Bijscholing van Tandartsassistenten
1. 2. 3.
Voorbeeld
ACADEMIE tandartsenpraktijk
ACADEMIE tandartsenpraktijk
1. Wetgeving
Introductie
Regelgeving met betrekking tot de medische zorgverlening beschrijft de rechten, plichten en verantwoordelijkheden van de zorgverleners en de patiënten. De bevoegdheid tot medische hulpverlening wordt geregeld in de wet BIG (Beroepen Individuele Gezondheidszorg). Rechten en plichten van patiënt en hulpverlener zijn vastgelegd in de WGBO (Wet op Geneeskundige Behandelingsovereenkomst). De WKCZ (Wet Klachtrecht Cliënten Zorgsector) beschrijft volgens welke regels klachten behandeld worden.
Wetgeving
2
© Ac-Tp
Leervragen
Na het bestuderen van dit hoofdstuk moet de cursist in staat zijn om de volgende vragen te beantwoorden: • Welke voorbehouden behandelingen zijn er binnen de tandheelkunde? • Aan welke eisen moet zijn voldaan om een voorbehouden behandeling door een tandartsassistent(e) te mogen laten uitvoeren? • Welke rechten en plichten voor patiënt en hulpverlener staan er vermeld in WGBO?
Wetgeving
3
© Ac-Tp
De Wet BIG
De wet BIG, de wet Beroepen in de Individuele gezondheidszorg, is ingesteld in 1997 en is van toepassing op alle beroepsbeoefenaren die zorg verlenen aan de individuele patiënt.
Het doel van de wet BIG is het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de gezondheidszorg en het beschermen van de patiënt tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen. In principe is volgens de wet BIG iedereen die bekwaam is, bevoegd alle medische handelingen te verrichten.
Voorbehouden handelingen Sommige handelingen houden een te groot risico in voor de patiënt als ze niet op de juiste wijze worden uitgevoerd. Daarom worden er voorwaarden gesteld aan een aantal met name genoemde handelingen, de voorbehouden handelingen. De voorbehouden handelingen mogen uitsluitend door of in opdracht van de tandarts uitgevoerd worden.
Wetgeving
4
© Ac-Tp
"
De volgende tandheelkundige verrichtingen vallen onder de voorbehouden handelingen: • boren • slijpen (weefsel scheidend) • extraheren • snijden • het geven van anesthesie d.m.v. injectie • het maken van röntgenfoto’s
" "
Geeft de tandarts aan de assistente de opdracht een van bovenstaande handelingen uit te voeren
dan: • moet de tandarts toezicht houden en kunnen ingrijpen • moet de assistente aantoonbaar bekwaam zijn • moet de assistente aanwijzingen van de tandarts opvolgen • moet de patiënt op de hoogte zijn van de hoedanigheid van degene die hem/haar behandelt
" "
De assistente heeft ook een eigen verantwoordelijkheid: zij mag de opdracht niet aannemen als zij
zich niet bekwaam acht.
Wetgeving
5
© Ac-Tp
Niet-voorbehouden handelingen Alle medische handelingen die niet aangemerkt worden als voorbehouden handelingen, zijn nietvoorbehouden handelingen. Deze handelingen mogen in principe door iedereen uitgevoerd worden, mits diegene zich daartoe bekwaam acht. Als er echter door ondeskundig handelen van de zorgverlener schade is ontstaan, kan een boete worden opgelegd aan laatstgenoemde.
Risicovolle handelingen behoren tot de niet-voorbehouden handelingen, maar brengen risico voor de patiënt met zich mee als ze ondeskundig worden uitgevoerd. Het risico is echter niet dusdanig groot dat deze handelingen als voorbehouden handelingen worden aangemerkt. Tandsteen verwijderen, afdrukken maken, tijdelijke restauraties maken en brackets plakken behoren tot de risicovolle handelingen.
Wat mag de tandartsassistent 1" " "
Alle niet-voorbehouden handelingen waaronder ook de risicovolle handelingen zoals afdrukken" maken of het geven van informatie over mondhygiëne. Omdat ondeskundigheid de kans op het ver oorzaken van schade vergroot, is scholing noodzakelijk.
Wetgeving
6
© Ac-Tp
"
Voorwaarden waaraan voldaan moet zijn: • in opdracht van de tandarts • de assistente moet aantoonbaar bekwaam zijn en zelf ook van mening zijn dat ze bekwaam is • de tandarts moet binnen afzienbare tijd aanwezig kunnen zijn
2"
Voorbehouden handelingen mits aan drie voorwaarden is voldaan: • in opdracht van de tandarts • onder supervisie van de tandarts; onmiddellijk ingrijpen van de tandarts moet mogelijk zijn • de assistente moet aantoonbaar bekwaam zijn en zelf ook van mening zijn dat ze bekwaam is
In de volgende circulaire van de Inspectie voor de Gezondheidszorg wordt dit extra toegelicht.
Wat mag niet
Tandartsassistent is geen beschermde beroepstitel en de assistente kan niet opgenomen worden in het BIG register. Wel gelden voor haar de strafbepalingen van de wet BIG.
Wetgeving
7
© Ac-Tp
Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO)
De WGBO regelt de relatie tussen patiënt en hulpverlener en legt hun rechten en plichten vast. De rechten van de patiënt zijn de plichten voor de hulpverlener.
Recht op informatie De hulpverlener vertelt de patiënt duidelijk wat er aan de hand is, welke behandeling nodig is en of daaraan risico's zijn verbonden. Eventueel wijst de hulpverlener op alternatieven. Met deze informatie kan de patiënt weloverwogen beslissen over de behandeling.
Toestemmingsvereiste De hulpverlener mag de patiënt alleen behandelen als deze toestemming geeft. Vaak gaan hulpverleners stilzwijgend van toestemming uit. Bij ingrijpende behandelingen wordt uitdrukkelijk om toestemming gevraagd. In acute situaties, als de patiënt buiten kennis is, hoeft de hulpverlener geen toestemming van de patiënt af te wachten.
Inzage in het medisch dossier De patiënt heeft recht op inzage in zijn medisch dossier; hij mag ook een kopie vragen. Alleen hijzelf en de hulpverleners die hem behandelen mogen het dossier inzien. Als de patiënt het niet eens is met de inhoud, kan hij de hulpverlener verzoeken om deze aan te passen of een eigen verklaring toevoegen.
Wetgeving
8
© Ac-Tp
ACADEMIE tandartsenpraktijk
2. Infectiepreventie
Introductie
Hygiënische maatregelen zijn noodzakelijk om veilig en verantwoord in de tandartspraktijk te kunnen werken. Dit is niet alleen nodig voor de patiënt, maar ook voor de medewerkers in de tandartspraktijk. Het is voor de bescherming van patiënten en medewerkers van het tandheelkundig team. Door goede hygiënische maatregelen wordt de kans op infectieziekte zo klein mogelijk gemaakt. Bij een infectieziekte is er sprake van interactie tussen de mens en een micro-organisme, waarbij er schade optreedt aan de mens. In de meeste gevallen is de interactie tussen micro-organismen en mens niet schadelijk, maar in een aantal gevallen is het wel mogelijk dat door infectie er ziekte op kan treden.
Infectiepreventie
10
© Ac-Tp
Leervragen
Na het bestuderen van dit hoofdstuk moet de cursist in staat zijn om de volgende vragen te beantwoorden: • Wat is het verschil tussen bacteriën, fungi, parasieten en virussen? • Welke eisen worden er gesteld aan de persoonlijke hygiëne? • Op welke wijze moet een goede handhygiëne worden uitgevoerd? • Wat is het reinigings-, desinfectie- en sterilisatieprotocol voor instrumentarium behorend bij categorie A, B en C? • Op welke verschillende manieren kan desinfectie uitgevoerd worden binnen de tandheelkundige praktijk? • Op welke wijze wordt de behandelunit gereinigd en gedesinfecteerd? • Welke stappen moeten ondernomen worden bij een prikaccident? • Op welke wijze kan afdrukmateriaal en beetregistratiemateriaal gedesinfecteerd worden? • Welke 10 punten kunnen genoemd worden om besmetting te voorkomen?
Infectiepreventie
11
© Ac-Tp
Bacteriën
Cellen van dieren, planten en schimmels worden eukaryoten genoemd. Deze cellen hebben een duidelijke kern met genetisch materiaal omgeven door een kernmembraam (=eukaryoot). Bij bacteriën ligt het genetisch materiaal vrij in de cel en er is niet sprake van een kern. Bacteriën worden daarom prokaryoten genoemd (zonder celkern). De grootte van bacteriën varieert tussen de 1-20 micrometer, maar kan groter zijn afhankelijk van soort. Bacteriën kunnen daarnaast variëren in vorm. In het menselijk lichaam zijn duizenden verschillende type bacteriën aanwezig zonder dat zij enige problemen geven of zijn zelfs noodzakelijk voor het goed functioneren van het menselijk lichaam (bijv. darmflora). Sommige bacteriën kunnen echter wel ziekteverschijnselen geven wanneer de weerstand in het lichaam is verminderd of wanneer de omstandigheden waarin bacteriën zich bevinden veranderen. Dit worden pathogene bacteriën genoemd. Veel bacteriën zijn echter nooit pathogeen (ziekteverwekkend) en deze type bacteriën worden commensalen genoemd.
hepatitisvirus 45 nm
Infectiepreventie
influenza virus 130 nm
mazelenvirus 220 nm
E. coli bacterie (darm bacterie) 3 bij 0.6 µm
rode bloedcel 8 µm
zoutkorrel 0.5 mm
Nanometer (nm) 0.000000001 m
Micrometer (µm) 0.000001 m
Millimeter (mm) 0.001m
Centimeter (cm) 0.01 m
miljardste van een meter
miljoenste van een meter
duizendste van een meter
honderdste van een meter
12
koffieboon 8 bij 12 mm
Meter (m) 1m
© Ac-Tp
Fungi (gisten en schimmels)
Fungi zijn kernhoudende (eukaryote) micro-organismen. De celstructuur van fungi is veel complexer dan die van bacteriën. De organismen kunnen in twee vormen aangetroffen worden: enkelvoudig of in vertakkende draden. De enkelvoudige fungi worden gisten genoemd en de vertakkende fungi worden schimmels genoemd.
Infectiepreventie
13
© Ac-Tp
Voor start praktijkwerkzaamheden
Iedere tandarts, orthodontist, kaakchirurg en al de praktijkmedewerkers moeten voldoende gevaccineerd zijn tegen hepatitis B wanneer er een risico is op blootstelling aan bloed en wanneer zij zelf een risicovormer zijn. Dit geldt dus ook voor baliemedewerkers die ‘omloop’ taken uitvoeren tijdens patiëntbehandeling of instrumenten reinigen. De vaccinatie is alleen gericht tegen het voorkomen van hepatitis B. Er is nog steeds kans op besmetting met hepatitis C, HIV of andere via bloed overdraagbare virussen. Het is belangrijk om de vaccinatiestatus van alle medewerkers geregistreerd te hebben, zodat het makkelijk is om te tonen dat ze voldoende gevaccineerd zijn. Wanneer medewerkers onvoldoende gevaccineerd zijn dan is het belangrijk dat ze periodiek aan kunnen tonen dat ze niet drager zijn van het hepatitis B virus.
Infectiepreventie
14
© Ac-Tp
Persoonlijke hygiëne
Nagels • kortgeknipt en schoon • nagellak moet intact zijn (geen brokken of schilfers) • kunstnagels kunnen een bron van besmetting zijn en mogen daarom niet gedragen worden • geen scherpe nagels i.v.m. mogelijke beschadiging van de handschoenen
Haar • natuurlijk moet het haar schoon zijn, maar draag het ook opgestoken of bijeengebonden. Of draag een hoofddoek.
Baarden en snorren • baarden en snorren moeten goed verzorgd en kort geknipt zijn
Infectiepreventie
15
© Ac-Tp
Gebruik van zakdoeken • tijdens de werkzaamheden worden papieren zakdoekjes gebruikt • na gebruik van de zakdoekjes moeten deze meteen worden weggegooid en de handen gereinigd of gedesinfecteerd worden
• het is niet toegestaan om gebruikte papieren zakdoeken in de broekzak of jaszak op te bergen, omdat dit als besmettingsbron gezien moet worden
Eten, drinken en roken • het is niet toegestaan te eten, te drinken of te roken in kritische en semi kritische ruimten - kritische ruimten zijn behandelkamer en ruimte waar instrumenten worden gereinigd en gedesinfecteerd - toiletten worden gezien als semi kritische ruimten
Infectiepreventie
16
© Ac-Tp
Handhygiëne
Aangezien je handen de belangrijkste schakel zijn in de overdracht van bacteriën, moeten deze voortdurend goed schoon zijn. Als er een behandeling plaatsvindt, is er bijna altijd contact mogelijk met speeksel of bloed. De huid is opgebouwd uit verschillende lagen, met in de bovenste lagen bacteriën. In deze bacteriën is een ruw onderscheid te maken in: • residente bacteriën (bacteriën die blijvend zijn)
Deze zijn meestal niet ziekte verwekkend. • transiënte bacteriën (tijdelijke bacteriën)
De transiënte bacteriën zijn bacteriën die boven op de huid zitten en die daar zijn gekomen door contact met andere mensen of met voorwerpen of iets dergelijks. Deze bacteriën heten transiënt, omdat ze eenvoudig te verwijderen zijn door je handen met water en zeep te reinigen. Je kunt de handen reinigen met water en zeep of door ze in te wrijven met handalcohol. Het wassen met water en zeep of inwrijven met handalcohol zijn de belangrijkste maatregelen om het risico van bacterieoverdracht van de ene persoon naar de andere persoon (of lichaamsdeel) te verminderen. Vaak voegen fabrikanten allerlei stoffen toe om betere desinfectie te krijgen. Bijvoorbeeld chloorhexidine of een desinfecterende zeep. Deze toevoeging heeft geen meerwaarde voor het onmiddellijk doden van
Infectiepreventie
17
© Ac-Tp
bacteriën, omdat (hand)alcohol dit ook al meteen doet. Chloorhexidine heeft wel een langer durend effect, maar dat heeft binnen de tandheelkunde geen zin, omdat behandelingen vaak niet meer dan 2 uur duren. Het wassen van je handen met water en zeep, en dan meer dan 10x per dag, is funest voor je handen. Daarom is handalcohol aan te bevelen. Wanneer kies je voor reiniging (wassen met water en zeep) of desinfectie (handalcohol) van de handen? Heel simpel: Als de handen zichtbaar verontreinigd zijn, moet je ze wassen met water en zeep. Handalcohol heeft namelijk geen reinigende werking. Als er geen zichtbare verontreiniging is, heeft het inwrijven met handalcohol de voorkeur, omdat dit minder tijd kost en het minder schadelijk is voor de huid.
Wondjes aan de hand of arm moet je afdekken met een niet vocht doorlatende pleister, ook als je handschoenen draagt.
Infectiepreventie
18
© Ac-Tp
Techniek voor handhygiëne !
Handreiniging met water en zeep • Maak de handen nat met water uit een flink stromende kraan en breng er vervolgens een laag vloeibare zeep op uit een dispenser, zonder deze aan te raken. • Wrijf de handen vervolgens gedurende 10 seconden goed over elkaar. Wrijf de vingertoppen, duimen en gebieden tussen de vingers en de polsen goed in. • Spoel de handen goed af. • Sluit de kraan met de elleboog. • Droog de handen af met een disposable papieren handdoek. Ook de polsen en de huid tussen de vingers drogen.
Om goede handreiniging mogelijk te maken moet de apparatuur aan de volgende voorwaarden voldoen: • de waterkraan mag niet met de handen worden aangeraakt en dat kan alleen als deze voorzien is van elleboogbediening, voetbediening of een infraroodsensor • de zeepdispensers en handalcoholdispensers moeten met de elleboog te bedienen zijn of over een infraroodsensor beschikken
Infectiepreventie
19
© Ac-Tp
Persoonlijke beschermingsmiddelen
Handschoenen Het dragen van handschoenen vermindert het risico op besmetting van de tandarts of medewerker via bloed, speeksel of slijmvliezen van de patiënt. Daarnaast verkleint het dragen van handschoenen de overdracht van bacteriën via de handen van de tandarts of assistente van de ene patiënt naar de andere patiënt. Handschoenen draag je altijd wanneer de handen in contact komen of in contact kunnen komen met bloed, speeksel of slijmvliezen of met behandelmaterialen en vuil instrumentarium dat hiermee in aanraking is geweest. Na een behandeling trek je je handschoenen direct uit zonder dat ze eerst in contact geweest zijn met kleding of met telefoons, toetsenborden en dergelijke. Na het uittrekken van de handschoenen worden de handen gewassen met water en zeep of ingewreven met handalcohol. Misschien ten overvloede: bij iedere patiënt draag je nieuwe handschoenen. Soms worden handschoenen na een behandeling gewassen of gedesinfecteerd om ze bij een volgende patiënt opnieuw te kunnen gebruiken. Dit is niet toegestaan. In de handschoen kunnen kleine porositeiten zitten, waardoor ze toch vocht doorlaten. Daarnaast heeft de inwerking van desinfectantia een verminderde kwaliteit van de handschoenen tot gevolg.
Infectiepreventie
20
© Ac-Tp
10 punten om besmetting te voorkomen
De NMT heeft op haar website een eenvoudig geheugensteun geplaatst die opgesteld is door drs. W.R. Moorer, microbioloog. Het zijn 10 maatregelen die genomen moeten worden om kruisbesmetting te voorkomen. De opsomming is in mate van belangrijkheid, waarbij punt 1 het meest belangrijk is en punt 10 relatief gezien het minst belangrijk, maar nog steeds essentieel.
1. maak gebruik van goedzittende handschoenen ter voorkoming van kruisbesmetting en wissel deze voor elke patiënt 2. gebruik een thermodesinfector 3. gebruik een autoclaaf en in deze volgorde (eerst thermische desinfectie en dan sterilisatie) 4. gebruik disposables of goed tegen desinfectie en sterilisatie bestendige materialen 5. tref anti-prik maatregelen en vaccineer tegen HepatitisB 6. zorg voor drie desinfectantia in de praktijk:
-alcohol
-peroxyde
-natriumhypochloriet 7. maak gebruik van een krachtige nevelafzuiger om verspreiding van de aërosolen te minimaliseren Infectiepreventie
21
© Ac-Tp
8. spoel aan het begin van de dag, bij het wisselen van een patiënt en aan het eind van de dag het koelwater van de hand- en hoekstukken, ultrasoon-(tandsteen)apparaat en de meerfunctiespuit goed door. 9. draag een (veiligheids)bril 10. gebruik een mond-/neusmasker van goede kwaliteit en gebruik een schoon masker bij iedere patiënt
Infectiepreventie
22
© Ac-Tp
ACADEMIE tandartsenpraktijk
3. Röntgenologie
Introductie
Volgens Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal betekent röntgenologie: “(leer van de) toepassingen van de röntgenstralen voor onderzoek en therapie”. Röntgenstralen zijn vernoemd naar de natuurkundige Wilhelm Conrad Röntgen die ze ontdekte in 1895. Röntgenstraling (of X-stralen en in het Engels X-ray) is elektromagnetische straling met een hogere energie dan zichtbaar licht of ultraviolet licht.
" "
Het maken van een röntgenfoto is een voorbehouden handeling en mag enkel uitgevoerd worden
door personen die hiervoor bevoegd zijn.
Röntgenologie
aanbevolen leesstof 24
© Ac-Tp
Leervragen
Aangezien het vervaardigen van een röntgenopname een voorbehouden behandeling is, moet de cursist in staat zijn om op een verantwoorde, veilige manier (voor patiënt als voor direct betrokkenen) en volgens de principes van ALARA een röntgenopname te maken, waarbij het principe van röntgenstraling als aanbevolen leerstof wordt gezien. De volgende vragen moeten wel op een juiste manier door de cursist beantwoord kunnen worden: • De risico’s kunnen beschrijven van een röntgenopname en de juiste voorzorgsmaatregelen kunnen nemen voor het vervaardigen van een röntgenopname. • Feedback kunnen geven over de kwaliteit van de röntgenopname en kunnen aangeven wat mogelijke verbeterpunten zijn. En in staat zijn deze uit te voeren.
Röntgenologie
aanbevolen leesstof 25
© Ac-Tp
Theoretische achtergrond
Natuurkundig
Alle levende en dode materie op deze aarde is opgebouwd uit moleculen. Een molecuul is weer opgebouwd uit atomen. Het verschil tussen een molecuul en een atoom is dat een molecuul het kleinste deeltje van een stof is dat nog de chemische eigenschappen van deze stof bezit. Wordt het molecuul opgedeeld in kleinere deeltjes, de atomen, dan veranderen de chemische eigenschappen.
Een voorbeeld. De chemische benaming voor water is H2O. Water heeft specifieke fysische eigenschappen zoals het kookpunt, het vriespunt e.d. Deze eigenschappen blijven net zo lang aanwezig tot het punt dat het molecuul water (dus H2O) alleen nog opgedeeld kan worden in waterstofatomen en een zuurstofatoom (H2O is de chemische verbinding van twee waterstofatomen en één zuurstofatoom). De eigenschappen van waterstof en zuurstof zijn heel anders dan die van water.
Atomen zijn op hun beurt weer opgebouwd uit een atoomkern (met positieve lading) en daaromheen een wolk van negatief geladen elektronen.
Röntgenologie
aanbevolen leesstof 26
© Ac-Tp
De atoomkern bestaat uit protonen (positief geladen) en neutronen (neutraal geladen). De elektronenwolk blijft rondom de kern ‘zweven’, omdat er een elektrische aantrekking is tussen de atoomkern en de elektronenwolk.
De elektronenwolk bestaat uit elektronen die rond de kern draaien in cirkelvormige of ellipsvormige banen. Daarnaast zijn de elektronen gerangschikt in schillen (in de linker afbeelding is dit aangegeven met de letters K, L en M). In iedere schil kan slechts een beperkt aantal elektronen voorkomen. Als de schil verder naar buiten ligt, zijn de elektronen ook verder van de kern verwijderd en zijn ze ook zwakker verbonden met de kern (de elektrische aantrekking). De kracht die nodig is om de elektronen in banen rond de kern te laten ‘zweven’ noemen we elektromagnetische kracht. Het is mogelijk om onder bepaalde omstandigheden elektronen van banen te laten veranderen. Dus van de ene schil naar de andere schil te verplaatsen. Op het moment dat een elektron van een ver afgelegen schil naar een meer naar binnen gelegen schil gaat, komt er energie vrij.
Röntgenologie
aanbevolen leesstof 27
elektronen in banen rondom de kern (nucleus)
© Ac-Tp
Deze energie komt vrij in de vorm van elektromagnetische straling. Deze energieafgifte vindt plaats in de vorm van een ‘pakketje’ straling dat we foton noemen. Door de opname van energie kan een atoom meer inwendige potentiële energie krijgen. We noemen dit excitatie. Het atoom bevat dan meer ‘inwendige energie’ en we spreken dan van een ‘atoom in aangeslagen toestand’. Wordt een elektron volledig verwijderd uit een atoom dan is het atoom niet meer neutraal, maar spreken we over een positief ion. Ionisatie is het proces van verwijdering van een elektron (of elektronen) uit een atoom. Bij röntgenstraling komt er veel energie vrij. Het ‘pakketje’ straling bevat veel energie, heel veel fotonen. De röntgenstraling die voor tandheelkundige en/of medische doeleinden wordt gebruikt, bevat miljoenen fotonen.
aanbevolen leesstof
Röntgenologie
28
© Ac-Tp
Productie van röntgenstraling in röntgenbuis In een röntgenbuis worden elektronen gemaakt die met zeer hoge snelheid op een doelmateriaal worden afgevuurd. Op het moment dat ze in contact komen met het materiaal komen ze plotseling tot stilstand, waarbij er heel veel energie vrijkomt in de vorm van röntgenstraling en warmte. In de volgende afbeelding is het ‘bombardement’ op een Wolfraam atoom (Tungstenatom) afgebeeld. Er kunnen verschillende dingen gebeuren op het moment dat een elektron het atoom raakt.
Röntgenologie
aanbevolen leesstof 29
Hiernaast is de botsing met de elektronen en het materiaal afgebeeld. De elektronen bombarderen met hoge snelheid het materiaal, Wolfraam, waarbij er röntgenstraling en warmte vrij komen. De warmte wordt afgevoerd door koper met daaromheen olie.
© Ac-Tp
In afbeelding A wordt het inkomende elektron sterk vertraagd, waarbij er heel veel energie vrijkomt in de vorm van röntgenstraling en warmte. Een andere mogelijkheid is dat een elektron een Wolfraam elektron van baan laat veranderen (excitatie), waarbij er energie vrijkomt in de vorm van röntgenstraling. Dit is in afbeelding B weergegeven.
Röntgenologie
30
© Ac-Tp
Biologische effecten röntgenstraling
De hoeveelheid röntgenstraling kan gekwantificeerd worden in verschillende eenheden. Dit is van belang om te kunnen bepalen wat de maximale dosis is waarmee iemand bestraald kan worden en wat de maximale hoeveelheid is die een persoon per bepaalde tijdseenheid mag ontvangen.
Geleerden hebben vastgesteld welke radiologische grootheden en eenheden we gebruiken en wat deze betekenen. Een grootheid beschrijft een fysisch begrip zoals lengte, tijd, massa et cetera. Een eenheid beschrijft een afgesproken maat voor zo’n grootheid.
Röntgenologie
GROOTHEID
EENHEID
lengte
meter [m]
tijd
seconde [s]
massa
kilogram [kg]
31
© Ac-Tp
Op het moment dat röntgenstraling materie (bijv. weefsels) raakt, vindt energieoverdracht plaats. De hoeveelheid opgenomen energie (geabsorbeerde energie) per massa-eenheid (dus kilogram) wordt de dosis (D) genoemd. De eenheid hiervoor is de gray of afgekort Gy. Energie drukken we uit in Joule. 1 Gray is gelijk aan 1 Joule per kilogram. Naast röntgenstraling zijn er nog meer schadelijke stralingssoorten, waarbij de hoeveelheid energie die op het weefsel terecht komt groter kan zijn.
Er is een andere grootheid bepaald, waarmee ook het biologisch effect op het menselijke weefsel is verrekend, onafhankelijk van het type straling. Dit is de equivalente dosis en deze beschrijft de schade van een bepaalde stralingssoort aan het menselijk lichaam. De equivalente dosis wordt uitgedrukt in sievert of Sv (de eenheid is dus sievert of Sv).
Daarnaast is er een grootheid bepaald waarmee de dosis weergegeven wordt in situaties waar niet het gehele lichaam maar één of meerdere organen of weefsels bestraald worden.
Röntgenologie
32
© Ac-Tp
GROOTHEID
OMSCHRIJVING
EENHEID
dosis
energie afgifte aan weefsels
gray (Gy)
equivalente dosis
schade aan de weefsels
sievert (Sv)
effectieve dosis
schade aan de mens
sievert (Sv)
Dit is de effectieve dosis genoemd. Om het allemaal nog wat duidelijker te maken (!) is de eenheid hiervoor ook sievert of Sv. Bepaalde weefsels zijn namelijk gevoeliger voor röntgenstraling dan andere weefsels.
Iedereen wordt blootgesteld aan een bepaalde vorm van ioniserende straling. Deze straling is afkomstig van natuurlijke en kunstmatige bronnen. De stralingsbelasting in Nederland bedraagt per hoofd van de bevolking ongeveer 2,4 milliSievert per jaar (bron RIVM rapport van 2008). De stralingsbelasting wordt onderverdeeld in: •natuurlijke bronnen •kosmische straling •straling uit de bodem
Röntgenologie
33
© Ac-Tp
Posities bij het maken van röntgenopnamen
Tijdens het vervaardigen van een röntgenfoto kan de persoon die de röntgenfoto maakt in contact komen met de volgende type straling: -primaire straling: straling direct uit röntgenbuis -secundaire straling: de straling welke verstrooid is (dit is dus de primaire straling welke verstrooid is tijdens contact met weefsels) -lekstraling door de röntgenbuisomhulling De belangrijkste beschermingsmaatregelen om een zo laag mogelijke röntgendosis te krijgen voor de persoon die de foto’s maakt is om ervoor te zorgen niet in lijn van de primaire straling te staan. Dit kan eenvoudig uitgevoerd worden door bijv. achter een goed beschermende wand te gaan staan. In onderstaande afbeelding is de röntgenbuis aan de rechterzijde van het gezicht afgebeeld met de primaire straling in stippellijn.
Röntgenologie
Het is dus ongewenst om direct in het pad van de primaire bundel te gaan staan zonder bescherming (bijv. loodwand).
34
© Ac-Tp
Tijdens het vervaardigen van een röntgenfoto zal de röntgenstraling een bepaald patroon volgen wanneer het in contact komt met de patiënt. De röntgenstraling kan (gedeeltelijk) geabsorbeerd worden of verstrooid worden (dit is de secundaire straling). De mate van absorptie en verstrooiing is afhankelijk van het type weefsel waarmee de röntgenstraling in contact komt. Wanneer nu het gebied in vlakken wordt gedeeld dan zijn er bepaalde gebieden waar men zeker niet mag staan en andere gebieden waar minder straling zal komen (bij gelijke afstand). Dit is van belang wanneer er bijv. niet achter een beschermende wand de foto gemaakt kan worden, omdat de patiënt goed beoordeeld moet worden of dat de patiënt wil dat er iemand bij hem/haar in de buurt blijft. In onderstaande afbeelding is het werkveld in 8 gelijke delen opgedeeld om aan te geven welke posities iemand kan innemen. Er treedt dus overal secundaire straling op, maar dit is dus afhankelijk van type weefsel waarmee röntgenstraling in contact komt. In het voorbeeld hiernaast kan men dan het beste in het groene gebied staan wanneer de röntgenbuis aan de rechterzijde van het gezicht wordt geplaatst.
Röntgenologie
35
© Ac-Tp
Effecten van straling
Röntgenstraling kan direct invloed hebben op of schade geven aan cellen door de ionisatie van onder meer DNA, RNA, enzymen of eiwitten. DNA en RNA zijn de ‘genetische codes’ van cellen en zijn essentieel voor het vermenigvuldigen van de cellen. Dus het erfelijk materiaal van de cel. Enzymen en eiwitten zijn weer essentieel om een cel te kunnen laten functioneren. Aangezien weefsel opgebouwd is uit heel veel cellen kan schade aan één van die onderdelen uiteindelijk ook schade geven aan het weefsel. Veranderingen aan het DNA hoeven niet altijd het functioneren van de cel te beïnvloeden, maar kunnen wel gevolgen hebben als een cel zich gaat delen. Er kan dan een onevenredige verdeling van het DNA optreden met ontregeling van de celstofwisseling tot gevolg. Dit kan leiden tot celdood of tumorvorming (kanker). Dit betekent dat organen waar veel celdeling plaatsvindt (bijvoorbeeld beenmerg) stralingsgevoeliger zijn dan organen waarin cellen zich minder vaak delen (hersenen of spieren). Een ander gevolg is dat DNA-schade in de geslachtscellen wordt doorgegeven aan nakomelingen. Röntgenstraling kan ook indirect schade aan cellen veroorzaken doordat water moleculen worden afgebroken in ionen en vrije radicalen. Dit zijn reactieve deeltjes die een verbinding proberen aan te gaan met andere water moleculen, waardoor er waterstofperoxide en een waterstofperoxide radicaal ontstaat. Beiden zijn toxisch voor de cel.
Röntgenologie
36
© Ac-Tp
Afbeeldingen A en B geven de invloed van röntgenstraling (X-rayphoton) op het DNA weer.
Daarnaast kan een radicaal ‘energie overbrengen’ naar andere moleculen, waardoor er chemische verbindingen open kunnen breken met alle gevolgen van dien. In afbeelding A is er een directe invloed van de straling op het DNA. Bij afbeelding B vindt er eerst een interactie met een watermolecuul plaats met radicaalvorming tot gevolg. Effecten van röntgenstralen op de mens zijn afhankelijk van de grootte van de ontvangen dosis. Ook de tijdsduur waarin deze dosis wordt ontvangen (dus 1x bijv. röntgenfoto of 10x röntgenfoto’s gedurende 1 jaar) speelt een rol. We maken onderscheid in de effecten van röntgenstraling op de mens tussen niet-kansgebonden effecten (het zogenaamde deterministisch effect) en kansgebonden effecten (het zogenaamde stochastisch effect).
Röntgenologie
37
© Ac-Tp
Type röntgenfoto’s
De conventionele foto De tandheelkundige röntgenfilm is vergelijkbaar met iedere andere soort fotografische film. De röntgenbundel heeft na passage van het te fotograferen object een intensiteit die per plaats verschillend is. De film die gebruikt wordt voor het maken van de röntgenfoto bestaat onder andere uit een emulsie die kan reageren op röntgenstraling. De emulsie bestaat uit zilverbromidekristallen. De röntgenstraling activeert/sensitiseert de kristallen en deze worden later tijdens het ontwikkelproces omgezet in zichtbaar zwart metaalzilver. Er zijn meerdere type conventionele films zoals cassettes. Deze variëren in grootte en vorm.
Digitale receptoren In de tandheelkundige radiologie gebruiken we steeds vaker digitale receptoren. We maken een onderscheid tussen sensoren en fosfor plaatjes. • sensoren Sensoren zijn op te splitsen in CCD (charge couple device) en CMOS (complimentary metal oxide detectors).
Röntgenologie
38
© Ac-Tp
Een CCD-sensor kan je zien als een verzameling van kleine vakjes (pixels). Elk vakje bevat de mogelijkheid om röntgenstraling om te zetten in licht. Dit licht wordt door het ‘vakje’ omgezet in een elektrisch signaal en de computer zet dit om in een beeld.
Een CMOS is in principe hetzelfde, echter het uitlezen van de vakjes gebeurt op een andere manier.
Röntgenologie
39
© Ac-Tp
• fosforplaatjes of photostimulable phosphor storage plates Een fosforplaatje komt eigenlijk het meest in de buurt van de conventionele röntgenfoto en we kunnen ook dezelfde instelapparatuur gebruiken. Op het moment dat een röntgenstraal de fosforplaat bereikt, absorbeert de fosforlaag de röntgenenergie en een speciale scanner leest dat uit. Een laserstraal loopt langs de fosforplaat. De opgeslagen röntgenenergie komt vrij als licht, wordt gedetecteerd en omgezet in een digitaal beeld. De bovenkant van een fosforplaat heeft de kenmerkende blauwe kleur (deze zijde wordt belicht tijdens het maken van een röntgenfoto).
Röntgenologie
40
© Ac-Tp
Werkwijze bij OPT opnames
Veiligheid Een dosimeter registreert eventuele straling. De dosimeter is bevestigd op de plaats waar de medewerker zich tijdens de opname bevindt.
Bij patiënten die zwanger zijn of zouden kunnen zijn, worden in principe geen röntgenfoto’s gemaakt. De tandarts zal bij een zwangere patiënt in het algemeen geen röntgenfoto’s vervaardigen behalve wanneer dit echt noodzakelijk is. Toch moet je voor de zekerheid aan een vrouwelijke patiënt vragen of zij zwanger is.
Röntgenologie
41
© Ac-Tp
De positie van de frontelementen t.o.v. bijtblokje bepalen de positie t.o.v. het focuspunt. Wanneer frontelementen te ver naar anterior staan zijn ze dichter bij de foto gepositioneerd en worden de frontelementen smaller en wordt de foto minder scherp afgebeeld.
Staan ze verder naar posterior dan staan ze als het ware verder van de film en worden ze breder op de foto afgebeeld. De foto is daarnaast ook minder scherp.
Röntgenologie
42
© Ac-Tp
Röntgenologie
43
© Ac-Tp
Röntgenologie
44
© Ac-Tp
ACADEMIE
1. 2. 3.
tandartsenpraktijk
4. Gebruik1.van protocollen 2. 3.
Leervragen
Na het bestuderen van dit hoofdstuk moet de cursist in staat zijn om de volgende vragen te beantwoorden: • Wat is het reinigings-, desinfectie- en sterilisatieprotocol voor instrumentarium behorend bij categorie A, B en C? • Welke stappen moeten ondernomen worden bij een prikaccident? • Op welke wijze kan kans op contactallergie worden verminderd?
Gebruik van protocollen
46
© Ac-Tp
Stappenplan van vuil naar schoon instrumentarium
Om kruisbesmetting te voorkomen van onvoldoende gereinigd, gedesinfecteerd en eventueel gesteriliseerd instrumentarium is het belangrijk om je aan de volgorde van de stappen te houden. Daarbij is het essentieel dat reiniging vooraf uitgevoerd moet worden voordat iets gesteriliseerd of gedesinfecteerd wordt. Bij het gebruik van een thermodesinfector wordt er tegelijkertijd gereinigd en gedesinfecteerd. Bij semi kritisch instrumentarium is het volgens de richtlijn Infectiepreventie in de tandheelkundige praktijk voldoende om reiniging en thermische desinfectie uit te voeren van vuil instrumentarium, maar indien gewenst kan dit tevens onverpakt gesteriliseerd worden. Hetzelfde geldt voor instrumentarium uit de categorie niet kritisch gebruik dat ook voor de categorieën kritisch en semi kritisch gebruikt wordt. Deze instrumenten worden dan ook volgens deze categorieën behandeld.
Gebruik van protocollen
47
© Ac-Tp
Stappenplan bij infectiepreventie behandelunit
‘s Ochtends voor de start van de eerste behandeling moeten alle leidingen van de unit naar de instrumenten en spittoon doorgespoeld worden gedurende minimaal 30 seconden. Tussen twee patiënten in worden de leidingen die gebruikt zijn gedurende minimaal 10 seconden doorgespoeld. De hand- en hoekstukken zijn hierbij verwijderd. Wanneer instrumentarium zogenaamde antiretractiekleppen heeft (voorkómen dat water in de leiding wordt terug gezogen) hoeft dit niet.
Gebruik van protocollen
48
© Ac-Tp
Stappenplan bij prikaccident
!
onmiddellijke actie • Laat na het accident de prik-, bijt- of snijwond goed doorbloeden en spoel de wond met water of fysiologisch zout uit. • Vervolgens moet de wond gedesinfecteerd worden met een huiddesinfectans: alcohol 70% of chloorhexidine 0,5% in alcohol 70%. Bij spataccidenten op de huid of slijmvliezen (oog, mond) wordt het oppervlak direct en grondig gespoeld met fysiologisch zout of eventueel water.
Aan de hand van de aard van het accident en de hoeveelheid overgedragen bloed (of andere mogelijk infectieuze lichaamsvloeistof) zal beoordeeld moeten worden wat het risico op virusoverdracht is. Prikaccidenten worden ingedeeld in de categorieën: geen risico - laag risico - hoog risico. Afhankelijk van de categorie zal het juiste plan van aanpak gekozen worden en volgt vaak verwijzing naar de spoed-eisende hulp van het ziekenhuis. De Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Tandheelkunde heeft enkele jaren geleden een NMTPrikacccidentenregeling ingevoerd. Aangesloten zorgverleners kunnen hier telefonisch terecht (24/7) voor een melding en het krijgen van advies. Dit advies is ook te vinden op de website van de het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu.
Gebruik van protocollen
49
© Ac-Tp
Allergische reactie
Binnen de tandheelkunde bestaat er ook het risico op het ontstaan van allergie voor tandheelkundige producten zoals latex, maar ook voor composieten en dan voornamelijk de bonding van het composiet.
Bij het gebruik van composieten en de bijbehorende bondingsystemen is het belangrijk dat er geen contact is met de vingers (wel/geen handschoenen maakt geen verschil) en het composiet/bonding. Alle kunststof materialen kunnen allergische reacties oproepen en dit risico geldt voor zowel de behandelaar als de assistent. De bestanddelen van de composieten en bonding (zogenaamde acrylaten) dringen gemakkelijk de huid binnen en handschoenen geven maar een kortdurende bescherming. Daarom is het belangrijk om geen bonding te morsen en het dopje en hals van het bondingflesje schoon te houden en het composiet niet met de vingers aan te raken. In de loop der jaren is er een toename zichtbaar van de meldingen van latexallergie. De allergische reactie op latex is voornamelijk gericht tegen de eiwitten in de latex. Vroeger werd er niet standaard met handschoenen gewerkt. Vanwege de bescherming tegen infectieuze aandoeningen zoals Aids en hepatitis is het werken met handschoenen nu normaal. Daarnaast kan er ook een verandering in het productieproces opgetreden zijn, waardoor er meer eiwitten in de latex achterblijven en dit zijn, zoals eerder vermeld, de allergene componenten in de latexproducten. Handschoenen zijn de meest bekende latexproducten binnen de tandheelkunde, maar ook rubberdam kan latex bevatten.
Gebruik van protocollen
50
© Ac-Tp
Risico uit anamnese
Wanneer uit de medische anamnese naar voren komt dat een patiënt drager is van bepaalde microorganismen of een infectie doormaakt is het verstandig om het risico op besmetting van andere patiënten, medewerkers of de patiënt zelf zo laag mogelijk te houden. Het gaat dan bijvoorbeeld om: "
-"
hepatitis B, hepatitis C; HIV
-"
open longtuberculose
-"
MRSA
-
bof, waterpokken
Opgemerkt moet worden dat in principe elke patiënt een risicovolle patiënt kan zijn, waardoor je de normale infectiepreventieve maatregelen altijd moet volgen. Bij een acute vorm van infectiegevaar (bv. open longtuberculose of MRSA) is het aan te bevelen om de tandheelkundige behandeling uit te stellen tot het besmettingsgevaar is geweken.
Gebruik van protocollen
51
© Ac-Tp
Tuberculose Tegenwoordig komt tuberculose steeds minder voor in Nederland. In 2011 werden 1007 tbc-patiënten geregisteerd in het Nederlands Tuberculose Register. 78% van de tbc-patiënten is van niet-Nederlandse afkomst. Wereldwijd is tuberculose echter nog een heel groot probleem. Volgens de gegevens van de World Health Organization (WHO) werden er in 2010 nog 8,8 miljoen nieuwe patiënten gevonden en stierven er bijna 1,5 miljoen mensen aan deze ziekte. Dat is meer dan 4000 mensen per dag.
Gebruik van protocollen
52
© Ac-Tp
In 1882 ontdekte de Duitse arts Robert Koch bekend dat tuberculose veroorzaakt werd door een bacterie. Tot aan dat moment werd verondersteld dat tuberculose of in de volksmond tering werd veroorzaakt door een erfelijke aandoening. De bacterie die de besmetting van tuberculose veroorzaakt is de bacterie Mycobacterium tuberculosis, de zogenaamde tuberkelbacil. De besmetting verloopt aërogeen. Via kleine druppels (1-1.5 µm) in de uitademingslucht van een besmet persoon zal de bacterie in contact komen met personen in de omgeving. Vooral tijdens praten, niezen en hoesten van een besmet persoon is de kans op overdracht het grootst. Wanneer er besmetting optreedt, komt de bacterie in de long terecht waar het zich vermenigvuldigt en via de lymfebanen naar de regionale lymfeklieren wordt getransporteerd. In de lymfeklieren treedt er een afweerreactie op waardoor de lymfeklieren groter worden en dit kan dan zichtbaar zijn op een longfoto. Hierna wordt de bacterie via de lymfe en bloedvaten verder door het lichaam verspreid. De afweerreactie treedt normaal tussen de 2 à 10 weken op. Bij een goede afweerreactie ontstaat er een soort van status quo tussen afweer en groei bacterie. In een gehele lichaam zijn dan latente (slapende) tuberkelbacteriën aanwezig. In 10% van de besmette personen zal de latente tuberkelbacterie weer actief worden en tuberculose veroorzaken. Bij ongeveer 1% van de mensen zal aansluitend aan de infectie tuberculose ontwikkelen.
Gebruik van protocollen
53
© Ac-Tp
Procedure bij de behandeling van een geïdentificeerde risicopatiënt
Wanneer uit de anamnese blijkt dat er sprake is van een risicopatiënt zullen de volgende stappen ondernomen worden door de behandelaar: - óf er inderdaad sprake is van een geïdentificeerde risicopatiënt; - óf onderzoek en/of behandeling moeten en kunnen worden uitgesteld - óf het verantwoord is om de noodzakelijke behandeling in de praktijk uit te voeren. - welke aanvullende maatregelen nodig zijn. - óf dat er eerst nader advies ingewonnen moet worden bij de adviseur infectiepreventie, de behandelend arts of de AMD (Arbo- en Milieudienst)
Gebruik van protocollen
54
© Ac-Tp
Aanvullende maatregelen Normaliter zijn de normale WIP-richtlijnen ruim voldoende om risico op besmetting voor patiënten, behandelaars en medewerkers zo laag mogelijk te houden, maar de volgende extra maatregelen kunnen uitgevoerd worden:
-"
Tijdig reserveren van de gewenste afspraak.
-"
Reserveer voldoende tijd zodat er rustig gewerkt kan worden.
-"
Tandartsassistente om te assisteren
-" " "
Indien afdrukken of werkstukken gedesinfecteerd moeten worden wordt daarvoor in de behandelkamer een bakje met een chlooroplossing in de juiste concentratie klaargezet. Met deze chlooroplossing kan ná de behandeling de afzuigunit worden gedesinfecteerd.
-"
Na de behandeling de behandelunit reinigen en desinfecteren volgens bestaande procedure.
Gebruik van protocollen
55
© Ac-Tp
ACADEMIE tandartsenpraktijk
5. Ergonomie
Leervragen
Na het bestuderen van dit hoofdstuk moet de cursist in staat zijn om de volgende vragen te beantwoorden: • In staat zijn een aantal gevolgen van een slechte ergonomische werkhouding te benoemen. • Voorwaarden kunnen benoemen aan een goede ergonomische werkhouding t.o.v. benen, hoofd en bovenlichaam. • In staat zijn de voordelen te kunnen benoemen van een symmetrische werkhouding.
Ergonomie
57
© Ac-Tp
Inleiding
Ergonomie: De wetenschap van de aanpassing van het werk en de werkomstandigheden aan de mens en omgekeerd van de mens aan het werk en de werkomstandigheden. Hierbij wordt zowel naar fysieke factoren als psychische factoren gekeken.
Doel: "
1"
doelmatig uitvoeren van werkzaamheden door mensen
"
2"
lichamelijke en psychische gezondheid, veiligheid en comfort van mensen
Bij het analyseren van de werksituatie staat in de ergonomie de mens centraal. Men gaat uit van de fysieke en psychische mogelijkheden en beperkingen van de mens. Voorkomen moet worden dat er ongezonde, onveilige, oncomfortabele of ondoelmatige werkwijzen ontstaan, die overbelasting en stress tot gevolg hebben.
Ergonomie
58
© Ac-Tp
Ergonomie is afgeleid uit het griekse “ergos” (werk) en “nomos” (wet of regel). Aandacht voor de ergonomie in de tandheelkunde ontstond eind vijftiger en begin zestiger jaren. Tandheelkundige handelingen werden bestudeerd op bewegingen en op de tijden die voor deze handelingen nodig waren. De erkenning van het belang van ergonomisch handelen, heeft op basis van het onderzoek een aantal ontwikkelingen in gang gezet "
-"
het “zittend” werken
"
-"
four-handed dentistry
"
-"
betere verlichting en instrumentatie
"
-"
instelmogelijkheden van zowel de behandel- als de zitstoel
Al deze verbeteringen hebben echter niet geleid tot een daling van het aantal aandoeningen van het bewegingsapparaat. Uit recent onderzoek blijkt dat nog steeds ongeveer 65% van de tandartsen en 90% van de mondhygiënistes regelmatig last heeft van rug, hals, schouder, hand en arm. Dit komt voornamelijk door een slechte houding.
Ergonomie
59
© Ac-Tp
Uitgangspunten voor het werken in een stabiele, actieve houding
Een van de functies van spieren is het werken als een soort pomp, de spierpomp. Door aanspanning en ontspanning van de spieren wordt bloed door de spieren gepompt en zo wordt zuurstof aangevoerd en worden stofwisselingsproducten afgevoerd. Door langdurig zitten in één houding worden de spieren lang eenzijdig aangespannen. Hierdoor werkt de “pomp-functie” van de spieren niet goed. Stofwisselingsproducten hopen zich op en dat kan leiden tot pijn, vermoeidheid, een nog grotere spierspanning en zelfs tot spier- en peesziekten.
Pijn in de rug komt vaak voor. Pijn kan ontstaan doordat de fysieke en/of psychische belasting te groot wordt. Dit komt vooral tot uiting in het ruggebied.
Als men voorovergebogen zit, stijgt de druk in de tussenwervelschijven met 80 tot 100%. De gebogen houding geeft naast extra druk op de tussenwervelschijven ook nog eens extra druk op de interne organen. Daardoor werkt de bloedcirculatie minder goed, veranderen de bloeddruk en het hartritme en wordt de ademhaling oppervlakkiger.
Ergonomie
60
© Ac-Tp
Goede zithouding
Uitgangspunt voor een goede zithouding is het ontspannen rechtop zitten in een symmetrische houding met slechts lichte buigingen van het hoofd en het bovenlichaam naar voren, geen buigingen naar links of rechts en geen draaiingen of rotaties van het bovenlichaam rond de wervelkolom. Benen "
-"
de benen zijn matig, niet te sterk gespreid (maximaal 45°)
"
-"
de hoek tussen boven- en onderbenen is ongeveer 110°
"
-"
de onderbenen staan loodrecht op de vloer
" "
-" "
de voeten zijn vlak op de vloer geplaatst en bevinden zich in het vlak gevormd door onder- en " bovenbenen.
Ergonomie
61
© Ac-Tp
Bovenlichaam "
-"
het bovenlichaam zoveel mogelijk symmetrisch rechtop houden
"
-"
niet meer dan 10° naar voren
" "
" "
Anders ontstaat een te grote druk op de tussenwervelschijven, wat bijv. tot een hernia kan lei" den.
"
-"
een rugsteun tegen de bovenachterzijde van het bekken
" "
" "
De rugsteun dient ter ondersteuning van de rug. Gemiddeld ligt de rugsteun 18 tot 20 cm boven de zitting tegen de rug, bij lange mensen iets meer.
Ergonomie
62
© Ac-Tp
Juist hanteren van instrumentarium
Er zijn twee soorten instrumentarium:
statische instrumenten "
het werk wordt verricht door de juiste sturing van het instrument met de hand
dynamische instrumenten "
worden aangedreven
"
"
Denk hierbij bijvoorbeeld aan een airrotor.
Instrumenten die in de tandheelkunde gebruikt worden, vormen een risico factor. Hand- en/of armklachten kunnen door instrumentgebruik worden veroorzaakt. Belangrijkste oorzaak zijn de nauwkeurige bewegingen die langer dan twee minuten worden uitgevoerd. Ook de trillingen die door de dynamische instrumenten veroorzaakt worden, kunnen leiden tot hand- en/of armklachten.
Ergonomie
63
© Ac-Tp
Het juist hanteren van de instrumenten vermindert het risico. Er zijn twee grepen waarmee instrumenten kunnen worden vastgehouden:
de gemodificeerde pengreep
de palmgreep
Ergonomie
64
© Ac-Tp
Zitposities voor rechts- en linkshandigen Rechtshandigen
•"
" "
11.00 uur zitpositie voor een groot aantal verrichtingen van achter de patiënt, zoals vanaf occlusaal in " de hele mond en vanaf buccaal of linguaal/palatinaal in het front
•" "
" "
11.00-12.00 uur zitpositie voor naar links gerichte vlakken van gebitselementen, d.w.z. buccaal " in de linker kaakhelft en linguaal/palatinaal in de rechter kaakhelft.
" "
" "
Hoofd van de patiënt wordt vanuit de lateroflexie naar rechts om de lengteas naar rechts gedraaid.
•" "
" "
11.00-9.00 uur zitpositie voor naar rechts gerichte vlakken van gebitselementen, d.w.z. buccaal " in de rechter kaakhelft en linguaal/palatinaal in de linker kaakhelft.
"
"
Hoofd van de patiënt wordt vanuit de lateroflexie naar rechts om de lengteas naar links gedraaid.
•"
" "
bij behandelingen rechts boven wordt het hoofd zonodig recht gelegd of in lateroflexie naar links gedraaid voor het verkrijgen van een beter zicht.
"
"
Ergonomie
65
"
© Ac-Tp
Linkshandigen
•" "
" "
"
"
•" "
" "
12.00-13.00 uur zitpositie voor naar rechts gerichte vlakken van gebitelementen, d.w.z. buccaal in de rechter kaakhelft en linguaal/palatinaal in de linker kaakhelft.
"
"
Hoofd patiënt wordt vanuit de lateroflexie naar links om de lengteas naar links gedraaid.
"
"
•" "
" "
13.00-15.00 uur zitpositie voor naar links gerichte vlakken van gebitselementen, d.w.z. buccaal " in de linker kaakhelft en linguaal/palatinaal in de rechte kaakhelft.
"
"
Hoofd patiënt wordt vanuit de lateroflexie naar links om de lengteas naar rechts gedraaid.
Ergonomie
13.00 uur zitpositie voor een groot aantal verrichtingen van achter de patiënt, zoals vanaf " " occlusaal in de hele mond en vanaf buccaal of linguaal/palatinaal in het front.
66
© Ac-Tp
Ergonomische werkwijze
Uitgangspunten voor een gezonde werkhouding 1."
Zithouding
" "
" "
-" "
Rechtop zitten met het borstbeen naar voren geduwd, zodat de schouders boven de " " heupen staan.
" "
" "
-" "
Bovenarmen naast het bovenlichaam. De onderarmen een beetje omhoog houden, " " ongeveer 10-15° boven het horizontale vlak.
"
"
-"
Het hoofd licht gebogen, maximaal 25°.
" "
" "
-" "
Zitten met een hoek van circa 110° tussen onder- en bovenbenen (aanpassen zithoogte " werkstoel).
"
"
-"
de bovenbenen niet meer dan 45° spreiden, voeten recht op de grond.
2. Voorkómen moeten worden:
" -" in elkaar gezakt zitten
" -" naar voren gebogen zitten
" -" naar opzij buigen en met de rug gedraaid zitten
Ergonomie
67
© Ac-Tp
3."
Positie patiënt
! " " "
! " " "
-" " " "
Patiënt goed horizontaal leggen zodat het niet nodig is de hoofdsteun ver naar achteren c.q. naar beneden in te stellen, wat het bewegen met de benen onder de rugleuning bemoeilijkt. Bij een schuine plaatsing van het bovenlichaam van de patiënt wil dit nogal eens voor"" komen.
"
"
-"
Patiënt niet te laag plaatsen om te voorkomen dat je voorover gaat buigen.
" "
" "
-" "
Patiënt ook niet te hoog plaatsen om te voorkomen dat je de armen en schouders omhoog heft.
4." " "
Vrije beweging benen onder rugleuning
Door het op de juiste hoogte plaatsen van de horizontaal liggende patiënt is het mogelijk vrij met de " benen onder de rugleuning door te bewegen. Zo kan je gemakkelijk van zitpositie veranderen.
5." " " " " "
Plaatsing werkveld
Om goed rechtop te kunnen zitten, met de armen naast het lichaam, moet het werkveld (de plaats in de mond waar je werkt) midden voor het bovenlichaam zijn. Je moet, net zoals bij het lezen van een krant of boek, zoveel mogelijk loodrecht op het werkveld kijken.
Bij een onjuiste positie van het werkveld ga je met het bovenlichaam in een verkeerde houding zitten om nog een goed zicht op het werkveld te verkrijgen.
Ergonomie
68
© Ac-Tp
" " " "
Als je handen buiten het midden van het bovenlichaam terecht komen en je met het bovenlichaam naar die kant buigt, moet je met de werkstoel in die richting gaan totdat je weer rechtop kunt zitten. Misschien moet je behalve het aanpassen van de zitpositie ook het hoofd van de patiënt hierbij een beetje bijdraaien.
6." " " " " "
Draaiingen hoofd patiënt
Om een goede positie van het werkveld in de mond te verkrijgen kan je de volgende draaiingen met het hoofd van de patiënt uitvoeren:
" -" naar voren of naar achteren
" -" zijwaarts naar rechts of naar links, zodat het hoofd schuin komt te liggen
" -" rond de lengte-as van het hoofd, naar rechts of naar links
7." " " " " " " "
Boeklees-stand occlusievlak onderkaak
Voor werkzaamheden in de onderkaak, waarbij je recht achter of schuin achter de patiënt zit, plaats je het occlusievlak schuin naar achteren. Op dezelfde manier als je een boek schuin voor je houdt om zoveel mogelijk recht op de tekst te kunnen kijken.
Voor in de mond wat minder schuin, maar meer achterin schuiner om een goed zicht op de kiezen achter in de mond te krijgen. Door het hoofd opzij te draaien kijk je langs de bovenkiezen.
Om goed op het onderfront te kijken kun je de kin naar de borst bewegen of de patiënt eventueel met het bovenlichaam een beetje schuiner plaatsen.
Ergonomie
69
© Ac-Tp
1. 2. 3.
?
6. Vragen
ACADEMIE tandartsenpraktijk