Vlaams Energieagentschap
Rapport 2015/1 Deel 2: actualisatie OT/Bf
Inhoudstafel
Inhoudstafel ........................................................................................................................................ 1 Bandingfactoren .................................................................................................................................. 2 1.
Actualisatie installaties met startdatum vanaf 1/1/2013 ............................................................... 8 1.1.
1.1.1.
Materiaal en methode..................................................................................................... 8
1.1.2.
Resultaten actualisatie bandingfactoren....................................................................... 12
1.2.
2.
PV-installaties (GS cat. 1, GS cat. 2 en GS cat. 3)..................................................................... 8
Windturbines ≤ 4 MWe (GS cat. 4) ........................................................................................ 13
1.2.1.
Materiaal en methode................................................................................................... 13
1.2.2.
Resultaat actualisatie bandingfactor GS categorie 4..................................................... 16
Actualisatie installaties met startdatum vanaf 1/1/2014 ............................................................. 17 2.1 PV-installaties (GS cat. 1, GS cat. 2 en GS cat. 3)......................................................................... 17 2.1.1.
Materiaal en methode................................................................................................... 17
2.1.2.
Resultaten actualisatie bandingfactoren....................................................................... 20
2.2 Windturbines ≤ 4 MWe (GS cat. 4). ............................................................................................. 22
3.
2.2.1.
Materiaal en methode................................................................................................... 22
2.2.2.
Resultaat actualisatie bandingfactor GS categorie 4..................................................... 24
Actualisatie installaties met startdatum vanaf 1/7/2014 ............................................................. 25 3.1.
4.
3.1.1.
Materiaal en methode................................................................................................... 25
3.1.2.
Resultaten actualisatie bandingfactoren....................................................................... 28
Actualisatie installaties met startdatum vanaf 1/1/2015 ............................................................. 30 4.1.
PV-installaties (GS cat. 1, GS cat. 2 en GS cat. 3)................................................................... 30
4.1.1.
Materiaal en methode................................................................................................... 30
4.1.2.
Resultaten actualisatie bandingfactoren....................................................................... 33
4.2.
5.
PV-installaties (GS cat. 1, GS cat. 2 en GS cat. 3)................................................................... 25
Windturbines ≤ 4 MWe (GS cat. 4) ........................................................................................ 34
4.2.1.
Materiaal en methode................................................................................................... 34
4.2.2.
Resultaat actualisatie bandingfactor GS categorie 4..................................................... 35
Berekening bandingfactoren na beleidsperiode plus constructieperiode .................................... 36
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
1
Bandingfactoren 1. Berekeningsmethodiek In het huidige ondersteuningsmechanisme staan de begrippen ‘onrendabele top’ (OT) en ‘bandingfactor’ (Bf) centraal. De onrendabele top van een investering is gedefinieerd als het productieafhankelijke gedeelte van de inkomsten dat nodig is om de netto-contante waarde van een investering op nul te doen uitkomen. De bandingfactor bepaalt daarnaast het aantal certificaten dat men bekomt per opgewekte hoeveelheid groene stroom en/of gerealiseerde eenheid primaire energiebesparing en is onderhevig aan aanpassingen ten gevolge van de evolutie van de investeringskosten, brandstofprijzen, elektriciteitsprijs … Onrendabele top (OT) = het bedrag per MWh groenestroomproductie of warmte-krachtbesparing dat bijgelegd moet worden zodat de investering over de levensduur het vereiste rendement behaalt. De bandingfactor (Bf), die jaarlijks wordt bepaald (halfjaarlijks voor PV) = de verhouding onrendabele top (OT) tegenover de bandingdeler (BD): Bf = OT / BD. Bandingdeler groene stroom = 97€ Bandingdeler warmte-krachtkoppeling = 35€
De berekeningsmethodiek voor de onrendabele top is vervat in de bijlagen bij het Energiebesluit. Bij deze methodiek werd rekening gehouden met een aantal algemene parameters. Voor de bepaling van de parameters en berekeningswaarden van de onrendabele toppen (die niet reeds in de bijlagen bij het besluit wettelijk werden vastgelegd) wordt door het VEA bijkomend stakeholderoverleg georganiseerd. Er wordt een zo divers mogelijk aanbod van verschillende marktpartijen, sectorvertegenwoordigers, overheidsinstanties … geconsulteerd om een zicht te krijgen op de werkelijke kosten voor de ontwikkeling van groenestroom- en WKK-projecten in Vlaanderen.
2. Toepassing bandingfactor Overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.1.1. §2, 4e lid van het Energiedecreet is het aantal groenestroomcertificaten dat wordt toegekend voor elke 1000 kWh elektriciteit die wordt opgewekt uit hernieuwbare energiebronnen (in installaties met startdatum vanaf 1 januari 2013) gelijk aan 1, vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde bandingfactor. In artikel 7.1.2. §2, 3e lid wordt bepaald dat het aantal warmte-krachtcertificaten (voor installaties met startdatum vanaf 1 januari 2013) dat wordt toegekend voor elke 1000 kWh primaire energiebesparing d.m.v. kwalitatieve WKK gelijk is aan 1, vermenigvuldigd met de van toepassing zijnde bandingfactor. Een voorbeeld kan dit verduidelijken: stel dat voor projectcategorie X (groene stroom) een onrendabele top wordt bepaald van 75€, dan zal de bandingfactor voor deze projectcategorie gelijk zijn aan 0,77 (75 = onrendabele top, gedeeld door 97 = bandingdeler). De producent ontvangt dan voor elke 1000 kWh groene stroom die hij produceert 0,77 groenestroomcertificaten. Anders uitgedrukt: wanneer hij 1299 kWh groene stroom heeft opgewekt, ontvangt hij 1 certificaat.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
2
3. Maximale bandingfactor De minister bepaalt voor nieuwe projecten met startdatum vanaf 2014 jaarlijks de maximaal toegelaten bandingfactor (artikel 6.2/1.1. van het Energiebesluit). Het Energiedecreet voorziet daarnaast in de laatste regel van artikel 7.1.4/1, §4 dat deze maximale bandingfactor in ieder geval nooit meer dan 1,25 kan bedragen. In het Energiebesluit wordt voor installaties met een startdatum in 2013 een aftopping van de bandingfactor vastgelegd op 1. Dit betekent dat voor deze installaties de bandingfactor nooit hoger kan zijn dan 1, ongeacht de uitkomst van de berekening van de onrendabele top. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 6.2/1.1, tweede lid, wordt de maximaal toegelaten bandingfactor jaarlijks door de minister vastgelegd, in het kader van het vastleggen van de bandingfactoren. In artikel 1 van het ministerieel besluit houdende actualisatie van de huidige bandingfactoren en vastlegging van de bandingfactoren van groenestroomcertificaten en warmte-krachtcertificaten voor projecten die geen gebruik maken van zonne-energie met een startdatum vanaf 2014 (B.S. 11 oktober 2013) werd de maximale bandingfactor voor projecten met een startdatum in 2014 opnieuw vastgelegd op 1. Het Energiebesluit voorziet echter ook in een verdere berekening voor installaties waarvoor de afschrijvingstermijn niet gelijkgesteld is aan 10 jaar: “Art. 6.2/1.1. Het Vlaams Energieagentschap gaat voor de toepassing van de aftopping van de bandingfactoren, vermeld in artikel 7.1.4/1, §4, vierde en vijfde lid, van het Energiedecreet van 8 mei 2009 uit van een onrendabele top berekend met een beleidsperiode, termijn van de banklening en afschrijvingstermijn van 10 jaar. Indien de bandingfactor die op deze manier berekend is hoger ligt dan de maximaal toegelaten bandingfactor, wordt de bandingfactor, die berekend is volgens dit hoofdstuk, vermenigvuldigd met de maximaal toegelaten bandingfactor en gedeeld door de bandingfactor berekend met een beleidsperiode, termijn van de banklening en afschrijvingstermijn van 10 jaar.”
1.1.
Achtergrond
De aftopping van de bandingfactor ten aanzien van de berekende OT dient de efficiëntie van het steunmechanisme te verhogen. Om de totale steunniveaus voor projecten met een afschrijvingstermijn van tien jaar en projecten met een afschrijvingstermijn van langer dan tien jaar meer met elkaar in overeenstemming te brengen, werd een verdere aftoppingsregel ingevoerd.
1.2.
Berekening
Voor technologieën met een steunperiode (afschrijvingsperiode) van 15 jaar worden de verschillende termijnen die gehanteerd worden in de berekening van de onrendabele top gelijk gesteld aan 15 jaar: de steunperiode, de afschrijvingsperiode, de economische levensduur en de banklening. De toepassing van de verdere aftopping wordt verduidelijkt via een kort hypothetisch rekenvoorbeeld. In onderstaand voorbeeld duidt het subscript 10 of 15 steeds op de periode.
1.3. -
Hypothese
Technologie X Afschrijvingsperiode = steunperiode = 15 jaar OT15 = 90 €/MWh Bf15, niet afgetopt = 90/97 = 0,93 (niet verder afgetopt) OT10 startdatum = 120 €/MWh Bf10 startdatum = 120/97 = 1,24
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
3
-
MaxBf = 1
Voor technologie X wordt de steun berekend en toegekend over een afschrijvingsperiode van 15 jaar. De OT die op die manier berekend wordt bedraagt 90 €/MWh. Zonder verdere aftopping, zou dit aanleiding geven tot een Bf van 0,93. Indien de OT berekend wordt over een afschrijvingsperiode van 10 jaar, blijkt dit aanleiding te geven tot een OT van 120 €/MWh. De overeenkomstige Bf bedraagt 1,24. Voor deze berekening worden steunperiode, afschrijvingsperiode en termijn van de banklening gelijk gesteld aan 10 jaar. De economische levensduur blijft behouden op 15 jaar. Het is duidelijk dat, indien een afschrijvingsperiode van 10 jaar gehanteerd zou worden in plaats van een periode van 15 jaar, de bandingfactor sowieso zou afgetopt worden: 1,24 > 1. De bovenstaande passage uit het Energiebesluit bepaalt dat in dit geval, de Bandingfactor die berekend werd op 15 jaar momenteel als volgt ‘afgetopt’ moet worden: 𝐵𝑓15,𝑎𝑓𝑔𝑒𝑡𝑜𝑝𝑡 < 1 =
𝐵𝑓15,𝑛𝑖𝑒𝑡 𝑎𝑓𝑔𝑒𝑡𝑜𝑝𝑡 × 𝑀𝑎𝑥𝐵𝑓 𝐵𝑓10 𝑠𝑡𝑎𝑟𝑡𝑑𝑎𝑡𝑢𝑚 =
0,93 × 1 = 0,75 1,24
Bovenstaande berekening leert dat de bandingfactor voor technologie X dus 0,75 bedraagt. De oorspronkelijke bandingfactor bedroeg 0,93. Deze ligt hiermee onder de maximale bandingfactor van 1, maar omwille van de verdere aftoppingsregel, die kijkt naar de bandingfactor berekend over een afschrijfperiode van 10 jaar (in het jaar van de startdatum), wordt de bandingfactor van 0,93 toch verder verlaagd tot 0,75.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
4
Gevolgde procedure Het Vlaams Energieagentschap publiceerde op 1 juni 2015 haar ontwerprapport met actualisaties voor lopende projecten en de ontwerpberekeningen voor projecten met een startdatum vanaf 1 januari 2016. De stakeholders werden opgeroepen om deel 2 van het ontwerprapport grondig te bestuderen en eventuele opmerkingen via mail of brief uiterlijk op 19 juni 2015 aan het VEA te bezorgen. Dit luik van het definitief rapport bevat de actualisatieberekeningen voor lopende projecten. In totaal mochten we voor dit onderdeel van het rapport van 4 verschillende stakeholders(-organisaties) tijdig opmerkingen ontvangen. Waar van toepassing werden de aan te houden opmerkingen verwerkt in deze (definitieve) versie van het rapport. De bandingfactoren die meer dan 2% afwijken van de huidige bandingfactoren, zullen automatisch in werking treden, één maand na de publicatie van dit rapport(onderdeel).
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
5
Overzicht bandingfactoren (actualisaties) Overeenkomstig het bepaalde in artikel 7.1.4/1, §1 van het Energiedecreet, io. artikel 6.2/1.3, tweede lid van het Energiebesluit, actualiseert het Vlaams Energieagentschap halfjaarlijks de bandingfactoren die van toepassing zijn voor lopende projecten, in functie van de opbrengst elektriciteit, en enkel als de geactualiseerde bandingfactor meer dan 2% afwijkt van de bandingfactor die van toepassing is. De geactualiseerde bandingfactoren voor lopende projecten zijn één maand na actualisering (publicatie van het definitief rapport van het VEA) van toepassing, cfr. artikel 7.1.4/1, §1, zevende lid van het Energiedecreet en artikel 6.2/1.3, tweede lid van het Energiebesluit.
1. Actualisatie installaties met startdatum vanaf 1/1/2013 GS Cat 1
GS Cat 2
GS Cat 3
GS Cat 4
OT
79,3*
85,4
66,5
88,9*
Bf
0,818*
0,880
0,686
0,916*
Bf (max)
0,818*
0,880
0,686
0,889*
* De geactualiseerde Bf wijkt minder dan 2% af van de bandingfactor die van toepassing is. Bijgevolg blijft deze laatste geldig tot minstens de volgende actualisatieronde. De vermelde OT is de waarde op basis waarvan de geldige bandingfactor werd berekend. De werkelijk berekende OT is terug te vinden in het rapport zelf.
Voor categorieën 1, 2, 3 en 4 zullen de bandingfactoren, zoals gevalideerd door het ministerieel besluit van 22 maart 2013 houdende vastlegging van de bandingfactoren van groenestroomcertificaten en warmte-krachtcertificaten voor 2013 II (B.S. 29 maart 2013), één maand na publicatie van de definitieve versie van dit rapport vervangen worden door de bandingfactoren uit bovenstaande tabel.
2. Actualisatie installaties met startdatum vanaf 1/1/2014 GS Cat 1
GS Cat 2
GS Cat 3
GS Cat 4
OT
73,0*
62,3
50,4
74,4
Bf
0,753*
0,642
0,520
0,767
Bf (max)
0,753*
0,642
0,520
0,767
* De geactualiseerde Bf wijkt minder dan 2% af van de bandingfactor die van toepassing is. Bijgevolg blijft deze laatste geldig tot minstens de volgende actualisatieronde. De vermelde OT is de waarde op basis waarvan de geldige bandingfactor werd berekend. De werkelijk berekende OT is terug te vinden in het rapport zelf.
Voor categorieën 1, 2, 3 en 4 zullen de bandingfactoren, zoals gevalideerd door het ministerieel besluit van 25 september 2013 houden actualisatie van de huidige bandingfactoren en vastlegging van de bandingfactoren van groenestroomcertificaten en warmte-krachtcertificaten voor projecten Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
6
die geen gebruik maken van zonne-energie met een startdatum vanaf 2014 (B.S. 11 oktober 2013) en het ministerieel besluit van 25 september 2013 houdende vastlegging van de bandingfactoren van groenestroomcertificaten voor projecten die gebruik maken van zonne-energie met een startdatum vanaf 2014 (B.S. 31 oktober 2013), één maand na publicatie van de definitieve versie van dit rapport vervangen worden door de bandingfactoren uit bovenstaande tabel.
3. Actualisatie PV-installaties met startdatum vanaf 1/7/2014 GS Cat 1
GS Cat 2
GS Cat 3
OT
60,2
56,2
45,3
Bf
0,621
0,579
0,467
Bf (max)
0,621
0,579
0,467
Voor categorieën 1, 2 en 3 zullen de bandingfactoren, zoals gevalideerd door het ministerieel besluit van 6 februari 2014 houdende vastlegging van de bandingfactoren van groenestroomcertificaten voor groenestroomprojecten die gebruik maken van zonne-energie met een startdatum vanaf 1 juli 2014 (B.S. 3 maart 2014), één maand na publicatie van de definitieve versie van dit rapport vervangen worden door de bandingfactoren uit bovenstaande tabel.
4. Actualisatie installaties met startdatum vanaf 1/1/2015 GS Cat 1
GS Cat 2
GS Cat 3
GS Cat 4
OT
43,5
56,4
45,5
63,5
Bf
0,448
0,581
0,469
0,655
Bf (max)
0,448
0,581
0,469
0,655
Voor categorieën 1, 2 en 3 zullen de bandingfactoren, zoals gevalideerd door het ministerieel besluit van 9 december 2015 houdende actualisatie van de huidige bandingfactoren en vastlegging van de bandingfactoren van groenestroomcertificaten en warmte-krachtcertificaten voor projecten met een startdatum vanaf 2015 (B.S. 23 december 2014), één maand na publicatie van de definitieve versie van dit rapport vervangen worden door de bandingfactoren uit bovenstaande tabel.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
7
Berekening onrendabele toppen en bandingfactoren 1. Actualisatie installaties met startdatum vanaf 1/1/2013 1.1.
PV-installaties (GS cat. 1, GS cat. 2 en GS cat. 3)
1.1.1. Materiaal en methode In onderstaande figuur wordt samengevat hoe de actualisaties voor deze installaties berekend worden.
1.1.1.1. Werkwijze voor de actualisatie historische en nieuwe steun Voor deze installaties werd een constructieperiode van 1 jaar aangenomen. Bijgevolg produceren de installaties in het model pas elektriciteit vanaf het jaar 2014. De aannames voor het jaar 2013 hebben dan ook geen impact op de OT-berekening. Voor het jaar 2014 en voor de eerste helft van het jaar 2015 (t.e.m. juli 2015) brengen we per jaar de OT’s in rekening die van toepassing zijn geweest en nog steeds van toepassing zijn voor deze installaties. Hiervoor maken we gebruik van een gemiddelde verdeling van de equivalente Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
8
vollasturen over de verschillende maanden. De toegepaste verdeling staat weergegeven in onderstaande figuur.
Voor het jaar 2014 berekenen we in het model een gewogen gemiddelde OT uitgaande van de tweede, de derde en de vierde OT en het aandeel equivalente vollasturen die gerealiseerd werden in de periodes dat de overeenkomstige bandingfactoren van toepassing waren. De tweede bandingfactor was van toepassing tot en met 16 februari 2014. Aangezien we niet beschikken over de verdeling van de vollasturen op dagelijkse basis, voeren we hiervoor een vereenvoudiging door: - OT2 geldt voor 50% van de maand februari 2014; - OT3 geldt voor 50% van de maand februari 2014. Voor het jaar 2015 passen we een gelijkaardige formule toe in het model. We berekenen opnieuw een gewogen gemiddelde OT, ditmaal uitgaande van de vierde, de vijfde en de zesde OT en het aandeel equivalente vollasturen die gerealiseerd werden en zullen worden in de periodes dat de overeenkomstige bandingfactoren van toepassing zijn. We veronderstellen dat de geactualiseerde bandingfactoren ingaan vanaf 1 augustus. De zesde OT is de geactualiseerde OT die het resultaat is van deze actualisatieberekening. In de formule in het model wordt daarvoor verwezen naar de cel waarin de OT wordt berekend. De vierde bandingfactor was van toepassing tot en met 26 maart 2015. Aangezien we niet beschikken over de verdeling van de vollasturen op dagelijkse basis, voeren we hiervoor een vereenvoudiging door: - OT4 geldt voor de periode januari t.e.m. maart 2015; - OT5 geldt voor de periode april t.e.m. juli 2015.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
9
1.1.1.2. Werkwijze voor de actualisatie van de vermeden kosten door zelfafname Voor de installaties van categorie 1 wordt alle stroom zelf afgenomen. Voor het jaar 2014 wordt een gemiddelde prijs berekend op basis van de VREG-prijzen van 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober 2014. We berekenen een gewogen gemiddelde prijs aan de hand van de gemiddelde verdeling van de equivalente vollasturen over de verschillende maanden: - % vollasturenjan. t.e.m. maart*Prijs1 januari + % vollasturenapril. t.e.m. juni*Prijs1 april + % vollasturenjuli t.e.m. sept.*Prijs1 juli + % vollasturenokt. t.e.m. dec.*Prijs1 oktober Het jaar 2015 is een speciaal jaar, omdat vanaf 1 juli een prosumententarief wordt toegepast. Daarom wordt eerst een gewogen gemiddelde prijs berekend voor 2015 zonder injectietarief en een gewogen gemiddelde prijs voor 2015 met injectietarief. De prijs van 1 januari geldt enkel voor de maanden januari en februari en blijkt geen invloed te hebben op het jaargemiddelde. Er wordt in de praktijk dus een gewogen gemiddelde genomen van de prijs van 1 maart 2015 zonder en de prijs van 1 maart 2015 met prosumententarief: - % vollasturenjan. t.e.m. juni*Prijs1 maart, zonder prosumententarief + % vollasturenjuli. t.e.m. dec.*Prijs1 maart, met prosumententarief
Vanaf 2016 geldt het prosumententarief gans het jaar. Daarom wordt uitgegaan van de prijs van 2015 met prosumententarief en deze waarde wordt eenmaal geïndexeerd aan 3,5%. Voor de installaties van categorie 2 en 3 wordt 65% van de stroom zelf afgenomen. De resterende 35% wordt geïnjecteerd. De vermeden elektriciteitsprijs voor de zelfafname wordt berekend aan de hand van de EUROSTATstatistieken. De meest recente prijzen dateren van het jaar 2014 (S1 en S2). Voor het jaar 2014 vullen we het rekenkundig gemiddelde in voor 2014. Hier wegen we niet af aan de hand van de verdeling van de vollasturen over de verschillende maanden omdat we niet weten wanneer de zelfafname en de injectie juist gebeurt. Daarenboven blijkt dat de weging over een half jaar niet echt veel effect heeft, omdat de verdeling niet ver van 50%/50% is. De waarde wordt ingevuld voor het jaar 2014. Vanaf 2015 wordt de prijs jaarlijks geïndexeerd aan 3,5% per jaar. 1.1.1.3. Werkwijze voor de actualisatie van inkomsten uit geïnjecteerde stroom De inkomsten van de geïnjecteerde stroom worden als volgt berekend: - 2014: ENDEX cal2014*(1-% afslag 2014) – variabel injectietarief 2014; - 2015: ENDEX cal2015*(1-% afslag 2015) – variabel injectietarief 2015; - 2016: ENDEX cal2016*(1-% afslag 2016) – variabel injectietarief 2016. Voor de ENDEX cal 2014 en de ENDEX cal 2015 worden definitieve waarden ingevuld, berekend op basis van de gemiddelde ENDEX-prijs over de laatste 12 maanden, respectievelijk voor de periode 1 januari t.e.m. 31 december 2013 (cal 2014) en de periode 1 januari t.e.m. 31 december 2014 (cal 2015). Voor de ENDEX cal 2016 wordt de waarde gebruikt die bepaald werd eind juni 2015. In het ideale geval zou per startdatum een procentuele afslag bepaald worden ten opzichte van de cal n+1 prijs. In functie van de gemiddelde duur van de PPA-contracten zou deze afslag in de loop van de beleidsperiode geactualiseerd worden aan de hand van nieuwe contracten. Dit is echter niet haalbaar. De beschikbare PPA-contracten hebben een initiële duur van maximaal 3,5 jaar en vaak minder lang. Het zou dus niet correct zijn om gedurende 15 jaar de initiële afslag te blijven Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
10
behouden. Daarom wordt de afslag jaarlijks geactualiseerd. Dit jaar werd een uitgebreide marktbevraging georganiseerd om recente PPA’s te verzamelen, die afgesloten werden in 2014 of 2015. Volgende jaren wordt deze oefening jaarlijks herhaald. Bij de bepaling van de afslag zal dan telkens ook rekening gehouden worden met contracten die tot 3 jaar ervoor werden ingezameld. Op die manier is het de bedoeling om te komen tot een rollend gemiddelde over een periode van 4 jaar. PPA-contracten zijn in de praktijk gebaseerd zijn op quarter ahead prijzen of op day ahead prijzen. Hierdoor kan de gemiddelde afslag ten opzichte van de gemiddelde cal n+1 prijs van jaar tot jaar sterk variëren voor eenzelfde PPA-contract. Deze jaarlijkse variatie leidt tot een onwenselijke verstoring van de investeerderszekerheid. Daarom wordt een rollend gemiddelde berekend over de elektriciteitsprijzen van de 4 meest recente jaren die beschikbaar zijn. Deze werkwijze heeft als bedoeling om een afslag te berekenen die zowel gebruikt kan worden voor de nieuwe installaties als voor de bestaande installaties. Voor deze berekening gaat het om de elektriciteitsprijzen van de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014. De injectietarieven bestaan uit een vast gedeelte en een variabel gedeelte. De vaste injectiekosten worden verrekend in de vaste operationele kost. Deze waarden blijven ongewijzigd ten opzichte van de vorige rapporten. Vanaf 2015 gelden andere variabele injectietarieven. Gezien dit de meest recent beschikbare waarden zijn, worden deze ook overgenomen voor jaar 2016. Na 2016 berekent het model de prijs voor de geïnjecteerde stroom op basis van indexatie van de prijs in het jaar 2016.
1.1.1.4. Parameterwaarden voor de toepassing van de actualisatie van de bandingfactoren voor installaties met startdatum vanaf 1 januari 2013 t.e.m. 31 december 2013 Hierboven werd uitgelegd hoe de actualisaties voor installaties met startdatum in 2013 berekend worden. De waarden van de toegepaste parameters worden in onderstaande tabel samengevat. Parameter Historische OT’s OT2 OT3 OT4 OT5 Verdeelsleutel vollasturen 2014 % vollasturen jan tem half febr.
Categorie 1
Categorie 2
Categorie 3
26,8 Negatieve OT → 0 8,22 79,3
69,7 92,5 92,5 88,0
55,3 76,4 76,4 70,3
5,4%
5,4%
5,4%
60,0% 34,6%
60,0% 34,6%
60,0% 34,6%
16,4% 49,0% 34,6%
16,4% 49,0% 34,6%
16,4% 49,0% 34,6%
0,185 0,160 0,123
0,145 Modelberekening Modelberekening
0,124 Modelberekening Modelberekening
N.V.T. N.V.T. N.V.T.
0,0436 0,0469 0,0450
0,0436 0,0469 0,0450
% vollasturen half febr. tem juli
% vollasturen aug. tem dec. 2015 % vollasturen jan. tem maart % vollasturen april tem juli % vollasturen aug. tem dec. Vermeden elektriciteitsprijs PEL,ZA (€/kWh) 2014 2015 2016 Marktwaarde elektriciteit bij verkoop PEL,V (€/kWh) 2014 (ENDEX cal2014) 2015 (ENDEX cal2015) 2016 (ENDEX cal2016)
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
11
% afslag 2014 2015 2016 Variabel injectietarief (€/kWh) 2014 2015 2016
N.V.T. N.V.T. N.V.T.
12,3% 15,3% 19,8%
12,3% 15,3% 19,8%
N.V.T. N.V.T. N.V.T.
0,00262 0,00326 0,00326
0,00262 0,00326 0,00326
1.1.2. Resultaten actualisatie bandingfactoren 1.1.2.1. GS categorie 1 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 1 – waarden voor actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 79,3 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,818 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 1 – waarden na actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 78,0 De overeenkomstige bandingfactor voor deze projectcategorie bedraagt: 0,804 De bandingfactor moet niet verder worden afgetopt bij toepassing van de specifieke aftoppingsformule. De geactualiseerde bandingfactor wijkt minder dan 2% af van de bandingfactor die van toepassing is. Bijgevolg is de bandingfactor na actualisatie voor deze categorie 0,818.
1.1.2.2. GS categorie 2 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 2 – waarden voor actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 88,0 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,907 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 2 – waarden na actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 85,4 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,880 De bandingfactor moet niet verder worden afgetopt bij toepassing van de specifieke aftoppingsformule. De geactualiseerde bandingfactor wijkt meer dan 2% af van de bandingfactor die van toepassing is. Bijgevolg is de nieuwe bandingfactor voor deze categorie 0,880. 1.1.2.3. GS categorie 3 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 3 – waarden voor actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op:
70,3 0,725
Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 3 – waarden na actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op:
66,5 0,686
De bandingfactor moet niet verder worden afgetopt bij toepassing van de specifieke aftoppingsformule. De geactualiseerde bandingfactor wijkt meer dan 2% af van de bandingfactor die van toepassing is. Bijgevolg is de nieuwe bandingfactor voor deze categorie 0,686.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
12
1.2.
Windturbines ≤ 4 MWe (GS cat. 4)
1.2.1. Materiaal en methode In onderstaande figuur wordt samengevat hoe de actualisaties voor deze installaties berekend worden.
1.2.1.1. Werkwijze voor de actualisatie historische en nieuwe steun Voor deze installaties wordt een constructieperiode van 1 jaar aangenomen. Bijgevolg produceren de installaties in het model pas elektriciteit vanaf het jaar 2014. De aannames voor het jaar 2013 hebben dan ook geen impact op de OT-berekening. Voor het jaar 2014 en voor de eerste helft van het jaar 2015 (t.e.m. juli 2015) brengen we per jaar de OT’s in rekening die van toepassing zijn geweest en nog steeds van toepassing zijn voor deze installaties. Omdat tijdens de wintermaanden traditioneel meer windenergie wordt geproduceerd, wordt ook voor deze berekeningen een “gemiddelde verdeling van de equivalente vollasturen” bepaald. Hiervoor berekenden we voor de windparken van maximaal 5 jaar oud het aandeel van de energieproductie per maand. Het zijn de productiegegevens van deze windparken die ook gebruikt worden voor de bepaling van het aantal equivalente vollasturen voor de nieuwe installaties met startdatum vanaf 1 januari 2016 in deel 1 van het rapport. Voor de actualisaties van wind wordt voor ieder jaar dezelfde verdeling toegepast: de eerste bandingfactor geldt van 1 januari t.e.m. 31 juli en de tweede bandingfactor geldt van 1 augustus t.e.m. 31 december. Uiteindelijk blijkt dat de Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
13
verdeelsleutel op basis van de productiegegevens van de windparken niet veel afwijkt van een rekenkundige verdeelsleutel op basis van het aantal dagen van het jaar dat de bandingfactoren geldig zijn: - Verdeelsleutel op basis van productiegegevens windparken: 57,4% voor de eerste bandingfactor en 42,6% voor de tweede bandingfactor; - Verdeelsleutel op basis van aantal dagen van het jaar dat de bandingfactoren geldig zijn: 58,0% voor de eerste bandingfactor en 42,0% voor de tweede bandingfactor. In deze ontwerpberekeningen wordt uitgegaan van de verdeelsleutel op basis van de productiegegevens van de windparken. Voor het jaar 2014 berekenen we in het model een gewogen gemiddelde OT uitgaande van de tweede en de derde OT en het aandeel equivalente vollasturen die gerealiseerd werden in de periodes dat de overeenkomstige bandingfactoren van toepassing waren. Voor het jaar 2015 wordt een gelijkaardige formule toegepast in het model. We berekenen opnieuw een gewogen gemiddelde OT, ditmaal uitgaande van de derde en de vierde OT en het aandeel equivalente vollasturen die gerealiseerd werden en zullen worden in de periodes dat de overeenkomstige bandingfactoren van toepassing zijn. We veronderstellen dat de geactualiseerde bandingfactoren ingaan vanaf 1 augustus. De bandingfactoren voor installaties met startdatum in 2013 zijn het resultaat van de toepassing van de specifieke aftoppingsregel voor categorieën met een beleidsperiode van 15 jaar. Voor deze installaties komt de specifieke aftoppingsregel neer op het delen van de OT door 100 in plaats van door de “normale” bandingdeler 97. In het model moeten evenwel geen bandingfactoren maar OT’s ingevuld worden. Hierdoor wordt steeds meer steun doorgerekend dan in realiteit wordt ontvangen. Immers, de minimumsteun bedraagt slechts 93 € per GSC, terwijl de modelberekeningen uitgaan van een prijs van 97 € per GSC. Voor deze extra afgetopte bandingfactoren rekenen we eveneens de bandingfactoren om naar “equivalente” OT’s door de bandingfactoren te vermenigvuldigen met 97. De vierde OT is de geactualiseerde OT die het resultaat is van deze actualisatieberekening. In de formule in het model wordt daarvoor verwezen naar de cel waarin de OT wordt berekend. 1.2.1.2. Werkwijze voor de actualisatie van inkomsten uit geïnjecteerde stroom De inkomsten van de geïnjecteerde stroom worden als volgt berekend: - 2014: ENDEX cal2014*(1-% afslag 2014) – variabel injectietarief 2014; - 2015: ENDEX cal2015*(1-% afslag 2015) – variabel injectietarief 2015; - 2016: ENDEX cal2016*(1-% afslag 2016) – variabel injectietarief 2016. Voor de ENDEX cal 2014 en de ENDEX cal 2015 worden definitieve waarden ingevuld, berekend op basis van respectievelijk de prijzen in het jaar 2013 en de prijzen in het jaar 2014. Voor de ENDEX cal 2016 wordt de waarde gebruikt die bepaald werd eind juni 2015 (zie ook deel 1 van het VEA-rapport 2015/1). In het ideale geval zou per startdatum een procentuele afslag bepaald worden ten opzichte van de cal n+1 prijs. In functie van de gemiddelde duur van de PPA-contracten zou deze afslag in de loop van de beleidsperiode geactualiseerd worden aan de hand van nieuwe contracten. Dit is echter niet haalbaar. De beschikbare PPA-contracten hebben een initiële duur van 2 tot 5 jaar, buiten enkele langlopende contracten die meer omvatten dan alleen de aankoop van elektriciteit van windturbines. Het is dus niet correct om gedurende 15 jaar de initiële afslag te blijven behouden. Daarom wordt de afslag jaarlijks geactualiseerd. Dit jaar werd een uitgebreide marktbevraging georganiseerd om alle recente PPA’s te verzamelen, die afgesloten werden in 2014 of 2015. Volgende jaren wordt deze Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
14
oefening jaarlijks herhaald. Bij de bepaling van de afslag zal dan telkens ook rekening gehouden worden met contracten die tot 3 jaar ervoor werden ingezameld. Op die manier is het de bedoeling om te komen tot een rollend gemiddelde over een periode van 4 jaar. PPA-contracten kunnen gebaseerd zijn op de year ahead prijzen, maar evengoed op quarter ahead prijzen of op day ahead prijzen. Hierdoor kan de gemiddelde afslag ten opzichte van de gemiddelde cal n+1 prijs van jaar tot jaar sterk variëren voor eenzelfde PPA-contract, behalve als het contract gebaseerd is op de cal n+1. Deze jaarlijkse variatie is niet gewenst. Daarom wordt een rollend gemiddelde berekend over de elektriciteitsprijzen van de 4 meest recente jaren die beschikbaar zijn. Deze werkwijze heeft als bedoeling om een afslag te berekenen die zowel gebruikt kan worden voor de nieuwe installaties als voor de bestaande installaties. Voor deze berekening gaat het om de elektriciteitsprijzen van de jaren 2011, 2012, 2013 en 2014. De injectietarieven bestaan enerzijds uit een vast gedeelte en anderzijds uit een variabel gedeelte. Omwille van het grote vermogen dat aangesloten wordt op één injectiepunt, maakt het al dan niet doorrekenen van het vaste injectietarief weinig verschil voor deze categorie. Het vaste injectietarief wordt daarom niet expliciet verrekend in de operationele kosten van deze installaties. Vanaf 2015 gelden andere variabele injectietarieven. Gezien dit de meest recent beschikbare waarden zijn, worden deze ook overgenomen voor jaar 2016. Na 2016 wordt de prijs voor de geïnjecteerde stroom door het model berekend op basis van indexatie van de prijs in het jaar 2016. 1.2.1.3. Parameterwaarden voor de toepassing van de actualisatie van de bandingfactoren voor installaties met startdatum vanaf 1 januari 2013 t.e.m. 31 december 2013 Hierboven werd uitgelegd hoe de actualisaties voor installaties met startdatum in 2013 berekend worden. De waarden van de toegepaste parameters worden in onderstaande tabel samengevat. Parameter Historische OT’s OT2 OT3 Verdeelsleutel vollasturen 2014 en 2015 % vollasturen jan tem juli % vollasturen aug. tem dec. Marktwaarde elektriciteit bij verkoop PEL,V (€/kWh) 2014 (ENDEX cal2014) 2015 (ENDEX cal2015) 2016 (ENDEX cal2016) % afslag 2014 2015 2016 Variabel injectietarief (€/kWh) 2014 2015 2016
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
Categorie 4 77,6 86,2
57,4% 42,6%
0,0436 0,0469 0,0450 21,0% 14,3% 9,32% 0,00262 0,00326 0,00326
15
1.2.2. Resultaat actualisatie bandingfactor GS categorie 4 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 4 – waarden voor actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 88,9 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,916 De bandingfactor wordt afgetopt op: 0,889 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 4 – waarden na actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 87,8 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,905 De bandingfactor wordt afgetopt op: 0,878 De bandingfactor moet verder worden afgetopt bij toepassing van de specifieke aftoppingsformule. Dit betekent dat – ingevolge de huidige methode - de OT gedeeld moet worden door 100 in plaats van door 97. De geactualiseerde bandingfactor wijkt minder dan 2% af van de bandingfactor die van toepassing is. Bijgevolg blijft de bandingfactor voor deze categorie 0,889.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
16
2.
Actualisatie installaties met startdatum vanaf 1/1/2014 2.1.
PV-installaties (GS cat. 1, GS cat. 2 en GS cat. 3)
2.1.1. Materiaal en methode In onderstaande figuur wordt samengevat hoe de actualisaties voor deze installaties berekend worden.
2.1.1.1. Werkwijze voor de actualisatie historische en nieuwe steun Voor deze installaties werd aangenomen dat er geen extra constructieperiode is. Bijgevolg produceren de installaties in het model al elektriciteit vanaf de eerste dag dat ze in dienst genomen zijn. Voor de modelberekeningen is dit 1 januari 2014. Voor het jaar 2014 en voor de eerste helft van het jaar 2015 (t.e.m. juli 2015) brengen we per jaar de OT’s in rekening die van toepassing zijn geweest en nog steeds van toepassing zijn voor deze installaties. Hiervoor maken we gebruik van een gemiddelde verdeling van de equivalente vollasturen over de verschillende maanden. De toegepaste verdeling staat weergegeven in onderstaande figuur.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
17
Voor het jaar 2014 berekenen we in het model een gewogen gemiddelde OT uitgaande van de eerste en de tweede OT en het aandeel equivalente vollasturen die gerealiseerd werden in de periodes dat de overeenkomstige bandingfactoren van toepassing waren. Voor het jaar 2015 passen we een gelijkaardige formule toe. We berekenen opnieuw een gewogen gemiddelde OT, ditmaal uitgaande van de tweede, de derde en de vierde OT en het aandeel equivalente vollasturen die gerealiseerd werden en zullen worden in de periodes dat de overeenkomstige bandingfactoren van toepassing zijn. We veronderstellen dat de geactualiseerde bandingfactoren ingaan vanaf 1 augustus. De vierde OT is de geactualiseerde OT die het resultaat is van deze actualisatieberekening. In de formule in het model wordt daarvoor verwezen naar de cel waarin de OT wordt berekend. De tweede bandingfactor was van toepassing tot en met 26 maart 2015. Aangezien we niet beschikken over de verdeling van de vollasturen op dagelijkse basis, voeren we hiervoor een vereenvoudiging door: - OT2 geldt voor de periode januari t.e.m. maart 2015; - OT3 geldt voor de periode april t.e.m. juli 2015. 2.1.1.2. Werkwijze voor de actualisatie van de vermeden kosten door zelfafname Voor de installaties van categorie 1 wordt alle stroom zelf afgenomen. Voor het jaar 2014 wordt een gemiddelde prijs berekend op basis van de VREG-prijzen van 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober 2014. We berekenen een gewogen gemiddelde prijs aan de hand van de gemiddelde verdeling van de equivalente vollasturen over de verschillende maanden: - % vollasturenjan. t.e.m. maart*Prijs1 januari + % vollasturenapril. t.e.m. juni*Prijs1 april + % vollasturenjuli t.e.m. sept.*Prijs1 juli + % vollasturenokt. t.e.m. dec.*Prijs1 oktober Het jaar 2015 is een speciaal jaar, omdat vanaf 1 juli een prosumententarief wordt toegepast. Daarom wordt eerst een gemiddelde prijs berekend voor 2015 zonder injectietarief en een gemiddelde prijs voor 2015 met injectietarief. Meer informatie over de berekening van de gemiddelde prijs voor elektriciteit voor het jaar 2015 is terug te vinden ter hoogte van 1.1.1.2. Werkwijze voor de actualisatie van de vermeden kosten door zelfafname, pagina 10. Er wordt
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
18
uiteindelijk een gewogen gemiddelde genomen van de prijs van maart 2015 zonder en de prijs van maart 2015 met prosumententarief: - % vollasturenjan. t.e.m. juni*Prijs2015, zonder prosumententarief + % vollasturenjuli. t.e.m. dec.*Prijs2015, met prosumententarief
Vanaf 2016 geldt het prosumententarief gans het jaar. Daarom wordt uitgegaan van de prijs van 2015 met prosumententarief en deze waarde wordt eenmaal geïndexeerd aan 3,5%. Voor de installaties van categorie 2 en 3 wordt 65% van de stroom zelf afgenomen. De resterende 35% wordt geïnjecteerd. De vermeden elektriciteitsprijs voor de zelfafname wordt berekend aan de hand van de EUROSTATstatistieken. De meest recente prijzen dateren van het jaar 2014 (S1 en S2). Voor het jaar 2014 vullen we het rekenkundig gemiddelde in voor 2014. Hier wegen we niet af aan de hand van de verdeling van de vollasturen over de verschillende maanden omdat we niet weten wanneer de zelfafname en de injectie juist gebeurt. Daarenboven blijkt dat de weging over een half jaar niet echt veel effect heeft, omdat de verdeling niet ver van 50%/50% is. De waarde wordt ingevuld voor het jaar 2014. Vanaf 2015 wordt de prijs jaarlijks geïndexeerd aan 3,5% per jaar. 2.1.1.3. Werkwijze voor de actualisatie van inkomsten uit geïnjecteerde stroom De inkomsten van de geïnjecteerde stroom worden als volgt berekend: - 2014: ENDEX cal2014*(1-% afslag 2014) – variabel injectietarief 2014; - 2015: ENDEX cal2015*(1-% afslag 2015) – variabel injectietarief 2015; - 2016: ENDEX cal2016*(1-% afslag 2016) – variabel injectietarief 2016. Voor de ENDEX cal 2014 en de ENDEX cal 2015 worden definitieve waarden ingevuld, berekend op basis van de gemiddelde ENDEX-prijs over de laatste 12 maanden, respectievelijk voor de periode 1 januari 2013 t.e.m. 31 december 2013 (cal 2014) en de periode 1 januari 2014 t.e.m. 31 december 2014 (cal 2015). Voor de ENDEX cal 2016 wordt de waarde gebruikt die bepaald werd eind juni 2015 (zie deel 1 van het rapport). Meer informatie over de bepaling van de procentuele afslag ten opzichte van de cal n+1 voor het jaar 2016 is terug te vinden ter hoogte van 1.1.1.3. Werkwijze voor de actualisatie van inkomsten uit geïnjecteerde stroom, pagina 10. De injectietarieven bestaan uit een vast gedeelte en een variabel gedeelte. De vaste injectiekosten worden verrekend in de vaste operationele kost. Deze waarden blijven ongewijzigd ten opzichte van de vorige rapporten. Vanaf 2015 gelden andere variabele injectietarieven. Gezien dit de meest recent beschikbare waarden zijn, worden deze ook overgenomen voor 2016. Na 2016 berekent het model de prijs voor de geïnjecteerde stroom op basis van indexatie van de prijs in het jaar 2016.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
19
2.1.1.4. Parameterwaarden voor de toepassing van de actualisatie van de bandingfactoren voor installaties met startdatum vanaf 1 januari 2014 t.e.m. 30 juni 2014 Hierboven werd uitgelegd hoe de actualisaties voor installaties met startdatum vanaf 1 januari 2014 tot en met 30 juni 2014 berekend worden. De waarden van de toegepaste parameters worden in onderstaande tabel samengevat. Parameter Historische OT’s OT1 OT2 OT3 Verdeelsleutel vollasturen 2014 % vollasturen jan tem juli % vollasturen aug. tem dec. 2015 % vollasturen jan. tem maart % vollasturen april tem juli % vollasturen aug. tem dec. Vermeden elektriciteitsprijs PEL,ZA (€/kWh) 2014 2015 2016 Marktwaarde elektriciteit bij verkoop PEL,V (€/kWh) 2014 (ENDEX Cal2014) 2015 (ENDEX Cal2015) 2016 (ENDEX Cal2016) % afslag 2014 2015 2016 Variabel injectietarief (€/kWh) 2014 2015 2016
Categorie 1
Categorie 2
Categorie 3
26 3,82 73,0
50,6 68,9 64,8
42,3 59,2 54,1
65,4% 34,6%
65,4% 34,6%
65,4% 34,6%
16,4% 49,0% 34,6%
16,4% 49,0% 34,6%
16,4% 49,0% 34,6%
0,185 0,160 0,123
0,145 Modelberekening Modelberekening
0,124 Modelberekening Modelberekening
N.V.T. N.V.T. N.V.T.
0,0436 0,0469 0,0450
0,0436 0,0469 0,0450
N.V.T. N.V.T. N.V.T.
12,3% 15,3% 19,8%
12,3% 15,3% 19,8%
N.V.T. N.V.T. N.V.T.
0,00262 0,00326 0,00326
0,00262 0,00326 0,00326
2.1.2. Resultaten actualisatie bandingfactoren 2.1.2.1. GS categorie 1 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 1 – waarden voor actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 73,0 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,753 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 1 – waarden na actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 71,7 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,739 De bandingfactor moet niet verder worden afgetopt bij toepassing van de specifieke aftoppingsformule. De geactualiseerde bandingfactor wijkt minder dan 2% af van de bandingfactor die van toepassing is. Bijgevolg is de bandingfactor na actualisatie voor deze categorie 0,753. Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
20
2.1.2.2. GS categorie 2 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 2 – waarden voor actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 64,8 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,668 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 2 – waarden na actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 62,3 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,642 De bandingfactor moet niet verder worden afgetopt bij toepassing van de specifieke aftoppingsformule. De geactualiseerde bandingfactor wijkt meer dan 2% af van de bandingfactor die van toepassing is. Bijgevolg is de aangepaste bandingfactor voor deze categorie 0,642. 2.1.2.3. GS categorie 3 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 3 – waarden voor actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op:
54,1 0,558
Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 3 – waarden na actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op:
50,4 0,520
De bandingfactor moet niet verder worden afgetopt bij toepassing van de specifieke aftoppingsformule. De geactualiseerde bandingfactor wijkt meer dan 2% af van de bandingfactor die van toepassing is. Bijgevolg is de aangepaste bandingfactor voor deze categorie 0,520.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
21
2.2.
Windturbines ≤ 4 MWe (GS cat. 4)
2.2.1. Materiaal en methode In onderstaande figuur wordt samengevat hoe de actualisaties voor deze installaties berekend worden.
2.2.1.1. Werkwijze voor de actualisatie historische en nieuwe steun Voor deze installaties wordt een constructieperiode van 1 jaar aangenomen. Bijgevolg produceren de installaties in het model pas elektriciteit vanaf het jaar 2015. De aannames voor het jaar 2014 hebben dan ook geen impact op de OT-berekening. Voor het jaar 2015 brengen we de huidige OT in rekening (de tweede OT) en ook de OT die berekend wordt in deze actualisatieberekening (de derde OT). Er wordt een gewogen gemiddelde OT berekend. Omdat tijdens de wintermaanden traditioneel meer windenergie wordt geproduceerd, wordt er ook voor deze berekeningen een “gemiddelde verdeling van de equivalente vollasturen” bepaald. Hiervoor berekenden we voor de windparken van maximaal 5 jaar oud het aandeel van de energieproductie per maand. Het zijn de productiegegevens van deze windparken die ook gebruikt worden voor de bepaling van het aantal equivalente vollasturen voor de nieuwe installaties met startdatum vanaf 1 januari 2016. Voor de actualisaties van wind wordt voor ieder jaar dezelfde verdeling toegepast: de eerste bandingfactor geldt van 1 januari t.e.m. 31 juli en de tweede bandingfactor geldt van 1 augustus t.e.m. 31 december. Uiteindelijk blijkt dat de verdeelsleutel op
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
22
basis van de productiegegevens van de windparken niet veel afwijkt van een rekenkundige verdeelsleutel op basis van het aantal dagen van het jaar dat de bandingfactoren geldig zijn: - Verdeelsleutel op basis van productiegegevens windparken: 57,4% voor de eerste bandingfactor en 42,6% voor de tweede bandingfactor; - Verdeelsleutel op basis van aantal dagen van het jaar dat de bandingfactoren geldig zijn: 58,0% voor de eerste bandingfactor en 42,0% voor de tweede bandingfactor. Deze ontwerpberekeningen gaan uit van de verdeelsleutel op basis van de productiegegevens van de windparken. We veronderstellen dat de geactualiseerde bandingfactoren ingaan vanaf 1 augustus. 2.2.1.2. Werkwijze voor de actualisatie van inkomsten uit geïnjecteerde stroom De inkomsten van de geïnjecteerde stroom worden als volgt berekend: - 2015: ENDEX cal2015*(1-% afslag 2015) – variabel injectietarief 2015; - 2016: ENDEX cal2016*(1-% afslag 2016) – variabel injectietarief 2016. Voor de ENDEX cal 2015 wordt de definitieve waarde ingevuld, berekend op basis van de prijzen in het jaar 2014. Voor de ENDEX cal 2016 wordt de waarde gebruikt die bepaald werd eind juni 2015 (zie ook deel 1 van het rapport). Meer informatie over de bepaling van de procentuele afslag ten opzichte van de cal n+1 voor het jaar 2016 is te vinden ter hoogte van 1.2.1.2. Werkwijze voor de actualisatie van inkomsten uit geïnjecteerde stroom, pagina 14. De injectietarieven bestaan enerzijds uit een vast gedeelte en anderzijds uit een variabel gedeelte. Omwille van het grote vermogen dat aangesloten wordt op één injectiepunt, maakt het al dan niet doorrekenen van het vaste injectietarief weinig verschil voor deze categorie. Het is ook pas vanaf dit jaar dat met zekerheid geweten is of het vaste injectietarief opgenomen is in de opgegeven operationele kosten van de eigenaars of uitbaters van de windparken. Het vaste injectietarief wordt daarom niet expliciet verrekend in de operationele kosten van deze installaties. In 2015 zijn de injectietarieven aangepast. Gezien dit de meest recent beschikbare waarden zijn, worden deze ook overgenomen voor 2016. Na 2016 berekent het model de prijs voor de geïnjecteerde stroom op basis van indexatie van de prijs in het jaar 2016.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
23
2.2.1.3. Parameterwaarden voor de toepassing van de actualisatie van de bandingfactoren voor installaties met startdatum vanaf 1 januari 2014 t.e.m. 31 december 2014 Hierboven werd uitgelegd hoe de actualisaties voor installaties met startdatum in 2014 berekend worden. De waarden van de toegepaste parameters worden in onderstaande tabel samengevat.
Parameter Historische OT’s OT2 Verdeelsleutel vollasturen 2015 % vollasturen jan tem juli % vollasturen aug. tem dec. Marktwaarde elektriciteit bij verkoop PEL,V (€/kWh) 2015 (ENDEX cal2015) 2016 (ENEDEX cal2016) % afslag 2015 2016 Variabel injectietarief (€/kWh) 2015 2016
Categorie 4 77,2
57,4% 42,6%
0,0469 0,0450 14,3% 9,32% 0,00326 0,00326
2.2.2. Resultaat actualisatie bandingfactor GS categorie 4 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 4 – waarden voor actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 77,2 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,796 De bandingfactor wordt afgetopt op: 0,796 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 4 – waarden na actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 74,4 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,767 De bandingfactor wordt afgetopt op: 0,767 De bandingfactor moet niet verder worden afgetopt bij toepassing van de specifieke aftoppingsformule. De geactualiseerde bandingfactor wijkt meer dan 2% af van de bandingfactor die van toepassing is. Bijgevolg is de nieuwe bandingfactor voor deze categorie 0,767.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
24
3.
Actualisatie installaties met startdatum vanaf 1/7/2014 3.1.
PV-installaties (GS cat. 1, GS cat. 2 en GS cat. 3)
3.1.1. Materiaal en methode In onderstaande figuur wordt samengevat hoe de actualisaties voor deze installaties berekend worden.
3.1.1.1. Werkwijze voor de actualisatie historische en nieuwe steun Voor deze installaties werd aangenomen dat er geen extra constructieperiode is. Bijgevolg produceren de installaties in het model al vanaf de eerste dag dat ze in dienst genomen zijn. Voor de modelberekeningen is dit 1 juli 2014. Het eerste jaar start op 1 juli 2014 en eindigt op 30 juni 2015. Dit duiden we aan met “2014-2015”. Het tweede jaar duiden we aan met 2015-2016 enzovoort. Voor het jaar 2014-2015 brengen we per de OT’s in rekening die van toepassing zijn geweest en nog steeds van toepassing zijn voor deze installaties. Hiervoor maken we gebruik van een gemiddelde verdeling van de equivalente vollasturen over de verschillende maanden. De toegepaste verdeling staat weergegeven in onderstaande figuur.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
25
We berekenen in het model voor het jaar 2014-2015 een gewogen gemiddelde OT uitgaande van de eerste en de tweede OT en het aandeel equivalente vollasturen die gerealiseerd zijn in de periodes dat de overeenkomstige bandingfactoren van toepassing waren. Voor het jaar 2015-2016 passen we een gelijkaardige formule toe in het model. We berekenen opnieuw een gewogen gemiddelde OT, ditmaal uitgaande van de tweede en de derde OT en het aandeel equivalente vollasturen die gerealiseerd werden en zullen worden in de periodes dat de overeenkomstige bandingfactoren van toepassing zijn. We veronderstellen dat de geactualiseerde bandingfactoren ingaan vanaf 1 augustus. De tweede bandingfactor was van toepassing tot en met 26 maart 2015. Aangezien we niet beschikken over de verdeling van de vollasturen op dagelijkse basis, voeren we hiervoor een vereenvoudiging door: - OT2 geldt voor de periode januari t.e.m. maart 2015; - OT3 geldt voor de periode april t.e.m. juli 2015. De derde OT is de geactualiseerde OT die het resultaat is van deze actualisatieberekening. In de formule in het model wordt daarvoor verwezen naar de cel waarin de OT wordt berekend. 3.1.1.2. Werkwijze voor de actualisatie van de vermeden kosten door zelfafname Voor de installaties van categorie 1 wordt alle stroom zelf afgenomen. Voor de jaren 2014-2015 en 2015-2016 wordt de elektriciteitsprijs berekend als het gewogen gemiddelde van de prijzen die in de andere actualisaties gebruikt worden voor respectievelijk de jaren 2014 en 2015 en de jaren 2015 en 2016. Meer informatie hierover staat onder andere op pagina 18, onder 2.1.1.2 Werkwijze voor de actualisatie van de vermeden kosten door zelfafname. Om het gewogen gemiddelde te bepalen maken we opnieuw gebruikt van de procentuele verdeling van de equivalente vollasturen over de verschillende maanden van het jaar. Het jaar 2014-2015 eindigt op 30 juni 2015. Het prosumententarief is niet van toepassing. Het jaar 2015-2016 start op 1 juli 2015. Voor dit jaar geldt het prosumententarief gans het jaar. Voor de installaties van categorie 2 en 3 wordt 65% van de stroom zelf afgenomen. De resterende 35% wordt geïnjecteerd. Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
26
De vermeden elektriciteitsprijs voor zelfafname wordt berekend aan de hand van de EUROSTATstatistieken. Vanaf het jaar 2015 wordt een jaarlijkse stijging verondersteld van 3,5% per jaar. De prijs voor 2014-2015 is het rekenkundig gemiddelde van de prijs voor 2014 en de prijs voor 2015 (= prijs 2014*1,035). De rest van de periode berekent het model zelf de prijzen via jaarlijkse indexatie. 3.1.1.3. Werkwijze voor de actualisatie van inkomsten uit geïnjecteerde stroom De inkomsten van de geïnjecteerde stroom worden als volgt berekend: - 2014-2015: gemiddelde (ENDEX cal2014, ENDEX cal2015)*(1- gemiddelde (% afslag 2014, % afslag 2015) – gemiddelde (variabel injectietarief 2014, variabel injectietarief 2015); - 2015-2016: gemiddelde (ENDEX cal2015, ENDEX cal2016)*(1- gemiddelde (% afslag 2015, % afslag 2016) – variabel injectietarief 2015. Meer uitleg over de gebruikte waarden voor de jaren 2014, 2015 en 2016 staat onder andere op pagina 19, onder 2.1.1.2 Werkwijze voor de actualisatie van de vermeden kosten door zelfafname. Meer informatie over de bepaling van de procentuele afslag ten opzichte van de cal n+1 voor het jaar 2016 is terug te vinden ter hoogte van 1.1.1.3. Werkwijze voor de actualisatie van inkomsten uit geïnjecteerde stroom, pagina 10. Na het jaar 2015-2016 berekent het model de prijs voor de geïnjecteerde stroom via indexatie van de prijs in het jaar 2015-2016. 3.1.1.4. Parameterwaarden voor de toepassing van de actualisatie van de bandingfactoren voor installaties met startdatum vanaf 1 juli 2014 t.e.m. 31 december 2014 Hierboven werd uitgelegd hoe de actualisaties voor installaties met startdatum vanaf 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014 berekend worden. De waarden van de toegepaste parameters worden in onderstaande tabel samengevat. Parameter Historische OT’s OT1 OT2 Verdeelsleutel vollasturen 2014-2015 % vollasturen juli tem maart % vollasturen april tem juni 2015-2016 % vollasturen juli % vollasturen aug. tem juni Vermeden elektriciteitsprijs PEL,ZA (€/kWh) 2014-2015 2015-2016 Marktwaarde elektriciteit bij verkoop PEL,V (€/kWh) Gemiddelde (ENDEX cal2014, ENDEX cal2015) Gemiddelde (ENDEX cal2015, ENDEX cal2016)
Categorie 1
Categorie 2
Categorie 3
-50,2 → 0 58,9
66,6 59,9
57,5 50,1
63,9% 36,1%
63,9% 36,1%
63,9% 36,1%
12,8% 87,2%
12,8% 87,2%
12,8% 87,2%
0,191 0,121
0,148 Modelberekening
0,126 Modelberekening
0,0453
0,0453
0,0460
0,0460
N.V.T.
N.V.T.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
27
% afslag Gemiddelde (2014, 2015) 1 2015 Variabel injectietarief (€/kWh) Gemiddelde (2014, 2015) Gemiddelde (2015, 2016)
N.V.T. N.V.T.
13,80% 17,60%
13,80% 17,60%
0,00296
0,00296
0,00326
0,00326
N.V.T. N.V.T.
3.1.2. Resultaten actualisatie bandingfactoren 3.1.2.1. GS categorie 1 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 1 – waarden voor actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 58,9 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,607 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 1 – waarden na actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 60,2 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,621 De bandingfactor moet niet verder worden afgetopt bij toepassing van de specifieke aftoppingsformule. De geactualiseerd bandingfactor wijkt meer dan 2% af van de bandingfactor die van toepassing is. Bijgevolg is de aangepaste bandingfactor voor deze categorie 0,621. 3.1.2.2. GS categorie 2 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 2 – waarden voor actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 59,9 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,618 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 2 – waarden na actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 56,2 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,579 De bandingfactor moet niet verder worden afgetopt bij toepassing van de specifieke aftoppingsformule. De geactualiseerd bandingfactor wijkt meer dan 2% af van de bandingfactor die van toepassing is. Bijgevolg is de aangepaste bandingfactor voor deze categorie 0,579. 3.1.2.3. GS categorie 3 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 3 – waarden voor actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op:
50,1 0,516
Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 3 – waarden na actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op:
45,3 0,467
1
De waarde voor 2015 wordt gebruikt voor het jaar 2015-2016
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
28
De bandingfactor moet niet verder worden afgetopt bij toepassing van de specifieke aftoppingsformule. De geactualiseerd bandingfactor wijkt meer dan 2% af van de bandingfactor die van toepassing is. Bijgevolg is de aangepaste bandingfactor voor deze categorie 0,467.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
29
4.
Actualisatie installaties met startdatum vanaf 1/1/2015 4.1.
PV-installaties (GS cat. 1, GS cat. 2 en GS cat. 3)
4.1.1. Materiaal en methode In onderstaande figuur wordt samengevat hoe de actualisaties voor deze installaties berekend worden.
4.1.1.1. Werkwijze voor de actualisatie historische en nieuwe steun Voor deze installaties werd aangenomen dat er geen extra constructieperiode is. Bijgevolg produceren de installaties in het model al vanaf de eerste dag dat ze in dienst genomen zijn. Voor de modelberekeningen is dit 1 januari 2015. Voor het jaar 2015 (t.e.m. juli 2015) brengen we de OT’s in rekening die van toepassing zijn en zullen zijn voor deze installaties. Hiervoor maken we gebruik van een gemiddelde verdeling van de equivalente vollasturen over de verschillende maanden. De toegepaste verdeling staat weergegeven in onderstaande figuur.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
30
Voor het jaar 2015 berekenen we een gewogen gemiddelde OT, uitgaande van de eerste en de tweede OT en het aandeel equivalente vollasturen die gerealiseerd werden en zullen worden in de periodes dat de overeenkomstige OT’s van toepassing zijn. We veronderstellen dat de geactualiseerde bandingfactoren ingaan vanaf 1 augustus. De tweede OT is de geactualiseerde OT die het resultaat is van deze actualisatieberekening. In de formule in het model wordt daarvoor verwezen naar de cel waarin de OT wordt berekend. 4.1.1.2. Werkwijze voor de actualisatie van de vermeden kosten door zelfafname Voor de installaties van categorie 1 wordt alle stroom zelf afgenomen. Het jaar 2015 is een speciaal jaar, omdat vanaf 1 juli een prosumententarief wordt toegepast. Daarom wordt eerst een gemiddelde prijs berekend voor 2015 zonder injectietarief en een prijs voor 2015 met injectietarief. Meer informatie over de berekening van de gemiddelde prijs voor elektriciteit voor het jaar 2015 is terug te vinden ter hoogte van 1.1.1.2. Werkwijze voor de actualisatie van de vermeden kosten door zelfafname, pagina 10. Er wordt uiteindelijk een gewogen gemiddelde genomen van de prijs van maart 2015 zonder en de prijs van maart 2015 met prosumententarief: - % vollasturenjan. t.e.m. juni*Prijs2015, zonder prosumententarief + % vollasturenjuli. t.e.m. dec.*Prijs2015, met prosumententarief
Vanaf 2016 geldt het prosumententarief gans het jaar. Daarom wordt uitgegaan van de prijs van 2015 met prosumententarief en deze waarde wordt eenmaal geïndexeerd aan 3,5%. Voor de installaties van categorie 2 en 3 wordt 65% van de stroom zelf afgenomen. De resterende 35% wordt geïnjecteerd. De vermeden elektriciteitsprijs voor zelfafname wordt berekend aan de hand van de EUROSTATstatistieken. De meest recente prijzen dateren van het jaar 2014 (S1 en S2). Voor de jaren nadien bepaalt het model de prijzen via indexatie (aan 3,5% per jaar).
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
31
4.1.1.3. Werkwijze voor de actualisatie van inkomsten uit geïnjecteerde stroom De inkomsten van de geïnjecteerde stroom worden als volgt berekend: - 2015: ENDEX cal2015*(1-% afslag 2015) – variabel injectietarief 2015; - 2016: ENDEX cal2016*(1-% afslag 2016) – variabel injectietarief 2016. Voor de ENDEX cal 2015 wordt de definitieve waarde ingevuld, berekend op basis van de gemiddelde ENDEX-prijs over de laatste 12 maanden, voor de periode 1 januari 2014 t.e.m. 31 december 2014 (cal2015). Voor de ENDEX cal 2016 wordt de waarde gebruikt die bepaald werd eind juni 2015 (zie ook deel 1 van het rapport). Meer informatie over de bepaling van de procentuele afslag ten opzichte van de cal n+1 voor het jaar 2016 is terug te vinden ter hoogte van 1.1.1.3. Werkwijze voor de actualisatie van inkomsten uit geïnjecteerde stroom, pagina 10. De injectietarieven bestaan uit een vast gedeelte en een variabel gedeelte. De vaste injectiekosten zijn verrekend in de vaste operationele kost. Deze waarden blijven ongewijzigd ten opzichte van de vorige rapporten. De waarden voor 2015 worden ook gebruikt voor 2016, aangezien dit de meest recent beschikbare waarden zijn. Het model bepaalt de prijzen voor de geïnjecteerde stroom voor de toekomstige jaren op basis van indexatie van de prijs in het jaar 2016. 4.1.1.4. Parameterwaarden voor de toepassing van de actualisatie van de bandingfactoren voor installaties met startdatum vanaf 1 januari 2015 t.e.m. 30 juni 2015 Hierboven werd uitgelegd hoe de actualisaties voor installaties met startdatum vanaf 1 januari 2015 tot en met 30 juni 2015 berekend worden. De waarden van de toegepaste parameters worden in onderstaande tabel samengevat. Parameter Historische OT’s OT1 Verdeelsleutel vollasturen 2015 % vollasturen jan tem juli % vollasturen aug. tem dec. Vermeden elektriciteitsprijs PEL,ZA (€/kWh) 2015 2016 Marktwaarde elektriciteit bij verkoop PEL,V (€/kWh) 2015 (ENDEX Cal2015) 2016 (ENDEX Cal2016) % afslag 2015 2016 Variabel injectietarief (€/kWh) 2015 2016
Categorie 1
Categorie 2
Categorie 3
Negatief → 0
57,8
47,8
65,4% 34,6%
65,4% 34,6%
65,4% 34,6%
0,160 0,123
0,15 Modelberekening
0,128 Modelberekening
N.V.T. N.V.T.
0,0469 0,0450
0,0469 0,0450
N.V.T. N.V.T.
15,3% 19,8%
15,3% 19,8%
N.V.T. N.V.T.
0,00326 0,00326
0,00326 0,00326
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
32
4.1.2. Resultaten actualisatie bandingfactoren 4.1.2.1. GS categorie 1 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 1 – waarden voor actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: -30,4 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 1 – waarden na actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 43,5 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,448 De bandingfactor moet niet verder worden afgetopt bij toepassing van de specifieke aftoppingsformule. De geactualiseerde bandingfactor wijkt meer dan 2% af van de bandingfactor die van toepassing is. Bijgevolg is de bandingfactor na actualisatie voor deze categorie 0,448. 4.1.2.2. GS categorie 2 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 2 – waarden voor actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 57,8 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,596 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 2 – waarden na actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 56,4 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,581 De bandingfactor moet niet verder worden afgetopt bij toepassing van de specifieke aftoppingsformule. De geactualiseerde bandingfactor wijkt meer dan 2% af van de bandingfactor die van toepassing is. Bijgevolg is de aangepaste bandingfactor voor deze categorie 0,581. 4.1.2.3. GS categorie 3 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 3 – waarden voor actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op:
47,8 0,493
Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 3 – waarden na actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op:
45,5 0,469
De bandingfactor moet niet verder worden afgetopt bij toepassing van de specifieke aftoppingsformule. De geactualiseerd bandingfactor wijkt meer dan 2% af van de bandingfactor die van toepassing is. Bijgevolg is de aangepaste bandingfactor voor deze categorie 0,469.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
33
4.2.
Windturbines ≤ 4 MWe (GS cat. 4)
4.2.1. Materiaal en methode In onderstaande figuur wordt samengevat hoe de actualisaties voor deze installaties berekend worden.
4.2.1.1. Werkwijze voor de actualisatie historische en nieuwe steun Voor deze installaties wordt een constructieperiode van 1 jaar aangenomen. Bijgevolg produceren de installaties in het model pas elektriciteit vanaf het jaar 2016. De aannames voor het jaar 2015 hebben dan ook geen impact op de OT-berekening. In 2015 produceert de referentie-installatie nog geen stroom. Er hoeft dan ook geen steun voor 2015 in rekening gebracht te worden. Het eerste jaar waarvoor een OT in rekening wordt gebracht, is het jaar 2016. 4.2.1.2. Werkwijze voor de actualisatie van inkomsten uit geïnjecteerde stroom De inkomsten van de geïnjecteerde stroom worden als volgt berekend: - 2016: ENDEX cal2016*(1-% afslag 2016) – variabel injectietarief 2016. Voor de ENDEX cal 2016 wordt de waarde gebruikt die bepaald werd eind juni 2015 (zie ook deel 1 van het VEA rapport 2015/1).
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
34
Meer informatie over de bepaling van de procentuele afslag ten opzichte van de cal n+1 voor het jaar 2016 is te vinden ter hoogte van 1.2.1.2. Werkwijze voor de actualisatie van inkomsten uit geïnjecteerde stroom, pagina 14. De injectietarieven bestaan enerzijds uit een vast gedeelte en anderzijds uit een variabel gedeelte. Omwille van het grote vermogen dat aangesloten wordt op één injectiepunt, maakt het al dan niet doorrekenen van het vaste injectietarief weinig verschil voor deze categorie. Het is ook pas vanaf dit jaar dat er met zekerheid geweten is of het vaste injectietarief opgenomen is in de opgegeven operationele kosten van de eigenaars of uitbaters van de windparken. Het vaste injectietarief wordt daarom niet expliciet verrekend in de operationele kosten van deze installaties. In 2015 zijn de injectietarieven aangepast. Gezien dit de meest recent beschikbare waarden zijn, worden deze ook overgenomen voor 2016. Het model bepaalt de prijs voor de geïnjecteerde stroom voor de toekomstige jaren via indexatie van de prijs in het jaar 2016. 4.2.1.3. Parameterwaarden voor de toepassing van de actualisatie van de bandingfactoren voor installaties met startdatum vanaf 1 januari 2015 t.e.m. 31 december 2015 Hierboven werd uitgelegd hoe de actualisaties voor installaties met startdatum in 2015 berekend worden. De waarden van de toegepaste parameters worden in onderstaande tabel samengevat. Parameter Historische OT’s Verdeelsleutel vollasturen Marktwaarde elektriciteit bij verkoop PEL,V (€/kWh) 2016 (ENDEX Cal2016) % afslag 2016 Variabel injectietarief (€/kWh) 2016
Categorie 4 N.V.T. N.V.T.
0,0450 9,32% 0,00326
4.2.2. Resultaat actualisatie bandingfactor GS categorie 4 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 1 – waarden voor actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 66,1 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,681 Onrendabele top en bandingfactor GS categorie 1 – waarden na actualisatie: De onrendabele top voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 63,5 De bandingfactor voor deze projectcategorie wordt bepaald op: 0,655 De bandingfactor moet niet verder worden afgetopt bij toepassing van de specifieke aftoppingsformule. De geactualiseerd bandingfactor wijkt meer dan 2% af van de bandingfactor die van toepassing is. Bijgevolg is de aangepaste bandingfactor voor deze categorie 0,655.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
35
5. Berekening bandingfactoren na beleidsperiode plus constructieperiode De bandingfactoren van de bestaande installaties worden (half-)jaarlijks geactualiseerd. De eerste berekeningen voor de PV-installaties en alle berekeningen voor windturbines gaan er van uit dat er één jaar constructieperiode is. Voor deze installaties duurt het 16 jaar vooraleer gans de berekeningsperiode in het model ingevuld is. In het jaar 16 wordt de laatste bandingfactor berekend en deze geldt tot 31 december van dat jaar. In het geval van windparken is steeds een milieu- en bouwvergunning nodig. In dat geval is het mogelijk om de installatie met een bepaalde startdatum (stel 1 januari van het jaar 1) in dienst te nemen gedurende de drie jaar die volgen op de startdatum. De installatie kan in dienst genomen worden tot en met 31 december van jaar 3. Onderstaande figuur toont de berekeningsperiode voor de generieke installatie en toont ook het potentiële tijdverloop van installaties in de praktijk.
Deze figuur toont dat de kans groot is dat een installatie in de praktijk geen gebruik maakt van de bandingfactoren die eerste jaren na de startdatum van toepassing zijn, omdat de installatie dan nog Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
36
niet in dienst is genomen. In dat geval heeft deze installatie nog bandingfactoren nodig in de jaren nadat het model al volledig ingevuld is (> 16 jaar). Voor het eerste voorbeeld uit de figuur zijn er nog bandingfactoren nodig in twee bijkomende jaren (tot en met jaar 18). Voor het tweede voorbeeld uit de figuur zijn er nog bandingfactoren nodig in drie bijkomende jaren (tot en met jaar 19). Na het laatste jaar (= jaar 16) schuiven we de berekeningen telkens een jaar op. In jaar 17 gebruiken we als inputgegevens voor het eerste berekeningsjaar de inputgegevens van jaar 2. Op die manier kunnen we opnieuw een laatste bandingfactor berekenen voor de laatste periode. In het jaar 18 gebruiken we als inputgegevens voor het eerste berekeningsjaar de inputgegevens van jaar 3. Deze extra bandingfactoren laten voor het eerste voorbeeld uit de figuur toe om aangepaste (geactualiseerde) steun te ontvangen tot het einde van zijn beleidsperiode. Een jaar later kunnen we nog een extra bandingfactor berekenen die loopt tot eind 2019. Eind 2019 zijn er in totaal 19 jaar voorbij sinds de start van de OT-berekeningen: 4 jaar tijd om de installatie in dienst te nemen en 15 jaar tijd om groene stroom te produceren. Ook voor PV-installaties is het mogelijk dat de datum in dienst name later ligt dan de startdatum. In dat geval wordt dezelfde berekeningsmethode toegepast.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
37
Referenties Vlaams Energieagentschap, Rapport 2014/1, Rapport OT/Bf voor projecten met een startdatum vanaf 1 januari 2015, 30 juni 2014. Vlaams Energieagentschap, Rapport 2014/2 deel 1, Rapport OT/Bf voor projecten met een startdatum vanaf 1 juli 2015, 27 januari 2015. Vlaams Energieagentschap, Rapport 2015/1, deel 1, Ontwerprapport OT/Bf voor projecten met een startdatum vanaf 1 januari 2016.
Rapport VEA 2015/1 – 16 juli 2015 – deel 2 – Actualisaties
38