RIS017278_991207
rv 354 Bestuursdienst 3.95.0070.001 Den Haag, 3 oktober 1995 Aan de gemeenteraad
Bezwaarschrift van mevrouw mr E.M. van Hilten-Kostense, namens Stichting Hulpverlening Buitenlanders inzake subsidiebeëindiging. Onderwerp van het geschil In het Beleidsprogramma 1994-1998 is als financiële taakstelling een bezuiniging op de * gemeentelijke uitgaven opgenomen van f 60 miljoen, waarvan circa f 20 miljoen te realiseren door vermindering van gemeentelijke subsidies. In dat kader worden alle subsidies doorgelicht en getoetst op actualiteit, doelmatigheid en doeltreffendheid. Bij brief van juni 1994, kenmerk BZ4001038, hebben burgemeester en wethouders de * gesubsidieerde instellingen over de werkzaamheden en werkwijze van de ambtelijke werkgroep subsidiedoorlichting geïnformeerd. Daarin heeft het college medegedeeld dat zij de instellingen zullen berichten zodra zij aan de hand van de rapportage van de werkgroep subsidiedoorlichting een standpunt zullen hebben ingenomen. Bij brief van 22 december 1994, kenmerk DWZTHO400971, is het voornemen van * burgemeester en wethouders om de subsidie aan de Stichting Hulpverlening Buitenlanders te beëindigen aan de stichting medegedeeld. Als bijlage bij deze brief zijn meegezonden de relevante delen van de winternota 1995 en het (ambtelijke) rapport subsidiedoorlichting. Burgemeester en wethouders hebben appellante tevens bericht dat van de vrijvallende middelen f 400.000,00 beschikbaar zal worden gesteld aan de decentrale welzijnsorga-nisaties voor de realisering van categoriaal maatschappelijk werk binnen hun organisatie. * Bij brief van 17 januari 1995 heeft de stichting hierop haar zienswijze kenbaar gemaakt. Ook andere instellingen hebben bedenkingen tegen de beëindiging van subsidie aan appellante kenbaar gemaakt. In hun reactie op de ingediende bedenkingen hebben burgemeester en wethouders op 24 * januari 1995 uiteengezet waarom zij het voornemen handhaven. Bij de behandeling van de Winternota 1995 (rv 1995, 43) op 23 februari 1995 heeft uw * raad overeenkomstig het voorstel van burgemeester en wethouders besloten: Stichting Hulpverlening Buitenlanders: 1. de subsidie met ingang van 1 januari 1996 te beëindigen; 2. het structurele budget ten behoeve van het algemeen maatschappelijk werk via de decentrale welzijnsorganisaties met ingang van 1 januari 1996 met f 400.000,00 te verhogen; 3. het college op te dragen bij het ontwerp-welzijnsprogramma 1996 voorstellen te doen over de verdeling van het onder 2 genoemde budget over de dwo's. * Bij brief van 9 maart 1995, kenmerk DWZTHO500236, is het raadsbesluit tot subsidiebeëindiging aan de stichting bekendgemaakt. Bij brief van 14 maart 1995 heeft mevrouw mr E.M. van Hilten-Kostense als gemachtigde * van de stichting (hierna: appellante) tegen het raadsbesluit een bezwaarschrift ingediend. Bij brieven van 2 en 16 mei 1995 heeft zij het bezwaarschrift gemotiveerd en een alternatief bezuinigingsplan overgelegd. Bij brief van 22 juni 1995, kenmerk DWZTHO500381, heeft de directeur van de sector * GGD en Maatschappelijke Zorg van de Dienst Welzijn in deze zaak verweer uitgebracht. raadsvoorstellen 1995
1
*
Bij brief van 11 juli 1995 heeft de gemachtigde nadere stukken ingezonden.
Met betrekking tot de hulpverlening aan migranten is bij de behandeling van de Winternota 1995 door het raadslid Van Haeften een motie (0.5) ingediend waarin verzocht wordt om voor het zomerreces te komen met een plan van aanpak gericht op verbreding en verspreiding van de deskundigheid van de SHB over de dwo's. Burgemeester en wethouders hebben voorgesteld deze motie in preadvies te nemen, waarmee uw raad heeft ingestemd. In de raadsvergadering heeft de wethouder WGSR toegezegd dat het college voor het zomerreces zal komen met een notitie over de wijze waarop het de SHB wil laten opgaan in de DWO's en over de wijze waarop het er in de toekomst mee verder wil. Voorts heeft in dezelfde vergadering het raadslid Roozenburg een motie (0.3) ingediend, waarin wordt aangedrongen op een evaluatie van het beleid ten aanzien van categoriale instellingen en voorzieningen en op het opstellen van criteria en randvoorwaarden ten aanzien van de opname en overdracht van categoriaal werk binnen algemene voorzieningen. Deze motie 'categoriaal/algemeen' is door uw raad met algemene stemmen aangenomen. Kamer III van de Commissie beroep- en bezwaarschriften heeft het bezwaarschrift behandeld op 17 juli 1995. Het verslag van de hoorzitting is voor u ter inzage gelegd. Na de hoorzitting heeft de commissie deze zaak moeten aanhouden voor het verkrijgen van nadere informatie. *
* *
Bij brief van 26 juli 1995, verzonden 28 juli 1995, kenmerk SPU501143, heeft voornoemde sectordirecteur een aanvullend verweerschrift uitgebracht. Hierin is onder meer ingegaan op de door de wethouder OSW op 18 juli 1995 aan de leden van de raadscommissies WGSR en OSW toegezonden notitie 'Uitwerking motie categoriaal/algemeen', kenmerk DWZSPU500818. Bij brief van 4 september 1995 heeft gemachtigde hierop gereageerd. De commissie heeft voorts kennisgenomen van het verslag van het overleg van de 'regiegroep bezuinigingen Winternota' met appellante en de DWO's Centrum en Schilderswijk op 8 september 1995, alsmede van het raadsvoorstel 'Takenoverdracht SHB, FIOM, Spoedhulp'.
De commissie heeft vervolgens dit advies vastgesteld. De standpunten die in deze zaak naar voren zijn gebracht, treft u aan in het procesdossier en moeten als hier ingelast worden beschouwd. De commissie overweegt het volgende. Ontvankelijkheid Het bezwaarschrift voldoet aan de vormvoorschriften van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het bezwaarschrift kan derhalve ontvankelijk worden verklaard en inhoudelijk in behandeling worden genomen. Toepasselijke regels Ingevolge artikel 4, eerste lid, van hoofdstuk I van de Algemene subsidieverordening (de ASV) is de gemeenteraad het bevoegde orgaan inzake de toekenning, wijziging en beëindiging van subsidie. Voorts is in hoofdstuk I van belang dat bij meerjarige subsidierelaties jaarlijks besluitvorming plaatsvindt over de subsidietoekenning en dat subsidie wordt toegekend op voorwaarde dat de nodige gelden op de gemeentebegroting zijn beschikbaar gesteld. Overwegingen van de commissie De commissie merkt allereerst op dat een langdurige subsidierelatie slechts beëindigd kan worden indien daarvoor voldoende zwaarwegende redenen aanwezig zijn en met inachtneming van een redelijke overgangstermijn, waarbij rekening dient te worden gehouden met de belangen van het personeel in dienst van de instellingen. Uw raad heeft bij het nemen van beslissingen inzake subsidieverlening een grote mate van beleidsvrijheid. In beginsel staat het u vrij de subsidie in het 2
raadsvoorstellen 1995
kader van een beleidswijziging te beëindigen, mits dit op zorgvuldige wijze geschiedt en eventueel door bij de gesubsidieerde gewekte gerechtvaardigde verwachtingen worden geëerbiedigd. Bij een beleidswijziging moet met de instellingen die met de nadelige gevolgen van de wijziging worden geconfronteerd, overleg worden gevoerd. Ook een noodzakelijk gevoerd bezuinigingsbeleid is op zich een aanvaardbaar argument om tot vermindering of beëindiging van subsidie over te gaan. Toch kan niet met een verwijzing naar de slechte financiële positie van de gemeente worden volstaan. De door een subsidieontvanger aangevoerde bezwaren behoren concreet te worden afgewogen. In dit geval is ter beoordeling of beoordeeld naar actualiteit, doelmatigheid en doeltreffendheid van de subsidie uw raad kon besluiten de subsidie aan de SHB te beëindigen, en of er sprake is van een redelijke overgangstermijn. De bezwaren van appellante houden samengevat het volgende in dat het onjuist is dat uw raad vooruitlopend op de uitkomsten van de motie 0.5 is overgegaan tot beëindiging van de subsidie aan de SHB per 1 januari 1996. Verder zal er specifieke deskundigheid en een eigen werkwijze verloren gaan. Er zijn geen garanties dat de expertise behouden blijft. Onderbrenging bij één of meer dwo's past niet in de besluitvorming inzake de reorganisatie welzijnswerk waarbij de SHB terecht als stedelijke voorziening is aangemerkt. Als bezwaren noemt appellante verder dat er sprake is van louter financiële argumenten, waarbij een beleidsmatige afweging ontbreekt, en dat alternatieven niet zijn onderzocht. Onder verwijzing naar de juridische procedures rond de positie van de autonome club- en buurthuizen bij de reorganisatie van het welzijnswerk heeft appellante er op gewezen dat uw raad zoveel mogelijk de belangen van de bestaande instellingen dient te respecteren, tenzij de doelstelling van de reorganisatie - in dit geval de bezuiniging - niet bereikt zou kunnen worden door het handhaven van die oude instelling. Appellante stelt voor dat uw raad haar met ingang van 1996 op de oude voet subsidieert, waarbij nader bepaald kan worden welke bezuiniging op korte termijn aanvaardbaar is zonder het bestaan van de instelling in gevaar te brengen. In dit kader heeft appellante op 16 mei 1995 een voorstel overgelegd, dat uitkomt op een gemeentelijke subsidie in 1996 van f 565.900,00. Appellante meent dat er sprake is van een relatief klein verschil met de bij overheveling naar dwo's beschikbare subsidie van f 400.000,00. Voorts wijst zij er op dat er nog geen enkele garantie is dat dwo's het werk van de SHB op de wijze kunnen leveren zoals door de gemeente wordt verondersteld. Naar aanleiding van de notitie 'Uitwerking motie "Categoriaal/Algemeen' heeft de gemachtigde opgemerkt dat in deze notitie voor het eerst een aantal objectieve criteria worden geformuleerd op grond waarvan beoordeeld kan worden of er aanleiding bestaat categoriaal werk over te hevelen naar algemene instellingen. Met betrekking tot de vraag of het categoriale werk beter, doelmatiger en efficiënter door een algemene instellen kan worden verricht dan door de SHB als categoriale instelling stelt de gemachtigde dat de SHB vanwege haar specifieke aanpak, welke niet overdraagbaar is naar algemene instellingen voldoet aan de voorwaarden om als aparte instelling gehandhaafd te blijven. Daarbij wijst zij er op dat er onvoldoende onderzoek heeft plaatsgevonden en er onvoldoende sprake is geweest van een zorgvuldige belangenafweging alvorens tot overdracht aan een algemene instelling is besloten. De commissie overweegt dat de grote financiële problemen waar de gemeente voor staat, op zich al nopen tot het waar mogelijk verminderen of beëindigen van subsidies. Voor wat betreft de werkzaamheden van appellante is er geen sprake van een wettelijke verplichting om de subsidierelatie in stand te houden; uw raad heeft een grote mate van beleidsvrijheid om terzake besluiten te nemen. Anders dan appellante stelt, is het voorstel om de subsidierelatie met haar te beëindigen niet op grond van louter financiële argumenten gedaan. De commissie wijst er op dat in het ambtelijke rapport "Doorlichting van subsidies", dat ten grondslag heeft gelegen aan de voorstellen in de Winternota een analyse is opgenomen en aanbevelingen zijn gedaan voor de subsidies aan instellingen voor algemeen maatschappelijk werk, waaronder appellante. raadsvoorstellen 1995
3
Genoemde analyse en aanbevelingen zijn mede gebaseerd op de jaarverslagen van appellante. Het rapport subsidiedoorlichting constateert dat het algemeen maatschappelijk werk, zoals dat tegenwoordig bij de decentrale welzijnsorganisaties is ondergebracht, al jaren in staat blijkt cliënten die behoren tot de etnisch-culturele groepen te bereiken. Globaal behoort de helft van het totaal aantal hulpeenheden tot de etnisch-culturele groepen. Mede omdat de SHB in relatie tot het aantal cliënten als een dure voorziening moet worden aangemerkt, acht de commissie het begrijpelijk, dat is bezien in hoeverre het nog noodzakelijk is dat de SHB als aparte instelling blijft bestaan. Dat de SHB begin jaren '90 buiten de reorganisatie van het welzijnswerk is gebleven, betekent naar het oordeel van de commissie niet, dat zij ook in de toekomst als aparte stedelijke voorziening in stand zou moeten blijven. De commissie wijst er op dat ook andere destijds als stedelijke voorziening buiten de reorganisatie gebleven voorzieningen inmiddels bij de decentrale welzijnsorganisaties zijn ondergebracht. De afweging die in de nota subsidiedoorlichting en de Winternota is gemaakt, is nader uiteengezet in de brief van wethouder OSM van 18 juli 1995, in het kader van de uitwerking van de motie 'Categoriaal/Algemeen' (hierna: de uitwerking). Met appellante constateert de commissie dat in de uitwerking een aantal objectieve criteria wordt geformuleerd op grond waarvan beoordeeld kan worden of er aanleiding bestaat categoriaal werk over te hevelen naar algemene instellingen. Appellante heeft in haar brief van 4 september 1995 met instemming naar het gestelde in de uitwerking verwezen. De commissie heeft bezien in hoeverre het beleid, zoals in de uitwerking uiteengezet, afbreuk doet aan uw besluit om de subsidierelatie met appellante te beëindigen, danwel daarmee in overeenstemming is. In de uitwerking is onderstreept dat 'het in essentie moet gaan om produkten die niet door algemene instellingen geleverd kunnen worden. Het kan en mag ons inziens niet zo zijn dat het bestaansrecht van categoriale instellingen afhankelijk wordt gesteld van tekortkomingen in het functioneren van algemene instellingen'. Appellantes gemachtigde vat in haar brief van 4 september 1995 de strekking van de uitwerking toegespitst op de SHB - als volgt samen: "Kan het categoriale werk beter, doelmatiger en efficiënter door een algemene instelling worden verricht dan door de SHB als categoriale instelling in welk geval het beleid erop gericht is om de categoriale instelling op te heffen." De commissie meent dat de strekking van de uitwerking hiermee niet geheel juist is weergegeven. Blijkens de uitwerking gaat het niet om de vraag of de betreffende categoriale instelling goed werk doet, maar om de vraag of een algemene instelling ook in staat moet worden geacht het werk te doen. In deze beoordeling, die de commissie op zich niet onjuist acht, is het bestaan van iedere categoriale instelling dus eindig. Zodra geconcludeerd kan worden dat het betreffende werk ook door een algemene instelling gedaan kan worden, is er voldoende reden om de subsidie aan de categoriale instelling af te bouwen. De commissie meent dat de vergelijking die appellantes gemachtigde heeft getrokken met de zaak van de 'autonome buurthuizen' niet opgaat. Bij de autonome buurthuizen speelde 'slechts' de beoordeling van de reorganisatie van het welzijnswerk, en ging het om de verhouding tussen verschillende algemene welzijnsinstellingen. Nu gaat het om de verhouding tussen algemene en categoriale instellingen, waarbij al sinds het ontstaan van de betreffende categoriale instelling als beleid wordt gevoerd dat een categoriale instelling slechts wordt in stand gehouden, zolang algemene instellingen het betreffende werk niet kunnen doen. Daarbij komt dat het bij de autonome buurthuizen gaat om instellingen die al tientallen jaren een zelfstandige status hebben gehad. Bij appellante is dat niet het geval. Appellante heeft een kranteartikel overgelegd waarin naar zij stelt - de directeur van de dwo Schilderswijk mededeelt dat hij er niet voor voelt om de werkzaamheden van de SHB over te nemen. De commissie meent dat de conclusie die appellante uit het betreffende kranteartikel trekt, suggestief is. Het betreffende artikel is een verslag van een openbare discussiebijeenkomst, voorafgaand aan de besluitvorming in uw raad over de Winternota. De directeur van de dwo Schilderswijk zegt dat zijn medewerkers allemaal overspannen raken, als ze de cliënten van de SHB er bij krijgen. De commissie wijst er evenwel 4
raadsvoorstellen 1995
op dat uw raad heeft besloten om gelijktijdig met het beëindigen van de subsidie aan appellante extra subsidie toe te kennen aan de dwo's. Van een situatie waarin de huidige medewerkers van dwo's er alle cliënten van de SHB extra bij krijgen, is dus geen sprake. De directeur van de dwo Schilderswijk heeft na het raadsbesluit te kennen gegeven taken van de SHB te willen overnemen. De commissie heeft begrepen dat burgemeester en wethouders inmiddels op grond van reacties van diverse dwo's tot het voorstel zijn gekomen om het budget dat na beëindiging van de subsidie aan de SHB beschikbaar blijft voor categoriale hulpverlening, toe te kennen aan de dwo's Centrum en Schilderswijk. De commissie merkt hierbij op dat een besluit tot beëindiging van subsidie aan appellante onzorgvuldig zou zijn indien het niet mogelijk zou blijken de bij dat besluit voorziene voortzetting van (een deel van) de activiteiten door één of meer andere instellingen te effectueren. In zoverre heeft appellante gelijk als zij stelt dat er ten tijde van het nemen van het raadsbesluit op 23 februari 1995 op dit punt onvoldoende zekerheid bestond. De commissie constateert dat één en ander inmiddels wel voldoende is verzekerd. De beide dwo's zijn bereid tot overname van de taken en (uitvoerende) werkers van de SHB. Doordat de (uitvoerende) werkers van de SHB kunnen overgaan naar de dwo's, is eveneens gewaarborgd dat de door appellante genoemde 'specifieke werkwijze' behouden kan blijven. Met appellante betreurt de commissie dat het niet mogelijk is gebleken voor het zomerreces te komen met het toegezegde plan van aanpak gericht op verbreding en verspreiding van de deskundigheid van de SHB over de dwo's. De commissie wijst er evenwel op dat dit mede komt doordat appellante te kennen heeft gegeven daarover niet inhoudelijk te willen spreken, zolang deze bezwaarschriftenprocedure gaande is. Wel heeft appellante informele gesprekken gevoerd met enkele dwo's, waaronder de dwo's Schilderswijk en Centrum, over de hulpverlening aan allochtonen in Den Haag. De commissie gaat er van uit dat de betreffende dwo's daarmee een voldoende beeld hebben kunnen krijgen van het specifieke karakter van de hulpverlening zoals die nu door de SHB wordt verricht, en dat zij zich in staat achten deze werkwijze voort te zetten. Ook nadat de (uitvoerende) werkers naar de beide dwo's zijn overgegaan, zal het proces van verbreding en verspreiding voort (kunnen) gaan. De inbedding van de categoriale hulpverlening in een algemene organisatie biedt daarvoor wellicht nog betere condities. De commissie neemt voorts aan dat in de nadere afspraken die door de gemeente met de dwo's gemaakt zullen worden, een regeling zal kunnen worden getroffen met betrekking tot de beschikbaarheid van de ex-SHBwerkers voor hulpaanvragen uit andere gebieden van de stad, indien een SHB-achtige hulpverlening geboden wordt geacht. Daarom zijn er naar het oordeel van de commissie geen onoverkomelijke bezwaren om de SHB-taken bij twee voor het overige stadsdeelgerichte organisaties onder te brengen. De commissie concludeert dat het ontbreken van het plan van aanpak inzake verbreding en verspreiding niet in de weg hoeft te staan aan het beëindigen van de subsidie aan appellante, onder gelijktijdige overgang van taken en werkers naar dwo's. Met betrekking tot het door appellante ingediende alternatieve bezuinigingsplan overweegt de commissie als volgt. Dit plan gaat er van uit dat appellante als aparte organisatie voor het categoriale werk aan buitenlanders blijft gehandhaafd. Hierboven is al aangegeven dat gelet op de bereidheid van de dwo's om taken en (uitvoerende) werkers over te nemen daartoe geen reden (meer) bestaat. Hierbij komt dat appellantes voorstel uitkomt op een gemeentelijke subsidie voor 1996 die ƒ 165.900 hoger is dan het structurele subsidiebedrag van f 400.000,00 dat ingevolge het raadsbesluit van 23 februari 1995 beschikbaar is. Anders dan namens appellante is gesteld, acht de commissie dit geen relatief klein verschil. De commissie merkt voorts op dat in appellantes voorstel een centraal buro met de daarbij behorende overhead, inclusief een eigen directeur, gehandhaafd blijft. Daardoor blijven in dit alternatieve voorstel minder uren voor uitvoerend werk beschikbaar dan bij overheveling naar de dwo's. Het komt de commissie voor dat het behoud van zoveel mogelijk specifieke hulpverlening aan buitenlanders met het overnemen van het alternatieve raadsvoorstellen 1995
5
bezuinigingsplan niet wordt gediend. De commissie acht de conclusie gerechtvaardigd dat het door appellante voorgestelde alternatieve bezuinigingsplan om financiële en inhoudelijke redenen niet aanvaardbaar is. De commissie concludeert dat beoordeeld naar actualiteit, doelmatigheid en doeltreffendheid van de subsidie uw raad bij de heroverweging in het kader van de bezwaarschriftenprocedure tot het oordeel kan komen de subsidie aan de SHB te beëindigen, onder gelijktijdige verhoging van het aan dwo's toe te kennen budget met f 400.000,00. De commissie zal nu bezien of er sprake is van een redelijke overgangstermijn door de datum van beëindiging te bepalen op 1 januari 1996. De commissie merkt hierover op dat pas zeer onlangs de bestuurlijke besluitvorming is afgerond over het laten overnemen van appellantes taken door de dwo's Schilderswijk en Centrum. Dat betekent dat pas nu het formele overleg tussen appellante en de betreffende dwo's zal starten. Complicerende factoren in het fusie-overleg kunnen zijn de verdeling van het - in taalgroepen opgesplitste - SHB-personeel over de beide dwo's. Verder zal er overeenstemming moeten zijn over de gevolgen van de toepasselijke salarisregeling voor de betrokken werkers. Behoudens uitdrukkelijke uitspraken van betrokken partijen (dwo's en SHB) betwijfelt de commissie of één en ander nog voor 1 januari 1996 zal kunnen zijn afgerond. De beide dwo's hebben in hun overleg met de Regiegroep en de SHB daar begin september ook op gewezen. Onder deze omstandigheden kan er naar het oordeel van de commissie niet zonder meer worden vastgehouden aan de datum van 1 januari 1996. Als het fusie-overleg nog slechts een kwestie van technische uitwerking is, is 1 april 1996 wellicht haalbaar. Omdat de commissie niet alle details kan overzien, acht zij zich niet in staat een harde uitspraak te doen over de termijn waarbinnen in elk geval de overgang gerealiseerd zal moeten/kunnen zijn. De commissie adviseert u daarom bij de beslissing op het bezwaarschrift te besluiten dat de subsidie wordt beeindigd per 1 januari 1996, of zoveel later als uit oogpunt van zorgvuldigheid geboden is. Het komt de commissie voor dat uw raad een besluit daarover aan burgemeester en wethouders kan overlaten. Mocht de SHB zich te zijner tijd met het besluit van burgemeester en wethouders over de exacte datum van beeindiging niet kunnen verenigen, dan kan zij dat oordeel in een nieuwe Awb-procedure aanvechten. Conclusie Gelet op het vorenstaande is de commissie van oordeel dat op grond van de nadere informatie en belangenafweging zoals die in dit advies ten behoeve van de heroverweging in de bezwaarschriftenprocedure is verwoord, uw raad kan besluiten tot beeindiging van subsidie aan de SHB, waarbij evenwel 1 januari 1996 als datum van beëindiging niet zonder meer gehandhaafd kan blijven. De commissie adviseert u daarom het volgende besluit te nemen: De raad van de gemeente Den Haag; Gezien het krachtens de Algemene wet bestuursrecht ingediende bezwaarschrift van mevrouw E.M. van Hilten-Kostense namens de Stichting Hulpverlening Buitenlanders inzake subsidiebeeindiging; Gezien het advies van de Commissie beroep- en bezwaarschriften met welker overwegingen hij zich kan verenigen; Besluit: I.
de bezwaren tegen de beëindiging van subsidie ongegrond te verklaren.
II.
de datum van beëindiging van subsidie te stellen op 1 januari 1996, of zoveel later als naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit oogpunt van zorgvuldigheid geboden is.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 6
raadsvoorstellen 1995
De secretaris,
De voorzitter,
De Commissie beroep- en bezwaarschriften. Lid/adjunct-secretaris, J. TAMMENS
raadsvoorstellen 1995
Vice-voorzitter, C.A. VAN HERWAARDEN-CANNEMAN
7