BLOK 1 - O NTMOETING MET G OD Les 1
D E B IJBEL Deze les gaat over de Bijbel, het boek waarin God zich aan mensen bekend maakt. We denken na over het ontstaan en de inhoud van de Bijbel.
Les 2
G ODS SCHEPPING + D E BREUK MET G OD Hierin gaat het over God als Schepper. We luisteren naar wat de Bijbel zegt over het ontstaan van de wereld. Het gaat ook over de oorsprong van het kwaad. We ontmoeten God als een Schepper die contact zoekt met weglopers.
Les 3
G ODS OPLOSSING In deze les zien we de rode draad die door de hele Bijbel loopt. Deze rode draad laat zien hoe afgedwaalde mensen hun God weer kunnen ontmoeten.
Les 1 D E BIJBEL Bedoeling van deze les: * * *
Wat is de Bijbel voor een boek? Hoe is de Bijbel ontstaan? Wat is het geheim van de Bijbel?
Inleiding Je kunt heel verschillende dingen in de Bijbel vinden: spannende verhalen, ontroerende liederen, gedichten en wijze gedachten. Niet voor niets is de Bijbel het meest verkochte en meest vertaalde boek aller tijden. De Bijbel is een eerlijk boek, vol met wat ons bezighoudt. Heb je hoop dat de geschie“Wanneer ik in de denis een doel gevangenis gezet werd en heeft en dat ik mocht maar één boek er een betere meenemen, dan koos ik de toekomst zal zijn? De Bijbel spreekt van die hoop! Denk je na over de enorme mogelijkheden van de mensheid, maar ook over de afschuwelijke drama’s die wij creëren? De Bijbel verklaart beide kanten van de mens. Ben je op zoek naar rust en zekerheid in een wereld van haast en stress? De Bijbel vertelt hoe je die krijgen kunt! Kortom, de Bijbel is een heel boeiend boek.
Gesprek 1 Kun je je voorstellen waarom Goethe dit zei?
Bibliotheekje Het woord ‘Bijbel’ is afgeleid van het Griekse woord ‘biblia’, dat boeken betekent (ons woord bibliotheek komt ook van datzelfde woord). De Bijbel is dan ook een verzameling boeken, 66 in totaal.
Zoeken in de Bijbel Voorin de Bijbel staat een inhoudsopgave met alle namen van de 66 bijbelboeken. De bijbelboeken zijn verdeeld in hoofdstukken. Het aantal hoofstukken verschilt sterk per boek (Psalmen bijvoorbeeld heeft er 150 en het boek Ruth heeft er maar vier). Alle hoofdstukken van de Bijbel zijn weer verdeeld in verzen of versregels. Een bijbeltekst wordt daarom altijd aangegeven met 3 dingen: de
naam van het bijbelboek, het hoofdstuknummer en het versnummer.
2 Timotheüs 3 : 16 Naam van het Bijbelboek
h oofdstuk
versnummer
Oude en Nieuwe Testament Je kunt de Bijbel in twee grote delen verdelen: het Oude en het Nieuwe Testament. Het Oude Testament gaat over tijd vanaf de schepping tot ongeveer 400 jaar voor Christus en heeft als thema de belofte: de Messias zal komen! Het Nieuwe Testament vertelt over de tijd dat Jezus Christus op aarde leefde en heeft als thema: de Messias is gekomen! Ondanks de twee delen is de Bijbel dus duidelijk een eenheid. Dat blijkt ook uit de vele citaten uit het Oude Testament die in het Nieuwe Testament staan (295 letterlijke citaten en meer dan 600 verwijzingen).
Gesprek 2 Zoek in de Bijbel de grens tussen het Oude en Nieuwe Testament op. Wat valt op in omvang?
Hebreeuws en Grieks Het Oude Testament is grotendeels geschreven in het Hebreeuws, het Nieuwe Testament is geschreven in het Grieks. Dat was de taal waarmee je je toen overal verstaanbaar kon maken, net zoiets als het Engels in onze tijd. In de 4e eeuw na Christus was niet meer het Grieks de voertaal, maar het Latijn van de Romeinen, vandaar dat er in die tijd een vertaling kwam van de Bijbel in het Latijn. Na die tijd is de Bijbel in allerlei andere talen vertaald (momenteel in meer dan 1800).
Vertalingen De eerste Nederlandse vertaling is van 1360. Toen de boekdrukkunst was uitgevonden was het eerste boek dat gedrukt werd een Bijbel (1456). Daarna zijn er veel uitgaven van de Bijbel geweest. Een bekende Nederlandse vertaling is de Statenvertaling uit 1639, die in sommige kerken nog steeds gebruikt wordt. De meeste protestantse kerken maken gebruik van
de vertaling van het Nederlands Bijbelgenootschap uit 1951, maar sinds het verschijnen van de Nieuwe Bijbelvertaling (2004) zal deze vertaling waarschijnlijk steeds meer gebruikt gaan worden. Naast de echte vertalingen zijn er ook een aantal uitgaven die de Bijbelteksten op een wat eenvoudigere manier beschrijven (Het Boek en Groot Nieuws).
Ci j fers: De Bijbel telt ruim 3 miljoen letters, 31000 verzen, 1189 hoofdstukken. Als je hem hardop doorleest, kost je dat 71 uur.
Heel verschillend... De Bijbel is in de loop van vele eeuwen ontstaan. De oudste delen van de Bijbel zijn al 3500 jaar geleden geschreven, maar tussen het eerste en het laatste boek ligt een periode van meer dan 1500 jaar. Duidelijk is dat er niet een groepje mensen is geweest die met elkaar een afspraak maakten: Kom, wij gaan een Bijbel maken! Nee, het is een proces geweest dat honderden jaren heeft geduurd en waaraan tientallen mensen hebben gewerkt. Dat waren heel verschillende schrijvers. Zo was David koning, Jesaja was hofsecretaris en Amos boer. Petrus was visser, Mattheüs belastingambtenaar en Lukas arts. Dat verklaart allerlei verschillen in stijl tussen de verschillende bijbelboeken. Elke schrijver brengt zijn eigen karakter en zijn eigen accenten mee. Bovendien staat de Bijbel ook vol met verschillende soorten teksten. Historische verhalen, liederen en gedichten, toespraken, wijsheidsspreuken, brieven enzovoort.
....toch opmerkelijk één Tegelijk is het heel opvallend dat al die verschillende schrijvers en verschillende soorten teksten een wonderlijke eenheid uitstralen. Dat komt omdat al die verschillende mensen tijdens het schrijven in contact stonden met God. Als de echte, maar verborgen Auteur beïnvloedde Hij hun denken en schrijven. Eén van de bijbelschrijvers, Petrus, heeft dat in een brief mooi verwoord. Als hij uitlegt hoe de profeten vroeger hun woorden hebben gesproken, zegt hij: “want nooit is een profetie voortgekomen uit
menselijk initiatief: mensen die namens God spraken werden daartoe altijd gedreven door de heilige Geest” (2 Petrus 1:21). Ze zeiden niet maar wat ze zelf dachten, maar ze werden in hun spreken en schrijven geleid door God.
Door God geïnspireerd Een andere bijbelschrijver, Paulus, zegt hetzelfde in zijn brief: “Elke schrifttekst is door God geïnspireerd” (2 Timotheüs 3:16). Elke tekst in de Bijbel is door God ingegeven. Letterlijk staat er in het Grieks: ‘door God beademd’. In heel de Bijbel proef je Gods adem, Gods wezen, Gods karakter. Vergelijk het met mond-op-mond beademing bij een drenkeling: die beademing geeft hem leven en kracht. Zo geeft God Zelf aan de woorden van de Bijbel leven en kracht, omdat ze van Hemzelf zijn. God gaf de bijbelschrijvers wijsheid om te schrijven zoals Hij wilde. Tegelijk werkt Gods Geest nog steeds als mensen Zijn woorden lezen en overdenken. Ook dan geeft Hij leven en kracht.
Gesprek 3 Zoek in de Bijbel op: 2 Timotheüs 3:1517. Waar is de Bijbel voor gegeven en bedoeld door God? (verschillende doelen)
BibloV genesewV Ihsou Cristou uiou Dauid uiou Abraam (Matteüs 1:1) Woord van mensen, woord van God De Bijbel is dus een uniek boek. Voluit woord van mensen, omdat het door mensen geschreven is, over mensen gaat en mensen aan het woord laat. En tegelijk is de Bijbel voluit Gods Woord omdat: a) De Bijbel zegt van zichzelf dat ze door God is geïnspireerd (2 Petrus 1:21, 2 Timothëus 3:16) b) De Bijbel presenteert zich als Gods woord (alleen in het Oude Testament staat al 3800 maal dat God iets zegt) c) Onderzoekers hebben vastgesteld dat er maar liefst 333 voorzeggingen over de
d)
Here Jezus Christus uit het Oude Testament letterlijk in vervulling zijn gegaan. De Bijbel is vol van thema’s die niet uit mensenharten opkomen, zoals: liefde, zelfverloochening, dienen en genade. Dat wijst op een goddelijke oorsprong.
De Bijbel: een brief van God voor ons Als je een brief van iemand krijgt, gunt iemand je een blik in zijn hart en je leert de schrijver een beetje kennen. Zo is de bijbel ook een brief. Een brief van God voor alle mensen. Door het lezen van die brief kunnen we de schrijver, God, leren kennen! Hij wil dat ook. Mensen zouden nooit hebben geweten wie God is, als Hij niet iets over Zichzelf had verteld. Dan hadden we alleen maar kunnen raden over Hem. Mensen kunnen God niet zien, maar God heeft tot mensen gesproken, zodat ze Hem konden leren kennen. God heeft rechtstreeks tegen mensen gesproken (bv. tegen Abraham, Mozes en David), maar Hij heeft er ook voor gezorgd dat Zijn woorden werden opgeschreven. Niet in één boek, maar in 66 boeken. Niet in één jaar, maar boek voor boek, gedurende honderden jaren. Door de Bijbel leren wij een heleboel over het leven hier op aarde, de geschiedenis en de wereld om ons heen. Maar de Bijbel geeft niet alleen informatie, de Bijbel biedt vooral een relatie. Want God zoekt met ons contact. Je kunt het behalve met een brief ook vergelijken met een telefoon. De Bijbel, dat is eigenlijk God die ons opbelt: er is een boodschap voor jou, van de hemel..!
Gesprek 4 De Bijbel beschrijft zichzelf met allerlei beelden. Wat leren we uit die beelden over de Bijbel? * Als een lamp (Psalm 119:105) * Als een zwaard (Efeze 6:17) * Als een vuur (Jeremia 23:29) * Als een spiegel (Jakobus 1:23) * Als honing (Psalm 19:11)
Volgende les: Les 2: De Schepping + De breuk met God *
*
Wat zegt de Bijbel over het ontstaan van het leven? En wat over de oorsprong van het kwaad en het lijden in deze wereld? Lezen: Genesis 1 t/m 4
Les 2 Gods Schepping + De breuk met God Bedoeling van deze les: * * *
Wat zegt de Bijbel over het ontstaan van hemel en aarde? Wat zegt de Bijbel over de oorsprong van het kwaad? Wat is de relatie tussen de zonde van Adam en Eva en ons leven?
Inleiding: Waar komen wij mensen vandaan? En de dieren, de planten, de zee, de lucht en het land? Waar komt de aarde vandaan? Ergens moet toch een begin zijn, de oorsprong van alle dingen. Iedereen heeft zich dat wel eens afgevraagd, maar niet iedereen geeft hierop hetzelfde antwoord.
In het begin... Een heel oud en indrukwekkend antwoord vind je in de Bijbel. Al op de eerste bladzij kun je lezen: “In het begin schiep God...” Het antwoord is dat God alle dingen gemaakt heeft, of met een ander woord ‘geschapen’ heeft.
“God zei: ‘Er moet licht komen’, en er was licht. God
en het was er! Gods Woord is scheppingswoord. Bij Hem vallen woord en daad samen. Psalm 33:9 zegt het zo: “Door het woord van de HEER is de hemel gemaakt, door de adem van zijn mond het leger der sterren ... want hij sprak en het was er, hij gebood en daar stond het”. Het begin: de aarde was woest, leeg en duister. 1e dag: God schiep het licht; zonder licht kan er geen leven zijn 2e dag: God schiep de blauwe hemel met waterdamp 3e dag: God maakte zee en land, en bekleedde de aarde met bomen en planten 4e dag: God maakte zon, maan en sterren 5e dag: God schiep de vissen, vogels en zeedieren 6e dag: God schiep de dieren van het veld en de mens Op de 7e dag rustte God van al zijn werk.
zag dat het licht goed was, en hij scheidde het licht van de duisternis, het licht noemde hij dag, de duisternis noemde hij nacht. Het werd avond en het werd morgen. De eerste dag.” (Genesis 1:3-5)
Bij elke dag staat er na het scheppingswerk van God dat het ‘goed’ was. Na de schepping van de mens overziet God alles en noemt het zelfs ‘zeer goed’(Genesis 1:31).
“Want in zes dagen heeft de HEER de hemel en de
Gesprek 1 Lees Jesaja 40:12 en 25-31. Wat voor troost geeft het om te geloven in een Schepper?
aarde gemaakt, en de zee met alles wat er leeft, en op de zevende dag rustte hij. Daarom heeft de HEER de sabbat gezegend en heilig verklaard.” (Exodus 20:11)
De mens naar Gods beeld Iets maken kunnen wij allemaal wel. Geef ons maar materiaal en een schets zoals het moet worden. Dan kunnen wij het wel maken. ‘Maken’ doe je vanuit iets dat er al is. Je maakt van het één het ander, bijvoorbeeld een vaas uit klei. Maar om te ‘scheppen’, in de zin van ‘tot werkelijkheid brengen’ is er geen materiaal nodig. Dat kan God alleen! Hoe schiep God dan? Door te spreken! Negen keer staat er in Genesis 1 ‘God zei’. God hoefde maar te spreken, Hij opende zijn mond,
Mensen worden wel eens met dieren vergeleken om hun eigenschappen te benadrukken. Iemand is bijvoorbeeld moedig als een leeuw of sterk als een beer. Toen God de mens schiep, nam Hij niet de dieren tot voorbeeld, maar niemand minder dan zichzelf: “God schiep de mens als zijn evenbeeld ... mannelijk en vrouwelijk schiep hij de mensen” (Genesis 1:27). De mens draagt dus het beeld van de Schepper zelf! Die hoge waarde van de man en de vrouw wordt al op de eerste bladzijde van de Bijbel bekend gemaakt.
De dieren zijn allemaal gemaakt ‘naar hun aard’. Die uitdrukking staat maar liefst 7 keer in Genesis 1. God heeft als een bewuste keus de diverse soorten in de dierenwereld geschapen. De oorsprong van de soorten ziet de Bijbel dus niet als een toevallige samenloop van omstandigheden in de loop van miljarden jaren. Dat de mens op God lijkt moeten we niet lichamelijk opvatten, maar het wijst op innerlijke kenmerken. Net als God heeft de mens een verstand, emoties, een wil, en een geweten. De mens kan denken, liefhebben en besluiten nemen. Vergeleken met God is de mens maar heel klein. En toch kan God de mens dingen toevertrouwen en houdt Hij hem verantwoordelijk. Koning David heeft nagedacht over die hoge positie van de mens en er een psalm over gedicht: Psalm 8.
“Zie ik de hemel, het werk van uw vingers, de maan en de sterren door u daar bevestigd, wat is dan de sterveling dat u aan hem denkt, het mensenkind dat u naar hem omziet? U hebt hem bijna een god gemaakt, hem gekroond met glans en glorie, hem toevertrouwd het werk van uw handen en alles aan zijn voeten gelegd” (Psalm 8:4-7)
Man en vrouw In Genesis 2 wordt de schepping van de mens uitvoeriger beschreven. God vormde de mens uit aarde. Hij blies zijn adem in hem en daardoor werd hij een levende mens. Toen de mens aan de dieren namen ging geven, merkte hij dat er iets niet klopte. Alle dieren hadden een maatje, maar zelf was Joodse wijsheid: “vraag: waarom schiep hij alle en. God de vrouw uit de rib van de man? Adam had antwoord: Hij schiep haar niet uit zijn niemand die hoofd, want dan zou zij kunnen denken bij hem paste. dat zij boven hem staat. Ook niet uit zijn Daarom liet voeten, want dan zou hij kunnen denken God hem dat hij boven haar staat. Maar uit zijn inslapen en rib, opdat zij altijd dicht bij zijn hart nam terwijl hij zou zijn!” sliep een rib bij Adam weg en bouwde daarvan een
vrouw. ‘Eindelijk iemand die bij mij past!’riep Adam. Het was Gods plan om man en vrouw bij elkaar te brengen. Samen komen ze meer tot hun recht dan alleen.
Gods bedoeling met de mens Direct nadat hij bestond, kreeg de mens van God een opdracht. Het is te lezen in Genesis 1:27-28: de mens moest de aarde bewerken en bewaren. Toen Eva erbij was gekomen, werd voor hen beiden de opdracht herhaald. Zo kregen zij de positie om te zorgen voor alles wat God geschapen had. Voor de eerste mens had God een speciale plek ingericht. De Bijbel noemt het ‘de Hof van Eden’. God plaatste de mens in de Hof van Eden en zei: ‘die mag je bewerken en daar moet je goed voor zorgen’. In de hof mocht de mens de vruchten van alle bomen eten, maar van één boom mocht de mens niet eten. Dat was de boom van kennis van goed en kwaad. God schiep de mens naar zijn beeld, om in relatie tot elkaar en tot Hem te staan. Hij wilde hen in liefde laten leven met elkaar en met Hem. Die liefde mochten ze tot uitdrukking brengen in hun gehoorzaamheid aan zijn wil. Liefde wil immers altijd graag doen wat de ander plezier doet?! Daarom zette God in die hof één boom neer waar ze niet van zouden eten. Iedere keer als ze die boom zagen en bewust negeerden, zouden ze hun liefde en gehoorzaamheid kunnen laten blijken. God schiep geen willoze robots, maar levende schepselen, met wie Hij een volwassen relatie wilde.
De oorsprong van het kwaad In het eerste hoofdstuk van de Bijbel staat één regel die telkens wordt herhaald: “En God zag dat het goed was”. Als je tegenwoordig om je heen kijkt, zie je dat het helemaal niet ‘goed’ meer is. Alles is anders dan het in het begin was. Hoe is dat allemaal gekomen? Waardoor is het kwaad in de wereld gekomen? Waarom is de aarde geen paradijs meer? In Genesis 3:1 zien we opeens het kwaad verschijnen in die volmaakte tuin. De duivel, Gods vijand, komt eraan.
Waar komen demonen vandaan? De Bijbel spreekt er weinig over. Uit Judas:6 leren we dat God blijkbaar ook engelen geschapen heeft. Hij schiep ze tot ‘dienstknechten’ zegt Hebreeën 1:14. Van die engelen is blijkbaar een aantal ontrouw geworden aan God. Hun aanvoerder noemt de bijbel de satan, Gods tegenstander. Zijn doel is het om Gods werk kapot te maken. In Genesis 3 zien we de duivel voor het eerst naderen. In de gedaante van een slang spreekt hij tot Eva: “Is het waar dat God gezegd heeft dat jullie van geen enkele boom in de tuin mogen eten?’‘We mogen de vruchten van alle bomen eten, antwoordde de vrouw, behalve die van de boom in het midden van de tuin. God heeft ons verboden van de vruchten van die boom te eten of ze zelfs maar aan te raken; doen we dat toch, dan zullen we sterven’. ‘Jullie zullen helemaal niet sterven,’ zei de slang. ‘Integendeel, God weet dat jullie de ogen zullen opengaan zodra je daarvan eet, dat jullie dan als goden zullen zijn en kennis zullen hebben van goed en kwaad.’ De vrouw keek naar de boom. Zijn vruchten zagen er heerlijk uit, ze waren een lust voor het oog, en ze vond het aanlokkelijk dat de boom haar wijsheid zou schenken. Ze plukte een paar vruchten en at ervan. Ze gaf ook wat aan haar man, die bij haar was, en ook hij at ervan. Toen gingen hun beiden de ogen open en merkten ze dat ze naakt waren. Daarom regen ze vijgenbladeren aan elkaar en maakten er lendenschorten van’ (Genesis 3:1-7).
Wat is zonde? Hoe komt het toch dat alles telkens weer verkeerd gaat, tussen mensen, tussen volken en in de wereld? De Bijbel zegt: doordat de mens geluisterd heeft naar de satan en tegen Gods wil is ingegaan. Dat is wat de Bijbel noemt: zonde. Maar wat is dat eigenlijk? Soms zeggen we: ‘wat zonde!’ bij een kras op een nieuwe auto, of een scheur in een nieuwe tent. Dan bedoelen we: ‘wat jammer, het mooie is eraf’. Het klinkt misschien vreemd, maar die betekenis van het woord ‘zonde’ komt dicht bij wat de Bijbel er onder verstaat. Het komt van een Hebreeuws woord dat betekent: het doel missen, ernaast schieten. Zonde is dus een mislukking, het tegenovergestelde van ‘tov’, goed, zoals het bedoeld is.
Door de zonde missen we als mensen het doel waarvoor we geschapen zijn: God lief te hebben en elkaar lief te hebben en zo te leven tot eer van God. Het meest erge van de zonde is dan ook dat we de oorspronkelijke relatie met God verbroken hebben. Jesaja 59:2 zegt: “jullie wangedrag is het dat jullie en je God uit elkaar heeft gedreven; door jullie zonden houdt hij zich verborgen”. Door de zonde is er een scheiding gekomen tussen God en ons. En die scheiding is er de reden van dat veel mensen zo’n leegte van binnen ervaren. Diep van binnen maakt zonde eenzaam, vreselijk eenzaam. Dat zagen we bij Adam en Eva en dat zien we nog om ons heen. Gesprek 2 ‘Zonde maakt scheiding’. Kun je die stelling toelichten met een voorbeeld uit je eigen leven? Hoe kwam er bijvoorbeeld in een relatie een breuk door zonde?
Is iedereen een zondaar? Niet ieder zondigt ‘expres’. Niet iedereen bedoelt kwaad te doen. Er zijn veel mensen die het goede bedoelen. Maar nu komt het vreemde: volgens de Bijbel word je geen zondaar doordat je veel zonden doet, het is precies andersom: je doet zonden omdat je een zondaar bent. Dat komt doordat alle mensen afstammen van Adam. Door de ongehoorzaamheid van één mens werden alle mensen zondaars, zegt Romeinen 5:19. Het kwaad zit in ons bloed en we geven dat weer mee aan onze kinderen. En daar komt niemand van ons onder uit. Of we ons er nu bewust van zijn of niet. Paulus zegt het in Romeinen 3:23 zo: “Iedereen heeft gezondigd en ontbeert de nabijheid van God”. Je kunt boos zijn op iemand en een bal door zijn ruit schieten, je kunt ook per ongeluk een bal door iemands ruit schieten. In beide gevallen is het ‘zonde’ van die ruit en moet de schade worden vergoed!
De straf op de zonde Als Adam en Eva van de boom hebben gegeten, is ineens het mooie van de schepping eraf. De hele wereld lijkt anders te zijn geworden: waar onschuld was, is schaamte. Waar vertrouwen was, geven ze elkaar de schuld. Voor God, met wie zij eerst blij konden omgaan, zijn zij nu bang, zodat ze zich verbergen. Na deze gebeurtenis ziet de
toekomst er voor de mensen ook heel somber uit. God kondigt aan wat de gevolgen zouden zijn voor de rest van de tijd: de aarde wordt vervloekt. Allerlei ongemakken ontstaan in de schepping. De aarde brengt nu dorens en distels voort. Adam zal voortaan moeten zwoegen en zweten om in leven te kunnen blijven. Adam en Eva moeten uit het paradijs en daarbuiten een bestaan opbouwen. En bovendien moeten ze eenmaal sterven. Over de hele schepping daalt een waas van kwaad.
En toch: er is hoop! Je kunt stellen dat de geschiedenis van de mensheid na een prachtig begin verder een onheilsgeschiedenis is geworden. Toch eindigt daarmee het verhaal van de zondeval niet, want er gebeurde nog iets. Voordat Adam en Eva het paradijs verlieten, had God nog iets tegen de slang gezegd. Dat was niet alleen een waarschuwing, maar ook een belofte: “Vijandschap sticht ik tussen jou en de vrouw, tussen jouw nageslacht en het hare, zij verbrijzelen je kop, jij bijt hen in de hiel” (Genesis 3:15). Iemand die afstamde van de vrouw zou eens de duivel definitief verslaan (de kop vermorzelen), de duivel zou op zijn beurt de mensheid aanvallen en al zijn woede richten op Degene die hem zou verslaan (in de hiel bijten). Hier wordt de belofte gedaan van Iemand die geboren zou worden zonder zonde en met goddelijke kracht om de boze uit te schakelen: eens zou er een Verlosser geboren worden. En zo begint in Genesis 3 ook de verwachting van het heil. Eens zou de Messias komen. Die zou het contact met God herstellen en alle dingen weer goed maken. Later zou God steeds meer dingen over Hem bekend maken. En dit staat daarbij vast: als Hij komt, wordt de aarde weer een paradijs!
Volgende les: Les 3: Gods Oplossing voor de zonde * *
Wat is de rode draad die door de Bijbel loopt? Lezen: Jesaja 53:3-7, Handelingen 8:2640
Les 3 Gods Oplossing Bedoeling van deze les: *
Wat is de rode lijn die door de hele Bijbel loopt?
Inleiding Na het ingrijpende verhaal van de eerst zo mooie schepping en vervolgens de komst van het kwaad en de zonde in de wereld, denken we nu na over Gods oplossing voor het kwaad in de wereld en voor de breuk die er is ontstaan tussen de mensen en hun Schepper.
Paradise Lost Voor Adam en Eva was het leven na hun toegeven aan de zonde totaal veranderd. Ze kregen te maken met de gevolgen van die zonde en er volgde een hard leven, waarin ze voor het eerst verdriet meemaakten. Het kwaad waaraan ze een plek hadden gegeven in hun hard, bleek zelfs vat gekregen te hebben op hun kinderen: hun ene kind sloeg hun andere kind dood uit jaloezie...(Genesis 4). Zo werd de toon gezet voor de toekomst van de mensheid. Een toekomst van hardheid en een toekomst van scheiding. Tussen mensen onderling, maar ook tussen de mensen en God. Maar, en hier begint de rode draad door de Bijbel: God laat het daar niet bij zitten! Al na de zonde in het paradijs zocht God Adam op: ‘Adam, waar ben je?’ vroeg Hij (Genesis 3 : 9). God wil het contact tussen Hem en de mens herstellen en het oorspronkelijke goede van de schepping herstellen, dat is de rode draad die door de hele Bijbel terug te vinden is.
Bloed Maar er is wel iets gebeurd. De mensen hebben zich tegen God gekeerd en het kwade toegang gegeven tot hun hart. En God ziet die zonde niet zomaar door de vingers. God is heilig. Hij is ook volmaakt rechtvaardig. En die heiligheid en rechtvaardigheid eist dat het eerst ook écht goed gemaakt wordt tussen de mens en Hem, voordat het contact weer kan worden zoals het vroeger was. Er ligt een schuld die betaald moet worden. En wie zal dat kunnen? De Bijbel zegt dat God Zelf zal zorgen voor Iemand die met het offer van
zijn leven, met zijn bloed, de schuld zal betalen. Vandaar een echte róde lijn die door de Bijbel loopt. Rood vanwege het bloed dat nodig was om het weer goed te maken tussen God en ons.
Waar zien we de rode lijn? De rode lijn die door de hele Bijbel loopt is dat God de relatie wil herstellen tussen Hem en de mensen en dat Hijzelf zorgt voor Iemand die de schuld die daarbij in de weg ligt voor zijn rekening neemt. Iemand die in onze plaats die schuld betaalt. Op welke plaatsen in de Bijbel zien we die lijn duidelijk lopen? Heel de Bijbel door zien we hoe God het niet liet zitten bij de breuk die er door de zondeval ontstond en hoe Hij probeert weer contact te krijgen met de mensen. Op heel veel plaatsen zie je ook iets van de manier waarop God het weer goed zal maken. Op deze plaatsen is de rode lijn erg duidelijk: *
Het paaslam (Exodus 12)
Het volk Israël is op dat moment in Egypte. Vanwege een hongersnood is men daar lang geleden naar toe getrokken, maar langzaam maar zeker is de Egyptische gastvrijheid omgeslagen in vervolging en een gevangen houden in slavernij. Door bijzondere wonderen dwingt God echter uiteindelijk de Egyptenaren om het volk Israël te laten vertrekken. Het beslissende wonder gebeurt op een nacht, als een engel van God langs alle Egyptische huizen gaat en overal het oudste kind doodt. De engel komt ook bij de huizen van de Israëlieten, maar daar is iets raars aan de hand. De kozijnen van de huizen zijn bestreken met bloed. Op bevel van God had elk gezin een lam geslacht en het bloed daarvan aan de kozijnen gestreken. “Als ik het bloed zie, zal Ik u voorbijgaan” had God gezegd (Exodus 12 : 13). En zo gebeurde het. Terwijl overal in Egypte rouw was, bleven de Israëlieten ongedeerd vanwege het bloed van het lam dat op de kozijnen zat. Een onschuldig lam was gestorven, maar de mensen die daarop vertrouwden ontsnapten aan de dood. Hier is een verwijzing naar de rode lijn in de Bijbel, het plan van God om het weer goed te maken: er zal een Lam komen dat in onze plaats zal
sterven, zodat wij mensen kunnen blijven leven. In het Nieuwe Testament zegt Johannes de Doper van de Here Jezus: “Zie het Lam van God, dat de zonde van de wereld wegneemt” (Johannes 1 : 29) *
De zondebok
Als het volk Israël weer in hun eigen land is, geeft God hen zijn wetten en regels om te leven zoals Hij het wil. Een aantal van de wetten die God geeft gaat over de eredienst en de feesten die het volk mag vieren. Zo wordt er eens per jaar een zogenaamde Grote Verzoendag gevierd (Leviticus 16). Op die dag komt het volk bij de tempel en dan belijden de mensen hun zonden. Eerlijk komen ze er voor uit waarin ze tegen Gods wil zijn ingegaan en waar ze spijt van hebben. Dan komen er twee bokken. De priester slacht de ene bok. Het bloed daarvan brengt hij in de tempel. Op de andere bok legt hij zijn handen en die bok wordt ver weg de woestijn ingezonden. Op die manier laat God zien: zonder bloed is er geen vergeving mogelijk. Maar ook: in jouw plaats kan een ander sterven. Nu is het een bok, maar het bloed van die bok wijst op het andere bloed dat later, door de Verlosser, gegeven zal worden. En dat de andere bok ver de woestijn in gestuurd wordt, betekent dat de zonden dan absoluut vergeven zijn. God komt er niet meer op terug. In ons spraakgebruik kennen we het woord zondebok ook: iemand die onschuldig de last van anderen op zijn nek krijgt. Dát is nou precies de rode lijn van de Bijbel. * Jesaja In hoofdstuk 53 van zijn boek beschrijft de profeet Jesaja de komende Verlosser, waar het volk met smart op wacht. “Om onze zonden werd hij doorboord, om onze wandaden gebroken ... zijn striemen brachten ons genezing” (Jesaja 53:5). Met een profetische blik kondigt hij een Verlosser aan die pijn lijdt, gebroken wordt. Om ons te redden “Om ónze zonden werd hij doorboord!”. Jesaja gebruikt duidelijke woorden: doorboord, gebroken, striemen, slacht (Jesaja 53:7) dat wijst allemaal op bloed. Kortom: de Verlosser geeft zijn leven om ieder die op Hem vertrouwt te redden.
*
Jezus Christus
De profetie van Jesaja, uitgesproken 580 jaar voor Christus, wordt wekelijkheid in het leven van Jezus. Hij blijkt de Redder te zijn die door God gezonden is: Gods eigen Zoon. Tijdens zijn leven geneest Hij, preekt Hij en troost Hij. Hij doet geen kwaad. Maar toch eindigt zijn leven op 33-jarige leeftijd aan een kruis. Onschuldig veroordeeld. Jezus koos ervoor om zo de prijs te betalen van alle mensen die in Hem geloven. God neemt de zonde heel hoog op. De doodstraf is erop gezet (Ezechiël 18 : 4). Die straf kan alleen betaald worden door de dood van Iemand die volmaakt is. Jezus’ volmaakte offer is voor God genoeg. Jezus roept aan het kruis: ‘Het is volbracht!”. De prijs is betaald, de mensen zijn met God verzoend. Wie dat gelooft, die wordt gered.
Centraal thema De rode lijn van verlossing door het bloed an Jezus is vanaf het begin het centrale thema in de christelijke kerk. Als je Paulus vraagt naar de kern van zijn boodschap, dan zegt hij: “Ik had besloten u geen andere kennis te brengen dan die over Jezus Christus - de gekruisigde” (1 Korinthiërs 2 : 2). Voor hem is de rode lijn van verzoening door het bloed van Jezus centraal. Zó kunnen mensen weer in een nieuwe en goede relatie met God komen! Op dit fundament zijn de christelijke gemeenten van oudsher gebouwd.
Geen andere weg? De vraag komt wel op of er dan echt geen andere weg was voor God om ons weer met Hem te verzoenen. Vraagt de Bijbel ons echt om te geloven dat Jezus’ bloed nodig was om ons te redden van de gevolgen van de zonde? Jezus heeft in ieder geval Zelf gewezen op de betekenis van het offer dat Hij ging brengen. In Mattheüs 20 : 28 zegt Hij dat Hij is gekomen ‘niet om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen’. Het woord losgeld is duidelijk: met Zijn dood betaalde Hij de prijs die nodig was om ons vrij te kopen uit de gevolgen van de zonde. Stel dat Jezus niet voor ons betaald had, maar alleen een voorbeeld had gesteld van goed leven: ‘zó moeten jullie allemaal doen’. .. Dan was het christendom een godsdienst geweest
waarin wij alles zelf moesten doen. Dan moest je in eigen kracht zo goed mogelijk het voorbeeld van Jezus proberen na te doen en dan maar hopen dat dat voldoende lukt om God tevreden te stellen. Zo’n godsdienst leidt tot dwang, angst, mislukkingen en uiteindelijk: niet tot het komen bij God. Kernwoord in het
Volgende les: Les 4: Abraham *
Not DO, but DONE! * christelijk geloof is echter niet DOEN, maar GEDAAN. Om weer in contact met God te komen draait het volgens de Bijbel niet om onze daden en prestaties, maar om wat Jezus heeft gedaan. Omdat Hij Zichzelf heeft opgeofferd, kunnen wij een compleet nieuwe start maken.
Laatste Bijbelboek De rode lijn van de Bijbel loopt door tot in het laatste bijbelboek: Openbaring. Daarin zien we iets van waar het met deze wereld op uit loopt, welke toekomst er volgens de Bijbel komt. Niet alles is duidelijk, maar wel dat het een geweldige toekomst zal zijn voor degenen die op Jezus’ offer vertrouwen voor de redding van hun leven. Er zal een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zijn, waar God woont temidden van de mensen. Net zoals het was in het paradijs. “Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij” (Openbaring 21 : 4). Alles wat er door de zonde in die eerst zo goede schepping van God gekomen is, zal verdwijnen! Verdriet, pijn, haat, jaloezie, lijden en dood, het zal allemaal voorbij zijn. En alles zal weer volmaakt goed worden zoals God het in het paradijs bedoeld had. Vandaar dat op die nieuwe aarde nog steeds de dank aan Jezus wordt gebracht voor wat Hij heeft gedaan: “U verdient het ... want u bent geslacht en met uw bloed hebt u voor God mensen gekocht uit alle landen en volken, van elke stam en taal” (Openbaring 5:9). Dat is dus de rode lijn, vanaf het eerste bijbelboek tot en met het laatste!
Deze les gaat over Abraham en over ‘geloven’, dat een kernwoord was in zijn leven. De geschiedenis van Abraham is te vinden in Genesis 12 t/m 25.
BLOK 2 - O NTMOETING MET G ELOVIGEN In de lessen 4 t/m 7 bespreken we markante personen uit de Bijbel, zoals Abraham (les 4), Mozes (les 5) en David (les 6). Van hen kunnen we ook nu nog veel leren. In hun leven komen kern-begrippen als geloof, vertrouwen, leiding geven en dienen aan de orde. In die oude verhalen is ook steeds een verlangen of uitzien te herkennen naar de Redder. Ze kenden Hem nog niet, maar God had beloofd Hem te zenden (les 7).
L ES 4
A BRAHAM
L ES 5
M OZES
L ES 6
D AVID
L ES 7
J EZUS
Les 4 Abraham Bedoeling van deze les: * *
Kennismaken met Abraham Kennismaken met een bijbels kernwoord: geloof
Abraham In het zuidoosten van Irak ligt een heuvel, de ‘tell van Ur’ genaamd. Het is de archeologische opgraving van de vroegere stad Ur. De opgravingen bewijzen dat hier duizenden jaren geleden een welvarende stad lag, met twee rivierhavens, druk handelsverkeer en bloeiende godsdienst. In die stad leefde ook Abram, een herdersvorst.
< Jakob > < Isaäk > < Abraham > < Jozef > < Mozes> I I I I I I I 2000 1900 1800 1700 1600 1500 1400 v. Chr. Op een dag kwam er echter verandering in het leven van Abram. God, de Schepper van hemel en aarde, maakte Zich bekend aan deze herdersvorst. Hij koos Abram uit om met hem en zijn nageslacht een bijzondere relatie aan te gaan. Op die manier wilde God aan de mensen laten zien wie Hij is en hoe Hij voor mensen wil zijn. Abram zou de stamvader worden van Gods eigen volk. Israël zou het volk worden dat God gaat gebruiken om zijn naam bekend te maken op aarde. De mensen wisten steeds minder van Hem. Vaak werden natuur-krachten als goden vereerd. Maar de God die hemel en aarde gemaakt had was voor veel mensen een onbekende geworden. Met Abraham wilde God een volk op aarde brengen dat Hem kende. Zo zou ieder op aarde herinnerd worden aan Gods bedoeling met de mensen.
God roept en belooft Abram wordt door God geroepen: “Trek weg uit je land, verlaat je familie...” (Genesis
12:1). Abram moet zijn land en familie verlaten om naar het land te gaan dat God hem zal wijzen. Wat een vage opdracht! Maar hij krijgt ook een grote belofte van God mee: “Ik zal je tot een groot volk maken, ik zal je zegenen, ik zal je aanzien geven, een bron van zegen zul je zijn... alle volken op aarde zullen wensen gezegend te worden als jij” (Genesis 12 : 3, 4). Als Abram de God die tot hem spreekt gelooft en gehoorzaamt, zal die God hem zegenen en tot een zegen voor anderen maken. Wat zal hij doen?
Abram gelooft en gehoorzaamt Het staat er zo eenvoudig in vers 4: “Abram ging... zoals de HEER hem had opgedragen”. Maar het zal ongetwijfeld behoorlijk wat strijd gekost hebben om te gaan. Hij moest zijn vrouw en zijn knechten zo gek krijgen om mee te gaan. Mee te gaan naar, ja: naar waar eigenlijk? Had God nu maar precies gezegd waar hij terecht zou komen! Maar nee, dat wist Abram niet En wat voor bewijzen had hij eigenlijk in handen? Hij kon zich wel vergist hebben. Had hij zich die stem niet gewoon ingebeeld? Was het geen droom? Misschien heeft Abram deze gedachten wel gehad. Maar in ieder geval heeft het geloof het van die gedachten gewonnen. Hij ging. Hij vertrok zonder te weten waar hij precies zou komen en hij koos ervoor de God die hem geroepen had te vertrouwen. Gesprek 1 ‘In God geloven’ en ‘God gehoorzamen’ horen bij elkaar. Ben je het daarmee eens? Waarom wel / niet?
Abrams reis Abram maakte zijn grote tocht niet in één keer. Hij deed dat in etappes. Het was een hele karavaan: kamelen, grote kudden schapen en geiten en veel herders. De eerste etappe ging door Mesopotamië, van Ur in het Zuid-Oosten naar Haran in het NoordWesten. Abrams vader Terah reisde mee tot aan Haran, daar stierf hij. Ook Abrams neef Lot ging mee, met zijn gezin, en Abrams vrouw Saraï. Nadat ze een poos in Haran waren
gebleven, trokken ze verder naar het land van de belofte, Kanaän (het huidige Israël).
Abrams leven in Kanaän Eerst kwam Abram bij Sichem. Daar bevestigde God nogmaals zijn belofte aan Abram: “Ik zal dit land aan jouw nakomelingen geven” (Genesis 12 : 7). Daarna reisde hij verder naar het zuiden, naar Bethel en vandaar naar Hebron. Dit is allemaal bergachtig gebied en herders mochten daar hun kuddes vrij laten grazen. Toen Abram vanwege een hongersnood een tijd in Egypte was geweest (Genesis 12 : 10 20) en met zijn gevolg daarna weer terugkwam in Kanaän, kregen zijn herders ruzie met de herders van zijn neef Lot (Genesis 13 : 2 - 12). Hierna gingen Abram en Lot uit elkaar. Lot ging naar het Jordaandal en Abram ging wonen in het ruige bergland van Juda, bij de stad Hebron. En weer bevestigde God zijn beloften aan Abram: “Kijk eens goed om je heen, kijk vanaf de plaats waar je nu staat naar het noorden, het zuiden, het oosten en het westen. Al het land dat je ziet geef ik aan jou en je nakomelingen, voor altijd. En ik zal je zoveel nakomelingen geven als er stof op de aarde is: ze zullen even ontelbaar zijn als alle stofdeeltjes op de aarde” (Genesis 13 : 16).
: 4, 5). Een bevestiging van de belofte, maar tegelijk was er nog niets te zien. Toch vertrouwde Abram op God, en God rekende hem dit toe als een rechtvaardige daad, staat er in vers 6.
Geloven, hoe gaat dat eigenlijk? Bekend is de uitdrukking:
“Geloven doe je in de kerk, maar op maandag
Toch is dat een tegenstelling die niet in de Bijbel voorkomt. Het geloof van Abram wás een zeker weten. Een voorbeeld: als je met de trein reist, gelóóf je in de dienstregeling van de spoorwegen. Als je op het station komt en er staat een trein met op de borden boven het perron bestemming Amsterdam, zeg je bij jezelf: ha, daar staat de trein naar Amsterdam! Stel nou dat je dat almaar blijft zeggen, net zolang totdat de trein vertrekt. Je staat op het lege perron de trein na te kijken en zegt: ja, ik geloof dat dat de trein naar Amsterdam is.
Twijfels Daar bij Hebron heeft Abram een groot deel van zijn leven doorgebracht. Maar hij kreeg het land nooit werkelijk in bezit. Hij woonde in tenten, als nomade. En hij had wel Gods belofte dat hij veel nakomelingen zou krijgen, maar hoe zou dat eigenlijk kunnen? Bij aankomst in Kanaän waren Abram en Sara beiden al 75 jaar oud! En inmiddels waren daar nog de nodige jaren bijgekomen. In Genesis 15 lezen we dan ook dat Abram het moeilijk heeft met die belofte van God. Hij zegt tegen God: ‘wat heb ik er eigenlijk aan dat U mij helpt? Ik heb immers geen zoon. En als ik straks sterf, dan zal mijn knecht al mijn bezit erven, want eigen kinderen heb ik niet’ (Genesis 15 : 2, 3). Maar God verzekert Abram opnieuw van de waarheid van Zijn belofte: “Nee, niet je dienaar zal jouw bezittingen erven, maar een kind dat jijzelf zult verwekken” en “Kijk eens naar de hemel, en tel de sterren, als je dat kunt. Zo zal het ook zijn met jouw nakomelingen” (Genesis 15
Maar wat heb je nou aan zo’n geloof als je naar Amsterdam moet? Het is een zinloos geloof. Je hebt er niets aan. Zinvol geloof betekent: INSTAPPEN en MEEGAAN! Want ook al zie je het resultaat nog niet, in gedachten houd je er helemaal rekening mee. Zo geloofde Abram wat God tegen hem zei, ook al zag hij er nog niets van. En dit geloof maakte hem rechtvaardig voor God. Je kunt ‘GELOVEN’ dan ook heel goed omschrijven als: VERTROUWEN OP WAT GOD HEEFT GEZEGD. Toen Abram op reis ging was dat een daad van vertrouwen (geloof). Maar daarna moest hij blijven vertrouwen op God dat het goed zou komen. Ook met de beloofde zoon. Omdat het geloof in het leven van Abram zo kenmerkend is, wordt Abram wel de ‘vader van alle gelovigen’ genoemd. Bijna tweeduizend jaar later schreef Paulus over Abram: “Hij twijfelde niet aan Gods belofte; zijn geloof verloor hij niet, integendeel, hij werd erin
gesterkt en bewees zo eer aan God. Hij was ervan overtuigd dat God bij machte was te doen wat hij had beloofd, en dat werd hem als een daad van gerechtigheid toegerekend” (zie Romeinen 4 : 18 - 25)
is om dit grote offer te brengen. Hij heeft het mes al in de hand wanneer God ingrijpt. Van Abraham wordt dit offer toch niet gevraagd. Een ram die met zijn horens in de struiken vastzit wordt het offerdier in plaats van Isaäk.
Geloof op de proef gesteld
Tweeduizend jaar later voorzag God opnieuw in een offerlam. Toen stierf Jezus voor de zonden van de wereld. Het offer van Abraham was een vooruitblik op het offer dat Christus eens zou brengen. Maar het was ook een proef, waaruit bleek hoe het stond met Abrahams geloof. In Hebreeën 11 : 17 - 19 staat er dit van: “Door zijn geloof kon Abraham, toen hij op de proef werd gesteld, Isaak als offer opdragen. Hij die de beloften had ontvangen, was bereid zijn enige zoon te offeren. Terwijl er tegen hem gezegd was: Álleen door Isaak zul je nageslacht krijgen’, zei hij bij zichzelf dat het voor God mogelijk moest zijn iemand uit de dood op te wekken, en daarom kreeg hij hem ook terug, bij wijze van voorafbeelding”.
Abram vertrouwt volkomen op wat God zegt. Tegelijk laat de Bijbel zien dat geloof geen vanzelfsprekende zaak is en dat ook Abram het er soms moeilijk mee heeft gehad. Bijvoorbeeld toen hij erg lang moest wachten totdat eindelijk zijn zoon werd geboren. In Genesis 16 lees je dat hij op advies van zijn vrouw uiteindelijk maar een extra vrouw neemt, Saraï’s slavin Hagar, en bij haar een zoon verwekt, Ismaël. Toch blijkt de geboorte van Ismaël niet de vervulling te zijn Gods belofte. Drie jaar later verschijnt God nogmaals aan Abram en sluit een verbond met hem: “Je zult voortaan niet meer Abram heten, maar Abraham, want ik maak je de vader van vele volken ... Ik sluit een verbond met jou en met je nakomelingen, met alle komende generaties, een eeuwigdurend verbond: ik zal jouw God zijn en die van je nakomelingen .... Wat je vrouw Sarai betreft, voortaan moet je haar niet Sarai noemen, maar Sara. Ik zal haar zegenen en jou bij haar een zoon geven. Ik zal haar zo rijk zegenen dat er volken uit haar zullen voortkomen en er koningen van haar zullen afstammen” (Genesis 17 : 1 - 16) . Toch een eigen zoon dus voor Abraham en Sara. Een jaar later wordt hij inderdaad geboren: Isaäk. Als Isaäk echter een tiener is komt de grootste beproeving voor Abrahams geloof. Op een dag krijgt hij een onmogelijke opdracht van God te horen: “Roep je zoon, je enige, van wie je zoveel houdt, Isaäk, en ga met hem naar het gebied waarin de Moria ligt. Daar moet je hem offeren op een berg die ik je wijzen zal”. (Genesis 22 : 2). Hoe kan dat? God wil toch niet de dood van een kind? En bovendien: hoe moet dat dan met die beloftes van God? Abraham begrijpt er niets van. Hij kan God absoluut niet volgen. Toch gehoorzaamt hij. We lezen dat Abraham met Isaäk vertrekt. Hij reist naar het gebergte en klimt met zijn zoon de berg op. Op de vraag van Isaäk waar het lam is om te offeren, antwoordt Abraham dat God daar Zelf voor zal zorgen. Op de plaats van het altaar blijkt dat Abraham echt bereid
Vervulling Abraham overlijdt op hoge leeftijd. Zijn zoon Isaäk trouwt met Rebekka en zij krijgen een tweeling: Jakob en Esau. Jakob wordt de drager van Gods belofte. Hij krijgt 12 zonen. Eén van hen, Juda, zal de voorvader worden van het koningshuis van David en zo uiteindelijk ook de voorvader van Jezus. Inderdaad is het volk Israël uitgegroeid tot een talrijk volk. God heeft die belofte waar gemaakt. En God heeft ook zijn belofte aan Abraham gehouden om door hem alle volken te zegenen. Want uit het volk van Abraham is Jezus geboren, de door God beloofde Verlosser, en sinds zijn geboorte is de boodschap van het Evangelie over heel de wereld gegaan.
Volgende les: Les 5: Mozes * *
Deze les gaat over Mozes, een bewogen leider van het volk van God Lezen: Exodus 3 : 2 - 20, Exodus 14 : 10 15, Exodus 20 : 1 - 17
Les 5 Mozes Bedoeling van deze les: * *
Kennismaken met Mozes Kennismaken met een kernwoord: bevrijding
bijbels
Inleiding: De verhalen over Mozes zijn te vinden in het bijbelboek Exodus, het tweede boek van het Oude Testament. Exodus betekent: uittocht. Het boek gaat, net als de drie daarop volgende bi jbe lbo e ke n (Le v i ticus, Numeri en Deuteronomium) over de tocht van de Israëlieten uit Egypte naar het beloofde land. De nakomelingen van Abraham waren vanwege een hongersnood terecht gekomen in Egypte. Vanaf Genesis 42 is te lezen hoe de kleinzoon van Abraham, Jakob, met zijn hele familie naar Egypte trekt om daar te gaan wonen, op uitnodiging van zijn zoon Jozef, die in Egypte onderkoning was geworden. In het begin gaat het goed met de kinderen van Jakob in Egypte. De familie wordt steeds groter en groeit uit tot een heel volk. Maar dan komt er een nieuwe koning over Egypte, die niet meer weet wat Jozef voor Egypte had gedaan. Deze nieuwe farao beschouwt de Israëlieten als vreemde indringers en is bang dat zij te machtig zullen worden. Daarom neemt hij maatregelen om de bevolkingsgroei van het Israëlitische volk tegen te gaan: hij maakt de Israëltieten tot dwangarbeiders, en wanneer dit niet het gewenste resultaat heeft, geeft hij opdracht om alle pasgeboren jongetjes te doden (Exodus 1). Antisemitisme is niet iets van alleen de tweede wereldoorlog, ook daarvoor was het er al! De eerste georganiseerde jodenvervolging was in Egypte in de tijd dat Mozes geboren werd. Het is opvallend dat die vervolging alle elementen in zich had van de latere jodenvervolgingen: isolement, slavernij en uitroeiing.
Mozes In die tijd werd Mozes geboren. Zijn moeder Jochebed was niet van plan het bevel van de farao op te volgen om hem in de Nijl te verdrinken. Dus verborg zij hem drie maanden lang. Toen dat niet meer kon, maakte zij een
mandje. Daarin legde zij haar kindje te vondeling aan de oever van de Nijl. Zij deed dat op de plaats waar een Egyptische prinses vaak kwam baden. De prinses vindt de baby en wil hem meenemen. Zijn zusje Mirjam stelt voor dat haar moeder de baby nog een poosje zal (op)voeden. Pas als hij groot is komt hij aan het hof van Farao. Daar krijgt hij de naam Mozes, dat betekent: uit het water gehaald. De prinses adopteert Mozes als haar zoon en aan het hof wordt hij onderwezen in alle wijsheid en wetenschap van Egypte.
Mozes geroepen Terwijl iedereen dacht dat Mozes een prins van Egypte was, wist Mozes dat hij eigenlijk bij de Israëlieten hoorde. Toen hij op een dag zag hoe een Israëliet werd mishandeld door een Egyptenaar, sloeg Mozes de Egyptenaar dood (Exodus 2:11,12). Mozes dacht daarmee in de gunst te komen bij zijn volksgenoten (‘misschien zullen ze mij wel als hun leider aanstellen, misschien is dit de tijd dat God ons zal bevrijden’ (dat Mozes dat dacht is te lezen in Handelingen 7 : 25)). Maar het gaat heel anders. ‘Heb je het gehoord? Die Egyptische prins heeft een Egyptenaar doodgeslagen!’ In korte tijd is het rondverteld. Nu kan Mozes niet meer terug naar het hof van Egypte, maar de Israëlieten moeten hem ook niet. Mozes vlucht de woestijn in, naar het land Midian (Exodus 2:15). Daar trouwt hij met de dochter van de priester Jetro. Hij krijgt twee zoons. Veertig jaar leeft hij in de woestijn als schaapherder. Hij heeft vast vaak gedacht aan zijn Egyptische opleiding en aan het idee dat God een plan met zijn leven had. En aan zijn volksgenoten die zo verdrukt werden. Wat was er allemaal van terecht gekomen? Toch is God ook in deze periode met Mozes bezig. Hij leert geduld hebben. Ook leert hij het leven in de woestijn kennen. Na veertig jaar kreeg Mozes een ontmoeting met God (Exodus 3). Op één van zijn tochten
ziet hij iets wonderlijks: een braamstruik die wel brandt, maar niet verbrandt. Uit die struik klinkt een stem. De stem van God. Dezelfde God die lang geleden ook had gesproken tot Abraham. God heeft gezien hoe erg zijn volk wordt verdrukt. Nu is de tijd gekomen dat zij worden bevrijd en die bevrijding moet Mozes gaan uitvoeren. Mozes voert allerlei bezwaren aan. De Egyptenaren zullen hem zien aankomen, de weggelopen prins! En de Israëlieten moeten toch niets van hem hebben? Tenslotte aanvaardt hij toch zijn opdracht en gaat (Genesis 4 : 18). Wanneer iemand zich aan je voorstelt, ben je zijn bekende geworden. Je naam noemen betekent: iets van jezelf prijsgeven aan een ander. Mozes heette: uit het water getrokken. Voor het eerst in de Bijbel stelt nu God Zich voor met zijn naam: ‘IK BEN (die IK BEN)’. Je zou ook kunnen vertalen: ‘Ik ben erbij’ of ‘Ik zal er altijd zijn’. Voor Joden is deze naam zo heilig, dat ze hem niet uitspreken. In plaats daarvan zeggen ze: ‘hasjém’, de naam, of ‘adonai’, mijn heer. Toch is dít de naam waarmee God Zich bekend gemaakt heeft en waarmee Hij Zich wil laten noemen.
Mozes naar de farao Mozes kon niet onder Gods opdracht uit en ging naar de farao. Op één punt kwam God hem tegemoet. Zijn broer Aäron (die makkelijker kon spreken dan Mozes) mocht mee. Wanneer ze samen voor de farao verschijnen, gaat het niet zoals gehoopt. De farao weigert niet alleen het volk te laten gaan, hij laat hen zelfs zwaardere lasten opleggen (Exodus 5:69). Zo krijgt het volk een hekel aan Mozes: ’dank zij jou hebben wij het nu nog zwaarder!’. Mozes staat helemaal alleen. Net als veertig jaar geleden. Toch is er één groot verschil. Hij gaat nu in opdracht van God. Het wordt nu ‘hart tegen hart’: Gods hart is bewogen met zijn volk en zegt: ‘laat ze gaan’ het hart van de farao verzet zich en zegt: ‘nooit van mijn leven’. En het gaat ook ‘hard tegen hard’: de farao maakt het leven voor de Israëlieten steeds zwaarder
-
God dreigt met steeds zwaardere maatregelen tegen de farao en voert die ook uit.
In deze situatie doet God aan Mozes een nieuwe belofte en bemoedigt hem zoals Hij ook Abraham bemoedigde: “Ik ben de HEER. Ik ben aan Abraham, Isaak en Jakob verschenen als God, de Ontzagwekkende...”(Exodus 6:2-8). Mozes krijgt Gods volmacht om tegenover de farao wonderen te doen. Tien grote plagen roept hij uit over Egypte. Telkens als Mozes bij de farao weggaat, komt er een plaag over het hele land, behalve over het land Gosen waar de Israëlieten wonen. Voor Egypte waren het tien verschrikkelijke plagen, voor de Israëlieten waren het evenzoveel tekenen dat God hen zou gaan redden. Telkens als het land geteisterd wordt roept de farao Mozes en Aäron bij zich en zegt: dat kan zo niet langer. Bid tot God dat de plaag ophoudt, dan zal ik jullie laten gaan. Maar wanneer de plaag stopt, bedenkt de farao zich: wat moeten we zonder al die gastarbeiders? En zo gaat het negen keer achter elkaar (Exodus 7 t/m 11). Tenslotte komt de laatste plaag. Die is het absolute dieptepunt. Met de tiende plaag sterft in ieder gezin de eerstgeboren zoon. Na deze slag mogen de Israëlieten vertrekken (Exodus 12).
Het Pascha en de uittocht Voor deze laatste plaag krijgt het volk Israël een opdracht. Ze moeten een lammetje slachten en het bloed daarvan op de deurposten smeren. Achter dit bloed zullen de mensen vrij zijn van de straf die nu komen gaat. Die nacht sterven in Egypte alle eerstgeborenen van mens en dier, behalve daar waar het bloed op de deurposten zit. Wanneer de engel die God had gestuurd om verderf te brengen dat bloed zag, dan moest hij dat huis voorbij gaan. Daar komt de naam van het joodse paasfeest vandaan: Pascha. Dat betekent: passeren, voorbijgaan. Door de Israëlieten moest het lam bereid worden en gegeten met ongezuurd brood en bittere kruiden: de pesach-maaltijd. Deze viering werd een telkens terugkerende herinnering voor het Joodse volk, tot op de dag van vandaag.
Na deze plaag zegt de farao tegen Mozes en Aäron: ‘ga alsjeblieft weg, jullie allemaal! Want als jullie nog langer blijven, sterven we allemaal’. In die nacht trokken de Israëlieten Egypte uit om terug naar het beloofde land te gaan. Een volk van 600.000 man te voet (vrouwen en kinderen niet meegeteld) en veel vee (Exodus 12:31-41). Psalm 105 Het volk Israël heeft dichters gehad, die de geschiedenis in liederen hebben vastgelegd. Deze liederen zijn als het ware gezongen lessen geschiedenis. Ook de geschiedenis van Israël in Egypte is zo vastgelegd. Psalm 105 gaat over: Israël gaat naar Egypte (vers 16-22) Israël in Egypte (vers 23-38) de uittocht uit Egypte (vers 39-45). De verzen 28-36 gaan over de plagen die Mozes namens God over Egypte uitriep. Met deze plagen werden ook de ‘goden’ van Egypte voor gek gezet: Koeien en kalveren waren heilige dieren Kikkers waren goden van de vruchtbaarheid De Nijl schonk elk jaar nieuw leven aan Egypte en werd daarom als goddelijk beschouwd Ook de zon werd als god vereerd (3 dagen duisternis: de zonnegod Ra is dood!)
Bij de uittocht gebeurt er nog een wonder (Exodus 14). De farao, die toch weer spijt gekregen heeft, jaagt het volk met zijn leger achterna. Israël zit klem bij de Schelfzee (de golf van Suez), een uitloper van de Rode zee. Voor hen water, links en rechts hoge bergen, achter hen de hete adem van de Egyptenaren. De Israëlieten raken in paniek. Maar God maakt een pad door de zee, waardoor ze veilig de overkant bereiken. De Egyptenaren die het pad ook proberen komen om als de laatste Israëliet de oever beklimt. Dan verdwijnt het pad weer in de golven en de achtervolgers verdrinken. Zo moet het volk steeds meer leren vertrouwen dat God machtig is hen te helpen, dwars door de onmogelijkheden heen.
De tien geboden Nadat de Israëlieten door de Schelfzee zijn getrokken, komen ze in woest gebied. Nu begint pas echt hun tocht door de woestijn. Het is geen makkelijke weg die God gaat en
zeker niet de kortste weg. In die tijd leert Israël zijn God kennen. Zij kunnen zijn heerlijkheid zien, want overdag gaat Hij hen voor in een wolk en ‘s nachts is Hij boven hen als een vuur (Exodus 13:21). Zo leren zij om bij alle dingen afhankelijk van God te zijn. Ze eten manna, witte korrels die ‘s morgens op de grond liggen. Later krijgen ze ook kwakkels. Ook zorgt God voor water om te drinken. Ondanks dat moeten de Israelieten wel aan dit leven wennen. Soms mopperen ze: ‘waren we maar in Egypte gebleven’. Na een lange reis komen ze in de woestijn Sin, helemaal in het zuiden van de Sinaï. Dat was voor Mozes bekend terrein, want daar had hij veertig jaar schapen gehoed. Daar had God hem ook geroepen vanuit de brandende braamstruik. En op die plaats gebeurt er weer iets bijzonders: God sluit met zijn volk een overeenkomst, een verbond. We lezen in Exodus 19 dat Mozes de berg opklimt en met God spreekt. God belooft dat Hij voor het volk zal zorgen en hen in het beloofde land zal brengen. Maar het volk moet Hem dan wel vertrouwen. In deze relatie van God met zijn volk geeft God het volk de tien geboden (Exodus 20).
Tien geboden Ik ben de HEER, die je bevrijd heeft uit de slavernij 1. Stel je vertrouwen niet op andere ‘goden’, maar op God alleen 2. Maak geen afbeelding van God om Hem zo te aanbidden; daarvoor is God veel te groot. 3. Gods naam is heilig; noem zijn naam met ere. 4. Eén dag in de week is er om te rusten en apart te zetten voor God. 5. Heb respect voor je ouders. 6. Ga zorgvuldig om met het leven van een ander. 7. Heb eerbied voor het huwelijk. Verbreek het niet door een relatie met een ander aan te gaan. 8. Blijf af van wat een ander toekomt. 9. Spreek de waarheid over elkaar en lieg niet. 10. Wees niet jaloers op wat een ander heeft. Samengevat: God liefhebben boven alles en je naaste als jezelf (Mattheüs 22:37-30).
Deze worden hen niet opgelegd als een knellend juk, maar om in door God gekregen vrijheid te leren leven naar zijn wil. De
Israëlieten konden hun dankbaarheid tonen aan God die zoveel voor hen gedaan had en hen had bevrijd door naar zijn geboden te luisteren. En bovendien bleken de geboden zeer nuttig te zijn voor de orde van het gewone leven. God had het beste met hen voor en zei tegen Israël: blijf dicht bij Mij, dicht bij mijn geboden. Bij Mij ben je werkelijk vrij.
Het is een oude Joodse gedachte dat de Tien Geboden universele betekenis hebben: dat ze eigenlijk voor alle mensen gelden. Want door deze geboden leer je pas echt wat mens-zijn betekent. De Tien Geboden hebben ook universele betekenis gehad in de geschiedenis. De invloed ervan is in de wetgevingen van veel landen terug te vinden. De Tien Geboden zijn in alle tijden levende woorden geweest.
De tabernakel Toen Mozes op de berg Sinaï was, kreeg hij niet alleen de Tien Geboden. Hij kreeg ook de opdracht om een tabernakel te bouwen (Exodus 25:8,9). Dit was een heiligdom dat als een grote tent uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet kon worden. Deze tabernakel was anders dan de tempels van die tijd. Er stond geen groot beeld van een godheid in. In plaats daarvan stonden er tamelijk kleine voorwerpen in, die allemaal iets vertelden over Gods plan met de mensen. De tabernakel was bedoeld als een woonplaats voor God temidden van zijn volk. Geen enkel volk had ooit zoiets gekend. Hun goden waren altijd ver weg en door middel van priesters moesten ze proberen die goden gunstig te stemmen, te manipuleren. Met de tabernakel gaat het om de kern van de joodse eredienst: God woont midden onder zijn volk. Dat kan alleen goed gaan wanneer er een dienst is van verzoening.
De eredienst van Israël was een dienst van verzoening. Deze verzoening werd uitgebeeld in de offers. De priesters brachten die offers voor God en zo vormden zij de schakel tussen God en zijn volk. De offers waren bedoeld om de zonden van de mensen te bedekken voor God. Zo kon God, die heilig is, omgaan met de mensen, die zondig zijn. Want het offerdier kwam in de plaats van de mens die gezondigd had. Wanneer het dier stierf, mocht de mens blijven leven. Een plaatsvervangend offer. Toch werkten al deze offers maar tijdelijk. Tot het volgende jaar, of tot de volgende overtreding. Ze moesten steeds herhaald worden. De priesters en hun offers waren in Israël ingesteld totdat het volmaakte offer zou komen, ze wezen er naar vooruit. In het Nieuwe Testament blijkt dat al die offers niet meer nodig zijn. Want Jezus Christus is in de wereld gekomen. Hij was niet alleen de priester die het offer bracht, maar Hij heeft zichzelf geofferd, om de zonden op zich te nemen. Door dit offer is er volkomen recht gedaan tussen God en mensen en is er volmaakte verzoening mogelijk geworden. Het enige dat God nu nog van mensen vraagt is: geloven dat dit offer ook voor hen is gebracht.
Volgende les: Les 6: David *
Priesters en offers Als mensen in een religie iets offeren, gebeurt dat vaak om er iets voor terug te krijgen, bijvoorbeeld voorspoed. Maar in Israël werd er geofferd om iets kwijt te raken. Het offeren was bedoeld om zonden weg te doen: “Zo voltrekt de priester voor de persoon in kwestie de verzoeningsrite voor wat hij misdaan heeft, en krijgt deze vergeving” (Leviticus 4:35).
*
Als het volk door de woestijn bij Kanaän gekomen is, sterft Mozes. Jozua voert het volk het land binnen. De twaalf stammen krijgen elk een eigen stuk van het land. Lange tijd is er geen centrale leider. Soms treden richters op, zoals Simson en Gideon. Uiteindelijk wil het volk echter een eigen koning, net als de volken om hen heen. Saul wordt aangewezen. Na Saul komt David. Vanaf 1 Samuël 16 is zijn geschiedenis te lezen. David heeft veel gedichten en liederen gemaakt. Een heel bekend lied is Psalm 23: ‘de Heer is mijn herder’.
Les 6 David Bedoeling van deze les: * *
Kennismaken met David Kennismaken met een kernwoord: dienen
bijbels
Inleiding: Als Mozes bij de grens van het land Kanaän gestorven is, leidt Jozua het volk Israël het land binnen. Daar krijgt elke stam een stuk grond. Daarna leeft het volk lange tijd zonder centrale regering. In de verschillende delen van het land treden een soort rechters op. Zij wijzen het volk op de wetten van God. Bekende richters zijn Gideon en Simson. Bij de tabernakel, het heiligdom van God, zijn priesters en profeten. Samuël is een gerespecteerde profeet, zijn zonen zijn echter corrupte figuren. Daar heeft het volk geen vertrouwen in. Bovendien heeft men veel te lijden van een buurvolk, de Filistijnen. Het gevolg is dat het volk een koning wil, net als de andere volken. Ze komen met die vraag bij de profeet Samuël (1 Samuël 8). Deze vraag bedroeft Samuël. Hij zegt: jullie hebben toch een God in de hemel die jullie Koning is? (dat is precies waarom de richter Gideon geen koning wilde worden toen het volk daarom vroeg, Richteren 8 : 23) Toch krijgen ze hun zin. Saul wordt op Gods aanwijzing door Samuël gezalfd tot de eerste koning van Israël (1 Samuël 9 - 12). Na hem komt David op de troon. Met David gaan we nu verder kennismaken.
Herdersjongen Kennismaken met David, dat is rondkijken in de uitgestrekte velden rondom Bethlehem. Daar hoedt David als kleine herdersjongen de schaapskudden van zijn vader Isaï. Het leven als herder heeft diepe indruk op hem gemaakt, dat blijkt bijvoorbeeld uit een lied dat hij heeft geschreven als Psalm 23: ‘de Heer is mijn herder’. Zijn beroep deed hem denken aan zijn God. Zoals hijzelf zorgde voor zijn schapen, hen beschermde bij gevaren, zorgde dat ze te eten en te drinken hadden, zo zorgde God ook voor hem.
Ken je de psalm of de herder? Jaren geleden lag een man op zijn sterfbed. Hij had twee jeugdvrienden uitgenodigd. De één was toneelspeler geworden, de ander boer. Hij vroeg ze allebei om voor hem Psalm 23 voor te lezen. De toneelspeler deed het vol overgave en mooi op toon. Bij de boer klonk het wat haperend en lomp, maar het kwam recht uit zijn hart. Toen ze klaar waren zei de stervende vriend: bedankt, het was goed om te horen. Ik heb één verschil gemerkt: jij (en hij wees naar de toneelspeler) kent de psalm en jij (hij wees naar de boer) kent de herder. Dat zette beiden aan het denken. En ook ons: we kennen de psalm - kennen we de herder ook?
David was de jongste uit het gezin en telde eigenlijk niet helemaal mee. Toen de profeet Samuël bij Isaï kwam om in opdracht van God één van zijn zonen tot koning te zalven, liet vader Isaï David in eerste instantie niet roepen. Pas toen Samuël geen aanwijzing van God kreeg om één van de andere zonen te zalven, werd David gehaald. God zei tegen Samuël: “Het gaat niet om wat de mens ziet: de mens kijkt naar het uiterlijk, maar de HEER kijkt naar het hart” (1 Samuël 16:7). En daarom kreeg Samuël de opdracht om David tot koning te zalven. David vertrouwde op God. Dat blijkt nog duidelijker als David enkele jaren later tegenover de Filistijnse reus Goliath staat (1 Samuël 17). Niemand van het Israëlietische leger durft met hem te vechten, maar David laat de wapenrusting van Saul liggen en zegt tegen Goliath: “jij daagt me uit met je zwaard en je lans en je kromzwaard, maar ik daag jou uit in de naam van de HEER van de hemelse machten, de God van de gelederen van Israël, die jij hebt beschimpt” (1 Samuël 17:45) en gaat hem met een steen en een slinger tegemoet. Davids liefde voor God blijkt uit het feit dat hij de spot van Gods vijand niet kan verdragen, dat hij de lafheid van de soldaten veroordeelt en zelf bereid is te vechten in een menselijk gezien kansloze situatie.
Psalmen Davids geloof en vertrouwen blijken vooral in de vele liederen die hij heeft geschreven. Naast Psalm 23 zijn er nog veel meer psalmen
van zijn hand. Ze werden meestal als persoonlijk gedicht geschreven en daarna op muziek gezet. Bij de tempel konden ze dan door de levieten (helpers van de priesters) gezongen worden in de dienst van God. Van de 150 psalmen die we kennen in de Bijbel, zijn de meeste van David. In deze liederen hoor je z i jn h art kl o p p e n . J e ziet zijn geloofsvertrouwen (Psalm 23 : 1), maar ook zijn angst (Psalm 6 : 2). Je ziet zijn zoeken naar Gods wil (Psalm 25 : 4), maar ook zijn vertrouwen daarop (Psalm 25 : 8). Hij kan uitbundig danken (Psalm 103 : 1), maar ook hartstochtelijk verlangen (Psalm 42).
Op de vlucht Na het verslaan van Goliath breekt er een zware tijd aan voor David. Hij is wel tot koning gezalfd, God heeft het koningschap voor hem bestemd, maar Saul zit nog op de troon. Na de overwinning op Goliath draagt het volk David op handen, maar koning Saul wordt jaloers op David en gaat hem vervolgen. Hij probeert hem te doden en David slaat op de vlucht. Hij zwerft jaren van de ene plaats naar de andere, op de vlucht voor Saul.
David als koning Uiteindelijk pleegt Saul in een uitzichtloze slag met de Filistijnen zelfmoord. Als David hoort van Sauls dood gaat hij op bevel van God naar Hebron, waar de stam Juda hem tot koning zalft (1012 v. Chr.). Na zeven jaar wordt David door alle stammen als koning erkend. Hij kiest het centrale en strategische Jeruzalem tot hoofdstad en regeert vanuit Jeruzalem als koning (1005-972 v. Chr.). Wanneer David in Jeruzalem koning geworden is begint hij het land van vijanden te zuiveren. De Filistijnen worden uit Israël verdreven. De tijdelijke zwakheid van Egypte en Mesopotamië stelt hem in staat de grenzen uit te breiden. De Moabieten, de Ammonieten, de Arameeërs en de Edomieten moeten Davids opperheerschappij erkennen. Hierdoor wordt Israël tijdens Davids regering één van de grote machten van Voor-Azië. Het beheerst de grote handelsweg tussen de Eufraat en Tigris en Egypte.
grootste fouten. Hij wordt verliefd op zijn buurvrouw Bathseba, vermoordt haar man Uria en neemt haar tot zijn vrouw (2 Samuël 11 : 1 - 12 : 18). Hij overtreedt daarmee Gods wet op gruwelijke wijze: begeerte, liegen, overspel, moord. Nadat de profeet Nathan David gewezen heeft op de zonde die hij heeft begaan komt David uiteindelijk wel tot oprecht berouw (2 Samuël 12 : 1 - 14, Psalm 51), maar de straf op die zonde neemt God niet weg: van nu aan zullen moord en doodslag in Davids koningshuis om zich heen grijpen, omdat David de Here veracht heeft. Achtereenvolgens zag David drie van zijn kinderen sterven: het kind van Bathseba (direct gevolg van Davids zonde, 2 Samuël 12), Ammon (vermoord door zijn broer Absalom omdat hij hun zus Tamar verkracht had, 2 Samuël 13), Absalom (gedood na een staatsgreep tegen zijn vader, 2 Samuël 15 t/m 18). De Bijbel is een eerlijk boek. Mensen worden niet verheerlijkt, maar eerlijk beschreven. De David van Psalm 23 lijkt een heel andere dan die van Psalm 51 en van Psalm 32, beide geschreven naar aanleiding van deze gebeurtenis. Maar de God van David is dezelfde.
Salomo Voor David sterft, draagt hij het koningschap over aan zijn zoon Salomo (972-932). Salomo is de koning bij wie het aardse koningschap van Israël een hoogtepunt bereikt. Het land is groter dan ooit tevoren en dan ooit daarna. Er hoeft geen enkele oorlog gevoerd te worden, vandaar dat wel gesproken wordt over het vrederijk van Salomo. “Wie iets goeds zegt, voedt zich met zijn eigen woorden, van wat hij tot stand brengt, profiteert hij zelf” (Spreuken 12 : 14) Salomo kreeg van God wijsheid, rijkdom en eer. Van hem zijn de bijbelboeken Spreuken,
“Beter een karige schotel groenten en liefde dan een vetgemeste os en haat” (Spreuken 15 : 17)
Eerlijk David, die in de Bijbel een man naar Gods hart wordt genoemd, is niet zonder zonde. Na een aantal jaren begaat hij één van zijn
Prediker en Hooglied.
“Een dwaas denkt dat hij de juiste weg gaat, wie wijs is, luistert naar goede raad” (Spreuken 12 : 15)
Het boek Spreuken bevat allerlei lessen in levenswijsheid. Het boek Prediker is geschreven toen Salomo al oud geworden was en het betrekkelijke van de dingen beseft. Het begint met de bekende woorden: ‘ijdelheid der ijdelheden, alles is ijdelheid’, of, zoals de Nieuwe Bijbelvertaling zegt: ‘lucht en leegte, alles is leegte’. Toch eindigt het boek niet met deze boodschap! Het boek Hooglied beschrijft de diepe liefde tussen een bruid en een bruidegom.
“Laat hij mij kussen, laat zijn mond mij kussen! Jouw liefde is zoeter dan wijn, zoet is de geur van je huid, je naam is een kostbaar parfum. Daarom houden de meisjes van jou. Neem mij met je mee. Laten we rennen! Mijn koning brengt mij in zijn kamers...” (Hooglied 1 : 2 - 4)
Koningen van Israël: van kwaad tot erger Na Salomo valt het land uiteen in twee stukken: een noordelijk en een zuidelijk deel. Het zuidelijke deel met Jeruzalem als hoofdstad bestaat uit twee stammen. Het noordelijk deel met Samaria als hoofdstad heeft tien stammen. De zonen van David regeren in Jeruzalem. In Samaria regeren diverse dynastieën. Het Noordrijk dwaalt weg van God. Zij gaan afgoden dienen, waarvan de Baäl de be ke ndste is. Na talloze waarschuwingen door profeten (o.a. Elia en Elisa), valt het doek in 722 v. Chr. De Assyriërs overvallen het rijk, Samaria wordt ingenomen en de bevolking naar Assyrië gebracht (het huidige Irak). Het zuidelijke rijk houdt het langer vol. Daar zijn nog regelmatig koningen die hun volk voorgaan in de dienst van God. Toch geeft ook het zuidelijke rijk zich steeds meer over aan
de afgoderij. Ook maken de koningen zich rijk ten koste van de mensen door hoge belastingen. Ze laten zich dienen in plaats van dat ze dienen. Zo worden ze een verkeerd voorbeeld van Gods koningschap. En daar maakt God tenslotte een eind aan. Ook zij krijgen waarschuwingen door de mond van profeten als Jesaja en Jeremia. Toch geloven ze hen niet. In 586 v. Chr. verovert de B a by lo n i s che genera a l N e bu ka dn e s a r Jeruzalem. Hij steekt de stad en tempel in brand en voert de bevolking mee naar Babel. Daar begint een 70-jarige ballingschap van het volk.
Regeren = dienen We komen terug bij David, de man naar Gods hart. In zijn leven zie je regeren en dienen samenvallen. Later gaat dat veranderen. De koningen beschouwen hun functie als een mogelijkheid om zoveel mogelijk uit te buiten. Over de ruggen van anderen verrijken ze zich. Je ziet dat nog overal op aarde gebeuren. Het echte volmaakte koningschap kom je uiteindelijk alleen bij Jezus tegen. In zijn onderwijs en in zijn leven. a) in zijn onderwijs: Mattheüs 20 : 25 - 28: “Jullie weten dat heersers hun volken onderdrukken en dat leiders hun macht misbruiken. Zo zal het bij jullie niet mogen gaan. Wie van jullie de belangrijkste wil zijn, zal de anderen moeten dienen, en wie van jullie de eerste wil zijn, zal jullie dienaar moeten zijn”. b) In zijn leven: Jezus mocht zich met recht Koning noemen. Toch gebruikt Hij geen macht of geweld. Hij laat zich ook niet bedienen. Hij geeft zichzelf door te dienen. Door zijn komst op aarde dient hij mensen die niet deugen. Hij gaat zo ver dat Hij zijn leven voor hen geeft: “zoals de Mensenzoon niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen” (Mattheüs 20 : 28) Jezus is de grote Zoon van David. Hij kwam om zijn volk te verlossen en voor te gaan in een leven tot eer van God. En zijn koningschap heeft volgens de Bijbel geen einde.
Volgende les: Les 7: Jezus * Lezen: Jesaja 11 : 1- 9.
Les 7 Jezus Bedoeling van deze les: * Kennismaken met Jezus, de lang verwachte Redder uit het Oude Testament
Stille nacht, heilige nacht Davids zoon, lang verwacht Die miljoenen eens zaligen zal Werd geboren in Bethlehems stal Hij der schepselen Heer, Hij der schepselen Heer.
Over wie gáát dit? Enkele jaren na het sterven en opstaan van Jezus reist een man door Zuid-Israël. Het is een Ethiopische minister, die in Jeruzalem geweest is. Hij was op zoek naar de God van Israël, over wie hij wonderlijke verhalen had gehoord. Hij is niet veel wijzer geworden en keert teleurgesteld terug naar zijn land. Al rijdend in zijn koets leest hij in de boekrol die hij heeft meegenomen: de profetie van Jesaja. Hij snapt er niets van. Dan komt er een man naast zijn wagen lopen. Hij roept: ‘begrijpt u ook wat u leest?’. Nee, dat was het nu net! In een mum van tijd zit Filippus, een discipel van Jezus, naast de minister. Samen lezen ze verder uit de boekrol van Jesaja, hoofdstuk 53: ‘als een schaap werd hij naar de slacht geleid; als een lam dat stil is bij zijn scheerder deed hij zijn mond niet open’ Over Wie gáát dat toch? Filippus vertelt de Ethiopische minister dat de profeet Jesaja spreekt over Jezus. Jezus, de Verlosser, die gestraft werd in plaats van de mensen. Kijk maar: ‘wij dwaalden rond als schapen, ieder zocht zijn eigen weg; maar de wandaden van ons allen liet de HEER op hem neerkomen...’ Die ontdekking betekent de omkeer in het leven van deze man. Hij laat zich tot christen dopen en ‘vervolgt zijn weg met vol vreugde’! (Handelingen 8 : 40).
Hopen op de Verlosser Eeuwenlang hebben de gelovigen van het Oude Testament uitgezien naar de Redder. Aan Adam en Eva was hij al beloofd. Hij zou de kop van de slang vermorzelen zagen we in les 2.
Ook Abram heeft naar hem uitgezien, als degene ‘in Wie alle geslachten van de aarde gezegend zullen worden’ (Genesis 12 : 3). Onder leiding van Mozes werd de tempeldienst ingesteld, waarin mensen offers brachten om verzoend te worden met God. Dat wees vooruit naar Iemand die eenmaal een definitief offer zou brengen, waarmee alle andere offers overbodig werden (Hebreeën 10 : 24 - 28). David wees met zijn koningschap vooruit naar een grotere Koning die eens komen zou, en hij zong van Hem: “Hij zal bevrijden wie arm is en om hulp roept, wie zwak is en geen helper heeft. Hij ontfermt zich over weerlozen en armen, wie arm is, redt hij het leven” (Psalm 72 : 12). En de profeet Jesaja kondigde hem aan als de Vredevorst: “Deze namen zal Hij dragen: Wonderbare raadsman, Goddelijke held, Eeuwige vader, Vredevorst. Groot is zijn heerschappij, aan de vrede zal geen einde komen”(Jesaja 9 : 5,6). Heel exact spreekt hij ook over het lijden en sterven van de komende Verlosser: “Om onze zonden werd hij doorboord, om onze wandaden gebroken ... Hij werd mishandeld, maar verzette zich niet en deed zijn mond niet open. Als een schaap dat naar de slacht wordt geleid, als een ooi die stil is bij haar scheerders deed hij zijn mond niet open” (Jesaja 53 : 5-7).
Gesprek 1 Lees Jesaja 11: 1-5. Isaï was de vader van David. Het koningshuis van David was als de stomp van een afgezaagde boom toen de Romeinen ten tijde van Jezus’ geboorte het in Israël voor het zeggen hadden. * Wat belooft God door Jesaja in vers 1? * Welke dingen uit vers 2-5 herken je in de persoon van Jezus? Allerlei gebeurtenissen en mensen uit het Oude Testament wezen vooruit naar de Verlosser die eenmaal komen zou. Jezus zelf heeft zijn discipelen uitvoerig uitgelegd wat er in het Oude Testament allemaal over Hem
geschreven was (Lukas 24 : 27: “Moest de messias al dat lijden niet ondergaan om zijn glorie binnen te gaan? Daarna verklaarde hij hun wat er in al de Schriften over hem geschreven stond, en hij begon bij Mozes en de Profeten”). En dat is een heleboel! ‘Davids Zoon, lang verwacht’ zingt het kerstliedje. Inderdaad: lang verwacht!
De tijd van Jezus’ komst op aarde Na koning David is er veel gebeurd. Het rijk Israël is in twee stukken gescheurd. In beide koninkrijken wijken het volk en de koning af van God. Regelmatig stuurt God profeten om hen te waarschuwen. Soms helpt dat even, maar meestal niet. Uiteindelijk is de maat vol en staat God toe dat het Israëlitische volk wordt weggevoerd. Eerst het noordelijke deel, door Assyrië, later het zuidelijke deel, door Babylonië. Jeruzalem wordt inclusief tempel verwoest. En het volk komt in ballingschap terecht. En toch is dat niet het einde. Ten tijde van koning Cyrus van Perzië, krijgt het joodse volk toestemming om terug te keren naar hun land. De tempel wordt herbouwd en het leven wordt min of meer hervat. En dan, vier eeuwen later, is het zover. De Bijbel zegt: “toen de tijd gekomen was, zond God zijn Zoon, ... , gezonden om ons vrij te kopen van de wet opdat wij zijn kinderen zouden worden” (Galaten 4 : 4). Politiek gezien was het voor Israël een donkere tijd. De Romeinen hadden het land onderworpen. Ze onderdrukten de Joden, eisten hoge belastingen, en verboden de joodse godsdienst. In godsdienstig opzicht waren er verschillende joodse groeperingen. Allereerst waren er Farizeeën, strenge gelovigen die de wet van Mozes van buiten kenden en strikt wilden naleven. Ze namen het heel nauw met Gods geboden en vroegen dat ook van andere mensen. Voor hen was dat de manier om God tevreden te stellen. Ze dachten: hoe meer wetten, hoe meer kansen om iets goed te doen voor God. Ze verwachtten de vrede met God van hun eigen inspanning. Met deze mensen zou Jezus nog veel te stellen krijgen, want Zijn leer was totaal anders: gered word je niet door je eigen goede daden, maar door het geloof in Jezus en het goede dat Hij gedaan heeft.
Daarnaast had je de Sadduceën. Zij namen het met Gods wetten wat gemakkelijker en hadden een minder strenge geloofsopvatting. Ze heulden echter behoorlijk met de Romeinse bezetter. Verder was er nog een grote groep Joden die bij het woord ‘Verlosser’ direct dacht aan een koning die de Romeinen zou verdrijven. Niet aan iemand die de mensen redt van het kwaad van de zonde. Kortom: politiek gezien was het een donkere tijd en goedsdienstig gezien zaten niet veel mensen te wachten op het eigenlijke werk dat Jezus kwam doen. Toch kwam Hij juist op dat moment in de geschiedenis.
Davids Zoon De Verlosser zou een nakomeling van David zijn, zo was het door God gezegd. Deze belofte werd vervuld met Maria en Jozef als ouders van Jezus. Maria was afkomstig uit de familie van David, en dit gold ook voor Jozef. De Bijbel zegt dat Maria zwanger werd door de Heilige Geest. Een engel zegt tegen Maria: “Je zult zwanger worden en een zoon baren, en je moet hem Jezus noemen. Hij zal een groot man worden en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd, en God, de Heer, zal hem de troon van zijn vader David geven. Tot in eeuwigheid zal hij koning zijn over het volk van Jakob, en aan zijn koningschap zal geen einde komen .... De heilige Geest zal over je komen en de kracht van de Allerhoogste zal je als een schaduw bedekken. Daarom zal het kind dat geboren wordt, heilig worden genoemd en Zoon van God” (Lukas 1 : 31-35). Dat dit zo gebeurd is, blijkt ook uit de reactie van Jozef. In Mattheüs 1 : 19 staat dat hij haar wil verlaten. Hij is geschrokken van zijn zwangere verloofde en concludeert dat een andere man in het spel is. De verloving kan nu niet verder doorgaan. Ze zal met die ander moeten trouwen. Omdat hij haar niet te schande wil maken, wil hij er zo stilletjes mogelijk tussenuit knijpen. Op dat moment grijpt God in en maakt Hij Jozef bekend hoe het zit: “Jozef, zoon van David, wees niet bang je vrouw Maria bij je te nemen, want het kind dat ze draagt is verwekt door de heilige Geest. Ze zal een zoon baren. Geef hem de
naam Jezus, want hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden” (Mattheüs 20 ; 20,21). Zo is Jezus tegelijk zoon van David, én Zoon van God. Tegelijk mens én God!
‘Die miljoenen eens zaligen zal!’ In de naam die Jozef het kind dat Maria draagt moet geven zie je de reden al van Jezus’ komt op aarde: Jezus = God redt! Redden of bevrijden waarvan? ‘Hij zal zijn volk bevrijden van hun zonden’ had de engel gezegd. Niet van de Romeinen, maar van de zonden, in feite een veel ernstiger vijand. Het werk van Jezus was niet bedoeld om beperkt te blijven tot de Joden. Abraham geloofde al dat in deze Verlosser al de geslachten van de aarde gezegend zouden worden. Daarom zingt het kerstlied ook terecht: ‘die miljoenen eens zaligen zal’.
‘Werd geboren in Bethlehems stal’ Maria en Jozef woonden in Nazareth, in het Noorden van Israël. Maar door de profeten was voorzegd dat de Redder in Bethlehem geboren zou worden. Hoe zit dat dan? God schakelt hiervoor de ijdelheid van de Romeinse keizer Augustus in. Voor een effectieve belastinginning wil Augustus graag een grondige telling en registratie van al zijn onderdanen. Iedereen moet daarom gaan naar de stad waar zijn familie oorspronkelijk vandaan komt. Lukas vertelt gedetailleerd in welk jaar die gigantische volkstelling plaats had: Lukas 2 : 2: ‘tijdens het bewind van Quirinius over Syrië’. Zo komt de zwangere Maria in de stad van haar voorvader David aan en daar wordt Jezus geboren, in een stal. Want er was voor Hem geen plaats meer in de herberg (Lukas 2 : 1-7).
‘Hij der schepselen Heer’ Koningskinderen horen in paleizen. Een God die neerdaalt op aarde en dan in een stal zijn intrek neemt, dat is bijna niet te geloven. Bij gebrek aan een wieg wordt hij in de voerbak van het vee gelegd. Bij gebrek aan kleren wordt Hij in doeken gewonden. Een vernedering! Hij is de heerser van het heelal, de Heer van alle schepselen, zoals het lied zegt. Een stel herders die buiten in het veld de wacht houden over hun schapen krijgen het zo van God te horen. Er verschijnt aan hen een engel, die zegt: “Vandaag is in de stad van David voor jullie een redder geboren. Hij is de messias, de Heer”. Hij is de messias, de Heer.
De herders kunnen het nauwelijks geloven. Daarom krijgen ze een teken mee: “ga maar kijken, jullie zullen een pasgeboren kind vinden dat in een doek gewikkeld in een voederbak ligt”. De herders gaan op pad in vinden het kind. Inderdaad: in doeken gewikkeld, inderdaad: in een voerbak. Hij is het! Zij zijn de eersten die het wonder zien en die geloven dat God de Redder op aarde gezonden heeft. Ze zijn er zo vol van dat ze de hele stad het nieuws bekend maken en ze loven God om alles wat ze gehoord en gezien hadden, precies zoals het hun was gezegd (Lukas 2 : 20). Gesprek 2 Lees Lukas 2 : 1 - 12: het kerstevangelie. Aan de herders wordt goed nieuws beloofd dat iedereen met grote vreugde zal vervullen. Wij leven 20 eeuwen later. Hoe komen wij aan die diepe vreugde? Na een maand of twee zijn Jozef en Maria met Jezus in de tempel. Daar zijn twee oude gelovigen die in dit kleine kind ook de Verlosser erkennen: Simeon en Anna. De oude Simeon ziet al jarenlang uit naar de komende Verlosser. Als Jozef en Maria met Jezus het plein opkomen, maakt de Heilige Geest hem duidelijk: dit is Hem! Dan stapt hij op hen af, neemt Jezus in zijn armen en juicht: ‘Nu laat u, Heer, uw dienaar in vrede heengaan, zoals u hebt beloofd. Want met mijn ogen heb ik uw verlossing gezien, die U bereid hebt ten aanschouwen van alle volken”(Lukas 2 : 30). Ook een aantal wetenschappers uit een ver land, astrologen, komen naar Jezus toe. Het verschijnen van een ongelooflijk mooie ster aan de hemel deed hen waarschijnlijk denken aan een woord uit de Bijbel dat bij de komst van Israëls grote koning een ster zou opgaan (Numeri 24 : 17). Daarom zijn ze afgereisd naar Israël. In Jeruzalem hebben ze echter niets gevonden en de Joodse theologen sturen hen door naar Bethlehem: áls er ergens een Koning geboren was, dan moest het volgens de profetie dáár zijn. Zelf gaan ze niet. Maar de astrologen wel. En zij vinden het kind Jezus. Eerbiedig leggen ze geschenken voor Hem neer: goud en wierook en mirre.
Vertederend - vernederend Een pasgeboren kindje is altijd ontroerend. Vertederend. Zo was het natuurlijk ook met het kleine kind Jezus. Maar tegelijk was het vernederend. Hij was immers de Zoon van God! Hij leefde bij zijn hemelse Vader in heerlijkheid. En nu, was Hij niet rijk, maar arm. Gebonden aan een aards lichaam. Overgeleverd aan de genade van zondige mensen. Vernederend. Het is een wonder dat Hij daarvoor bewust gekozen heeft. Uit liefde. Vol verwondering schrijft Paulus hier later over: “Tenslotte kent u de liefde die onze Heer Jezus Christus heeft gegeven: hij was rijk, maar is omwille van u arm geworden opdat u door zijn armoede rijk zou worden” (2 Korinthiërs 8 : 9). En in de brief aan de Filippenzen: “Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. En als mens verschenen, heeft hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood - de dood aan het kruis. Daarom heeft God hem hoog verheven en hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer’, tot eer van God, de Vader”. (Filippenzen 2 : 6-11). Gesprek 3 Lees 2 Korinthiërs 8 : 9. Probeer de inhoud van deze tekst in eigen woorden weer te geven.
Volgende Les: Les 8: Jezus’ volgelingen *
*
We gaan nu een aantal lessen stilstaan bij het leven en werk van Jezus Christus. Allereerst letten we op zijn jeugd en het begin van zijn openbaar optreden. Lezen: Johannes 3: een fundamenteel gesprek met een geleerde man, over hoe je gered wordt.
BLOK 3 - O NTMOETING MET JEZUS Dit derde blok gaat over de Persoon waar het in de hele Bijbel om draait: Jezus Christus. We volgen Hem in zijn eerste optreden en het verzamelen van zijn leerlingen (les 8). We gaan het hebben over de bijzondere dingen die Hij deed (les 9) en die Hij zei (les 10). En steeds zal daarbij blijken dat Jezus aan de ene kant echt mens was, maar aan de andere kant meer dan een gewoon mens. De laatste les gaat over de bijzondere manier waarop Hij stierf en de betekenis daarvan ook voor ons persoonlijk (les 11).
L ES 8
J EZUS’ LEERLINGEN
L ES 9
J EZUS’ MACHT
L ES 10
J EZUS’ ONDERWIJS
L ES 11
J EZUS’ STERVEN
Les 8 Jezus’ leerlingen Inleiding Voor je ligt een nieuwe les met een nieuw begin. Vanaf les 8 gaat het namelijk over Jezus Christus. De boodschap van zijn leven en sterven is zo volslagen nieuw, dat het de Bijbel in twee delen heeft verdeeld, namelijk het Oude en het Nieuwe Testament. In het Oude Testament vinden we zo’n 4000 jaar geschiedenis beschreven. Tijdens al die gebeurtenissen komt steeds weer de trouw van God naar voren. Keer op keer zijn er in het Oude Testament beloftes gedaan van redding en vernieuwing, omdat eenmaal de Messias zou komen. Telkens zijn er nieuwe beloften aan toegevoegd, zodat steeds meer details bekend werden over zijn komst. In het Nieuwe Testament blijkt dat al die beloftes werkelijkheid werden toen Jezus op aarde kwam. Als je leest dat Jezus iets deed of zie, kun je vaak ergens in het Oude Testament terugvinden dat Hij dat zou doen. Daarom horen het Oude en het Nieuwe Testament ook helemaal bij elkaar.
De vier evangeliën De eerste vier boeken van het Nieuwe Testament beschrijven het leven en sterven van Jezus. We noemen deze boeken: de evangeliën. Het woord evangelie komt van de Griekse woorden: eu angelion, wat ‘goede boodschap’ betekent. De achtergrond van deze uitdrukking is het leven in de stadsstaatjes uit die tijd. Wanneer zo’n stadsstaat in oorlog was met een andere stadsstaat werd er na afloop van de strijd in de stad vol spanning afgewacht wat de uitkomst was: zou het goed afgelopen zijn? Verliezen van de slag betekende: dood of slavernij, winnen van de slag betekende: vrijheid. Na afloop van zo’n strijd ging er een ruiter te paard naar de stad om de uitkomst van de veldslag te vertellen. Als hij dan van ver riep: EU ANGELION! Goede Boodschap!, dan betekende dat: vrijheid! De ruiter was een brenger van goede tijding: ze noemden hem een eu-angelist, een evangelist. In het Nieuwe Testament zijn er vier evangelisten aan het woord, vier brengers van de goede boodschap van redding en bevrijding door Jezus’ komst naar de wereld.
De kern van het Evangelie Het Evangelie, het goede nieuws van de Bijbel is de boodschap van verzoening door Jezus Christus. Verzoening is het goedmaken van de verhouding tussen God en de mens. In het paradijs had de duivel de mens ertoe gebracht om tegen God in opstand te komen. En de geschiedenis van de mensheid daarna heeft laten zien wat er uit het hart van de gevallen mens voortkomt. Wat zou God nu doen? God moet de zonde straffen, want Hij is heilig. Maar Hij wil de zondaar behouden, want Hij is barmhartig. Dit is het goede nieuws: Jezus Christus nam onze plaats in. God stuurde zijn Zoon in onze plaats om de straf voor de zonde te dragen (Jes. 53:3) en het weer goed te maken tussen God en de mensen. Dat is het wonderlijke van het Evangelie van Jezus Christus: alles wat de mens nodig heeft om de schuld te betalen is voor hem gedaan.
Het zijn Matthëus, Markus, Lukas en Johannes. Elk van die vier mensen hebben op hun eigen manier verteld wat zij met Jezus hebben meegemaakt. Je zou kunnen zeggen: vier keer hetzelfde verhaal, maar vanuit verschillend oogpunt bekeken. Zoals een ooggetuigenverslag bij een ongeluk: de ene getuige is dít opgevallen, de andere getuige is dát opgevallen, maar allemaal beschrijven ze dezelfde gebeurtenis, op hun eigen manier. Mattheüs Was een belastingambtenaar in dienst van de Romeinse bezetters. Toen de boodschap van Jezus hem greep, legde hij dat werk neer en volgde Jezus. Drie jaar trok hij met Jezus mee. Jaren later schreef hij op wat hij allemaal had gehoord en gezien. Hij schreef zijn boek vooral voor de Joden. Je kunt dan ook in zijn boek heel vaak lezen hoe in het leven van Jezus profetieën uit het Oude Testament vervuld worden. Zo wil Mattheüs de Joden laten zien dat Jezus echt de beloofde Verlosser is.
Markus Markus was ook een Jood. Hij schreef op, wat de apostel Petrus hem vertelde. Petrus had drie jaar intensief met Jezus opgetrokken. Ook een echt ooggetuige-verslag dus. Markus schreef zijn boek vooral met het oog op de Romeinen die Jezus nog niet kenden.
Lukas Was arts van beroep. Hij heeft veel reizen gemaakt met de apostel Paulus. Bij het schrijven van zijn boek is hij als nauwgezet historicus te werk gegaan: hij reisde het hele Joodse land door om zoveel mogelijk oog- en oorgetuigen te vinden voor het schrijven van zijn boek. Hij heeft bij zijn boek vooral de niet-Joden uit het Romeinse Rijk voor ogen. Hun wil hij duidelijk maken dat Jezus ook voor niet-Joden de Zoon van God, de Redder is. Johannes Was één van de volgelingen van Jezus die het nauwste met Jezus omging. Vrijwel alles wat Jezus sprak en deed, heeft Johannes meegemaakt. Toen Johannes aan het eind van de eerste eeuw leider van de gemeente van Efeze was, merkte hij dat allerlei vreemde gedachten ontstonden over het werk en de persoon van Jezus. Om deze dwalingen te bestrijden, schreef hij nog één maal zijn herinneringen op over de Heiland. Hij herhaalde bijna geen dingen die de andere evangelisten al hadden opgeschreven, maar in zijn boek zijn allerlei gebeurtenissen te vinden die de andere drie niet vertellen. Hij besteedde vooral veel aandacht aan de woorden die Jezus sprak.
Johannes de Doper In Joh. 1:6-9, Math. 3:1-6, Mark. 1:1-8 en Luk. 3:1-20 lezen we over Johannes de Doper. Johannes de Doper wordt wel de voorloper van Jezus genoemd. Hij is als het ware de wegbereider van de grote Man die na hem zou komen: de beloofde Verlosser. Zijn ouders kwamen beide uit een priesterfamilie en waren eigenlijk al veel te oud om nog kinderen te krijgen. Door een wonder van God gebeurde het toch nog. Ze gaven hun kind de naam Johannes: ‘de Here is genadig’, betekent dat. Vanaf zijn geboorte
was Johannes iemand die helemaal toegewijd aan de dienst van God.
was
In het jaar 25 na de geboorte van Jezus begon Johannes te vertellen over Jezus. Hij leefde toen in de woestijn bij de Dode Zee. Hij at sprinkhanen en droeg een mantel van kamelenhaar, net als de profeet Elia. Hij kondigde aan dat nú het koninkrijk van God aangebroken was en riep de Israëlieten op om zich tot God te bekeren.
Het Koninkrijk van God Johannes de Doper sprak over het Koninkrijk van God en zei dat het dichtbij gekomen was. Hij wees daarbij Jezus als de Koning aan. Jezus riep het Koninkrijk van God uit. Hij maakte openlijk bekend wat dat Koninkrijk van God inhoudt. Eeuwenlang had het volk Israël zich vastgehouden aan de belofte van God dat er eenmaal een ‘beter’ rijk zou komen dan wat ze nu meemaakten. Zij zagen er naar uit en geloofden er in (Hebreeën 11). Johannes zei dat in Jezus het Koninkrijk van God op aarde was gekomen. Het Koninkrijk van God is overal aanwezig waar mensen Jezus erkennen als Koning en naar zijn woord leven. Toch is het nog een verborgen Koninkrijk. Eenmaal zal Jezus in volle glorie verschijnen. Dan zal zijn rijk voor alle mensen zichtbaar zijn. In een lange redevoering, die de Bergrede wordt genoemd, gaf Jezus uitvoerig onderwijs over de regels die horen bij het Koninkrijk van God.
Zijn boodschap dat de Messias binnen korte tijd bekend zou worden, maakte diep indruk. En ook de manier waarop Johannes sprak over God, zette veel mensen aan het denken. Wie de boodschap van Johannes geloofde en zijn zonden beleed, werd door Johannes in de Jordaan gedoopt. Veel mensen bleven een tijd bij Johannes om zijn onderwijs te volgen. Zo maakten steeds meer mensen zich klaar voor de komende Messias.
Jezus’ eerste optreden Toen Jezus 30 jaar oud was, ging Hij in het openbaar het goede nieuws van Gods genade vertellen. Toen liet Hij de mensen weten wie Hij was: de beloofde Messias. Hij trok rond in
de streek rond het meer van Galilea, in NoordIsraël. Hij gaf onderwijs door zijn woorden, en Hij gebruikte zijn goddelijke macht om zieken te genezen. Door alles wat Hij zei en deed, kreeg Hij enthousiaste volgelingen, maar ook felle vijanden (zoals de religieuze leiders van die tijd: de farizeeën en schriftgeleerden).
Jezus’ discipelen Sommige volgelingen van Jezus waren eerst bij Johannes de Doper geweest. Inmiddels was Johannes de Doper door koning Herodes in de gevangenis gezet. In die tijd begon Jezus vooral in de synagogen het evangelie van het Koninkrijk van God bekend te maken. Hij zei, net als Johannes dat had gedaan: bekeer je naar God, want het Koninkrijk van God is heel dichtbij gekomen. Langzaam aan ontstond er een grote groep mensen die er steeds bij was als Jezus ergens sprak om naar zijn boodschap te luisteren. Toch was er een kleine groep die bijzonder nauw betrokken was bij Jezus en overal waar Hij was met Hem meeging. We lezen in de evangeliën over de roeping van Jezus’ eerste discipelen, dat betekent: leerlingen. Het was in Israël de gewoonte dat jongeren aan een rabbi of leraar vroegen of ze hem mochten volgen om door hem onderwezen te worden. Zulke leerlingen vormden met hun leraar een soort leefgemeenschap. Een rabbi was niet zomaar een leraar die zes of acht uur op school lesgaf, hij was er vierentwintig uur van de dag. Je trok dagelijks met hem op, praatte met hem, leefde met hem, leerde van hem. Leren door te leven. In het Hebreeuws is leer en leven, woord en daad ook hetzelfde woord. Door het onderwijs van een rabbi en de omgang met elkaar leerden discipelen zowel met hun hoofd als met hun hart. Jezus had ook leerlingen, maar anders dan andere rabbi’s zocht Hij zelf zijn leerlingen uit. Hij riep hen met de woorden: ‘volg mij’. Dat was dus eigenlijk net andersom dan normaal. Zijn discipelen zouden Hem dagelijks volgen en van Hem leren. Door de omgang met Hem zouden ze zelf ook anders worden, ze zouden leren doen zoals Hij deed. Later zouden zij zelf worden uitgezonden om aan de hele wereld het evangelie te brengen. Dan worden ze apostelen (= gezondenen) genoemd.
De eerste twee discipelen die Jezus riep waren twee broers: Simon (later door Jezus genoemd: Petrus) en Andreas. Zij waren aan het vissen toen Jezus naar hen toe kwam en zei: ‘Komt achter mij, en Ik zal jullie vissers van mensen maken’. De volgende discipelen waren ook twee broers: Jakobus en Johannes. Zij waren niet aan het vissen, maar herstelden hun netten in het schip van hun vader. Jezus riep hen en zij volgden Hem. De andere discipelen heetten: Filippus, Nathanaël, Thomas, Mattheüs, Jakobus, Simon de Zeloot, Thaddeüs en Judas Iskariot. Het woord discipel wordt in de Bijbel in de eerste plaats gebruikt voor deze twaalf mensen die altijd bij Jezus waren. Maar Jezus had nog veel meer discipelen. Alle mensen die in Jezus geloofden werden ook discipelen genoemd. En dat is nog steeds zo. Mensen die ernst maken met wat Hij leerde worden discipelen van Jezus genoemd. Tegen hen zei Jezus bijvoorbeeld: “Ik geef jullie een nieuw gebod: heb elkaar lief. Zoals ik jullie heb liefgehad, zo moeten jullie elkaar liefhebben. Aan jullie liefde voor elkaar zal iedereen zien dat jullie mijn leerlingen zijn” (Joh. 13:34). Je kunt iemands toewijding aan iets meten aan de tijd die hij of zij eraan geeft, of aan de dingen die hij ervoor laat staan. De toewijding van een discipel kun je ook meten. Jezus zegt daarvan bijvoorbeeld in Johannes 14:21: “Wie mijn geboden kent en zich eraan houdt, heeft mij lief. Wie mij liefheeft zal de liefde van mijn Vader en mij ontvangen, en ik zal mij aan hem bekendmaken”. Liefde voor Jezus is niet een vaag gevoel. Liefde tot Jezus blijkt wanneer iemand zijn woorden serieus neemt en in de praktijk brengt.
Volgende les: Les 9:
Jezus’ macht om wonderen te doen
Les 9 Jezus’ macht Jezus’ wonderen Al snel merkten de mensen in Israël dat Jezus van Nazareth geen doorsnee rabbi was. Geen godsdienstig leraar zoals er dertien in een dozijn gaan. Hij was uniek in zijn optreden. Dat bleek het meest in de wonderen die Hij deed. Toen Jezus optrad in Galilea, kwam Hij telkens mensen tegen die leden aan een ziekte, of die bezeten waren door een boze macht. De mensen brachten Hem zelfs bij mensen die gestorven waren. Allemaal zaken die heel erg zijn, maar voor ons nu eenmaal bij dit leven schijnen te horen. We vinden ze gewoon. Overal waar Jezus zulke mensen ontmoette, was Hij met hen begaan. En maakte Hij duidelijk dat deze dingen voor Hem níet gewoon waren. Soms werd Hij heel verontwaardigd, zoals bij het graf van Lazarus. Jezus wist hoe God de wereld bedoeld heeft en wat God normaal vindt. Ziekte en dood zijn het gevolg van de zonde. Ze horen niet bij God en ook niet bij het leven. God heeft al die dingen van oorsprong niet gewild, en eenmaal zullen ze er ook niet meer zijn. Jezus liet dat zien in zijn wonderen: Hij maakte de zieken gezond, liet blinden weer zien, liet doven horen en stommen spreken, liet verlamde mensen weer lopen, maakte bezeten mensen vrij van de demonen, en maakte zelfs doden weer levend. Natuurlijk genoten de mensen daarvan. Waar Hij ook kwam daar stroomden de mensen toe. Het ging als een lopend vuurtje door het land: ‘moet je nu eens meekomen, er is iemand die...’. Toch, hoewel bijna iedereen de wonderen die Hij deed prachtig vond, begrepen niet alle mensen ten diepste de bedoeling van zijn wonderen. Sommigen zagen Hem als een wonderdoener. Anderen zagen in Hem een grote profeet (ook de profeten in het oude Israël hadden wonderen gedaan). Weer anderen zagen Hem als een soort leider van een opstand, revolutie: misschien was Hij het die het volk zou verlossen uit de macht van de Romeinen. Wie zulke wonderen deed, was ook in staat om hen te bevrijden!
De wonderen van Jezus en van de profeten Veel wonderen die Jezus gedaan heeft zijn vergelijkbaar met de wonderen die gedaan zijn door de profeten van het Oude Testament. (Mozes hield een koperen slang omhoog in de woestijn zodat mensen die door een slang gebeten waren, genezen werden door te kijken naar de slang van Mozes; Elia at met het gastgezin waar hij logeerde in een tijd van hongersnood brood dat gebakken was van meel dat op wonderlijke wijzen niet op raakte; de profeten Elia en Elisa wekten beide een jongen op uit de dood; Jozua gebood de zon om stil te staan; Mozes maakte bitter water drinkbaar door er een stuk hout in te gooien). Al deze voorbeelden laten zien dat de profeten van het Oude Testament soortgelijke wonderen hebben gedaan als Jezus. Toch was er een verschil. Al deze profeten hebben uitgezien naar de Verlosser die komen zou. Altijd wezen zij op Iemand anders die later zou komen. Jezus moedigde de mensen níet aan om nog een ander te verwachten. Hij zei: Ik ben... het brood van het leven, het licht van de wereld. Eigenlijk betekende dat: Ik ben het die komen zou. Dit overtuigde zijn discipelen ervan dat Hij méér was dan de profeten van het Oude Testament.
Waarom deed Jezus wonderen? Jezus heeft Zelf heel duidelijk gemaakt waarom Hij wonderen deed. In Marcus 2 lezen we dat Jezus in een huis was en dat de mensen waren toegestroomd om naar Hem te luisteren. Ook de Farizeeën en Schriftgeleerden (de godsdienstige leiders van die tijd) waren er weer. Ze vertrouwden Jezus niet en ze probeerden Hem op zijn woorden te vangen. Er kwamen vier mannen naar het huis die een verlamde vriend met zich meedroegen. Ze wilden hun vriend bij Jezus brengen, met de bedoeling dat Jezus hem zou genezen. Maar het huis was zo vol, dat ze er niet door konden komen. Toen gingen ze via een trap naar het platte dak van het huis. Ze maakten een gat in het dak en lieten door de opening hun vriend naar beneden zakken, precies voor de voeten van Jezus. Toen Jezus het geloof van de vrienden zag, zei Hij tegen de man: ‘uw zonden zijn u vergeven’. Dat betekent: de relatie met God is weer hersteld. God ontvangt
je in liefde. De Farizeeën en Schriftgeleerden hoorden dit vol ergernis aan. Ze dachten: wat verbeeldt Jezus Zich wel? Alleen God kan toch zonden vergeven? Maar Jezus doorzag hun gedachten en zei: ‘wat is eenvoudiger, te zeggen: ‘uw zonden zijn u vergeven’, of te zeggen: ‘sta op en loop’? En toen: ‘Ik zal laten zien dat Ik als de Zoon van God macht heb om zonden te vergeven’. En vervolgens zei Hij tegen de verlamde man: ‘sta op, neem je bed op, en ga naar je huis’. En het gebeurde! De mensen waren ontzet en begonnen God te danken. Door deze geschiedenis liet Jezus zien waarom Hij wonderen deed. Hij laat door de wonderen zien Wie Hij is: de Zoon van God, die macht heeft om de zonden te vergeven. Hij heeft de macht mensen werkelijk gelukkig te maken door hen weer bij God terug te brengen. Zijn wonderen zijn een oproep aan de mensen om in Hem te geloven. Ieder wonder zegt eigenlijk: ‘kijk toch, Ik ben de Zoon van God, geloof in Mij en je zult eeuwig leven’. De wonderen die Jezus deed waren niet alleen daden van barmhartigheid, maar tegelijk ook tekenen waarmee Hij liet zien dat Hij de beloofde Messias was en dat het Koninkrijk van God nabij was. Jezus’ wonderen zijn tekenen die de mensen wijzen op het komende Rijk dat God op aarde gaat vestigen en waarvan Jezus de koning is.
Enkele tekenen die Jezus deed behalve het genezen: * * * * *
het veranderen van water in wijn op de bruiloft in Kana twee keer een wonderlijke visvangst op het meer van Galilea het tot bedaren brengen van de storm en golven op het meer van Galilea over het water lopen op het meer van Galilea van enkele broden en een paar visjes duizenden mensen laten eten
Reacties op Jezus’ wonderen Dat Jezus zijn wonderen op die manier bedoelde was een teleurstelling voor veel mensen die wat anders van Hem verwacht hadden. Jezus sprak nooit over de Romeinen. Hij greep niet naar de wapens, riep de mensen ook niet op om zich te verzetten. Hij sprak alleen over het koninkrijk van God, en toonde
in zijn wonderen een goddelijke macht. Hij sprak over geloof in Hem. De meeste mensen moesten daar niets van hebben. De geestelijke leiders van het volk moesten in elk geval niets van hem hebben. Ze waren bang dat ze hun gezag en invloed kwijt zouden raken. Op allerlei manieren probeerden ze Hem dwars te zitten. Scherp luisterden ze naar zijn toespraken om maar iets te kunnen vinden om Hem aan te klagen. Ook dat hebben de wonderen die Jezus deed tot gevolg gehad: de tegenstellingen werden scherper. Als je Jezus werkelijk aan het werk ziet, zijn er maar twee mogelijkheden: óf Hij komt van God, en je moet wat Hij te zeggen heeft serieus nemen, óf Hij komt van de duivel en je moet Hem radicaal afwijzen. Dat wat Jezus doet en zegt dwingt tot een keuze. En die keuze maken, dat deden de farizeeërs en schriftgeleerden. Op een dag werd er bij Jezus een man gebracht die driedubbel gehandicapt was: hij was blind, kon niet praten en was door demonen bezeten (Mattheüs 12). Jezus genas die man en de Farizeeën merkten dat dit op de mensen erg veel indruk maakte. Daarom zeiden ze dat Jezus de demonen alleen maar kon uitbannen omdat Hij daarvoor de macht kreeg van de duivel. Ze noemden het werk van God duivelswerk! Hier zijn de Farizeeën een grens overgegaan. Vanaf nu deinsden ze nergens meer voor terug. Hun enige doel was het werk van Jezus te verwoesten, ja, Hem Zelf uit de weg te ruimen.
Jezus’ reactie Jezus ging de tegenstelling met de Farizeeën niet uit te weg, maar liet steeds duidelijker merken dat wat Hij zegt en doet inderdaad een scheiding teweegbrengt tussen de mensen: tussen de mensen die Hem geloven, en de mensen die Hem niet geloven. Een opmerkelijke verandering in Jezus’ optreden was bijvoorbeeld dat Hij vanaf dat moment ging spreken in gelijkenissen. Hij verpakte als het ware zijn onderwijs in verhalen en beelden, en vertelde die zó, dat de mensen die in Hem geloven de boodschap begrijpen, maar dat voor buitenstaanders het niet te begrijpen is, ze vatten de clou niet. Gelijkenissen laten aan hen die geloven zien hoe het er in het Koninkrijk van God aan toe gaat, maar voor
hen die niet geloven blijft de werkelijke bedoeling verborgen. Bekende gelijkenissen zijn: * de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan (Lukas 10) * de gelijkenis van de verloren zoon (Lukas 15) * de gelijkenis van de goede Herder (Johannes 15) * de gelijkenis van het gezaaide zaad (Mattheüs 13)
Gelijkenis van het zaad (Mattheüs 13) Jezus vergelijkt zijn woorden met zaad, graankorrels. Overal worden ze gestrooid. Het is voor iedereen bestemd. Maar er wordt heel verschillend op gereageerd. Niet overal ontkiemt het zaad, groeit het op, en komen er vruchten. Hoe kan dat? Aan het zaad ligt het niet. Wel aan de grond waarop het zaad terecht komt: de één laat de woorden amper tot zich doordringen en is ze zo weer vergeten. Dan is het net als gezaaid zaad dat direct door de vogels wordt weggepikt. Het krijgt niet de gelegenheid te ontkiemen. Anderen vinden het mooi wat Jezus zegt en doet. Maar als de moeilijkheden komen en ze het radicale van het woord begrijpen, laten ze het los. Het is net als bij zaad op steenachtige grond: het komt even op, maar als de zon begint te schijnen verdort het, want het heeft geen diepe wortels. Er zijn ook mensen die behoorlijk onder de indruk zijn van Jezus’ daden en woorden: ze zijn ervan overtuigd: dit is de waarheid. Maar het leven van alle dag neemt hen zo in beslag, dat ze er niets mee doen. Deze mensen komen niet echt tot het dienen van God en het volgen van Jezus. Maar er zijn ook mensen die wel echt luisteren en gehoor geven aan de boodschap van Jezus. Dan valt het zaad in goede aarde en draagt het vrucht: mensen veranderen. Het is aan hen te merken dat Jezus hun leven vernieuwt.
Volgende les: Les 10
Jezus’ onderwijs Lezen: De Bergrede (Mattheüs 5, 6 en 7)
Les 10
Jezus’ onderwijs
In de vorige les zagen we al dat Jezus niet alleen maar enthousiasme tegenkwam, maar ook veel vijandschap. Het radicale en totaal andere van zijn woorden en daden ergerde veel mensen (o.a. de religieuze leiders) mateloos. Waar zat dat andere van zijn boodschap dan precies in?
Buitenkant of binnenkant? De religieuze leiders van die tijd waren gewend om in de verhouding met God alle nadruk te leggen op het doen van goede daden. Als je maar precies volgens alle geboden en wetten leefde, dan werd je door God aangenomen, zeiden ze. Naast de 10 geboden die God in de tijd van Mozes had gegeven, hadden ze er zelf nog 613 andere geboden (voor de zekerheid) bij gemaakt. Als je dat alles zo goed mogelijk deed zou alles goed komen. Jezus had een totaal ander uitgangspunt. Hij zei: niet wat je doet is bepalend voor hoe God naar je kijkt. Jezus had haarscherp door dat veel van dat volgen van de godsdienstige regels helemaal geen zaak van het hart was, maar alleen uiterlijke schijn. Hij noemde de Schriftgeleerden eens ‘witgepleisterde graven, van buiten mooi, maar binnen doods en vies’. Het dienen van God ís geen zaak van de buitenkant, maar van het hart. En juist daar mankeert het aan bij de mensen. Hij citeerde de profeet Jesaja die zei: “Dit volk eert mij met de lippen, maar hun hart is ver van mij”(Mattheüs 15:8).
Het hart deugt niet (Math. 15:10-20) De Farizeeën hadden een heleboel voedselwetten. Ze hadden precies in kaart gebracht wat je wel en niet mocht eten. Als je het verkeerde at, werd je onrein voor God. Jezus draaide dat om. Hij zei: je wordt heus niet verontreinigd door wat er door je mond naar binnen gaat. Eerder door wat er via je mond naar buiten komt! Door je spreken maak je immers duidelijk wat er in je hart zit: “uit het hart komen boze gedachten, moord, overspel, ontucht, diefstal, vale getuigenissen en laster”. Kortom: het grootste probleem van de mens is niet dat hij niet precies volgens de regeltjes leeft, maar het probleem zit veel dieper. Niet wat de mens doet, maar wie de mens van binnen is, dat maakt hem onrein.
Een nieuwe geboorte (Joh. 3:1-21) We zien hier weer het gevolg van de zonde die in de wereld is gekomen (zie les 3). Uit het menselijk hart komt kwaad voort, omdat dat erin zit. En omdat het bederf van ons hart zo radicaal is, moet de oplossing ook radicaal zijn. Wat opknappen zal niet helpen. We kunnen onszelf niet oppoetsen zodat we voor God ‘nog net aanvaardbaar’ zijn. Jezus kwam met een uiterst grondige oplossing: niets meer van jezelf verwachten en een compleet nieuw begin van God verwachten. We kunnen daarvan lezen in een gesprek dat Hij met Nicodemus, een farizeeër, had. Jezus zei tegen hem: “alleen wie opnieuw wordt geboren, kan het koninkrijk van God zien”. Je moet opnieuw geboren worden! Dit ging Nicodemus echt boven de pet. Hij vroeg: ‘moet ik dan opnieuw in de buik van mijn moeder?’ Jezus legde uit: die nieuwe geboorte is niet lichamelijk, het is een geestelijke zaak, die zich in je hart, de kern van je persoon voltrekt. Het is een niets meer van jezelf verwachten en een compleet nieuw leven van God ontvangen. Opnieuw geboren worden is ’uit de Geest geboren worden’. Onzichtbaar grijpt Gods Geest in je leven in en verandert het naar Gods wil.
Geloof Na deze uitleg begon het Nicodemus wat te dagen, maar hij vroeg zich nog steeds af hoe dat dan moest, dat opnieuw geboren worden (vers 9). Hij verwachtte het altijd van netjes leven en goed je best doen. Nu wilde hij wel geloven dat dat een doodlopende weg was, maar hoe kon hij dan door de Geest geboren worden? Het antwoord dat Jezus gaf was: door het geloof. Het geloof in de liefde van God (vers 16). Het geloof dat Hij zijn eigen Zoon, Jezus, heeft gezonden. En het geloof dat het offer dat Jezus aan het kruis zou brengen de betaling is voor onze zonden en onze redding betekent. Ons geluk, ja, het eeuwige leven, hangt volgens Jezus niet af van onze prestaties, maar van Gods genade. Dit centrale punt in het onderwijs van Jezus is precies het punt dat verzet opriep. Toen en nu nog. Maar het ís wel het centrale punt: redding kan niet komen van de kant van de mens, maar moet helemaal komen van de kant van God. We moeten namelijk niet maar wat andere
dingen doen, maar van binnen anders wórden. Niet alleen onze uiterlijke daden, maar ons hele zijn moet vernieuwd worden. En dat kan alleen wanneer iemand door het geloof in Jezus als zijn Redder een totaal nieuw leven ontvangt. Als dat gebeurt, komen er als vanzelf ook nieuwe daden. Maar dat is dan geen krampachtig moeten meer. Uit liefde voor God en dank voor de redding die Hij je gaf wil je dan graag zijn wil doen.
Bergrede (Mattheüs 5 t/m 7) Johannes de Doper zei dat het Koninkrijk van God dichtbij gekomen was. Jezus proclameerde het Koninkrijk, Hij riep het uit. Hij maakte openlijk bekend wat dat Koninkrijk van God inhoudt en hoe het daarin toegaat. Toen veel mensen naar Jezus kwamen om te luisteren, ging Hij een berg op en leerde de mensen over het Koninkrijk van God. Deze lange redevoering wordt de Bergrede genoemd. De Bergrede is het uitvoerige onderwijs over de regels die horen bij het Koninkrijk van God. Ieder land heeft wetten. Verschillende keren heeft Jezus gezegd wat de belangrijkste wetten van het Koninkrijk van God zijn. Het zijn er twee: 1. Je zult de Here, je God, liefhebben met heel je hart, met heel je ziel, met heel je vertstand en al je kracht. 2. Je zult je naaste liefhebben als jezelf Deze twee wetten vormen eigenlijk de grondwet van het Koninkrijk van God. In ons land houdt de koningin ieder jaar een toespraak om het volk uit te leggen wat er het komende jaar verwacht kan worden. Wij noemen dat ‘de troonrede’ . Zo ongeveer hield Jezus zijn rede om uit te leggen wat je in zijn Koninkrijk kunt verwachten.
Zaligsprekingen (Math. 5:1-12) Jezus’ rede begint met een heleboel zaligsprekingen, felicitaties. Tegen allerlei mensen zei Jezus: jullie zijn te feliciteren, jullie zijn werkelijk gelukkig. Het rare is alleen dat Hij dat zei tegen mensen die wij allerminst gelukkig zouden willen noemen: treurenden, vervolgden, mensen over wie kwaad wordt gesproken, enz. Hoe kon Jezus dat zeggen? Jezus wil ermee zeggen: als je gelooft in Mij, mag je delen in het Rijk van God en dan ben je
rijker dan wie ook maar op aarde. Let maar eens op: als je nu verdriet hebt omdat je ziet dat het in de wereld zo anders is dan God het heeft bedoeld - dan mag je weten dat God het er niet bij laat, en dat zijn Rijk eens voltooid zal zijn waarin er geen verdriet en ziekte meer bestaat als je nu niet op wraak zint wanneer je onrecht is aangedaan, maar het oordeel uit handen hebt gegeven aan God, mag je weten dat Hij ook werkelijk oordeel zal vellen en dat er gerechtigheid komt als je bewogen bent over het leed van anderen mag je weten dat God die bewogenheid ook kent, en dat die geldt ook voor jezelf als je je inzet voor de vrede mag je weten dat de echte vrede, zoals alleen God die kan geven er aan komt en dat die bij de terugkomst van Christus volmaakt zal zijn Waarom verklaart Jezus de mensen die in Hem geloven gelukkig? Omdat zij inwoners van het Koninkrijk van God mogen zijn. Het is een geluk dat het korte leven op aarde overstijgt. Het is eeuwig.
In de wereld, maar niet van de wereld (Math. 5:13-16) Jezus sloot de zaligsprekingen af met twee voorbeelden: mensen die in Hem geloven zijn het zout van de aarde en het licht van de wereld. Ze zijn niet alleen op doorreis naar het Rijk van God dat straks volkomen komt, maar ze staan tegelijk midden in de samenleving. Overal op aarde zijn zout en licht belangrijk. Zout geeft smaak en weert het bederf. Het zorgt dat iets fleur en kleur krijgt. De uitdrukking ‘licht van de wereld’ betekent dat het figuurlijk gesproken donker zou zijn wanneer het licht van Gods Woord ontbreekt. (vgl. uitdrukking: de donkere Middeleeuwen).
Nieuwe manier van denken (Math.5:17-48) Jezus wilde niet dat iemand zou denken dat de wetten die God gegeven had nu niet meer belangrijk waren, omdat het toch alleen om geloof ging. Hij zei: “denk niet dat ik gekomen ben om de wet of de profeten af te schaffen. Ik ben niet gekomen om af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen’.
Moet je dan toch het Koninkrijk van God zelf verdienen door je zo goed mogelijk aan de wet te houden? Nee, het is precies andersom. God wil je hart veranderen. Dan leer je wat het is om God lief te hebben en van daaruit te leven. En dan blijkt dat de wetten die God gegeven had om het leven met Hem en met elkaar goed te laten zijn een veel verdere reikwijdte hebben dan je dacht. Dat is een nieuwe manier van denken.
Nieuwe manier van doen (Math. 6:1-7:12) In dit deel van zijn rede werkte Jezus eigenlijk de zaligsprekingen uit; Hij liet nogmaals zien dat God kijkt naar het hart, naar echtheid en naar geloof. God is niet geïnteresseerd in namaak. Dus: als je geld geeft, bazuin het dan niet rond, want in dat geval heb je je beloning al ontvangen, je wordt nu immers al door de mensen geëerd. “Maar zorg goed voor anderen zonder dat iemand het ziet, want je Vader ziet het en Hij zal het je vergelden’. als je bidt, doe dat dan niet vroom op de hoek van de straat (zoals de farizeeërs gewend waren), zodat iedereen ziet hoe goed je dat doet, maar doe het in je eigen kamer, sluit de deur en bidt dan eenvoudig, zonder omhaal van woorden vul je dagen niet met zorgen maken over eten, kleding en onderdak - de vogels in de lucht kunnen niet zaaien en maaien en toch hebben ze genoeg. Bloemen kunnen geen kleren maken, en toch zien ze er prachtig uit. God weet dat je dit
Een gebed dat nagenoeg over de hele wereld bekend is, is het ‘Onze Vader’. Ook dit is terug te vinden in de Bergrede. Het christendom is de enige godsdienst waarin mensen God hun Vader mogen noemen. Sterker nog: Jezus leerde dat God als Vader aangesproken wil worden. Onze Vader die in de hemelen zijt, uw naam worde
alles nodig hebt en Hij zorgt voor je. gebruik je krachten daarom voor het zoeken naar Gods Koninkrijk en een leven zoals Hij het wil, en al het andere daar zal Hij wel in voorzien. Kijk, dat is nou een nieuwe manier van doen.
Slotwoorden (Math. 7:13-27) Aan het slot van de rede legde Jezus nog eens met een beeld uit hoe je toegang krijgt tot het Koninkrijk van God, namelijk door een bewuste keuze om de smalle weg te nemen van het geloof in Hem.
Uit de Bergrede zijn een heel aantal spreekwoorden in onze taal afkomstig. Eén ervan is eigenlijk een omdraaiing van wat Jezus werkelijk zei. Dat is het spreekwoord: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet’. Vergelijk dat maar eens met de eigenlijke woorden van Jezus in Math. 7:12! Jezus beëindigde zijn onderwijs met een gelijkenis over het fundament waarop je levenshuis gebouwd is. Een fundament is iets dat je van buiten niet ziet. Een huis met een slecht fundament kan er van buiten heel mooi uitzien. Maar wanneer er noodweer losbarst, dan merk je pas of het overeind blijft. In Israël is zand een verraderlijk fundament. Het is niet bestand tegen natuurgeweld omdat het bij regenval makkelijk wegspoelt van de rotsachtige ondergrond. Je bent niet goed wijs als je je huis daarop bouwt. Je moet bouwen op de rotsgrond door eerst het zand weg te scheppen. Zo is het als je je leven bouwt op de woorden van Jezus. Wie naar zijn woorden luistert en die doet is te vergelijken met iemand die zijn huis op de Rots bouwt. Dat huis blijft zeker overeind, wat hem ook zal overkomen.
Volgende les: Les 11: Jezus’ dood
Les 11: Jezus’ sterven In de lijdenstijd, de 7 weken voor Pasen, herdenken christenen de historische gebeurtenissen uit de laatste dagen van Jezus’ leven op aarde. Wat gebeurde er allemaal? Jezus was na drie jaar rondtrekken door het land een bekende en bij velen gewaardeerde persoon geworden. Zijn woorden en wonderen dwongen respect af. Maar dat was de religieuze leiders niet onopgemerkt gebleven. Zij haatten Jezus en waren vastbesloten Hem ter dood te brengen. Ze wachtten alleen nog op een goede gelegenheid. Het moest natuurlijk zo snel en ongemerkt mogelijk gebeuren. ‘Niet op het Paasfeest...’ (Mattheüs 26:5).
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
Mattheüs 26:17-30 26:36-46 26:47-68 26:69-75 27:2-14 27:15-26 27:27-32 27:33-44 27:45-56 27:57-61
Markus 14:12-26 14:32-42 14:43-65 14:66-72 15:1-5 15:6-15 15:16-21 15:22-32 15:33-41 15:42-47
Lucas 22:14-34 22:39-46 22:47-53 22:54-62 23:1-12 23:13-25 23:26-32 23:33-43 23:44-49 23:50-56
Johannes 13:1-20 18:1 18:2-24 18:25-27 18:28-40 18:39-40 19:2-17 19:18-27 19:28-37 19:38-42
1 =: paasmaaltijd, 2 = Gethsemané, 3 = verraad, arrestatie, verhoor joodse raad, 4 = verloochening door Petrus, 5 = uitspraak Joodse Raad, verhoor Pilatus, verhoor Herodes, 6 = 2e verhoor Pilatus, 7 = bespotting, wegvoering, 8 = kruisiging, 9 = sterven van Jezus, 10 = begrafenis
Gevangen genomen Ondertussen kwam dat Paasfeest wel dichterbij. Veel Joden kwamen naar Jeruzalem om het te vieren. Ook Jezus en zijn discipelen waren in de stad. Op de donderdag voor Pasen hadden zij met elkaar nog een Paasmaaltijd, het laatste Avondmaal. Bij die maaltijd werd één van de discipelen ontmaskerd door Jezus.
buitenkans en gaven hem voor zijn verraad 30 zilverlingen, de prijs van een slaaf. Op het Pascha dachten de Israëlieten aan de nacht waarin God hen uitleidde uit Egypte. In die nacht waren overal in Egypte de eerstegeboren zonen gestorven. Bij de Israëlieten was dat niet gebeurd. Zij hadden een lam moeten slachten en het bloed aan de deurposten moeten strijken. Daardoor ging de plaag aan hun huis voorbij (Pascha = passeer-feest). Tijdens de laatste Paasmaaltijd van Jezus nam Hij afscheid van zijn discipelen. Vaak wordt gesproken over ‘het laatste Avondmaal’ Eigenlijk zou die maaltijd moeten heten: ‘het eerste Avondmaal’. Dit laatste Pascha kreeg een ander verloop dan alle paasfeesten tot dan toe. Toen Jezus het brood brak, sprak Hij de woorden ’dit is mijn lichaam voor u’. En toen de beker met wijn rondging, sprak Hij: ‘deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed’. Brood en wijn als tekenen die wijzen naar het lijden en sterven van Christus: zijn lichaam werd verbroken en zijn bloed werd vergoten om mensen te verzoenen met God. Voortaan zouden discipelen van Jezus deze maaltijd vieren om hiermee het grote Passeren te gedenken: eenmaal ging Gods oordeel in Egpyte voorbij aan de huizen van de Israëltien die het paaslam hadden geslacht, nu gaat Gods oordeel voorbij aan iedereen die gelooft in Jezus, Gods Zoon, die als Paaslam werd geslacht om de straf voor de zonde te dragen.
Laat in de avond vertrok Jezus met zijn leerlingen uit de stad naar een tuin op de helling van de Olijfberg. In die tuin, Gethsemané, nam Hij de tijd om te bidden. Zijn leerlingen vielen van verdriet en vermoeidheid in slaap, terwijl Hij zijn indringende gebeden bad: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals ik het wil, maar zoals u het wilt.’(Mattheus 26:42).
Onschuldig veroordeeld Judas vluchtte weg en besefte dat hij Jezus al die jaren wel achterna gelopen was, maar toch niet echt van zijn meester hield. Innerlijk was hij steeds meer vervreemd van Jezus. En die nacht bood hij de Joodse leiders aan dat hij Jezus in hun handen zou spelen. Judas kende de plaatsen waar Jezus vaak overnachtte. De joodse leiders waren zeer tevreden met deze
Diep in de nacht kwam Judas Jezus daar opzoeken, met de tempelpolitie en wat Romeinse soldaten. Jezus werd gevangen genomen en de discipelen vluchtten in paniek weg. In het huis van Annas, de vroegere hogepriester, vond het eerste verhoor plaats. Later werd de hele Joodse raad van 70 mannen bijeengeroepen. Het probleem was dat er geen serieuze aanklacht tegen Jezus werd
ingebracht. In het Joodse recht is een aanklacht pas geldig als er twee mensen hetzelfde getuigen. En dat lukte nauwelijks. Uiteindelijk werd Jezus veroordeeld omdat twee mensen zeiden dat ze van Hem gehoord hadden: ‘Ik ga de tempel afbreken en in drie dagen weer opbouwen’. Hij ontkende niet de Zoon van God te zijn en dat vond men godslastering, waarop de doodstraf stond (Mattheüs 26:65).
zorgen, Hij zei tegen zijn moeder: ‘dat is uw zoon’, en tegen Johannes: ‘dat is je moeder’ (Johannes 19:26). En toen de naast Hem gekruisigde moordenaar Hem om genade bad, schonk Hij die genade: “Ik verzeker je: nog vandaag zul je met mij in het paradijs zijn” (Lukas 23:43). De liefde was het die Jezus zichzelf deed geven, en die liefde bleek tot in de laatste ogenblikken (Johannes 13:1).
Gestorven en begraven Probleem nu was dat het bijna Paasfeest was. Een doodvonnis voltrekken zou de Joden onrein maken om het feest te vieren. Bovendien waren de Romeinen de wettige heersers. Daarom werd Jezus naar de stadhouder Pilatus gebracht. Deze controleerde alle klachten. Hij concludeerde met een onschuldig mens te doen te hebben: “Ik vind niets waaraan deze man schuldig is” (Lukas 23:4). De woede van de joodse leiders groeide echter en hij vreesde voor oproer. Daarom deed hij hen een aanbod. Op het Paasfeest liet hij altijd één gevangene los. Hij zou voorstellen om het volk te laten kiezen tussen Jezus en Barabbas, een berucht moordenaar. Direct toen hij dit voorstel lanceerde, oefenden de leiders hun druk uit op het volk en schreeuwde men om de vrijlating van Barabbas. Op Pilatus’ vraag: ‘wat moet ik dan met die Jezus?’, riep de menigte: ‘kruisig Hem!’. Pilatus liet het daarop voor rekening van de Joden; hij liet een schaal met water halen en waste zijn handen in onschuld.
Pilatus deed dat letterlijk. Hij wilde het Romeinse recht niet schenden, dat zei dat iemand alleen kon worden veroordeeld wanner was bewezen dat hij schuldig was. Gekruisigd Diezelfde middag nog werd Jezus, na door de soldaten bespot en gemarteld te zijn, naar de heuvel Golgotha gebracht net buiten de stad. Daar werd Hij aan een groot houten kruis gespijkerd. Als we lezen over Jezus’ laatste ogenblikken, is zijn onbegrijpelijke liefde het meest opvallend. Terwijl de soldaten de spijkers door zijn handen sloegen, bad Hij voor hen: “Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen” (Lukas 23:34). Terwijl Hij in de verte zijn moeder Maria zag staan, gaf Hij zijn discipel Johannes de opdracht voor haar te
Nadat het drie uur aardedonker was geweest, kwam het moment van Jezus sterven. Hij verbrak de stilte met de woorden: ‘Het is volbracht’ (Johannes 19:30). Het grote werk dat Hij op aarde kwam doen was volbracht. De schuld was betaald. De laatste woorden van Jezus waren: ‘Vader, in Uw handen beveel ik mijn geest’. Toen stierf Hij. Op het moment dat Jezus stierf scheurde het voorhangsel in de tempel van boven naar
Het voorhangsel was het gordijn dat in de tempel hing als scheiding tussen het heilige (waarde priesters mochten komen) en het allerheiligste (waar God Zelf woonde) beneden middendoor. Dat was een signaal van God: het werk van verzoening is voltooid. De weg tot God is vrij. Voor de nacht aanbrak begroeven zijn discipelen Jezus in een nieuw rotsgraf, vlakbij Golgotha.
Ergernis en ongeloof Een stervende Redder... toen de christenen na Jezus´dood en opstanding daarvan gingen getuigen riep dat veel weerstand op. De Joden wilden niet geloven dat Jezus de beloofde Redder was. In hu beleving moest de Redder een held zijn die de Romeinse bezetter zou verdrijven. In geen geval iemand die zich door hen liet kruisigen. Ook voor de Grieken, die later van Jezus hoorden was het een dwaasheid. Ze vonden het belachelijk om te geloven dat een stervend mens van betekenis kan zijn voor andere mensen. De Germanen hadden eveneens grote moeite met die gedachte. Voor hen was God een Overwinnaar. Hoe kun je nu overwinnen als je zo duidelijk
verliest? En voor moslims is het een absurde gedachte dat de almachtige God zou toelaten dat zijn Zoon aan het kruis genageld zou worden. Toch hadden de Joden beter kunnen weten. In het Oude Testament staat al helder te lezen dat de Redder Iemand zou zijn die zou lijden (Jesaja 53:5: “Om onze zonden werd hij doorboord, om onze wandaden gebroken. Voor ons welzijn werd hij getuchtigd, zijn striemen brachten ons genezing”.) God had zó’n Redder beloofd: Iemand die niet heerst, maar die bereid is lijdend en stervend de straf te dragen die anderen verdiend hebben. Dat de Joden Jezus niet als Redder herkenden lag niet aan God en aan zijn profeten. Het lag aan hun eigen verkeerde beeldvorming. En zo was het ook bij de Grieken en Germanen. Het ging (en gaat) bij hen om helden, kampioenen, winnaars, meestal over de rug van anderen heen. Binnen zo’n beeld past geen stervende Redder. Gods gedachten zijn echter totaal anders. Bij Hem telt geen macht ten koste van anderen, het gaat om liefde ten bate van anderen. Jezus zei: ‘het is beter te geven dan te ontvangen´, en ‘wie onder u de meest zal willen zijn, die moet ieders dienstknecht zijn´. Jezus diende ons mensen tot het alleruiterste, door zelfs zijn leven te geven. Hij had wel macht, maar gebruikte die nooit ten bate van zichzelf, alleen om anderen te dienen.
Voor wie gelooft een kracht van God tot redding Binnen het plan van God was de dood van Jezus onvermijdelijk. God is heilg en rechtvaardig. Alle mensen hebben gezondigd en hebben verdiend om te sterven (Ezechiël 18:4). Als God die straf rechtlijnig door zou voeren, zou ieder mens voor altijd omkomen. God wist echter dat we de door onze zonde gemaakte schuld nooit zelf zouden kunnen betalen. Daarom gaf Hij zijn Zoon in liefde, zodat Hij de straf zou dragen en zo de schuld zou betalen. Zo lezen we in Jesaja 53:6: “Wij dwaalden rond als schapen, ieder zocht zijn eigen weg; maar de wandaden van ons allen liet de HEER op hem neerkomen”. Door Jezus´ dood is er weer een open weg tot God voor iedereen die gelooft. Wie gelooft in de kracht van het bloed van Jezus heeft een nieuw leven. Zijn zonden
worden vergeven en zijn hart stroomt vol met de liefde van God. Een mooi voorbeeld daarvan is Paulus. Hij was eerst een fel tegenstander van de christenen en vervolgde hen tot de dood. God greep in zijn leven in en toen kreeg hij Jezus lief. Het kruis, dat hij eerst zo grondig haatte, werd voor hem het meest kostbare dat je je in kunt denken. Hij schreef aan de gemeente van Korinthe: “wij verkondigen een gekruisigde Christus, voor Joden aanstootgevend en voor heidenen dwaas. Maar voor wie geloven een kracht van God tot redding” (1 Korinthe 1:23, Romeinen 1:16).
Volgende les: Les 12
Jezus’ opstanding
Blok 4 - Ontmoeting met de christelijke gemeente Met het sterven van Jezus houdt het verhaal van de Bijbel niet op. In feite is dat een nieuw begin. Jezus’ volgelingen maakten mee hoe Hij opstond uit de dood en naar de hemel terug ging (les 12). Toen op het Pinksterfeest de Heilige Geest uitgestort werd, stonden de volgelingen zo in vuur en vlam, dat zij de boodschap van Jezus’ dood en opstanding overal gingen vertellen. Op die manier ontstond de eerste christelijke gemeente (les 13). We zien hoe er nieuwe gemeenten ontstonden en hoe ze groeiden, zelfs tegen verdrukking en vervolging in. In het onderwijs aan deze gemeenten, vaak in de vorm van brieven, krijgen we een goede kijk op het leven in die eerste christelijke gemeenten. (les 14). Tenslotte besteden we aandacht aan de toekomst en de vraag wat de Bijbel ons daarover te melden heeft (les 15).
L ES 12 - J EZUS L EEFT! L ES 13 - D E H EILIGE G EEST L ES 14 - D E C HRISTELIJKE G EMEENTE L ES 15 - D E T OEKOMST
Les 12
Jezus leeft!
Pasen: het was al voorspeld De vorige les hebben we stilgestaan bij het sterven van Jezus. We zagen dat Hij er alles voor over heeft gehad om mensen te verlossen van de zonde en hun schuld te betalen, tot in de dood toe. Jezus was dus geen martelaar, geen slachtoffer, maar gaf Zichzelf vrijwillig om de weg tot God voor mensen weer open te maken. Het bewijs voor deze stelling is de opstanding. Opstaan uit de dood. Dat kan toch niet! Als je op een begraafplaats loopt, kun je je niet indenken dat de daar begraven doden weer zullen leven. Dood is tenslotte dood. Dat zeggen we in onze cultuur. Maar niet iedereen is het daarmee eens. Vanuit de oosterse godsdiensten is bijvoorbeeld de gedachte van reïncarnatie bekend. En deze les laat zien dat ook de Bijbel een heel duidelijke visie heeft op het leven na de dood. Eigenlijk is de dood iets heel onnatuurlijks. De dood hoort volgens de Bijbel niet bij het leven. We doen soms alsof dat wel zo is en we bedekken de kist of het graf van een geliefde met bloemen om de dood wat ‘mooier’ te maken. Maar de Bijbel spreekt over de dood als een vijand. Iets wat niét bij het goede leven zoals God het bedoeld heeft hoort. Genesis 3 vertelt ons hoe de dood in de wereld is gekomen, namelijk door de zonde, door de breuk met God. Na die breuk zijn alle mensen aan de dood onderworpen, geen mens kan zeggen: dat overkomt mij niet. Maar de Bijbel zegt ook dat God zijn Zoon naar de aarde stuurde om de zonde van de mensen te dragen en de dood te overwinnen. Dat bleek op Pasen en over die gebeurtenis gaat het in deze les.
daar zal het niet bij blijven. Ik zal opstaan uit de dood en daarmee zal Ik bewijzen dat Ik macht heb over alles, zelfs over de dood.
Pasen Toch is het opvallend dat deze woorden meer indruk lijken te hebben gemaakt op Jezus’ vijanden dan op zijn volgelingen. De discipelen konden het niet geloven dat hij zou opstaan. Na het sterven van Jezus kwamen ze bij elkaar in een huis met de deur op slot. Verdrietig en doodsbang voor de Joden. Terwijl de vijanden van Jezus er persé voor wilden zorgen dat het graf van Jezus verzegeld werd en bewaakt, zodat niemand het zou kunnen openen. Jezus niet (voor de zekerheid), en ook zijn leerlingen niet (zodat ze later zouden kunnen zeggen dat Hij was opgestaan). En zij, Jezus’ vijanden hadden het bij het rechte eind. Mattheüs beschrijft in hoofdstuk 28 van zijn evangelie wat er gebeurde: er kwam een aardbeving en een engel rolde de steen voor de ingang van het graf weg. De bewakers waren verstijfd van angst en konden niets uitrichten: Jezus was opgestaan uit de dood. De Joodse leiders kochten de Romeinse bewakers om zodat ze overal rond zouden vertellen dat de discipelen Jezus uit het graf gehaald hadden (Mattheüs 28:15). Na zijn opstanding is Jezus aan veel mensen verschenen (Maria, de Emmaüsgangers, zijn discipelen: Mattheüs 24:36-44, Thomas: Johannes 20:24-31, nogmaals de discipelen: Johannes 21).
Echt opgestaan! De Bijbel vertelt dat het na Goede Vrijdag Pasen werd. Na de dood kwam het nieuwe leven. Een wonder. Maar Jezus had het wel al van tevoren tegen zijn discipelen gezegd... Toen Jezus zijn vriend Lazarus opwekte uit de dood bijvoorbeeld (Johannes 11). Daarmee liet Jezus vlak voor zijn sterven nog eens zien dat Hij niet alleen macht had om wonderen te doen, maar zelfs de macht had over de dood . Hij wilde daarmee vooral zijn volgelingen laten zien: Ik ga nu wel lijden, zelfs sterven, maar
Dat Jezus na zijn opstanding aan veel mensen is verschenen was het bewijs dat Hij echt was opgestaan. Niet als een soort geest, niet als een idee dat voort moet leven, maar echt werkelijk met een nieuw, verheerlijkt lichaam. Al die ooggetuigen zijn het bewijs van zijn opstanding. Is het dan zo belangrijk dat Jezus echt is opgestaan? Ja, dat blijkt wel uit de tegenstand die er op dit bericht kwam. Direct vanaf het begin verzonnen de Joden leugens om te voorkomen dat mensen dit bericht zouden geloven. En alle eeuwen door hebben mensen
manieren bedacht om de lichamelijke opstanding van Jezus in twijfel te trekken. Ze beschouwen bijvoorbeeld de opstanding als een mooi verhaal van de volgelingen van Jezus, waarmee ze elkaar moed hebben ingepraat en hun leider hebben opgehemeld.
Paulus Voor de Bijbel is de opstanding van Jezus inderdaad belangrijk. Laten we eens luisteren naar Paulus, de meest vooraanstaande zendeling en gemeentestichter uit de eerste tijd van het christendom. Paulus zegt dat de opstanding het fundament van het christelijke geloof is! Hij schrijft in een brief aan de gemeente in Korinthe dat er na Pasen, Hemelvaart en Pinksteren nog één belangrijk gebeuren komt: Jezus’ terugkomst op aarde. De christenen in Korinthe leefden daar helemaal naar toe en ze verwachtten deze terugkomst heel snel. Er waren echter ook in die gemeente mensen die stierven. En hoe zou het nu met deze christenen gaan? Zij zouden niet bij de wederkomst zijn, zij zouden het missen als Jezus terugkwam! Paulus gaat op dit probleem in, in hoofdstuk 15 van zijn eerste brief aan die gemeente. Hij zegt: ‘Die gestorven mensen zullen allemaal opstaan uit de dood; kijk maar naar Jezus: zoals Hij echt opgestaan is, zo zullen zij ook echt opstaan’ (1 Korinthe 15:20). Paulus noemt dan allerlei ooggetuigen van de opstanding van Jezus, van wie er velen nog in leven zijn (1 Korinthe 15:58). Je hoort Paulus eigenlijk zeggen: geloof je het niet? Ga het maar navragen. Als Jezus niet opgestaan zou zijn, dan geloven we voor niets in Hem, dan zou Hij zelfs een leugenaar zijn. Paulus’ conclusie is: van Zijn opstanding hangt onze opstanding af. Als het ene niet waar is, is het andere ook niet waar. Maar als het ene waar is, dan ook het andere.
Troost Met de opstanding van Christus staat of valt dus alles! Wat zou het leven doelloos en triest zijn als dit perspectief er niet was. Zou God de mensen gemaakt hebben en hen liefhebben en een relatie met hen zoeken, om dan bij de dood een absoluut einde te aanvaarden? Dat is onvoorstelbaar. We zijn geen tijdelijke speeltjes voor God. De Bijbel houdt de gelovigen een andere toekomst voor: opstanding uit de dood en eeuwig leven.
Pau l u s bemoedigt Timotheüs
zijn
vriend
Paulus had op zijn zendingsreizen een vriend ontmoet die vanaf dat moment met hem meetrok; Timotheüs. Deze jongen werd tenslotte zelf zendeling en werd de jonge dominee van de stad Efeze. Daar werd hem het werken echter heel lastig gemaakt en na een tijd zag Timotheüs het niet meer zitten. Op dat moment stuurde Paulus hem een brief om hem te bemoedigen. En het is opvallend hoe Paulus dat deed. Hij zei niet: ‘kom op jongen, ik heb nog wel ergere dingen meegemaakt’, of ‘het valt allemaal wel mee’, maar hij hield een liefdevol betoog met praktische raadgevingen. De kern van het verhaal was: Timotheüs, vergeet één ding nooit: “Houd in gedachten dat Jezus Christus uit de doden is opgewekt’ (2 Timotheus 2:6). Houd je daar aan vast! Jezus heeft alle kracht en macht, dat heeft Hij met zijn opstanding bewezen!
Zondag Dat de opstanding van Jezus van cruciaal belang is komt in de bijbel op nog een manier naar voren. Ten tijde van het Oude Testament hielden de Joden de zevende dag als rustdag (de sabbat). De eerste zes dagen werd er gewerkt, maar de zevende dag werd aan God gewijd. Na de opstanding van Christus veranderde dat. Jezus zocht zijn discipelen op op de eerste dag van de week: zijn opstandingsdag. Later zien we dat de christelijke gemeente op de eerste dag van de week, de zondag, bij elkaar komt. Toen het Romeinse Rijk tijdens Constantijn de Grote (4e eeuw) een christelijk rijk werd, kwam de zondag als rustdag voor de hele maatschappij in beeld. Christenen mogen de week met de zondag beginnen en vanuit Jezus’ opstandingskracht hun werk doen en leven.
Volgende les: Les 13
De Heilige Geest
lezen: Handelingen 1 en 2
Les 13 De Heilige Geest Inleiding Het is nacht. Door het donkere bos loopt een man. Hij houdt een zaklantaarn voor zich uit, die geeft het nodige licht op zijn pad. De lantaarn zelf is niet te zien, maar hij verlicht het paadje waarop de man loopt wel zo, dat hij zijn weg kan vinden, door het donker naar huis. Dit beeld is heel geschikt om iets te zeggen over de Heilige Geest. Toen Jezus na zijn opstanding terugging naar de hemel, heeft Hij aan Zijn volgelingen de Heilige Geest gegeven. En de Heilige Geest is net als die lantaarn: Hij richt zijn licht op iets anders, namelijk op Jezus (Die Zichzelf de Weg noemde), en blijft Zelf wat op de achtergrond.
Hemelvaart en belofte van de Heilige Geest Na zijn opstanding heeft Jezus 40 dagen lang nog gesproken met zijn discipelen. Hij ontmoette ze soms en sprak met ze over de tijd die zou komen, de tijd namelijk dat Hij terug zou gaan naar de God de Vader in de hemel. De tijd ook dat de discipelen uitgezonden zouden worden als getuigen van Jezus over de hele aarde. Jezus gaf zijn discipelen de opdracht om het evangelie in de hele wereld bekend te maken. Ze zouden naar alle mensen op de aarde moeten gaan om hen die ernaar wilden horen tot discipelen van Jezus te maken. Geen enkel land mocht worden buitengesloten: Jezus stierf voor alle mensen en die moesten het allemaal weten. De discipelen wisten natuurlijk al veel over Jezus. Ze hadden drie jaar lang met Hem opgetrokken. Maar ze hadden tot nu toe niet veel verder gedacht dan hun eigen land Israël. Nu moesten zij ineens aan de hele wereld gaan dneken, aan volken waar ze nog nooit van gehoord hadden. Veertig dagen nam Jezus er de tijd voor om hen daarmee vertrouwd te maken. Hij zou niet meer bij hen zijn zoals daarvoor, en zij moesten de boodschap van Jezus bekend gaan maken. Er was één ding in het bijzonder dat de discipelen moesten leren: de taak die Jezus hen gaf, zouden ze nooit vanuit zichzelf kunnen doen. Het werk van Jezus voortzetten, dat is geen mensenwerk. Dat zouden ze alleen kunnen met kracht van God: de Heilige Geest die Jezus zou zenden. Ze moesten op Hem wachten. Tien dagen lang. Dan zou de Heilige Geest komen en nooit meer weggaan. Dat gebeurde op het Pinksterfeest.
Uiteindelijk klom Jezus samen met zijn discipelen de Olijfberg bij Jeruzalem op en legde hen uit dat ze in Jeruzalem moesten blijven totdat ze de Heilige Geest zouden ontvangen (Handelingen 1:4-8) Op de bergtop gekomen, zegende Hij hen voor de laatste keer en zei: “Mij is alle macht gegeven in de hemel en op de aarde. Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest, en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat ik jullie opgedragen heb. En houd dit voor ogen: ik ben met jullie, alle dagen, tot aan de voltooiing van deze wereld”. (Mattheüs 28:18-20). Daarna werd Jezus opgenomen in de hemel, en een wolk onttrok Hem aan het zicht van de discipelen. (Handelingen 1:10-11). Maar hoe zou Jezus altijd bij zijn discipelen kunnen zijn, als hij terugging naar de hemel? Het antwoord daarop is: door de Heilige Geest (zie ook Johannes 13:33-14:9, Joh. 14:15-26).
Komst van de Heilige Geest De discipelen moesten in Jeruzalem wachten op de Heilige Geest. Vol verwachting baden ze om de Heilige Geest (Lukas 24:52, Handelingen 1:14). Zo zaten ze ook tijden het Pinksterfeest (10 dagen na Hemelvaartsdag) met een heleboel mensen bij elkaar in één van de bijgebouwen van de tempel. Het Pinksterfeest was het Joodse oogstfeest, waarop gedankt werd voor de eerste opbrengst van het land en gaven bij de tempel gebracht werden. Op het hoogtepunt van dat feest werd de Heilige Geest uitgestort. Daarbij gebeurden wonderlijke dingen: Wind: de mensen hoorden een geluid zoals van een sterke wind, die de hele ruimte vulde Vuur: op de hoofden van de discipelen waren vlammen te zien Talen: De discipelen waren zo vol van de Heilige Geest, dat ze naar buiten gingen en begonnen te spreken over wat er gebeurd was in verschillende talen. Iedere buitenlander kon het horen in zijn eigen taal (Handelingen 2:12). Tekenen De tekenen van wind, vuur en taal laten iets zien van Wie de Heilige Geest is.
Wind: de wind kunnen we niet zien. Zo is het ook met de Heilige Geest. Maar zijn kracht kunnen we wel merken en ervaren. Niemand zal zeggen: ‘Ik zie de wind niet, daarom hou ik er geen rekening mee’, zo kun je ook niet zeggen: ik zie de Geest niet, Hij zal er wel niet zijn. In het Hebreeuws is er één woord dat zowel ‘wind’ als ‘adem’ betekent, dat woord wordt o.a. bij de schepping van de mens gebruikt: God maakt met zijn adem mensen levend en zet hen in beweging. Vuur: vuur is lichtgevend, zodat je de dingen goed kunt zien; zo is ook de Heilige Geest als een vuur dat licht geeft zodat je de Here God en jezelf leert kennen. Vuur is ook zuiverend en reinigend, dat doet de Heilige Geest ook; Hij wil ons hart, ons leven, zuiveren van de zonde zodat we tot Gods eer gaan leven. Talen: God wil dat alle mensen het evangelie horen. Niemand wordt uitgesloten. De woorden van God zijn geen geheimtaal, maar moeten voor elk mens op aarde helder verstaanbaar zijn. De Heilige Geest gaat daarvoor zorgen. Op de eerste bladzijde van de Bijbel komen we de Heilige Geest al tegen (Genesis 1:2). Door Hem werd de aarde geschikt gemaakt voor bewoning door de mens. In de Psalmen staat dat God alles heeft gemaakt door ‘de adem van zijn mond’ (Psalm 33:6). Het woord ‘adem’ kan ook met ‘geest’ worden vertaald. Gods Geest is scheppend en levendmakend (zie ook Psalm 104:30). In het Oude Testament lezen we over de werking van Gods Geest in bepaalde mensen. Het zijn dan meestal enkelingen die toegerust worden voor een taak waarin ze het hele volk hebben te dienen. Bv. rechters (Richteren 3:10, 6:34, 11:29), koningen (1 Samuél 16:13) en vooral profeten (Ezechiël 11:5). Maar in diezelfde tijd heeft God beloofd dat Hij zijn Geest eens in veel rijkere mate voor allen zou geven. Daarover is o.a. te lezen in Ezechiël 36:25-28 en in Joël 2:28-32. Op Jezus heeft de Geest van God volkomen gerust (Lucas 3:21, Lucas 4:18). Maar Jezus heeft de gave van de Heilige Geest ook verdiend als een gave voor ons allen (Johannes 7:38,39). Op de Pinksterdag werden alle beloften uit het Oude Testament vervuld. Vergelijk maar eens wat daar gebeurde met de teksten uit Ezechiël en Joël.
Begin van de christelijke kerk Hoewel de mensen ontzet waren over wat ze zagen, begonnen sommige mannen te spotten en zeiden dat de discipelen te veel gedronken hadden. Petrus hield daarop een toespraak om uit te leggen wat er aan de hand was. Hij bewees vanuit het Oude Testament dat Jezus echt de beloofde Verlosser was, en dat de Joden Jezus gekruisigd hadden omdat ze Hem niet wilden erkenneen als de Verlosser en de Zoon van God. Door deze woorden werden veel mensen getroffen, ze kwamen naar de discipelen toe, beleden hun zonden, en velen lieten zich dopen. Uiteindelijk kwamen op deze eerste Pinksterdag 3000 mensen tot geloof. Zo ontstond de eerste christelijke gemeente. En er kwamen dagelijks meer mensen bij.
Het evangelie voor de wereld. Je zou kunnen zeggen dat op Pinksteren de christelijke kerk begonnen is. Met ‘de kerk’ bedoelen we dan het totaal van alle mensen over de hele wereld die hartelijk in Jezus geloven. Immers, vanaf het Pinksterfeest is het duidelijk dat het Evangelie voor alle volken is. Vanaf dat moment ontstaan er overal c h r i s t e li jke g e m e e nt e n: plaa t se li jke vergaderingen van mensen die hun geloof in Jezus belijden, elkaar liefhebben en steunen en samen komen rondom het Woord van God. In Jeruzalem ontstond een heel grote gemeente. Maar het was niet de bedoeling dat al die mensen bij elkaar bleven in Jeruzalem. Het evangelie moest de wereld door.
Paulus Als er één man is geweest die zich heeft ingezet om het Evangelie over de wereld te verspreiden, dan is het Paulus geweest. Hij werd van een vervolger van de christelijke gemeente een volgeling van Jezus (Handelingen 9). Door de liefde van Jezus gegrepen, maakte hij grote zendingsreizen. Via hem kwam het Evangelie in Azië en Europa. Voor allerlei mensen heeft Paulus gestaan: armen en rijken, eenvoudige mensen, maar ook de wijze filosofen van Athene, voor koningen, stadhouders enz. Voor allemaal had hij in feite dezelfde boodschap: Jezus Christus is de Zoon van God. Geloof in Hem en je zult eeuwig echt gelukkig worden. Deze boodschap kreeg veel tegenstand, maar het evangelie werkte wel door. Later namen andere zendelingen het werk weer over. En zo is het evangelie ook in
ons land gekomen. Ook wij hebben ervan mogen horen. Dat is nu werk van de Heilige Geest. Zo belangrijk als de Heilige Geest is voor het zendingswerk, zo belangrijk is Hij ook voor iedere gelovige. Jezus heeft stellig beloofd, dat we de Heilige Geest ontvangen wanneer we om Hem bidden (Lucas 11:9-13). Het eerste is dat de Heilige Geest ons tot nieuwe mensen maakt. Hij doet ons wedergeboren worden (Johannes 3 :7,8). Het tweede is, dat de Heilige Geest in ons leven blijft werken, zodat dat nieuwe leven ook aan de buitenkant te zien is. Dat noemt Paulus in Galaten 5:22: ‘de vrucht van de Geest’. Liefde, blijdschap en vrede zijn concrete gevolgen van het werk van de Heilige Geest in ons leven. Tenslotte zorgt de Heilige Geest ervoor dat wij God steeds meer leren kennen als onze Vader, dat wij kunnen bidden (Romeinen 8:15) en dat wij zien hoe rijk we zijn als we in Christus geloven. De Bijbel roept ons op om vervuld te worden met de Geest (Efeziërs 5:22). Hoe je dat doet wordt duidelijk uit een andere tekst, Kolossenzen 3:16, namelijk door het Woord van Christus rijkelijk in je te laten wonen. Als we dat doen krijgt de Heilige Geest de kans om zijn werk in ons te doen.
Volgende les: Les 14 -
De christelijke gemeente
Hoe wil God dat gelovigen met elkaar samenleven? lezen: Filippenzen 4
Les 14
De Christelijke gemeente
De eerste christelijke gemeente Zoals in de vorige les gezegd is de eerste christelijke gemeente ontstaan in Jeruzalem. Op het Pinksterfeest ontstond daar een grote gemeente van volgelingen van Jezus. In Handelingen 2:41 staat wie er bij die gemeente hoorden: ‘zij die het Woord van God van harte aannamen’. Alle mensen die gegrepen werden door de woorden van God, door wat Petrus over Jezus vertelde, mochten gedoopt worden en hoorden vanaf dat moment bij de christelijke gemeente. In vers 42 worden een aantal kenmerken van die gemeente genoemd: * * * *
*
ze hielden vast aan de waarheid van de woorden van de apostelen ze kwamen regelmatig samen voor gebed ze vierden het Avondmaal: met brood en wijn herdacht men het sterven van Jezus ze volhardden in de onderlinge gemeenschap: ze hielden van elkaar, leefden met elkaar mee en steunden elkaar waar ze konden (zo stelden ze bijvoorbeeld hun persoonlijke eigendommen ter beschikking van anderen: sommigen verkochten stukken land en gaven de opbrengst aan de armen uit de gemeente (vers 45)) God liet er allerlei wonderen gebeuren van genezing e.d. zodat duidelijke werd: dit is een groep mensen met een heel bijzondere God (zie ook: Handelingen 5:12-16).
gingen allerlei apostelen op reis om nog verder weg de boodschap van Jezus te vertellen (Handelingen 11:19-26, Handelingen 13vv.). De apostel Paulus kwam tot in Athene, Korinthe en Efeze toe (Handelingen 17, 18, 19). Als gevangene bracht hij zelfs in Rome het evangelie (Handelingen 27vv.). Brieven De bijbelboeken die volgen op de Handelingen van de apostelen zijn allemaal brieven die door de apostelen (de meesten door Paulus) geschreven zijn aan verschillende christelijke gemeenten. Paulus heeft bijvoorbeeld op zijn 3 zendingsreizen door het Middellandse Zeegebied heel wat gemeenten gesticht. Met die gemeenten probeerde hij contact te houden via brieven. Soms schreef hij ook brieven aan groepen christenen die hij nog niet persoonlijk kende, zoals aan de christenen in Rome. Maar meestal waren het goede bekenden aan wie hij schreef. Met de brieven die Paulus schreef had hij een aantal bedoelingen: *
*
De wijze van samenleven maakt indruk op de mensen. Daardoor kwamen er elke dag weer nieuwe mensen bij die gemeente (vers 47, zie ook Handelingen 4:32-37).
*
Zendingsreizen In het boek Handelingen van de apostelen kun je lezen hoe het evangelie vanuit die eerste gemeente in Jeruzalem langzamerhand over de hele toenmalig bekende wereld bekend geworden is. Door vervolging van de gemeente in Jeruzalem werden de gelovigen verspreid over andere delen van Israël (zie bijvoorbeeld Handelingen 8 : 1 - 4). En later
*
*
hij wilde aanvullend onderwijs geven (soms hoorde hij bijvoorbeeld achteraf dat een gemeente zijn boodschap niet goed begrepen had, dan wilde hij per brief de dingen nog eens verduidelijken) hij wilde waarschuwen voor dingen die fout gingen (soms hoorde hij van ruzie in de gemeente (zoals bijvoorbeeld in Korinthe), of van mensen die een verkeerde boodschap brachten en dat wilde hij door middel van een brief rechtzetten) hij wilde bemoedigen (opvallend is dat zelfs als Paulus een heleboel kritiek heeft op een gemeente, hij dat toch doet in het kader van liefde en op een liefdevolle toon: hij wilde mensen tot volharding oproepen om uit het geloof te blijven leven) hij wilde de band onderhouden (vaak vraagt hij de gemeenten voor hem te bidden, of verzekert hij de gemeente dat hij voor hen bidt) hij wilde de mensen ondersteunen in hun geloof
In de Bijbel staan de brieven die Paulus heeft geschreven vooraan, het zijn achtereenvolgens brieven aan de gemeente van Rome, twee brieven aan de gemeente in Korinthe, een brief aan de gemeente in Galatië, een brief aan de gemeente in Efeze, een brief aan de gemeente in Filippi, een brief aan de gemeente in Kolosse, twee brieven aan de gemeente in Thessaloniki, 2 brieven aan zijn vriend Timotheüs, een brief aan Titus, een brief aan Filemon en een brief aan een groep christenen van joodse afkomst: de brief aan de Hebreeën. Na de brieven van Paulus volgen er nog 1 brief van Jakobus, 2 brieven van Petrus, 3 brieven van Johannes en een brief van Judas. Het boek Openbaring heeft een ander karakter en zullen we in de volgende les tegenkomen. Het leven van de gemeente Uit de brieven die in de Bijbel staan kun je een heleboel opmaken over het leven van de christelijke gemeenten, toen en ook nu. Enkele dingen die daarin een belangrijke plaats innemen: nauwe relatie tussen Jezus Christus en de gemeente (Hoofd - lichaam: 1 Korinthe 12 : 14 - 25). Christus is het Hoofd: Hij regeert en leidt de gemeente. Zonder de band aan Christus is de christelijke gemeente niets. Het beeld van een lichaam is een illustratie van het feit dat iedereen in de gemeente anders is en andere gaven heeft, maar iedereen nodig is om goed te functioneren, net zoals je in een gewoon lichaam alle ledematen nodig hebt, en je er niets aan hebt dat je alleen maar neuzen zou hebben, en geen ogen of handen etc. Zo zijn er in de gemeente allemaal verschillende mensen, met allemaal verschillende gaven en talenten. Voor ieder is er een taak weggelegd (zie ook Efeze 4).
vielen ze door hun houding zó op, dat juist in die tijd de groei van de kerk het grootst was. ouderlingen en diakenen: vlak na de stichting van een gemeente lag de leiding meestal in handen van de apostelen en zendelingen. In Handelingen 6 kun je iets lezen over hoe er al vroeg een soort taakverdeling ontstond: de apostelen hielden zich bij hun kerntaak van onderwijs en leiding geven en er kwamen anderen die zich bezig gingen houden met het zorgen voor de armen. Later is te zien hoe er in iedere gemeente ouderlingen aangesteld werden om de gemeenten te leiden (Hand. 14, Hand. 20). In de meeste kerken zijn nog steeds ouderlingen en diakenen te vinden. Diakenen hebben hun taak vooral in het barmhartigheidswerk, ouderlingen zorgen voor het leiden van de gemeente met het Woord van God. Binnen de groep ouderlingen is er vervolgens een aparte groep gekomen van ‘predikanten’, ouderlingen die zich helemaal richten op de verkondiging van het Woord van God en het onderwijs (1 Tim. 5). volgen van Jezus: we zagen al dat de christelijke gemeenten het niet altijd even gemakkelijk hebben gehad. Maar in de brieven blijkt ook duidelijk dat wie als volgeling van Jezus wil leven, ook niet tekent voor een gemakkelijk leven in welvaart en luxe. Christen-zijn kost iets. Paulus schrijft dat we door veel verdrukkingen moeten ingaan in het Koninkrijk van God en Jezus Zelf zei ‘ze hebben Mij vervolgd, ze zullen u ook vervolgen’ (Johannes 15:20). En zo is het ook gebeurd. Toch hoeft de gemeente niet bang te zijn temidden van de strijd. Paulus wees ook op het geheim: niets kan ons scheiden van de liefde van Christus (Romeinen 8 :31-39).
Les 15 taak van de gemeente: het evangelie verkondigen (1 Petrus 2 : 9). De gemeente is geen doel op zichzelf. Ze is de enige vereniging die bestaat vanwege haar nietleden. Ze staat in dienst van God om aan iedereen te laten zien wie God is. Door van God te getuigen en te vertellen, maar ook door haar manier van leven anderen aan het denken te zetten. Toen de christenen in de 2e eeuw grote vervolgingen te verduren kregen
De toekomst
De Bijbel zegt veel over de dingen die nog moeten komen, tegelijk blijven een aantal vragen nog onbeantwoord. Lezen: Mattheüs 24:3-14 (Jezus’ antwoord op de vraag: ‘wanneer zal het einde komen?’), Openbaring 20:11-14 (dat beschrijft het oordeel dat God houdt over alle mensen), Openbaring 21:1-8 (over hoe God alles nieuw maakt)
Les 15
De Toekomst
Oudtestamentische verwachting
t o e k o m st -
Eén ding is vanaf het begin duidelijk in de boeken van het Oude Testament. Alle bijbelschrijvers zeggen dat het aardse leven niet het laatste is; het leven hier op aarde is een ‘onderweg-zijn’. Heel mooi zie je dat bijvoorbeeld bij de aarsvader Abraham. Hij bezat geen huis of stuk grond en was op aarde ‘een vreemdeling’, een soort asielzoeker. Maar hij leefde in het vaste geloof dat hij eenmaal bij God zou wonen in een eeuwige stad ‘met fundamenten’ (Hebreeën 11:13). Koning David besefte ook de broosheid en tijdelijkheid van ons bestaan. Hij dichtte er verschillende psalmen over. Ook Mozes zong er over in Psalm 90. Dit leven op aarde is niet het laatste, we zijn onderweg naar een betere tijd. Er is toekomst voor wie Gods spoor volgt! In het Oude Testament kunnen we heel wat lezen over die toekomst. De profeten uit het Oude Testament zagen visieoenen waarin de heerlijkheid van de komende tijd duidelijk werd. Ze zagen dat God de geschiedenis zou laten uitlopen op een Vrederijk. De profeet Micha beschrijft dit rijk bijvoorbeeld in hoofdstuk 4 van zijn profetie: “Dan zullen de volken hun zwaarden omsmeden tot ploegijzers en hun speren tot snoeimessen. Geen volk zal nog het zwaard trekken tegen een ander volk, geen mens zal meer weten wat oorlog is. Ieder zal zitten onder zijn wijnrank en onder zijn vijgenboom, door niemand opgeschrikt, want de HEER van de hemelse machten heeft gesproken.” (Micha 4:3,4). Heerlijk, zo’n tekening van rust en vrede. Alle oorlog en onrust, alle haat en alle kwaad is dan voorbij. De schepping wordt door God weer zo vernieuwd, dat het is als in het begin: “Dan zal een wolf zich neerleggen naast een lam, een panter vlijt zich bij een bokje neer; kalf en leeuw zullen samen weiden en een kleine jongen zal ze hoeden. Een koe en een beer grazen samen, hun jongen liggen bijeen; een leeuw en een rund eten beide stro. Bij het hol van een adder speelt een zuigeling, een kind graait met zijn hand naar het nest van een slang. Niemand
doet kwaad, niemand sticht onheil op heel mijn heilige berg” (Jesaja 11: 6-9).
Door het werk van Jezus Christus Hoe is het mogelijk, zo’n vrederijk? Dat beschrijft Jesaja ook: “Geen inwoner zegt nog: ‘Ik ben ziek’, de hele bevolking is van schuld bevrijd”. (Jesaja 33:24). Daar ligt het geheim van de toekomst: Jezus heeft aan het kruis Gods straf op de zonde betaald voor ieder die dat wil geloven. Daarom is er voor ieder die dat doet toekomst: zijn zonden zijn vergeven en de weg naar Gods toekomst ligt voor hem open.
Oordeel We zien dus dat de profeten van het Oude Testame n t ee n h ee rli jke toekomst aankondigen. Die zal echter niet aanbreken voordat er een groot oordeel heeft plaatsgevonden. Maleachi, de laatste profeet van het Oude Testament, zegt het zo: “Die dag zal zeker komen, brandend als een oven. Wie hoogmoedig zijn of wie zich goddeloos gedragen zullen dan slechts stoppels zijn die door de hitte van die dag worden verschroeid, zegt de HEER van de hemelse machten. Geen wortel of tak zal er van hen overblijven. Maar voor jullie die ontzag voor mijn naam hebben zal de zon stralend opgaan, de zon die gerechtigheid brengt en genezing in haar vleugels draagt” (Maleachi 3:19,20). Dit oudtestamentische beeld van een vrederijk dat aanbreekt nadat God rechtgesproken heeft, vinden we ook in het Nieuwe Testament terug. Daar wordt het verfijnd en verhelderd.
Wanneer zal het einde zijn? Onder andere de Jehova’s Getuigen hebben al verschillende keren het tijdstip van het einde van de wereld berekend: 1914, 1944, 1985... allemaal fout. Het exacte tijdstip is en blijft verborgen. Het enige dat Jezus er over zegt is dat Hij wil dat we ‘waken en bidden‘ totdat die dag komt. Nuchter en wakker leven, met het oog en het hart op die toekomst gericht, dat is de bedoeling.
Ook de discipelen van Jezus kenden de profetieën en daarom wilden ze van Jezus precies weten wanneer het einde van de wereld zou komen. Ze vroegen er meerdere keren naar. Soms zei Jezus dan eenvoudig dat het niet hun zaak was dat te weten: “Het is niet jullie zaak om te weten wat de Vader in zijn macht heeft vastgesteld over de tijd en het ogenblik waarop deze gebeurtenissen zullen plaatsvinden” (Handelingen 1:7). Daarmee gaf Hij duidelijk aan dat alleen God dat tijdstip bepaalt. En dat alle menselijke berekeningen daarvan zinloos zijn.
Tekenen Toch gaf Jezus ook nog een ander antwoord. Hij wees zijn discipelen op de tekenen die aan dat moment vooraf zouden gaan. In Mattheüs 24 noemt Jezus een hele rij tekenen, voorboden van het einde van de wereld: * veel verleidingen van mensen die beweren de Verlosser te zijn (vers 4,5) * oorlogen, honger, ernstige ziekten, aardbevingen (vers 6) * vervolging van christenen (vers 9-11) * liefdeloosheid en oneerlijkheid (vers 12) * de verpreiding van het Evangelie over de hele aarde (vers 14) ‘Je let toch ook op de vijgenboom?’, zegt Jezus tegen zijn hoorders. ‘Zodra je jong groen aan de vijgenboom ziet, weet je dat de zomer heel dichtbij is. Dat is een teken voor je. Nou, zo moet je ook letten op de tekenen die Ik je hier geef. Als je die ziet, weet je dat het einde van de wereld dichtbij is’. (Mattheüs 24:32).
Zware tijden Die laatste periode van de geschiedenis zal een moeilijke tijd zijn voor mensen die in God geloven. Paulus waarschuwt Timotheüs hiervoor: “Weet dat de laatste dagen zwaar zullen zijn. De mensen zullen egoïstisch zijn, geldzuchtig, zelfingenomen en arrogant. Ze zullen God lasteren, geen ontzag tonen voor hun ouders, ondankbaar zijn en niets heilig achten. Ze zulle n harteloos zijn, onverzoenlijk, lasterziek, onbeheerst en wreed. ze zullen het goede haten en onbetrouwbaar, roekeloos en verblind zijn. Het genot zullen ze meer liefhebben dan God, ze zullen de schijn van vroomheid ophouden, maar de kracht ervan miskennen (2 Timotheüs 3:1-4).
Satan Dat die laatste tijd zo zwaar is, met name voor de mensen die in God geloven, komt omdat de duivel, Gods vijand, weet dat de tijd die hem nog rest kort is. “Wees waakzaam, wees op uw hoede, want uw vijand, de duivel, zwerft rond als een brullende leeuw, op zoek naar een prooi” (1 Petrus 5:8). Hij doet zijn uiterste best om zoveel mogelijk mensen van God af te houden of te trekken. Het boek Openbaring tekent in felle kleuren de strijd tussen Gods kerk en de duivel, die met een draak of een beest wordt vergeleken. Een kat in het nauw maakt rare sprongen. Zo spant de duivel zich nu in om Gods Rijk te verstoren. Petrus roept de gelovigen daarom op: “Stel u tegen hem teweer, gesterkt door uw geloof, in het besef dat uw broeders en zusters, waar ook ter wereld, onder hetzelfde leed gebukt gaan”. (1 Petrus 5:9).
Jezus komt! Als het moment aangebroken is van het einde van de wereld, komt Jezus nog eenmaal uit de hemel naar de aarde. Net zoals Hij wegging: op de wolken. Hij zal dan niet meer als Redder komen, maar als Rechter. Zijn komst zal heel persoonlijk en zichtbaar zijn: “Hij komt te midden van de wolken, en dan zal iedereen hem zien, ook degenen die hem doorstoken hebben” (Openbaring 1:7). Toch zal zijn komst ook onverwachts zijn ‘als een dief in de nacht’ , en met grote heerlijkheid. Heel de schepping zal Jezus herkennen en erkennen. Filippenzen 2:10: “In de naam van Jezus zal elke knie zicht buigen” . Alleen zal de één gewillig en vol liefde buigen, terwijl de ander gedwóngen wordt te buigen. Letterlijk een hemelsbreed verschil...
Opstanding en oordeel Als Jezus komt zullen alle doden levend worden. De lichamen van de gestoven mensen zullen door God worden opgewekt en alle mensen zullen voor Hem staan. “Wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus verschijnen, zodat ieder van ons krijgt wat hij verdient voor wat hij in zijn leven heeft gedaan, of het nu goed is of slecht” (2 Korinthe 5:9). Op dat moment zal God het eindvonnis over ieder mens uitspreken. En daarbij komt er een scheiding tussen mensen die bij God zullen wonen, en mensen die zonder God, in de hel zullen blijven.
Hemel en hel De hel is volgens de Bijbel de plaats waar alles wat aan God herinnert is verdwenen. Hier op aarde is nog veel wat aan God en zijn goedheid doet denken. In de hel is geen licht, geen liefde, geen blijdschap, geen vrede, geen vertrouwen, geen rust. Het vuur van de haat en het kwaad worden daar niet meer uitgeblust. Op die laatste dag wordt ook de duivel geoordeeld: “En de duivel, die hen misleidde, wordt in de poel van vuur en zwavel gegooid, bij het beest en de valse profeet. Daar zullen ze dag en nacht worden gepijnigd, tot in eeuwigheid” (Openbaring 20:10). Aan de andere kant is er echter de plaats van eeuwig geluk. Daar zal juist niets meer zijn wat aan de zonde en aan het kwaad herinnert. Zelfs de herinnering daaraan is daar weg.
Nieuwe hemel en nieuwe aarde Magistraal beschrijft de apostel Johannes dat in Openbaring 21. “Ik zag een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Want de eerste hemel en de eerste aarde zijn voorbij, en de zee is er niet meer... Ik hoorde een luide stem vanaf de troon, die uitriep: ‘Gods woonplaats is onder de mensen, Hij zal bij hen wonen. Zij zullen zijn volken zijn en God zelf zal als hun God bij hen zijn. Hij zal alle tranen uit hun ogen wissen. Er zal geen dood meer zijn, geen rouw, geen jammerklacht, geen pijn, want wat er eerst was is voorbij. Hij die op de troon zat zei: ‘Alles maak ik nieuw!’ (Openbaring 21:1-5).
Het beste komt nog! Tot slot een verhaaltje. Er stapte een oud vrouwtje in de trein. Het ging niet zo makkelijk meer, en ze had de hulp nodig van de conducteur. Die pakte haar arm en ondersteunde haar, terwijl hij zei: ‘kom maar mevrouw, u heeft het beste ook wel gehad’. Maar dat vrouwtje zei direct terug: ‘nee, meneer, dat is niet zo. Ik heb een leven achter de rug met blijdschap en met veel zorgen, maar het beste, dat moet nog komen!’. Misschien heeft die conducteur begrepen wat ze bedoelde, misschien ook niet, maar het blijft een vaststaande waarheid voor ieder die de Bijbel als Gods Woord gelooft: ‘het beste komt nog!”. Wie zo leeft hoeft niet in paniek te raken over alles wat er nog staat te gebeuren. In
het groot, als we kijken naar wat deze wereld nog allemaal aan ellende te wachten staat (milieurampen? oorlogen? terrorisme? etc.), en in het klein, als het gaat om ons eigen leven (onze gezondheid, oud worden, ons sterven). Een bekend lied zegt het zo: Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand, moedig sla ik dus de ogen naar het onbekende land. Leer mij volgen zonder vragen; Vader, wat Gij doet is goed! Leer mij slechts het heden dragen met een rustig, kalme moed! Heer, ik wil uw liefde loven, al begrijpt mijn ziel U niet. Zalig hij, die durft geloven, ook wanneer het oog niet ziet. Schijnen mij uw wegen duister, zie, ik vraag U niet: waarom? Eenmaal zie ik al uw luister, als ik in uw hemel kom! Laat mij niet mijn lot beslissen: zo ik mocht ik durfde niet. Ach, hoe zou ik mij vergissen, als Gij mij de keuze liet! Wil mij als een kind behandlen, dat alleen de weg niet vindt: neem mijn hand in uwe handen en geleid mij als een kind. Waar de weg mij brengen moge, aan des Vaders trouwe hand, loop ik met gesloten ogen naar het onbekende land. Want het beste, dat komt nog!