen wordt wat betreft de gevels en daken aan de isolatie-eisen uit het Bouwbesluit voldaan. Mogelijk komt dit doordat in Duitsland hoge eisen worden gesteld. De twijfelpunten die zijn aangetroffen, die overigens niet per se tot afwijkingen hebben geleid, hadden in het vergunningverleningproces voorkomen kunnen worden. 4.1.4
Ventilatie
Wetgeving
Ingevolge afdeling 3.10 en 3.12 van het Bouwbesluit dienen bepaalde ruimten een voorziening voor luchtverversing te hebben, bestaande uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnenlucht. Een component kan zijn een ventilatierooster, een draai- of schuifraam, een klap- of klepraam, een luik etc. (zie artikel 3.1 NEN 1087). Draaikiepramen kunnen eventueel een alternatief zijn. Er moet wel zijn voldaan aan alle eisen van het Bouwbesluit, met name: Eisen voor wat betreft regelbaarheid (artikel 3.50 Bouwbesluit 2003), eisen voor wat betreft comfort (artikel 3.49), eisen voor bescherming tegen geluid van buiten, artikel (3.2) en eisen voor de wering van vocht van buiten (artikel 3.23 lid 1). Draaikiepramen kunnen in de regel niet aan al deze eisen voldoen (zie Bijlage 2 voor meer informatie hierover). Bovendien heeft de toepassing van draai- kiepramen als consequentie dat de EPC hoger zal uitvallen en daarmee vermoedelijk de grenswaarde van 1 zal overschrijden. In Duitsland zijn diverse normen voor de ventilatie, maar worden, voor zover bekend, in de woningbouw 10 geen ventilatie-eisen gesteld met betrekking tot ruimten anders dan de keuken en sanitaire ruimten . Duitse woningen bevatten vaak draaikiepramen als enige ventilatievoorziening, zonder dat ventilatieroosters worden aangebracht. Bevindingen
In twaalf van de veertien dossiers waren, in de vorm van een ventilatieberekening en aanduiding van de voorzieningen op tekening, voldoende gegevens aanwezig om het bouwplan op papier te beoordelen. In drie dossiers was sprake van een gebalanceerd systeem dat voldoet. In elf dossiers is uitgegaan van een mechanisch ventilatiesysteem met natuurlijke toevoer, onder andere door de toepassing van ramen met ventilatieroosters. De uitvoeringspraktijk kon slechts bij zes van de elf relevante plannen worden beoordeeld, dit door de fase waarin zich de bouw bevond. In die zes gevallen werden vier keer draaikiepramen aangetroffen zonder 9
Een dakkap waarbij de dakbedekking wordt gedragen door een reeks van verticaal tegenover elkaar geplaatste daksporen (houten balken) en de horizontale en verticale krachten uit de kapconstructie worden opgevangen door de steunpunten op de vloer of muurplaat en door de nok of het nokknooppunt. 10 Niedersächsische Bauordnung, 2003, p. 39. VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 16/38
ventilatieroosters, waar roosters in alle gevallen wel nodig waren geweest. In twee gevallen was daarbij bovendien sprake van bouwen in afwijking van de vergunning. In de twee overige gevallen niet, maar ook daar werd in elk geval niet aan het Bouwbesluit voldaan. De gemeenten hebben hier in deze gevallen geen aandacht aan geschonken, zowel niet in de vergunningverleningfase als niet bij de bouwcontroles. Bovendien kwam bij in ieder geval één gelegenheid aan het licht dat een 3-standen draai-kiepraam in de laagste openingsstand uiterst inbraakgevoelig kan blijken. In twee gevallen, bij één gemeente, werden wel roosters in de draai- kiepramen aangetroffen. Deze gemeente houdt daar specifiek toezicht op. Eén gemeente beoordeelt drie-standen draai-kiepramen als conform de eisen (dit is aangetroffen in een dossier dat niet tot de steekproef behoorde). Dit conflicteert mogelijk met de norm dat een natuurlijke ventilatieopening vanuit oogpunt van comfort ten minste 1,8 m boven de aangrenzende vloer dient te zijn 3 aangebracht en de maximale capaciteit van de ventilatiecomponent niet meer bedraagt dan 21 dm /s (NPR 1088). Of hieraan wordt voldaan kan alleen via meting worden bepaald. Conclusie
De ventilatie is op vergunningniveau vaak goed geregeld, maar de noodzakelijke voorzieningen blijken in de praktijk vaak niet conform de vergunning te worden uitgevoerd. In ongeveer de helft van de gevallen heeft dat aantoonbaar geleid tot situaties die niet voldoen aan het Bouwbesluit. In andere gevallen bestaat twijfel, maar zouden berekeningen kunnen aantonen dat wel wordt voldaan. In Duitsland lijken geen eisen te bestaan op dit gebied. Geconcludeerd wordt dat het zinvol is dat gemeenten richting de opdrachtgever en aannemers voorlichting gaan geven op dit gebied en ook aangeven dat aan de ventilatie-eisen dient te worden voldaan en dat BWT op dit aspect intensiever gaat controleren. 4.1.5
Toegankelijkheid
Wetgeving
Het Bouwbesluit eist in artikel 4.11 lid 1 dat een toegang van een ruimte van een woning een vrije toegang heeft met een breedte van ten minste 0,85 m en een hoogte van ten minste 2,30m. Dit geldt uitsluitend voor de in lid 1 genoemde ruimten, zoals een verblijfsgebied, een verblijfsruimte, een toiletruimte, een badruimte. Het Bouwbesluit eist verder in artikel 4.17 lid 1 dat de drempel ter plaatse van ten minste één toegang (meestal de hoofdtoegang) van de woning niet groter is dan 2 cm, in verband met rolstoeltoegankelijkheid. Wanneer buitendeuren geen toegangsdeuren zijn in de zin van het Bouwbesluit, gelden bovengenoemde eisen niet. Dit is vaak het geval bij tuindeuren en deuren naar bijvoorbeeld een buitenberging. Wel ligt het voor de hand om toch alle deuren in een woning te ontwerpen met de in het Bouwbesluit genoemde afmetingen. In Duitsland geldt een norm voor de breedte van een binnendeur van 0,80m en van 0,90m voor een 11 buitendeur. Er is geen eis voor de deurhoogte . De Duitse standaarddeuren zijn vaak niet hoger dan 12 2,25m . 13 De Duitse regelgeving kent verder geen toegankelijkheidseis met betrekking tot de drempelhoogte .
Bevindingen
Bij de vergunningbescheiden waren in twaalf gevallen wel en in twee gevallen geen gegevens over de deurhoogten aanwezig. Bij deze twee gevallen was de uitvoering in de praktijk in één geval nog niet te beoordelen. In het andere geval waren er deuren lager dan 2.30m, maar de vergunningaanvraag dateerde van voor 2003 en de eisen van het Bouwbesluit 2003 golden derhalve niet. Er werd wel aan de oude Bouwbesluiteis van minimaal 2.10m voldaan. Bij de twaalf dossiers waarvan wel gegevens bekend waren, was de uitvoering in twee gevallen nog niet te beoordelen. In de overige tien dossiers waren met betrekking tot deurhoogten alle gevallen geheel in orde. In vier situaties werden wel deuren van 2.25m aangetroffen, maar het betrof hier drie keer tuindeuren en
11 12 13
Building regulations ..., 2004, p. 229. Concurrentie Duitse ..., 2005, p. 26. Building regulations ..., 2004, p. 215 e.v.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 17/38
één keer een deur tussen een garage en de woning. Hier is dus geen sprake van strijdigheid met de regelgeving. In geen van de dossiers waren concrete gegevens beschikbaar over de toegankelijkheidseis van minimaal één drempel van minder dan 0,02m hoogte en in de praktijk wordt deze eis ook zelden bereikt. Bij Duitse deurkozijnen is door het gebruik van montagekozijnen altijd sprake van een hogere drempel dan bij de toepassing van (in Nederland gebruikelijke) stelkozijnen (zie Bijlage 3 voor verdere informatie). Theoretisch zou het montagekozijn verdiept kunnen worden geplaatst, maar dan kan de vrije deurhoogte een probleem worden. De VROM-gemeenteonderzoeken wijzen overigens uit dat ook vaak niet wordt voldaan aan de toegankelijkheidseisen bij het bouwen door Nederlandse aannemers. Conclusie
In de praktijk is wat betreft deurhoogten bij alle deuren informatie aanwezig en wordt aan de eisen voldaan. De toegankelijkheid van woningen wordt niet of nauwelijks getoetst en het doel vaak niet bereikt, zowel niet bij woningen van Duitse als van Nederlandse aannemers. De gemeenten kunnen op dit punt winst boeken door voorlichting te geven en toezicht uit te oefenen. Een actie over de gehele linie lijkt voor de hand te liggen. 4.1.6
Inbraakwerendheid
Wetgeving
Het Bouwbesluit 2003 geeft de volgende eis in artikel 2.215: “Deuren, ramen, kozijnen en daarmee gelijk te stellen constructieonderdelen in een uitwendige scheidingsconstructie van een niet gemeenschappelijke ruimte, die volgens NEN 5087 bereikbaar zijn voor inbraak, hebben een volgens NEN 5096 bepaalde inbraakwerendheid die voldoet aan de in die norm aangegeven weerstandsklasse 2”. Weerstandsklasse 2 komt overeen met 3 minuten inbraakwerendheid volgens NEN 5096. Voor de inbreker bereikbare ramen en deuren dienen gedurende ten minste 3 minuten tegen een poging tot inbraak bestand te zijn. In de praktijk is dit te controleren door een KOMO attest/certificaat met daarop aangegeven het symbool van een huisje met daar in een ‘2’, veelal ‘2 sterren SKG’ genoemd. Hang- en sluitwerk met ‘1 ster SKG’ is meestal voldoende om de norm van 3 minuten te halen, maar daarbij is ook het aantal scharnieren, de kwaliteit van de raam- of deurconstructie zelf, en de naleving van de verwerkingsvoorschriften van de leverancier van belang. Alleen via een beproeving kan dus worden vastgesteld of deuren en ramen met 1 ster SKG hang- en sluitwerk voldoen aan Weerstandsklasse 2. Het gaat immers om de inbraakwerendheid van het complete gevelelement. Het Politiekeurmerk Veilig Wonen gaat boven de Bouwbesluitnorm uit en kan derhalve niet worden 14 vereist . 15
In Duitsland worden in de bouwregelgeving geen eisen gesteld . Wel is certificering gangbaar. Bevindingen
In acht van de veertien gevallen zijn onvoldoende tot geen gegevens aanwezig. Bij zes gevallen wel. In vier van deze gevallen is de uitvoering in orde en in de overige twee hoogstwaarschijnlijk ook. Hierbij waren Duitse certificaten aanwezig die aan de Nederlandse normen lijken te voldoen (zie Bijlage 4). Van zeven gevallen waarin onvoldoende of geen gegevens waren, was het gezien het stadium van het werk niet te bepalen of wordt voldaan, of zou dit alleen met destructief onderzoek kunnen worden vastgesteld. In één geval was het op de bouwplaats duidelijk dat niet wordt voldaan. Conclusie
In minder dan de helft van de onderzochte dossiers waren voldoende gegevens in de vergunningverleningfase aanwezig om te beoordelen of kan worden voldaan aan de Bouwbesluiteisen voor inbraakwerendheid. In deze zes dossiers wordt aan de eisen voldaan, ook in de uitvoering. Of dit ook het geval is in de overige acht dossiers is geheel onduidelijk.
14
Onderzoek door onder andere de Consumentenbond wijst er echter op dat veel cilindersloten met het Politiekeurmerk niet aan de eisen uit het Bouwbesluit zouden voldoen (Telegraaf, 22 maart 2006). 15 Building regulations..., 2004, p. 171 e.v. VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 18/38
De inbraakwerendheid van woningen wordt vaak niet getoetst en mogelijk wordt het doel vaak niet bereikt. De gemeenten kunnen op dit punt winst boeken door voorlichting te geven, wel te toetsen en toezicht uit te oefenen. 4.1.7
Trappen
Wetgeving
Het Bouwbesluit geeft in afdeling 2.5 voor trappen in nieuwbouwwoningen onder andere de eisen van een optrede van maximaal 18,5 cm, een aantrede ter plaatse van de klimlijn van minimaal 22 cm en een breedte van een trap van minimaal 80 cm. De vrije hoogte boven een trap moet minimaal 2,30m zijn en de 16 trap zelf mag maximaal 4m hoog zijn . In Niedersachsen geldt voor een trap een minimumbreedte van 80 cm, een op- en aantrede van 20cm en 17 23 cm , in Duitsland geldt verder een vrije hoogte van minimaal 2m en een maximale hoogte van 3,42m. 18 Deze normen zijn opgenomen in DIN 18065 . Bevindingen
In elf van de veertien gevallen stonden in de vergunningbescheiden voldoende gegevens om de aanvraag op het aspect trappen te beoordelen. In één geval werd op de tekening een minimale afwijking van de norm geconstateerd. De betreffende gemeente heeft hier geen consequenties aan verbonden. Hoe de trap in dit bewuste geval is uitgevoerd was nog niet te beoordelen omdat de trap nog niet was geplaatst. Bij drie aanvragen ontbraken gegevens over de trap. In de praktijk is bij vijf trappen geconstateerd dat de uitvoering in orde was. In zeven gevallen was daar gezien het stadium van het werk nog niets over te zeggen. In twee gevallen is tijdens controles een afwijking geconstateerd. Hierbij waren de tekeningen die bij de vergunning hoorden wel akkoord en was dus sprake van bouwen in afwijking van de vergunning. In één geval werd ter plaatse een betonnen trap gestort, waarbij een afwijking ten opzichte van de vergunning is opgetreden. Deze is meteen gecorrigeerd. In het andere geval was nog niet bekend hoe de kwestie werd opgelost. Hier ging het om een vlieringtrap. Conclusie
Vaak worden bij de vergunningaanvraag gegevens over trappen aangeleverd. Er wordt niet altijd getoetst of aan de eisen wordt voldaan. In de praktijk blijken soms afwijkingen ten opzichte van de vergunning voor te komen. Tussen de Duitse en Nederlandse regelgeving zitten kleine verschillen. Wanneer een afwijking is aangetroffen is door de gemeenten handhavend opgetreden. Bij het storten van trappen in het werk kunnen zich makkelijker (kleine) afwijkingen voordoen, dan wanneer standaardtrappen worden toegepast. De uitvoering van de meeste trappen is in orde. 4.1.8
Daglichttoetreding
Wetgeving
In artikel/afdeling 3.20 van Bouwbesluit staat als eis voor de daglichttoetreding de zogenoemde equivalente daglichttoetreding van 10% van de vloeroppervlakte van het verblijfsgebied met een minimum van 0,5m² equivalente daglichttoetreding, bepaald volgens NEN 2057. NEN 2057 is een eenvoudige bepalingsmethode. Bij de Duitse bouw is geregeld sprake van diepe raamnissen. De Nederlandse eis houdt wel rekening met beperking in de daglichttoetreding door bijvoorbeeld overstekken, maar niet met die door zijdelingse afschermingen bij dieper liggende ramen. In Niedersachsen bestaat de eis dat het raamoppervlakte in een bewoonbare kamer minstens 1/8 deel van 19 het vloeroppervlak bedraagt, waarbij raamoppervlak beneden de 1,50m buitenbeschouwing blijft . Deze 20 eis lijkt hoger dan de Nederlandse .
16
Genoemde normen gelden niet voor een trap naar een zolder welke geen verblijfsgebied is. Niedersächsische Bauordnung, p. 101. 18 Building regulations ..., 2004, p. 77 en 79. 19 Niedersächsische Bauordnung, p. 106. 20 Het kan zijn dat het beeld wordt vertekend door een verschil in de vloeroppervlakteberekening. Dit is niet nader onderzocht. 17
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 19/38
Bevindingen
Uit de aanvraaggegevens is gebleken dat er geen problemen waren met betrekking tot de daglichttoetreding, uitgezonderd in één geval. De berekeningen wezen hier al op. Voor de betreffende gemeente is dit geen reden geweest om de vergunning te weigeren. Wel is gesteld dat er een extra dakraam moest worden geplaatst. Hier is geen toezicht op gehouden. In de praktijk is het niet aangebracht. Conclusie
Er zijn geen specifieke problemen gesignaleerd in relatie tot de eisen voor daglichttoetreding en de Duitse bouw. De diepte waarop een raam in het dakvlak ligt wordt niet als negatieve factor in de berekening opgevoerd. Dit neemt niet weg dat in de praktijk natuurlijk sprake kan zijn van een beperkte daglichttoetreding. 4.1.9
Hemelwaterafvoer
Wetgeving
Het Bouwbesluit 2003 schrijft in artikel 3.44 voor dat een voorziening voor de opvang en afvoer van hemelwater een volgens NEN 3215 bepaalde capaciteit heeft die tenminste gelijk is aan de volgens NEN 3215 bepaalde belasting van die voorziening. NEN 3215 geeft aan dat gerekend moet worden met een regenintensiteit van 300 l/s/ha. Deze regenintensiteit gaat er vanuit dat het HWA-systeem eens in de 5 jaar kan overlopen, wat acceptabel wordt geacht. De regenbelasting moet worden berekend op grond van NEN 3215 / NPR 3216. Uit informatie inzake de Duitse regels blijkt dat in Duitsland ook gerekend wordt met 300 l/s/ha (hoewel ook 21 wel waarden van 200 l/s/ha genoemd worden). Een en een ander conform de Duitse norm DIN 1986 . Bevindingen
In de meeste dossiers waren voldoende gegevens aanwezig om de hemelwaterafvoer te kunnen beoordelen. Er zijn echter geen concrete aanwijzingen dat de gemeenten de gegevens hebben getoetst. Door Duitse aannemers worden vaak koperen mastgoten toegepast. Deze ogen klein en er bestaat twijfel over de capaciteit. In acht van de onderzochte gevallen zijn dergelijke mastgoten toegepast. In de overige zes gevallen bakgoten. Bij twee onderzochte woningen is beoordeeld of aan de eisen wordt voldaan. In één geval is sprake van een koperen mastgoot van 110 mm en hemelwaterafvoeren van rond 100mm. Deze blijkt niet aan de eisen te voldoen. In het tweede geval is een bakgoot toegepast van ongeveer 180mm breed en 80mm hoog. Deze voldoet wel (zie voor berekeningen Bijlage 5). Conclusie
De koperen mastgoot blijkt niet altijd de vereiste capaciteit te hebben. Een berekening kan aantonen of goten aan de eisen voldoen. 4.1.10
Gemeentelijk bouw - en woningtoezicht
Vergunningverlening en toezicht op bouwplaats
Bij de verschillende onderwerpen is aan de orde geweest of de gemeente toezicht heeft uitgeoefend met betrekking tot de deelonderwerpen. Zowel het preventieve als het repressieve toezicht vindt met name op hoofdlijnen plaats. De zes door de VIN onderzochte gemeenten geven allemaal aan dat zij de bouwplannen die door Duitse aannemers uitgevoerd worden, niet anders toetsen dan de Nederlandse. Wel schenken ze extra aandacht aan de keuring van de wapening en aan het storten van de fundering. Ook geeft een aantal gemeenten aan dat zij in de sfeer van voorlichting een rol spelen en dat dat zeer effectief werkt. Dit is niet verwonderlijk gezien de verschillen in regelgeving en toezicht tussen Nederland en Duitsland. De gemeenten geven aan dat de Duitse aannemers, wanneer zij op afwijkingen worden gewezen, altijd tegemoet komen aan hun verplichtingen. De laatste tijd worden relatief weer meer nieuwe Duitse/buitenlandse aannemers in de regio actief en wordt weer voorlichting ingezet als middel om problemen te voorkomen.
21
Dossieronderzoek ....., 2005, p. 8.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 20/38
De kwaliteit van de vergunningverlening en het toezicht bij gemeenten wordt ook gemeten in reguliere VROM-brede onderzoeken van de VI. De resultaten uit die onderzoeken en de eventuele nazorgtrajecten corresponderen volledig met die uit dit onderzoek. Het komt geregeld voor dat bouwvergunningdossiers niet helemaal compleet zijn. Ook varieert de diepgang van de bouwplantoetsing en het bouwplaatstoezicht. Gemiddeld zijn bij VROM-gemeenteonderzoeken in de afgelopen jaren bij zo’n 11% van de woningbouwplannen (nieuwbouw) afwijkingen voor van de eisen van het Bouwbesluit aangetroffen. Het 22 gaat hierbij met name om ontwerpfouten . Afwijkingen van het Bouwbesluit komen dus niet alleen voor bij Duitse bouw. Er is in een paar gevallen geconstateerd dat in afwijking van de bouwvergunning wordt gebouwd. In één geval is daarbij sprake van ingrijpende wijzigingen in de woningindeling. De Duitse bouwwijze is op meerdere onderdelen meer ambachtelijk. Er wordt meer met halffabrikaten gewerkt die op de bouwplaats worden verwerkt. Daardoor vinden tijdens de bouw makkelijker aanpassingen plaats, bijvoorbeeld om tegemoet te komen aan de wensen van de opdrachtgevers, of omdat het in bouwtechnisch opzicht handiger uitkomt. Dit is iets om in het toezicht rekening mee te houden. Te hoge of lage eisen
Soms worden bij het toezicht oneigenlijke voorwaarden gesteld. Dit is bijvoorbeeld aan de orde gekomen bij de bevindingen met betrekking tot de sterkte van de funderingen. Ook is gesignaleerd dat bij een set Duitse constructieberekeningen, waarbij Nederlandse termen ter toelichting bij waren geschreven, toch Nederlandse berekeningen moesten worden ingeleverd. Het Besluit Indieningsvereisten Aanvraag Bouwvergunningen (BIAB) maakt dit door een verwijzing naar de Algemene Wet Bestuursrecht mogelijk, maar aan de zin van deze gemeentelijke eis in deze casus wordt getwijfeld. Aan de andere kant worden soms te makkelijk zaken als gelijkwaardig geaccepteerd, zoals bijvoorbeeld bleek bij de bevindingen bij hemelwaterafvoeren en ventilatievoorzieningen. Certificaten en gelijkwaardigheid
Duitse aannemers nemen voor de uitvoering van hun projecten vaak bouwmaterialen mee uit Duitsland. 23 Meestal zijn deze materialen aanzienlijk goedkoper dan in Nederland . Ook zijn de aannemers met deze materialen en producten bekend, die goed aansluiten op de detaillering en de constructie van de Duitse ontwerpen. De aannemer dient wanneer de opdrachtgever daar om vraagt aan te tonen dat de producten gelijkwaardig zijn aan de bestekspecificaties, de opdrachtgever moet op zijn beurt aan het gemeentelijk BWT aannemelijk maken dat wordt voldaan aan de eisen van de Nederlandse bouwregelgeving. Bij opdrachtgevers en BWT kunnen vragen rijzen over de kwaliteit, en/of de kwaliteitsborging, van een product, wanneer het om een product gaat dat minder bekend is in Nederland. BWT is bekend met de in Nederland gebruikelijke kwaliteitsborgingsystemen. Het aanwezig zijn van een ‘KOMO-certificaat’ geeft de toezichthouder voldoende bewijs dat aan de bouwregelgeving terzake is voldaan. KOMO-certificering is toegespitst op het voldoen van een bepaald product aan de prestatie-eisen van de Nederlandse bouwregels (Bouwbesluit). Echter vanuit het toezicht op de uitvoering van de bouwregelgeving kan het KOMO-certificaat niet worden geëist. Voor producten die niet zijn voorzien van een KOMO-certificaat geldt dat de opdrachtgever aan het BWT moet aantonen dat er een gebouw mee kan worden gebouwd waarmee wordt voldaan aan de bouwregelgeving. KOMO-attesten richten zich met name op prefabricage. Wanneer producten met een KOMO-certificaat worden toegepast, moeten die als een ondersteuning van de bouwaanvraag worden gezien. Als een opdrachtgever KOMO verkiest ten opzichte van een Duits certificaat is dat zijn zaak. In eerste instantie lijken bouwproducten voorzien van KOMO-certificaat in het voordeel in vergelijking met producten uit het buitenland. Echter circa de helft van de bouwproducten die in Nederland worden gebruikt zijn ook niet van een certificaat voorzien en ook met deze producten kunnen prima gebouwen worden ontworpen en gebouwd. KOMO-certificering is een kostbare aangelegenheid. Voor producten, buitenlandse én Nederlandse, die in Nederland slechts een beperkte afzetmogelijkheid hebben, is het vaak niet rendabel een dergelijk kwaliteitsborgingsysteem te hanteren. Producten die niet KOMO-gecertificeerd zijn kunnen echter net zo goed voldoen aan de bouwregelgeving. Het is dan vooral een kwestie van aantonen dat het gebouw waarin dit bouwproduct wordt toegepast daadwerkelijk voldoet aan de eisen van de bouwregelgeving.
22 23
Dossieronderzoek ....., 2005, p. 23. Concurrentie Duitse ..., 2004, p. 22 e.v.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 21/38
Het is aan marktpartijen of zij de extra kosten op de kwaliteitsborging willen betalen of producten verkiezen met wellicht een ander certificaat of kwaliteitsborgingsysteem. Duitse producten zijn doorgaans gebaseerd op Duitse normen. Het is voor een aanvrager van de bouwvergunning soms lastig om bij BWT aan te tonen dat zo’n product met Duitse specificaties kan voldoen aan bepaalde eisen van de Nederlandse bouwregelgeving. Overigens is dat slechts tijdelijk, omdat bouwproducten onder de CE-markering vallen en ook voor de Duitse bouwproducten geldt dat deze Duitse specificaties worden vervangen door Europese specificaties. In het geval CE -markering is aangebracht op een product is er sprake van een systematiek die algemeen geldend is voor alle Europese lidstaten en voldoende waarborg geeft voor die toepassingen waarop het product is getest, volgens de geharmoniseerde testmethoden in de Europese productnormen van toepassing op het specifieke bouwproduct of bouwmaterialen. Mogelijk helpt in de tussentijd voor die specifieke bouwproducten waarop nog geen CE-markering van toepassing is een beroep op de Werkgroep gelijkwaardigheid. Werkgroep Gelijkwaardigheid Aanvragers van bouwvergunning kunnen in bepaalde gevallen een beroep doen op de Werkgroep Gelijkwaardigheid. De werkgroep zet zich in voor heldere en bruikbare kennisoverdracht over alternatieve oplossingen, die de gemeenten ondersteunt bij de uitvoering van hun werk. Op de website www.BWTinfo.nl staan onder rubriek ‘Thema’s/Bouwtechniek/gelijkwaardigheid’ verschillende artikelen. In het ‘Rapport gelijkwaardige oplossingen’ van de Werkgroep, van 2-9-2005, staan achterin de vereisten om een potentieel gelijkwaardige oplossing bij de werkgroep in behandeling te kunnen geven. Het gaat er in hoofdzaak om dat er voldoende gegevens zijn (bijvoorbeeld Duitse normgegevens), er van een bepaald artikel van het Bouwbesluit 2003 afgeweken wordt en voorts dat wordt aangegeven waarom de oplossing lijkt te voldoen aan hetgeen met het voorschrift beoogd wordt. Een gemotiveerde ‘gelijkwaardige oplossing’ kan ingediend worden bij: De Vereniging Stadswerk Nederland p/a Van Overveld Bouwbesluit Advies BV Veurseweg 96 2252 AE Voorschoten e-mail:
[email protected]
Conclusie
Bouwplantoetsing en het toezicht op de bouwplaats vindt bij bouw door Duitse aannemers niet anders plaats dan bij bouw door Nederlandse aannemers, met als uitzondering het toezicht op de uitvoering van de fundering. Ook wordt Duitse aannemers voorlichting gegeven over de in de Nederland geldende eisen. Toetsing en toezicht vindt niet volledig plaats maar variëren wat betreft diepgang per onderwerp. Zowel in bouwwerken van Nederlandse als van Duitse aannemers komen afwijkingen ten opzichte van het Bouwbesluit voor. Bij Duitse bouw wordt soms gebouwd in afwijking van de bouwvergunning. Dit kan makkelijker dan bij de meeste Nederlandse bouw, omdat de Duitse bouw op onderdelen meer ambachtelijk en flexibel is dan de Nederlandse bouw en omdat de Duitse aannemers doorgaans geneigd zijn tegemoet te komen aan gewijzigde wensen van de opdrachtgever. In incidentele gevallen worden door gemeenten wel eens te hoge eisen gesteld, soms ook te lage. Er wordt zelden een beroep gedaan op gelijkwaardigheid of nagegaan of er voor een product een kwaliteitsverklaring is.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 22/38
5
Onderzoeksresultaten AI
5.1
Inleiding
De Arbeidsinspectie heeft, samen met medewerkers van de VIN en de betreffende gemeenten, negen bouwplaatsen bezocht in drie verschillende gemeenten in Noord-Nederland. Deze bouwplaatsen zijn geïnspecteerd conform de afspraken in het project bouwlocaties 2005 van de Arbeidsinspectie. De doelstelling van dit project was om via inspecties te controleren of werkgevers, werknemers en andere partijen (zzp-ers, uitvoerende partijen en opdrachtgevers) zich op bouwlocaties houden aan de Arbo-wet en regelgeving. Met name worden hier de onderwerpen geïnspecteerd die op de inspectielijst van het project staan vermeld. De resultaten van de inspecties waren beperkt, omdat op slechts drie van de negen bouwplaatsen een inspectie kon worden uitgevoerd. Op de overige bouwplaatsen waren geen werknemers aanwezig. Van deze bouwplaatsen is een tweetal in een later stadium alsnog door een inspecteur bezocht. De resultaten van die inspecties zijn in de volgende paragraaf meegenomen.
5.1.1
a.
Inspectieresultaten
Veilige werkplekken en toegangswegen (Artikel 3.2 Arbeidsomstandighedenbesluit) Arbeidsplaatsen op bouwplaatsen zijn veilig ingericht en kunnen veilig worden betreden en verlaten. •
b.
Tijdens 2 inspecties werd geconstateerd dat (kleine) sparingen in werkvloeren niet waren dichtgelegd met draagkrachtig materiaal dat tegen verschuiven is vastgezet.
Voorkomen valgevaar (Artikel 3.16 Arbeidsomstandighedenbesluit) Bij het verrichten van arbeid waarbij valgevaar bestaat is zo mogelijk een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer aangebracht of is het gevaar tegengegaan door het aanbrengen van doelmatige hekwerken, leuningen of andere dergelijke voorzieningen. • •
c.
Tijdens 3 inspecties werd geconstateerd dat langs de werkvloeren van de steigers geen dubbele leuningen en kantplanken waren aangebracht. Bij 1 van de inspecties werd geconstateerd dat de trapgatopening niet was dichtgelegd of was afgezet met leuningen.
Deugdelijke arbeidsmiddelen (Artikel 7.4 Arbeidsomstandighedenbesluit) Een arbeidsmiddel is zodanig geplaatst of ingericht dat het gevaar voor verschuiven, omvallen, kantelen, oververhitting, brand, ontploffing, blikseminslag en directe of indirecte aanraking met elektriciteit zoveel mogelijk is voorkomen. •
Bij 1 inspectie werd geconstateerd dat een steiger niet stabiel was opgebouwd en net was vastgezet aan het bouwwerk.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 23/38
d.
Onderhoud arbeidsmiddelen (Artikel 7.2 Arbeidsomstandighedenbesluit) De nodige maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat de arbeidsmiddelen tijdens de gehele gebruiksduur door toereikend onderhoud in een zodanige staat worden gehouden, dat gevaar voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers zoveel mogelijk is voorkomen. • • •
e.
Bij 1 inspectie werd een ladder aangetroffen die ernstig was beschadigd en waarvan de rubberdoppen tegen het wegglijden van de ladder ontbraken. Bij een andere inspectie was een bouwlift in slechte staat. In beide gevallen waren de arbeidsmiddelen niet aan een jaarlijkse keuring en beproeving onderworpen.
Gevaarlijke stoffen (Artikel 4.16 Arbeidsomstandighedenbesluit) Het blootstellen van werknemers aan concentraties van kankerverwekkende en mutagene stoffen in de inademinglucht boven de wettelijke grenswaarde. •
f.
Op 2 bouwplaatsen werd geconstateerd dat bij het zagen van kwartshoudende materialen (metselstenen en dakpannen) de vorming van kwartsstof niet werd voorkomen middels afzuiging aan de bron dan wel nat zagen.
Voorkomen van gevaar voor derden (Artikel 10 Arbeidsomstandighedenwet) Indien bij of in rechtstreeks verband met de arbeid die de werkgever door zijn werknemers doet verrichten in een bedrijf of een inrichting of in de onmiddellijke omgeving daarvan gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, neemt de werkgever doeltreffende maatregelen ter voorkoming van dat gevaar. •
5.1.2
Op 1 bouwplaats waar geen werknemers aanwezig waren werd een cementmolen aangetroffen welke niet spanningloos was gemaakt.
Handhaving
Op alle bouwplaatsen waar een inspectie heeft plaatsgevonden is dezelfde dag, of een dag later, gecontroleerd of de geconstateerde overtredingen waren opgeheven. De overtredingen genoemd onder a, b en c werden op de dag van de inspectie opgeheven. De ladder en de bouwlift werden door de bouwbedrijven buiten werking gesteld en later vervangen. De metselstenen en de dakpannen werden na de inspecties nat gezaagd, zodat geen stofvorming meer kon optreden. De cementmolen werd na beëindiging van de werkzaamheden stroomloos gemaakt. Op één bouwplaats bestond voor de aanwezige werknemers direct gevaar voor vallen van hoogte. Het werk van deze werknemers is door de inspecteur stilgelegd. Tegen de betreffende werkgever is een boeterapport opgemaakt, op grond waarvan de werkgever een boete kan krijgen opgelegd.
5.1.3
Overige bevindingen
Hoewel de normen ten aanzien van arbeidsomstandigheden op bouwplaatsen in Nederland en Duitsland op nagenoeg een gelijk niveau liggen, worden door de AI bij Duitse aannemers relatief veel overtredingen van de Nederlandse arbowetgeving geconstateerd. De oorzaak hiervoor ligt deels bij onbekendheid met de Nederlandse wetgeving bij Duitse aannemersbedrijven, deels ook bij een mindere aandacht voor toepassing van deze regelgeving. Voorts geldt dat Duitse aannemers in Duitsland minder gewend zijn aan controles op arbeidsomstandigheden. Vanuit de AI is de laatste jaren regelmatig in Duitsland voorlichting gegeven over het Nederlandse toezicht op arbeidsomstandigheden op bouwplaatsen, de hier geldende normeringen en het systeem van handhaving op dit gebied. Deze voorlichting is gegeven aan diverse Duitse partijen: werkgevers (aannemersbedrijven), werkgeversen werknemersorganisaties (Kreishandwerkerschaft en IG-Bau) en toezichthouders (Staatliches Gewerbeaufsichtsamt). In de komende tijd zal deze voorlichting worden voortgezet.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 24/38
6
Conclusies
Dit onderzoek geeft antwoord op de vraag of de woningbouw in Noord-Nederland die door Duitse aannemers wordt uitgevoerd, voldoet aan de Nederlandse eisen in wet- en regelgeving. Daartoe zijn de onderstaande zaken aan de orde gekomen. Met betrekking tot de bouw van de woningen:
• • •
Is bij de verlening van de bouwvergunning voldoende getoetst of de bouwplannen voldoen aan de wet- en regelgeving? Wordt er op de bouwplaats gebouwd conform de vergunning? Wordt er door de gemeenten voldoende toezicht gehouden op de bouw?
Met betrekking tot de arbeidsomstandigheden tijdens de bouw:
•
Wordt er op de bouwplaats gewerkt conform de regels in de arbowetgeving?
In onderstaande paragrafen worden de conclusies van het onderzoek verwoord.
6.1
Voldoen Duitse aannemers aan de VROM-regelgeving?
Uit het onderzoek blijkt dat Duitse bouwers grotendeels aan de Nederlandse wet- en regelgeving voldoen. Hierin verschillen zij nauwelijks van hun Nederlandse collega’s. Dit laatste blijkt uit een vergelijking met de uitkomsten van de VROM-gemeenteonderzoeken. Het signaal dat de gemeenten onvoldoende toezicht houden op de bouw door Duitse aannemers is evenmin bevestigd. Vervolgonderzoek is gezien de resultaten van het onderzoek niet nodig. Deze conclusies zijn gebaseerd op bevindingen die staan samengevat in de volgende paragrafen en tevens de grafiek op de volgende pagina. 6.1.1
Bouwplannen
Bij de verlening van de bouwvergunning is voldoende getoetst of de bouwplannen voldoen aan de Nederlandse wet - en regelgeving. In het merendeel van de dossiers was voldoende informatie aanwezig om de bouwplannen te kunnen beoordelen. Een paar onderwerpen zijn minder goed gedocumenteerd. Dit is het geval met betrekking tot de isolatie van de begane grond vloer, de inbraakwerendheid, en de toegankelijkheid (drempelhoogte). Dit kan te maken hebben met de verschillen in bouwgewoonten tussen Duitse en Nederlandse aannemers (zie hieronder). Daarnaast wordt niet in alle gevallen getoetst, ook al zijn de gegevens aanwezig. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de gootcapaciteit. Gemeenten wordt aangeraden te letten op de compleetheid van de bouwvergunningaanvraag, in het bijzonder voor deze onderwerpen. En daarnaast om zo nodig berekeningen uit te (laten) voeren om te toetsen of de bouwplannen voldoen aan de regels.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 25/38
Samenvatting bevindingen dossieronderzoek
14 13 12
12
12
12 11
10
10
9
9
8
8
8 7
6
6 5 5 4
5 4
4
3 2
3 2
2
2
3
2
2 1
0
0
Fundering (sterkte)
5
1
1
1
0 24
wel gegevens
Fundering (isolatie)
Isolatie gevels en kap
geen/ onvoldoende gegevens
@Plus voetnoten
24 25 26 27
Ventilatie
25
Deurhoogte
uitvoering in orde
26
Inbraak
uitvoering onbekend
Trap
Goot
27
uitvoering niet in orde
@
24
Was in één geval niet cf. Bouwbesluit 2003, maar de vergunningaanvraag was van eerder datum en de vergunning is ver buiten de termijn verleend. In één geval was de fundering niet cf. de vergunning uitgevoerd, maar voldeed hij vermoedelijk wel aan de sterkte-eisen van het Bouwbesluit. In het andere geval is de uitvoeringsfout in het werk hersteld. 25 In drie van de vijf gevallen waar de uitvoering in orde is bevonden, was sprak van een gebalanceerd ventilatiesysteem. 26 In één geval werd niet voldaan aan het Bouwbesluit 2003 maar was dit niet vereist want er was sprake van een oude aanvraag. In de tabel is het aspect drempelhoogte buiten beschouwing gelaten. Hierover is in de dossiers nauwelijks informatie te vinden en in de praktijk wordt ook zelden aan de eis voldaan. Dit is derhalve wel een aandachtspunt. 27 Waar de gootcapaciteit voldoet gaat het in vier gevallen om bakgoten. VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 26/38
6.1.2
Uitvoering bouw
Uit het onderzoek blijkt dat Duitse bouwmethoden en materiaalgebruik verschillen vertonen met die in Nederland. Hieronder staan de belangrijkste verschillen aangegeven. 28
Verschillen in bouwmethoden- en gewoonten .
Sterkte van de fundering
Isolatie van de fundering (koudebruggen) Isolatie daken
Toegankelijkheid woning; drempelhoogte Ventilatie
Capaciteit van dakgoten Trap
Nederlandse Duitse bouwgewoonten bouwgewoonten Bouwen met kruipruimte: beton Kruipruimteloos: betonbalken storten met bekisting en vloeren direct storten op zand afgedekt met folie, nadat leidingen en wapening zijn aangebracht. “Warme fundering’: isolatie ‘Koude fundering’: isolatie aan wordt aan de onderzijde van de bovenzijde van fundering en de fundering aangebracht. begane grond vloer. Toepassing van systeemplaten Toepassing van sporenkap met geïntegreerde isolatie met aanbrengen isolatie ter plekke Stelkozijnen Montagekozijnen Mechanisch ventilatiesysteem met natuurlijke toevoer: toepassen van ramen met ventilatieroosters Bakgoten Kant en klare trappen
Gebruik van draai-kiepramen als ventilatievoorziening, zonder ventilatieroosters Mastgoten In werk gemaakte trappen
Ondanks de verschillen in bouwregels, bouwmethoden en materiaal gebruik voldoen Duitse aannemers bij de uitvoering van de bouwplannen in ongeveer gelijke mate aan de Nederlandse bouwregelgeving als de 29 Nederlandse aannemers. Soms worden betere resultaten bereikt ten opzichte van het Bouwbesluit , maar op andere punten voldoet de Duitse bouw niet altijd aan de Nederlandse voorschriften. Hier is dus extra aandacht voor nodig. Ventilatie
In Duitsland is men gewend om draai-kiepramen te gebruiken als ventilatievoorziening. In Nederland is het voorschrift dat in verblijfsruimten een mogelijkheid is voor luchtverversing. Dit kan door een ventilatierooster, een draai- of schuifraam, een klap- of klepraam, een luik, etc. Er zijn aanvullende eisen gesteld aan de ramen, onder andere dat zij meerdere standen kennen (dus naast ‘open’ en ‘dicht’ nog een stand). Ook mag het energieverbruik niet te veel toenemen (in vaktermen: de EPC mag niet meer dan 1 30 bedragen ). Draaikiepramen kunnen meestal niet aan deze eisen voldoen. Een goede ventilatie is belangrijk voor een gezond binnenmilieu. Isoleren van de fundering
In Duitsland is men gewend om te bouwen met een zogenoemde ‘koude fundering’: er wordt isolatie aangebracht op de bovenzijde van de fundering en de begane grond vloer. Dat is een gevolg van het ‘kruipruimteloos’ bouwen: betonbalken en vloeren rusten direct op het zand. De Nederlandse regelgeving schrijft voor dat de buitenschil van een gebouw in een bepaalde mate moet isoleren. Om de ‘koude fundering’ hieraan te laten voldoen, kunnen holle bakstenen of blokken foamglas geplaatst worden onder de binnenspouwbladen. Op die manier wordt voorkomen dat de kou via de vloerplaat naar de binnenspouwmuur doorslaat en ook dat vochtproblemen ontstaan. 28
Het gaat hierbij om de tegenwoordig meest gangbare bouwmethoden- en gebruiken. Bijvoorbeeld: het kruipruimteloos bouwen heeft enkele voordelen (zie Bijlage 1) en de EPC van 1 (Concurrentie Duitse ....., 30 maart 2005, p. 11; let wel: sinds 1 januari 2006 is de norm aangescherpt tot 0,8. Of hieraan wordt voldaan is niet onderzocht). 30 De EPC is sinds 1 januari 2006 aangescherpt tot 0,8. 29
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 27/38
Toegankelijkheid (deurhoogtes en drempelhoogte)
In Duitsland geldt een norm voor de breedte van een binnendeur van 0,80m en van 0,90m voor een buitendeur. Er is geen eis voor de deurhoogte. De Duitse standaarddeuren zijn vaak niet hoger dan 2,25m. In Nederland dienen binnen- en toegangsdeuren minimaal 0,85m breed te zijn en 2,30m hoog. De Duitse regelgeving kent verder geen toegankelijkheidseis met betrekking tot de drempelhoogte. In Nederland mag deze bij een toegangsdeur niet hoger zijn dan 2 cm. In Duitsland zijn montagekozijnen gangbaar. Bij dit type kozijnen kan moeilijk aan de Nederlandse eis omtrent de maximale drempelhoogte van een toegangsdeur worden voldaan. Tuindeuren en deuren naar bijvoorbeeld een buitenberging zijn vaak geen toegangsdeur in de zin van het Bouwbesluit. Hier gelden de genoemde eisen niet, maar het verdient aanbeveling om toch alle deuren in een woning te ontwerpen met deze afmetingen. Dakgoten
In Duitsland past men veelal mastgoten toe. Dit zijn halfronde goten. Zij ogen kleiner dan de zogenoemde bakgoten die in Nederland gewoonlijk worden gebruikt. Ze ogen niet alleen kleiner, de capaciteit aan water die ze kunnen verwerken, is ook daadwerkelijk kleiner dan die van de bakgoten. Daarmee voldoen ze niet altijd aan de Nederlandse regels, die een minimum geven voor de capaciteit (300 liter/seconde/ha). Overige onderwerpen
Bij trappen, deuren (hoogte en breedte), daglichttoetreding en isolatie van gevels en daken lijken zich nauwelijks tot geen problemen voor te doen, met uitzondering van een potentieel probleem bij de afdichting bij montagekozijnen. 6.1.3
Toezicht door gemeenten
De meeste in het onderzoek betrokken gemeenten houden toezicht op het niveau dat voor hen gebruikelijk is. Zij maken daarbij geen onderscheid tussen bouw door Nederlandse of Duitse aannemers. Sommige gemeenten besteden extra aandacht aan de verschillen tussen Nederland en Duitsland: door voorlichting en door in de controle goed te letten op de verschilpunten in bouwmethoden. Dit leidt tot goede resultaten, namelijk het voldoen aan de Nederlandse normen. Enkele aspecten behoeven wat extra aandacht, zoals de volledigheid van de dossiers en de toetsing in relatie tot de hierboven genoemde specifieke onderwerpen. Sommige gemeenten stellen eisen die boven het niveau van het Bouwbesluit uitgaan. Dit is niet toegestaan. Verder wordt niet altijd op een juiste en/of efficiënte manier omgegaan met de mogelijkheid van een beroep op gelijkwaardigheid of gebruik gemaakt van kwaliteitsverklaringen. Dit zijn middelen die de toezichtslast zouden kunnen verlichten. 6.1.4
Oorzaak afwijkingen
Daar waar de woningen niet (geheel) voldeden aan de regels zijn de afwijkingen enerzijds terug te leiden tot een niet bekend zijn met de Nederlandse regelgeving en het soms in Duitsland hanteren van lagere eisen. Anderzijds is men gewend zijn aan andere bouwmethodes of andere materialen. Van een moedwillig, structureel afwijken is in het onderzoek niets gebleken. Gemeenten en particulieren (de opdrachtgevers voor de bouw) zijn andersom veelal minder goed bekend met de Duitse bouwmethoden, wat het gemeentelijke toezicht en het opdrachtgeverschap bemoeilijkt.
6.2
Voldoen Duitse aannemers aan de Arbo-regelgeving?
Bij in Nederland werkzame Duitse aannemers worden regelmatig tekortkomingen geconstateerd ten aanzien van de naleving van de Nederlandse arbowetgeving. Relatief meer dan bij Nederlandse aannemers. De tekortkomingen betreffen voornamelijk het onvoldoende tegengaan van het gevaar voor vallen, onvoldoende kwaliteit van arbeidsmiddelen en het werken met niet-gekeurde arbeidsmiddelen. De oorzaak hiervoor ligt deels bij onbekendheid met de Nederlandse wetgeving bij Duitse aannemersbedrijven, deels ook bij een mindere aandacht voor toepassing van deze regelgeving. Voorts geldt dat Duitse aannemers in Duitsland minder gewend zijn aan controles op arbeidsomstandigheden.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 28/38
7
Aanbevelingen
7.1
In relatie tot Arbo-regelgeving
De AI doet geen aanbevelingen. Daarvoor is het aantal inspecties dat in het kader van dit onderzoek is verricht veel te klein. Vanuit de AI is de laatste jaren regelmatig in Duitsland voorlichting gegeven over het Nederlandse toezicht op arbeidsomstandigheden op bouwplaatsen, de hier geldende normeringen en het systeem van handhaving op dit gebied. Wegens de goede ervaringen hiermee zal deze voorlichting in de komende tijd worden voortgezet.
7.2
In relatie tot VROM-regelgeving
Richting gemeenten / Vereniging BWT Nederland / VNG
-
Geef voorlichting aan buitenlandse aannemers die zich binnen de gemeente aandienen over de Nederlandse eisen. Met name op punten waarvan het bekend is dat zij in de Duitse regelgeving afwijken van de Nederlandse regelgeving. Let bij toetsing van vergunningaanvragen van Duitse aannemers en toezicht vooral op koude bruggen, ventilatie, goten en fundering Neem het Bouwbesluit als uitgangspunt voor het toetsen van bouwaanvragen. Eisen die hoger of lager liggen zijn niet toegestaan. Op de aanvrager rust, indien dit aan de orde is, de plicht om gelijkwaardigheid aan te tonen. Bij twijfel of toegepaste materialen voldoen aan de Nederlandse richtlijnen, bijvoorbeeld bij het ontbreken van CE-markering, kan in veel gevallen een beroep worden gedaan op de Werkgroep Gelijkwaardigheid.
Richting opdrachtgever / consumentenorganisaties (VEH)
-
Zorg ervoor dat particuliere opdrachtgevers goed op de hoogte zijn van hun verantwoordelijkheden om aan de regelgeving te voldoen en van de aandachtspunten bij het bouwen met een Duitse aannemer. Het Informatiecentrum Eigen Bouw (ICEB) kan hierbij van dienst zijn, www.iceb.nl .
Richting Duitse aannemers / Duitse brancheorganisaties
-
-
Er zijn verschillen in bouwregels en toezicht tussen Nederland en Duitsland. Neem kennis van de verschillen en hou daar bij de bouw rekening mee. Vooraf overleg hierover met de gemeente kan problemen voorkomen. Voor de branche is het te overwegen gemeenschappelijk kwaliteitsverklaringen of certificering voor Duitse producten aan te vragen, bijvoorbeeld voor gevelelementen.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 29/38
Bijlage 1
Fundering31
Kruipruimteloos bouwen
De traditionele kruipruimteloze fundering van een Duitse woning met betonbalken en vloeren, die direct op zand en folie wordt gestort (op grondslag), nadat leidingen en wapening zijn aangebracht, is aan de orde geweest bij 4.1.1 en 4.1.2 Op de betonvloer wordt de woning verder opgebouwd. Alle isolatie wordt aan de bovenzijde van de fundering aangebracht, zodat sprake is van een ‘koude’ fundering (in tegenstelling tot de ‘warme’ fundering in Nederland). Hieronder is dit schematisch weergegeven.
de ‘Duitse’ methode
de ‘Nederlandse’ methode
Baksteen metselwerk Kalkzandsteen isolatiemateriaal Beton / cementdekvloer
Het rapport ‘Bouwen met of zonder kruipruimte’ van Stichting Bouwresearch (1995) is tamelijk positief over kruipruimteloos bouwen. Bouwen zonder kruipruimte is meestal goedkoper dan bouwen met kruipruimte. Niet alleen de kosten voor de fundering en de vloerconstructie liggen meestal lager, maar ook de kosten van bouwrijp maken. Bouwfysisch bestaat er zelfs een voorkeur voor bouwen zonder kruipruimte. Via de vloer ontsnapt minder warmte. Bij hoge grondwaterstand neemt de kans op het optreden van vochtoverlast in de woonruimte af. Er hoeven immers geen maatregelen worden getroffen om de kruipruimte droog te houden. Voorts levert de begane grondvloer een goede luchtdichtheid, door het achterwege blijven van het kruipluik. Een in het werk gestorte vloer levert bovendien een zeer goede luchtdichtheid. Bij kruipruimteloos bouwen moet er voor gezorgd worden dat de aanlegdiepte van de funderingsbalk zich op 0,60 m beneden het maaiveld bevindt, in verband met de vorstgrens. Een nadeel van kruipruimteloos bouwen is natuurlijk dat de rioleringsleiding en andere leidingen moeten worden ingestort. Belangrijk daarbij is de aansluiting van deze leidingen op de huisaansluitingen, in verband met gevoeligheid voor zettingen. Met ingestorte leidingen verdwijnt het gemak waarmee 31
Zie voor extra informatie over de onderwerpen uit de Bijlagen: Dossieronderzoek bouwen door Duitse aannemers in Nederland – in opdracht van VIN, door PRC, 2 december 2005. VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 30/38
wijzigingen in de plattegrond van de woning kunnen worden doorgevoerd. De leidingen zijn ook niet meer toegankelijk voor onderhoud en reparatie. Leidingen moeten worden ingevoerd via een mantelbuis. Fouten in het afschot van de riolering kunnen niet meer worden gecorrigeerd. De aanleg dient dus met extra zorg te geschieden. Zolang bij de uitvoering maar voldoende gelet wordt op de dichtheid van de riolering en er voldoende ontstoppingsstukken zijn is er geen enkel probleem. Bij een ongeïsoleerde vloer kan dit theoretisch een probleem opleveren. Door toepassing van een vorstrand zouden er echter geen problemen moeten kunnen ontstaan. Een ander mogelijk nadeel van kruipruimteloos bouwen is dat de ruimte die als gevolg van zettingen van de ondergrond onder de vloer zal ontstaan niet geventileerd wordt. Anderzijds is weer een voordeel dat de luchtlekken van de kruipruimte naar de spouw, die vaak gevormd worden door de ventilatievoorzieningen ten behoeve van de kruipruimte, niet aan de orde zijn. Het kruipruimteloos bouwen wordt overigens ook een steeds gangbaarder fenomeen bij Nederlandse aannemers. Conclusie
Kruipruimteloos bouwen is meestal goedkoper en biedt een aantal bouwtechnische en bouwfysische voordelen (mits goed uitgevoerd), maar heeft als belangrijkste nadeel dat de leidingen moeten worden ingestort.
Isolatie
Bij de Duitse funderingmethode wordt zoals hiervoor ter sprake kwam de isolatie aan de bovenzijde van de fundering aangebracht. Hierdoor is sprake is van een ‘koude’ fundering. Om aan de Nederlandse eisen te kunnen voldoen moet een koudebrug tussen de vloerplaat en de binnenspouwmuur worden voorkomen. Dit kan door een isolerende voorziening te treffen waarbij een onderbreking wordt bewerkstelligd door holle bakstenen of blokken foamglas te plaatsen onder de binnenspouwbladen. Op die manier wordt voorkomen dat kou via de vloerplaat naar de binnenspouwmuur doorslaat. Isolatie aan de bovenzijde van de fundering scheelt in de kosten doordat minder m² isolatiemateriaal en bovendien ook goedkoper isolatiemateriaal kan worden toegepast.
Zowel in Duitsland als in Nederland wordt bij vloeren op grondslag gebruik gemaakt van isolerende ‘stenen’ als onderste laag onder binnenwanden. Doordat er in Nederland weinig zonder kruipruimte wordt gebouwd is er het aanbod van dergelijke materialen gering. In Nederland wordt slechts gewerkt met isolatieblokken van het merk Foamglas: cellulair glas zonder schuimmiddel. Kimstenen (holle keramische (strengpers)stenen worden in Nederland niet of nauwelijks toegepast en zijn (voor zover bekend) niet in Nederland leverbaar. In Duitsland wordt veel gewerkt met de kalkzandsteen ISOkimstein, die voldoet aan de Duitse DIN V 106 (kalkzandsteen). Andere typen zijn keramische holle bakstenen met vergelijkbare kenmerken als de kalkzandsteen variant. Gegevens van beide materialen zijn: Foamglas:
Kimsteen:
isolatiewaarde ? = 0,04 – 0,05 W/mK, 2 druksterkte 0,5 – 1,6 N/mm (alleen bruikbaar bij lichtere binnenwanden tot maximaal 2 bouwlagen); isolatiewaarde ? = 0,27 – 0,33 W/mK 2 Druksterkte 12 N/mm (vergelijkbaar met normale kalkzandsteen, dus toepas baar als onderlaag in bijna alle situaties).
Een laag foamglas onderbreekt de verbinding tussen binnenspouwblad en fundering, waardoor een koudebrugonderbrekening wordt bewerkstelligd. Er is sprake van één doorlopende isolatielaag. VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 31/38
De standaard toegepaste dikte van foamglas, waarbij over het algemeen wordt voldaan aan de eis met betrekking tot de f-factor, is 50 mm. Door de lagere warmteweerstand is bij toepassing van een keramische of kalkzandsteen kimsteen een hoogte van minimaal 200 – 250 mm benodigd. De foto laat een voorbeeld zien van de toepassing van een KS-ISO kimsteen.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 32/38
Bijlage 2
Ventilatie
Achtergrondinformatie
Ingevolge afdeling 3.10 en 3.12 van het Bouwbesluit dienen bepaalde ruimten een voorziening voor luchtverversing te hebben, bestaande uit een component voor toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnenlucht. Een component kan zijn een ventilatierooster, een draai- of schuifraam, een klap- of klepraam, een luik etc. (zie artikel 3.1 NEN 1087). Draaikiepramen kunnen eventueel een alternatief zijn. Er moet wel zijn voldaan aan alle eisen van het Bouwbesluit, met name: Eisen voor wat betreft regelbaarheid, artikel 3.50 Bouwbesluit 2003: “Een component voor toevoer van verse lucht is door de gebruiker regelbaar in het gebied van 0 procent tot 25 procent van de capaciteit (…). De voorziening laat in de nulstand niet meer door dan 10 procent van de capaciteit. De fijnregeling heeft, bepaald volgens NEN 1087, naast de nulstand, ten minste twee instelstanden die onderling ten minste 10 procent van de capaciteit verschillen. De luchtvolumestroom door een zelfregelende voorziening mag over het drukverschil van 1 Pa tot 25 Pa niet meer dan 20 procent van de nominale capaciteit verschillen.” Dit wil zeggen dat draai-kiepramen, naast een 0-stand (gesloten) twee standen tussen 0% en 25% moeten hebben. Normaliter is wel één stand aanwezig (de kiepstand); er zou nog een soort ‘kierstand’ aanwezig moeten zijn om aan dit voorschrift te voldoen. Eisen voor wat betreft comfort, artikel 3.49: “De toevoer van verse lucht ve roorzaakt in de leefzone van een verblijfsgebied voor het verblijven van mensen een volgens NEN 1087 bepaalde luchtsnelheid die niet groter is dan 0,2 m/s.” Bescherming tegen geluid van buiten, artikel 3.2: “Een uitwendige scheidingsconstructie van een gebruiksfunctie die gevoelig is voor industrie-, weg- of railverkeerslawaai, die de scheiding vormt tussen verblijfsgebied en de buitenlucht, heeft een volgens NEN 5077 bepaalde karakteristieke geluidswering, die niet kleiner is dan het verschil tussen de volgens de Wet geluidhinder bepaalde geluidsbelasting van die scheidingsconstructie en de grenswaarde voor het geluidsniveau in het verblijfsgebied als aangegeven in tabel 3.1, met een minimum van 20 dB(A)”. De grens waarde voor een woonfunctie is 35 db(A). Eisen voor wat betreft wering van vocht van buiten, artikel 3.23 lid 1: “Een uitwendige scheidingsconstructie van een verblijfsgebied, een toiletruimte of een badruimte is, bepaald volgens NEN 2778, waterdicht“ . Draaikiepramen kunnen in de regel niet aan al deze eisen voldoen: Ze bieden vaak niet de regelbaarheid van artikel 3.50. Draaikiepramen hebben meestal maar twee standen (open en dicht), en hebben dus niet ten minste één extra instelmogelijkheid (naast de stand gesloten of dicht) binnen het gebied van 0% tot 25% van de nominale capaciteit zoals in artikel 3.50 vereist (de ‘kierstand’, zoals hiervoor beschreven). En al zouden ze wel één extra instelmogelijkheid hebben, dan moet nog via een meting worden bepaald of aan de eis wordt voldaan. Ze bieden in het algemeen niet het thermisch comfort van artikel 3.49. Volgens de NPR 1088:1999 moet de onderzijde van het constructieonderdeel, zijnde de ventilatiecomponent voor de luchttoevoer, in de gevel ten minste 1,8 m boven de aangrenzende vloer zijn aangebracht. Bij draaikiepramen is de onderzijde van de verticale spleet die ontstaat bij opening van het raam meestal lager. In dat geval kan eventueel toch aan de comforteis worden voldaan onder de voorwaarde dat de maximale capaciteit van de VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 33/38
3
ventilatiecomponent niet meer bedraagt dan 21 dm /s (NPR 1088). Dit kan alleen via meting worden bepaald. Ze bieden in het algemeen niet de vereiste geluidswering van artikel 3.2. De geluidsweerstand van een gevel wordt namelijk bepaald met geopende ventilatievoorziening. Een ventilatierooster geeft een veel betere geluidsweerstand dan een draaikiepraam of een kantelraam. Dit kan alleen door meting worden bepaald. Ze bieden in het algemeen niet de vereiste regenwerendheid, omdat ook hier de regenwerendheid moet worden bepaald met geopende ventilatievoorziening. De toepassing van draai- kiepramen heeft tenslotte tot consequentie dat de EPC hoger zal uitvallen en daarmee vermoedelijk de grenswaarde van 1 zal overschrijden.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 34/38
Bijlage 3
Toegankelijkheid
Bij Duitse montagekozijnen is altijd sprake van een hogere drempel dan bij de toepassing van (in Nederland gebruikelijke) stelkozijnen. Bij montagekozijnen wordt voor de samenhang van het kozijn veelal een onderregel in het kozijn aangebracht (zie schematische illustratie hieronder).
Montagekozijn; onderregel noodzakelijk voor vormvastheid kozijn
Vormvastheid door fixatie in stelkozijn
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 35/38
Bijlage 4
Inbraakwerendheid
In één geval waren Duitse testrapporten van het PIV (Prüfinstitut Schlüsser und Beschläge Velbert) aanwezig. Getest is volgens DIN V ENV 1627 WK 2. Dit is een Europese (voor)norm . WK2 = weerstandsklasse 2. Dit komt vrijwel overeen met de Nederlandse weerstandsklasse 2 en voldoet dus aan de voorschriften Bouwbesluit 2003. In een ander geval waren KOMO productcertificaten aanwezig, 1- of 2 sterren SKG, voor het toegepaste hang- en sluitwerk. Het Rehau systeem voor kunststof gevelelementen heeft een KOMO attest, met weerstandsklasse 2, afgegeven door KIWA. Dit lijkt ook in orde, hoewel er niet voor alle onderdelen een KOMO attest aanwezig is. In nog een ander geval was een KOMO-attest aanwezig voor Weru Classico – Nobile en Moda profielsysteem, wat een kozijngevelelement is. Ook worden in DIN 18045, DIN 18073 en DIN 18103 inbraakweerstandsklassen aangegeven voor ramen, rolluiken, zonneschermen en deuren. Deze zijn in dit project niet nader onderzocht, maar onderzoek op gelijkwaardigheid lijkt zinvol.
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 36/38
Bijlage 5
Hemelwaterafvoerberekening
Op grond van NEN 3215 / NPR 3216 moet rekening gehouden worden met een regenbelasting Qh volgens de volgende formule: Qh =
axixßxF a = reductiefactor regenintensiteit; 1 bij hellende daken 2 i = regenintensiteit; 300 l/s/ha = 0,03 liter per seconde per m ? ? ß = reductiefactor voor de dakbreedte; 1 voor daken tot 45 en 0,8 voor daken tot 60 F = oppervlakte van het dak, lengte x breedte
Voor gemiddelde daken (en dat geldt ook voor de daken in dit onderzoek) geldt een waarde van Qh = 1 x 0,03 x 0,8 x F = 0,024F. De afvoercapaciteit van een HWA-systeem moet minimaal gelijk zijn aan: 2,5
Qa = µ x r x g x d µ = r = g = d =
0,5
constante; 4100 m /s factor voor instroming; voor een normale HWA-aansluiting is deze 1 factor voor de afvoer; afhankelijk van de gootafmetingen is deze 0,6 of 0,3 binnenmiddellijn van de HWA in meters; diameter van de buis minus 0,004m
In onderstaande tabel is de afvoercapaciteit gegeven voor verschillende goten en verschillende diameters (l/s). HWA
goothoogte > diameter HWA (g = 0,6) 80 mm 4,45 100 mm 7,78 Afvoercapaciteit in liters per seconde
goothoogte < diameter HWA (g = 0,3) 2,23 3,89
Overige eisen die op basis van NEN 3215 gelden zijn: - Minimale afmetingen van goten (zie de figuur uit NEN 3215 op de volgende pagina); - Maximale lengte van dakgoten: 10 meter voor HWA rond 80mm en 20 meter voor HWA groter dan 80mm en kleiner dan 125mm;
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 37/38
VROM-Inspectie juli 2006 Bouwen door Duitse aannemers in Nederland
Pagina 38/38