Symposium “Een luis in de pels” 16 oktober 2013
‘Bij de tijd’: het Remonstrants Seminarium door de eeuwen heen dr. Tjaard Barnard1
Amsterdam en Leiden2 In oktober 1634 startte Simon Episcopius (1583-1643) met de nieuwe predikantenopleiding van de Remonstrantse Broederschap. De kleine geloofsgemeenschap begon steeds vastere vormen te krijgen. In 1630 was de eerste schuilkerk gereed: de rode hoed. In 1632 kregen de gemeenten hun eigen predikanten. Nu ontstond er ook behoefte aan een eigen predikantenopleiding. Vanaf het begin bouwde men voort op de opleiding aan het Amsterdamse Atheneum Illustre, die twee jaar daarvoor was gestart. Samenwerking werd gezocht, al bleef de zelfstandigheid van samenwerkende partijen altijd een punt. Naar de woorden uit het bekende gedicht van Peter de Genestet (1829-1861) zaten de hoogleraren van de doperse, lutherse en remonstrantse seminaries altijd gescheiden van de andere hoogleraren, achter het schotje3. Dat Schotjen, dat de bank verdeelt Potsierlijk in twee hokken.... Zou ’t eene voor de schapen zijn, En ’t ander voor de bokken? […] Den Lutheraan, den Remonstrant, Bij zulk een feestgenotje, Die schuift en dringt men op elkaêr, Als uitschot – achter ’t Schotje!
Simon Episcopius 1583-1643, hoogleraar van het Remonstrants Seminarium 1634-1643)
1
Hier begon in 1634 de Amsterdamse geschiedenis van onze kweekschool voor predikanten. Maar laten we eerlijk zijn: hier stond niet de wieg van het remonstrantisme. Die stond in Leiden, midden in de academie, waar Jacobus Arminius (1560?-1609) en Franciscus Gomarus (1563-1641) elkaar bestreden. Waar de leerling van Arminius, Episcopius in 1612 de opvolger van Gomarus was geworden. In de periode voorafgaand aan de Synode van Dordrecht was hij afgezet. Na de dood van Arminius zou hij samen met Uytenbogaert leiding geven aan de remonstranten. Episcopius werd hun theologisch geweten. Tot 1872 zou het seminarium in Amsterdam blijven. Toen werd door een groepje Angry Young theologen het idee gelanceerd om naar Leiden te vertrekken. 4 Dat was toen het bolwerk van het theologisch modernisme. Daar doceerden grote namen als Abraham Kuenen (1828-1891) en Johannes Henricus Scholten (1811-1885). Daar moest je wezen, niet in de armzalige stad Amsterdam dat aan collega gymnasiasten maar de denigrerende opmerking ontlokte: ‘poor boy’. Leiden, daar in Leiden gebeurde het. Daar was een brede universiteit. Daar heerste het wetenschappelijk klimaat dat men wenste voor de seminaristen. Toen kon de Amsterdamse predikant J.W. Bok (1831-1889) nog voorstellen dat het toegangskaartje tot het predikantschap in de Remonstrantse Broederschap toch wel het doctoraat diende te zijn!
Cornelis Petrus Tiele (1830-1902), hoogleraar aan het Remonstrants Seminarium (1873-1902 en aan de Faculteit der Godgeleerdheid in Leiden (1877-1902)
Onder leiding van Cornelis Petrus Tiele kwamen de Broederschap en haar seminarium tot bloei. Tiele werd naast seminariumhoogleraar de eerste Nederlandse hoogleraar vergelijkende godsdienstwetenschappen. De Broederschap floreerde onder een toestroom van nieuwe leden. Het Seminarium zou met veel genoegen in Leiden blijven. Het voelde zich thuis op de plek waar het allemaal begonnen was. De academische setting van een duplex ordo - die in de 19de eeuw zo was gepropageerd door Tiele, paste als een maatjas.5 Pas toen de opleiding van de Protestantse
2
Theologische Universiteit uit Leiden verdween, ging men zoeken naar een andere plek. Het werd Amsterdam, en wel de Vrije Universiteit. Zou Abraham Kuyper zich niet in zijn graf omdraaien, nu zijn universiteit door die vermaledijde Remonstranten zou worden bezocht? Misschien Tiele ook wel, die zo'n simplex ordo instelling bepaald niet gekozen zou hebben.
Tegelijkertijd: wellicht valt het ook wel mee. Want de Vrije Universiteit nu is toch iets heel anders dan toen. Nu is het een brede, wetenschappelijke instelling. Nu werken vele kerkelijke opleidingen samen in dit huis. Het schotje van De Genestet heb ik nog niet ontdekt. De breedte van de andere wetenschappen is aanwezig en misschien voldoet deze faculteit wel aan de eisen die in 1872 de verplaatsing naar Leiden wenselijk maakten. Ik poneer de stelling dat het Seminarium aan de Vrije Universiteit eigenlijk het beste uit de beide werelden combineert: het seminarie tot 1872 tussen de andere seminaria in Amsterdam en de breedte van de theologische en andere wetenschappen uit Leiden. Een voorhoede van theologen In die 375 jarige geschiedenis heeft het seminarium bijzondere theologen aan zich voorbij zien trekken.Ik noem er maar een paar. Enige decennia na Episcopius kwam Philippus van Limborch (1633-1712), de man die in de tijd van de Verlichting goede contacten had met mensen als de Engelse filosoof John Locke (1632-1704). Ook grote bijbelgeleerden als Jean le Clerc, Clericus (1657-1736) en Johann Jakob Wettstein (1693-1754), belangrijke voorlopers op het gebied van de exegese doceerden er. Een man als Paulus van Hemert (1756-1825) introduceerde Immanuel Kant in Nederland. In diezelfde tijd zou zijn collega Jan Konijnenburg (1757-1831), lange tijd in de historiografie van de Broederschap stiefmoederlijk terzijde geschoven, een belangrijk man zijn in de Bataafse Republiek. Hij schreef de eerste Nederlandse grondwet. Simon Vuyk heeft recentelijk werk van hem uitgegeven en hem uit de vergetelheid ontrukt 6. Degelijke predikanten en opleiders van predikanten waren Abraham des Amorie van der Hoeven (1798-1855) en Joannes Tideman (1807-1891) in de negentiende eeuw. Met Tiele werd weer een geleerde van wereldfaam gevonden. In het rechtsmodernisme had Gerrit Jan Heering (1879-1955) een grote naam. Over alle hoogleraren vanaf Tiele heeft Greteke de Vries een bijzonder publicatie gemaakt die zo direct gepresenteerd zal worden.7
Hoe je het wendt of keert vele geleerden aan het Seminarium waren in hun tijd, zeer bij de tijd. Ze stonden voorop in de ontwikkelingen in hun vakgebied. Op zijn minst voelden ze de tijdgeest goed aan. Beter gezegd: ze beseften dat in de tijdgeest die ze op het spoor waren gekomen, de Geest met een hoofdletter ook mee sprak.
3
Gerrit Jan Heering (1879-1955), hoogleraar aan het Remonstrants Seminarium (1917-1949)
De mens centraal Wat is nu de overeenkomst tussen al die remonstrantse theologen die het seminarium dienden? U begrijpt, dat vraagt meer tijd dan de enkele minuut die ik nu nog heb. Ik wil hier nu volstaan met een beschouwing die Gerrit Jan Heering in 1934 hierover gaf, toen het seminarium 300 jaar bestond. Het kenmerkende van remonstrantse theologie, zo zegt hij, is de nadruk op het menselijke. Hij noemt het de erkenning van de godsdienstig-zedelijke autonomie der persoonlijke consciëntie. ‘Ik meen, dat wij de kern van het Remonstrantisme het best benaderen door zijn hoofdbeginsel aan te duiden als: erkenning van de godsdienstig-zedelijke autonomie der persoonlijke conscientie. Dit klinkt humanistisch en het is dit ook.’8 Heering sluit hierin aan bij zijn negentiende-eeuwse voorganger Tideman. Veel meer dan bij andere theologie wordt dus de insteek gekozen bij de persoonlijke verantwoordelijkheid van de mens. Al bij Arminius is het een mensopvatting die anders is dan van de stijle calvinisten. Heering, toch niet de meest vrijzinnige van de remonstranten in de laatste twee eeuwen, ziet dit beginsel uitgewerkt in vier remonstrantse karakteristieken, die ik slechts kort kan noemen: 1. 2. 3. 4.
De strijd tegen formulierdwang De ijver voor een vrije, wetenschappelijke bestudering van de bijbel De opstandigheid tegen de leer van de voorbeschikking Het ethische karakter van de theologie, de nadruk op de praxis pietatis, de praktische vroomheid
Hoezeer elke theologie volgens Heering ook theocentrisch moet zijn, specifiek remonstrants is een antropologische insteek. Het gaat niet om de autonome mens heen.
4
Ik stop hier nu. U zult dit remonstrantse beginsel later uitgewerkt horen in de oratie van Christa Anbeek.9 Zij ontwikkelt een nieuwe benadering van de systematische theologie waarin de menselijke ervaring een belangrijk uitgangspunt is. Hoezeer haar benadering ook vernieuwd en bij de tijd is, zij past ook bij een eeuwenlange remonstrantse traditie.
Ik dank u voor uw aandacht!
1
Tjaard Barnard is rector van het Remonstrants Seminarium en predikant bij de Remonstrantse Gemeente Rotterdam. 2 Voor een overzicht van de geschiedenis van het Seminarium der Remonstranten zie: Amorie van der Hoeven, A. des, Het tweede eeuwfeest van het Seminarium der Remonstranten te Amsterdam, op den 28 Oct. 1834 plegtig gevierd, Leeuwarden 1840, Heering, G.J., en Sirks, G.J., Het Seminarium der Remonstranten driehonderd jaar 1634-1934, Amsterdam 1934 en Kuiper, E.J., ‘Het Seminarium der Remonstranten 1634-1984’ in Bouman, S. en Kuiper, E.J. (ed.), Remonstrantse toetsen. Ervaringen met de theologie 1934-1984, Utrecht 1984, 11-56. 3 Voor de volledige tekst en een korte toelichting zie: http://cf.hum.uva.nl/dsp/ljc/genestet/student4.html. 4 Voor een uitgebreide beschrijving en analyse van de overgang van het Seminarium van Amsterdam naar Leiden zie mijn “Van verstoten kind tot belijdende kerk” De Remonstrantse Broederschap tussen 1850 en 1940, Amsterdam 2006. 5 Tiele schreef uitgebreid over dit onderwerp. Zie: Tiele, C.P., ‘Godsdienstwetenschap en wijsbegeerte in het jongste ontwerp van Wet op het lager onderwijs’ in De Gids, 1869 II, 121-138, idem ‘Godsdientwetenschap en theologie’ in Theologisch Tijdschrift, 1867, 38-52 en idem, ‘Theologie en godsdienstwetenschap’ in De Gids 30/2 (mei 1866), 205-244. 6 Jan Konijnenburg, Simon Vuyk (ed). , Visioen van vrijheid, memoire sur la liberte des cultes (1827), proeve eener verhandeling over den slaavenhandel (1790) 7 G.A. de Vres, Kunnen we het over God hebben? Remonstranten over hun verborgen geloof, Utrecht 2013. 8 G.J. Heering, ‘Beteekenis en taak van het Remonstrantsche Seminarium. Herdenkingsrede bij het driehonderdjarige bestaan uitgesproken op Maandag 29 October 1934 in het Groot-Auditorium der Leidsche Universiteit’ in: Heering, G.J., en Sirks, G.J., Het Seminarium der Remonstranten driehonderd jaar 1634-1934, Amsterdam 1934, 9-41, citaat op 21. 9 C.W. Anbeek, Aan de heidenen overgeleverd. Hoe theologie de 21ste eeuw kan overleven, Utrecht 2013.
5