BIOMASSA BERLIKUM Van haalbaarheid naar investeringsbeslissing
Projectnummer: 0377-03-01-01-021 Bestelnummer: 4800002649 December 2004
SUMMARY In an energy study and later a feasability study in the greenhouse area in Berlikum the use of biomass was seen as a good opportunity for renewable energy. However, there still were too many insecurities to make a definite commitment to invest in an installation. This study was conducted to take the remaining abashments away. These were: aspects regarding manure availability and trading, availability of organic coproducts, smell, CO2 fertilization, additional de-sulphurization, location, heat trade to the greenhous(es) and feeding electricity into an already heavily burdened electricity grid. Manure availability is insecure, but can be guaranteed using long term contracts with manure distributors or producers. The freshness of the manure can be made part of the contract, possibly in connection with the biogas yield. Co-products from the greenhouse industry (tomato plants etc.) are mixed with the ropes that hold them up, therefore it is not yet feasible to put these products into the digester. Food-waste products are not generally allowed in a digester within the current regulations, leaving mostly agricultural products to add to the manure. Smell can be prevented by sucking the air out of the manure reception area and the mixing basin and using it for combustion in the biogas engine. CO2 fertilization is not possible with the regular biogas plant emissions. Cleaning the emitting CO2 is also too expensive. It will be cheaper to clean the gas in advance. At this moment that option is yet too expensive. In choosing the location the heat-receiving party must be known. From the perspective of zoning ordinances the transport movements must be taken into account. To be assured of a broad acceptance the image of the project involving manure is very important. In this study the following conclusions are drawn: technically and financially it is feasible to build a digester at a greenhouse area. In principal it will therefore be possible to build several central co-manure digesters near greenhouse industries. It will be necessary for all parties involved to have a stake in the success of the installation. This will always remain a complex matter, due to the differing interests and complex regulations that have to be satisfied. Due to several issues, like the image of manure, high costs of extra measures and the impossibility of sharing the (mandatory) environmental advantages under current regulations it is not possible to adequately secure the investment in this digester.
KEYWORDS Co-digestion, digester, cooperation, CO2 reduction, organic compounds, smell, sulphur reduction, greenhouses, heat use, methane, biogas, regulations, biomass, glami, permit,
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies
2
SAMENVATTING In Berlikum is een Duurzame energiescan uitgevoerd, waarbij biomassa als energiebron een kansrijke optie bleek te zijn. Hiervoor is tevens een haalbaarheidsstudie verricht. De resultaten hiervan waren positief. Er bleven echter nog te veel onzekerheden over om een definitieve investeringsbeslissing te nemen. Om deze onzekerheden weg te nemen is deze studie uitgevoerd. De knelpunten betreffen: aspecten betreffende mest aan- en afvoer, betreffende de aanvoer van organische stoffen, geuraspecten, CO2 bemesting, additionele ontzwaveling, locatie, afnemen van warmte en CO2 door de tuinders en electriciteitelektriciteits levering aan het (zwaarbelaste) net. De mest aan- en afvoer is een grote onzekerheid, welke kan worden afgedekt door gebruik te maken van langerdurende contracten met mestdistributeurs of producenten. De versheid kan onderdeel uitmaken van het contract, eventueel gekoppeld aan de biogasopbrengst. Co-producten uit de glastuinbouw zijn nog te veel voorzien van touw, afvalproducten vanuit de levensmiddelenindustrie zijn nog moeilijk in te passen binnen de huidige regelgeving, as co-producten moeten derhalve met name landbouwproducten worden gebruikt. Geur kan worden beperkt door de ontvangstruimte en de mixput af te zuigen en de afgezogen lucht als verbrandingslucht voor de WKK te gebruiken. CO2 bemesting is met de reguliere rookgassen niet mogelijk. Ook het schoonmaken van deze gassen is niet rendabel. Goedkoper is om het gas eerst te reinigen en daarna naar de WKK te sturen, in dit specifieke geval is ook deze oplossing nog nog te duur. Bij de locatiekeuze moet vooraf een keuze voor de tuinder(s) zijn gemaakt die de warmte kunnen afnemen. Vanuit het perspectief van de Ruimtelijke Ordening zijn met name de vervoersbewegigen een aandachtspunt. Voor het maatschappelijk draagvlak is het imago terdege van belang. Uit deze studie wordt het volgende geconcludeerd: technisch en financieel gezien is het mogelijk om een vergistingsinstallatie te bouwen bij een glastuinbouwgebied. In principe moet het dus mogelijk zijn om enkele centrale vergistingsprojecten op te zetten. Echter, hierbij moet duidelijk het belang van de diverse partijen gediend worden. Het blijft een complexe materie, door de veelheid van belangen en extra regels waar men mee wordt geconfronteerd. In verband met andere zaken, bijvoorbeeld het imago van mest, het te beperkt mogen toevoegen van co-stromen, te hoge kosten om extra aanvullende maatregelen te treffen en de praktische onmogelijkheid van het verdelen van milieuvoordelen tussen tuinders is het niet mogelijk om de investering in deze vergister voldoende te waarborgen.
TREFWOORDEN Co-vergisting, samenwerking, CO2 reductie, organische stoffen, geur, ontzwaveling, thermofiel, glastuinbouw, warmtebenutting, methaan, biogas, vergisting, wetgeving, ontheffing, positieve lijst, biomassa, glami, vergunningen,
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies
3
Projectnr
:
0377 – 03 – 01 – 01 – 021
Status Datum
: :
definitief 23 juni 2005
Uitvoering
:
Oosterhof Holman /Westland Energie Services / E Kwadraat Advies / HoSt / GWB
Coördinatie
:
Ir. M.J. van Seventer
E kwadraat Telefoon Fax E-mail
: : : :
(0518) 46 17 00 (0518) 46 28 54
[email protected]
Contactpersoon
:
Mark van Seventer
Auteurs
: :
Robert Engeman, Mark van Seventer
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies
4
INHOUDSOPGAVE 1
INLEIDING ............................................................................................................................ 7 1.1 1.2
2
TRAJECT TOT NU TOE ..................................................................................................... 8 2.1 2.2
3
PROBLEEMSTELLING ....................................................................................................... 10 DOELSTELLING................................................................................................................ 12 WERKWIJZE ..................................................................................................................... 12
UITWERKING .................................................................................................................... 14 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8
5
VOORAFGAANDE RAPPORTAGES EN CONCLUSIES............................................................. 8 GECONSTATEERDE KNELPUNTEN EN ONZEKERHEDEN ..................................................... 8
OPZET VAN DIT PROJECT............................................................................................. 10 3.1 3.2 3.3
4
AANLEIDING...................................................................................................................... 7 BIOMASSA IN BERLIKUM .................................................................................................. 7
MEST AAN- EN AFVOER (FASE 1)..................................................................................... 15 AAN- EN AFVOER VAN CO-STROMEN (FASE 2)................................................................ 17 REDUCTIEPOTENTIEEL OVERIGE BROEIKASGASSEN (TEWI BEREKENING) .................... 18 TECHNISCHE KNELPUNTEN (FASE 3, 4, 6) ....................................................................... 18 ORGANISATORISCHE KNELPUNTEN ................................................................................. 21 LOCATIE (FASE 6)............................................................................................................ 22 BEGROTING (FASE 8)....................................................................................................... 23 BUITENLAND ERVARINGEN ............................................................................................. 24
WET- EN REGELGEVING (DIVERSE FASEN) ............................................................ 26 5.1 ONTHEFFING MESTSTOFFENWET .................................................................................... 28 5.1.1 Ontheffingsprocedure .............................................................................................. 28 5.1.2 Positieve lijst............................................................................................................ 28 5.2 INRICHTINGEN- EN VERGUNNINGENBESLUIT (IVB, WET MILIEUBEHEER) ..................... 29 5.3 RUIMTELIJKE ORDENING ................................................................................................. 30 5.4 GLASTUINBOUW MILIEU CONVENANT (GLAMI) EN HET BESLUIT GLASTUINBOUW ....... 31 5.4.1 Glami ....................................................................................................................... 31 5.4.2 Besluit Glastuinbouw............................................................................................... 31 5.5 OVERIGE ONTWIKKELINGEN ........................................................................................... 33
6
CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ........................................................................... 34 6.1 ONTWIKKELINGEN REGELGEVING .................................................................................. 34 6.1.1 Mestwetgeving ......................................................................................................... 34 6.1.2 Milieuwetgeving....................................................................................................... 35 6.1.3 Ruimtelijke ordening................................................................................................ 35 6.1.4 Besluit glastuinbouw................................................................................................ 35 6.1.5 Sanitatie ................................................................................................................... 35 6.2 VERVOLGSTAPPEN .......................................................................................................... 36 6.2.1 Dit project................................................................................................................ 36 6.2.2 Centrale vergisting en glastuinbouw algemeen....................................................... 36 6.2.3 Vervolgstappen ........................................................................................................ 36
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies
5
BIJLAGEN
BIJLAGE 1: REACTIE GEMEENTE BERLIKUM BIJLAGE 2: AANBIEDING FIRMA WASSENAAR BIJLAGE 3: PROCESSCHEMA VERGISTER BIJLAGE 4: TEWI BEREKENING ACHTERGROND BIJLAGE 5: AANBIEDING EN INFORMATIE CIRMAC BIJLAGE 6: LIPP ONTZWAVELAAR BIJLAGE 7: BEOORDEELDE LOCATIES BIJLAGE 8: BEDRIJFSPLAN (MANAGEMENT VERSIE) BIJLAGE 9: AANBIEDING WESTLAND ENERGIE SERVICES
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies
6
1
Inleiding
1.1
Aanleiding
In Berlikum is een Duurzame energiescan uitgevoerd, waarbij biomassa als energiebron een kansrijke optie bleek te zijn. Buiten het feit dat in Berlikum in ruime mate biomassa (afval van de aanwezige tuinbouwbedrijven) aanwezig is, zorgt de veranderende wetgeving voor een verdere impuls. Het geheel tezamen met de wens van de tuinders om te investeren in duurzame energie heeft de aanleiding gegeven om vanuit de haalbaarheidstudie een investeringsstudie te maken. Waarbij in deze studie de grootste onzekerheden in kaart worden gebracht en oplossingen worden gezocht voor overige knelpunten. 1.2 Biomassa in Berlikum De locatie is gekozen omdat deze zeer geschikt is voor vergisting en wel op meerdere punten. De geproduceerde energie, zowel de warmte als elektriciteit, kan zeer goed afgezet worden in de nabije omgeving (kassenteelt). De locatie zit zeer dichtbij een potentiële aanvoerbron van overige biomassa, namelijk de organische reststroom van de kassenteelt. Tevens is het uitvergiste product (digestaat) een zeer geschikt medium om als meststof af te zetten in de nabijheid gelegen akkerbouwgebieden. Verder wordt er in deze regio zeer veel mest vanuit de overschotgebieden aangevoerd, deze mest moet voor de beschikbaarheid tijdelijk opgeslagen worden in het akkerbouwgebied. Daarom is het verstandig om deze mest goed te gebruiken namelijk met behulp van vergisting om te zetten naar groene energie. Tevens zal er een lagere uitstoot van ammoniak plaatsvinden, omdat de silo ten behoeve van gasproductie in plaats van alleen met een afdekking – conform de Nederlandse regelgeving - compleet gasdicht wordt gemaakt. Ook is vanuit de tuinders de wens uitgesproken om te voldoen aan het Glami convenant. Hierin past het investeren in de productie van duurzame energie. Als daarbij tevens financieel rendement te behalen is ontstaat er meer draagvlak voor de benodigde duurzame oplossingen. In relatie hiermee worden ook de effecten op dit project van het Besluit Glastuinbouw behandeld.
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies
7
2
Traject tot nu toe
2.1 Voorafgaande rapportages en conclusies In Berlikum is voor de tuinders een DE scan uitgevoerd door E kwadraat Advies en A+. Hierbij zijn voor het gebied de verschillende duurzame energie opties beoordeeld. Uit deze studie blijkt energie uit biomassa een goed alternatief te kunnen zijn voor het huidige gebruik van gas en elektriciteit. Daarnaast zal door de vermindering van de opslagduur van mest de methaanemissie uit de stallen (door koude vergisting) worden verminderd. Voor het opzetten van een vergistinginstallatie is een haalbaarheidsstudie uitgevoerd in opdracht van het Van Hall Instituut Business Centre. Deze studie is in samenwerking met de tuinders door E Kwadraat Advies, Westland Energie, HoSt en Oosterhof Holman Milieutechniek uitgevoerd. Uit deze studie blijkt vergisting een positief resultaat te kunnen genereren, mits aan een aantal voorwaarden kan worden voldaan. Over deze voorwaarden was nog onvoldoende duidelijkheid om over te gaan tot de investering in de installatie. In deze studie zijn deze zaken nader ingevuld, om tot een gefundeerde investeringsbeslissing te komen. 2.2
Geconstateerde knelpunten en onzekerheden
Om een gefundeerde beslissing te nemen over een investering is het van belang de risico’s van de investering te kennen. Door de nieuwheid van dit soort projecten is er nog veel onduidelijk. Door deze onduidelijkheid kunnen de risico’s onvoldoende worden ingeschat. De onduidelijkheden kunnen in hoofdlijnen worden ingedeeld in technische, financiële, organisatorische, juridische en maatschappelijke aspecten. Deze zijn in een eerder stadium vastgesteld: Technische en financiële aspecten: • Hoeveelheid en kosten van mest aan- en afvoer; • Beschikbare co-stromen, kosten en gasopbrengsten; • Afzet energie, CO2 aan tuinder of tuinders; • Locatiekeuze in relatie tot het voorgaande punt; • Optreden van geurhinder naar de omgeving. Organisatorisch: • Samenwerkingsvorm van de investeerders en deelname; • Logistieke organisatie mest aan- en afvoer; Juridisch: • Kunnen en mogen de co-stromen worden toegevoegd en wat zijn daarbij de voorwaarden waaraan moet worden voldaan. • Past het plan binnen de Ruimtelijke en milieutechnische voorwaarden van het gebied, en onder welke omstandigheden. Maatschappelijk: • Is er voldoende draagvlak en kan dat positief worden beïnvloed?
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies
8
Er is een duidelijke samenhang tussen de verschillende aspecten. Om deze te behandelen is gekozen voor een gefaseerde aanpak. Deze wordt in het volgende hoofdstuk behandeld.
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies
9
3
Opzet van dit project
3.1
Probleemstelling
In Friesland zijn relatief veel grote rundveebedrijven. Bij de huidige mestopslagen (voornamelijk bij opslag in kelders onder de stal, die een open structuur hebben) komt het broeikasgas methaan vrij. Het gas wordt geproduceerd middels koude vergisting. De externe mestopslagen (zoals mestbassins of silo’s) zijn in de praktijk veelal wel afgedekt, echter de toegepaste afdekkingen zijn niet gasdicht, daardoor kan nog steeds een hoeveelheid methaan ontwijken. Het project heeft als doel deze methaanemissie te vermijden. Deze methaanemissie naar de atmosfeer kan voorkomen worden door mest in een vergister te vergisten. Om de uitstoot van methaan uit de reguliere opslag zo veel mogelijk te verminderen is korte opslagduur noodzakelijk. De mest moet dus zo vers mogelijk worden aangevoerd. Uit eerder uitgevoerde studies blijkt dat mestvergisting bij rundveebedrijven moeilijk haalbaar is. Alleen met een aanzienlijke investeringssubsidie, gecombineerd met het toedienen van afvalstromen met een negatieve waarde, is mestvergisting bij een groot rundveebedrijf haalbaar te maken. Afvalvergisting heeft tot gevolg dat er relatief kostbare vergunningsprocedures moet worden doorlopen voor toch al matig rendabele installaties. Het onderzoek richt zich daarom op de mogelijkheden om rundveemestvergisting economisch haalbaar te maken bij glastuinbouwbedrijven. De verse mest moet aangevoerd worden naar een centrale vergister zodat methaanemissie wordt voorkomen. Vergisting bij tuinbouwbedrijven biedt betere economische perspectieven: - De tuinbouw kan de warmte benutten; - In de zomerperiode kan de CO2 benut worden. Nu wordt aardgas verstookt om CO2 te produceren. Het biogas bevat meer dan 40% CO2. De rookgassen bevatten bijna tweemaal zoveel CO2 per eenheid energie dan rookgassen van een aardgas gestookte ketel; - In het tuinbouwconvenant zijn tuinders een verplichting aangegaan om minimaal 4% duurzame energie te gebruiken. De tuinders in Berlikum zijn zeer geïnteresseerd in een vergistingproject vanwege het tuinbouwconvenant; - Economy of scale: De investeringen per ton mest (en per kWh elektrisch) zijn aanzienlijk lager dan bij een kleine installatie. Tevens heeft de gasmotor een aanzienlijk hoger elektrisch rendement en zijn de onderhoudskosten van de gasmotor lager; - In het tuinbouwgebied zijn altijd mensen aanwezig, zodat de beheersfunctie goedkoop is; - Co-vergisten is aantrekkelijker dan alleen mest vergisten; Door de schaalgrootte kan geïnvesteerd worden in logistiek. Voor een dergelijk groot project (35.000 ton per jaar) kunnen meer vergunningskosten worden gemaakt. Het tuinbouwgebied in Berlikum beslaat momenteel circa 40 hectare. De komende jaren zal dit gebied verder uitgebreid worden tot circa 60 hectare. De glastuinbouwbedrijven en Oosterhof Holman hebben gezamenlijk het initiatief genomen om te komen tot een co-vergistingsinstallatie. Aan dit initiatief ligt een langdurige relatie tussen Oosterhof 18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 10
Holman en de glastuinbouw ten grondslag. Oosterhof Holman heeft voor de glastuinbouwbedrijven de gietwatervoorziening gebouwd en bedrijft en onderhoudt deze installatie. De glastuinders hebben zich verenigd in Gietwater Berlikum BV. In het bestemmingsplan staat reeds aangegeven dat een biomassa-energiecentrale op de locatie in Berlikum gebouwd gaat worden. CO2 leveren aan de tuinders door de mestvergister (of gasmotor WKK) is voor deze tuinders zeer belangrijk. Indien geen CO2 aan de tuinders kan worden geleverd kan ook maar zeer beperkt warmte geleverd worden; Indien geen CO2 geleverd wordt, gaan tuinders aardgas stoken voor CO2 bemesting. De daarbij vrijkomende warmte wordt opgeslagen en benut in koudere periodes. De vergistinginstallatie kan dan slechts een derde deel van het jaar warmte leveren. De rookgassen van een aardgas gestookte motor kunnen geschikt zijn voor CO2 bemesting. Om CO2 uit de rookgassen geschikt te maken voor bemesting, dient achter de gasmotor een Oxy-DeNOx katalysator geïnstalleerd te worden. Op dit moment is er geen ervaring met deze katalysatoren achter motoren op biogas. Een bijkomend voordeel van deze katalysator is dat de methaan emissie van de gasmotor (0,5% tot 1% van de gas input) ook wordt geminimaliseerd. Als belangrijkste probleem wordt het zwavelgehalte van circa 200mg/nm3 gezien. Deze katalysatoren eisen echter een lager zwavelgehalte (<20 mg/nm3). Er zijn twee mogelijke routes die onderzocht dienen te worden, namelijk CO2 afvangen voor verbranding en diep ontzwavelen. Het tuinbouwgebied Berlikum in Friesland heeft wat betreft warmtevraag en CO2 bemesting een potentie om een vergistingsinstallatie te bouwen die 6 maal zo groot is. Om niet op korte termijn in langdurige MER procedures te vervallen, wordt in eerste instantie een project van minder dan 100 ton per dag (MER grens) ontwikkeld. In de toekomst kan dan vergunninguitbreiding worden aangevraagd. Met een eventuele uitbreiding dient met het uitvoeren van een MER wel rekening te worden gehouden. In Sexbierum (Friesland) zit het grootste Nederlandse glastuinbouwbedrijf: Hartman. Het bedrijf Hartman heeft belangstelling getoond voor het te ontwikkelen concept. Zodra het projectconcept bij Berlikum is uitgewerkt kan het één op één gekopieerd worden naar het bedrijf van Hartman. Er is reeds een globale haalbaarheidsstudie uitgevoerd. Uit deze globale verkenning blijkt dat dit project economisch perspectief biedt, als naast mest ook andere reststromen vergist worden. Vergisten van rundveemest alleen is economisch niet haalbaar. Er wordt daarom gedacht aan restproducten van de glastuinbouw, gras uit natuurgebieden, restproducten uit de voedingsmiddelenindustrie (met name vetten). Met de gemeente is een gesprek geweest over de milieuvergunning. De gemeente heeft aangegeven positief te staan ten opzichte van het project (zie bijlage 1). Er is een bijeenkomst geweest met boeren uit de omgeving van Berlikum die potentieel geschikt zijn om mest te leveren. De boeren hebben aangegeven positief te zijn over het project, met name als de uitvergiste mest (het digestaat), retour naar de boerderij, meer direct beschikbare stikstof bevat. Het digestaat kan mogelijkerwijs meer stikstof bevatten door de toevoer van co-substraten aan de vergister. Hierdoor hoeven de boeren minder kunstmest te gebruiken. Hierbij zijn twee zaken van belang, namelijk de verhoogde werkingscoëfficiënt van het stikstof in de mest en de mogelijke toename van de hoeveelheid stikstof door de toevoeging van co-substraten. De verhoogde 18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 11
werkingscapaciteit wordt door de veehouders nog niet ondersteund, dit is voornamelijk te wijten aan onbekendheid met uitvergiste mest. Daarnaast is behoefte aan bodemstructuurverbeteraars. Voorwaarde van de boeren is dat deelname aan een vergistingsproject geen negatieve invloed heeft op de MINAS (totaal stikstof en fosfaat balans). In de huidige regelgeving is de toename van de stikstofhoeveelheid in het digestaat door toevoeging van stikstofhoudende co-stromen nog wel een aanvoerpost. Het is nog onduidelijk hoe hiermee in de toekomst wordt omgegaan. Beheersgras heeft grote voordelen vanwege de aanwezigheid van bodemstructuurverbeteraars en het relatief hoge stikstofgehalte. Met Essent (installatie de Scharlebelt) is gesproken over het oplossen van problemen over de logistiek van toevoegen van bermgras aan co-vergisters. Essent heeft ervaren dat de negatieve waarde aan de poort (circa €30,- per ton gras) voor een belangrijk deel nodig is om de logistieke kosten te dekken (hakselen, inkuilen, ontkuilen, losmaken en toevoegen). Tevens heeft Essent problemen met de grote hoeveelheden zand in het beheersgras. Daarnaast vormt de vezelige structuur een probleem, variërend van drijflagen, verstopte mestleidingen in de installatie tot problemen van verstoppingen bij het uitrijden, van mest op het land met mestinjecteurs. Het loonbedrijf dat momenteel de natuurgebieden beheert heeft interesse getoond om mee te denken over het logistieke systeem. Het onderzoek moet met name gericht zijn op het reduceren van de kosten door een meer geïntegreerde aanpak dan de wijze waarop Essent bermgras verwerkt. Tevens wil de loonwerker meedenken over het verkrijgen van een optimale kwaliteit van gras voor vergisting. Uit reeds uitgevoerde globale haalbaarheidsstudie zijn veel positieve punten naar voren gekomen. Er zijn echter ook diverse knelpunten gesignaleerd. Voordat een weloverwogen investeringsbeslissing genomen kan worden, dienen eerst nog veel aspecten uitgezocht te worden tijdens deze planontwikkelingsfase. 3.2 Doelstelling Het doel van de studie is het uitwerken van de knelpunten binnen de planontwikkelingsfase, zodat de mogelijke projectpartners bij de realisatie een investeringsbeslissing kunnen nemen. 3.3 Werkwijze In de voorgaande haalbaarheidsstudie zijn een aantal knelpunten gesignaleerd, die het nemen van een investeringsbeslissing op dat moment in de weg stonden. Op een aantal punten was de onzekerheid te groot om een investeringsbeslissing te kunnen nemen. In deze studie is helderheid verkregen over de grootste onzekerheden en zijn oplossingen gezocht voor overige knelpunten. De uitwerking is opgedeeld in een aantal fasen, gericht op het nemen van een investeringsbeslissing: Fase 1: Aspecten mest aan- en afvoer Fase 2: Aspecten betreffende de aanvoer van organische stoffen Fase 3: Geuraspecten Fase 4: CO2 bemesting en additionele ontzwaveling Fase 5: Excursie Fase 6: Locatiekeuze, afname warmte en CO2 door de tuinders en elektriciteit levering 18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 12
Fase 7: Rikilt ontheffing Fase 8: Opstellen begroting Fase 9: Oprichting Vergistings BV Berlikum Fase 10: Go/No Go beslissing De knelpunten en onzekerheden zijn daarmee in kaart gebracht, waarbij met name is gekeken naar de kritische factoren die helder moeten zijn voor de investeringsbeslissing. Met de verschillende betrokken partijen is geïnventariseerd welke informatie nodig is. Deze zaken zijn nader uitgewerkt door de verschillende partijen, waarbij de invulling van de verschillende onderdelen als volgt is geweest: Fase 1: Aspecten mest aan- en afvoer E kwadraat en HoSt Fase 2: Aspecten betreffende de aanvoer van organische stoffen E kwadraat en HoSt Fase 3: Geuraspecten HoSt en Tuinders Fase 4: CO2 bemesting en additionele ontzwaveling HoSt en Tuinders Fase 5: Excursie Oosterhof Holman, HoSt (organisatie) en E kwadraat (verslaglegging) Fase 6: Locatiekeuze, afname warmte en CO2 door de tuinders en elektriciteit levering Tuinder Overbeek en combinatie project Fase 7: Rikilt ontheffing E kwadraat Fase 8: Opstellen begroting HoSt Fase 9: Oprichting Vergistings BV Berlikum Westland, GWB, Oosterhof-Holman en HoSt Fase 10: Go/No Go beslissing Oosterhof Holman, HoSt, Westland Energie, GWB
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 13
4
Uitwerking
De geconstateerde knelpunten zijn divers van aard, zowel van wetgeving als van technische aard. Maatschappelijk Een van de grote knelpunten is het imagoprobleem. De tuinders zijn bang dat ze door het bouwen en exploiteren van een (mest)vergister een negatief imago op hun originele bedrijfsvoering (glastuinbouw) kunnen krijgen. Financieel. De installatie is moeilijker terug te verdienen als er geen andere producten dan mest toegevoegd mag worden, bijv. afgekeurde partijen koekjes of andere reststromen van de levensmiddelenindustrie. Kosten nemen toe bij meer transportbewegingen (logistieke kosten) en bij meer personeel en dergelijke. Hiertegenover moeten de opbrengsten worden uitgezet. Juridisch. Zodra er andere stoffen dan mest toegevoegd worden dan wordt de installatie beoordeeld als verwerkingsinstallatie voor afvalstoffen. In combinatie met het voorgaande levert dit een probleem op. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de overige milieu- en mestwetgeving en dergelijke. Technisch. De regio waarin de vergister geplaatst zou worden, zit op het gebied van elektriciteitslevering aan het maximum. Dit betekent dat er moeilijk teruggeleverd kan worden of er moeten grote investeringen in het elektriciteitsnet plaatsvinden. De regio (Berlikum) had voorheen voornamelijk een agrarische bestemming en daarvoor was het elektriciteitsnet uitgelegd. Door het realiseren van een tuinderscomplex is het elektriciteitsnet tot het maximum belast. Indien er meer elektriciteit afgenomen of geleverd gaat worden, zal de netwerkbeheerder (in dit geval Nuon Network Connections) het elektriciteitsnet gaan aanpassen. Echter dit geheel kan een enige tijd in beslag nemen, aangezien de netwerkbeheerder een jaar na aanvraag pas aan de verplichting hoeft te voldoen. De netwerkbeheerder is genegen om bij teruglevering aan het elektriciteitsnet (bijvoorbeeld door middel van een vergister) het elektriciteitsnet te verhogen, echter dit kan pas definitief toegezegd worden als de aanvraag binnen is. Organisatorisch Doordat de voordelen en nadelen voor de verschillende partijen verschillend zijn is het voor één of twee partijen lastig om een dergelijk project te realiseren. De onderlinge afhankelijkheid is daarvoor te groot. Om de voor- en nadelen optimaal te verdelen is een verregaande samenwerking en daarmee een breed draagvlak noodzakelijk. In deze vergaande samenwerking verloopt de besluitvorming trager, aangezien de verschillende belangen tegenstrijdig kunnen zijn. Er moet gezocht worden naar een consensus, waarin de verschillende belangen helder afgewogen zijn, en die voor alle partijen aanvaardbaar is. In tabel 1 worden de uit te werken knelpunten op een rij gezet: Tabel 1: knelpunten uitwerking 18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 14
Knelpunt Aan te voeren Mesthoeveelheid Co-stromen/kippenmest
Voordelen groene energieproductie benutten
Oplossing In kaart brengen mogelijkheden Geen co-stromen i.v.m. mestwetgeving, rendement halen uit kippenmest uitzoeken mogelijkheden
CO2 benutting
Mogelijkheden onderzoeken
Gebruik digestaat als meststof
Mogelijkheden onderzoeken
Hinder van de voorgenomen activiteiten Financieel
In kaart brengen
Wet en regelgeving onduidelijk? Locatiekeuze
Uitwerken opties
Uitwerken/uitzoeken In kaart brengen voor en nadelen
Uitwerken door Contractvorming hoeveelheden en leverduur Zie boven
Nagaan eisen Besluit Glastuinbouw, doelstelling Glami convenant en wensen tuinders Samenstelling rookgassen, eisen tuinders voor gebruik CO2 uit rookgassen, reiniging, ontzwaveling etc. Financieel voor- en nadeel Samenstelling gebruikte meststoffen en vrijkomende mest, besparingsmogelijkheden op kunstmest Informeren tuinders en nagaan knelpunten vastleggen kritische factoren en uitwerken in business plan Overleg gemeente en nagaan regelgeving Keuze maken
4.1 Mest aan- en afvoer (fase 1) Ondanks het feit dat de boeren in de omgeving van Berlikum zeer positief staan ten opzichte van een centrale vergister bleek in nadere overleggen dat ze vanwege hun eigen bedrijfsvoering geen garanties konden geven voor een stabiele (en continue) aanvoer van de benodigde mest. Dit is een vereiste voor het goed laten functioneren van de vergister. Tevens willen de boeren de hoeveelheid mest wel teruggeleverd krijgen, maar hierin mogen niet meer mineralen aanwezig zijn, liefst minder. Dit zal mogelijkerwijs een groot probleem opleveren omdat door co-vergisting het totaal aan mineralen toeneemt. Dit heeft de projectpartners genoodzaakt om op zoek te gaan naar een partner die hiervoor wel kan zorgen en ook de uitvergiste mest kan afzetten. Tevens moest deze partner de beschikking hebben over diverse soorten mest, zoals kippenmest en rundveemest. De partner die onder andere aan deze voorwaarden voldeed was de firma Wassenaar (transporteur/loonwerker). De firma Wassenaar heeft diverse soorten mest (en organische reststromen) onder contract, levert deze aan diverse afnemers, heeft eigen vervoer/opslagen en is uit de regio afkomstig.
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 15
De aanbieding (zie bijlage 2) die de firma Wassenaar heeft gedaan is financieel gezien een zeer reële aanbieding, echter ook zij kunnen op dit moment de wetgeving en de mogelijke veranderingen niet inschatten en houden daarom een slag om de arm. Het voordeel om met een bedrijf te werken dat zowel de aan- en afvoer verzorgt is groot, voornamelijk op het gebied van dierziekteverspreiding. Doordat de firma Wassenaar een officieel gecertificeerd mesttransporteur is, voldoet zij aan de wettelijk gestelde eisen inzake de vermindering van dierziekteverspreiding. Tevens is het risico van kruisbestuiving geminimaliseerd, omdat de uitvergiste mest dan wel direct op het land uitgeleverd wordt, of in een tussenopslag wordt opgeslagen. Wassenaar is in staat om constant verse mest te leveren, wat ook een vereiste is. In plaats van de verse mest wordt dus het digestaat opgeslagen, waar het methaan reeds is uitgegist. Tezamen met de projectpartners is besloten om de vereiste aanvoer door de week te laten plaatsvinden. Dit betekend dat er een mixput/ontvangstput geplaatst moet worden, die de toevoer van de vergister in het weekend (of bij geen aanvoer) kan opvangen (zie bijlage 3 processchema). Mogelijke gegarandeerde hoeveelheden per jaar: 4.000 ton kippenmest en 6.000 – 7.000 ton drijfmest (varken of rundvee) per jaar. (per week 2 vrachten kippenmest en 3 vrachten drijfmest). Om een goede invoer van de installatie te waarborgen moet hier nog zo’n 5.000 ton rundveedrijfmest per jaar aan worden toegevoegd. Als uitgangspunt, voor de aan de vergister toe te voeren hoeveelheden mest en co-substraten is aangehouden dat het droge stofgehalte in de vergister maximaal 20% bedraagt en dat het stikstofgehalte in de vergister niet hoger is als 10 kg stikstof per ton. Op dit moment kan de firma Wassenaar de 5.000 ton rundveedrijfmest niet garanderen, hoewel het waarschijnlijk is dat dit wel geleverd zal kunnen worden. Hiervoor worden in de exploitatiebegroting extra kosten meegenomen. De firma Wassenaar voert verse mest aan van veebedrijven uit overschotgebieden en slaat deze op, om in de bemestingsperiode de mest weer af te zetten of voert het digestaat direct af naar de veehouder of akkerbouwer. Bij Wassenaar is onvoldoende opslagcapaciteit aanwezig. De mest zal eerst worden aangeleverd aan de vergister, waar gebruik gemaakt kan worden van de navergisters voor de opslag van de mest. Wanneer de navergisters vol zijn kan een deel van het digestaat voor een beperkte periode worden opgeslagen bij Wassenaar of teruggaan naar de veehouder. Hierdoor wordt de opslagtijd van onvergiste mest buiten een gasdichte omgeving (vergister) voorkomen. Bij de veehouderijen zijn in sommige gevallen stalaanpassingen nodig, dit geldt met name als er gebruik wordt gemaakt van roostervloeren. Daar waar de stallen voorzien zijn van een mestschuif is investering nauwelijks nodig. Ook zal de prijs van de mestaanvoer voor Wassenaar na het eerste jaar worden geëvalueerd, op basis van de gasopbrengst van de mest. Als de mest verser wordt aangeleverd is de opbrengst hoger, zodat een betere prijs voor Wassenaar mogelijk is. Hierdoor is er voor de mesttransporteur een financiële motivatie om de mest zo vers mogelijk aan te leveren. Hiermee wordt het risico van oudere mest voldoende ondervangen, aangezien het belang voor alle partijen hetzelfde is. Buiten het terugleveren van de uitvergiste mest aan de deelnemende boeren of via de partner (firma Wassenaar), is er ook gekeken naar de mogelijkheid om de mest naar andere kanalen af te zetten. Daarbij zou het de beste combinatie zijn om de uitvergiste mest direct aan te wenden bij de tuinders, die daardoor een besparing op hun meststoffen maken. Naar aanleiding van deze wens is er gekeken naar de mogelijkheden van het aanwenden van uitvergiste mest bij de tuinders. Hierbij zijn enkele eisen van toepassing: 18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 16
1. De uitvergiste mest moet van homogene en hoge kwaliteit zijn 2. Het mag het gebruikte bemestingsysteem, veelal met nozzles uitgevoerd niet aantasten/overbodig maken 3. Probleem van Minas oplossen 4. Bemestingskosten moeten hierdoor verlaagd worden Met deze eisen en bekende (verwerkings)technieken is er gekeken of het mogelijk is om hieraan te voldoen. In de praktijk blijkt, dit komt ondere ander voort uit gesprekken met diverse mensen die werkzaam zijn in de meststoffen wereld (oa Dhr. J. Hullegie, oud directeur Mest Bureau Oost en AMV Eibergen (mestverwerking), dat de kwaliteitseisen vanuit de tuinders te hoog zijn voor een directe aanwending van de uitvergiste mest. Om de uitvergiste mest wel te kunnen aanwenden moet er een behandeling (bijv. scheiding) verricht worden. En dan is het eindproduct van deze behandeling een meststof die voor maar een beperkt aantal tuinders geschikt zijn. Algemeen blijkt dat de mestwetgeving niet voorziet in deze mogelijkheid. Dit zou betekenen dat de tuinders ook een Minasboekhouding moeten gaan bijhouden. Dit zal kostenverhogend gaan werken. Dus het aanwenden van de uitvergiste mest bij de tuinders is geen oplossing.
4.2
Aan- en afvoer van Co-stromen (fase 2)
In principe zijn er diverse soorten co-stromen, bijvoorbeeld land- en tuinbouwproducten zoals maïs of bietenpuntjes en afval uit de levensmiddelenindustrie. Grofweg zijn de costromen in twee groepen te verdelen, afkomstig uit de landbouw of uit de industrie. De co-stromen zijn zowel in vloeibare als steekvaste vorm aanwezig. Hiervoor zullen verschillende opslagmogelijkheden gegenereerd moeten worden. Voor de tuinders is het een groot voordeel als de eigen reststromen kunnen worden benut. Met name de overblijfselen van de productie, zoals plantmateriaal, zouden kunnen worden vergist. Na onderzoek blijkt dat de aanwezige vreemde stoffen zoals touwtjes (voor het ophangen van tomatenplanten bijvoorbeeld) en plastic een bezwaar is. Om deze te verwijderen zullen er extra investeringen moeten plaatsvinden. De voorkeur gaat uit naar scheiding aan de bron, maar vanwege de gewenste doorloopsnelheid (de kas moet in een paar dagen leeg voor nieuwe planten) is het voorkomen van touw te kostbaar ten opzichte van de huidige afzetmogelijkheden (compostering). Een idee is geweest om biologisch afbreekbaar touw te gebruiken, hierover is met de leverancier van het touw, overleg geweest. Dit bleek op technische gronden (sterkte van het touw in combinatie met een vochtige omgeving) niet haalbaar te zijn. Naar andere co-stromen is gekeken, met name uit de voedingsmiddelenindustrie. Echter wegens de reeds aangehaalde juridische belemmeringen (onder andere wetgeving) is besloten om dit geheel niet verder uit te werken. Met het opzetten van de vergister en het voedingsschema voor de vergister, is onder andere rekening gehouden met de stikstofverhoudingen, droge stof en organische droge stof in de mest. 18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 17
4.3 Reductiepotentieel overige broeikasgassen (TEWI berekening) Het reductiepotentieel van de installatie en de potentie voor dergelijke installaties in Nederland is uitgerekend middels de TEWI systematiek van Novem. In de TEWI-D berekening (2004) wordt uitgegaan van een reductie van 13,33 kg CO2 equivalenten per ton mest. In dit project wordt op basis van deze berekening een reductie behaald van 508 kton CO2 eq bij een geplande verwerkingscapaciteit van 35.000 ton mest per jaar. Op nationale schaal bestaat dan een reductiepotentieel van 0,5 Mton CO2 equivalenten, op basis van ruim 38 Mton vergistbare mest. Zie ook bijlage 4 4.4 Technische knelpunten (fase 3, 4, 6) Ter informatie is als bijlage een PFD (Process Flow Diagram) opgenomen van de installatie. (bijlage 3) Mest wordt aangevoerd naar de installatie door een mestdistributeur, waar het opgeslagen wordt in een voorraad/mixtank. Het lossen van de mest wordt in een aparte ruimte gedaan, deze ruimte wordt continue afgezogen. De voorraadtank is voldoende groot voor de opslag van 3 dagen mest. De voorraadtank is voorzien van een mixer voor het verkrijgen van een homogeen mengsel, ook deze put wordt continue afgezogen. De afgezogen lucht wordt als verbrandingslucht gebruikt voor de WKK. Tijdens bedrijf zal de mest discontinu naar de vergisters verpompt worden (bedrijfstijd 8.000 uur per jaar). In de vergister vindt thermofiele vergisting plaats onder invloed van anaërobe bacteriën bij een temperatuur van circa 47 °C. Er is voor thermofiele vergisting gekozen om ervoor zorg te dragen dat het digestaat vrij is van ziektekiemen. Op basis van de toe te voeren hoeveelheden mest en co-substraten is de verblijftijd in de vergister toereikend om er zeker van te zijn dat na vergisting, bij de te hanteren vergister temperatuur van 47°C, het digestaat vrij van ziektekiemen is. Sanitatie In Nederland bestaat onduidelijkheid over de sanitatieregels waaraan het digestaat uit de vergister dient te voldoen (met uitzondering van vergisting van slachtafval enz., ook wel Categorie 1, 2 en 3 materiaal genoemd; zie Verordening (EG) Nr. 1774/2002). Deze paragraaf heeft als doel om meer inzicht te geven over de laatste stand van zaken inzake sanitatieregels bij biogasinstallaties. Algemeen bekend is dat anaërobe vergisting een saniterende werking heeft op bacteriën, virussen en onkruidzaden. De mate van sanitatie wordt hier bepaald door: 1. vergistingstemperatuur; 2. vergistingstijd; 3. soort bacterie / virus / onkruidzaad. In het kader van de DEN subsidie is een onderzoek naar sanitatie tijdens anaërobe vergisting uitgevoerd. Onderdeel van het onderzoek is tevens om te kijken in hoeverre het vergistingsproces een positieve bijdrage heeft op de sanitatie, naast de temperatuursinvloed. Waarschijnlijk dat het anaërobe milieu ook een rol speelt, zodat ook deze invloed zal worden onderzocht.
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 18
Als leidraad in de sanitatieregels zijn de volgende twee documenten gebruikt: Verordening (EG) Nr. 1774/2002; Werkdocument Biological Treatment of Biowaste 2nd draft ad. 1 Vanaf 1 mei 2003 is de Verordening tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten. Ondermeer wordt geregeld welke producten wel en niet vergist mogen worden en het bevat specifieke eisen voor biogasinstallaties waaraan dierlijke bijproducten (bijv. mest) worden vergist om het digestaat als meststof te mogen gebruiken. ad.2 Het Directorate General Environment heeft in 2001 een werkdocument opgesteld waarin de vereisten worden vastgelegd waaraan voldaan moet worden voor een voldoende mate van sanitatie van het digestaat en waaraan het bedrijven van biogas installatie moet voldoen. Uit deze documenten volgen de volgende sanitatieregels: ad. 1 De biogasinstallatie moet uitgerust zijn met: een pasteurisatie/ontsmettingstoestel dat niet overgeslagen kan worden en dat uitgerust is met: • apparatuur om temperatuur in verhouding tot de tijd te bewaken • registreertoestellen die permanent die meetresultaten registreren, en • een adequaat veiligheidssysteem om te voorkomen dat de bijproducten onvoldoende worden verhit, • adequate voorzieningen voor de reiniging en ontsmetting van voertuigen en recipiënten bij het verlaten van de biogasinstallatie. Een pasteurisatie/ontsmettingstoestel is niet verplicht voor biogasinstallaties waarin alleen dierlijke bijproducten verwerkt worden die verwerkingsmethode 1 ondergaan hebben ( d.i. verkleinen tot maximaal 50 mm daarna meer dan 20 minuten onder een minimale druk van 3 bar verhitten tot 133°C). Monsters van de gistingsresiduen of de compost, die tijdens de opslag bij het biogasbedrijf of bij de uitslag van die producten bij de betrokken bedrijven worden genomen, moeten aan de volgende normen voldoen: • •
Salmonella: geen in 25 g: n=5, c=0, m=0, M=0 Enterobacteriaceae: n=5, c=2, m=10, M=300 in 1 g
Waarbij: n = aantal te testen monsters; m = drempelwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als bevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in geen enkel monster groter is dan m; M = maximumwaarde voor het aantal bacteriën; het resultaat wordt als bevredigend beschouwd als het aantal bacteriën in één of meer monsters gelijk is aan of hoger ligt dan M; en 18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 19
c = aantal monsters waarvoor de bacterietelling een resultaat tussen m en M te zien mag geven en waarbij het monster nog als aanvaardbaar wordt beschouwd als het resultaat van de bacterietelling voor de overige monsters niet hoger is dan m. Biogasinstallaties die na 1 november 2002 in bedrijf zijn/worden genomen moeten direct vanaf de start volledig voldoen aan de bepalingen van EG-verordening 1774/2002. Een dergelijke erkenning kan worden aangevraagd bij de Voedsel en Waren Autoriteit. Een uitzondering hierop is de vergisting van mest. ad. 2 De anaërobe vergisting zal dusdanig worden uitgevoerd dat een minimale temperatuur van 55°C wordt gehandhaafd over een periode van 24 uren zonder onderbreking en dat de verblijftijd in de vergister minstens 20 dagen is. In het geval van een lagere bedrijfstemperatuur of een kortere verblijftijd, zal: het bioafval worden voorbehandeld op 70°C, gedurende een uur, of het digestaat zal worden nabehandeld op 70°C, gedurende een uur, of het digestaat zal worden gecomposteerd. Digestaat wordt geacht om gesaniteerd te worden als het voldoet aan het volgende: • • •
Salmonella spp afwezig in 50 g digestaat Clostridium perfringens afwezig in 1 g digestaat Digestaat zal minder dan drie ontkiemende onkruidzaden per liter bevatten
Tot deze standaards (ad.2) zijn goedgekeurd, moeten lidstaten de nationale standaard en procedures toepassen. CO2 bemesting In de vergister wordt het substraat omgezet in biogas (methaangehalte is circa 65 vol%). Een membraan boven op de vergister zorgt ervoor dat de vergister volumeschommelingen in de biogasproductie en –vraag kan opvangen. Via een biogasmotor met warmwaternet wordt de vergister op temperatuur gehouden. Het vergiste substraat wordt vervolgens naar een zogenaamde navergister tank geleid. Hierna wordt het substraat geleid naar een half ondergrondse opslagtank met een capaciteit voor 6 maanden. De mestopslag wordt gasdicht gemaakt zodat geuremissie wordt voorkomen. Om de CO2 te kunnen benutten zal moeten worden voldaan aan vergaande eisen voor CO2 bemesting. Om hieraan te kunnen voldoen zullen de rookgassen moeten worden gereinigd. Aangezien rookgasreiniging ten opzichte van het voordeel van CO2 benutting erg duur is in de praktijk is gekeken naar andere mogelijkheden, die tevens een extra meerwaarde kunnen bieden. Hierbij is contact gelegd met de firma Cirmac, die CO2 direct uit het biogas kan winnen. (zie bijlage 5) Hierdoor kan het CO2 uit het biogas direct worden benut. Het overgebleven gas is van een hogere kwaliteit, waardoor ook het rendement van de gasmotor verhoogd wordt. Hierdoor is een financieel voordeel te behalen op de exploitatie. Met deze installatie zijn nog geen praktijkervaringen opgedaan. Dit brengt een risico met zich mee. Daarnaast bleek de prijs van de geproduceerde CO2 nog wat hoger te liggen dan de huidige marktprijs. De leveringsprijs 18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 20
van de installatie zou op 6 €ct/kg komen, de marktprijs is 3,6 - 6,4 €ct/kg. De tuinders hebben aangegeven onder de berekende leveringsprijs van de installatie in te kopen. Daarom is besloten om dit onderdeel in deze fase niet verder uit te werken. Ontzwaveling Voor het verwijderen van waterstofsulfide wordt een kleine hoeveelheid lucht gedoseerd in de gasruimte van de vergister. Aërobe bacteriën zetten de zwavelverbindingen om in elementair zwavel dat neerslaat. Het geproduceerde biogas wordt geleid naar een condensput waar het gas ontwaterd wordt. Het condensaat (rijk aan NH3) wordt separaat opgeslagen (en afgezet als mestproduct) of naar de navergister gepompt. Het zwavelgehalte moet beneden de 200 ppm uitkomen, om te voldoen aan de garantieeisen die de leveranciers van de motoren stellen. Additionele ontzwaveling is ook mogelijk, hierbij kan gebruik gemaakt worden van speciale ontzwavelaars (zie bijlage 6). 4.5 Organisatorische knelpunten Belangen partijen Er zijn een aantal tegenstrijdige belangen bij de verschillende partijen. De voordelen worden niet altijd evenredig verdeeld naar de nadelen. De belangrijkste partijen in dit project zijn de glastuinders en de veehouders. Hun voor- en nadelen worden hieronder op een rij gezet Tuinders Voordelen voor de tuinders zijn bijvoorbeeld: duurzame energie om te voldoen aan het besluit glastuinbouw, mogelijke CO2 bemesting, lagere energiekosten. De belangrijkste nadelen zijn: een onzekere aanvoer van de benodigde mest en co-stromen en het investeringsrisico. Ook transport van mest door het tuinbouwgebied wordt als een nadeel gezien, vanwege de aanwezige bedrijfswoningen. Er wordt gevreesd voor stankoverlast. Veehouders Voordelen voor de aanleverende veehouders zijn: een betere kwaliteit meststof zonder financieel risico. Nadelen voor de veehouders: vrijwel geen financieel voordeel, wel veel extra transport over het erf, een onzekere mestafzet situatie en weinig invloed op het eindproduct, wat uiteindelijk wel grotendeels op het eigen land moet worden uitgereden. Imago Door het slechte imago van mestaanvoer (stank, vies, ‘gevaarlijk’, transportbewegingen) is de bereidheid om aanvoer van mest in een gebied waar geen mestproductie plaatsvindt toe te laten laag. Hierdoor kan extra weerstand tegen centrale vergisters ontstaan.
Verantwoordelijkheden De tuinders zullen uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor de installatie, waarbij ook het eindproduct door hen moet worden afgezet. Met de afzet van dierlijke meststoffen zijn de tuinders niet bekend, waardoor hier onzekerheid over bestaat. Ook is er voor de afzet van dierlijke mestproducten in de glastuinbouw geen of onvoldoende regelgeving. In 18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 21
ieder geval is onduidelijk hoe een afvoerpost naar glastuinbouw kan worden gebruikt in de mineralenhuishouding van een veehouder. Garanties De kwaliteit en hoeveelheden van het biogas is nog niet te garanderen, waardoor ook de CO2 bemesting lastiger wordt. Naar verwachting zal dit probleem na realisatie van de eerste projecten kleiner worden, aangezien er dan meer gegevens over vergisting zullen vrijkomen. Toch blijft hierin een scheiding tussen verschillende deelnemende partijen bestaan, waarbij er wel een onderlinge afhankelijkheid is ten aanzien van het te bereiken resultaat. Hierdoor zijn harde garanties vooraf door individuele partijen moeilijk af te geven. Opbrengsten De financiële haalbaarheid van dergelijke installaties is nog niet zo positief, dat op voorhand alle risico’s afgedekt zijn. Om een duidelijke opbrengsten verdeling te kunnen aanhouden moet er eerst helderheid zijn over de uiteindelijk te realiseren opbrengsten. Het vertrouwen in de techniek is groter bij degenen die er ervaring mee hebben, dan bij degenen die uiteindelijk moeten investeren. Alternatieven Door de beschikbare alternatieven voor de glastuinbouwers met betrekking tot hun duurzame doelstellingen zal altijd een afweging worden gemaakt met andere opties, zoals houtgestookte centrales en warmte koude opslag in de bodem. Voor de veehouders blijkt in veel gevallen dat mestvergisting op het eigen bedrijf meer voordelen heeft dan het meedoen aan centrale initiatieven. 4.6 Locatie (fase 6) Voor de locatie van de vergistingsinstallatie zijn twee mogelijkheden bekeken. De eerste is terrein 9A, het tweede terrein 23A. Op beide terreinen is in eerste instantie een optie genomen. (zie bijlage 7) Terrein 9A heeft als bestemming glastuinbouwgebied. Voor het ontwikkelen van een vergistingsinstallatie op die locatie is een bestemmingswijziging noodzakelijk. Hiervoor zal een artikel 19 procedure moeten worden gevolgd, alvorens de bestemming kan worden gewijzigd. Daarnaast is de ontsluiting van dit terrein een probleem, het is een taartpuntvormig terrein met aan de punt een ontsluitingsmogelijkheid op een ventweg. De ventweg is gelegen naast de provinciale weg. Op de ventweg is vrachtverkeer niet toegestaan. Vanaf deze locatie kan slechts één tuinder van de warmte en CO2 van de installatie gebruik maken. Terrein 23A heeft een ruimere bestemming, bedoeld als toeleveringslocatie voor de tuinbouw. Hier kan de vergister zonder bestemmingswijziging de vergister geplaatst worden. De ontsluiting van dit terrein is goed, het is gelegen aan de ‘rondweg’ door het tuinbouwgebied. Daarnaast is de locatie gelegen in de directe omgeving van 3 tuinders die van de warmte gebruik zouden kunnen maken. In eerste instantie is gekozen voor de tweede mogelijkheid, aangezien de procedures van de bestemmingswijziging te veel tijd in beslag zouden nemen en er onzekerheid bestaat over de ontsluiting van perceel 9A. Daarnaast zou om gebruik te maken van de 18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 22
toegekende subsidie uit het CO2 reductieplan nog in 2004 gebouwd moeten worden. De proceduretijd die nodig is om de bestemming te wijzigen zou het gehele traject te veel vertragen. Voor terrein 9A diende zich gedurende het project een koper aan, aangezien de investeringsbeslissing nog niet was genomen is deze optie opgegeven. Doordat de voordelen van de duurzame energie opwekking niet gegarandeerd verdeeld kunnen worden over de tuinders is de bereidheid om extra transporten te accepteren afgenomen. De meeste tuinders wonen zelf in het tuinbouwgebied. Daarnaast verwacht men ondanks de voorzorgen die genomen worden enige stankoverlast. Mest heeft daarin geen positief imago. Voor de tuinders was de locatie 23A daarmee bezwaarlijker dan locatie 9A vanwege de mogelijke overlast. 4.7 Begroting (fase 8) Door HoSt is een begroting van de installatie opgesteld, na het doorlopen van de verschillende daaraan ten grondslag liggende fasen is de begroting bijgesteld, met een gefaseerde realisatie van de vergister. In de eerste fase wordt uitgegaan van een minimale hoeveelheid mest en co-stromen, waarop bij voldoende aanbod kan worden uitgebreid. Er is dus gekozen voor een kleinschaliger aanpak, op basis van de contracteerbare hoeveelheden mest en de beperking van de risico’s door een lagere investering. Gevolgen van deze keuze zijn; • Hogere relatieve aanloopkosten; • Een kleiner investeringsrisico; • Minder risico op de benodigde aanvoer en exploitatie; • Kosten van de grond zijn hoger voor de kleinere installatie, aangezien het gehele perceel toch moet worden aangekocht; • Het voordeel voor de tuinders wordt kleiner, aangezien dezelfde infrastructuur investeringen moeten worden gedaan; • Er is in eerste instantie een kleinere CO2 equivalent reductie; • De verleende subsidie De begroting is opgenomen in bijlage 8.
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 23
4.8 Buitenland ervaringen Door de excursies naar Denemarken en Duitsland is extra kennis opgedaan van de daar geldende situatie. Opvallend is allereerst het verschil in installaties. Denemarken In Denemarken wordt hoofdzakelijk centraal vergist, waarbij de warmte altijd wordt benut. Bij de bezochte installaties (capaciteit 70.000 – 120.000 m3/jaar) wordt eveneens hout gestookt. Het transport van warmte vindt plaats over enkele kilometers. Als de transportafstand groter is wordt het gas getransporteerd naar een WKK op de plaats waar de warmte wordt gebruikt. Aangezien stadsverwarming in Denemarken al gemeengoed was is de aanpassing naar stoken op biogas goedkoper te realiseren, aangezien de infrastructuur al bestond. Voor de verwarming van de thermofiele vergisters wordt bij het transport van gas gebruikt gemaakt van een houtketel, aangezien de warmte van de WKK niet op dezelfde locatie beschikbaar is.. De vergoeding voor groene stroom ligt in Denemarken lager dan in Nederland, daar staat tegenover dat de warmte makkelijker te benutten is. In Nederland heeft iedereen bovendien de beschikking over goedkoop aardgas, zodat de referentiesituatie anders is. Daarnaast is het veel makkelijker om afvalstromen zoals slachtafval in de vergister te verwerken, aangezien voor het gebruik van het uitkomende digestaat de regelgeving soepeler is. Wel wordt zorgvuldig omgegaan met deze stromen, wanneer er een verhoogd risico is wordt het digestaat enkele uren gesaniteerd op ca. 70 graden. Voor de geurverwijdering van de opslagtanks voor dergelijke reststromen wordt gebruik gemaakt van een boomschorsfilterbed. Dichtbij de centrale installaties is ten gevolge van de niet geheel gesloten opslag van dergelijke stromen enige geurhinder merkbaar. Buiten het terrein van de installatie is deze geur niet meer waar te nemen. Bij de installaties zijn 2 mensen fulltime werkzaam, deze verzorgen het bedrijven van de installatie en de administratie en handel. Daarnaast werd door twee installaties een mestwagen gezamenlijk geëxploiteerd. Deze was elke dag fulltime bezig met het aanen afvoeren van mest. De mest ging terug naar de boeren, naar een door hen gewenste opslag. De ruimte onder de kelders van de boeren is klein, er moet dus zeer regelmatig worden afgevoerd. De kosten voor het transport naar de opslag en de verhoogde werkzaamheid van de nitraten is het voordeel voor de deelnemende boeren. In sommige gevallen (dorpen) is het geheel opgezet als coöperatie, waarbij de warmte afnemers (bewoners) ook lid zijn van de vergister. Duitsland In Duitsland staan erg veel kleine boerderijschaal vergisters, variërend in capaciteit tussen 4.000 en ca. 30.000 m3 per jaar. Dit zijn hoofdzakelijk mesofiele, volledig geroerde vergisters. De vergisters worden voornamelijk gevoed met maïs, omdat voor het verbouwen van eigen energiegewas een premie wordt betaald van 6 €ct per kWh, bovenop de subsidie voor groene stroom. De totale vergoeding per kWh komt hiermee in Duitsland op ca. 18 €ct. Voor de subsidie is voorts een contract voor 20 jaar af te sluiten, met een vaste prijs. Door de recente verhoging van de subsidie op groene stroom en de zekerheid van een langdurige vergoeding wordt het aantal vergisters in Duitsland sterk uitgebreid.
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 24
Opvallende verschillen tussen de Duitse en Deense situaties worden hieronder in de tabel weergegeven: Aspecten vergisting Grootte installatie
Toe te voegen stoffen
Denemarken Centraal, meer dan 70.000 m3/jaar Thermofiel Op locatie is geur duidelijk merkbaar Industriële reststromen
Organisatie
Centraal, coöperatief
Maatregelen tegen stankhinder
Filterbed voor afgezogen lucht vanuit de opslag
Energie opbrengsten gebruikt voor
Elektriciteit en centrale warmtelevering
Opbrengsten per kWh elektrisch Mestafzet
Ca 10 €ct, exclusief warmtevergoeding Terug naar veehouders en akkerbouw Gasbol en binnen systeem Nee Ja Gasmotor met generator Pompen tot 3 km, verder met mestwagens
Techniek Geur
Opslag gas Mestscheiding Fakkel Motoren Mestaanvoer
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
Duitsland Individueel, 4.000-30.000 m3/jaar Mesofiel Vrijwel geen waarneembare geur Met name maïs, kippenmest, vetten Individueel eigendom en bedreven Geen specifieke maatregelen, gasdicht proces Met name elektriciteit en soms stalverwarming bij gemengd bedrijf Ca. 18 €ct bij maïsverbouw Met name op eigen land Membraandak Soms Niet bij twee motoren Diesel Pompen, korte afstanden
E kwadraat advies 25
5
Wet- en regelgeving (diverse fasen)
In het kader van de WM vergunning worden de milieuaspecten en de bijbehorende weten regelgeving beschouwd. Daarnaast wordt in verband met de voorgenomen activiteit en de benodigde procedures en vergunningen de mogelijkheden van de ruimtelijke ordening van het tuinbouwgebied behandeld. Daarnaast is voor de aan- en afvoer van meststoffen de meststoffenwet van belang. In de tabel op de volgende pagina is de belangrijkste wet- en regelgeving aangegeven. Het is hier niet de bedoeling om in detail volledig te zijn, maar om de meest besproken (knel-) punten aan te geven en aan te geven op welke regelgeving bij het opzetten van een project in ieder geval gelet moet worden, en wat de globale consequenties van bepaalde aspecten of keuzes zijn.
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 26
Mestvergisting: overzicht wet- en regelgeving in het kader van dit project: Onderdeel project of gerelateerd onderwerp Mest en reststoffen Aan- en afvoer van mest
Mest toepassen
Reststoffen verwerken
Locatie Plaatsen inrichting (vergister)
Veranderen bestemming locatie Activiteit (Co-) Vergisten
Lozen van water Glastuinbouw
(Mogelijk) relevante wetgeving
Met name van belang voor/indien
Globale consequenties
Meststoffenwet, Transport/verhan Ontheffing Rikilt nodig of alleen mest Minas en positieve deling van vergisten (of reststoffen moeten voldoen lijst digestaat aan positieve lijst), registratie van aanen afvoer van meststoffen Besluit gebruik Mest op het land Digestaat moet voldoen aan dierlijke brengen concentratiegrenswaarden BGDM als meststoffen meer dan 50% dierlijke mest is (BGDM) Afvalwetgeving, Afval als reststof Bepaald of gemeente of provincie Inrichtingen en wordt toegepast. bevoegd gezag is, vergunning voor vergunningenbeslu afvalverwerking nodig, dit valt onder een it (Ivb) wet zwaarder vergunningenregime. Milieubeheer RO, bouwwetgeving, Bestemmingsplann en en Wet Milieubeheer
Centrale vergister wordt overwogen, of als afvalstoffen worden meevergist Bestemming niet voldoet aan voorgenomen activiteit
Centrale vergister wordt gezien als industriële activiteit, dus op (agro-) industrieterreinen.
WM
Altijd
Vergunning noodzakelijk, bij bestaande WM vergunning voor een inrichting is een uitbreiding nodig. Binnen de WM vergunning wordt getoetst aan de wettelijke bepalingen van de Milieuwetgeving. Tevens wordt afgestemd met de RO wetgeving en de WVO
WVO
Ontwatering van mest Energieverbruik, gebruik kunstmeststoffen in de glastuinbouw, bestrijdingsmidde len gebruik
WRO, met name art 19
Besluit Glastuinbouw
Toetsing van de wenselijkheid met betrekking tot omgeving, verlenging proceduretijd met ca. 6 maanden
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 27
5.1 Ontheffing Meststoffenwet Bij de start van deze studie was voor het transporteren en/of verhandelen van digestaat, waarbij andere stoffen dan dierlijke meststoffen worden toegevoegd een ontheffing van het meststoffenbesluit (1977) noodzakelijk. Dit besluit is dus met name van belang voor co-vergisters bij bedrijven die digestaat moeten afvoeren. Voor centrale covergistinginstallaties is het meststoffenbesluit daarmee nagenoeg altijd van toepassing. 5.1.1 Ontheffingsprocedure Voor een ontheffing van het meststoffenbesluit was in eerste instantie een monster nodig van het digestaat, waarbij door Rikilt wordt getoetst of dit digestaat mag worden verhandeld en vervoerd. Een probleem is dat het aanleveren van een monster pas mogelijk is nadat een vergister is gebouwd en in werking is, of dat veel kosten gemaakt moeten worden om monsters te produceren in een proefopstelling, waarna tevens de ontheffingsprocedure moet worden doorlopen, waaraan relatief hoge kosten zijn verbonden. Een ontheffing zal al met al ongeveer € 20.000,- kosten. Binnen deze studie is het verkrijgen van een ontheffing te kostbaar. Om voor het investeren reeds enige zekerheid te krijgen omtrent het verkrijgen van een ontheffing is het door de minister mogelijk gemaakt om vooraf een voorspelling van de samenstelling van het digestaat te geven. Door Rikilt wordt dan vooraf bepaald of dit digestaat kan worden voorzien van een ontheffing. Dit biedt nog niet een volledige zekerheid van een ontheffing maar geeft wel een opening om in bepaalde gevallen de investering te kunnen waarborgen, wanneer de uitgangsconcentraties voldoende kunnen worden voorspeld. Een blijvend probleem bij de ontheffing blijft de inflexibiliteit in de bedrijfsvoering, door de afhankelijkheid van bepaalde aangegeven stromen. Indien een stroom waarvoor ontheffing is aangevraagd niet meer beschikbaar is of wanneer de prijsstelling ongunstig wordt moet weer een geheel traject worden doorlopen van het vinden van alternatieven, toetsen daarvan en het opnieuw verkrijgen van een ontheffing. Het zal dus zeer lastig zijn om snel over te schakelen naar andere stromen als de marktsituatie dat vraagt. Een andere oplossing is het vergisten van alleen dierlijke mest, waardoor het eindproduct ook alleen bestaat uit dierlijke mest. Om daarbij voldoende gas te genereren om de investering terug te verdienen is naast het gebruik van drijfmest ook het toevoegen van kippenmest noodzakelijk, aangezien kippenmest een hogere gasopbrengst geeft dan drijfmest. 5.1.2 Positieve lijst De noodzaak van een ontheffing is op dit moment deels achterhaald door de introductie van de positieve lijst (tijdens deze studie), waarop stoffen zijn opgenomen die kunnen worden toegevoegd aan het vergistingsproces, zonder dat voor het digestaat een ontheffing nodig is. Ten tijde van de uitvoering van deze studie was de positieve lijst nog niet bekendgemaakt. Om te voorkomen dat een ontheffing wordt aangevraagd voor stromen 18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 28
die later op de lijst komen worden geen ontheffingen aangevraagd, totdat er duidelijkheid is over welke stoffen op de lijst komen. Dan kan worden bekeken of deze stoffen beschikbaar zijn of dat alsnog een ontheffing voor andere stromen moet worden aangevraagd. Om de investering te baseren op zo veel mogelijk zekerheid is in eerste instantie uitgegaan van het vergisten van drijfmest met kippenmest, zodat een basis wordt gevormd op basis van de huidige wetgeving. Hierbij wordt het vergisten van co-stromen als een toekomstperspectief meegenomen. 5.2 Inrichtingen- en vergunningenbesluit (Ivb, Wet milieubeheer) Het vergisten van mest valt onder mestverwerking, welke vergunningplichtig is onder cat. 7 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit. Voor een mestvergister is daarmee een vergunning nodig in het kader van de Wet Milieubeheer. Tot een capaciteit tot 25.000 ton mest per jaar is de gemeente daarbij bevoegd gezag (cat. 7.1). Bij een hogere capaciteit is de provincie bevoegd gezag, waarbij boven een capaciteit van 36.000 ton per jaar tevens een MER moet worden gemaakt. Indien co-stromen worden aangevoerd om in de vergister te verwerken is het van belang te weten of dit afvalstoffen zijn. Indien dat het geval is zal de inrichting als afvalverwerkende inrichting onder de categorie 28.4 van het Ivb vallen. In dat geval zijn Gedeputeerde Staten het bevoegd gezag. Hierbij speelt de definitie van een afvalstof en de interpretatie van die definitie een grote rol. Het voert te ver om deze discussie binnen deze studie te behandelen. Er wordt daarom voor de toekomst aangesloten op de bestaande markt voor producten, zoals veevoeders, waarbij uit ervaring bekend is dat de betreffende stoffen niet als afvalstof worden aangemerkt. Gezien de relatief kleine doorzet van de installatie, zeker in vergelijking tot bestaande ‘echte’ afvalverwerkers wordt het in eerste instantie niet als zinvol gezien om een provinciale vergunning aan te vragen, aangezien dat de administratieve lasten sterk zal doen stijgen en het proces mogelijk zal vertragen, aangezien voor een dergelijke vergunning zwaardere indieningvereisten gelden. Daarnaast staat de provincie op het standpunt dat bij de verwerking van afvalstoffen door een vergister moet worden getoetst aan “de verwerking verantwoord,” in verband met de menging van afvalstromen, waardoor ook de administratieve last tijdens de exploitatie zal stijgen. Voor de Milieuvergunning zijn met name de aspecten water, lucht, geluid en bodem van belang. De mogelijke knelpunten en de in dit project gevonden oplossingen zijn hieronder per aspect weergegeven. Water Met betrekking tot dit aspect zijn in dit project geen knelpunten geconstateerd. Lucht Emissies stookinstallatie 18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 29
Bij de omzetting van biogas naar elektriciteit door een kleinschalige WKK is de Bees-B (Besluit emissie eisen stookinstallaties) van toepassing. Daarnaast is de wens bij de tuinders aanwezig om de CO2 uit het biogas te gebruiken voor CO2 bemesting in de kassen. Hierdoor zal ook ’s zomers een verdere besparing op aardgas kunnen worden bereikt. Het bereiken van de Bees-B normen is bij gebruik van een gasmotor mogelijk. De H2S emissie is hierbij maatgevend. De jaargemiddelde norm van 250 ppm kan echter gehaald worden, al zullen er uitschieters boven deze waarde kunnen zijn bij individuele metingen. Door de WKK uit te rusten met een extra rookgasreiniging kan worden voldaan aan de eisen die gelden voor de CO2 bemesting. Er zijn twee leveranciers van rookgasreinigingen bereid gevonden om hier garanties op te geven. Stankhinder Door de aanvoer van mest kan stankhinder optreden. Bij de bedrijven zijn bedrijfswoningen aanwezig, waardoor stankhinder onwenselijk is. De mest moet daarom in gesloten transport worden aangevoerd. Tevens zullen maatregelen getroffen moeten worden om stankemissies bij het lossen en opslaan van mestvrachten voor de vergister te voorkomen. Geluid De gasmotor is de maatgevende geluidsbron van de installatie. Deze kan echter in een geluidsgeïsoleerde ruimte worden geplaatst, waardoor de geluidsemissies ruim binnen de zonering blijven. Hier worden voor deze installatie geen knelpunten verwacht. De WKK is in relatie tot reeds in het gebied aanwezige Wc’s relatief klein. Vervoer De vervoersbewegingen van en naar de installatie zullen vergelijkbaar zijn met een gemiddeld tuinbouwbedrijf in het gebied, gemiddeld 3,5 vrachtwagens per dag, waarbij wordt uitgegaan van een maximum van 8 a 10 vervoersbewegingen per dag. De vervoersbewegingen kunnen overdag plaatsvinden, zodat overlast wordt beperkt. 5.3 Ruimtelijke ordening Wat betreft de Ruimtelijke ordening moeten zowel het bouwplan als de activiteit in relatie tot het bestemmingsplan worden beschouwd. Met betrekking tot het bouwplan zal aan de bestemmingsplanvoorschriften, zoals bouwhoogten en dergelijke moeten worden voldaan. Dit levert op de betrokken locaties vooralsnog geen noemenswaardige problemen op. De toets op de doeleindenomschrijving in het bestemmingsplan kan een probleem opleveren. De bestemming van locatie 9A is glastuinbouwgebied. De voorgenomen activiteit voldoet niet aan deze bestemming, waardoor een bestemmingsplanwijziging noodzakelijk is voor deze locatie. Dit kan worden gerealiseerd door een artikel 19 procedure. In deze procedure zullen de ruimtelijke aspecten van de wijziging worden getoetst. Een knelpunt wat hierbij naar voren komt is de ontsluiting van het terrein. Op dit moment is geen ontsluiting aanwezig. Wel is grenst een ventweg aan het terrein, deze ventweg is hoofdzakelijk voor fietsers bestemd. De gemeente geeft er daarom de voorkeur aan hier geen ontsluiting te creëren voor vrachtverkeer, met name als het vrachtverkeer structureel van deze ontsluiting gebruik maakt. Een mogelijke oplossing 18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 30
hiervoor is om een laad- en lospunt voor drijfmest aan de hoofdweg te creëren, waardoor de bewegingen over de ventweg beperkt blijven. Locatie 23 A heeft als bestemming distributiecentrum voor de glastuinbouw. Gezien de voorgenomen distributie van warmte en CO2 kan aan deze bestemming worden voldaan. 5.4 Glastuinbouw milieu convenant (Glami) en het Besluit Glastuinbouw Binnen de glastuinbouwsector zijn het Besluit glastuinbouw (regelgeving) en het Glami convenant (afspraak) van belang. Geconstateerd is dat de regelgeving en de afspraken vaak door elkaar worden gebruikt en als Glami worden gezien. Om misverstanden te voorkomen worden hier kort de verschillen aangegeven: 5.4.1 Glami De Glami is opgesteld in samenwerking met de glastuinbouwsector, en heeft doelstellingen op milieugebied waaraan de glastuinbouwsector in 2010 moet voldoen. De Glami heeft het karakter van een afspraak, aan het niet halen van deze doelstelling zijn geen sancties verbonden. De doelstelling wordt ondersteund door het geven van voorlichting over de mogelijkheden, promotie en stimulering van initiatieven voor duurzame energie. Doelen Op het terrein van energie, gewasbescherming, en meststoffen zijn milieudoelen voor 2010 afgesproken: •
Verbetering van de energie-efficiëntie van 65% ten opzichte van 1980 en het verhogen van het aandeel duurzame energie tot 4%;
•
Vermindering van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen van 72 % voor de bloemisterij- en 88% voor de glasgroentensector ten opzichte van het gemiddelde gebruik in het tijdvak 1984-1988;
•
Vermindering van de uitstoot van fosfaat en stikstof met 95% ten opzichte van 1980.
Deze milieudoelen zijn vertaald naar individuele bedrijfsnormen en hebben een wettelijk kader gekregen door het nieuwe Besluit Glastuinbouw. (bron: Projectureau Glami)
5.4.2 Besluit Glastuinbouw Deze AmvB is opgesteld door het ministerie van VROM. In het Besluit Glastuinbouw wordt aan alle glastuinbouwbedrijven een individuele milieunormering opgelegd voor het gebruik van energie, kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Binnen deze normering kan gebruik worden gemaakt van clusters, als uitzondering op de individuele normering. Dit besluit geeft daarmee wettelijke eisen aan de individuele tuinders, waarmee het Glami convenant overbodig lijkt te zijn geworden. Belang voor dit project Voor de tuinders is het mogelijke te verdelen voordeel ten opzichte van het Besluit Glastuinbouw een belangrijk punt. Aangezien nog niet zeker en helder is welke andere vormen van duurzame energie worden uitgewerkt en bij welke tuinder / op welke locatie 18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 31
deze geschikt zijn is het van belang dat het voordeel van de duurzame energie integraal (flexibel) kan worden verdeeld. Er bestond nog onduidelijkheid met betrekking tot de mogelijke verdeling van de milieuvoordelen van het project. Uitgezocht is op of en op welke wijze deze voordelen te verdelen zijn. Hierover is contact opgenomen met het Projectbureau Glami. Verdeling van milieuvoordelen in het kader van het Besluit Glastuinbouw Binnen het Besluit Glastuinbouw (“het Besluit”) is het mogelijk voor een zogenaamd cluster om een teveel aan duurzaam geproduceerde elektriciteit terug te leveren aan het net, waarbij het milieuvoordeel wel kan worden toegerekend aan het cluster of een individuele tuinder. Deze keuze in het Besluit is gebaseerd op het voorkomen van gebruik van fossiele brandstoffen elders. Verdeling van deze voordelen kan plaatsvinden binnen een cluster van fysiek aangesloten (tuinbouw) bedrijven. De voorwaarden die gelden voor een integrale verdeling van de duurzame energie opgewekt uit de biogas installatie met WKK zijn de volgende: 1. Er bestaat een fysiek cluster van tuinbouwbedrijven 2. Er is binnen het cluster sprake van fysieke doorlevering van tenminste één soort energie (gas, elektra, warmte) 3. De doorlevering vind plaats via een eigen energie infrastructuur (van het cluster) 4. Er is sprake van centrale inkoop van energie door het cluster 5. De Biogas-WKK-installatie is in eigendom en/of wordt geëxploiteerd door het cluster Per genoemde voorwaarde wordt hieronder uitgewerkt hoe de situatie in Berlikum is ten tijde van deze studie: 1. Er bestaat een fysiek cluster van tuinbouwbedrijven 2. Er bestaat geen fysieke doorlevering van energie binnen het cluster. Hierin wordt ook geen voordeel gezien door de betrokken tuinders. Zijn zien de levering van energie en het beheren van energie-infrastructuur als een taak voor het energiebedrijf en/of netwerkbeheerder. 3. Er is daarmee ook geen doorlevering van energie binnen het cluster. 4. Er is geen sprake van centrale energie inkoop door het cluster, er zijn wel afspraken met andere tuinders, maar dit is een organisatorische eenheid die geen fysieke grenzen kent. Een tuinder uit Berlikum kan namelijk gezamenlijk energie inkopen met een tuinder uit bijvoorbeeld het Westland. Door dergelijke bestaande afspraken is het realiseren van een inkoopcluster, welke tevens een fysiek cluster is, niet haalbaar. 5. De eigendomssituatie is afhankelijk van de investeringsbeslissing. De tuinders voldoen hiermee niet aan het clustervoorwaarden. Het is niet te verwachten dat de tuinders bij gelijkblijvende definitie van een cluster op termijn wel aan de voorwaarden kunnen voldoen. Het is onduidelijk of samenwerkingsverbanden van tuinders die onder hetzelfde bevoegd gezag vallen binnen het Besluit (los van de clusterdefinitie) milieuvoordelen kunnen benutten of verdelen.
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 32
Als de redenatie van het voorkomen van het gebruik van fossiele brandstoffen elders consequent wordt doorgevoerd zou het in principe niet uitmaken op welke wijze de duurzame energie wordt gebruikt, als er maar sprake is van het opwekken van duurzame energie of besparing van fossiele energie door een (samenwerkingsverband van) tuinder(s). In dat geval zou van een gezamenlijk gefinancierd duurzaam project het milieuvoordeel kunnen worden verdeeld. Hoewel de laatste mogelijkheid zeker voldoet aan de geest van het Glami convenant voldoet zij niet aan de voorwaarden van het Besluit Glastuinbouw. Aangezien het Besluit het wettelijk kader zal zijn waaraan bij handhaving getoetst wordt, gaat het verdeeld toerekenen van een dergelijk milieuvoordeel met grote risico’s gepaard. De mogelijkheid van verdeling is namelijk afhankelijk van de interpretatie van het Besluit door het bevoegd gezag. Het is maar zeer de vraag of deze interpretatieruimte mag worden verondersteld. Het risico wat daarmee door de tuinders wordt gelopen is te groot om het voordeel als basis voor een investeringsbeslissing te laten dienen. Er wordt dus vanuit gegaan dat het milieuvoordeel in deze situatie niet te verdelen is onder het huidige Besluit Glastuinbouw. Het is mogelijk dat bij de evaluatie van het Besluit deze situatie wordt onderkend als onbedoeld of onwenselijk en dat het Besluit daarop wordt gewijzigd. Dit kan echter niet als aanname dienen voor de onderhavige investeringsbeslissing. 5.5 Overige ontwikkelingen Met betrekking tot duurzame energie zijn gedurende dit project diverse beleidsontwikkelingen gaande die de uitkomsten van de investeringsbeslissingen en de te maken afspraken hebben beïnvloed. Deze ontwikkelingen betreffen subsidies, regelgeving en de daaruit voortvloeiende marktsituatie. Subsidies en marktsituatie Om te voldoen aan de Kyoto doelstellingen wordt onder meer biomassaomzetting naar elektriciteit gesubsidieerd middels de MEP. De MEP is gedurende de looptijd van dit project verhoogd. Tevens is meer zekerheid gegeven aan de investeerders door kleinschalige biomassa projecten door een garantie van 10 jaar op de hoogte van de MEP te bieden. Voor kleinschalige vergisters is daarmee de mogelijkheid van een rendabele investering mogelijk of in ieder geval binnen handbereik gekomen. Hierdoor is de bereidheid van rundveehouderijen om de mest af te staan voor centrale vergisting afgenomen. Zij gaan nu bekijken of zelf vergisten een betere optie is. Tevens is hierdoor de garantie van de aanvoer van rundveedrijfmest naar de centrale vergister op langere termijn afgenomen. Deze aanvoergarantie over meerdere jaren is een belangrijke voorwaarde voor de investeringsbeslissing. Het zou mogelijk kunnen zijn om met name van minder grote veehouders, waarbij een eigen mestvergister zeker niet rendabel zal zijn, mest aan te voeren, maar dit maakt meer contractvorming nodig, terwijl ook de kosten van logistiek daarmee toenemen. Zolang de meerwaarde van vergistte mest voor de veehouder niet in de eigen omgeving of middels eigen gebruik is aangetoond is ook de motivatie om aan centrale vergisting mee te werken nog onvoldoende. De gasopbrengsten van de installatie zijn niet hoog genoeg om een vergoeding voor het gebruik van de mest te verantwoorden.
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 33
6
Conclusies en aanbevelingen
Uit het bovenstaande kan het volgende geconcludeerd worden: technisch en financieel gezien is het mogelijk om een vergistingsinstallatie te bouwen bij een glastuinbouwgebied. In principe moet het dus mogelijk zijn om enkele centrale vergistingsprojecten op te zetten. Echter, hierbij moet duidelijk het belang van de diverse partijen gediend worden. Het blijft een complexe materie, door de veelheid van belangen en extra regels waarmee men wordt geconfronteerd. In verband met andere zaken, bijvoorbeeld het imago van mest, het te beperkt mogen toevoegen van co-stromen, te hoge kosten om extra aanvullende maatregelen te treffen en de praktische onmogelijkheid van het verdelen van milieuvoordelen tussen tuinders is het niet mogelijk om de investering in deze vergister voldoende te waarborgen. Hieronder worden kort enige belangrijke punten uit de regelgeving aangegeven die bij dergelijke projecten relevant zijn. 6.1
Ontwikkelingen regelgeving
6.1.1 Mestwetgeving In de mestwetgeving zijn duidelijk ontwikkelingen om mestvergistingsopties beter te kunnen benutten gaande. De ontwikkeling van de positieve lijst zal naar verwachting de haalbaarheid van dergelijke projecten verhogen. Voor het verhandelen en vervoeren van de mest zal vooralsnog moeten worden voldaan aan het meststoffenbesluit uit 1977. Voor de toepassing van het digestaat blijft het Besluit gebruik dierlijke meststoffen (BGDM) van toepassing. Hierbij wordt er vanuit gegaan dat het digestaat voor meer dan 50% uit dierlijke mest bestaat. De vraag kan gesteld worden of de regelgeving in dezen elkaar niet te veel overlapt. Het lijkt niet zinvol om voor het vervoeren en verhandelen van meststoffen aparte regelgeving te hebben, terwijl voor de toepassing van meststoffen weer andere regelgeving geldt. De situatie kan zich voordoen dat meststoffen die niet mogen worden verhandeld of vervoerd, maar wel op het land mogen worden gebruikt als meststof. Dit zal niet gelden voor centrale mestvergisting. Positieve lijst. De huidige positieve lijst, waarop stoffen zijn opgenomen die kunnen worden toegevoegd aan het vergistingsproces, zonder dat voor het digestaat een ontheffing nodig is, is een zeer beperkte lijst. Dit heeft tot gevolg dat voor de genoemde producten een te grote vraag ontstaat met als gevolg dat de prijs van deze producten stijgt, waardoor de producten geen extra opbrengsten meer opleveren. De haalbaarheid en zekerheid van vergisting is gediend met een zo breed mogelijke lijst. MINAS/Nitraatrichtlijn De producten die toegevoegd mogen worden (positieve lijst) zorgen ervoor dat de mineralenhoeveelheid niet afneemt, maar juist toeneemt. Hierdoor zijn aan het verwerken van mest op deze wijze extra kosten verbonden aan de meeste coproducten, doordat bij de hantering van de Minas nu - en de nieuwe mestwet in de
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 34
toekomst – de afzet van het eindproduct extra kosten met zich meebrengt. Een mogelijke oplossing is het gebruik van digestaat als kunstmestvervanger. In de huidige mestwetgeving is het noodzakelijk dat elke vracht mest bemonsterd wordt. Dit leidt tot extra kosten, en daarmee een verminderde haalbaarheid van vergisters. 6.1.2
Milieuwetgeving
Afvalstoffen Ondanks de te verwachten uitbreiding van de positieve lijst zullen nog niet alle stoffen die daarop worden opgenomen kunnen worden geaccepteerd, door de stringente toepassing van de afvalstoffenwetgeving. Onder de stoffen op de positieve lijst kunnen in de toekomst afvalstoffen voorkomen. Zelfs met de voorgenomen wijziging van het Ivb, waarbij de gemeente bevoegd gezag wordt voor verwerkingsinstallaties waar een kleine hoeveelheid afval wordt verwerkt is het niet altijd mogelijk om afval te verwerken, aangezien dit kan stuiten op problemen met betrekking tot de bestemming van de locatie. Met name het verwerken van stromen, die als afvalstroom moeten worden aangemerkt, blijft daarmee vergunningtechnisch lastig. Het verwerken van kleine, onverdachte stromen uit bijvoorbeeld de levensmiddelenindustrie zou voor een vergister de rentabiliteit kunnen verhogen en tevens de kosten van afvalverwerking kunnen verlagen. De administratieve last en het imago welke het verwerken van afvalstromen met zich meebrengen is daarbij nog steeds een belemmering, zowel voor vergunningverlener als voor de exploitant van de installatie. 6.1.3 Ruimtelijke ordening Op het gebied van Ruimtelijke Ordening is nog erg veel onhelder. Met name welke situatie in welke bestemming past is afhankelijk van interpretatie van de bestemming en de doeleindenomschrijving in bestemmingsplannen. Door de steeds sterker wordende verwevenheid van sectoren komen projecten als deze bij bestemmingsplantoetsing steeds dichter bij de grens van het ruimtelijk toelaatbare. Het is te verwachten dat op basis daarvan veel biomassa projecten meer vertraging zullen oplopen, en mogelijk in het geheel niet doorgaan. 6.1.4 Besluit glastuinbouw Het clusterdefinitie van het Besluit Glastuinbouw is niet werkbaar gebleken in deze situatie. Dit heeft met name te maken met de grote hoeveelheid voorwaarden die aan een cluster wordt gesteld. Voor de realisatie van duurzame energie oplossingen voor de glastuinbouw is een heroverweging van deze definitie op zijn plaats, aangezien door het vormen van een ‘eenvoudig cluster’ het draagvlak voor nadelige effecten (vervoersbewegingen e.d.) in een tuinbouwgebied kan worden gecompenseerd door een bijbehorend voordeel (flexibeler kunnen voldoen aan het besluit). 6.1.5 Sanitatie Biogasinstallaties die na 1 november 2002 in bedrijf zijn/worden genomen moeten direct 18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 35
vanaf de start volledig voldoen aan de bepalingen van EG-verordening 1774/2002. Een dergelijke erkenning kan worden aangevraagd bij de Voedsel en Waren Autoriteit. Een uitzondering hierop is de vergisting van mest. Voor details wordt verwezen naar 6.2
Vervolgstappen
6.2.1 Dit project Dit project wordt ondanks de verwachte financiële haalbaarheid niet uitgevoerd, aangezien er onvoldoende draagvlak is voor de beschikbare locatie. Een positief effect is dat er veehouders geïnteresseerd zijn geraakt in mestvergisting en hier op boerderijschaal mee door willen gaan. Daarnaast zijn een groot aantal kansen voor vergisting bij glastuinbouwbedrijven beter in beeld. Het verkrijgen van mest wordt voor grotere installaties een moeilijkheid, als men afhankelijk is van de levering door niet deelnemers in het project. Men zal hiervoor terecht moeten bij kleinere veehouders, die geen eigen vergister kunnen realiseren. 6.2.2 Centrale vergisting en glastuinbouw algemeen Warmtebenutting is noodzakelijk voor de haalbaarheid van centrale vergisting bij glastuinbouwbedrijven, aangezien er meer kosten worden gemaakt met betrekking tot vervoer moeten deze gecompenseerd worden. Er zijn voor centrale projecten ook knelpunten met betrekking tot de mineralenboekhouding en met name de daarmee gemoeide kosten van bemonstering. De verkrijgbaarheid mest moet goed in beeld zijn om een project rond te kunnen maken. Er zijn veel knelpunten opgelost En er is een grotere duidelijkheid ontstaan omtrent de (on)mogelijkheden van dit soort projecten. De term afvalverwerking voor organische reststoffen blijft nog een probleem, met name in verband met de Ruimtelijke ordening. Het imago van dierlijke mest is nog niet positief, dit kan mestvergistingsprojecten tegenwerken. Digestaat kan niet worden gebruikt als kunstmestvervanger in de glastuinbouw. De organisatie van een dergelijk project moet niet te ingewikkeld worden gemaakt, de direct belanghebbenden moeten trekker zijn van het project. 6.2.3 Vervolgstappen Dit project is afgerond, de kennis van succes- en faalfactoren zal in nieuwe projecten worden meegenomen. Het vergisten van reststromen moet makkelijker worden gemaakt om hieruit daadwerkelijk een voordeel te halen. Een verdere ontwikkeling van de betrokken technologieën kan synergievoordelen in de hand werken. Hiermee zal ook verder worden gegaan. De knelpunten in de regelgeving worden bij de betrokken instanties aangekaart, dit is grotendeels al gebeurd. Een voorbeeld van een verbetering zou een herdefiniëring van een cluster in de evaluatie van het besluit Glastuinbouw zijn, zodat ook virtuele clusters kunnen samenwerken.
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 36
Bijlage 1: Reactie gemeente Berlikum
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 37
Bijlage 2: Aanbieding Firma Wassenaar
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 38
Bijlage 3: Processchema vergister
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 39
Bijlage 4: TEWI berekening achtergrond
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 40
Bijlage 5: Aanbieding en informatie Cirmac
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 41
Bijlage 6: Lipp Ontzwavelaar
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 42
Bijlage 7: Beoordeelde locaties
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 43
Bijlage 8: Bedrijfsplan (Management versie)
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 44
Bijlage 9: Aanbieding Westland Energie Services
18-07-2005 Van Haalbaarheid naar investeringsbeslissing Eindrapport definitief Innovatief in duurzame projecten
E kwadraat advies 45