Bijna twee Deinse gemeentescholen omstreeks 1880 In het jaarboek 2002 van K.G.K. verscheen een artikel van Herman Maes “De eerste stadsschool te Deinze”; ik zal soms naar bepaalde bladzijden verwijzen. Op 8 oktober 1882 verklaarde de burgemeester in het schepencollege: “Door tussenkomst van het schoolopzicht heeft het staatsbestuur aan ons bestuur kenbaar gemaakt dat er door ons hoeft voorzien te worden in de onontbeerlijke en onmisbare bouwing van een nieuw schoollokaal met onderwijzerswoning.” De gemeenteraad trad op 19 oktober 1882 deze stelling principieel bij. Tussen het stadhuis en de Kaaisstraat lagen enkele percelen (kadaster nr. 20 B 239 en 240) 1, die eigendom waren van Ange Vincent. Men zou deze van hem “afnemen in der minne of bij gedwongen onteigening”. Deze kwestie werd nogmaals besproken op 30 december. Een alternatief terrein werd verworpen en de gemeenteraad belastte het schepencollege met de uitvoering van het eerste voorstel; de resultaten dienden ter goedkeuring voorgelegd aan de hogere overheid. De kosten zouden gebeurlijk met een lening bekostigd worden. Maar waarom die plotse nood aan gebouwen? Er was toch een gemeentelijke jongensschool (in practisch nieuwe gebouwen) en een aangenomen meisjesschool en bewaarschool bij de Zusters Maricolen; wat wilde men nog meer? Daarvoor moeten we een twintig jaar terug gaan in de tijd. Daar de gebouwen, waarin de eerste gemeenteonderwijzer August Van Coppenolle les gaf (en die zijn eigendom waren), niet meer voldeden aan de wet van 1842, besliste de gemeenteraad op 15 december 1860, na lang tegenstribbelen, een gemeenteschool te bouwen voor “kinderen van het mannelijk geslacht”. Voor de “arme meisjes”, die sinds genoemde wet ook recht hadden op kosteloos onderwijs, maar nergens terecht konden, had de gemeenteraad reeds op 18 augustus 1860 een oplossing gevonden. Het voorstel van de Maricolen (brief van 27 juni) om kosteloos onderwijs te geven aan de arme meisjes werd aanvaard met volgende argumentatie:“Aangezien er geen gemeenteschol voor meisjes bestaat; het echter wel hoogst wenselijk zou zijn om aan die meisjes kosteloos onderwijs te geven ingevolge de wens van de wet”. Burgemeester De Paepe (liberale burgemeester – maar de liberalen waren in de minderheid) verzette zich tevergeefs, omdat hij liever een gemeenteschool voor meisjes wilde. Dit “kosteloos” gold enkel voor de leerlingen, want de stad betaalde aan de Maricolen een toelage per “kosteloze” leerling, gelijk aan die welke men betaald aan de gemeenteonderwijzer. Op 16 november 1872 werd een nieuwe aanvraag van de Maricolen door de gemeenteraad goedgekeurd; het betrof een toelage voor hun bewaarschool voor behoeftige kinderen. “De gemeenteraad vindt dat deze school heilzaam en nuttig is en geeft een jaarlijks hulpgeld van 200 fr.”. De nieuwe gebouwen van de gemeentelijke jongensschool bestonden uit 2 klaslokalen, respectievelijk 10 en 12 m. op 7, en de woning van de hoofdonderwijzer, met 5 slaapkamers o.a. bestemd voor inwonende hulponderwijzers. Het verloop der werkzaamheden en de plaatsbeschrijving worden uitvoerig geschetst op blz. 99 en volgende van genoemd artikel.
3315 1987. De rentmeesters van het grafelijk domein (o.a. in Deinze, Petegem en Astene) in de late middeleeuwen (+/- 1400) We lazen onlangs een interessante, zij het vrij gespecialiseerde studie, van de hand van Tim SOENS, recent gepubliceerd door de Academie te Brussel1, en getiteld “De rentmeesters van de graaf van Vlaanderen. Beheer en beheerders van het grafelijk domein in de late middeleeuwen”. Deze studie bouwt voort op de eerder verschenen studie van Eddy Van Cauwenberghe 2, waarbij de nadruk evenwel lag op de overheidsfinanciën, en veel minder – zoals in het nieuwe boek – op de beheerders van het domein. We willen deze studie van Tim Soens graag even onder de aandacht van onze K.G.K.-lezers brengen, omdat ze enkele gegevens bevat betreffende het grafelijk domein te DeinzePetegem-Astene. Dit laatste was en heerlijkheid, die in 1316 door Robrecht van Bethune werd gekocht van Walraven II van Luxemburg en vervolgens door de eerstgenoemde geschonken aan Robrecht van Kassel. Na een lang aanslepend dispuut nam graaf Lodewijk van Male (1346-1384) de heerlijkheid opnieuw in bezit. Eigenlijk beheerde de grafelijke ontvanger hier twee domeinen, nl. enerzijds Deinze, Petegem en Astene en anderzijds Drongen (p. 267). Komt aldus ook ter sprake: de heerlijkheid van Bois-le-Comte te Astene, anno 1389 (p. 257), alsook domeingronden te Zeveren (vooral p. 331). Onder de beheerders valt o.m. de naam op van Hendrik van Deinze i.v.m. het “Domein van Knesselare”, 1384-1385 (p. 283), alsook die van Jean de Coude, die in 1399-1400 ontvanger én baljuw van Deinze, Petegem en Drongen was; deze interessante grafelijke ambtenaar was eerder ook al schout van Kortrijk ( 1381-85 en 1388-91) geweest (p. 131). We lezen er ook (p. 83) dat de grafelijke domeinopbrengsten o.m. moesten dienen voor de financiering van de van de oorlogsvoering te Oudenaarde en Deinze anno 1390. En op p. 95 krijgen we zicht op de bruto-opbrengsten binnen de domein-entiteit Deinze in 1376 (in ponden parisis); die opbrengst bedroeg 1025£ par. Op zich zegt ons dat bedrag niet veel, maar het is wèl significant dat we – in het ontvangstenlijstje – het domein van Deinze vinden op de 17e en laatste plaats, met het laagste bedrag van allemaal; aan de kop stond het domein te Ninove (met 2.496 £ par., of bijna anderhalve keer zoveel bij). Een kwarteeuw later, in 1403, bedroeg de bruto-opbrengst (of de pachtwaarde) te Deinze geen 1025 £ meer, maar nog slechts 817£ par. Een domein met een vrij relatief belang dus… Terug nu nog even naar enkele beheerders-ontvangers. We vinden het volgende lijstje voor Deinze vermeld: Ontvangers: Raes MULOX 24.06.1371 – 23.06.1377 Gillis VINX 23.06.1377 – 1386 Jean DES PREIS 1386 - 1399 Jean DE COUDE 1399 – 1400 Andries DE PLANTE (RE) 06.1400 – 06.1407 De meesten van deze vijf ontvangers vinden we ook terug als baljuws van Deinze, nl. Raes Muloc 3, Jean de Coude 4 en Andries de Plantere 5; en ontvanger Jean Des Preis is misschien wel te identificeren als de Deinse baljuw Jean de Prisenare de Personare 6? 1. 2.
Tim Soens, De rentmeesters…. Brussel, Paleis der Academie, 2002; reeks Verhandelingen, nieuwe reeks nr. 9, 370 pp. Eddy Van Cauwenberghe, Het vorstelijk domein en de overheidsfinanciën in de Nederlanden in de 15e en 16e eeuw, Brussel, Gemeentekrediet, 1982; reeks Pro Civitate, nr. 61.
3316 3. Raes Muloc: baljuw van januari 1373 tot september 1377 (met korte onderbreking in 1376 ). Niet vermeld in A. Van den Abeele, “Geschiedenis van Deinze” (1865), p. 43. Zie echter P. Huys, “Een Deinse baljuwsrekening (1377-1379)”, in K.G.K.-Jaarboek 65 (1998), p. 187. 4. Jean de Coude: ontbreekt bij Van den Abeele, l.c..; zie P. Huys, l.c.: hij was (kortstondig!) baljuw van Deinze in januari tot mei 1400. 5. Andries de Plantere: bij Van den Abeele, l.c., vermeld als baljuw in 1403; hij was baljuw van Deinze van augustus 1400 tot mei 1407 ( zie Huys, l.c., p. 187). 6. Jean de Prisenare: bij Van den Abeele, l.c., (foutief) vermeld als baljuw in 1390; eigenlijk was hij hier baljuw van september 1393 tot augustus 1399. Hij was mogelijk ook dezelfde als Jean Personare, baljuw van juni 1380 tot januari 1381 (zie Huys, l.c.).
Paul HUYS nr. 420
1988. Fout in de foto? In KGK- Contactblad nr.2 van 2005 p. 3285 stond een foto van het KBK-bestuur bij de overhandiging van de oorkonde van de Anton Bergmann-prijs. Een paar mensen vroegen me of bij de naamlijst van de personen op die foto geen fout was ingeslopen: die man naast burgemeester De Ruyck was toch Herman Maes, die daar als erevoorzitter trouwens op zijn plaats stond? Neen, ik was er niet bij. En ik heb daarvoor het zwaarste alibi dat je maar kunt bedenken: toen die foto werd gemaakt te Brussel in het Paleis der Academiën stond ik te Brugge in het Sint-Jansziekenhuis aan het sterfbed van mijn dochter Griet, die in de daaropvolgende nacht van 9 op 10 mei om 2u 35 stierf. Voor mezelf is er nog een ontkenning dat ik het niet ben: de man naast de burgemeester ( het was jurylid prof. Philippe Godding) droeg op die foto een das-houder/dasspeld. Zo een ding om te voorkomen dat bij het rechtop gaan staan de das in de soep zou slepen; heb ik nooit in bezit gehad; zou ik zelfs nooit gedragen hebben omdat ik –ik weet niet waarom- een fysische hekel heb aan spelden en speldekens. Heb ik nooit gedragen. Zelfs geen leeuwenspeldje. Ook aan knopen heb ik zo een hekel. Stamt die hekel van de “kolknopjes en machetteknopjes” van destijds? Hoeveel vaders en zoons begonnen destijds de dag met aan moeder te vragen: waar heb ik mijn kolknopjes gelegd? Waar zijn nu weer mijn machetteknopjes? Dat was nog in de jaren 1940. Toen ik dan getrouwd was vroeg ik aan mijn vrouw mij een pyjamavest te maken zonder knopen, naar het model van een vissersjak, dus ruim en los genoeg, maar zonder knopen. Ze deed dat, in het begin van de jaren ’50. Die pyjama’s model 1950, met knopen, ziet men nog af en toe gedragen worden in ziekenhuizen; en in de film. Ik sta dus niet op die foto omdat ik er niet aanwezig was. Herman MAES nr. 90
1989. Paul Huys geeft les in historische kritiek en zoekt verder naarstig naar resterende werken van Charles Picqué Virginie Devillez doctoreerde in 2001 aan de ULB. op een studie die, nu vertaald, in boekvorm verscheen: V. DEVILLEZ, Kunst aan de orde. Kunst en politiek in België 19181945, Gent, Snoeck, 2003, 432pp., ill., ISBN 90-5066-207-2. In het jongste nummer van Wetenschappelijke Tijdingen wijdde KGK-bestuurslid Paul Huys er een recensie aan: P. HUYS, Kunstbeleid en Nieuwe Orde, in Wet. Tijdingen, LXIV/2, 2005, pp. 107-116.
3317 Paul Huys is ad rem als steeds, kritisch, spits en accuraat. Het artikel is een schoolvoorbeeld van ‘historische kritiek’. Ook al heeft men het werk van Devillez niet gelezen, toch kan men smullen van deze recensie. Een fragment wil ik de lezer niet onthouden, ook al omdat Deinze er in voor komt. P. Huys verwijt de auteur een nogal Belgicistische reflex en een al te éénzijdige belichting vanuit Brussels en Waals standpunt. “Dit latent belgicistisch discours heeft consequenties voor de aard van het onderzoek, alsmede voor de geest en de resultaten ervan. Als de auteur de kunstpolitiek van de ‘grote (oorlogs)agglomeraties’ behandelt, komen Brussel en …Chareroi aan bod. Niet Antwerpen, niet Gent – alsof ook daar niet aan kunst(politiek) werd gedaan. Nochtans is ook dat nog niet onderzocht… En tussen haakjes: het is bevreemdend dat het exposé over “het cultuurbeleid van de grote agglomeraties” (p. 279) opent met een passus over…Deinze (!), omdat daar in 1942 een ‘Museum’ werd geopend. Reden voor de auteur om daaruit onmiddellijk te concluderen dat dit paste in het kader van de door de bezetter aangemoedigde Heimatmuseumpolitiek en het decentralisatiebeleid van de Nationale Dienst der Musea. Dat museum bestond echter al voordien. Zowel het stadsbestuur zelf als de in 1928 opgerichte Kunst- en Oudheidkundige Kring van Deinze hadden al van voor 1930 (!) kunstwerken aangekocht en die ondergebracht in hun Museum voor Oudheidkunde en Folklore. In 1942 is er niets anders gebeurd dan dat de weduwe van Emiel Claus, bevreesd voor (oorlogs)beschadiging van het nog in Astene in het Zonnehuis bewaarde, reusachtige Bietenoogstschilderij, dit laatste aan het (bestaande) museum van Deinze schonk. Om die schenking te officialiseren en te valoriseren werd toen de naam veranderd tot Museum voor Schone Kunsten van Latem en Leiestreek. Meer niet.” We mogen onze lezers wel verklappen dat Paul Huys voor ons volgend jaarboek (Bijdragen 2006) een nieuw artikel klaarheeft over Picqué. Dat is dan de derde bijdrage op rij, na de monografie van 1993 en het artikel in ons jaarboek 1996. Ditmaal is hij er in geslaagd de oeuvrecatalogus nogmaals uit te breiden met niet minder dan een 40 tal nummers. En nog blijft hij verder zoeken zoals de lezers van De Standaard onlangs wel zullen gezien hebben. Hij zoekt ondermeer de eigenaar van het Portret van dokter Herrebaut, geveild op 15 mei 2001 in Hotel des Ventes Vanderkindere, Brussel, lot 89 (De Standaard, 1-07-2005 en 11-072005) en de eigenaar van het schilderij Genoveva van Brabant (1861), in hetzelfde huis geveild op 11 september 2002, lot 362 (D.S. 2/3-07-2005 en 13/14/15-07-2005) Verder de eigenaar van het schilderij Verzoeking van Sint-Antonius (Tentation de Saint-Antoine) 80 x 64 cm en geveild op zondag 8 augustus bij Veilingen Raps, Saint Servais, Namur, lot 381. Indien nu één van de KGK-leden, of iemand uit hun kennissenkring, hierover meer informatie zou kunnen verstrekken, dan ken ik iemand die daar bijzonder gelukkig zou mee zijn. W.J.
1990. Achiel Cassiman als … dichter Achiel Cassiman (Merchtem 1887 – Gent 1953) kwam in 1925 in Deinze wonen, waar hij zich weldra ontpopte tot dé specialist van de geschiedenis van Deinze en het Leieland, waarover hij in de K.O.K.-Jaarboeken talloze bijdragen publiceerde, culminerend in zijn (postuum gepubliceerde) “Geschiedenis van Deinze” (K.O.K.-Jaarboek 1953-54). In Deinze is zijn betekenis als lokaalhistoricus ruim bekend en gewaardeerd. Maar dat hij ook (af en toe?) gedichten schreef, is allicht minder (of niet) bekend.
3318 In het katholiek weekblad “De Leye” (opgericht in 1928 en zeker tot 1931 verschenen) staan enkele van zijn gedichten te lezen. Driekwarteeuw later mogen ze wel eens uit de vergetelheid heropgediept worden… We beginnen met een gedicht over Astene-Dreef, getiteld “Noen te Deinze” 1. Noen te Deinze Stil ben ik in Asten-dreef gezeten, Lindengroen als beukgewelf in weidsche kathedraal. Tusschen boomen kladden zon gesmeten. Beieëndrom met dof gezom zingt onbegrepen taal. Schril signaal uit kolen-zwarte monden! Oorverscheurend snijdt fabriekgeluid door ’t laaiend ruim.
Deinsche klokken zwaar het “noen” verkonden. Zonbeschenen pedaleert de jeugd in zomerbruin. Auto’s snorren razend Gentwaarts henen. “Adinkerke” stopt in stukgeschoten station. Vliegpost fluks aan horizont verdwenen. Kortgerokte werksters hupplen in de middagzon. Stil ben ik in Asten-dreef gezeten. Zonnezoentjes heimlik ’t Leiewater lachen doen. ’t Volk heeft blij zijn ruwe taak gekweten. Zomerbrand aan blauwen hemeltrans. Ik ga: ’t is noen.
Een stille zomerse natuurimpressie (strofen 1 en 4), geconfronteerd plots met de geluiden van het “nijvere” Deinze (strofen 2 en 3): de fabrieksirenes die de middagpauze konden, met op de achtergrond het voorbijrijden van auto’s op de steenweg en een trein op het spoor, en in de lucht de “vliegpost”. Een sfeervolle evocatie, met een onverwachte, maar zinvolle contrastwerking. Een tweede gedicht is opgedragen aan de kunstschilder Modest Huys, “de zanger van het schoone Vlaanderen, in het Zonne-Huys, de lieve kluis, te Zulte” 2. Cassiman schreef er als toelichting het volgende bij: “Ik hou van Huys omdat hij geen comediant is: hij draagt zijn mooie ziel op zijn handen en zijn geloof in God en Vlaanderen steekt niet, gelijk een staal zonder waarde, in een bruin valieske. Modest Huys is gegroeid uit het volk, heeft harde dagen gekend; door zijn kunst staat hij boven het volk en komt tot welstand: maar met beide voeten blijft hij pal tusschen zijn lievende, lijdende, joelende volk. Modest Huys is een kunstenaar. Hij heeft de schoonheid der Leielanden opgezogen, de lichtende, blinkende, stralende schoonheid en geeft ze weer in heldere kleuren. Zijn doeken zijn geen uitingen van kunst om kunst, geen kiekjes, geen copietjes. Uit al zijn schilderijen druipt Vlaamsche weelderigheid en bedrijvigheid en gulle blijheid: het werkende, wroetende, biddende volk in beweging midden de onnabootsbare schoonheid zijner landouwen. Toen ik voor ’t eerst zijn atelier betrad en uren schoonheid smekte, schreef ik voor hem ’t volgende gedicht”:
3319 Zijn oogen zochten de schoonheid die duikertje speelt langs lage Leielanden Zoo Petrus over ’t water, kwam ze naar hem toe en de rimpels aaiden haar rozevoeten. De meiebloesems omkransten haar pagekopje want in perelaars en achtkanters had ze gedouwd. Hij zag, en bewaarde ’t in zijn hart. Omgeurd en omfleurd met meerschkoninginnen*, Sint-Jansgeel ** en scheerlingschermen ***, starend naar zwoegende pikkers onder schroeizon, lag ze ruggelings, de knoesels in ’t nat. Hij zag, en bewaarde ’t in zijn hart. In grauwe gabardine, gelaarsd en gespoord, kwam ze over de Oudenaardsche hoogten en vonken ketsten uit de hoeven van haar brieschend ros. De winden loeiden in oerwilde klanken. Hij zag, en bewaarde ’t in zijn hart. Witgewolde petjes op de wilgetronken. Blanke boezelaars voor groen-verweerde beuken. Ze kwam op spiegelgladde dancing aangewalst. Een dooiconcert klonk huilend in het woud. Hij zag, en bewaarde ’t in zijn hart. Toen heeft hij zijn hart uitgegoten in beelden en kleuren. De Schoonheid heeft hem op den schouder getikt, een kuischen zoen op de lippen gedrukt.
---------------------Meerskoningin (of grote meersmargriet) is een volkse naam voor de gele ganzenbloem (Chrysanthemum segetum). Sint-Jansgeel (of Sint-Jansbloem) “met-het-gele-hart” is een volkse naam voor de margriet (Leukanthemum vulgare) Scheerling is een volkse naam voor de dolle kervel, een schermbloemige met paars gevlekte stengel (Chaerophyllum temelum).
----------------------Beschrijvende evocatie van een aantal Huys-schilderijen? En/of een puur symbolische ode aan de dichterlijke Muze, die in de laatste strofe – verpersoonlijkt als De Schoonheid – de kunstenaar belonen komt? Dit alles in ritmisch gedragen, rijmloze verzen, gebundeld in vier vijfregelige en een drieregelige strofe. Na dit gedicht schreef Cassiman ook nog de volgende commentaar: “Huys is zeer vruchtbaar maar geen jongleur; de periode van pointillisme en luminisme is voorbij; met de jaren wordt zijn kunst dieper, zijn borstel breeder; hij staat niet: hij rijpt. Huys begrijpt zijn maatschappelijke rol: In geen ivoren torentje of achter de raampjes van een auto, maar bij ’t volk en, door de kunst, het volk veredelen. Nu woont Modest Huys te Zulte in ’t Zonne-Huys met zijn begaafde vrouw, die de “Soncksche” * zonne is in zijn “Huys” en meevoelt en meejubelt om ’t succes van haren kunstenaar. Wanneer gij hem tegenkomt – een glimlachende rithmische verschijning – groet diep, want hij is een weldoener voor zijn volk en zeg met steller dezes: Heer, schenk aan Vlaanderen veel “Modeste –Huys-en”! -----------------
* Modest Huys was gehuwd met Paula Sonck, een begaafde pianiste. ----------------
3320 De kunstenaar als weldoener? Ook voor nog een andere weldoener, maar dan in de letterlijke (filantropische) betekenis van het woord, m.n. voor Petegemse nijveraar Achiel Van Eeckhaute schreef Achiel Cassiman een gedicht, ter nagedachtenis 3. In memoriam Achiel Van Eeckhaute Blank is zijn ziel en blank is de nacht. Gods wake zich hult in sneeuwwitte vacht. Bleeke glimlach zweeft om stijf-gesloten mond lijk kilte boven hardgevroren grond. Maagdebloesems spreiden wondergeuren over hem, na ’t onverbidlijk aardsgebeuren. Eenvoud brengt een laatsten groet. Godsvrucht lichtsignalen stijgen doet. Naar de poort nog een duts om een aalmoes spoedt… Blank is zijn ziel en blank is de straat. Naar ’t kerkhof een stoet heel trage nu gaat. Menschen loven den gestorvene, roemen zijn deugd, de verworvene kroon: “hij was goed, hij was braaf. Zijn harte bleef zuiver en gaaf”. Blank is zijn ziel en blank is het oord waar ’t lichaam verbeidt nu het opstandingswoord. In hemelzaal Klinkt blijgetaal: “Een zaalge komt ons vreugd vermeeren. Hij was soldaat in dienst des Heeren. Welkom, kameraad.”
Poëtisch misschien niet zo best geslaagd, getuigt dit gedicht (waarvan de laatste vijf versregels – vanaf “In hemelzaal…” – allicht beter geschrapt waren) toch van een oprechte ontroering, wat in een gelegenheidsgedicht ook een meerwaarde is. Van evenveel oprechtheid – en van een grotere poëtische gevoeligheid – getuigt nog een vierde, romantisch lentegedichtje in rijmloze verzen, waarmee we deze Cassimanbloemlezing afsluiten: Mei ‘k Wil mijn ziel met loovers sieren Nu de Mei is opgestaan. ‘k Wil ze omringen met seringen Wit en paars getint. Goudenregen-trossen snoeren Om mijn teer verjongd gemoed. ‘k Wil ’t met merelklank omruischen Als een bosch bij manestilt’. Want veel, heel veel heb ik geleden Om haat, uit medemensch ontstaan, * Om mijn ziel was ijzerkleed geweven: De Mei heeft het ontdooid.
3321 O Mei met geur en kleurgeschitter, Vol liefdezang, glycinepracht, Gij doet weer zonnestralen dringen In mijn zielewoon. Levensblijheid zindert zachtjes Door mijn teer verjongd gemoed. Mijn ziele zingt een vreugdehymne Nu de Mei is opgestaan.
--------------* Een allusie op de (Eerste) Wereldoorlog en het soldatenleed aan de Ijzer.
--------------1. 2. 3. 4.
De Leye, jaargang I, nr. 14 van 16.09.1928. De Leye, jaargang I, nr. 27 van 16.12.1928. De Leye, jaargang II, nr. 8 van 24.02.1929; over Achiel Van Eechaute zie K.O.K.-Jaarboek 1940, blz. 27, alsook K.G.K.-Jaarboek 2001, blz. 404 en blz. 413 (noot 10). N.B. In het zelfde De Leye-nummer II,8 staat ook een anekdotische tekst over Emiel Claus (door ene L. Broers= onbekend pseudoniem!). De Leye, jaargang II, nr. 18 van 17.03.1929.
Paul HUYS nr. 421 EMIEL CLAUS TE ASTENE Na den guren strijd tegen onwil en geldgebrek kwamen voor den eenvoudigen Leiezoon blije uren te Astene, op “Zonneschijn”. Naast het babbelend water, de lommerende kastanjebomen, de heldere zomerzonne, de giegelende bloemen… Naast die schoonheid zijn buren, zijn boeren, zijn landse typen. “Rozekens” zag hij overal en “Ijsrakkers” kregen lekkers. Claus kwam te Astene geregeld iederen zondag naar de Hoogmis en nam steeds zijn zelfde plaatske dicht bij den tweeden pilaar! Ondanks de heiligheid der plaats werd, vanuit zijn observatiepost, menig schets op de blanke manchette gekrabbeld en .. niemands devotie gestoord. Ging de processie uit dan was ’t een pinten (sic?!). Claus keek zijn ogen uit, schetste, gaf “esthetische” wenken aan de moederkens. Bij ’t bolspel, waar de kloekgespierde boerenzonen beenplooien en armzwaaien, was Claus gedurig om “houdingskens” te krabbelen. Met Astene-kermis deed hij de ronde van het dorp, kocht in alle herbergen een pinte (zonder proeven), deelde suikergoed uit onder de schuivende schijvende bengels of liet ze twee keren toertjes-maken op den paardekensmolen. Ondertussen was de gulle “Meneer” verdwenen. Eens was ’t, lijk overal, kiezing te Astene en Claus beschikte over vier stemmen. Voorwaar “een kiezer van gewicht”. Enige kandidaat-burgervaders wagen het aan te bellen. “Zonneschijn” gaat open en de fles met den gekenden “cinquante-deux” wordt aangesproken. -“Of M. Claus, bij de aanstaande kiezing niet eens op hen zou peinzen?” De kunstschilder staat op, leidt hen rond in zijn mooien tuin, spreekt van levensgevende zon en rijpende bloemen, troont ze zoetjes naar ’t hekken op de grote staatsbaan… -“Merdee! ‘k en heb die meneere geen woord horen lossen over de kiezinge! Schilder Claus was ook goed bekende in Deinze en kwam er veel ter statie. Hij was immers kind van de streke! Wat laatst komt en schoonst kroont, is zijn liefdadigheid: geen enkele behoeftige is ooit met ledige handen doorgezonden. Vlaamsche frontsoldaten kenden hem goed. Op zijn graf prijkt Joris (sic= George) Minne’s “Opstanding”. Wanneer eens het ure slaat, zal Claus’ “goed-werk” wel zijn beste ruggelast zijn! L. Broers (= wie???) Verschenen in “De Leye. Katholiek Weekblad” van 24.2.1929 (P.H.)
3322 Maessprokkels Jeugdherinneringen van Herman Maes aan Astene. Mijn eerste kennismaking met Astene viel nog vóór 1940. Wij woonden toen in St-Niklaas waar ik geboren werd in 1926 en mijn ouders, grootouders en overgrootouders sedert 1700 als wevers werkzaam waren, ijverig maar hongerig. Mijn ouders kregen hun eerste kind, een zoon, in 1919 (6 december) en noemden hem naar grootvader en peter Leo Maes. Maar dat kind Leo Maes bleek mentaal gestoord, lichamelijk oersterk, zo sterk dat moeder hem niet in bedwang kon houden als hij zijn buien kreeg. Reeds tweemaal had hij de huishoudelijke hond in de draaiende machines van vaders breigoedfabriek geworpen, toen ik in 1926 als tweede zoon geboren werd. Uit vrees voor wat hij wel met baby-broer zou uithalen hebben mijn ouders hun oudste zoon dan ondergebracht in het toen vrij nieuwe MPI te Bachte-Maria-Leerne. Hun raadgever daarvoor was Dr. Jozef De Belie, een gewezen activist, vriend van St.-Niklazenaar Dr. Fil. August Borms, studiegenoot van Dr. Med. Speleers en Dr. Med. Juliaan Filliers. Dr. De Belie had de bevalling van mijn moeder, mijn geboorte, begeleid. Aangezien mijn oudere broer Leo nu in Bachte was, ging moeder geregeld op bezoek: van St.Niklaas naar Astene, en van Astene-station te voet naar het veer te Astene (Vosselare-Put) en naar het MPI. Dat was van 1927 af. In 1926 (september) vierden mijn overgrootouders hun diamanten bruiloft, 60 jaar getrouwd. Wij hebben de familiefoto van die viering. Mijn grootvader Leo was toen al 63 jaar en mijn broer Leo (Alois -> Leo -> Petrus -> Leo) staat op de foto tussen de knieën van zijn grootvader. Grootvader had 12 kinderen (waarvan er één als kind gestorven was). Die elf kinderen, 6 zoons en 5 dochters, staan op de foto met de toen al geboren kleinkinderen. Een zus van mijn grootvader had toen 22 kinderen. Mijn moeder kwam pas uit de bevallingherstelperiode van mijn geboorte. Ik, pas 1 maand oud, sta niet op die foto. Op kerstdagavond 1933 kwam er thuis een bericht van het Instituut Dr. Guislain te Gent (waarheen mijn broer Leo was overgebracht van MPI-Bachte), een telegram, om het overlijden van Leo te melden, 14 jaar oud. In mijn verre herinnering ligt een bezoek aan mijn gestoorde broer, en ligt ook iets van herinnering aan de begrafenis. Moeder was niet mee. Veertien dagen later werd mij een nieuwe broer geboren en die kreeg de naam van de pas gestorven Leo. Die broer is nu Dr. medicus te St.-Agatha-Berchem. Achttien maanden na die geboorte kwam er weer een broertje bij : Arnold. Anderhalf jaar na mijn geboorte baarde moeder een tweeling, twee meisjes Maria en Godelieve. Ze werden geen van beide drie maand oud. En daaraan heb ik geen herinnering; wel een foto van mijn moeder met haar tweeling in de armen. Zes kinderen, maar drie ervan dood. Het is a.h.w. een statistisch voorbeeld van de toenmalige kindersterfte. Maar ik troost me bij de gedachte dat van de 12 kinderen van mijn grootouders er slechts één als kind stierf. De andere stieven in volgorde van geboorte, op mijn vader en zijn broer Edgard na die te vroeg stierven. De andere broers en zussen van mijn vader bereikten, als hun moeder, de leefttijd van + 80. Een tweede maal dook de naam Astene in mijn jeugdjaren te St.-Niklaas op. Hector Mechiels was een goede vriend van mijn vader. In de eerste jaren van de Frontpartij waren ze samen op alle betogingen voor de vernederlandsing van de universiteit van Gent. Ze wilden dat hun zoons aan de “Hoogeschool” zouden kunnen studeren zonder te moeten vervreemden van hun “roots” zoals die wortels nu heten. Hector Mechiels had twee zoons en een dochter: Karel, Hugo en Miet. Karel werd schilder en werd directeur van de Academie voor Schone Kunsten in St.-Niklaas. Ik en mijn broer Leo zouden naar de universiteit te Gent gaan. Mijn jongere
3323 broer zou de breigoedfabriek verderzetten zoals Hugo Mechiels dat ook zou doen met de Mechiels breigoedfabriek. Hector Mechiels’ vrouw – Karel heeft later vaak een portret van haar geschilderd – werd ziek. Herhaaldelijk moest ze voor onderzoek naar Dr. Med. Adriaan Herman Martens… te Astene. Daar was die naam opnieuw. Door Astene reed ik een eerste keer in 1938, toen ik al 12-jarige snotneus per fiets naar de Ijzerbedevaart reed, samen met Fons D’Hollander van Stekene en met Roger De Handschutter van St.-Niklaas. St-Niklaas-Diksmuide was 100 km fietsen, door steden en dorpen want al die ringwegen om de stad of gemeente heen waren er toen nog niet. In november 1950 werd ik leraar te Deinze (en te Brugge). In september 1951 kreeg ik te Deinze een voltijdse opdracht (te Brugge ging het om een interimbetrekking van zes maanden). In januari 1951 kreeg ik een eerste inspectie die goed was, in januari ’52 een tweede met “zeer goed” en omtrent Pasen de beloofde vaste benoeming. Dus kwam ik in Deinze zoeken naar bouwgrond niet te ver van het atheneum. Die bouwgrond vond ik in … Astene. In mei 1953 kwamen wij in ons nieuw (nog niet afgewerkt) huis wonen, samen met onze dochter Griet, toen 18 maanden oud, en zoon Wim, toen zes weken oud, beiden te Gent geboren. En met schoonmoeder die sederd 1931 weduwe was. We woonden er tot januari 1992, bijna 39 jaar. Maar dat huis-Arthur de Geyter was er de architect van- was een van de laatste huizen van Astene, richting Petegem en Deinze. Mijn job lag in Deinze en zo waren we meer Deinze-georiënteerd dan naar Astene. De bakker, de groentenman, de melkman en de beenhouwer bestelden toen nog ten huize, per fiets, per “triporteur” met hondengespan, met de stootkar, ook met trekhonden. Richting dorp gingen we zelden; het boodschappendoen gebeurde hoofdzakelijk in Deinze. Maar we woonden in Astene. Boter en melk, ook wel eieren, haalden we bij boer Van den Heede, in het Hof te Gampelaere, over de spoorweg. Die spoorweg, gelijkgronds, was altijd toegeschoven, behalve het vak voor voetgangers. De enige auto’s die daar over de spoorweg moesten waren die van de familie Robert Torck. Zij moesten toen claxoneren; dan ging het spoorhek ofwel helemaal toe (teken dat er een trein op komst was) of open, maar weer toe, op het voetgangers ( en fietsers-) –deel na. De verkaveling Kerselaarslaan ( en later Gampelaeredreef) was er nog niet. Het voetbalveld van SK Deinze wel. Het was allemaal anders. Het museum. In een bijlage in het KGK-Contactblad jg. 2005 nr. 2 p. 3295 e.v. laat Paul Huys verstaan dat nogal wat voorwerpen van KOK verdwenen zijn. Inderdaad. In het begin van de oorlogsjaren 1940 was het toezicht verminderd en bleek dat er in de opslagplaatsen in het stadhuis herhaaldelijk was ingebroken. Toen in 1942 het museum werd geopend, waren er heel wat dingen in voorraad o.a. in de kelder. Omdat die kelder onder water kwam moesten ze elders opgeslagen worden. Ze kwamen terecht in de gebouwen van Petegem-school, tegenover het gemeentehuis van Petegem (aan de Kortrijkse steenweg toen). Maar daar werd ook herhaaldelijk ingebroken door ruiten aan de achterkant van de gebouwen in te slaan. Ook in september 1944 schijnt er nogal veel gestolen te zijn. Petegem zorgde ook niet voor zijn documenten. Zo zag ik ooit in de kelder van het nieuwe gemeentehuis (Oostkouter) de documenten, oude boeken van de burgerlijke stand incluis, op een hoop, een berg, op mekaar gesmeten en in oncontroleerbare chaos op de vochtige keldervloer liggen. Van de gemeenteschool verhuisde het KOK-bezit nog eens naar de kelder van wat nu het Saveryspand is, dan naar een hoek in de brandweerkazerne in het Louis Dhontstraatje. En tenslotte naar het nieuwe museum in 1981. Daar werd en wordt nu alles gecatalogeerd en wetenschappelijk- verantwoord beschreven. Dat is een ontzettend werk dat in alle stilte gebeurt, zodanig stil dat sommige stadsbestuurders dachten (en denken) dat er daar niet erg gewerkt wordt. Maar dat is fout gedacht. Elk stukje wordt niet alleen genoteerd maar ook
3324 beschreven. Werk dat geen showelement heeft. Maar ik besef het nut en de noodzaak van dat werk dat engelengeduld veronderstelt. Ook in brandweerkazerne werd nog gestolen uit de opslagplaatsen. Bij elke verhuis was er braak. En de toenmalige conservators-bewaarders konden dat niet voorkomen (Remi De Meyer – Jules Bruneel – Werner Malfait). 1981 bracht orde in de chaos. Veerle Van Doorne begon er aan; en is er nog mee bezig, samen met haar museumhelpers. En zal er nog lang mee bezig blijven. Een werk van jaren- ook al is er in de loop der jaren veel gestolen en gebroken, verloren gegaan bij gebrek aan personeel. Want vóór 1981 was alles vrijwilligerswerk van mensen zonder wetenschappelijke voorbereiding op die taak. Met veel goede wil vochten ze tegen de bierkaai. En wie zonder zonde is werpe de eerste steen. Niets doen, alles laten verrotten is ook een middel. Alles wegsmijten en niets “verslagen” helpt daarbij. Maar wie zij verleden vergeet, is dement. Werken in 1930 Leon Pierre Colpaert was soldaat-milicien van de klas 1921. Hij werd geboren op 15-7-1901 te St.-Martens-Latem en woonde er in de Moerstraat 8. zijn vader was Gustaaf. Zijn moeder was Melanie De Smet. Leon was,toen hij soldaat was, 1.66m en woog 63 kg. Dat alles (en nog meer) staat in het Militair Zakboekje en in het gezondheidsboekje. Beide waren nog Franstalig (met de gedrukte gedeelten in kleinere letter Nederlands) gedrukt en Franstalig ingevuld. Op 30-11-1922 was hij bij de Genie tot 30-11-1923. In 1929 werkte hij in “La Carrosserie Enfantine” van René De Busseré en verdiende als “Verkapper” 192 fr. voor 48 uur werk per week, d.w.z. 4fr.bruto per uur. In 1933 stond genoteerd hoeveel afgehouden werd: 48 uur = 164,15 – 29,10. Ook de loonboekjes in Deinze waren toen Franstalig, met Nederlands in kleinere letter. Voor hij soldaat werd werkte hij in Arras en moest toen een “Carte d’identité et de Circulation pour travailleurs coloniaux et étrangers” hebben van het “Ministère de l’Interieur , direction de la sureté generale” hebben in Frankrijk om te reizen tussen St.-Martens-Latem en Arras. Na zijn soldatentijd ging hij in Aubers werken, ook in Noord-Frankrijk als “manoeuvre” bij een bouwonderneming. Nadien kwam hij-waarschijnlijk 1926- bij Pericles. Leon Colpaert trouwde met Adrienne De Smet die geboren was te Petegem 25-3-1904. Hij woonde dan in Edeken te Astene. In juni 1934 stierf hij na een maand ziekte. Uit bewaarde rekeningen kennen we enkele prijzen, ook van de ziekenzorg: -een nacht waken 15 fr. -een dag werken 30fr. -een ei 0.30 fr -melk 1.25fr per liter -100 kg kolen 17.50 fr. -1 fles St-Emilion 8.50 -lijkdienst 2e klas 475 fr. in Astene -250 doodsbeeldekens bij koster-drukker Coudijzer 46.25 fr. (+18.5% taks) -doodskist bij Triphon Bekaert 125 fr. + taks (3.75) -begrafenismaaltijd bij Emile Vermaercke, Emile Clauslaan 1, 311.90fr. -Grafmaker Leonce Arnauw te Astene (graven v.h. graf) 25 fr. -rouwkledij voor de weduwe. Voor een echtgenoot droeg men een jaar en zes weken een zwarte mantel en een zwart kleed: 600 fr. aan Alice Van Hoecke kleermaakster -een grafsteen aangebracht in 1935: 550 fr. (+13.80 taksen) door Laboureur-Cornelis steenhouwerij Markt 95 te Deinze -Geneesheer: Dr. Martens, internist te Astene vroeg 250 fr. voor geneeskundige behandeling gedurende 30 dagen.
3325 :Dr. J. Goeminne assistent a.d. Rijksuniversiteit Gent woonde toen al in PetegemDeinze en vroeg 545 fr. voor de geneeskundige zorgen gedurende de hele ziektetijd. De weduwe was lid van de Vlaamsch Nationalistische Vrouwenbond- Deinze en ging regelmatig naar de Yzerbedevaart in jaren ’60-’70 met de Renaat De Rudderkaravaan DeinzeNevele-Zulte. De bedevaarders-herkenning-kaartjes zaten nog in het pak documenten dat ik over Leon Colpaert ontving. En nu maar opzoeken: gegevens over de ouders, over de kinderen, over de weduwe. Wie zoekt het op? 1991. “Welsprekende” Deinzenaars in een Oudenaardse prijskamp (1871) Toevallig gelezen in de “Gazette van Gent” van 2-3 oktober 1871 (204e jaar, nr. 233): Verslag over de “Prijskamp van uiterlijke welsprekendheid”, uitgeschreven door de toneelkundige maatschappij “Leeren Vereert” van Oudenaarde, op de zondagen 10, 17 en 24 september 1871. In het Deftig vak ( = het ernstige genre ): - Alleenspraak: 3e Prijs: dhr. Delava, van Deinze, met “De zieke jongeling”; - Tweespraak: Eervolle vermeldingen aan dhrn. Delava (sic) en Pauwels, van Deinze, met “Vader en zoon”. Boertig vak ( = het komische genre ) - Alleenspraak: 2e Prijs: dhr. Goeminne, van Deinze, met “De koperslager van Zomergem”. Prijsuitreiking op het Stadhuis van Oudenaarde op zondag 8 oktober 1871 te 11 uur. De voornaam van deze Deinzenaars wordt niet vermeld, maar we kunnen toch denken om wie het gaat. Deze drie “welsprekenden” – De Lava, Pauwels en Goeminne – waren allemaal lid van “De Vereenigde Tael- en Kunstminnaers”, onder kenspreuk “Vooruit” (= de in 1858 heropgerichte Rederijkerskamer “De Nazareenen” onder de zinspeuk “Doynze om een beter”). We vinden ze b.v. verenigd op het programma van een toneelavond in de Schouwburg van Vooruit op Kermiszondag 6 september 1873 ( zie afb.), met opvoering van “Tamboer Jannsens” van Hippoliet van Peene, blijspel in twee bedrijven. H(endrik) Goeminne 1 vertolkte de rol van trommelmeester Roffel, A(ugust) De Lava 2 was soldaat Pompoen en A(lfons) Pauwels 3 speelde de markies van Piefelberge. Na “Tamboer Janssens” werd ook nog het zangspel met ballet in één bedrijf “De Duivelsdans” opgevoerd, geschreven door Pieter Kints (lees over hem de uitvoerige bijdrage in het jongste K.G.K.-Jaarboek 2004), met muziek van de Deinzenaar Jules Seeuws. Waarna nog Kermisbal! 1. 2.
3.
Hendrik Goeminne was ook lid van het “Vlaamse Gezelschap” van Deinze (zie KOK-Jaarboek XXIX, 1962, uitvouwblad tussen blz. 104-105); in 1866-1867 was hij bestuurslid met de functie van “tuchtmeester”. Ook August De Lava was (al in 1849) lid geworden van het “Vlaams Gezelschap” (K.O.K.-Jaarboek 1962, blz. 102); in 1858-1861 en in 1865 was hij er zelfs de voorzitter van. Zie ook het K.O.K.-Kontaktblad XVIII,2 (1998), nota nr. 1629, blz. 2381, over “Het liederboek van August De Lava, tenor bij de ‘Zangliefhebbers’ van Deinze. Ook Alfons Pauwels was lid (sinds 1864) van het “Vlaams Gezelschap” (K.O.K.-Jaarboek 1962, blz. 103); in de jaren 1866-1876 was hij bestuurslid, met de functie van “ontvanger”.
Paul HUYS nr. 422
3326
1992. De Deinse vrederechter Jacques Karel Adriaen DESPREZ (soms DEPREZ, soms DUPREZ). Deze interessante figuur werd reeds dikwijls geciteerd in de Jaarboeken en de Contactbladen van de KOK/KGK. Hij verdient zeker een plaats in de galerij van bekende Deinzenaars, want hij speelde een niet te onderschatten rol in de Deinse geschiedenis, vooral dan in het juridisch aspect van die geschiedenis, waar hij tot een van de spilfiguren van het “juridisch personeel” behoorde tijdens de Franse en Hollandse Tijd. In afwachting van de publicatie van de resultaten van het aangekondigde opzoekingswerk over zijn levensloop1, is het misschien wel interessant hier even een overzicht te geven van de biografische gegevens over deze man, die reeds gepubliceerd werden. De bronnen worden bij ieder gegeven in schuinschrift bijgevoegd. °ca.1757 à 1759 DIKSMUIDE, zoon van Jacob en van Maria Antonia STEVENS R.A. Gent FondsDeinze 679, paspoorten 1800-1811; BS Deinze, overl. 1823 (zijn overl.) 1779 DEINZE Markt près l’église: woonplaats; vestiging 22MAR1780 DEINZE (bij Not. Pieter BEYENS):getuige bij verlijden akte van lening van 250 £ door Jacob BUYSSE, zoon van Jan (eigenaar van “De Spaensche Cauwe” te Zeveren) aan Mr. Domien VANDER STADT (lic. med.) JB KOK LIX (1992), pp. 340, 344 (noot 23) 1787 DEINZE Sint Jorisgilde: lid JB KOK XIII, p. 156 1787 DEINZE tot bloedens toe geslagen door Ferdinand VAN WONTERGEM, thuis met 14 dagen werkongeschiktheid JB KOK LIV, pp. 232-233 11JUL1788 DEINZE ondertekent lasterbrief tegen schepen VAN WONTERGEM JB KOK LIV, pp. 232-233 22APR1790 DEINZE Vrijwillige Burgerwacht Etat Major: lid A. CASSIMAN Gesch. Deinze, p. 232 9-11JUN1791 DEINZE ten zijnen huize: de Oostenrijkse luitenant DEFLINES slaat zijn wapens aan A. CASSIMAN Gesch. Deinze, p. 237 1791 - jr. 9 (1799) DEINZE notaris 1793 ZEVEREN baljuw De Potter en Brouckaert, Gesch. Gem. O-Vl., RI, Dl.VIII, p.13 25JUN1793 DEINZE verkrijgt paspoort: is 5 voet lang en dik, heeft blond haar en bruine ogen JB KOK LIII, p. 153; JB KGK 2005, p. 413
3327
12 Therm. 3 (30JUL1795) DEINZE “permanente”, 3e ploeg: lid A. CASSIMAN, Gesch. Deinze, p.242; JB KOK IV, p. 78 jr. 4 (1796) DEINZE Markt, huisnummer 15 (tussen pastorij en herberg “Den Hert”) woonplaats, met inwonende meid Caroline DE GRAEVE (°1772) JB KGK 2001, pp. 235 en 255 (noot 22); Kontaktblad KOK XV-6, p. 2066; Co.Bl. KGK 25e jg. N°2 (APR-MEI2005), pp. 3299-3301 jr 4 (1796) –1815 DEINZE Vredegerecht: vrederechter; Repertorium Vredegerecht Deinze (uitg. A.R.A.B.), A. VANDEN ABEELE, Gesch. Deinze, pp. 53-54; JB. KOK N°I, p. 61; JB KOK N°IV, p. 83; JB KOK LIII, p. 160; JB KOK LXIII, p.184;JB KGK 2005, p. 206, Almanach / Wegwijzer Gent 1801, p.21 Id. 1802, p. 39, Id. 1803, p. 39; Id. 1804, p. 49; Id. 1805, p. 40; Id. 1806, p. 39; Id. 1807, p. 40; Id. 1808, p. 40; Id. 1809, p. 40; Id. 1810, p. 72; Id. 1811, p. 71; Id. 1812, p. 74; Id. 1813, p. 72; Id. 1814, p. 72; en Id. 1815, p. 87 27 Germ. 4 (16APR1796) DEINZE Vredegerecht: eerste zaak Repertorium van de minuten van akten en vonnissen (uitg. A.R.A.B., Toegangen in beperkte oplage, N°44),jr. 4, N° 1 12 Therm. 3 (30JUL1795) DEINZE “permanente”, 3e ploeg: lid A. CASSIMAN, Gesch. Deinze, p.242; JB KOK IV, p. 78 jr. 4 (1796) DEINZE Markt, huisnummer 15 (tussen pastorij en herberg “Den Hert”) woonplaats, met inwonende meid Caroline DE GRAEVE (°1772) JB KGK 2001, pp. 235 en 255 (noot 22); Kontaktblad KOK XV-6, p. 2066; Co.Bl. KGK 25e jg. N°2 (APR-MEI2005), pp. 3299-3301 jr 4 (1796) –1815 DEINZE Vredegerecht: vrederechter; Repertorium Vredegerecht Deinze (uitg. A.R.A.B.), A. VANDEN ABEELE, Gesch. Deinze, pp. 53-54; JB. KOK N°I, p. 61; JB KOK N°IV, p. 83; JB KOK LIII, p. 160; JB KOK LXIII, p.184;JB KGK 2005, p. 206, Almanach / Wegwijzer Gent 1801, p.21 Id. 1802, p. 39, Id. 1803, p. 39; Id. 1804, p. 49; Id. 1805, p. 40; Id. 1806, p. 39; Id. 1807, p. 40; Id. 1808, p. 40; Id. 1809, p. 40; Id. 1810, p. 72; Id. 1811, p. 71; Id. 1812, p. 74; Id. 1813, p. 72; Id. 1814, p. 72; en Id. 1815, p. 87 27 Germ. 4 (16APR1796) DEINZE Vredegerecht: eerste zaak Repertorium van de minuten van akten en vonnissen (uitg. A.R.A.B., Toegangen in beperkte oplage, N°44),jr. 4, N° 1 x ca. jr. 5 (1796) te ??? Isabella Maria WOETS Repertorium van de minuten van de akten en vonnissen, jr. 1823, N°2144 ca. jr. 6 (1787) DEINZE °Karel Repert. van de minuten, jr. 1823, N°2144 ca. jr. 10 (1802) “ °Albert Repert. van de minuten, jr. 1823, N°2144 19 Niv. jr. 6 (8JAN1798) GENT aanstelling tot vrederechter van het Kanton Deinze (volgt mogelijks Karel DE CAIGNY op) A. CASSIMAN Gesch. Deinze, p.244 jr. 6 (1798) GENT sous-préfèt (soort arrondissementscommissaris) JB KGK 2005, p. 413 15 Niv. 7 (4JAN1799) DEINZE Kerkportaal, teruggevonden kerkschatten: stelt inventaris op A. CASSIMAN, Gesch. Deinze, p. 84; JB KOK N°IV (1936), p. 81; JB KOK LIII, p. 160 29 Fruct. 8 (16SEP1800) DEINZE, Vredegerecht, Repertorium: ondertekent het voor de eerste maal (met “vidii, juge de paix”) Repertorium van de minuten van akten en vonnissen, jr. 8, na N°324 12 Vent. 11 (3MAR1803) PETEGEM / D. Hostelrie “De Fonteyne”: doet openbare verkoop van het huis van de pastoor van Astene Co.Bl. KGK 19e jg. N°3 (MEI 1999), p. 2521 13 Brum. 12 (5NOV1803) DEINZE verkrijgt paspoort voor partout en la République; is 1,504 m. lang; heeft een ovaal aangezicht met kastanjebruin haar en wenkbrauwen, kastanjebruine ogen, goed gevormde neus, gemiddelde mond R.A. Gent Fonds Deinze 679, paspoorten 1800-1811 ca. jr. 14 (1805) DEINZE geschilderd portret (van A. Desprez, vrederechter) Deinze) als 25jarigeman door een anonymus (mogelijks Pieter Jan CRAS, de oom van Karel PICQUE) JB KOK I, p. 89: Co.Bl. KGK 25e jg., N°2 (APR-JUN2005), pp. 3296 en 3299-3302
3328 1806-1815 DEINZE documenten over lijkschouwingen: komt er in voor Leiestam 6e jg., N°2 (APR1998), p. 228 1810 DEINZE Commissie voor de viering van het huwelijk van Napoleon: lid JB KOK IV (1936), p. 86 1815-1822 DEINZE Vredegerecht: vrederechter (greffier: Ch. REYNIAC) Almanach / Wegwijzer Gent 1816, p. 89; Id. 1817, p. 92; Id. 1818, p. 81; Id. 1819, p. 88; Id. 1820, p. 70; Id. 1821, p. 70; Id. 1822, p. 81; en Id. 1823, p. 85; Ko.Bl. KOK IX-5, p. 1150 1815-1822 DEINZE documenten over lijkschouwingen: komt er in voor Leiestam 6e jg., N°2 (APR1998), p. 228 1818-1823 DEINZE Regeringsraad: lid (presentiegeld: 100 Gld./jr.) Ko.Bl. KOK IX-5, p. 1150; Almanach/Wegwijzer 1819, p.70; Id., 1820, p. 52; Id. 1821, p. 52; Id. 1822, p. 62; Id. 1823, p.64; en Id. 1824, p. 65 10OCT1821 DEINZE Herberg “Leopoldus”: ziet toe op openbare verkoop JB KGK 2001, pp. 235 en 255 (noot 22) 1822 DEINZE Maetschappij van Weldadigheyd: lid A. CASSIMAN, Gesch. Deinze, p. 232 vr. 1823 DEINZE: + echtg.BS Deinze, overl. 1823 (overlijden van J. K. A. Desprez) 7JAN1823 DEINZE Vredegerecht, Repertorium: ondertekent het voor de laatste maal (met “gearreteert door ons Vrederechter”) Repertorium van de minuten van akten en vonnissen, 1923, na N°2088 1823 DEINZE Kortrijkstraat 259 woonplaats Leiest. 6e jg. N°2, p. 228 +9APR1823 DEINZE, Kortrijkstraat 259 BS Deinze, overl. 1823 [1823 DEINZE Vredegerecht: als vrederechter opgevolgd door Ch. REYNIAC JB KGK 2005, p. 206] [17APR1823 DEINZE Vredegerecht: familieraad met aanstelling van zoon Karel (“schreyver”) tot voogd en August VAN EECKHOUTTE tot toeziende voogd over minderjarige zoon Albert Repertorium van de minuten van akten en vonnissen, 1823, N°2144 [10NOV1933 DEINZE Museum verwerft zijn portret van ca. jr. 14 (1805) door schenking van MM. Astère en Léon GEVAERT JB KOK I, pp.60-61, 63, noot 5 en p. 89, Co.Bl. KGK, 25e jg. N°2 (APR-JUN2005), p. 3299-3300]1 [1960 DEINZE Markt woonhuis van 1779 - jr. 4 (1796) is een winkel van gleiswerk “In den gouden Bol” KoBl. KOK XV-6, p. 2066] René DE CLERCQ 1.
Paul HUYS, Een portret van de Deinse vrederechter Jacques Desprez (1805) in het Museum van Deinze, in KGK-Contactblad 2005/2, nr. 1982, pp. 3299-3301.
3329 OPEN MONUMENTENDAG 11 SEPTEMBER 2005 Inleiding In tegenstelling tot vorige jaren wordt ervoor geopteerd om slechts één dorp op het vlak van monumenten en landschappen onder de loupe te nemen. Het oog van de organisatie is op Astene gevallen omdat we er enkele echte topmonumenten kunnen afwisselen met kleinere, maar daarom niet minder interessante, lokale monumenten. Het centrale thema is “hout” in al zijn aspecten. De derde keer al dat een materiaalsoort als onderwerp wordt uitgekozen. Met hout als natuurlijk element zitten we gebeiteld in Astene, want rond Astenedreef wordt op termijn het stadsbos uitgebouwd. Hout wordt in zijn oorsprong als boom bekeken, zowel in bos als park als naar soort. De omgeving wordt niet vergeten en de onbekende duinen zijn zeker een landschapsfijnproeverij. Als materiaalsoort wordt hout door de eeuwen heen in dakkappen, karren en scheepsbouw gebruikt om uiteindelijk in recente tijden vervangen te worden door andere materiaalsoorten. Grote namen als Joos Vijdt, Henry van de Velde, George Minne en Emiel Claus passeren de revue om de monumenten te bevolken met mensen. Traditiegetrouw wordt het weer een mix van landschap en monument waarbij het geheel primeert boven het individuele, maar wel met enkele grote monumenten op de lijst. Om u wegwijs te maken in de veelheid van indrukken en informatie kunt u rekenen op de deskundige hulp van de leraars en leerlingen van het Koninklijk Atheneum Erasmus Deinze. Het hele gebeuren krijgt extra diepgang en leven door een waaier van randactiviteiten en minitentoonstellingen die het thema verder uitspitten. Jan Vermeulen schepen voor cultuur
Luc Bauters coördinator OMD-Deinze
Domein De Ceder Het vakantiecentrum De Ceder bevindt zich op de plaats van het voormalige kasteel van Astene dat in 1981 de plaats moest ruimen voor de huidige gebouwen. Het dankt zijn naam aan een reusachtige ceder in het park. In de nieuwbouw is een mooi voorbeeld van een gelamineerd houten gebinte verwerkt, een zogenaamd scharnier-spantsysteem. In de tuin bevindt zich nog een op 17 oktober 1995 beschermde ijskelder (ca. 1860). Randactiviteiten 1. Houten nestkastjes: De Jeugdbond voor Natuurstudie en Milieubescherming verzorgt een presentatie over vogels en exposeert enkele types van nestkastjes 2. Hout en archeologie: De intergemeentelijke Kale Leie Archeologische Dienst (KLAD) verzorgt een tentoonstelling rond dendrochronologie en hout in de archeologie 3. Stadsbos rond Astenedreef: De plannen voor de uitbouw van een stadsbos, aansluitend op de bestaande bossen rond Astenedreef, worden toegelicht. (stedelijke Milieudienst) 4. Schilderijen van Albert Saverijs en Albert Claeys: De schilderijen ‘De vier jaargetijden’, waarop diverse landschappen seizoensgewijs zijn afgebeeld. 5. Tentoonstelling met kunstwerken uit cederhout. (S.A.S.K.) Hoeve Breeschoot De huidige gebouwen van deze hoeve met walgracht (oudste vermelding: 1390) gaan mogelijk terug tot de 16de eeuw. Vooral het woonhuis verdient de aandacht, met name om de zeldzame restanten van een versteende vakwerkbouw. In de erfgevel herkent men, zowel links als rechts van het vernieuwde centrale gedeelte, nog de houten wandplaatschoren (balken). Eertijds werd de ruimte tussen de balken opgevuld met rijshout dat met leem werd bestreken.
3330 In recentere tijden werd de leem vervangen door baksteen. Zelfs de ankerbalken steken nog naar buiten en zijn via de pen-gat-verbindingen gefixeerd. Zij lopen binnenin door als moerbalk die ondersteund wordt door korbelen. Als monument beschermd op 17 oktober 1995. Hoeve Nieuw goed te Parijs Deze boerderij vormt een goed bewaard voorbeeld van een hoeve met walgracht. Volgens de overlevering zou ze begin 17de eeuw afgesplitst zijn van het Oud Goed te Parijs, alhoewel dergelijke hoeves normaal gezien ontstaan in de late middeleeuwen. In ieder geval dateren het woonhuis en de schuur uit dezelfde periode. Het woonhuis heeft nog een balkenzoldering en haard. Maar het is vooral de imposante schuur die de aandacht trekt omwille van zijn uitzonderlijke dakkap. Helaas van buitenaf niet te zien, vertoont het dakgebinte gordingen, steunend op een gebintbalk, met stijlen op standvinken en geschoord door korbelen. De balken zijn van teltekens voorzien ten behoeve van hun juiste plaatsing. Oorspronkelijk was de schuur waarschijnlijk in vakwerk opgetrokken om in de 18de eeuw vervangen te worden door baksteen. Gampelaerehoeve Dit oude goed (met Germaans "laere"-toponiem) heeft nog een herkenbare opperhofneerhofstructuur: het neerhof op de bestaande boerderij en het verdwenen opperhof binnen een nu gevulde cirkelvormige omwalling. Zonder twijfel stond deze hoeve mee in voor de laat-middeleeuwse ontginning van de omgeving. In de 15de eeuw was de hoeve eigendom van Joos Vijdt, opdrachtgever van het 'Lam Gods'. Het belang van de site werd in de 18de eeuw benadrukt door de aanleg van dreven in drie windrichtingen. De actuele gebouwen (eind 19de eeuw) zijn in een U-vorm rondom het erf geschikt en staan los van elkaar. De schuur heeft een eenvoudig houten dakgebinte van het Vlaamse type met spanbenen, bij elkaar gehouden door hanen- en moerbalken, waarop de gordingen zijn aangebracht. Centraal op het erf staat een oude houten boerenkar met kenmerkende houten wielen, een treffende illustratie hoe hout niet alleen voor de huizenbouw werd aangewend. De buitenste walgracht is nog zeer goed bewaard. * Als monument beschermd op 17 oktober 1995. Randactiviteiten 6. Demonstratie schrijnwerk voor dakkapconstructies, zoals pen- en gatverbindingen e.d. (K.A. Erasmus Deinze) 7. Diverse inlandse houtsoorten en hun toepassingen worden tentoongesteld en toegelicht (Lagae hout n.v.) Astenedreef Deze sinds 17 oktober 1995 als monument beschermde dubbele lindedreef, vormt de verbinding tussen twee belangrijke historische sites: het Goed te Gampelaere en het voormalige kasteel van Astene. Ze is beplant met grootbladige of zomerlinde en is 780 m lang. Haar uniformiteit en majestueus karakter in het landschap, gecombineerd met het ontbreken van verharding, bezorgt haar een ongerept karakter. In de plannen voor de aanleg van een stadsbos neemt Astenedreef een centrale plaats in. Park Villa De Biscop In het park en bos, van de tot de familie De Biscop behorende villa, zijn nog merkwaardige relicten te zien van de landduinen die dit deel van Astene kenmerkten. De landduinen vormen een typisch onderdeel van het Leielandschap waarvan de meer gekende voorbeelden zich te Deurle en Sint-Martens-Latem bevinden. In Astene strekten de duinen zich vroeger uit tot aan
3331 de Leie. Voor hun ontstaan moeten we een eind terug in de tijd, op het einde van de laatste ijstijd. Toen was de Vlaamse Vallei al grotendeels opgevuld en kreeg het huidige landschap zijn basisvorm. Tijdens het jonge Dryas (8900 tot 8300 jaar geleden), bliezen de overheersende west-zuidwestenwinden zand over onze gewesten en vormden zo langgerekte ruggen. In de laatste periode van de ijstijd die daar op volgde, het Boreaal, werden de droogste gedeelten van die stuifzandruggen opnieuw verstoven tot wat wij nu kennen als landduinen. Door hun uitgesproken reliëf en hun zeer droge bodemgesteldheid waren deze gronden minder geschikt voor landbouw. De mens gebruikte ze dan ook liever als productieplaats voor energie en bouwmateriaal, m.a.w. als bos voor de houtvoorziening. Het resterende bos is nog een herinnering aan de vroegere bebossing die eertijds dit onvruchtbare landschap tooide en illustreert de economische waarde van hout. In de vorige eeuw zijn de duinen grotendeels afgegraven voor zandwinning voor de bouw, geëffend om fabrieken op te richten (o.a. Versele) of afgevlakt voor de landbouw (nieuw kerkhof). Randactiviteit 8. Grondboring door Prof. Morgan De Dapper als illustratie bij de wording van het landschap, meer bepaald het fenomeen van de rivierduinen. Huis ’t Kleen Werkent Kasteel Langsheen de steenweg van Kortrijk naar Gent bouwt men in het begin van de 20ste eeuw allerhande statige burgerwoningen. Dit alleenstaand, groot burgerhuis is kenmerkend voor die bouwperiode (1929). Het meest opvallende element zijn de vier witstenen beelden in het ruime toegangsportaal. Ze zijn van de hand van Antoon Van Parijs, een belangrijk Deins beeldhouwer. ’t Sas van Astene Rond 1860 werd ter hoogte van Astene een grote bocht (meander) in de Leie afgesneden en werd aldus "Vosselareput" gecreëerd. Op het nieuw gekanaliseerde stuk legde men een stuw en sluis aan. De houten schotbalken zijn verdwenen maar de houten sluisdeuren zijn bewaard. Het zijn zogenaamde puntdeuren met een diagonale beplanking, drukschoren, kruisversterking en houten ophaalkleppen. Via een tandrad en gebogen heugelstang kunnen ze nog steeds opendraaien. De oorspronkelijke houten ophaalbrug is vervangen door een Tvormige ijzeren exemplaar. Het brugdek is van metaal met een houten bevloering. * Als monument en dorpszicht beschermd op 9 november 1994. Randactiviteiten 9. Aan de kade liggen twee historische tjalken (boten) met rechtstaande mast en een houten sloep. 10. Tentoonstelling van aquarellen met Astense landschappen. 11. Een sculpteur van boegbeelden aan het werk. Ook tentoonstelling van scheepsmaquettes. 11. Houten sluisdeuren in werking 13. Demonstratie houtgravure. Villa Zonneschijn Deze villa uit het begin van de 19de eeuw werd aangepast ten behoeve van de befaamde kunstschilder Emiel Claus, die er woonde en werkte. Op zijn inspiratiebron bij uitstek, de Leie, had hij langs de achterzijde van zijn atelier een uitstekend uitzicht. Claus is herbegraven in de tuin onder een marmeren beeldhouwwerk van de hand van George Minne. Het landhuis heeft een gemarkeerde inkomdeur, geflankeerd door Toscaanse zuilen, die door 19de-eeuwse
3332 houten blindluiken kan worden afgedekt. In de tuin bevinden zich een kleine ijskelder, enkele merkwaardige bomen en het restant van een ommuurde moestuin. Voormalige polikliniek van Dr. Martens Dr. Adriaan Martens (1885-1968), specialist inwendige ziekten en dieetleer, liet in 1932 door Henry van de Velde (1863-1957) een polikliniek optrekken. Ze is gebouwd in de stijl van de Nieuwe Zakelijkheid tijdens de zogenaamde tweede Belgische periode van de befaamde architect. Dr. Martens wou leef- en werkplaats duidelijk gescheiden houden en liet ze daarom aan weerszijden van de weg van Kortrijk naar Gent optrekken. De polikliniek is één van de eerste en enige privé-klinieken uit die tijd. Onder een plat dak, afgezet met keramiektegels, telt het gebouw één bouwlaag in een L-vormig grondplan. Het is opgetrokken in okerkleurige baksteen met accenten in beton, o.a. het luifeltje voor de fietsenstalling. Voor de vensterkozijnen koos de architect voor staal en een horizontale indeling i.p.v. voor het gebruikelijke hout en een meer verticale indeling. De vroegere indeling, het belangrijkste meubilair en zelfs details als deurklinken en schakelaars zijn door de huidige bewoners behouden. Ook de twee ijzeren tuinhekken zijn door van de Velde ontworpen. Als monument beschermd op 5 oktober 1994. Villa Landing De villa dankt zijn naam aan de gelijknamige verzenbundel van Wies Moens (1898-1982). Het was de woning van dr. Adriaan Martens en eveneens een ontwerp (1934) van Henry van de Velde in Nieuwe Zakelijkheid. De architect beoogde een contrast tussen de witte, gecementeerde muurvlakken en de aflijnende stroken in baksteen en beton en de overkragende kroonlijst. De horizontale gerichtheid, het ritme van de afgeronde volumes, de grote muuropeningen en de verspringende daken (nu verstoord door een glazen erker) kenmerken het gebouw. De tuin is in dezelfde stijl aangelegd door tuinarchitect G. Wachtelaar met beelden van George Minne, maar heeft ook talrijke wijzigingen ondergaan. Praktische informatie 1. Voor de bewegwijzerde fietstocht van ± 11 km (duurtijd zowat 2 uur – gidsbeurten inbegrepen) geldt een vrije start tussen 10 en 17 uur (gidsbeurten tot 18.00 uur). 2. Er zijn 4 stopplaatsen (Gampelaerehoeve, ’t Sas van Astene, Villa Zonneschijn en voormalige polikliniek van Dr. Martens) waarbij er een gegidste wandeling voorzien is die aanvangt naargelang het aantal bezoekers. 3. De leerlingen van het Koninklijk Atheneum Erasmus Deinze (richting “Toerisme en Onthaal”, aangevuld met leerlingen van de richting Wetenschappen) staan in voor het onthaal en het gidsen. 4. Een hulppost van het Rode Kruis Deinze staat doorlopend ter beschikking aan het centraal infopunt, nl. Domein De Ceder (GSM-nummer: 0473/619 055). 5. Aan het startpunt (Domein De Ceder) is er de mogelijkheid om een fiets te huren (2 euro). 6. Voor alle O.M.D.-inlichtingen kan u vandaag terecht op het centraal infopunt, Domein De Ceder, Parijsestraat 34 én op de bijkomende infopunten (Gampelaerehoeve in de Gampelaeredreef 27, ’t Sas van Astene in de Hellestraat 20, Villa Zonneschijn in de Emiel Clauslaan 101 en de voormalige polikliniek van Dr. Martens in de Emiel Clauslaan 136) of op het GSM-nummer 0478/522.497. 7. EXTRA: In Deinze-centrum staat van 16 tot 17 uur een OMD-beiaard-concert geprogrammeerd. Opendeur in de beiaardkamer (toren O.-L.-Vrouwekerk) tijdens het concert. Ook het Museum van Deinze en de Leiestreek (Lucien Matthyslaan) is traditiegetrouw op OMD gratis toegankelijk. Openingstijden: 10 - 12 uur en 14 - 17 uur.
3333 1993. De schoolstrijd 1879: De katholieke schoolbeweging in de dorpen rond Deinze In een vorige bijdrage (KGK-Contactblad, XXI, 6 van dec. 2001, pp. 2850-2851, nr. 1831) hebben we in het kort de achtergrond geschetst van de schoolstrijd van 1879 en hoe die zich in Deinze en Petegem manifesteerde, o.m. door de oprichting van een dekenaal comité van de “Katholieke Schoolbeweging”. Hier volgen nu enkele bijzonderheden over de (oprichting van ) katholieke scholen in enkele dorpen rond Deinze in 1879-80. Onze bron is opnieuw het blad “De Godsdienstige Week” (Jaargangen XII, 1879-80, en XIII, 1880-81), waarvan een ex. aanwezig is in de Gentse Universiteitsbibliotheek (nr. G.9833). We groeperen de daaruit geciteerde teksten per dorp, en verder chronologisch. Astene Astene. Verledene week was hier als eene aaneenschakeling van feesten. Den Dinsdag was het de prijsdeeling aan de 250 kinderen der Zondagsschool. Na de Mis (…) ving de uitreiking der prijzen aan, die uit kostelijke kleedingstukken bestonden (*). Bij de plechtigheid waren tegenwoordig de weledele familie de Kerchove de Denterghem, verscheidene Heeren geestelijken (…), enz. Donderdag geschiedde de inwijding der christene scholen. ’s Avonds te vooren en van des morgends vroeg werd het feest door het gelui der klok en het geschut van het kanon aangekondigd; ook ontbrak het aan geene parochianen, bijzonderlijk ouders, de 180 kinderen vergezellende, die stoetsgewijze naar de kerk werden geleid. (…) De blijdschap beschrijven der ouders, die na de inwijding toegelaten werden om de nieuwe lokalen te bezichtigen, ware onmogelijk. (XII,27 van 31.10.1879, p. 212) (*) Vergelijkbare “prijsdeling” (van boeken en goede kledingstukken) op dond. 01.12.1881 aan “meer dan 300 kinderen van de Zondagsschool” wordt vermeld in “De Godsdienstige Week van Vlaanderen”, XIV, 32 van 09.12.1881. Meigem Meigem. De E. Heer Eeuwaert, pastoor aldaar, heeft met zijne achtbare zuster eenen grond gekocht, schoon gelegen, niet ver van de kerk, op de gezondste plaats van de parochie Meigem, om er te hunnen koste eene christelijke vrije school op te bouwen, alsook een huis voor den meester. De overblijvende onbebouwde grond zal dienen tot hof. De toekomende week zal men aan het bouwen beginnen om het te voltrekken voor het einde der maand September. (XII,16 van 14.08.1879, p. 124) Meigem. De katholieke vrije school is geopend; al de kinderen gaan er naar toe; de geuzenschool heeft er niet één. (XII,25 van 17.10.1879, p. 196) Meigem. Zoals men weet heeft de geuzenschool wel eenen meester, doch niet eenen enkelen leerling. Dat de geuzen daar fel kwaad om zijn, dit lijdt geen twijfel: Maandag laatst hebben zij zich ’s nachts, natuurlijk in de duisternis, willen wreken tegen de nieuw opgebouwde school; zij hebben de ruiten met steenen aan stukken geslagen en verders aan deuren en vensters schade toegebracht. Men zoekt de daders ieverig op. (XII,27 van 31.10.1879, p. 212) Sint-Maria-Leerne Sint-Maria-Leerne. De Heer Baron ‘t Kint de Roodenbeke, senator, gaat eene meisjesschool bouwen welke zal dienen voor deze parochie en voor S. Martens Leerne. De jongens zullen naar de vrije school dezer laatste gemeente gaan. (XII,24 van 10.10.1879, p. 188) Sint-Martens-Leerne Sint-Martens-Leerne. Donderdag 30 October heeft de inhuldiging en zegening der vrije katholieke school plaats gehad. Om 9 ure werd eene zeer plechtige Mis, ter eere van God den H. Geest gezongen, door de Eerw. Heeren Pastoors van Maria-Leerne, Deurle en Baarle. De kerk was proppensvol. Na het evangelie beklom de E.H. Pastoor Goethals den predikstoel en hield eene zielroerende
aanspraak tot de vergadering. Na de Mis vormde zich de stoet; ruim 150 kinderen, hunne ouders en al degenen die de Mis hadden bijgewoond, begaven zich langs het dorp, dat gansch en geheel (op eene uitzondering na: de officiëele school) schoon bekroond en bevlagd was, naar het prachtig lokaal der nieuwe vrije school, alwaar de indrukmakende inwijding, volgens de heilige kerkgebruiken, werd gedaan. Een ieder was diep verheugd en sprak den lof der edelmoedige familie van Crombrugghe, aan wie men de school te danken heeft. (XII,28 van 07.11.1879, p. 220-221)
3334 Vinkt Vinkt. De goede zaak van het vrij en katholiek onderwijs is daar zeker verzekerd. Voortreffelijke zalen zijn reeds bereid en men is nu vlijtig bezig met het maken der meubelen voor de scholen. Na de vacantie zullen de klassen geopend worden en alles doet voorzien dat zij vol leerlingen zullen zijn. (XII,16 van 14.08.1879, p. 123) Vinkt. Reeds sedert twee jaar heeft onze parochie eene wel ingerichte meisjesschool, bestuurd door de Zusters, en waar het onderwijs gegeven wordt aan talrijke kinderen, niet alleen der parochie, maar ook der omliggende gemeenten. Binnen kort zal er eene jongensschool opgericht worden; van nu af is zij reeds voorzien van alle schoolbehoeften. (XII,17 van 22.08.1879, p. 136) Vinkt. Men schrijft van 15 September. Zondag namiddag heeft er alhier eene meeting plaats gehad in de ruime zaal der meisjesschool. Er is gehandeld over de nieuwe wet op het lager onderwijs. Meer dan 700 personen waren tegenwoordig. Twee sprekers hebben het woord gevoerd: de Heeren Julianus De Vos, van Brugge, en Herman De Baets, van Gent. Beiden bekwamen eenen allerbesten uitslag. Den 22 dezer worden er katholieke scholen, zoo voor jongens als voor meisjes, geopend. (XII,21 van 19.09.1879, p. 164) Wontergem Wontergem. In October zal aldaar het geuzenonderwijs de genadeslag toegebracht worden. Op eenen grond, edelmoedig geschonken door eene weldoenster, zal een lokaal oprijzen grooter dan de gemeenteschool. Zondag laatst heeft eene meeting plaats gehad in de opene lucht. Het woord werd voor eene talrijke menigte gevoerd door den E.H. Verschueren, onderpastoor van Deinze, en den Heer Juliaan De Vos van Brugge. Beide sprekers hebben zich op meesterlijke wijze van hunne taak gekweten en de aanwezigen overtuigd dat zij hunne kinderen aan geene geuzenhanden mogen toevertrouwen. (XII,21 van 19.09.1879, p. 163) Wontergem. Dinsdag, 14 dezer, is aldaar de vrije katholieke school geopend. Ten 8 ½ ure wierd eene solemneele Mis van den H. Geest gezongen na dewelke de wijding van het nieuw schoollokaal plaats had; daarna wierd de school geopend en van den eersten dag telde zij reeds zeventig leerlingen, niettegenstaande al de pogingen der geuzen die er nog een tiental blijven behouden. (XII, 25 van 17.10.1879, p. 197) Zeveren Zeveren. Men schrijft ons uit Zeveren. Het is bij ons den 6 dezer volle feest geweest. Het was de inwijding der katholieke school, zoo lang verwacht van de Parochianen. Ten 9 ure had eene plechtige mis plaats ter ere van God den H. Geest, waarin de ouders met hun kinderen en talrijke andere parochianen tegenwoordig waren. Onder de Mis deed de Z.E. Heer Deken van Deinze een treffend Sermoen, in hetwelk hij het katholiek onderwijs tegen het zoo gezegd onzijdige verdedigde en de ouders hunne plichten wegens de christelijke opvoeding der kinderen school voor oogen legde. Na de Mis begaf men zich processiegewijs en onder het zingen van lofzangen naar de school, die als een meesterstuk mag genoemd worden, en vervaardigd werd door den kundigen bouwmeester Ch. Mortier van Ruiselede. De Z.E. Heer Deken verrichtte alsdan de plechtige zegening en wekte de kinders nog eens op tot leerzaamheid en godvruchtigheid. Bij het terugkeeren naar de kerk zong men eenen lofzang ter eere van den H. Amandus, die de patroon is der parochie en aan wien de katholieke school is toegewijd. De plechtigheid eindigde door het plechtige dankgebed te Deum. Ouders en kinderen waren om te meest verheugd en dankten allen den Heer over het bezit eener katholieke school. P.S. De katholieke school telt 63 kinderen, de liberale 30. Maar men mag verwachten dat in ’t kort nog verscheidene kinderen deze laatste school zullen verlaten. (XIII,32 van 10.12.1880)
De katholieke schoolbeweging (Kantons Nevele en Zomergem) Ziehier eene welsprekende statistiek over de uitslagen der wet-Van Humbeek in onze provincie. Het is de vergelijkende staat van het bijwonen der gemeentescholen in de kantons Nevele en Zomergem, gedurende de maanden October 1878 en 1879.
3335 Kath. School Gem. school Aalter Bellem Hansbeke Landegem Lootenhulle Lovendegem Meerendree Meigem Nevele Poesele Poeke Ronsele Ursel Zomergem
611 235 142 156 178 226 137 135 153 83 53 70 116 253
97 0 0 2 29 7 23 0 25 3 0 0 5 9
2548
200
De 9 aangenomene meisjesscholen werden in 1878 bijgewoond door 1367 leerlingen. Al deze scholen hebben van de adoptie (= statuut van “aangenomen” school) afgezien. (XII,30 van 21.11.1879) Ook over een aantal Deinse buurgemeenten zijn in “De Godsdienstige Week” enkele berichten te vinden, o.m. over Deurle (XII,17, p. 157; 22.08.79), Kruishoutem (XII,12, p. 115, 18.07.79; XIII,2, p. 12, 14.05.80), Landegem (XII,17, p. 139, 22.08.79; XII,24, p. 196, 10.10.79; XII,25, p. 204, 17.10.79), Machelen (XII,28, p. 220, 07.11.79), Nazareth (XII,12, p. 100, 18.07.79), Nevele (XII,17, p. 148, 22.08.79 ; XII,22, p. 181, 26.09.79), Olsene (XII, 22, p. 178, 26.09.79) Zulte (XII,23, p. 180, 03.10.79; XII,31, 28.11.79) en nog andere: Aalter, Bellem, Hansbeke, Lotenhulle, Poeke, enz. Paul HUYS nr. 423 1994. Signalementen Psychogenealogie In het jongste nummer van Vlaamse stam (jg. 41, juli-augustus 2005, pp. 289-388) publiceert KGK-lid Dr.med. René DECLERCQ een uitgebreide studie over psychogenealogie. Al wie zich interesseert aan familiekunde en familiegeschiedenis vindt hier een bijzonder interessante kijk op de psychische beïnvloeding door de generaties heen. De Geyter Dirk Van Duyse, ondervoorzitter van de Hertogelijke Heemkundige Kring Het Land van Beveren vzw meldt ons de publicatie van Roger VANWYNSBERGE, ‘Eer de tijd ons inhaalt: Fauquembergues mei 1940’, uitg. Land van Beveren, 2005, 157pp. In dit gedenkboek worden de lotgevallen verhaald van een groep jonge Beverenaars, die na de Duitse inval het bevel van de Belgische overheid opvolgden om zich te begeven naar verzamelplaatsen in West-Vlaanderen of Noord-Frankrijk. Op 21 mei 1940 werd de groep in het Noordfranse dorp Fauquembergues door Duitse vliegtuigen bestookt en lieten 8 jonge Beverenaars er het leven.
3336 Jozef De Geyter ‘uit Deinze’ vergezelde de groep uit Beveren. Het is ook de reden waarom deze informatie ons toegestuurd werd. Er werd nog aan toegevoegd dat Jozef de broer was van ‘onderpastoor Jules De Geyter’. Bij nazicht blijkt priester Jules De Geyter geboren te Grammene op 7-02-1910 en momenteel pastooremeritus van Opbrakel. Indien er interesse bestaat voor dit gedenkboek: het kan bekomen worden door storting van € 20,50 (verzending inclusief) op rekening 415-3035931-40 van de H.H.K.Het Land van Beveren vzw, met vermelding “Fauquembergues”. Willem I te Deinze In het werk van Rolf FALTER, 1830. De scheiding van Nederland, België en Luxemburg, Lannoo, 2005, 350pp. las KGK-lid Marc Van Praet een passage over een bezoek van Willem I, koning der Nederlanden, aan Deinze in 1829. Hij vroeg zich af of deze gebeurtenis bekend was. Jawel, in de Geschiedenis van Deinze, deel II, p. 17 vermeldt prof. em. dr. R. Van Eenoo deze gebeurtenis en verwijst hierbij naar het onuitgegeven handschrift van de Geschiedenis van Deinze van Leonard LAGRANGE. Rolf Falter schetst in zijn boek (p. 11 e.v.) de rondreis die Willem in 1829 ondernam in zijn zuidelijke provincies. “De reiziger (=Willem I) onderhield vijf weken lang, met enkele onderbrekingen, een hels tempo. Vaak begon de dag voor zonsopgang, en zelden eindigde hij voor tien uur ’s avonds. De agenda zat telkens boordevol ontvangsten, toespraken van lokale notabelen, bezichtigingen van militaire versterkingen, openbare werken of nieuwe fabrieken, ,bezoeken aan scholen, schutterijen en stadhuizen, banketten, recepties en informele contacten. En als de koning dan toch een paar uur vrij had, dan gebruikte hij die om achterstallige officiële papieren, die koeriers hem onderweg brachten, door te nemen en te ondertekenen….Tussen 26 mei en 5 juni voerde de reis via Mechelen en Lier naar Antwerpen, vandaar met de boot naar Vlissingen en Terneuzen en zo naar Gent, verder naar Deinze, Tielt en Brugge, naar Oostende, Torhout, Ieper en Kortrijk, om daarna via Oudenaarde, Geraardsbergen, Aalst en Dendermonde terug te keren naar Brussel. Van 11 juni tot 17 juni ging het via Edingen, Ath, Doornik, Mons, Binche Thuin, Charleroi, Namen? Marche-lesDames, Andenne en Waterloo terug naar Brussel. Ten slotte volgde tussen 22 en 29 juni een rondreis door Limburg, Luik en Noord-Brabant, via Sint-Truiden, Luik, Verviers, Maastricht, Tongeren, Hasselt, Eindhoven, ’s Hertogenbosch, Tilburg, Turnhout, Herentals, Diest en terug naar Brussel”. Op pp. 397-400 van zijn manuscript beschrijft Leonard Lagrange de “Inkoomste van Koning Willem den 1sten Prins van Oranje Nassau, grooten Hertog van Luxemburg en de Vereenigde Nederlanden, binnen de stad Deynze den 18.juny 1829”. De datum stemt niet precies overeen met de gegevens van Falter, maar het verhaal zelf is een smakelijk brokske reportage, neergeschreven in de volkstaal van toen: [p. 397]“ Koning Willem wierd eens aenzogt door zyne Ministers en Gouverneurs, om eens onze twee Vlaenders te door reyzen: daar voor was hy niet nieuwsgierig om de groote murmureéring van het volk, nogtans liet hy hem overhaelen door hen preutelen: Sire, zeijden zy, gy zult hy zien hoe het volk is zoo gy verder in het land komt, zoo sprakken de vossen, en den Gouverneur zond mannen vooruyt, aen de Borgemeesters van de plaetzen alwaer dezen Vorst moest passeeren om dat zy hunne huyzen wel zouden vercieren met oragiën linten ende vleggen die zy zelve mede bragten, gelyk wy te Deynze wel van berigt zyn, en te leeren op zyn weg en nog ander plaetszen leydende naer Deynze toe wierd hy gestroop, en daer over was hy zeer verwonderd!zeggende was is dat noey: Wel sire ! dat is een oud gebruykt welke deze
3337 landslieden voor gedachtenis houd, wanneer er eenen Prins of Vorst passeerd, en daer mede wierd hy verwillekomt. [p. 398] Eenige jongelingen van Deynze waren al wandelen naer Bachte gegaen met een voordagt van den Koning aldaer beter konnen zien als te Deynze peyzende van met hem alstillewens alzoo naer Deynze te komen; maer vlogt daer zoo geweldig voorby dat zy nauwelyks menschen konden kennen, met daer neffens eenen grooten Genschen aenhang fabrikanten ect. Al te peerde in gelyke costume: een weerlicht was huns gelykte; en stonden daer zoo verbaest te zien met gevouwen armen, dat zy niet wisten wat er van maeken: komende haestig naer Deynze geloopen schier den aedem afgesneden, en daer komende was Koning Willem weg: een haerdig vooruytzigt, voor deze jongelingen, en in dien tusschen tyd hadden er al groote desorders geweest. Den Gouverneur van Doorn onzer Provintie had het gedagt van naer het oud stad huys te reyden, en in volle vlugt zynde verongelukte zig bynae in de gespannen reepen welk vastgemaekt waren aen de geplante sperrekens die geheel den weg van het stadhuys had afgesneeden, door het toedoen der twistdryvers van St.Martens parochie binnen de stad Deynze; en dit uyt jalousie om dat Koning willem al hen kant niet was binnen gekomen. Deze waren de Heeren Barree ontvanger van het Enregistrement, Chles Goeminne secretaris, en van den Poel Postmeester, den Gouverneur met den Koning en geheel den staf, bevond zig daer alleen tusschen sperren en reepen, en niemand der Stads bediende was daer ontrent; ter oorzaek dat er eene aenvaerdig van Kies bitteljens plaets had van het Kanton Deynze voor eenen Senateur of anderen bedienden der Staeten, welk Mynheer van der Piete voorschepenen met zyne geveynsde vriendschap, zulk wel vvor zien had, en voorgesteld tot eeuwige confuse van Claes Borgemeester dien sul. [p. 399] sul dien hem altyd het netjen over het hoofd heeft laeten steeken door zyne goedaerdigheyd. Indien tusschen tyd de eerste aenspraek die Koning Willem had was eene arm vrouw, bieden hem eene petie aen met eenen knien val voor gratie van haren zoon welken zy gevangen doen hetten had in hare zattigheyd, voor haer te slaen zoo zy gemeend had, door het toe doen van Sophie Pauw… Zy Excel.. Den Gouverneur vroeg naer Mynheer Vander Piete, en die daer niet was, was hy, en op een twee dry kwaem alles toegeloopen; Borgemeest, schepenen Raedsheeren, Secretaris Garde Champêtres, Maréchaussée, ontvangers met hen garden en drayers, en de jonge jeuge paix Rainnac met zyn slinger beenen, en zynen dikken buyk, liep daer ook alroepende waer is den Koning, waer is den Koning gelyk den Borgemeester dede, en Mynheer van der Piete kwaem daer ook aen geloopen met de dood op den nek, gelyk al de andere en wilden alzoo den Kining met hen redekaevelingen gaen verwillekomen en gelyk wenschen met eene lange regeering maer niemand van ons konde een eynkel woord verstaen, van al het geene zy vertelden, nogtans Mynheer van der Piete een zeer goeden vriend zynde van den Gouverneur, kwaem daer ook te laet, en dit was juyst eene regte Dot. De oorzaek van deze slegte aenvaerding van Willem, was aengelegd door saemengespannen Pethegemmers die uyt nydigheyd alles inspanden dat zy konden bedenken tot wanorder, om den Borgemeester Claes en onze Poorters te affronteeren: gelloft en hebt betrouwen, zoo waer als ik leefde is en noyt zulk een klugt met een Monnark gespeeld gelyk hier te Deynze met [p. 400] Vader Willem gespeeld is; alles ging zoo haestig en gauw weg dat niet peyzelyk was, dat den gouverneur wel zag dat er iets schilde, nogtans riep hy halte, halte, en niet tegen staen zeyde den Postmeester tegen zyne stalknegten, haeste u haeste gauw genoeg, en als alles gereed was, op een twee dry spronk hy te peerde, en de Koninglyke Maetschappy van Ste Cecilia stond in midden van de straet met gedagt van Willem op stap de stas uyt te leyden; meer ryde zoo geweldig als briesschende leeuwen zonder om zien, dat zy die speelende
3338 Maetschappy byna verongelykt hadden zoo zy niet in tyds weg gesprongen door het geroep en getier der Borgers onzer stede; en men zegde dat Mynheer van der Piete byzonderen vriend van den Gouverneur zig bezig hield met zyne froden weg te doen, eenen Borger van Deynze heeft geroep Leve de Koning, en alle de andere stonden te gekken volgens de modde onzer Deynzenaeren en op dien Kaes te vloeken, het tonneel en rampspoed van Belgien”. Ook al zijn wellicht niet alle woorden meteen verstaanbaar, het blijft een mooie weergave van het bezoek van Willem I aan Deinze. Het hectische van zijn tocht, die door Rolf Falter werd weergeven, kreeg te Deinze een nieuwe invulling. Volgens ooggetuige Leonard Lagrange was ’t allemaal te wijten aan de jaloerse Petegemnaars, of Petegemmers zoals hij schrijft. Als KGK de nodige middelen vindt zou het mooi zijn om die ‘eerste’ Geschiedenis van Deinze uit te geven. W.J. 1995. Bijna twee Deinse gemeentescholen omstreeks 1880 In het jaarboek 2002 van K.G.K. verscheen een artikel van Herman Maes “De eerste stadsschool te Deinze”; ik zal soms naar bepaalde bladzijden verwijzen. Op 8 oktober 1882 verklaarde de burgemeester in het schepencollege: “Door tussenkomst van het schoolopzicht heeft het staatsbestuur aan ons bestuur kenbaar gemaakt dat er door ons hoeft voorzien te worden in de onontbeerlijke en onmisbare bouwing van een nieuw schoollokaal met onderwijzerswoning.” De gemeenteraad trad op 19 oktober 1882 deze stelling principieel bij. Tussen het stadhuis en de Kaaisstraat lagen enkele percelen (kadaster nr. 20 B 239 en 240) 1, die eigendom waren van Ange Vincent. Men zou deze van hem “afnemen in der minne of bij gedwongen onteigening”. Deze kwestie werd nogmaals besproken op 30 december. Een alternatief terrein werd verworpen en de gemeenteraad belastte het schepencollege met de uitvoering van het eerste voorstel; de resultaten dienden ter goedkeuring voorgelegd aan de hogere overheid. De kosten zouden gebeurlijk met een lening bekostigd worden. Maar waarom die plotse nood aan gebouwen? Er was toch een gemeentelijke jongensschool (in practisch nieuwe gebouwen) en een aangenomen meisjesschool en bewaarschool bij de Zusters Maricolen; wat wilde men nog meer? Daarvoor moeten we een twintig jaar terug gaan in de tijd. Daar de gebouwen, waarin de eerste gemeenteonderwijzer August Van Coppenolle les gaf (en die zijn eigendom waren), niet meer voldeden aan de wet van 1842, besliste de gemeenteraad op 15 december 1860, na lang tegenstribbelen, een gemeenteschool te bouwen voor “kinderen van het mannelijk geslacht”. Voor de “arme meisjes”, die sinds genoemde wet ook recht hadden op kosteloos onderwijs, maar nergens terecht konden, had de gemeenteraad reeds op 18 augustus 1860 een oplossing gevonden. Het voorstel van de Maricolen (brief van 27 juni) om kosteloos onderwijs te geven aan de arme meisjes werd aanvaard met volgende argumentatie:“Aangezien er geen gemeenteschol voor meisjes bestaat; het echter wel hoogst wenselijk zou zijn om aan die meisjes kosteloos onderwijs te geven ingevolge de wens van de wet”. Burgemeester De Paepe (liberale burgemeester – maar de liberalen waren in de minderheid) verzette zich tevergeefs, omdat hij liever een gemeenteschool voor meisjes wilde.
3339 Dit “kosteloos” gold enkel voor de leerlingen, want de stad betaalde aan de Maricolen een toelage per “kosteloze” leerling, gelijk aan die welke men betaald aan de gemeenteonderwijzer. Op 16 november 1872 werd een nieuwe aanvraag van de Maricolen door de gemeenteraad goedgekeurd; het betrof een toelage voor hun bewaarschool voor behoeftige kinderen. “De gemeenteraad vindt dat deze school heilzaam en nuttig is en geeft een jaarlijks hulpgeld van 200 fr.”. De nieuwe gebouwen van de gemeentelijke jongensschool bestonden uit 2 klaslokalen, respectievelijk 10 en 12 m. op 7, en de woning van de hoofdonderwijzer, met 5 slaapkamers o.a. bestemd voor inwonende hulponderwijzers. Het verloop der werkzaamheden en de plaatsbeschrijving worden uitvoerig geschetst op blz. 99 en volgende van genoemd artikel. Het nieuw schoolgebouw (op een terrein van iets meer dan 7 a., volgens de Popp-kaart ±1860 kadasternr. B213a) lag aan de zuidkant van de Gentpoortstraat tussen de kapel van de Maricolen (nr. 19) en het gevang (nr. 25); waar het “doortochtshuis” lag is thans de ingang van het St.-Theresia-Instituut) 2. De schoolgebouwen bevatten het schoolhuis (nr. 21) en de klaslokalen (onbewoond nr. 23). Zie ook jaarboek 1999 van K.G.K. o.a. blz.454 en 461/462. Enig inzicht in de nummering der huizen is hier wel op zijn plaats. In de bevolkingsregisters 1856-65 was er een doorlopende nummering, met vermelding van de straatnamen. Vanaf de bevolkingsregisters 1866-75 kreeg elke straat een kant met pare en één met onpare nummers. Voor de Gentpoortstraat resulteerde dit in het volgende: zuidkant: onpare nummers 1 tot 17, 9 huizen waarvan niet minder dan 5 herbergen, met op de hoek met de Kaaistraat café “Het Truweel” (thans “De Stadspomp”); voorbij de Kaaistraat nr. 19 (onbewoond – kapel van de Maricolen), gevolgd door het huis van de hoofdonderwijzer (nr. 21), nr. 23 (onbewoond – klaslokalen), nr. 25 (gevangenis 3); op de Popp-kaart van + 1860 volgde dan een open ruimte tot aan de Ghesquièrestraat, want het weeshuis (nr. 29) werd slechts in 1861 voltooid 4. Toen kwam de (liberale) 5 wet van 1 juli 1879 (met een centraliserend en laïciserend karakter) roet in het eten gooien; hij bepaalde immers dat elke gemeente tenminste één lagere school diende te hebben, maar daarvoor geen vrije school mocht aannemen; dit betekende het begin van de schoolstrijd. Reeds op 18 oktober 1879 werd een onderwijzeres aangesteld in de nieuwe gemeentelijke meisjesschool. De door geestelijkheid aanbevolen administratieve sabotage werd echter ten gronde uitgespeeld bij de oprichting van een gemeentelijke bewaarschool, die slechts op 2 april 1881 door de gemeenteraad werd goedgekeurd. Er werd dan ook een bewaarschoolonderwijzeres aangesteld, zodat een hoofdonderwijzer, een hulponderwijzer, een onderwijzeres en een bewaarschoolonderwijzeres de 2 bestaande klaslokalen moesten delen. Hoe dit gebeurde heb ik niet kunnen achterhalen. In de beginjaren van het Atheneum (opgericht in 1945) heb ik het meegemaakt dat het 5de en 6de studiejaar elk een onderwijzer hadden, maar les kregen in één lokaal; dit gebeurde in het oudwezenhuis (reeds jaren afgekeurd en gesloten, maar wel goed genoeg geacht voor het beginnende Atheneum). Dit vergde reeds een geweldige samenwerking tussen de 2 onderwijzers; maar in de gemeenteschool ging het hier om klassen, die elk leerlingen uit 3 of meer studiejaren bevatten!
3340 Het was dus heel normaal dat men in 1882 dringend op zoek was naar nieuwe gebouwen; de toestand moet werkelijk onhoudbaar geworden zijn. Welke administratie of instantie schuld had aan het uitstel weet ik niet, maar de gebouwen zijn er nooit gekomen. Misschien hoopte het stadsbestuur op een soort wonder, dat de “goede oude tijd” zou herstellen. En toen kwam de (katholieke) 6 wet van 1884, die de gemeenteraad de gelegenheid gaf om (katholieke) orde op zaken te stellen. Vanaf 1 oktober 1884 werden de meisjesschool en de bewaarschool van de Maricolen opnieuw aangenomen; deze van de stad werden afgeschaft en de onderwijzeressen ter beschikking gesteld. In één ruk door werd ook nog de vrije jongensschool “Volkskring” aangenomen. De “gemeentelijke jongensschool” werd ook voor meisjes toegankelijk. In één klap waren alle problemen voor 40 jaar opgelost: geen vervelende overbevolking en geen sprake meer van een afzonderlijk schoollokaal voor een gemeentelijke meisjesschool en een woning voor de onderwijzeres-schoolhoofd, wat de stad veel geld zou gekost hebben en die in de ogen van het stadsbestuur absoluut overbodig waren. De nieuwe gemeenteschool in de Kalkhofstraat kwam er immers slechts in 1925 7. In 1934 werden de gebouwen van de (oude) gemeenteschool “verkocht voor afbraak”, met de verplichting woonhuizen te bouwen binnen de 18 maand. Er kwam inderdaad een rij woningen, waarvan het grootste deel thans (in 2005) gebruikt wordt door het St.-TheresiaInstituut. André HEYERICK 1.
Blz. 111 noot 9 geeft ongeveer aan waar deze percelen gelegen waren, maar de terreinen waren dus bestemd voor de voorziene tweede gemeenteschool (voor meisjes) in 1882 en niet voor de gemeentelijke jongensschool in 1860. Het “prison” lag in de Oude Gentstraat (= Gentpoortstraat) zie verder. 2. Op voormelde kaart is het “prison” uitdrukkelijk aangeduid op kadasternr. B213b. Ernaast (aan de westkant) lag een stuk grond van de stad, aangeduid (in 1860) als “jardin”. 3. Op hetzelfde terrein, eigendom van de stad, woonde Virginia Van Gansbeke (weduwe van Jan De Breyne (gezegd De Bruyne) met haar zoon Leonard, die op 29 april 1886 door de gemeenteraad tot cipier benoemd werd. 4. De situering op blz. 102 en 103 is dus niet helemaal juist. 5. Op 11 juni 1878 hadden de liberalen de parlementsverkiezing gewonnen. 6. Bij de parlementsverkiezingen in 1884 behaalden de katholieken opnieuw de meerderheid, die ze ten andere tot 1914 zouden behouden. 7. Kontaktblad blz.685, nota 755.
1996. “Prefererende gratie voor rigeur van justitie”’ Over de diefstal van een koe - Martens-Leerne 1585 Op 16 maart 1585 werd door de Gentse Oudburg recht gesproken over ene Godefroot vander Schuere fs. Symoens, +/- 32 jaar oud, handwerker van stiel, geboortig van en wonende in Sint-Martens-Leerne (het dorp resorteerde onder het zgn. Land van Nevele, dat op zijn beurt afhing van het kasselrijbestuur van de Oudburg van Gent). Hij had met zijn zuster (gehuwd en moeder van enkele kinderen) de diefstal beraamd van een koe. Ergens “tusschen vastelavont ende Asschenwoonsdach” had hij het gestolen beest naar Gent “getransporteert buuten de Heuverpoorte bij de Vrijtgracht”, met de bedoeling de koe te gaan verkopen op de markt van Oudenaarde. Onderweg daarnaartoe, vergezeld van de twee
3341 bloedjes van kinderen van zijn zuster (zijn nichtjes dus), was hij gekomen bij “’tCasteelken van Bruwanen”, waar hij het beest kon verkopen aan de kasteelbewoner zelf, ene Jan van Haute, aan wie hij wijsmaakte dat hij voogd was van de twee meisjes en dat hij voor hen dringend geld nodig had. Hij kreeg voor de koe een som betaald van 5 ponden 11 schellingen 20 groten en nog 10 stuivers. Op 16 maart gevangen genomen, op beschuldiging van koediefte, hoorde Godefroot vander Schuere al vier dagen later, op 20 maart 1585, het oordeel vellen door die van de Gentse Oudburg. De “sententie” luidde dat de rechters, “preferende gratie voor rigeur van justitie”, hem veroordeelden om “alhier in openen hove (het Hof = de rechtbank) Gode up beede uwe knien vergheffenisse te bidden”. Bij die (eerder symbolische) straf kwam nog een boete van 10 pond parisis “ten proffijte vanden Heere”, verhoogd met de gevangeniskosten en de “misen van justitie” (*). Niet altijd dus was Justitia ongenadig streng en onverbiddelijk. Soms werd – zoals hier – met verzachtende omstandigheden (“de arme bloedjes van kinderen”?) rekening gehouden. (*) Rijksarchief Gent, Oudburg, 2201 (zaak Godefroot van der Schuere, 1585). Ofschoon dit bundel in principe Enkwesten uit de periode 1620-1629 bevat, vinden we er nochtans – uitzonderlijk – ook een half dozijn stukken m.b.t. de jaren 1584-1588 (w.o. dus ook het onderhavige dossiertje). Een paar van die stukken hebben betrekking op een nogal eigenaardige zaak, anno 1586, ook gesitueerd in Leerne, waar een bende van een veertigtal vrijbuiters uit Sluis (verblijvend in een schuur op het hof van ene Geeraert Tuutschavere) per boot de Leie zocht over te steken nabij Ooidonk. Een en ander speelde zich ook af “opt pachthof van Martin Mortier fs. Willems, ghenaemd de Schotse Pieryne”. Een paar Lerenaars werden verdacht van mogelijke betrokkenheid bij of medewerking met die Sluizenaars, m.n. ene Pauwels Verburcht (“te Sluus ghedient hebbende”) en ene Daniel van Speijbrouck fs. Joos, +/- 40 jaar oud, op wiens hofstede toen ook ene Seger Cockuut verbleef en daar weet had van “violentien ende fortse” (= verkrachting) door dezelfde Pauwels Verburcht en zijn “complicen” gepleegd op ene Grietken fa. Nicolas de Weerdt, een jong meisje dat daar in een schuur huisde. Alles bijeen een nogal onduidelijk en bijna onwaarschijnlijk, maar wel zeer intrigerend geval waarover we liever nog een apart stukje zouden schrijven, met aandacht ook voor de bijzondere tijdsomstandigheden van toen (periode van godsdienstoorlogen; val van Antwerpen in 1585; de raids van de Hollandse “vrijbuiters”, ketterse gezindheid van inwoners alhier, enz. enz).
Paul HUYS nr. 424
Maessprokkels Armand Pauwels In “Biekorf”, een leer- en leesblad voor alle verstandige Vlamingen, gesticht door Guido Gezelle in 1890, las ik een nota over Armand Pauwels, een Deinzenaar 1878-1952. Die nota stond in jaargang 102, aflevering 3, van het jaar 2002 en handelde over een publicatie van Pauwels in het tijdschrift “Volkskunde”, jaargang 1894: “Een ludieke kerkrekening uit Mannekensvere”, een lezenswaardige rekening die bewaard mag blijven in de Deinse bibliografie. Deze rekening gaf aanleiding tot lezenswaardig commentaar van L. Van Acker ( Biekorf p. 201-206 ). Een sprong van 1894 naar 2002! Marc Gevaert Hij is een Astenaar, oudleerling van het atheneum, destijds gebuur van Claus – Defaux’ Villa Zonneschijn. Hij werkte voor de VRT als journalist en werd er secretaris van de administrateur – generaal. Hij werd licentiaat Oosterse Taalkunde.
3342 In 2000 verscheen van hem “De dagen van het Millenium”, een aanpassing van 52 lezingen voor de radio, een per week n.a.n. een historische gebeurtenis die verjaarde in de loop van die week. Dat werd een vlot leesbaar dik boek. In 2003 gaf hij zo 52 lezingen over evenementen uit de geschiedenis van Vlaanderen: “Van Boudewijn tot Boudewijn” ( bedoeld: van Boudewijn met de ijzeren arm, eerste graaf van Vlaanderen, tot Boudewijn I, koning der Belgen ). Daarin lezen we over 2000 jaar geschiedenis in 52 opstellen, vlot leesbare en historisch verantwoorde lektuur. Marc Gevaert: Millenium ( 510 blz. ) en Van Boudewijn tot Boudewijn ( 480 blz. ) telkens 25€. Fraaie werken, ook om cadeau te doen; vooral om zelf te lezen in 52 stukjes. Sterk aanbevolen. Schilderijen geveild In de krant van 26-11-2002 las ik dat Sotheby’s Amsterdam een schilderij “Jonge vrouw met zwart kleed” van Gustaaf Van de Woestijne verkocht tegen 280.000 euro, en een Leon de Smet “Dame met waaier” tegen 321.000 euro. Dat was veel meer dan Sotheby verwachtte. Ook een Emiel Claus werd er verkocht ( tegen de verwachte maar niet meegedeelde prijs ).
-
Vlaanderens Zonen? In De Roede van Tielt 33e jg. nr. 1 van 2002 las ik een bijdrage over de geschiedenis van een zangvereniging in Lotenhulle (1881 en later) “Vlaanderens Zonen”. Daarin worden optredens vermeld van o.a. - De “Zangbond der Lei” uit Deurle - De “Zanglust van Ooidonck” uit B.M.Leerne - De “kleinzonen der Lei” uit St.-Martens Leerne Drie koren (en er waren er nog) en van de St Caecilia fanfare van Deinze en de fanfare Eendracht en Verbroedering van Vinkt en St Caecilia van Nevele Allen op 17-6-1894 in Lotenhulle (kopie van programma p. 8). Op 6-7-1913 traden “Vlaanderens Zonen” op bij een festival te B.M.Leerne. Bachte had ook in 1911 te Lotenhulle meegedaan. Recordprijs voor Emile Claus Brussel – Het Parijse veilingshuis Drouot heeft vrijdag een schilderijtje van Emile Claus geveild voor 431.000 euro. Dat is volgens de Latemse kunsthandelaar Oscar Devos de hoogste prijs die ooit is betaald voor een Claus. Het schilderij werd aangekocht door een Vlaamse ondernemer. Het 94 op 56 cm metende schilderij, dat een hooistertje voorstelt, werd te koop aangeboden door een Noord-Franse eigenaar. Die kende vermoedelijk niet de kwaliteit van het kunstwerk, waarvan de waarde was geraamd op 40 à 60.000 euro. Het werk was tot voor kort onbekend en werd vervaardigd in 1889. Wel was een kleinere versie bekend. De vorige recordprijs voor een Emile Claus bedroeg 290.000 dollar en werd in 1996 afgehamerd bij Sotheby’s in New York. (belga) (uit: De Standaard 22-06-2002) De heer van Deinze in de Divina Comedia Over de heer van Deinze schreven we in het KOK Jaarboek 1990 nadat we Courtenay en Montargis bezocht hadden (cf.Jb. 1990 p.221 e.v.). Die titulatuur “Heer” kende een lang verloop, waarschijnlijk al vanaf Titzekin, de vader van Poppo, twee decennia voor het jaar 1000. Omstreeks 1300 was Deinze van de Heer Hendrik en zijn broer Waleram van Luxemburg, die Deinze toen afstonden d.w.z. verkochten (de titel en erbijhorende rechten) aan graaf Gwijde van Dampierre, hun oom (KOK jb. 1990 p. 243).
3343 Hendrik van Luxemburg werd in 1282 geboren en werd in 1308 tot keizer gekozen. Hij wou orde op zaken stellen in de chaos (keizer-paus-Italiaanse stadsstaten; Welfen-Gibelijnen paus in Rome-paus in Avignon) en werd pas in 1312 tot keizer gekroond. Aligieri Dante, één van de allergrootsten in de wereldlijke natuur, schreef in die tijd (+1300) zijn Divina Comedia en verwelkomde Hendrik van Luxemburg, de 7e Hendrik als Duitse Keizer, met grote verwachtingen; Dante zag in hem de man die orde zou brengen in Italië “ristabilire l’ordine in Italia”. Maar noch Dante noch Hendrik VII haalde het politiek in Italië. Dante moest uit Firenze (Florence) vluchten en Hendrik VII stierf op weg naar Firenze om er een veldslag te gaan leveren (1313). Heer van Deinze, Vredestichter volgens Dante, Keizer van Duitsland. Het liep allemaal op mislukking uit. De verkoop van Deinze bracht hem wel geld op, maar dat werd fout geïnvesteerd in keizerschap. Onze streek en Hugo Claus Onze streek is de Oost-Vlaamse Leiestreek, niet de West-Vlaamse Leiestreek, wel de Leiestreek. In “De Leiegouw” van de historisch kring in het Kortrijkse komt onze Leiestreek nogal aan bod want Deinze behoorde tot de Kasselrij Kortrijk. Die Kasselrij kwam tot aan de Kasselrijbeek in Astene, de grens Astene/Deurle. Die beek is er nog. De naam staat op de duiker waar de beek onder de rijksweg 43 loopt, tussen Halifax en de plaats waar ooit de Riva stond. Er is daar zelfs een stukje oude weg (zoals die was vóór de betonnisering van 1947 – men sprak van makadam) bewaard gebleven, de bomen incluis. Hopelijk bewaart men dat stukje oude weg. In aflevering 1 van 2002 van Leiegouw lazen we een bespreking van het boek over de plaatsnamen in Olsene van Luc Goeminne, Maurits Van de Putte en Daniel Van Quickelberghe. We lazen ook over het familieportret van Hugo Claus. De auteur, Saskia De Coster, heeft heel wat Deinzenaars geraadpleegd voor die bijdrage. Vooral Astene en de omgeving van het Sas, komt er ter sprake naar aanleiding van Het Verdriet van België (1983). Bij Claus komt de famile Vanderlinden ook ter sprake die hier nog woont. De hoofdonderwijzer van Grammene was Vanderlinden, zijn tweelingsbroer was hoofdonderwijzer te Astene. Met Jean Vanderlinden zitten we nog een generatie dichter naar de 21e eeuw; ook met Alma Vanderlinden (Grammene). Saskia De Coster heeft het over het land Clausetanië: feiten verdraaingen en verzinsels à la Claus. In “De Zwarte Keizer” van 1958 heeft Claus het al even over Astenedreef. Toen ik van mei 1953 tot januari 1992 in de Astene Kapellestraat (nr 68A – nr 82 – nr 104 de huisnummers veranderden) woonde was Astenedreef mijn wandelgebied, zowel de Kasteeldreef als de Gampelaeredreef. De hele omgeving paste in mijn verliefdheid op de lindebomen. Ik had er geplant langs het opkomen naar mijn voordeur. Ik heb er ook drie geplant bij mijn woning in Ten Bosse. Toen de KOK-deelgenoten in 1982 bomen en struiken schonken om het nieuwe museum in het groen te zetten schonk ik 5 lindebomen. Ik stelde als gemeenteraadslid voor opnieuw lindebomen te planten in de Gampelaeredreef van de spoorwegoverweg (barreel) tot aan rijksweg 43 (ze waren tijdens WO II uitgedaan) en in de Brielmeersen van de Brielstraat naar de toegang van het domein, langs de Leie. Ik ging met een paar vrienden aandringen bij toenmalige minister Sauwens van Openbare Werken om groen-aanplantingen te krijgen tussen de rijstroken van de ringlaan St.- Martinus – richting museum en Tielt. De Gampelaere-hoeve was ooit eigendom van Joos Vijdt en Elisabeth Borluut de opdrachtgevers van Jan Van Eycks Lam Gods (1435). Daarom heet de nieuwe straat die er
3344 ontstond op wat eens het SK-voetbalveld was de “Joos Vijdt dreef”. Op die hoeve, binnen een wal gelegen, komen nu nog altijd drie lindeboomdreven uit; reeds sedert enkele honderden jaren. Daarom stelde ik ooit voor dat gebied van Astenedreef te klasseren: om het van verkavelaars te redden. Een heerlijke groene long voor Astene-Deinze. Van Landeghem – Van Dorpe In Vlaamse Stam van november 2003 schreef Paul Huys een bijdrage over een schilder Gaston Van Landeghem (1883 – 1948), een geboren Deinzenaar. Huys geeft ook de kwartierstaat van deze Van Landeghem en die wortelt in Deinze en omgeving. Zijn moeder heette Julia Van Dorpe (1837 – 1923) en was een zuster van Desire Van Dorpe, politieagent te Deinze. Desire volgde zijn vader op als politieagent en Desire werd als politieagent door zijn broer opgevolgd (door Leopold). Desire was de vader van Jules Van Dorpe (1856 – 1902), de eerste Deinse koloniaal (in 1888 – 1901). Julia Van Dorpe was dus Jules’ tante en Gaston Van Landeghem dus Jules kozijn. ° 1795 Antonius x Mar. Th. Vlaeminck politieagent ↓ ↓ ↓ °1827 Desire politie Leopold Julia °1837 x Onderbeke politie x Alfons Van Landeghem ↓ ↓ Jules (leger) Theophiel Gaston °1856 - †1902 °1883 - †1948 Over Van Dorpe: KOK-Jb. 1992 p. 5 – 87 Over Van Landeghem: Vlaamse Stam-november 2003 p.615-622 (Nvdr.: zie ook P. HUYS, De Deinse kunstschilder Gaston Van Landeghem (1883-1948), KGK-Bijdragen 2004, pp. 379-416) Buysse Op 20-9-2003 werd in Wontergem een standbeeld opgericht voor de winnaar van de Ronde van Frankrijk anno 1926: Lucien Buysse. Dat is dan het eerste standbeeld in Deinze. We hebben wel monumenten ter herinnering: in elk dorp ten minste een Gedenkplaat voor “onze helden”. Maar held wordt men pas als men sneuvelde. Geen enkele van hen “gaf” zijn leven. Neen, het werd hem ruw afgepakt, gestolen. Er is ook een beeld aan de Vaart, waar vroeger een brug lag, voor de slachtoffers van WO II, van de meigebeurtenissen 1940. Een beeld van Vindevogel in een geheel ontworpen door Van Assche. Er staat aan de ingang van het museum een groep: “de familie”; ook van Geo Vindevogel. Aan de Leiebrug staat een groep; de familie Canteclaer de haan en zijn kippen uit “Van den Vos Reynaerde” Willem die Madoc maakte, daar hi dikke omme waakte (speet, tegenvallen) hem vernoyde zo haarde (Vite -> Vita= het leven) dat die Vite van Reinaerde in Dietse ongemaket was
3345 Het Buysse-beeld is gemaakt door Deinzenaar Jose Mestdagh op initiatief van het Comite Lucien Buysse, met o.a. Sylveer Maes. Een andere Sylveer Maes (uit Gistel) won de Ronde in 1936 en 1939; die van 1937 werd hem ontstolen door Guy Lapebie. Van Severen In het oktobernummer 2003 van Vlaamse Stam vermeldt men de afstamming van prinses Mathilde, maar staat ook een bijdrage over Robert Van Severen, abt van de duinenabdij, (1771 – 1792) en zijn familie. En in die familie staat een Olivier Van Severen (†1610) en Maaiken Meerschaert (†1603) die tien kinderen hadden, o.a. een Franciscus (†1632) een rechtstreekse voorvader van Joris Van Severen (1894 – 1940) en dus ook van diens zuster die de Deinzenaar Ferdinand/Fernand Pauwels huwde. Zij waren de ouders van notaris Rudy Pauwels, intussen opgevolgd door zijn zoon Peter. De familie Pauwels zat aanvankelijk flink verankerd in “De vereenigde Tael-en Kunstminnaers, onder kenspreuk Vooruit” en met Armand, Leon, en Fernand in KOK. Er was nog een vierde Pauwels indie generatie: Armand – Leon - Fernand en Rene. Rene was de vader van Lieven, die de schoonvader werd van Filip Beirnaert, die de kleinzoon is van Remi De Meyer, met wie we weer in KOK duiken. Over de familie Pauwels: KOK Jb. 1993 p.214 e.v. en Rudy Pauwels: Te Wakken terugdenkend aan Joris Van Severen (eigen uitgave 1998 St Martens Latem).
1997. Hoe een bruilofsfeest aan een lijkbaar eindigde (Meigem 1621) Op 1 augustus 1621 (in het laatste vredesjaar van het Twaalfjarig Bestand, onder de Aartshertogen Albrecht en Isabella, 1609-1621), vierde de 28-jarige Jacobus Sa(e)lens fs. Jan, brouwer te Meigem, aldaar zijn bruiloftsfeest. Onder de gasten waren ook de twee zonen van ene Laurens Dhanens; en van die zonen was Hans Dhanens, geboortig van Gent, “nemaer als jonghman altijts ghewoont (hebbende) met sijnen vadere tot Deijnse, doende aldaer het schoenmaken”. Blijkbaar “zonder eenighe occasie ofte crackeel”, d.w.z. zonder enige aanleiding of reden (tenzij allicht de invloed van overvloedig drankmisbruik!?) valt Hans Dhanens een man van voorbij de 60 jaren, Marijn Mestach fs. Philips, lastig en wil hem “gherieven” (= grieven, kwetsen) met zijn mes. Omstaanders (o.m. ook diens zoon Marijn) kiezen partij voor de oude man en nemen hem in bescherming. En de molenaar van Nevele, Glaude van Overwale, berispt Hans Dhanens voor zijn “insolentie” (= brutaliteit, onbeschoftheid), met de woorden “Wel ghij rabaut, zaudij (= zou jij) desen auden man dootsteken?” Dat is teveel gezegd voor Hans Dhanens, die nu met “zijnen snijdere” de molenaar te lijf gaat en hem (een) gevaarlijke steekwonde(n) toebrengt, waaraan deze enkele dagen later overlijdt. Er volgt onmiddellijk een gerechterlijk vooronderzoek (“informacie preparatoire”) door de baljuw van Nevele, waarbij een aantal getuigen ondervraagd worden, onder wie: - Jaecques Saelens, brouwer te Meigem, “bruidegom” van de dag; - Cathelijne Coebants, huisvrouw van Guilliame Luucx, +/- 44 jaar oud, woonachtig te Nevele; - Marijn Mestagh (sr.) fs. Philips, +/- 61 jaar, landsman te Meigem. - Marijn Mestach (jr.) fs. Marijn, +/- 23 jaar, landsman, jonggezel, inwonend bij zijn bovengenoemde vader in Meigem; - Pieter van Leeuwe fs. Pieter, +/- 31 (?) jaar, tavernier “te Cruysweghe” 1 in Meigem; - Guilliame le Oucq (= Lehoucq?), amman van het land van Nevele. Verder worden, i.v.m. het onderzoek, nog enkele andere personen vermeld in het dossier, onder wie:
3346 - Mr. Heindricq, chirurgijn te Deinze 2; - Joos Wittevronghele, buurman, “up (wiens) hof tmeestendeel van ’t bruyloftvolck sat vande bruyloft van Jaecques Saelens”. Door burgemeester en schepenen der Stede ende Vrijhede van Nevele wordt de dader veroordeeld tot verbanning. Maar hij komt (enige jaren?) later toch terug, wordt – wegens banbreuk – aangehouden en opgesloten in het Gravenkasteel te Gent. Door de “mannen van leene van Onsen gheduchten heere van zijnen Casteele ende Auderburgh te Ghendt” wordt hij op 10 december 1625 veroordeeld “gheëxecuteert te worden metten sweerde (= onthoofd), zo datter de doot naer volght”, met confiscatie van al zijn goed tot “sConings profijte, de costen ende misen van justitie alvoren ghededuceert” 3. 1. 2. 3.
Heindrick (De) Visch/Vijs, in Deinze actief als chirurgijn tussen 1619 en 1636 (zie de nieuwe “Geschiedenis van Deinze”, dl. I, 2003, blz. 247). Aan de Kruiswegehoek te Meigem (waar later een stenen molen, de zgn. Kruiswege-molen, werd opgericht (in 1933 waaiden zijn wieken af en werd in de romp een mechanische maalderij gevestigd). Rijksarchief Gent, Fonds Oudburg, nr. 2201 (Enkwesten 1620-1629).
Paul HUYS nr. 425 1998. Rekeningen -In de stadsrekening van 1436 staat genoteerd dat de stad Deinze 5 ellen en 3 vierendeel zwart laken kocht “om de scutteren van der stede van Deinze mee te cleedene” van een blondeele. Van Gillis Den Deckere kocht de stad toen 3 ellen wit laken “ten selven obijten” -Deins Onderwijs. Er was toen ook sprake van “eenen Jacop Scolmeestere” en van “eenen Pietren den scoolmeestere” die betaald werd om kalk en steengruis te vervoeren (Brussel Rekenkamer 33922). - Sander “den scildere” stond in de rekening van 1436 “van eenen nieuwen baniere die hij ghemaect heeft ter stede bouf” (= om de behoefte van de stad) (= ten behoeve van) - In 1444 was Jacop de Scoelmeestere er nog. En ook een Fransoys Schoolmeesters. En Pieter de schoolmeester werd nog vernoemd omwille van vervoersdiensten. In 1447 ook nog. En in 1470 nog, maar telkens vermeld om “vervoer” (zavel), niet omwille van onderwijs. - In 1449 is er een schilder die 4 kannen versierde “metter stede wapene van Deynse”, dus met het stadswapen. - In 1473 dekte Gillisse den Stroedeckere de stadshalle met “duyst wissen”, met 350 banderoen en 15000 tichelen (banderoen = banderoede = roede of teen (twijg) om mee te binden, een wis, vooral om stro of riet op het dak te bevestigen – Verdam) Een deel van de stadshalle was dus met dakpannen bedekt (tichel) een ander deel (stal, stapelplaats) met stro of riet. (1473 Rek.nr 33945) - In 1473 werd een “nieuw scellekinne” (lichte klok, schelklinkend) in de Halle gehangen, gekocht bij Meester Augustynne, “meester clockghytere te Mechelen”. - De stadshalle had “pylaerkens”. Ze was versierd met schilderwerk in de schepenkamer, geschilderd door Janne den Pointere van Kortrijk. - In 1494 kwam er nog een klok bij, gegoten door meester Wouter, clockgieter van Mechelen. Ze woog 142 pond en men noemde dat een “cleen scellekin” Herman MAES nr. 91
3347
Museumkroniek Van zaterdag 24 september tot zondag 27 november 2005 loopt in ons Museum van Deinze en de Leiestreek de tentoonstelling “Jan Burssens in privé verzameling”. Jan Burssens werd geboren te Mechelen in 1925 (hij zou dus dit jaar 80 geworden zijn) en overleed te Gent in 2002. Hij legde al op zeer jeugdige leeftijd een grote tekendrift aan de dag. Op 12-jarige leeftijd maakte hij reeds tekeningen van Afrikaanse fetisjen uit de verzameling van zijn vader. Tijdens de oorlog tekende hij veel naar de natuur en onderging hij invloeden van kunstenaars zoals Permeke, Frits Van den Berghe, Picasso, Van Gogh en van de surrealisten. Net na de oorlog ontdekte hij de dripping-techniek en experimenteerde hij met materialen door verf met zand te mengen. Vanaf 1948 schilderde hij hoofdzakelijk bunkers, duinlandschappen Portret Renoir, 1971 en zeegezichten, maar in 1950 stapt hij over naar de abstractie. In 1952 stichtte hij de groep "Art Abstrait". In de abstractie voelde de kunstenaar zich te beperkt en vanaf 1954 doken de menselijke gestalten weer in zijn werk op. Met deze figuren, die vaak vervormd en onherkenbaar waren, kwam de essentiële problematiek van de mens centraal te staan. Na een periode waarin de kunstenaar toenadering tot de lyrisch-abstracte kunst zocht, ging het portret vanaf 1964 een steeds belangrijker plaats innemen. Naast portretten van mensen uit zijn omgeving, verschenen op zijn doeken ook bekende figuren, zoals Sartre, Renoir en Che Guevara. Hieruit blijkt dat Burssens sterk aangegrepen is door wat er in de wereld gebeurt. Burssens schilderde tevens talrijke zelfportretten. In zijn portretten wil hij in de eerste plaats de mens -elke mens- met zijn emoties en angsten in beeld brengen. Het zijn deze zelf- en andere portretten die het onderwerp vormen van deze tentoonstelling. Een catalogus zal ter beschikking zijn.
Zelfportret
Openingsuren : Dinsdag tot vrijdag van 14 tot 17.30 u Zat.-, zon.- en feestdagen van 10 tot 12 u en van 14 tot 17 u Maandag gesloten. Op donderdag 13 oktober en donder-dag 10 november 2005 worden museumnocturnes gepland. Het museum zal dan open zijn tot 21.00 u. Er worden gratis rondleidingen gegeven. Inlichtingen : Museum van Deinze en de Leiestreek L. Matthyslaan 3-5, 9800 Deinze Tel.: 09/381 96 70 – Fax : 09/381 96 79 e-mail :
[email protected] - website www.museumdeinze.be co. Museum Deinze
3348
KGK-lezing op donderdag 29 september om 20u in ons Museum van Deinze en de Leiestreek Pater Damiaan (Joseph De Veuster 1840-1889): een unieke figuur belicht door KGK-bestuurslid Prof. dr. Hugo Thoen (ere-hoogleraar Universiteit Gent)
Op 3 januari 1865 vaardigde het Hawaïaans gouvernement een “acte” uit die de verspreiding van melaatsheid diende te verhinderen. De melaatsen van de Hawaïaanse eilanden werden gedumpt op het ontoegankelijke schiereiland Kalaupapa, langs de noordelijke kust van het eiland Molokai. In 1864 landde een Belgische pater, Joseph de Veuster, op Molokai om als vrijwilliger de melaatsen bij te staan. De lepra trof ook hem, en hij stierf op de leeftijd van 49 jaar. Reeds tijdens zijn leven, maar tot op de dag van vandaag, zou deze Vlaamse boerenzoon geschiedenis schrijven. Eerder toevallig werd spreker geconfronteerd met de figuur van Pater Damiaan. Dit was het begin van een intense prospectie die zou leiden vanaf Tremelo (geboortehuis en Damiaanmuseum) over Leuven (graftombe op de Sint-Antoniusberg) en Oostende (Mercatorschip) tot in Hawaï. De lezing gaat gepaard met een powerpoint-voorstelling, die unieke beelden toont van de paradijselijke Hawaïaanse eilanden, met een afgrijselijk verleden.
Kringnieuws Zoals onze leden weten kan iedereen die in orde is met zijn contributie het jaarboek afhalen aan de balie van het Museum. Dit is uiteraard geen verplichting en we constateren dan ook dat heel wat jaarboeken niet worden opgehaald. Omwille van het stockeringsprobleem willen we toch vragen dat het jaarboek, liefst binnen het betrokken jaar, wordt afgehaald. Om er toch een termijn op te plaatsen zullen de jaarboeken 2005, reeds beschikbaar sinds februari 2005, aan de balie kunnen afgehaald worden tot uiterlijk 31 december van het volgende jaar, 31 december 2006 dus. Nadien zal men zich moeten wenden tot de voorzitter of secretaris van de Kring.