Bijwoordelijke bepaling HV 2 Auteurs
VO-content
Laatst gewijzigd
21 July 2015
Licentie
CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie
Webadres
http://maken.wikiwijs.nl/52704
Dit lesmateriaal is gemaakt met Wikiwijsleermiddelenplein. Wikiwijsleermiddelenplein is hét onderwijsplatform waar je leermiddelen zoekt, vergelijkt, maakt en deelt. Stel zo voor iedere onderwijssituatie de optimale leermiddelenmix samen.
Inhoudsopgave Vooraf Leerdoelen Eindproduct-Beoordeling Werkwijze
Aan de slag Stap1 Stap2 Stap3 Stap4
Over dit lesmateriaal
Pagina 1
Bijwoordelijke bepaling HV 2
Vooraf Leerdoelen
Leerdoelen
Aan het eind van deze opdracht: Weet je wat een bijwoordelijke bepaling is. Kun je een bijwoordelijke bepaling in een zin aanwijzen. Weet je het verschil tussen een bijwoordelijke bepaling en een voorzetselvoorwerp.
Eindproduct-Beoordeling
Eindproduct
Je rondt deze opdracht af met de toets 'Bijwoordelijke bepaling'. De toets bestaat uit een aantal meerkeuzevragen. Beoordeling Je hebt een voldoende voor de toets als je 80% van de punten haalt.
Werkwijze
Pagina 2
Bijwoordelijke bepaling HV 2
Groepsgrootte
Deze opdracht doe je grotendeels alleen. Soms vraag je feedback aan een klasgenoot. Benodigdheden Geen bijzonderheden. Tijd Voor deze opdracht heb je ongeveer één lesuur nodig.
Pagina 3
Bijwoordelijke bepaling HV 2
Aan de slag Stap1
Voor je aan de slag gaat met de bijwoordelijke bepaling is het goed om nog even te kijken of je nog weet wat een bijwoord is. Bestudeer uit de Kennisbank het volgende onderwerp: Grammatica: Bijwoord Bestudeer vervolgens het onderdeel: Grammatica: Bijwoordelijke bepaling Maak dan de volgende oefening. Probeer een zo hoog mogelijke score te halen.
Bijwoordelijke bepaling kn.nu/82kre
1 Welk(e) woord(en) vorm(t)(en) de bijwoordelijke bepaling? Gisteren zouden wij op het IJsselmeer gaan zeilen. a. zouden gaan zeilen b. Gisteren c. Gisteren, op het IJsselmeer d. op het IJsselmeer
2
Pagina 4
Bijwoordelijke bepaling HV 2
Welk(e) woord(en) vorm(t)(en) de bijwoordelijke bepaling? Vanmorgen heeft hij haar het nieuws al verteld. a. het nieuws b. Vanmorgen, al c. hij, haar d. al verteld
3 Welk(e) woord(en) vorm(t)(en) de bijwoordelijke bepaling? Volgende week moet je hem maar gaan helpen. a. haar b. moet, maar gaan helpen c. Volgende week, maar d. Volgende week
4 Welk(e) woord(en) vorm(t)(en) de bijwoordelijke bepaling? Tijdens de voorstelling was het erg rumoerig in de zaal. a. erg rumoerig b. Tijdens de voorstelling, erg rumoerig c. Tijdens de voorstelling, in de zaal d. erg rumoerig, in de zaal
5 Welk(e) woord(en) vorm(t)(en) de bijwoordelijke bepaling? Dat jaar ben ik vaak ziek geweest. a. ziek geweest b. vaak, geweest c. Dat jaar, ziek geweest d. Dat jaar, vaak
6 Welk(e) woord(en) vorm(t)(en) de bijwoordelijke bepaling? Zij gaat met de fiets naar het popconcert. a. naar het popconcert b. Zij, met de fiets c. Zij, naar het popconcert d. met de fiets, naar het popconcert
Pagina 5
Bijwoordelijke bepaling HV 2
7 Welk(e) woord(en) vorm(t)(en) de bijwoordelijke bepaling? Bij die leraar mag je soms snoepen. a. Bij die leraar, soms b. soms snoepen c. Bij die leraar, snoepen d. mag, snoepen
8 Welk(e) woord(en) vorm(t)(en) de bijwoordelijke bepaling? Zonder geluid kwam hij binnen. a. Zonder geluid b. hij, binnen c. binnen d. Zonder geluid, binnen
9 Welk(e) woord(en) vorm(t)(en) de bijwoordelijke bepaling? Door het droge voorjaar is het waterpeil gezakt. a. Door het droge voorjaar, het waterpeil b. het, gezakt c. het waterpeil d. Door het droge voorjaar
10 Welk(e) woord(en) vorm(t)(en) de bijwoordelijke bepaling? Na afloop moesten een paar leerlingen helpen bij het opruimen. a. Na afloop b. Na afloop, bij het opruimen c. Na afloop, een paar leerlingen d. een paar leerlingen, opruimen
11 Welk(e) woord(en) vorm(t)(en) de bijwoordelijke bepaling? Na de onweersbui kwam ze snel naar huis. a. Na de onweersbui, snel b. Na de onweersbui, naar huis c. Na de onweersbui, snel, naar huis d. snel, naar huis
Pagina 6
Bijwoordelijke bepaling HV 2
12 Welk(e) woord(en) vorm(t)(en) de bijwoordelijke bepaling? Waarom hebben jullie dat niet aan mij gegeven? a. Waarom, niet b. niet, gegeven c. dat, aan mij d. Waarom, aan mij
13 Welk(e) woord(en) vorm(t)(en) de bijwoordelijke bepaling? Met dat spel kun je je urenlang vermaken. a. je, urenlang b. Met dat spel, vermaken c. Met dat spel, urenlang d. je, vermaken
Stap2
Bijwoordelijke bepaling of voorzetselvoorwerp?
Een bijwoordelijke bepaling begint regelmatig met een voorzetsel. Het zinsdeel dat begint met het voorzetsel geeft een plaats aan. Bijvoorbeeld: - De jas hangt aan de kapstok. (= bijwoordelijke bepaling) - Hij wacht op het schoolplein. (= bijwoordelijke bepaling) Ook een voorzetselvoorwerp begint met een voorzetsel. Een voorzetselvoorwerp begint altijd met een vast voorzetsel. Een voorzetselvoorwerp komt voor bij werkwoorden met een vast voorzetsel. Het voorzetsel verbindt het voorzetselvoorwerp met het gezegde. Bijvoorbeeld: - Zij hingen aan zijn lippen. (= voorzetselvoorwerp) - Zij wacht op haar vriendinnen. (= voorzetselvoorwerp)
Pagina 7
Bijwoordelijke bepaling HV 2
Maak de volgende oefening.
Bijwoordelijke bepaling of voorzetselvoorwerp? kn.nu/iya59
1 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Je moet hem wel zijn boek teruggeven. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
2 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Tijdens het toernooi zal de sponsor het eten betalen. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
3 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Ze hebben iedereen een gratis drankje aangeboden. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
4 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Ik kon niet lachen om die grappen. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
5
Pagina 8
Bijwoordelijke bepaling HV 2
Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Bij deze verschrikkelijke hitte ga ik dat werk niet doen. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
6 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Tijdens de uitwisseling in Denemarken heb ik mijn telefoon verloren. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
7 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Dat meisje gaf de leraar een brutaal antwoord. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
8 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Wij gaan met de trein naar Amsterdam. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
9 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Op Terschelling stonden borden op het strand die waarschuwden voor een gevaarlijke overstroming.
Pagina 9
Bijwoordelijke bepaling HV 2
a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
10 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Hij stond te wachten op zijn vriendin. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
11 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? De docent gaf hem het proefwerk terug. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
12 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Na het eindsignaal dansten de spelers over het veld. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
13 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Ze brachten hem direct naar het ziekenhuis. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
14 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord?
Pagina 10
Bijwoordelijke bepaling HV 2
Wij zagen in de haven een prachtige zeilboot. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
15 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Hij gaf het haar. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
16 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Zij is dol op haar hondje. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
17 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Dat lijkt mij niet handig. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
18 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? We gaan morgen naar Leiden. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
Pagina 11
Bijwoordelijke bepaling HV 2
19 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Ik heb zin in een lekker ijsje. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
20 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? De roofvogel kon de hagedis niet zien. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. bijwoordelijke bepaling d. meewerkend voorwerp
Stap3
Oefening baart kunst
Als het goed is weet je verschil tussen een bijwoordelijke bepaling en een voorzetselvoorwerp. Weet je ook nog wanneer een zinsdeel een meewerkend voorwerp is of een lijdend voorwerp? Oefening baart kunst. Maak de volgende oefening.
Pagina 12
Bijwoordelijke bepaling HV 2
Zinsdelen benoemen kn.nu/r6lt5
1 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Het paard bleef stilstaan voor de hindernis. a. bijwoordelijke bepaling b. voorzetselvoorwerp
2 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Ik ben benieuwd naar het nieuwe schooljaar. a. bijwoordelijke bepaling b. voorzetselvoorwerp
3 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Hij hangt erg aan zijn moeder. a. bijwoordelijke bepaling b. voorzetselvoorwerp
4 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Straks trakteert mijn moeder op een waterijsje. a. bijwoordelijke bepaling b. voorzetselvoorwerp
5 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Wij voetbalden vroeger altijd op straat. a. bijwoordelijke bepaling b. voorzetselvoorwerp
6 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Ik moest erg lang zoeken naar de bril van Anne-Marie.
Pagina 13
Bijwoordelijke bepaling HV 2
a. bijwoordelijke bepaling b. voorzetselvoorwerp
7 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Wij wachten met spanning op de uitslag van het examen. a. bijwoordelijke bepaling b. voorzetselvoorwerp
8 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Ik reken dat wel uit op de achterkant van een luciferdoosje. a. bijwoordelijke bepaling b. voorzetselvoorwerp
9 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Zij is erg bang voor spinnen. a. bijwoordelijke bepaling b. voorzetselvoorwerp
10 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? De brandweerauto staat voor het huis. a. bijwoordelijke bepaling b. voorzetselvoorwerp
11 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Hij was altijd al tevreden met een zesje. a. bijwoordelijke bepaling b. voorzetselvoorwerp
12 Wat voor zinsdeel is het dikgedrukte woord? Klas 1A heeft altijd erg veel plezier in het tekenlokaal.
Pagina 14
Bijwoordelijke bepaling HV 2
a. bijwoordelijke bepaling b. voorzetselvoorwerp
Stap4
Eindtoets
Je sluit deze opdracht af met het maken van een toets. De toets bestaat uit acht vragen. Je moet 80% van de vragen goed beantwoorden om een voldoende te halen. Succes!
Bijwoordelijke bepaling kn.nu/hn3fa
1 Welk(e) woord(en) vorm(t)(en) de bijwoordelijke bepaling? Volgende week moet je hem maar gaan helpen. a. Volgende week en maar b. hem c. moet en maar gaan helpen d. Volgende en helpen
2 Welk(e) woord(en) vorm(t)(en) de bijwoordelijke bepaling? Tijdens de voorstelling was het erg rumoerig in de zaal.
Pagina 15
Bijwoordelijke bepaling HV 2
a. erg rumoerig en in de zaal b. Tijdens de voorstelling en in de zaal c. Tijdens de voorstelling en erg rumoerig d. erg rumoerig
3 Welk(e) woord(en) vorm(t)(en) de bijwoordelijke bepaling? Dat jaar ben ik vaak ziek geweest. a. Dat jaar en ziek geweest b. ziek geweest c. vaak en geweest d. Dat jaar en vaak
4 Welk(e) woord(en) vorm(t)(en) de bijwoordelijke bepaling? Bij die leraar mag je soms snoepen. a. mag en snoepen b. soms snoepen c. Bij die leraar en snoepen d. Bij die leraar en soms
5 Benoem het vetgedrukte zinsdeel. Tijdens het toernooi zal de sponsor het eten betalen. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. meewerkend voorwerp d. bijwoordelijke bepaling
6 Benoem het vetgedrukte zinsdeel. Ik kon niet lachen om die grappen. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. meewerkend voorwerp d. bijwoordelijke bepaling
7 Benoem het vetgedrukte zinsdeel.
Pagina 16
Bijwoordelijke bepaling HV 2
Dat meisje gaf de leraar een brutaal antwoord. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. meewerkend voorwerp d. bijwoordelijke bepaling
8 Benoem het vetgedrukte zinsdeel. We gaan met de trein naar Groningen. a. voorzetselvoorwerp b. lijdend voorwerp c. meewerkend voorwerp d. bijwoordelijke bepaling
Pagina 17
Bijwoordelijke bepaling HV 2
Over dit lesmateriaal Colofon Auteurs
VO-content
Laatst gewijzigd
21 July 2015 om 14:35
Licentie
Dit lesmateriaal is gepubliceerd onder de Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie. Dit houdt in dat je onder de voorwaarde van naamsvermelding en publicatie onder dezelfde licentie vrij bent om: het werk te delen - te kopiëren, te verspreiden en door te geven via elk medium of bestandsformaat het werk te bewerken - te remixen, te veranderen en afgeleide werken te maken voor alle doeleinden, inclusief commerciële doeleinden. Meer informatie over de CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie
Aanvullende informatie over dit lesmateriaal Van dit lesmateriaal is de volgende aanvullende informatie beschikbaar: Leerniveau
VWO 2; HAVO 1; VWO 1; HAVO 2;
Leerinhoud en doelen Nederlands; Begrippenlijst en taalverzorging; Eindgebruiker
leerling/student
Moeilijkheidsgraad
gemiddeld
Trefwoorden
rearrangeerbare
Pagina 18
Bijwoordelijke bepaling HV 2